Rijtijden van buschauffeurs |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTV Utrecht, waarin buschauffeurs klagen over het feit dat ze 5,5 uur aaneengesloten werken zonder pauze?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat voor al het vrachtvervoer en al het niet-geregelde busvervoer over afstanden boven de 50 kilometer een Europese richtlijn geldt dat er niet langer dan 4,5 uur aan een stuk gereden mag worden en dat vervolgens 45 minuten pauze gewenst is?
Voor al het (internationale) vrachtvervoer met maximummassa boven de 3,5 ton en al het niet-geregelde busvervoer over afstanden boven de 50 km gelden Europese normen voor arbeidsomstandigheden, verkeersveiligheid, veiligheid van de bestuurder en harmonisatie omwille van de gelijke concurrentie. Het uitgangs-punt in de Europese rijtijdenverordening voor het genieten van pauzes is de ononderbroken rijtijd. De chauffeur moet na 4,5 uur rijtijd een onderbreking nemen van 45 minuten aaneengesloten. Deze mag worden vervangen door een onderbreking van 15 minuten gevolgd door één onderbreking van 30 minuten (totaal minimaal 45 minuten). Deze bepaling is één van de maatregelen in een samenhangend pakket dat voldoende rust garandeert voor de chauffeur.
Wat is volgens u de reden dat voor buschauffeurs in steden niet deze wet, maar de Arbeidstijdenwet van toepassing is, die ruimte biedt voor 5,5 uur aaneengesloten rijden en verplicht tot 30 minuten pauze?
De Europese rijtijdenverordening is niet van toepassing op buschauffeurs in steden die volgens een dienstregeling rijden. Daarom geldt in het openbaar busvervoer voor het genieten van pauzes het pauzeartikel van de Arbeidstijdenwet (ATW). Derhalve dient de buschauffeur na meer dan 5,5 uur arbeid (er staat abusievelijk in uw vraag «aaneengesloten rijden») een pauze te nemen van minimaal 30 minuten, die kan worden gesplitst in pauzes van elk tenminste 15 minuten. Hierbij is «arbeidstijd» niet altijd gelijk aan «rijtijd». Er vallen ook andere werkzaamheden onder, zoals toezicht houden op het in- en uitstappen van passagiers, het schoonmaken en technisch onderhoud, en administratieve werkzaamheden.
Wat is volgens u de reden dat hier onderscheid wordt gemaakt? Vindt u dit wenselijk?
De reden dat het stads- en streekvervoer is uitgesloten van de Europese pauzeregeling is dat deze iets minder flexibel is voor inpassing in een dienstregeling. In het stads- en streekvervoer geldt een CAO met bepalingen over de duur van arbeidstijd en pauzes. De verantwoordelijkheidsverdeling is hierbij duidelijk. Het rijk is verantwoordelijk voor de kaderstellende wetgeving en de controle hierop, terwijl de sociale partners rekening kunnen houden met dit kader dat bij het opstellen van de dienstroosters voor het rijden van een dienstregeling het uitgangspunt vormt.
De verhoogde bijdrage aan het Initiatief Duurzame Handel |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat het Initiatief Duurzame Handel (IDH) de komende vijf jaar 100 miljoen euro krijgt?1
Ja, dit bericht is waar.
Worden deze 100 miljoen euro besteed volgens de standaard procedure binnen het IDH, waarbinnen verbeterprogramma’s worden uitgevoerd met een eigen bijdrage? Hoe groot is deze eigen bijdrage? Wordt hier wel eens van afgeweken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De 100 miljoen euro zullen inderdaad worden besteed volgens de standaard procedure van een eigen bijdrage van private partners, zoals vastgelegd in het contract met IDH. Vanaf de start van het IDH in 2008 bedroeg de minimale financiële bijdrage van het bedrijfsleven 25% (nog eens 25% werd bijgedragen door NGO’s en maximaal 50% van het programmabudget bestond uit subsidie). In de praktijk oversteeg het commitment van het bedrijfsleven deze 25% al in een aantal programma’s. Nieuwe IDH-programma’s en IDH-programma’s die in de periode 2011–2015 zullen worden opgeschaald, worden daarom standaard uitgevoerd met een eigen bijdrage van minimaal 50% van het bedrijfsleven. De bijdrage van het IDH is maximaal 50%. NGO’s dragen bij naar vermogen (financieel maar ook in kind). Van deze procedure wordt in principe niet afgeweken. Er wordt naar gestreefd met zo min mogelijk (publiek) geld zoveel mogelijk resultaat te behalen.
In sommige programma’s werkt het IDH met een fondsconstructie, zoals in het sectorprogramma katoen. In dit programma wordt samengewerkt met banken, NGO's en bedrijven in een matching fund, waar bedrijven en NGO's die samen aan duurzame katoen willen werken maximaal 50% financiering (match) uit kunnen krijgen. Overigens bestaat de bijdrage van IDH aan de programma’s niet alleen uit Nederlandse subsidie, maar ook uit bijdragen van non-profit instellingen (waaronder ook donoren als GTZ en de Bill and Melinda Gates foundation).
Kunt u, waar de standaard procedure spreekt over minimale bijdrage, een overzicht geven van de daadwerkelijke eigen bijdragen, en daarbinnen ook gespecificeerd het aandeel van het bedrijfsleven, van uitgevoerde of lopende verbeterprogramma’s? Waar bestaat de eigen bijdrage uit, voor zover die niet door het bedrijfsleven wordt gegeven?
Zie voor een overzicht van de bijdrage van de private sector aan de lopende programma’s tropisch hout, thee, kweekvis, katoen, cacao, natuursteen en toerisme bijlage 1. Dit overzicht heeft betrekking op periode 2010–2015 en is dus nadrukkelijk geen eindoverzicht maar een combinatie van reeds gematerialiseerde en geraamde bijdragen. In het programma kweekvis, bijvoorbeeld, is de private sector bijdrage nog niet concreet toegezegd, omdat het programma zich nog in de beginfase bevindt (de ontwikkeling van het ASC certificaat is nog niet afgerond).
De overige bijdrage onder het kopje non profit bestaat uit bijdragen van NGO’s en van andere donoren (zoals GTZ en de Bill and Melinda Gates foundation).
Deelt u de mening dat het doel van het Initiatief Duurzame Handel is een grote positieve bijdrage te leveren aan zowel de verduurzaming van ketens als de verbetering van de inkomenspositie in ontwikkelingslanden? Hoe houdt u zicht op de verbetering van de inkomenspositie van mensen in ontwikkelingslanden die dankzij het Initiatief Duurzame Handel tot stand komt?
Ja, die mening deel ik. Inkomensverbetering is één van de prestatie-indicatoren waarop de voortgang wordt gemonitord. Het IDH rapporteert jaarlijks over de resultaten van haar programma’s. In 2012 staat bovendien een externe evaluatie gepland, waarin inkomensverbetering van kleine producenten tenminste één van de prestatie-indicatoren zal zijn.
Deelt u de mening dat via het Initiatief Duurzame Handel geen activiteiten gefinancierd moeten worden met publiek geld, die anders door het bedrijfsleven zelf gefinancierd zouden worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit voorkomen of doet u hier onderzoek naar?
Ja, die mening deel ik.
Het IDH financiert het bedrijfsleven niet direct: zij financiert de penvoerders van de programma’s, in alle gevallen NGO’s of een consortium van NGO’s en partners. De toegevoegde waarde van de programma’s van het IDH voor het bedrijfsleven zit vooral in de samenwerking tussen private sector, NGO’s, lokale partners en de lokale overheid. Met name de kennis en het lokale netwerk van NGO’s zoals het WWF en Solidaridad is voor het organiseren en trainen van kleine producenten van groot belang. Het bedrijfsleven beschikt over kennis van de markt en ervaring met het organiseren van een effectief en efficiënt productieproces. Verduurzaming van de handelsketen vraagt om een integrale aanpak van verschillende duurzaamheidsproblemen, zoals organisatie en training van kleine producenten om hen te kunnen laten deelnemen aan duurzaamheidscertificatie. Het bedrijfsleven levert een directe bijdrage aan de training van kleine producenten en investeert in risicovolle, duurzame productiemethoden. Het bedrijfsleven kan dit niet alleen, en het IDH speelt in dit proces veelal een faciliterende en katalyserende rol: zonder het IDH zouden partners elkaar minder snel vinden, en zou minder effectief gebruik kunnen worden gemaakt van het combineren van de competenties van verschillende partners.
Het monitoringsprotocol en de afspraken die gemaakt zijn over jaarlijkse planning en rapportage, alsmede de geplande externe evaluatie in 2010 bieden voldoende waarborg dat er geen directe financiering met ODA-gelden van bedrijfslevenactiviteiten plaatsvindt. Daarnaast is er de IDH-raad, waarin partners uit de verschillende sectoren vertegenwoordigd zijn, die toezicht houdt op voortgang van de activiteiten van het IDH. De IDH-raad komt elk kwartaal bijeen.
Deelt u de opvatting dat de doelstellingen die gepresenteerd worden in het Actieplan van het Initiatief Duurzame Handel nogal algemeen van toon en vrijblijvend zijn? Zo, ja hoe gaat u ervoor zorgen dat de doelen SMART geformuleerd gaan worden en ook afrekenbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, die opvatting deel ik, maar ik maak daarbij de kanttekening dat het Actieplan Duurzame Handel bedoeld is als politiek manifest en niet als projectplan. Het is dan ook niet als zodanig uitgewerkt in doelen en resultaten. Het Actieplan Duurzame Handel zoals aangeboden aan de Tweede Kamer verwoordt het commitment van het bedrijfsleven, NGO’s en vakbonden aan de verduurzaming van internationale handelsketens en het getuigt van de wil om de krachten te bundelen en samen met de overheid de agenda voor duurzame handel te bepalen. Uit het Actieplan vloeit een strategisch overleg voort waar de verschillende partners deze agenda nader zullen uitwerken. Op werkniveau, vooral binnen de programma’s van het IDH, zal hieraan concreet uitwerking worden gegeven. Uiteraard worden de doelen binnen de IDH-programma’s die de komende jaren in het kader van het Actieplan zullen worden uitgerold als gewoonlijk SMART geformuleerd. Er wordt gekeken naar input, output, outcome, en – hoewel waarschijnlijk pas in een later stadium goed meetbaar – impact.
Hoe groot is de bijdrage aan het Initiatief Duurzame Handel secretariaat dat volledig wordt betaald uit de subsidie van uw ministerie?
De jaarlijkse begroting van het IDH (bestaande uit de bijdragen van alle partners) bedraagt 43 miljoen euro. Kosten van het secretariaat bedragen 2,8 miljoen per jaar (opgebouwd uit personeelskosten, huur en ict-kosten). Daarmee bedragen de secretariaatskosten 6,4% van het jaarlijks budget.
Valt het salaris van de directeur binnen de DG-norm? Zo nee, waarom niet?
Ja, het salaris van de directeur valt binnen de DG-norm.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Begroting Buitenlandse Zaken?
