Verplichte winterbanden voor professioneel personenvervoer |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Busjes nog op zomerbanden»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de meeste scholieren- en gehandicaptenbusjes en bel- en regiotaxi’s in het Noorden geen winterbanden hebben, ondanks het feit dat er begin dit jaar in Drenthe een ernstig ongeluk is gebeurd met een schoolbusje dat geen winterbanden had?
Ik vind het jammer dat niet alle taxi’s en taxibusjes voor speciaal vervoer (contractvervoer) winterbanden hebben. Mede naar aanleiding van het ongeval bij Erica heeft voormalig minister Eurlings het gebruik van winterbanden nog eens sterk aangeraden. In de handboeken «professioneel aanbesteden» van contractvervoer is deze aanbeveling opgenomen als een belangrijk veiligheidsaspect. Dit is onder de aandacht van opdrachtgevers en opdrachtnemers gebracht. Maar opdrachtgevers – vaak gemeenten – en opdrachtnemers zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan.
Is het waar dat de vervoerder zelf mag invullen wat onder de eis «veilig» wordt verstaan en dat het de verantwoordelijkheid van vervoersbedrijven zelf is om winterbanden te gebruiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom willen de opdrachtgevers niet het hele wagenpark in Noord-Nederland van winterbanden voorzien? Wordt het wagenpark in de rest van Nederland wel door opdrachtgevers voorzien van winterbanden? Zo nee, waarom niet?
Opdrachtgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van een bestek voor aanbesteding. Zij kunnen daarin de eis of wens van winterbanden opnemen. Er is daarbij geen onderscheid tussen Noord-Nederland en de rest van het land. Mij is niet bekend welke opdrachtgevers wel, en welke niet winterbanden voorschrijven. Overigens kunnen vervoersbedrijven ook eigener beweging winterbanden gebruiken.
Deelt u de mening dat zowel de verkeersveiligheid als de veiligheid van de passagiers enorm worden verbeterd als alle professionele vervoerders winterbanden zouden gebruiken in barre winterse tijden?
Inderdaad is het een voordeel voor de verkeersveiligheid en de veiligheid van passagiers als een voertuig in winterse omstandigheden voorzien is van winterbanden: er kan beter gebruik worden gemaakt van de beschikbare wrijving tussen band en wegdek ten behoeve van sturen, remmen en aandrijving. Anderzijds mogen daar geen wonderen van worden verwacht. Als er ijs, ijzel of sneeuw op de weg ligt is de beschikbare wrijving tot maximaal een vijfde of zelfs een tiende van de «normale» schone situatie gereduceerd en de remweg is toch vele malen langer dan normaal. De winterband kan dan dat kleine beetje wrijving optimaal benutten.
Deelt u de mening dat winterbanden voor de kleine, professionele personenvervoer verplicht moeten worden gesteld in deze tijd van het jaar, omdat blijkt dat gemeenten in hun contracten met de vervoerders niet om winterbanden vragen?
Nee. Mijn beleid is om winterbanden niet verplicht te stellen, maar de eigen verantwoordelijkheid van weggebruikers en opdrachtgevers van professioneel personenvervoer voorop te stellen en hen sterk aan te raden winterbanden te (laten) gebruiken.
Verslavingsgevaar op scholen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «School drugsvrij»1, «Opstelten: drugskind aanpakken»2 en «Schandpaal afgewezen»3?4
Ja.