Dit is helaas niet gelukt.
Het melden van spijbelen |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vrij spel voor spijbelende scholier» en «Rotterdam wil ouders van spijbelaars financieel raken»?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat slechts één op de zeven mbo’s in Amsterdam spijbelen registreert en zo nodig aangifte doet bij de leerplichtambtenaar?
In Amsterdam melden slechts 9 van de 64 mbo-afdelingen hun spijbelaars bij Bureau Leerplicht Plus. Het registreren en het melden van spijbelen door een grote meerderheid van deze mbo-afdelingen moet dus beter. Het is de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente de scholen hierop aan te spreken. Tot mijn genoegen doet Amsterdam dit ook, blijkens de brief van wethouder Asscher die in het aangehaalde Paroolbericht genoemd wordt. Het aanpakken van ongeoorloofd verzuim is essentieel in de strijd tegen schooluitval. Met name op de mbo-instellingen is de uitval nog te groot, dus juist deze instellingen moeten serieus aan de slag met het melden van verzuim.
Kunt u aangeven of Amsterdam hierin een uitzonderlijke positie inneemt of dat het melden van spijbelen in andere delen van het land ook minimaal gebeurt?
Op basis van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar het melden van verzuim en voortijdig schoolverlaten van maart 2009, heb ik vastgesteld dat het melden van verzuim niet overal op tijd gebeurt en dat het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 door scholen nu onvoldoende effectief is.2 De Inspectie van het Onderwijs heeft ook in 2010 onderzoek gedaan naar het verzuimbeleid op vo-scholen en mbo-instellingen. Ik zal u hierover verder informeren in de evaluatiebrief van het digitaal verzuimloket en stuur u dan ook het inspectieonderzoek toe. Ik ga in deze brief onder meer in op het meldgedrag van scholen en instellingen. Deze brief zal u een dezer dagen toekomen.
Hoe beziet u deze constatering in het licht van het Aanvalsplan Spijbelen van de CDA-fractie van een jaar geleden, waarin juist bijzondere aandacht werd gevraagd voor het melden van spijbelgedrag?
Het plan van de CDA-fractie onderstreept de noodzaak van het voorkomen van verzuim. Ik ben dan ook bijzonder gecharmeerd van het Aanvalsplan en de betrokkenheid van de CDA-fractie om verzuimmeldingen te verbeteren. Zoals ik in mijn voortgangsbrief schoolverzuim3 heb aangegeven ben ik van mening dat de registratie van verzuim beter kan. Daarom is onder andere per 1 augustus 2009 het gebruik van het digitaal verzuimloket verplicht voor vo-scholen en mbo-instellingen. Circa 90 procent van de scholen en instellingen heeft op dit moment één of meer meldingen geplaatst in het digitaal verzuimloket (in maart 2010 was dit nog circa 75 procent). In mijn evaluatiebrief digitaal verzuimloket zal ik hier verder op in gaan.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de gemeente Rotterdam om door middel van bestuurlijke boetes een lik-op-stuk-beleid te gaan voeren ten aanzien van spijbelen?
Ik ben positief over de actieve houding van de gemeente Rotterdam ten aanzien van het bestrijden van spijbelen. Het gebruik van de bestuurlijke boete gericht op ouders acht ik niet wenselijk. Ik geef de voorkeur aan het gebruik van de strafrechtelijke aanpak. De belangrijkste meerwaarde van de strafrechtelijke route is dat zij gericht is op het verhelpen van de oorzaak van het verzuim, zodat de leerling weer naar school gaat en uiteindelijk zijn of haar diploma behaalt.
Om de bestaande mogelijkheden van het strafrecht zo goed mogelijk te benutten en een lik-op-stuk-beleid te voeren is de afgelopen periode op initiatief van het Openbaar Ministerie en Ingrado de strafrechtelijke aanpak verder aangescherpt en zijn procedures gestroomlijnd en geüniformeerd. Ouders, school en eventueel de leerplichtambtenaar worden geacht de lichtste zaken zelf af te doen. Sinds 1 januari 2010 behoort schoolverzuim tot de bij het OM gangbare Halt-waardige feiten. De interventie is bedoeld voor kinderen met matig verzuim, zonder aanwijsbare achtergrondproblematiek.
In geval meer hulp en zorg nodig is kan doorverwezen worden naar Bureau Jeugdzorg. Tot slot kan het OM leerprojecten van maximaal 60 uren voorschrijven aan kinderen met hardnekkig verzuim en/of hun ouders, waarbij tevens sprake is van het aanpakken van achtergrondproblematiek. De Raad voor de Kinderbescherming stelt de diagnose en bekijkt of er bijvoorbeeld (ook) een ondertoezichtstelling nodig is.4 De Handleiding Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim bevat onder andere normen voor de doorlooptijden tussen het eerste verhoor van de leerplichtambtenaar en toezending van het proces verbaal aan het OM (vier weken) en tussen ontvangst van het OM en behandeling ter zitting door de rechter (twee maanden).5 Daarnaast zijn de boetebedragen voor verzuim per 1 januari 2011 met 15% verhoogd. Het boetebedrag voor luxe-verzuim is met 50% verhoogd van € 50 naar € 75 per kind per dag.6
Acht u, net zoals de vereniging van leerplichtambtenaren Ingrado, een dergelijk beleid wenselijk en kan dit volgens de bestaande regelgeving? Zo nee, bent u bereid regelgeving aan te passen om zo’n bestuurlijke boete mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 5.
Is het dreigement van de onderwijswethouder te Amsterdam om een boete te gaan heffen bij verzuim vergelijkbaar met het plan van Rotterdam? Zo ja, heeft u overleg met beide gemeenten? Zo nee, hoe beoordeelt u dan het heffen van boetes door de gemeente Amsterdam?
De plannen hebben betrekking op verschillende mogelijkheden om verzuim tegen te gaan. De gemeente Amsterdam heeft het voornemen tot een bestuurlijke boete richting de school, terwijl de gemeente Rotterdam een bestuurlijke boete overweegt richting de ouders. De gemeente Amsterdam heeft voor dit jaar nieuwe controles aangekondigd waarbij scholen die verzuim nog steeds onvoldoende registeren en melden worden gerapporteerd aan de Inspectie van het Onderwijs. Deze intentie is geheel in lijn met mijn wetsvoorstel tot wijziging van de Leerplichtwet 1969 waarmee de Minister de mogelijkheid krijgt een bestuurlijke boete op te leggen indien de school de Leerplichtwet niet naleeft. Daarnaast beoogt het voorstel het toezicht op naleving van de Leerplichtwet te versterken door het toezicht op de scholen te beleggen bij de inspectie. Het wetsvoorstel is op dit moment aanhangig in uw Kamer.
Indien het voeren van een lik-op-stuk-beleid door middel van bestuurlijke boetes bij spijbelen mogelijk is dan wel wordt, bent u voornemens dat in het hele land in te voeren?
In aanvulling op mijn antwoord op vragen 5 en 6 kan ik u zeggen dat ik niet voornemens ben landelijk een bestuurlijke boete in te voeren gericht op ouders. Ik geef de voorkeur aan de huidige strafrechtelijke aanpak omdat deze weg voldoende mogelijkheden biedt om afhankelijk van de achtergrond van het verzuim passende maatregelen te treffen.
De uitspraken van de minister voor Immigratie en Asiel dat de Grieken zelf hun asielprobleem moeten oplossen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Grieken moeten zelf asielproblemen oplossen»?1
Ja, de inhoud komt overeen met hetgeen ik na de JBZ-Raad tegen de media heb gezegd.
Staat uw opstelling waarin elke EU-lidstaat verantwoordelijk is voor het eigen asielbeleid niet haaks op de realitieit van vandaag de dag en de wens tot één gezamenlijk Europees asiebeleid te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Beknopt gezegd, behelst een gemeenschappelijk Europees asielsysteem (GEAS) de situatie waarin asielaanvragen in de hele EU op gelijke wijze worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat iedere lidstaat primair zelf verantwoordelijk is voor een juiste implementatie van dit geharmoniseerde EU-asielacquis. Zonder afbreuk te doen aan deze verantwoordelijkheid, kunnen de lidstaten uiteraard wel praktisch samenwerken om elkanders asielproces en de uitvoering ervan te verbeteren.
Heeft Nederland niet ontzettend veel te winnen bij een gezamenlijk Eruopees asiebeleid, waarbij EU-lidstaten solidair samenwerken om de asielinstroom eerlijk te verdelen en asielzoekers humaan op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht sterk aan de totstandkoming van het GEAS waarin de secundaire migratiestromen afnemen. Deze ontwikkeling moet tot stand worden gebracht door middel van harmonisatie van wet- en regelgeving én praktische samenwerking. Voor deze samenwerking is de recente oprichting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken van groot belang. Dit nieuwe agentschap heeft onder andere als opdracht de praktische samenwerking tussen de lidstaten op asielgebied te faciliteren, te coördineren en te versterken, en operationele steun te verlenen aan lidstaten waarvan de asielstelsels en opvangvoorzieningen onder bijzondere druk staan. Het verdelen van de asielinstroom maakt van het streven naar het GEAS geen onderdeel uit.
Op welke wijze is Nederland bereid Griekenland op de korte termijn te helpen bij de asielproblemen?
Zoals ook aangegeven in mijn beantwoording van vragen van het lid Spekman (PvdA) van 11 november jl. (Aanhangsel 427), heeft de Griekse regering op 15 september van dit jaar een nationaal actieplan gepresenteerd («Greek Action Plan on Migration Management and Asylum Reform»). Dit actieplan voorziet onder meer in een herstructurering en verbetering van de Griekse asielprocedure en het opzetten van een nieuwe asieldienst die de asielaanvragen zal gaan behandelen. Onderdeel van het plan vormen ook het opzetten van screening centra, het verbeteren van en realiseren van (nieuwe) opvangplaatsen en detentiecentra. In reactie op een verzoek van de Europese Commissie heeft Nederland laten weten graag een bijdrage te leveren aan de implementatie van dit plan. Dit door middel van de inzet van menskracht en expertise.
Als iedere lidstaat zelf verantwoordelijk is voor het afhandelen van een asielvraag, hoe verklaart u de meer dan 2000 asielzoekers die eigenlijk naar Griekenland teruggestuurd zouden moeten worden, maar in Nederland in afwachting zijn van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?
Graag verwijs ik u naar de brief die de toenmalige Minister van Justitie op 13 oktober jl. aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II, 2010/11, 19 637, nr. 1363). In die brief wordt ingegaan op de ontwikkelingen die zich voordoen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, het Hof van Justitie van de Europese Unie en de nationale rechtscolleges. Toegelicht wordt dat gezien die ontwikkelingen naar in nagenoeg alle zaken waarin een asielzoeker ageert tegen zijn overdracht aan Griekenland door de rechter wordt bepaald dat de overdracht tijdelijk wordt opgeschort.
Bent u bereid, in het geval het EHRM een uitspraak doet waarin het de uitzetting van «Dublin-claimanten» naar Griekenland verbiedt, op basis van de «soevereiniteitsclausule» in de Dublinverordening de asielaanvragen van de aanwezige Griekse «Dublin claimanten» in behandeling te nemen?
Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de aanvaardbaarheid van een overdracht aan Griekenland in het kader van artikel 3 EVRM wordt eind 2010/begin 2011 verwacht (zaak M.S.S. vs België en Griekenland). Deze uitspraak, die naar verwachting een leading judgment geeft, wacht ik met bijzondere belangstelling af. De overwegingen die het Hof aan zijn beslissing ten grondslag zal leggen, zal ik uiteraard betrekken bij de afweging of een wijziging van mijn beleid voor Dublin-Griekenlandzaken in de rede ligt. Ik acht het niet zorgvuldig daar thans op vooruit te lopen.
Waarop baseert u zich dat Eurocommissaris Cecilia Malmström het met u eens is dat het asielprobleem een probleem is van Griekenland en geen Europees probleem?
In het door u in vraag 1 gememoreerde mediabericht staat dat eurocommissaris Malmström alleen in noodgevallen uitzonderingen wil maken op de Dublin-verordening. Ik neem aan dat uw vraag op deze passage ziet, en wil hierover het volgende nader toelichten. Eind 2008 heeft de Commissie haar voorstel voor een aangepaste Dublin-verordening gepresenteerd. Eén van de voorgestelde wijzigingen betreft het opnemen van een zogeheten «opschortingsmechanisme». Dit behelst, kort gezegd, dat de Commissie kan besluiten dat de lidstaten de Dublin-verordening ten aanzien van een bepaalde lidstaat tijdelijk niet mogen toepassen. Zoals aangegeven in het BNC-fiche dat op 4 februari 2009 aan uw Kamer is toegezonden ziet Nederland bezwaren bij dat mechanisme. De Nederlandse bezwaren worden gedeeld door het overgrote deel van de andere lidstaten. Zoals ook toegelicht aan uw Kamer in het AO JBZ-Raad van 1 december jl. beraadt de Commissie zich nu over een voorstel om tegemoet te komen aan de bezwaren van de lidstaten. In de Raad heeft Commissaris Malmström aangegeven te denken aan een compromis waarbij het uitgangspunt is dat het mechanisme slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan worden toegepast en dat de Raad deze beslissing kan nemen. Daarbij zal het mechanisme slechts voor een beperkte periode van maximaal zes maanden van kracht zijn en enkel toegepast worden ten aanzien van lidstaten die het EU-asielacquis toepassen.
Wat waren de precieze bewoordingen van Eurocommissaris Malmström toen zij aangaf het met u eens te zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Als de Eurocommissaris van mening is dat het probleem in Griekenland een Europees probleem is, welke conclusie trekt u dan voor de Nederlandse inzet op de korte en lange termijn?
De Europese Commissie is nauw betrokken bij de totstandkoming van het genoemde Griekse actieplan en de implementatie ervan. De Commissie heeft dit plan aangegrepen om de lidstaten te vragen in hoeverre zij bereid zijn om Griekenland bij de implementatie van dit actieplan te helpen. Inmiddels hebben al zo’n vijftien lidstaten, waaronder dus ook Nederland, hun steun toegezegd. Ook de UNHCR is betrokken bij de implementatie. De actieve bijdrage van Nederland aan dit plan is mede ingegeven door de gedachte dat een goede implementatie van dit plan kan leiden tot structurele verbeteringen in de Griekse asiel- en migratiesituatie. Inmiddels heeft de Commissie laten weten dat zij een bedrag van circa 9.5 miljoen euro onder emergency measures heeft gereserveerd voor de korte termijn hulp aan Griekenland. Dit ziet onder meer op het creëren van nieuwe en verbeteren van reeds bestaande opvangvoorzieningen. Voor de langere termijn zijn vier terreinen geïdentificeerd (backlog management, training, registration & screening, quality management) waarvoor lidstaten die steun aanboden in december 2010 en januari 2011 op missie naar Griekenland gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Vreemdelingen- en asielbeleid van 8 december aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Hierbij voldoe ik aan uw verzoek.
Taxatierapporten bij import van auto's |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen in De Telegraaf over BPM bij import van auto’s?1
Ja.
Is het waar dat er aan de ene kant fraudepraktijken zijn, maar dat er aan de andere kant ook sprake is van bonafide import van auto’s?
Uiteraard gaat het in verreweg de meeste gevallen over bonafide import van auto’s. Daarnaast komt het ook voor dat frauduleus wordt gehandeld of wordt gemanipuleerd met het doel zo weinig mogelijk BPM te moeten betalen.
Is het waar dat bij de bonafide parallelimport er veel problemen zijn met taxatierapporten, ook als die van erkende taxateurs komen en waarom kost het hele proces zoveel tijd?
Taxatierapporten worden in beginsel aanvaard als ze – zoals is voorgeschreven – zijn opgesteld door een erkende taxateur. Aangiften die zijn gebaseerd op een taxatierapport dat aan de eisen voldoet worden dan ook zonder nadere vragen afgewerkt.
Er zijn echter gevallen waarin een taxatierapport wel vragen oproept. Daarbij is te denken aan rapporten waarin de getaxeerde waarde in sterke mate afwijkt van de prijs die voor de auto is betaald. Dan gaat het bijv. om een auto waarvoor € 40 000 is betaald, terwijl de getaxeerde waarde op € 30 000 is gesteld. Ook komt het voor – wanneer het een zgn. schadeauto betreft – dat de schade op een dermate hoog bedrag wordt gesteld dat er sprake is van een negatieve waarde terwijl er in het buitenland wel een aanzienlijk bedrag is betaald voor die auto.
Wanneer deze situaties zich voordoen worden aanvullende vragen gesteld aan de aangever met daarbij het verzoek te verklaren waardoor het verschil tussen de inkoopprijs in het buitenland en de aangegeven inkoopwaarde in Nederland wordt veroorzaakt. De belanghebbende krijgt een termijn van 14 dagen om een nadere onderbouwing te geven voor het gesignaleerde verschil tussen de taxatiewaarde en de inkoopprijs2. Hij kan daarvoor nadere documenten overleggen of een verklaring geven. De aangifte wordt afgehandeld zodra het aanvullende bericht van de aangever is binnengekomen. De totale tijd die is gemoeid met de finale afwikkeling van de aangifte wordt daarmee grotendeels bepaald door de aangever zelf. Wanneer geen goede verklaring voor het verschil wordt gegeven stelt de Belastingdienst de waarde op een bedrag, dat de werkelijke waarde benadert. Dit kan gebeuren aan de hand van de waarde van een vergelijkbare auto zoals die is opgenomen in een algemeen inde handel gebruikelijke koerslijst of aan de hand van de inkoopprijs van de auto.
Wat gaat u doen om de bonafide import en taxatie minder tijdrovend te maken voor betrokkenen?
De aangiften van bonafide aangevers worden direct na binnenkomst behandeld. Dat betekent dat wanneer het taxatierapport en de aangifte geen aanleiding geven tot nadere vragen binnen enkele werkdagen het zogenoemde fiscaal akkoord (het signaal aan de RDW dat het kenteken kan worden afgegeven omdat alle belastingen zijn betaald) kan worden doorgegeven. Hierin zit ook de termijn waarbinnen betaling van de BPM moet hebben plaatsgevonden. Dit bedrag is al op de dag van behandeling van de aangifte (d.w.z. een werkdag na indiening) bij de aangever bekend. Het hangt van de aangever af hoe snel vervolgens wordt betaald.
Ik ben van mening dat dit proces niet tijdrovend is. Dat het proces langer duurt wanneer aangifte en taxatierapport aanleiding geven tot vragen vloeit voort uit de verplichting die de Belastingdienst heeft om op zorgvuldige wijze de aangifte te beoordelen en nadere actie te ondernemen wanneer het te betalen BPM-bedrag zoals dat voortvloeit uit de aangifte duidelijk te laag is.
Uiteraard is er altijd bezwaar en beroep mogelijk tegen de beslissingen van de inspecteur.
Het bericht dat moordenaars vrijuit gaan door geldgebrek |
|
Ronald van Raak |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Moordenaars vrijuit door geldgebrek»?1
Ik deel de ongerustheid over het niet oplossen van ernstige delicten. Deze hebben een grote impact op de samenleving en slachtoffers of hun nabestaanden. Gezien de ernstige aard en impact van deze Cold Cases ben ik van oordeel dat zij steeds volop betrokken moeten worden in de afweging welke zaken in onderzoek genomen worden door politie en Openbaar Ministerie. Daarom is het van belang dat regelmatig wordt bezien of er nieuwe opsporingsindicaties zijn in deze zaken. Om de opsporing verder mogelijk te maken wordt thans overigens gewerkt aan «herziening ten nadele met terugwerkende kracht» en wordt bijvoorbeeld DNA verzameld van veroordeelden.
Hoeveel oude moordzaken blijven nu precies op de plank liggen?
Veel politieregio’s hebben zicht op het aantal onopgeloste ernstige misdrijven in de betreffende regio. Er is echter geen landelijk overzicht van oude moordzaken die nooit zijn opgelost. Het aantal zal overigens toenemen als herziening ten nadele van de verdachte met terugwerkende kracht mogelijk wordt en de verjaringstermijnen voor doodslag en andere geweld- en zedendelicten worden aangepast. Overigens moet de term «moordzaken die op de plank liggen» goed worden verstaan. Politie en Openbaar Ministerie hebben in deze zaken met grote betrokkenheid en inzet langdurig onderzoek gedaan. Deze heeft echter helaas (nog) niet geleid tot aanhouding en veroordeling van een of meer verdachten. In 2009 is een landelijke Cold Case expertgroep opgericht met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en politie, waarin veel informatie en expertise wordt uitgewisseld.
Is het waar dat alleen Amsterdam en Rotterdam een team hebben om oude moorzaken op te lossen? In welke andere politiekorpsen zou voldoende reden bestaan zo'n team op te richten maar gebeurt dit nu niet door geldgebrek? Hoe groot is precies het financiële probleem bij deze korpsen?
Momenteel kennen de regio’s Rotterdam-Rijnmond, Amsterdam-Amstelland, Noord- en Oost Gelderland en Utrecht een eigen Cold Case-team. De noordelijke politieregio’s Groningen, Friesland en Drenthe hebben gezamenlijk een team. In andere regio’s zijn Cold Case teams ondergebracht in een Team grootschalige Opsporing of zijn er rechercheurs speciaal belast met behandeling en coördinatie van Cold Case zaken.
Vindt u het aanvaardbaar dat moordzaken, die mogelijk opgelost zouden kunnen worden, nu niet worden opgelost wegens gebrek aan geld en capaciteit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Draka |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de brandbrief die het Franse bedrijf Nexans aan de Europese Commissie heeft gestuurd inzake een Chinees bod op het kabelbedrijf Draka?1
Ja.