Deelt u de mening dat uw voorstel een vorm van «naming-and-shaming» is? Zo nee, hoe zou u het dan willen noemen? Zo ja, deelt u de mening dat «naming and shaming» een statusverhogend en daarmee contraproductief effect zou kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Wat ik duidelijk heb willen maken is dat een cultuur op scholen waarin drugsgebruik door leerlingen wordt genegeerd of toegedekt een averechts effect heeft. Zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tijdens het vragenuur op 30 november 2010 in uw Kamer heeft betoogd is het belangrijk dat scholen bij geconstateerd drugsgebruik de betrokken ouders inlichten. Bij de constatering van drugshandel moet dit gemeld worden aan de politie. Schoolbesturen zullen daar opnieuw nadrukkelijk op gewezen worden. Scholen kunnen en moeten in dergelijke gevallen ook zelf maatregelen nemen, en de problemen met het gebruik van of de handel in drugs met leerlingen aanpassen. Op welke manier een school dat doet en of het daarbij behulpzaam is om leerlingen die drugs hebben gebruikt of verhandeld binnen de school bekend te maken, hangt af van de situatie op de betreffende school en moet dan ook aan de scholen zelf worden overgelaten. Daarbij dient het risico op contraproductieve effecten, zoals het afschrikken van zorgmijdende leerlingen met problematisch gebruik of een mogelijk statusverhogend effect, te worden afgewogen tegen de nuttige effecten van het op gang brengen van gesprekken tussen leerlingen, ouders en school waarin problemen concreet worden benoemd.
Heeft u uw voornemens voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegeven? Zo ja, wat was zijn opvatting ten aanzien van uw voornemens? Zo nee, gaat u dit alsnog doen?
De wijze waarop scholen het gesprek met hun leerlingen over drugs voeren is niet iets dat van Rijkswege in beleid of wetgeving geregeld wordt, maar is aan de scholen zelf. Het spreekt voor zich dat zij daarbij in lijn met de privacywetgeving dienen te handelen. Ik zie geen reden om hierover iets ter advisering voor te leggen aan het College bescherming persoonsgegevens.
Deelt u de mening van de VO-raad dat het een brug te ver gaat om leerlingen met naam en toenaam bekend te maken en dat het niet aan de school is om een leerling publiekelijk aan de schandpaal te nagelen, omdat dat niet past bij de opvoedkundige taak van de school? Zo ja, waarom hebt u dan toch het idee opgevat om de namen van leerlingen die drugs gebruiken bekend te maken bij ouders, leraren en medescholieren? Zo nee, op welke punten bent u het dan oneens met de VO-raad en waarom?
Mij is geen formeel standpunt van de VO-raad hierover bekend. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 moet de afweging of het behulpzaam is om leerlingen die drugs verhandelen of gebruiken binnen de school bekend te maken door de scholen zelf gemaakt worden. Het zou niet goed zijn aan scholen voor te schrijven dat zij dit altijd moeten doen, noch om voor te schijven dat ze dit nooit moeten doen.
Deelt u de mening dat jongeren, ook daar waar het om bescherming van de persoonlijke levenssfeer betreft, kwetsbaarder zijn dan volwassenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het geen pas geeft dat de wetgever die borg moet staan voor die persoonlijke levenssfeer, daar inbreuk op maakt?
Ik deel deze mening, en de wetgever staat ook borg voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van jongeren.
Bent u bekend met de rapporten die uitwijzen dat alcohol een nog grotere invloed op de schoolgaande jeugd kan hebben dan drugs? Zo ja, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens hiertegen maatregelen te gaan treffen en welke?
De recent verschenen HBSC studie5 bevestigt het beeld dat de schoolgaande jeugd veel meer alcohol dan cannabis gebruikt. Bovendien komt binnen de groep reguliere gebruikers van alcohol het bingedrinken (het drinken van vijf of meer alcoholische drankjes bij één gelegenheid) veel vaker voor dan zwaar gebruik van cannabis binnen de groep reguliere cannabisgebruikers. De kwantitatieve gezondheidsschade veroorzaakt door alcohol is als gevolg daarvan groter dan de gezondheidsschade ten gevolge van cannabis. Preventieve maatregelen als het schoolprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen en het Partnerschap Vroegsignalering Alcohol besteden daarom reeds veel aandacht aan het gebruik van alcohol door scholieren. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Bent u voornemens ook minderjarigen onder de 16 jaar die alcohol gebruiken met naam en toenaam bekend te laten maken? Zo nee, wat is het verschil in deze met het gebruik van drugs?