Heeft Nexans eveneens contact met u opgenomen? Zo ja op welke wijze, hoe is dat contact verlopen en waar heeft het contact in geresulteerd?
Nee.
Hoe beoordeelt u de opvattingen en argumentatie die in de brandbrief worden gehanteerd?
Ik herken het beeld niet dat er sprake zou zijn van financiële ondersteuning van Xinmao door de Chinese overheid en van een vermeende hermetische afsluiting van de Chinese thuismarkt.
Tianjin Xinmao Science & Technology Investment Group Co. Ltd. (Xinmao) heeft op 20 december laten weten dat het zijn voorgenomen bod op Draka doorzet. Xinmao heeft bevestigd dat de noodzakelijke financiering voor de eventuele overname zal worden geregeld door China Minsheng Banking. Mijn ministerie heeft hierop contact gehad met het Nederlandse postennetwerk in China om te onderzoeken om wat voor een bank het hier gaat. Daaruit bleek dat China Minsheng Banking een van de eerste banken in China is die niet in handen is van staatsbedrijven; de aandelen van deze bank bevinden zich voor het grootste deel in handen van partijen buiten de Chinese overheid en de bank heeft een notering aan de aandelenbeurs van Hong Kong. China Minsheng Banking heeft, zoals alle commerciële banken dit doen, voor het geven van een financiering een aantal voorwaarden gesteld aan Xinmao, bijvoorbeeld het uitvoeren van een onderzoek naar de boekhouding van Draka. Er is voor mij momenteel geen aanleiding om aan te nemen dat het hier om meer gaat dan een commerciële afweging.
Daarbij plegen ook Nederlandse bedrijven acquisities in China. Enkele voorbeelden hiervan zijn Arcadis, AkzoNobel, DSM en Philips. Volgens cijfers van De Nederlandsche Bank bedroeg de cumulatieve hoeveelheid buitenlandse directe investeringen uit Nederland in China eind 2009 ruim 11,5 miljard euro. Andersom was de cumulatieve hoeveelheid buitenlandse directe investeringen vanuit China (inclusief Hong Kong) in Nederland eind 2009 veel kleiner: ruim 1,2 miljard euro.
Mocht onverhoopt een bedrijf uit Nederland tegen problemen aanlopen bij het zakendoen in China, dan zal ik niet aarzelen om via economische diplomatie, waar nodig, te interveniëren.
Tot slot: de stelling dat een eventuele overname van Draka door Xinmao een negatieve invloed zou hebben op de concurrentiepositie van Europa deel ik niet. Nederland heeft per saldo meer baat van open grenzen dan van het beschermen van onze economie tegen overnames uit het buitenland. Het behouden van een open en aantrekkelijk vestigingsklimaat is derhalve van essentieel belang voor de dynamiek van de Nederlandse economie en dit kabinet zet zich daar stevig voor in.
Zijn er contacten tussen u en de Europese Commissie geweest of op handen over bovengenoemde brandbrief? Zo ja, wat is of hiervan de uitkomst dan wel wat zal uw inzet zijn?
Nee.
De uithaal van de premier van Kenia naar homomannen |
|
Louis Bontes (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Premier Kenia haalt uit naar homomannen»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de uitspraak van de premier van Kenia, Raila Odinga: «Als homoseksuele mannen worden aangetroffen dan dienen zij gearresteerd te worden en naar de betrokken autoriteiten te worden gebracht»? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant en van soortgelijke artikelen in andere media. Echter, volgens premier Odinga is hij verkeerd uitgelegd. Op 29 november 2010 heeft hij tijdens een redevoering, waarbij vrijwel het voltallige kabinet en vertegenwoordigers van de Keniaanse en internationale pers aanwezig waren, het geschetste beeld recht gezet.
Bent u bereid alle ontwikkelingshulp aan Kenia, op noodhulp na, te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn van mening dat de Keniaanse regering het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet en zien geen reden voor bilaterale stappen. Bovendien verloopt de bilaterale hulp aan Kenia niet via de overheid maar via maatschappelijke organisaties.
Megafraude met subsidie kinderoppas |
|
Karin Straus (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel betreffende megafraude met subsidie kinderoppas?1
Ja.
Kunt u aangeven wat vermoedelijk de totale omvang van de fraude is?
Met de fraude zijn vermoedelijk miljoenen euro’s gemoeid.
Waar bestaan de dubbele controles uit die u volgens het krantenartikel gaat invoeren om de fraude in te dammen?
De dubbele controle bestaat eruit, dat bij aanvragen voor een kinderopvangtoeslag na afloop van het toeslagjaar, extra bewijsstukken (bijvoorbeeld contracten, facturen en jaaroverzichten) worden opgevraagd en navraag wordt gedaan bij de kinderopvanginstelling of daadwerkelijk opvang heeft plaatsgevonden, voordat tot betaling van de kinderopvangtoeslag wordt overgegaan.
Is de controle geïntensiveerd naar aanleiding van het feit dat ook in de zomer van 2010 reeds een veroordeling met celstraf heeft plaatsgevonden naar aanleiding van fraude met kinderopvangtoeslag?
De veroordeling met celstraf in de zomer van 2010 betrof een geval van fraude door een gastouderbureau. De fraude waar het krantenartikel van vraag 1 op doelt, betreft fraude door vijf verdachten die ten onrecht kinderopvangtoeslag voor zichzelf en voor een omvangrijke groep vraagouders hebben aangevraagd. Het toezicht van de Belastingdienst is risicogericht. Dat betekent dat het toezicht wordt geïntensiveerd als het risico op niet naleving van wet- en regelgeving daartoe aanleiding geeft.
Overweegt u, eventueel in overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, structurele maatregelen om fraude in de toekomst te voorkomen anders dan de bovengenoemde controles? Waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaan op korte termijn de uitvoering en de regelgeving van de kinderopvangtoeslag doorlichten op frauderisico’s. Afhankelijk van de uitkomst van deze doorlichting, zal bezien worden of en welke maatregelen verder moeten worden genomen.
Deelt u de mening dat in deze tijd waarin bezuinigingen op de kinderopvang plaatsvinden het zeker niet zo kan zijn dat vervolgens miljoenen aan toeslagbedragen via frauduleuze praktijken wegvloeien? Deelt u de mening dat er dus stevig moet worden opgetreden om de dader te pakken en testraffen?
Jazeker, kinderopvangtoeslag stelt hardwerkende ouders in staat om verantwoorde opvang voor hun kinderen te regelen. Dit doel mag niet door fraude in gevaar worden gebracht en fraude moet dan ook stevig worden aangepakt. Naast de hierboven genoemde controlemaatregelen en doorlichting van de uitvoering en regelgeving op frauderisico’s, heeft de Belastingdienst een apart team opgericht dat de aanpak van de fraude coördineert en een meldpunt ingesteld, waar het publiek terecht kan met tips over misbruik of oneigenlijk gebruik.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om deze bedragen tot op de laatste cent terug te halen bij de daders?
Ja, de Belastingdienst zal alle mogelijke middelen gebruiken om de ten onrechte verkregen toeslagen terug te vorderen, inclusief dwanginvordering. Het Openbaar Ministerie heeft het voornemen de verdachten te vervolgen. Als het Openbaar Ministerie besluit niet tot vervolging over te gaan, heeft de Belastingdienst nog de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen.
De voorgenomen ontslagen bij De Vries Kozijnen in Gorredijk |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindbod De Vries Kozijnen onacceptabel»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de wijze waarop dit bedrijf reorganiseert en het personeelsbestand verkleint?
De rechter heeft over de ontvankelijkheid van verzoeken om ontbinding op 6 december 2010 uitspraak gedaan (LJ BO6458). Daaruit blijkt het volgende. De voorgenomen reorganisatie is op 1 november 2010 voor advies voorgelegd aan de Centrale Ondernemingsraad (COR). Op 4 november 2010 heeft de werkgever een melding in het kader van de Wet melding Collectief ontslag (WMCO) gedaan bij het UWV Werkbedrijf Friesland en vervolgens op 5 november 2010 ontbindingsverzoeken ingediend bij de kantonrechter voor de werknemers die als gevolg van de reorganisatie hun baan zouden verliezen. Bij brief van 9 november heeft het UWV Werkbedrijf laten weten dat de melding voldoet aan de vereisten die gelden op grond van de WMCO. Hoewel de rechter tot het oordeel komt dat de werkgever de vakbonden en de ondernemingsraad niet tijdig heeft betrokken bij de voorgenomen reorganisatie, is hij van mening dat de ontslagverzoeken niet om die reden geweigerd moeten worden. Dat overleg heeft namelijk inmiddels wel plaatsgevonden waaruit gebleken is dat de COR de noodzaak voor de reorganisatie onderschrijft. Wat resteerde was een geschil tussen de werkgever en de vakbonden over het sociaal plan. In zijn uitspraak geeft de rechter zowel de werkgever als de vakbonden dringend in overweging om hun onderhandelingen over een sociaal plan voort te zetten. Dat is ook gebeurd, wat erin heeft geresulteerd dat alsnog een sociaal plan is overeengekomen.
Is hier sprake van een overtreding van de Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt er ingegrepen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zaken als deze aantonen dat de, eerder door de regering verwoorde opvatting, dat voorkoming van ontslagzwendel slechts in de handen van werknemer en werkgever ligt, volkomen onhoudbaar is en te kort schiet om de belangen van werknemers veilig te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Uit de beantwoording van vraag 2 en 3 blijkt dat er van zwendel geen sprake is en de belangen van werknemers voldoende zijn gewaarborgd.
Het bericht dat rekeningen steeds vaker niet betaald worden |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat rekeningen steeds vaker niet betaald worden?1
Uit het bericht blijkt dat het aantal wanbetalers en het bedrag aan openstaande facturen hoog is. Deze situatie is niet wenselijk. Het uitgangspunt is dat mensen op tijd betalen en daarop moeten ze ook worden aangesproken. De mensen in kwestie, maar ook de schuldeisers hebben hierin een duidelijke eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet zet in op zelfstandigheid. Er moet eerst worden gekeken naar wat mensen zelf kunnen doen om hun eigen situatie te verbeteren. Mochten betalingsachterstanden oplopen, dan is het van belang zo snel mogelijk in te grijpen om te voorkomen dat er zich problematische schulden voor kunnen doen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij gemeenten. Zij kunnen op lokaal niveau het beste maatwerk bieden.
Wat is volgens u de oorzaak dat steeds meer mensen niet in staat zijn om hun rekeningen te betalen en hierdoor in grote financiële problemen komen omdat zij schulden maken? Kunt u dit toelichten?
Om inzicht te krijgen in de oorzaken van (een risico op) problematische schulden heeft het kabinet het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers» (kamerstukken II, 2009/10, 24 515 nr. 161) laten uitvoeren. Dit onderzoek is in oktober 2009 aan uw Kamer aangeboden. De belangrijkste oorzaken van (een risico op) problematische schulden die uit dit onderzoek naar voren komen, zijn: gebrekkig financieel beheer, terugval in inkomen en het hebben van een (te) hoge levensstandaard.
Deelt u de analyse dat dit vooral middelgrote en kleine bedrijven in moeilijkheden brengt? Wat zijn volgens u de gevolgen als deze «motor van onze economie» wordt afgeremd?
Betalingen van klanten spelen een belangrijke rol in de kasgeldpositie van ondernemingen. De ondernemer rekent op betaling binnen de daarvoor overeengekomen termijn. Als die betaling te laat komt of helemaal uitblijft, is dat niet gunstig voor de liquiditeit van de onderneming. Over het algemeen zijn ondernemingen gevoeliger naarmate ze kleiner zijn, maar dat wil niet zeggen dat grotere ondernemingen geen hinder kunnen ondervinden van wanbetaling. Gevolgen voor de economie als geheel zijn niet eenduidig te geven dan wel te kwantificeren.
Deelt u de analyse dat het oplopen van consumptieve schulden van huishoudens een potentiële bron kan zijn van instabiliteit van het financiële stelsel, omdat het risico bestaat dat huishoudens de eerder en recent aangegane (hypotheek)leningen niet meer kunnen aflossen, danwel hun rekeningen niet meer kunnen betalen? Zo nee, waarom niet?
Wij delen niet de analyse dat het oplopen van consumptieve schulden een mogelijke bron kan zijn van instabiliteit van het financiële stelsel. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat problematische schulden met name voorkomen in huishoudens met een huurwoning. Ook blijken in de praktijk Nederlandse huiseigenaren zeer goed te voldoen aan hun hypotheekverplichtingen. Het aantal gedwongen huisverkopen in Nederland is in vergelijking met andere landen zeer laag. Wel is het van belang overkreditering van consumenten op het terrein van consumptief en hypothecair krediet tegen te gaan. Daarom zijn op het terrein van consumptief krediet onlangs de regels verscherpt en worden ook voor hypothecaire kredietverlening de regels op korte termijn aangescherpt. Een algemene maatregel van bestuur waarin die aanscherping wordt geregeld, ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u de analyse dat, als huishoudens inmiddels al meer dan 30 jaar geconfronteerd worden met een trendmatige stagnatie van het looninkomen (de trendmatige afname van de arbeidsinkomensquote), ze alleen hun bestedingen als percentage van het Bruto Nationaal Product op peil kunnen houden als hun consumptieve schulden toenemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om de stagnatie van het looninkomen te keren?
Nee, wij delen uw analyse niet. Ten eerste is er geen sprake van een trendmatige afname van de arbeidsinkomensquote. Het niveau van de arbeidsinkomensquote in 1970 was nagenoeg gelijk aan dat in 2009. De oliecrises van de jaren zeventig en begin jaren tachtig leidden tijdelijk tot een hoge arbeidsinkomensquote. Daarna keerde de arbeidsinkomensquote terug naar het voormalige niveau.
Ten tweede duidt een lage arbeidsinkomensquote vooral op een hoge winstquote voor bedrijven. Zelfs wanneer de arbeidsinkomensquote zou dalen, hoeven het besteedbaar inkomen en dus de bestedingen van huishoudens niet af te nemen. Het kan immers bijvoorbeeld betekenen dat het besteedbare inkomen van zelfstandigen is toegenomen. Ook vermogenswinsten, bijvoorbeeld dankzij stijgende huizen- of aandelenprijzen, kunnen het besteedbare inkomen en daarmee de bestedingen opstuwen. Uit cijfers van het Centraal Planbureau blijkt dan ook dat het reëel besteedbare inkomen in 1969–2009 meer dan verdubbeld is. Wij zien daarom geen reden waarom het gemiddelde huishouden zijn (consumptieve) schulden zou moeten laten oplopen om zijn bestedingen op peil te houden.
Wat is uw doelstelling ten aanzien van het verminderen van het aantal huishoudens met problematische schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om de schuldenproblematiek bij particulieren te verminderen? Kunt u dit toelichten?
Schuldhulpverlening is een taak van de gemeenten. Het kabinet heeft voor de periode 2009–2011 130 miljoen euro beschikbaar gesteld voor schuldhulpverlening in verband met de gevolgen van de economische crisis. Verder ligt het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening in de Tweede Kamer. Vooruitlopend op de implementatie van deze wet is er een ondersteuningsprogramma voor gemeenten gestart gericht op de verbetering van de kwaliteit en effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening.
Publicaties van Wikileaks |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD), Atzo Nicolaï (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat veel van de informatie die door Wikileaks is gepubliceerd afkomstig is van SIPRNET?1
Navraag bij het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse zaken leert dat het ministerie informatie uitwisselt via een geclassificeerd systeem. Over de vragen hoe het systeem wordt beheerd en wie daartoe toegang heeft worden gezien de classificatie van het systeem geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat SIPRNET een netwerk is dat wordt beheerd door zowel de NSA, DIA als de Joint Staff J-6?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat bijna 3 miljoen mensen toegang hebben tot dit systeem, terwijl alle informatie geheim of hoger geclassificeerd zou zijn (of moeten zijn)?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze inventariseert de Nederlandse regering hoe bondgenoten van Nederland gevoelige informatie opslaan?
Binnen het NAVO-bondgenootschap geldt een systeem van informatie-uitwisseling dat strikte procedures en protocollen kent ter beveiliging. Er zijn strenge voorschriften voor zowel de fysieke beveiliging als de toegang tot de informatiesystemen. Toegang tot de informatie is afhankelijk van de rubricering van de betreffende informatie. Deze regels zijn voor alle bondgenoten gelijk, en worden op dezelfde wijze geïmplementeerd. Elke twee jaar worden NAVO-inspecties uitgevoerd ter controle van de systemen en ter controle van de mate van naleving van de toegangsregelingen. Indien er tijdens deze controles onvolkomenheden worden waargenomen, kan het ertoe leiden dat het betreffende land – tijdelijk – wordt afgesloten van het systeem. Voor EU-gerubriceerde informatie gelden soortgelijke regelingen.
De Nederlandse regering heeft geen inzage hoe bondgenoten en andere landen verder (afgezien van wat betreft NAVO/EU-data) hun systemen t.b.v. veiligstellen gevoelige informatie hebben ingericht. Wel vindt er in algemene zin informatie-uitwisseling plaats over de technische mogelijkheden van beveiliging van informatie, maar uiteindelijk blijft de beveiliging en de vaststelling van de voorwaarden voor uitwisseling van informatie de verantwoordelijkheid van het betreffende land zelf.
Op welke wijze inventariseert de Nederlandse regering wie daar vervolgens allemaal toegang toe heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de toegang tot (andere) gegevens die uitgewisseld worden (bijvoorbeeld passagiersgegevens) duidelijk begrensd is? Kunt u dat ook concreet uiteenzetten?
Passagiersgegevens worden niet door de Nederlandse overheid aan de Amerikaanse overheid verstrekt. Luchtvaartmaatschappijen zijn krachtens Amerikaans recht verplicht om deze gegevens te verstrekken aan het Bureau of Customs and Border Protection. De beveiliging van de aldus verstrekte gegevens is primair een zaak van Amerikaans recht. In de PNR-Overeenkomst 2007 – die nog niet door het Europees Parlement is goedgekeurd, maar wel voorlopig wordt toegepast – wordt in het kader van regeling van de toegang en verdere verwerking van die gegevens verwezen naar een aantal van die voorschriften van Amerikaans recht (punt V van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007, Trb. 2008, nr. 75).
In punt VII van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007 is geregeld onder welke voorwaarden de gegevens bij het Bureau of Customs en Border Protection blijven bewaard en hoe de toegang daartoe is geregeld. Verder is in punt II van de bijlage bij de PNR-Overeenkomst 2007 geregeld onder welke voorwaarden deze gegevens door het Bureau of Customs and Border Protection mogen worden verstrekt aan andere instanties binnen en buiten de Verenigde Staten. In zijn brief van 20 juli 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 735, nr. 7) heeft de toenmalige Minister van Justitie verslag gedaan van de evaluatie van de PNR-Overeenkomst 2007. Daarin zijn geen specifieke tekortkomingen op het gebied van de beveiligingsmaatregelen geconstateerd.
Gaat de Nederlandse regering om opheldering vragen inzake de publicaties van Wikileaks?
Nederland is vooraf door de Amerikaanse ambassade in Den Haag geïnformeerd dat Nederland in de aankomende publicaties genoemd zou kunnen worden. Met de ambassade is afgesproken dat deze ons op de hoogte stelt zodra men aanwijzingen heeft dat er publicaties die Nederland betreffen naar buiten zouden komen. De Nederlandse regering gaat er van uit dat de Verenigde Staten maatregelen neemt om dergelijke lekken in de toekomst te voorkomen.
Bent u voornemens om in overleg te treden met bondgenoten als het gaat om hoe gegevens worden opgeslagen en wie daar toegang tot heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zal dit in de Nederlandse wet geborgd worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat (naar aanleiding van dit soort publicaties) goed gekeken moet worden met wie bepaalde gegevens worden gedeeld, wat voor garanties er zijn qua informatiebeveiliging en in hoeverre dit soort zaken voorkomen hadn kunnen worden? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
De affaire Wikileaks toont hoe belangrijk het inderdaad is met wie en welke landen bepaalde informatie wordt gedeeld. Daarnaast is het van belang dat er in het internationale verkeer ruimte blijft voor landen om onderling op vertrouwelijke basis te communiceren, ook al bestaat er nooit een volledige garantie op absolute vertrouwelijkheid.
In hoeverre er extra maatregelen moeten worden genomen wordt thans bezien, zoals ook door mij is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken in reactie op een motie terzake van het lid Nicolai (VVD). De noodzaak en mogelijkheid van extra maatregelen zijn thans in onderzoek.
Steun van hulporganisatie ICCO aan anti-Israël-activisten |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de door de overheid gesubsidieerde hulporganisatie ICCO geld zou geven aan anti-Israël-activisten?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Dutch will look into NGO funding of anti-Semitic website».
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het bericht van de NGO monitor, waaraan in het artikel in de Jerusalem Post wordt gerefereerd, was voor mij reden om na te gaan of door Nederland gesubsidieerde NGO’s direct of indirect een dergelijke ondersteuning verlenen. Dat verdraagt zich namelijk niet met het huidige Nederlandse buitenlandse beleid.
Heeft ICCO ook subsidiegeld gebruikt voor Electronic Initifada, een organisatie die bekend staat vanwege haar fanatieke campagnes tegen Israël en zich kenmerkt door apartheidsretoriek?
Gebleken is dat ICCO van 2006–2009 Electronic Intifada heeft ondersteund voor Euro 150 000, afkomstig uit Medefinancieringsstelsel (MFS)-middelen. In 2010 heeft ICCO Euro 50 000 aan eigen fondsen ingezet. Het huidige regeringsbeleid verzet zich ook tegen indirecte financiering met Nederlands subsidiegeld.