Ik heb mijn uitspraken gedaan in het kader van drugsgebruik op scholen, omdat ik meen dat dit op het moment extra aandacht behoeft. Het uitgangspunt dat wangedrag door leerlingen op school niet alleen moet worden gemeld aan ouders en politie, maar dat leerlingen hier ook door de school op worden aangesproken, heeft bredere geldigheid. Met de in mijn antwoord op vraag 2 gemaakte kanttekening geldt dat ook voor het publiekelijk aanspreken van leerlingen.
Zijn er nog meer illegale activiteiten die jongeren ondernemen waarbij u de naam en toenaam van de betrokken jongere bekend wilt maken? Zo, welke activiteiten betreffen dit?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het feit dat belangrijkste reden voor schooluitval het gebruik van genotsmiddelen is? Zo ja, waarom zit er dan in het merendeel van de zorgadviesteams op scholen geen preventiemedewerker en medewerker verslavingszorg genotsmiddelen?
Uit een recent rapport van het ROA6 blijkt dat voor 1,5% van de voortijdig schoolverlaters een verslavingsprobleem de belangrijkste reden was om te stoppen met de opleiding. Van de voortijdig schoolverlaters gaf 5% aan dat een verslavingsprobleem één van de redenen was om te stoppen. Het gebruik van genotmiddelen is daarmee niet de belangrijkste reden voor schooluitval.
Uit ander onderzoek7 blijkt alcohol- en cannabisgebruik wel nadrukkelijk samen te hangen met spijbelen, een geringe schoolmotivatie en verminderde schoolprestaties. De causaliteit van deze verbanden is lastig vast te stellen.
Problematisch middelengebruik door schoolgaande jeugd is vooral op het MBO een probleem. Op het MBO zit daarom in 71% van de Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) een medewerker van de verslavingszorg8. Voor het VO is structurele deelname van de verslavingszorg in het ZAT niet per se noodzakelijk. Volstaan kan worden met een goede samenwerking, zodat de verslavingszorg snel kan worden ingeschakeld bij problemen. Dit is geborgd doordat in bijna alle ZAT’s in het VO (96%) een preventiemedewerker van de jeugdgezondheidszorg deelneemt.
Deelt u de zorgen van de ouders over drugsgebruik door jongeren op scholen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders worden geholpen bij het weerbaar maken van hun kinderen tegen de verleidingen van genotsmiddelen zoals drugs? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ouders worden preventief ondersteund via het schoolprogramma de Gezonde School en Genotmiddelen. Zij krijgen informatie hoe ze bij de opvoeding aandacht kunnen besteden aan roken, alcohol en drugs en leren dit ook toe te passen. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Dit jaar nog zal iedere gemeente hiervoor een laagdrempelig en toegankelijk front office hebben.
Welke ambitie heeft u om dit probleem zo snel en effectief mogelijk tegen te gaan?
Voor de beantwoording van deze vraag wil ik verwijzen naar de landelijke nota gezondheidsbeleid. Deze zal in het voorjaar van 2011 aan uw Kamer worden gestuurd.
De DBC-financiering in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aan u gerichte brief van verschillende verenigingen voor psychologen, psychotherapeuten en psychiaters, waarin zij hun teleurstelling uitspreken over het uitblijven van een oplossing voor hun declaratieproblemen? Kunt u zich deze onvrede voorstellen en wat is hierop uw antwoord?1
Ik heb middels een brief aan de NVVP, NVvP en NIP2 gereageerd op hun bezwaar tegen het besluit van de NZa om geen nadere regel vast te stellen voor het prestatievoorschot in de curatieve GGZ. Graag verwijs ik u naar mijn brief, waarvan u ook een afschrift ontvangt (CZ-U-3042626).
Waarom wordt in de regeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen uitvoering gegeven aan de motie-Van Gerven2? Wilt u de NZa opdragen een regeling te treffen die wel in lijn is met genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de NVVP. Alle zorgverzekeraars committeren zich bestuurlijk aan het voorstel om het onderhanden werk van vrijgevestigde ggz-aanbieders permanent te financieren. Van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heb ik bovendien begrepen dat hun voorstel financieel aantrekkelijker is voor vrijgevestigde ggz-aanbieders, dan dat de regeling van de NZa zou zijn geweest. Mijns inziens is deze decentrale oplossing in lijn met de Motie Van Gerven, namelijk het oplossen van eventuele liquiditeitsproblemen bij aanbieders. Ik acht het dan ook niet nodig om de NZa op te dragen alsnog een landelijke regel vast te stellen.
Kent u de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB), waarin de verplichting voor ggz-behandelaars om diagnose-informatie te vermelden op declaraties en te verstrekken aan zorgverzekeraars ongedaan is gemaakt? Wat is uw reactie op het oordeel van het CBB dat er zwaarwegende bezwaren zijn met betrekking tot de medische privacy van de patiënt en het noodzakelijke beroepsgeheim van de behandelaar?3
Ja. Bij brief van 11 oktober 2010 heb ik u bericht over de gevolgen van de uitspraak van het CBb van 2 augustus 2010. Zoals ik destijds heb aangegeven, heeft het CBb het belang dat verzekeraars hebben bij het beschikbaar hebben van diagnose-informatie bij de uitvoering van hun controle- en inkooptaak onderschreven. Ook heeft het CBb geoordeeld dat de NZa onvoldoende de noodzaak heeft aangetoond dat deze diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder medisch tuchtrecht vallen. De NZa zal derhalve opnieuw een besluit dienen te nemen. Op 8 november jl. heeft de NZa alle betrokken partijen geconsulteerd over mogelijke oplossingsrichtingen. In januari 2011 is een hoorzitting gepland, waarna de NZa zo spoedig mogelijk een besluit zal nemen.
Is het waar dat de NZa als reactie op dit vonnis heeft besloten dat de posities van de DBC-prestatiecode die de diagnose bevatten mogen worden vervangen door nullen?
Het CBb heeft bij eerdergenoemd vonnis de voorlopige voorziening getroffen dat de verplichting voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten om de diagnose-informatie en de lekenomschrijving op declaraties te vermelden en aan zorgverzekeraars en cliënten te verstrekken, wordt geschorst tot zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar door de NZa. Meteen na deze uitspraak heeft de NZa deze voorlopige voorziening via haar website algemeen bekend gemaakt.
Is het waar dat de posities van de DBC-prestatiecode die de tarieven weerspiegelen wel verplicht moeten worden ingevuld? Zo ja, is dit niet in strijd met het vonnis van het CBB, aangezien aan de hand van de specifieke tarieven de diagnoses alsnog achterhaald kunnen worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De DBC-prestatiecode is een 12-cijferige code, die is opgebouwd uit 4 x 3 cijfers, te weten: zorgtype (3 cijfers), diagnosecode (3 cijfers), productgroep verblijf (3 cijfers) en productgroep behandeling (3 cijfers). Op basis van de voorlopige voorziening van het CBb hoeven de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten de diagnosecode en de code m.b.t. de productgroep «behandeling» niet in te vullen.
Ik constateer dat het, ondanks de voorlopige voorziening van het CBb, mogelijk is om op basis van de in rekening gebrachte tarieven de diagnose te achterhalen. Daarmee wordt het belang onderstreept dat de NZa zo snel mogelijk de door het CBb gevraagde onderbouwing van de noodzaak dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen, levert.
Vindt u het aanvaardbaar dat vertrouwelijke medische informatie over burgers als gevolg van de DBC-systematiek onder ogen kan komen van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt, en die niet tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe garandeert u de medische privacy?