Gaat u tevens onderzoeken in hoeverre Electronic Intifada zich daadwerkelijk schuldig maakt aan antisemitische en demoniserende uitingen? Wat zouden de consequenties voor ICCO zijn indien hiervan inderdaad sprake is?
Ik heb geconstateerd dat door BZ gesubsidieerde organisaties tot nu toe zelf geen activiteiten zijn verricht, dan wel handelingen zijn gepleegd in strijd met het Nederlandse buitenlandse beleid. Mijn beleid is dat dit voor de toekomst ook niet langs indirecte weg gebeurt. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie is een bepaling opgenomen die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien in de toekomst zou blijken dat een subsidieontvanger direct of indirect activiteiten in strijd met het Nederlands buitenlands beleid ontplooit of steunt, zal daarmee in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vruchten af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd.
Op de website van Electronic Intifada wordt opgeroepen tot boycotactiviteiten tegen Israel. Dit is in strijd met het Nederlandse buitenlands beleid. Hierover heb ik op 13 januari 2011 gesproken met ICCO. Ik heb er bij ICCO op aangedrongen in de toekomst een dergelijke activiteit zelfs niet indirect te ondersteunen.
Tot goed begrip bij een eventueel ingrijpen mijnerzijds in lopende subsidies, bestaat daartegen de mogelijkheid van bezwaar en beroep bij de rechter.
Bent u bereid te waarborgen dat er geen cent overheidssubsidie gaat naar organisaties die zich schuldig maken aan een hetze tegen Israël en van wie de doelstellingen haaks staan op die van de regering?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken in de Tweede Kamer?
Ik heb het gesprek met ICCO afgewacht om een zo volledig mogelijk antwoord op uw vragen te kunnen geven.
Het feit dat agenten geen thermische (onder)kleding kunnen bestellen |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat politieagenten in verband met een bezuiniging in de meeste korpsen geen bontmutsen en themo(onder)kleding meer kunnen bestellen?1
Agenten kunnen nog steeds bontmutsen en thermo (onder)kleding bestellen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord dat mijn voorganger heeft gegeven op (grotendeels) identieke vragen van uw Kamer d.d. 18 januari 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1514). Er is niet op het kledingbudget voor agenten bezuinigd. Mijn voorganger heeft u toen gemeld dat de Raad van Korpschefs in 2009 besloten heeft dat dan wèl voorafgaande toestemming nodig is van het bevoegd gezag. Uit signalen uit het veld is vervolgens gebleken dat toepassing van deze procedure ten aanzien van thermo (onder)kleding in de praktijk niet altijd vlekkeloos verliep. Naar aanleiding daarvan heeft de portefeuillehouder Facilitair Management van de Raad van Korpschefs de VtS-PN recent verzocht maatregelen te nemen om een versnelde verstrekking van thermo (onder)kleding voor politiepersoneel mogelijk te maken. De VtS-PN heeft hierop de webwinkel inmiddels aangepast zodat de politieambtenaar (wederom) rechtstreeks thermo (onder)kleding kan bestellen. Voor de bontmuts blijft de «oude» procedure gehandhaafd. Men kan deze nog steeds bestellen, zij het niet rechtstreeks, doch via centrale inkoop door het eigen korps, na voorafgaande toestemming door de korpsleiding.
Wat is uw opvatting over het feit dat wijkagenten, fietsteams en hulpverleners worden zonder warm ondergoed de vrieskou in worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het vorige kabinet dat de huidige regelingen op dit gebied voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze bezuiniging op het kledingbudget ongedaan te maken en te verzekeren dat alle agenten die dat nodig hebben themo(onder)kleding krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid contact op te nemen met de korpschefs en samen met hen afspraken te maken voor een snelle verstrekking van themo(onder)kleding?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van Colombiaanse kolen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat tijdens de hoorzitting van de vaste commissie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de herkomst van kolen d.d. 18 november 2010 is gewisseld dat RWE/Essent nog steeds kolen inkoopt bij het Amerikaanse bedrijf Drummond?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Drummond voortdurend conflicten heeft met de Colombiaanse vakbonden2 en dat het Colombiaanse Openbaar Ministerie in juli van dit jaar een onderzoek is gestart naar het handelen van Drummond, vanwege de beschuldiging dat het land waarop de mijn van Drummond is gevestigd, wederrrechtelijk is verkregen door paramilitairen met behulp van moord op boeren en bedreiging?3
Ik heb kennisgenomen van het artikel van «Justice for Colombia»,waarin melding wordt gemaakt van conflicten tussen Drummond en Colombiaanse vakbonden.
De Nederlandse ambassade in Bogotá heeft, op basis van informatie verkregen van de NGO «Colectivo Colombiano de Abogados (CCA)», een mensenrechtenorganisatie die de families van twee door paramilitairen vermoorde vakbondsleden vertegenwoordigt, aangegeven dat het Colombiaanse Attorney's General Office een onderzoek is gestart naar onder meer de rol van paramilitairen bij de moord op een aantal vakbondsleiders. In dit onderzoek zijn enkele medewerkers van Drummond betrokken, maar het Attorney's General Office heeft geen formele zaak aangespannen of beschuldigingen geuit tegen het bedrijf. De ambassade heeft aangegeven niet over informatie te beschikken dat er een onderzoek is gestart naar de manier waarop de landrechten zijn verkregen.
Bent u ervan op de hoogte dat het bedrijf voor het gerecht is gedaagd in de VS, omdat het bedrijf verdacht wordt van medeplichtigheid aan de moord op vakbondsleiders?4
Uit de informatie van de Nederlandse ambassade in Colombia, eveneens afkomstig van de NGO CCA, blijkt dat er door nabestaanden van vermoorde vakbondsleiders diverse procedures zijn gestart tegen Drummond. Eerdere en vergelijkbare aanklachten tegen Drummond zijn vanwege gebrek aan bewijs niet ontvankelijk verklaard door Amerikaanse rechtbanken.
Weet u of er naast RWE/Essent nog andere bedrijven op de Nederlandse markt actief zijn, die kolen kopen van Drummond?
Naar aanleiding van de berichtgeving vorig jaar juni over Nederlandse energiebedrijven die kolen inkopen bij bedrijven in Colombia heeft E.On aangegeven met Drummond samen te werken. Het bedrijf Tata Steel in IJmuiden heeft aangegeven geen steenkolen van Drummond uit de onderhavige mijn te kopen.
Voor zover bekend wensen de overige mogelijk relevante bedrijven, uit oogpunt van commerciële gevoeligheid, informatie over de herkomst van ingekochte steenkolen in beginsel als vertrouwelijk te beschouwen. De branchevereniging van energieproducenten, -handelaren en -retailbedrijven in Nederland, Energie-Nederland, geeft desgevraagd aan dat haar leden terughoudend zijn met het openbaar maken van (mogelijke) leveranciers, omdat dit concurrenten inzicht verschaft in de handelspositie van zowel afnemer als leverancier.
De energieproducenten, de staalindustrie, maatschappelijke organisaties en mijnbouwbedrijven zijn vorig jaar september een dialoog gestart over verantwoorde winning van en handel in steenkool. De eerste fase van deze dialoog wordt naar verwachting deze maand afgerond. Gezien de zorg die leeft bij verschillende belanghebbenden ten aanzien van het beleid van energiebedrijven om betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te voorkomen, lijkt het mij een goede zaak dat de betrokken partijen het onderwerp «transparantie» op de agenda hebben gezet van de «steenkooldialoog». Uitdaging is een juiste balans te vinden tussen transparantie over de herkomst van steenkolen en vertrouwelijkheid van bedrijfsgevoelige informatie.
Deelt u de mening dat bedrijven die op de Nederlandse energiemarkt actief zijn, geen kolen zouden moeten willen kopen bij Drummond zolang er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar het handelen van dit bedrijf?
De Nederlandse overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, zowel in binnen- als buitenland, en dat het zijn invloed in de keten ruimhartig aanwendt voor de bevordering van mensenrechten en arbeidsomstandigheden en aandacht voor het milieu. Bedrijven dienen zich in ieder geval te houden aan de wetgeving van het land waar zij hun activiteiten uitoefenen. Voor MVO is de daar bestaande wet- en regelgeving het startpunt.
De Nederlandse overheid verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven zich houdt aan het normatieve kader van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Een onderneming heeft tot taak zich te vergewissen van de ethische, sociale en milieuaspecten van haar activiteiten, inclusief die van haar buitenlandse partners, en op basis daarvan verantwoorde keuzes te maken ten aanzien van haar doen en laten.
De keus om al dan niet de handelsrelatie te verbreken bij beschuldigingen of aanklachten over het handelen van hun buitenlandse partners, is aan bedrijven zelf. Essentieel is wel dat bedrijven zelf verantwoordelijkheid dragen voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, ook voor wat betreft hun activiteiten in het buitenland. Dit houdt in dat bedrijven bij gerechtvaardigde vragen over hun handelen de maatschappelijke dialoog moeten aangaan, waar mogelijk open moeten zijn over het bedrijfsbeleid en uitleggen welke keuzes zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat de handelsrelatie tussen RWE/Essent en Drummond aantoont dat zelfregulering omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen gefaald heeft?
Ik deel deze mening niet. Er mag niet uit het oog verloren worden dat een groot deel van de berichtgeving over Drummond gaat over zaken die zich rond 2001 en 2004 hebben afgespeeld en waar Drummond op dit moment niet voor is veroordeeld. Uit gesprekken met RWE/Essent is gebleken dat RWE/Essent actief beleid voert om risico’s in zijn keten te identificeren. Het heeft aangegeven dat bij vermeende misstanden de eerste stap is om het gesprek aan te gaan met het desbetreffende bedrijf en de vermeende misstanden aan te kaarten, om zo te bekijken of vanuit de relatie invloed kan worden uitgeoefend om te komen tot verbeteringen. RWE/Essent is van mening dat het voeren van een dialoog en het starten van een eventueel noodzakelijk verbetertraject voor wat betreft sociale en milieuomstandigheden de meest effectieve aanpak is, en verkiest deze aanpak boven het automatisch verbreken van de relatie. Zo is RWE/Essent ook in dialoog met Drummond, en is het bereid hierover in contact te treden met NGOs.
In dit licht geeft RWE/Essent aan groot belang te hechten aan de dialoog over verantwoorde winning van en handel in steenkool die de elektriciteitsbedrijven en de betrokken maatschappelijke organisaties september vorig jaar zijn gestart. RWE/Essent is van mening dat een dergelijke dialoog het meest geschikte middel is om tot afspraken te komen over verantwoorde winning en gebruik van kolen.
Ten slotte, de weg van de dialoog heeft zich eerder succesvol getoond bij het Colombiaanse mijnbedrijf Cerrejón. Naar aanleiding van berichtgeving dat Cerrejón betrokken zou zijn geweest bij geweld tegen lokale gemeenschappen, is RWE/Essent in dialoog getreden met het bedrijf om dit aan de orde te stellen. Hoewel Cerrejón de beschuldigingen met klem verwerpt, heeft het bedrijf zich ontvankelijk getoond voor de belangen van (lokale) gemeenschappen en zich bereid getoond samen te werken met belanghebbenden, hetgeen ook tijdens de hoorzitting naar voren kwam.
Bent u bereid in Europees verband voorstellen te doen om, net als voor biobrandstoffen, eisen te stellen aan de herkomst van fossiele energiebronnen en daarbij een belangrijke nadruk te leggen op het naleven van internationaal overeengekomen arbeidsrechten?
De wens tot Europese of zelfs unilaterale maatregelen met het oog op zekerheid over de condities waaronder fossiele energiebronnen zijn gewonnen, hangt naar mijn mening samen met het ontbreken van de mogelijkheid om rechtstreeks toe te zien op de naleving van Nederlandse of Europese normen in een ander land (global governance gap). Bij steenkolen en andere fossiele brandstoffen ligt het zwaartepunt sterker op mensenrechten dan bij biobrandstoffen.
Nederland en Europa wijzen de desbetreffende landen op hun primaire taak om invulling te geven aan wat prof. Ruggie hun «state duty to protect» noemt. Zo zijn er bijvoorbeeld hoopgevende signalen ten aanzien van het mensenrechtenbeleid van de Colombiaanse regering5, hoewel concrete resultaten nog moeten worden afgewacht en Nederland een intensieve, kritische dialoog met de Colombiaanse regering voert ten aanzien van haar mensenrechtenbeleid.
Hiernaast zet Nederland zich in multilateraal verband in, zoals via verdragen, de ILO en de VN Mensenrechtenraad.
Het stellen van unilaterale importbeperkingen voor bedrijven in Nederland draagt niet bij aan een effectieve oplossing voor de problematiek. Immers, de markt voor kolen is internationaal en telt vele grote spelers uit alle delen van de wereld. Via de update van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zullen mensenrechten nadrukkelijker in het normatieve kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen worden betrokken. De Nederlandse overheid verwacht dat alle Nederlandse bedrijven deze richtlijnen als referentie gebruiken bij hun internationale activiteiten. In het licht van het antwoord op vraag 6 spoor ik het in Nederland opererende bedrijfsleven aan om invulling te geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het initiatief van de betrokken bedrijven en maatschappelijke organisaties om een dialoog te starten om te komen tot afspraken ter verduurzaming van de steenkoolketen is een voorbeeld van de manier waarop bedrijven zelf invulling kunnen geven aan hun ketenverantwoordelijkheid.
Naar aanleiding van de motie van de leden Haverkamp en Jansen (TK 32 500 XII, nr. 25) over de verduurzaming van de olie-, gas- en steenkoolsector, heeft de regering aangegeven om in overleg met de sector de verduurzaming van fossiele brandstoffen te onderzoeken.
Bent u bereid vooruitlopend daarop alle steunmaatregelen aan bedrijven die kolen inkopen bij Drummond, te beëindigen, inclusief subsidies voor CO2-opslag en alle belastingkortingen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zowel subsidies als belastingkortingen hebben generieke werking. Daarnaast voorziet de belastingwetgeving niet in een dergelijke selectieve behandeling. Overigens wil ik benadrukken dat de vigerende inputvrijstelling voor kolen die worden gebruikt in kolencentrales door mij niet wordt gezien als steunmaatregel. Omdat de output van centrales – de elektriciteit – onderhevig is aan heffing van energiebelasting wordt de inputvrijstelling toegepast: deze dient dus om dubbele heffing van belasting te vermijden.
Bent u tevens bereid, vooruitlopend op eventuele Europese maatregelen, met wettelijke voorstellen voor de Nederlandse markt te komen en die bedrijven ertoe dwingen om voortaan alleen nog maar kolen te importeren, die onder fatsoenlijke omstandigheden gewonnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Langer doorwerken in de zorg voor hetzelfde pensioen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pensioenfonds zorg gaat uit van langer werken»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat een pensioenfonds vooruit loopt op eventuele wetgeving aangaande verhoging van de AOW-leeftijd en dus langer doorwerken? Deelt u de zorg dat belangen van deelnemers geschaad kunnen worden als niet eerst wetgeving over langer doorwerken wordt afgewacht?
Het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) heeft – als alle fondsen – te maken met de gevolgen van de stijgende levensverwachting en van ontwikkelingen op de financiële markten voor de vermogenspositie. Als onderdeel van een breder pakket heeft PFZW besloten de opbouw van het pensioen in 2011 te verlagen van 2,05% naar 1,95% van de pensioengrondslag. Deelnemers van PFZW kunnen de gevolgen hiervan compenseren door enkele maanden langer door te werken.
PFZW kent een flexibele ingangsdatum voor het ouderdomspensioen. Deelnemers kunnen kiezen voor pensionering vóór, op of na 65 jaar. De verlaging van de pensioenopbouw in 2011 staat los van de kabinetsvoornemens met betrekking tot de AOW-leeftijd. Het is in het belang van de deelnemers dat PFZW zijn vermogenstekort snel aanpakt en daarmee niet wacht tot na de wetgeving over de AOW-leeftijd.
Hoe beoordeelt u de situatie dat in een bedrijfstak waar grote tekorten van arbeidskrachten zijn en nog meer worden verwacht, de pensioenopbouwrechten van werknemers worden verlaagd terwijl de opgebouwde rechten van gepensioneerden in deze bedrijfstak niet worden gekort, anders dan het niet-indexeren van de rechten? In hoeverre vindt u dit een evenwichtige belangenafweging voor alle deelnemers van het fonds?
Naast de hierboven genoemde verlaging van de pensioenopbouw verhoogt PFZW in 2011 de pensioenpremie en wordt afgezien van indexatie. Deze maatregelen hebben gevolgen voor werkgevers, werknemers (deelnemers) en gepensioneerden. Het fonds acht deze maatregelen evenwichtig en noodzakelijk voor een betaalbaar en toekomstbestendig pensioen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over deze beslissing.
Deelt u de mening dat dit voornemen tot verlagen van opbouwrechten niet zal leiden tot meer animo om in de zorg te blijven en gaan werken, en dat dit wellicht een averechts effect kan hebben op het werven van nieuwe arbeidskrachten in de zorg?
De aanpak van het tekort aan arbeidskrachten is primair de verantwoordelijkheid van de sector en daarmee van werkgevers en sociale partners. Arbeidsvoorwaarden zijn – naast de aard van het werk en de arbeidsomstandigheden – van belang voor de aantrekkingskracht van de sector.
Het pensioen is onderdeel van het totale arbeidsvoorwaardenpakket en kan hierbij dus een rol spelen. Als de deelnemers van PFZW de lagere opbouw compenseren door (iets) langer door te werken, heeft dat als zodanig een positief effect op het arbeidsaanbod in de zorg. Een voortvarende aanpak om het pensioen toekomstbestendig te maken, kan overigens de aantrekkingskracht van de zorg ook vergroten.
Zzp’ers in de zorg die niet aan de slag komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de gezondheidszorg die als gevolg van financiële en juridische barrières aan de zijlijn staan?1
Ja. Er wordt echter geen objectieve bron voor de onderbouwing van de stelling genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de zorg werkzaam zijn, in welke sectoren binnen zorg de zij werken en uit welke financieringsstromen zij bekostigd worden?
Een bron voor globale informatie is het onderzoek van het EIM samen met Bureau Bartels van 10 oktober 2008 dat in een Algemeen Overleg op 12 februari 2009 met uw Kamer is besproken. Meer gedetailleerde informatie is niet beschikbaar.
Onderzoekstechnisch is die ook moeilijk te verkrijgen omdat de aantallen in de zorg werkzame zzp-ers relatief gering zijn vergeleken bij de aantallen werknemers in loondienst.
Wat is uw mening over de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden en de waarde van deze zzp’ers voor de zorg in Nederland?2
Ik zie niet graag verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten, of ze nu werknemer zijn of zelfstandige. De zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden zijn vaak actief op het terrein van intensieve, al dan niet palliatieve, zorg. Zij leveren daarin een belangrijk aandeel, dat daar moeilijk gemist kan worden. In een brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer (TK 2008–2009, 26 631, nr. 302) heeft zij de randvoorwaarden opgesomd voor de inzet van zzp-ers in het VWS-veld. Kort: de kwaliteit van de zorg blijft minstens gelijk, de kosten van de zorg stijgen niet en de transparantie van de geleverde zorgprestaties blijft gelijk. Daarnaast moeten zowel de zorgvrager als de zorgverlener zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze voor een zzp-er. Ik ben het daar mee eens. Verder ik ben van mening dat indien iemand in de zorg wil werken, dit hem/haar mogelijk gemaakt moet worden.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten? Welke problemen voorziet u wanneer inderdaad vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering dat door de PGB-stop veel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de problemen zijn gekomen?3
De PGB-stop, die ik gelukkig inmiddels heb kunnen opheffen, betrof alleen nieuwe aanvragen. De bestaande PGB’s bleven intact zodat de zelfstandigen voor deze PGB-houders konden blijven werken. Zoals hiervoor aangegeven, werken veel zelfstandigen in de palliatieve zorg. Deze categorie was uitgesloten van de PGB-stop.
Op welke wijze besteedt u aandacht aan de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden bij wijzigingen van beleid, zoals bijvoorbeeld de in de zomer van 2010 doorgevoerde PGB-stop?
Bij een beslissing tot wijziging van beleid neem ik uiteraard alle relevante aspecten in ogenschouw. Zeker de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, waar we 12 000 mensen meer willen hebben. In het geval van de PGB-stop moesten echter financiële aspecten prevaleren boven het arbeidsmarkt-aspect.
Op welke manier komen de investeringen die ertoe moeten leiden dat er meer mensen in de zorg aan de slag kunnen ten goede aan zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden?
In de ouderenzorg worden investeringen gedaan ten behoeve van het personeel, vooral bekostigd uit de tarieven. De vormgeving van de arbeidsrelatie, werken in dienstverband of als zelfstandige, al dan niet in opdracht van een zorgaanbieder, is echter de keus van de professional zelf. Bij een werknemer is het tarief van de werkgever waar die investeringen uit moeten worden gedekt. Bij een zzp-er is het de zzp-er zelf die beslissingsbevoegd is hoe hij zijn inkomsten uit de tarieven besteedt.
Welke maatregelen kunt u verder nemen en bent u bereid te nemen om de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden te verbeteren?
Een maatregel die al was aangekondigd en die nu nader wordt uitgewerkt, is het mogelijk maken van contractering door zelfstandigen in AWBZ. De huidige problemen waarmee zelfstandigen worden geconfronteerd, met name in hun relatie met hun opdrachtgever (de zorgaanbieder/contractant met het zorgkantoor) zijn vooral fiscaal van aard.
In hoeverre geven de financieringsstromen van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ruimte voor de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden ook uit deze financieringsstromen ruimte gegeven kan worden?