Zoals ik heb toegelicht bij vraag 3 bereidt de NZa momenteel in afstemming met veldpartijen een zorgvuldig afgewogen besluit voor. In dit besluit moet de NZa in opdracht van het CBb hetzij de noodzaak aantonen dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen, hetzij de kring van personen bij verzekeraars die deze diagnose-informatie ontvangen beperken met het oog op de bescherming van de medische persoonsgegevens. De NZa is hierbij gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Wat weegt voor u zwaarder: het gemak van de zorgverzekeraar of de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6. In aanvulling hierop merk ik op dat het belang van de verzekeraar bij controle ook in het belang van de verzekerde is, omdat de zorgverzekeraar nagaat of het tarief dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening wordt gebracht rechtmatig in rekening wordt gebracht.
Wat weegt voor u zwaarder: het gemak van de zorgverzekeraar of de medische ethiek van gegarandeerde vertrouwelijkheid tussen behandelaar en patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6.
Aan welke instanties worden door het DIS (DCB informatiesysteem) DBC-gegevens aangeleverd, bijvoorbeeld voor statistisch onderzoek? Hoeveel personen die niet vallen onder het medisch beroepsgeheim dan wel medisch tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn, hebben inzage in deze gegevens?
Door het DIS wordt aan twee soorten afnemers gegevens verstrekt: publieke afnemers (NZa, VWS, CBS, CVZ en DBC-Onderhoud) en private afnemers. De private afnemers zijn in eerste instantie zorgaanbieders die rapportages op basis van hun eigen gegevens ontvangen. Verzoeken van andere private partijen om DIS gegevens worden voorgelegd aan de eigenaren van die gegevens, namelijk de individuele zorgaanbieders of door zorgaanbieders gemachtigde brancheorganisaties (zoals bijvoorbeeld de NVZ of GGZ Nederland).
Aangezien de DIS-gegevens gepseudonimiseerd zijn (zie ook vraag 10) is er geen sprake van identificeerbare persoonsgegevens. Het medisch beroepsgeheim en medisch tuchtrecht zijn dan ook niet van toepassing op deze gegevens.
Is het waar dat deze DBC-gegevens niet onomkeerbaar zijn geanonimiseerd, maar omkeerbaar zijn gecodeerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De DBC-gegevens worden dubbel gepseudonimiseerd voordat ze worden opgeslagen in het DIS. Het DIS heeft zelf niet de beschikking over de broncode die het pseudonimisatieproces uitvoert, alleen de ZorgTTP (Zorg Trusted Third Party) beschikt daarover. De ZorgTTP kan inderdaad de pseudonimisatie omkeren. De ZorgTTP staat onder toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). In opdracht van VWS wordt jaarlijks een audit uitgevoerd bij de ZorgTTP, waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP).
Is het waar dat deze DBC-gegevens kunnen worden herleid tot de therapeut, de cijfers van de postcode van de patiënt en diens geboortejaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wilt u uw antwoord toelichten?
Als de zorgaanbieder een individuele therapeut is, zijn de DIS-gegevens herleidbaar tot deze therapeut. Als de zorgaanbieder een instelling is, zijn de gegevens echter niet herleidbaar tot de individuele therapeut. In het DIS worden de cijfers van de postcode (de wijkcode) en het geboortejaar opgenomen. Ik vind dat aanvaardbaar. Deze registratie voldoet aan de wet en regelgeving van de WBP en sluit aan bij de door het CBP gestelde eisen. Ik wil daarbij ook benadrukken dat slechts een beperkt aantal gebruikers een bestand krijgt met de DIS-gegevens van een individuele aanbieder: dat zijn de NZa, CBS, DBC Onderhoud, CVZ en VWS en mogelijk ook de brancheorganisaties en het CVZ. Andere partijen krijgen geen toegang tot deze gegevens van individuele aanbieders, waardoor indirecte herleidbaarheid voor een belangrijk deel wordt uitgesloten.