De Zorgverzekeringswet kent geen juridische belemmeringen voor de inzet van zelfstandigen. In de wijze van financiering, bijvoorbeeld door middel van dbc’s, ligt wel een drempel voor de inzet van zelfstandigen. De medisch specialistische zorg is omschreven in dbc’s en deze zorg wordt door verzekeraars bij diverse zorgaanbieders zoals ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra ingekocht. De zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld in het kader van medisch specialistische zorg in de thuissituatie gebruik maken van zelfstandige verpleegkundigen. Het is aan de zorgaanbieder hoe zij deze zorg vormgeven en of zij hierbij gebruik willen maken van hun eigen personeel of zelfstandige verpleegkundigen inzetten.
In de AWBZ is het thans mogelijk om als zelfstandige te werken voor PGB-houders en als opdrachtnemer van een zorgaanbieder die een contract met het zorgkantoor heeft voor levering van zorg in natura. De huidige vormgeving van het werken als opdrachtnemer is echter vaak dusdanig dat Belastingdienst en UWV constateren dat feitelijk sprake is van een dienstverband. Dit laatste is aanleiding tot het wijzigen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zodat zelfstandig zorgverleners direct kunnen contracteren met het zorgkantoor/concessiehouder uitvoering AWBZ.
Welke stappen zijn reeds genomen na de toezegging van minister Klink in het algemeen overleg van 15 april 2010 om het Besluit zorgaanspraken AWBZ zo te wijzigen dat zorgkantoren ook rechtstreeks zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden kunnen contracteren?
In zijn brief van 16 augustus 2010 aan uw Kamer (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) heeft de minister van VWS uiteengezet wat naast de wijziging van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ nodig is voor de implementatie van deze wijziging. Daaraan wordt op dit moment gewerkt met als insteek dat de wijziging per 1 januari 2012 geëffectueerd wordt. Ter aanvulling op deze activiteiten onderzoek ik op dit moment met de betrokkenen of het mogelijk is om, vooruitlopend op de wijziging van de regelgeving, een experiment met contractering van zelfstandigen uit te voeren.
De financiering van de haat-club ‘Electronic Intifada’ |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen Postcodeloterij geld naar Electronic Intifada!»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hulpclub ICCO geen belastinggeld moet geven aan de haat-club «Electronic Intifada»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat financiële ondersteuning uit overheidsmiddelen, rechtstreeks of indirect, aan de website Electronic Intifada in strijd is met de uitgangspunten van het Nederlands buitenlands beleid. Dit heb ik in een overleg op 13 januari 2011 aan ICCO kenbaar gemaakt. In de subsidiebeschikkingen van het ministerie is een bepaling opgenomen die betrekking heeft op de verenigbaarheid met het buitenlands beleid. Indien blijkt dat een subsidieontvanger direct of indirect activiteiten in strijd met het Nederlands buitenlands beleid ontplooit, zal daarmee in overleg worden getreden. Werpt dat overleg geen vruchten af, dan kunnen aan de subsidieontvanger aanwijzingen worden gegeven die ertoe strekken om deze strijdigheid op te heffen. Als de subsidieontvanger geen gehoor geeft aan dergelijke aanwijzingen bestaat de mogelijkheid dat de subsidie wordt verlaagd. In dat geval kan overigens de subsidieontvanger daartegen bezwaar maken en beroep instellen.
Bent u ermee bekend dat ICCO afgelopen jaar 0,9 miljoen euro ontving van de Postcodeloterij?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Postcodeloterij er goed aan zou doen geen gelden af te dragen aan ICCO, nu ICCO «Electronic Intifada» sponsort? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nationale Postcode Loterij (NPL) om te beslissen aan welke organisaties het fondsen wil verstrekken, binnen de grenzen van de haar verleende vergunning en de daaraan verbonden reglementen.
Bent u bekend met de onder meer door de fracties van VVD, CDA en PVV gesteunde motie Aptroot c.s.3 waarin wordt opgeroepen organisaties die de regels van de rechtsstaat aan hun laars lappen in de toekomst uit te sluiten van overheidssubsidies en van bijdragen van loterijen, middels bijvoorbeeld vergunningvoorwaarden? Deelt u de mening dat alsnog uitvoering zou moeten worden gegeven aan genoemde motie als ware deze aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer door de overheid gesubsidieerde organisaties willens en wetens de wet overtreden en daarvoor door de rechter zijn veroordeeld, dan wel handelen in strijd met de subsidievoorwaarden, dan dient naar het oordeel van de regering te worden bezien welke consequenties dit heeft voor de subsidieverstrekking. Wanneer kansspelorganisaties fondsen verstrekken in strijd met de reglementen kan dit gevolgen hebben voor de vergunning.
Een kinderpornozaak op een basisschool |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderpornozaak schokt basisschool»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vanwege privacyredenen het Openbaar Ministerie (OM) de school niet heeft ingelicht over het feit dat de adjunct-directeur verdachte was in een kinderpornozaak? Is dit staand beleid bij het OM in zaken waar kinderen bij betrokken zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 977).
Deelt u de mening dat in dit soort gevallen de privacy van de verdachte niet opweegt tegen de belangen van de kinderen, ouders en betrokken school? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 4 van de eerder genoemde vragen van het lid Van der Steur heb ik het wettelijk kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg uiteen gezet. Binnen dit wettelijk kader moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een zwaarwegend algemeen belang en de belangen van de betrokken partijen. Voor wat betreft de maatregelen die door het OM worden getroffen naar aanleiding van dit incident verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur.
Bent u bereid in dit soort gevallen, waar het gaat om verdenking van kinderporno of andere zaken die kinderen raken en de verdachte tevens nauw samenwerkt met kinderen, de privacy van de verdachten minder zwaar te laten wegen dan de belangen van de kinderen? Zo nee, welke maatregelen denkt u dan te treffen om te voorkomen dat een school in het ongewisse blijft van de verdenking van kinderporno tegen één van haar medewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg met het OM te treden hoe voortaan te handelen in dit soort gevallen en de Kamer over de uitkomst van dit overleg te informeren?
Ik ben evenals de voorzitter van het College van procureurs-generaal van oordeel dat het huidig wettelijk kader voldoende aanknopingspunten biedt voor (vroegtijdige) informatieverstrekking aan derden, zoals werkgevers van verdachten met gevoelige functies. Ik vertrouw erop dat met de maatregelen die het OM treft om officieren van justitie beter over de wijze van informatieverstrekking te informeren een herhaling van de gang van zaken zoals bij de onderhavige basisschool wordt voorkomen.
Het gebruik van Ritalin |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het rapport van het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) «Niet voorgeschreven gebruik van ADHD – Redenen voor gebruik, gevolgen en verslaving»?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het waar dat 15% (één op de zes) van de kinderen die Ritalin gebruiken hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin. 24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich meebrengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin volgens doktersvoorschrift gebruiken. Uit dit onderzoek kan dus niet worden afgeleid dat 15% van de kinderen die Ritalin gebruiken daaraan verslaafd is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat uit het rapport blijkt dat bij bijna de helft van de respondenten een aandachtsstoornis nooit formeel is vastgesteld, en dat één derde van de respondenten Ritalin uitsluitend gebruikt voor recreatieve doeleinden?
Bij gebruik van Ritalin zonder dat de diagnose ADHD of ADD is vastgesteld werkt dit medicijn als stimulerend middel. De meeste respondenten (60%) gebruiken dit middel oneigenlijk of experimenteel voor recreatieve doeleinden. Hoewel de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin beperkt is vind ik het bijzonder onverstandig dat op recept voorgeschreven medicatie op oneigenlijke wijze wordt gebruikt.
Hoe verklaart u deze zeer onwenselijke situatie?
Driekwart van de respondenten ervaart positieve gevolgen van het oneigenlijk gebruik terwijl meer dan de helft van de respondenten Ritalin bij wijze van experiment gebruikt. Mogelijke gezondheidsrisico’s die dit met zich meebrengt neemt men op de koop toe.
Bent u bekend met de visie van diverse deskundigen en specialisten die wijzen op de gevaren van het (lichtvaardig) voorschrijven van Ritalin?12
Ja ik ben hiermee bekend. En ik ga er van uit dat de verscheidene visies van collega’s ook binnen de beroepsgroepen bekend zijn en dat deze worden
meegenomen bij het opstellen van criteria en beleidslijnen ten aanzien van het voorschrijven van Ritalin.
Is het waar dat de risico’s en bijverschijnselen (ook op langere termijn) van het gebruik van Ritalin onvoldoende lijken te worden onderkend?
De balans tussen werkzaamheid, risico’s en bijwerkingen van het gebruik van Ritalin en andere methylfenidaat-bevattende producten als geneesmiddel wordt (op zowel nationaal als Europees niveau) door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen nauwkeurig gevolgd. Het CBG beoordeelt de balans tussen de baten en de risico’s van methylfenidaat als positief. Er zijn gegevens voorhanden over het gebruik van methylfenidaat bij kinderen en adolescenten vanaf 1982.
In 2009 heeft de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, nogmaals alle beschikbare gegevens over de risico’s van methylfenidaat beoordeeld en werd de balans positief bevonden op voorwaarde dat de productinformatie aangepast zou worden. Hierin wordt nu onder meer controle van de bloeddruk en hartfrequentie verplicht gesteld bij nieuwe patiënten en bij iedere aanpassing van de dosering.
Daarnaast werd een zogenaamd «Risk Management Plan» opgesteld om onderzoek af te dwingen naar mogelijke effecten op het hart en de hersenen, het mogelijk ontstaan van kanker, effecten op de groei, ontwikkeling en geslachtsrijping, psychiatrische effecten en effecten van langdurig gebruik. Ook wordt gekeken naar mogelijk misbruik en verkeerd gebruik («abuse» en «misuse») van methylfenidaat. Deze onderzoeken worden momenteel uitgevoerd, jaarlijks wordt de voortgang hiervan bekeken. Mochten er tussentijds ontwikkelingen zijn die de baten – risico balans van methylfenidaat beïnvloeden, dan treft het CBG op dat moment de noodzakelijke maatregelen.
Bent u bereid op korte termijn een onderzoek in te stellen naar het (te makkelijk) voorschrijven, en de risico’s van het gebruik van Ritalin? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg de beroepsgroep vragen naar het voorschrijfgedrag en indien hiertoe aanleiding bestaat een onderzoek laten doen.
Bent u bereid strengere criteria en meer duidelijke beleidslijnen in te stellen om het te lichtvaardig verstrekken van Ritalin aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de uitkomst van het overleg met de IGZ, de beroepsgroep en een eventueel onderzoek zal ik, indien dit noodzakelijk blijkt, de beroepsgroepen aansporen om de huidige criteria en beleidslijnen met betrekking tot het verstrekken van Ritalin te wijzigen. Het is namelijk aan de beroepsgroepen zelf om hun eigen criteria en beleidslijnen aan te passen aan de uitkomsten van de meest recente onderzoeken op dit terrein.