Kunt u uitsluiten dat elektronisch opgeslagen patiëntengegevens, versleuteld of niet, worden ontvreemd dan wel door een fout op straat belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is natuurlijk nooit helemaal uit te sluiten dat gegevens in handen van ongeautoriseerde personen komen. Wel zijn zoveel mogelijk voorzorgen genomen om te voorkomen dat dit gebeurt. Door de dubbele pseudonimisering zitten er geen tot personen te herleiden gegevens in het DIS (zie ook mijn antwoorden op vraag 10 en 11. Met de brancheorganisaties (zie vraag 9) is afgesproken dat afnemers van DIS-gegevens zich dienen te houden aan de geldende wet- en regelgeving in het algemeen, en aan de privacywetgeving in het bijzonder. Databestanden uit DIS worden altijd via aangetekende verzending en beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik verstrekt. Pas na ontvangstbevestiging geeft DIS het wachtwoord. Hiermee is het risico op ontvreemding of zoekraken van gegevens tot een absoluut minimum beperkt.
Het besluit van de provincie tot aanleg van de Oostvaarderswold ondanks het voornemen in het regeerakkoord deze te schrappen |
|
Henk van Gerven |
|
Welke lijn gaat u volgen nu de provincie Flevoland heeft besloten om het inpassingsbesluit van de Oostvaarderswold definitief te maken?1 Bent u bereid om de Oostvaarderswold nu toch te laten aanleggen?
Ik houd vast aan uitvoering van het beleidsvoornemen uit het regeerakkoord om de Robuuste Verbindingszone in het Oostvaarderswold niet aan te leggen.
Per brief heb ik de provincies gemeld dat in het licht van het regeerakkoord nu een ingrijpende wijziging aan de orde is, waaronder de beëindiging van de investering in Robuuste Verbindingszones.
Wat is uw reactie op het feit dat dit besluit unaniem is genomen?
Het Provinciaal Inpassingsplan Oostvaarderswold is door Provinciale Staten Flevoland met algemene stemmen aangenomen. Ik neem dit voor kennisgeving aan.
Wat is uw reactie op boeren die zich gedupeerd voelen omdat de overheid terugkomt op gemaakte afspraken omtrent het Oostvaarderswold? Wilt u in uw antwoord ook een reactie inbouwen op het bij de provincie gehouden betoog van prof. mr. drs. Van Ravels (ADK advocaten)?
Ik heb de provincie Flevoland op 1 december per brief er nogmaals van op de hoogte gesteld dat alle juridische verplichtingen voor verwerving van gronden die de provincie is aangegaan na 20 oktober 2010 niet meer voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen.
Het betoog van prof. mr. drs. Van Ravels is vertrouwelijk uitgesproken in een niet openbare provinciale commissie. De belangrijkste conclusies zijn openbaar en ik heb die voor kennisgeving aangenomen.
Wat is de juridische onderbouwing van de positie van de overheid tegenover gedupeerde boeren indien deze zullen gaan procederen tegen het terugkomen op afspraken in het Oostvaarderswold?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u een eventueel juridisch conflict met de provincie Flevoland te kunnen winnen? Zo ja, hoe dan en wat is de juridische onderbouwing? Zo nee, waarom gaat u dan door op deze lijn?
In het kader van het nieuwe bestuursakkoord Rijk-provincies verwacht ik met de provincie Flevoland en de andere provincies overeenstemming te bereiken ten aanzien van de afhandeling van de lopende verplichtingen onder de thans geldende ILG-bestuursovereenkomst, en de aanpassing van de in die overeenkomst opgenomen afspraken overeenkomstig de voorziene ombuigingen in het regeerakkoord.
Welke gevolgen verwacht u voor de economische activiteit, de werkgelegenheid en het toerisme voor Flevoland indien de Oostvaarderswold niet door gaat? Wat is uw reactie op het warme betoog van de Kamer van Koophandel over de aanleg van het Oostvaarderswold?
In het regeerakkoord worden duidelijke keuzes gemaakt, onder meer om niet langer de Robuuste Verbindingszone in het Oostvaarderswold te realiseren. Ik vertrouw erop dat de provincie Flevoland, in samenspraak met de betrokken partijen, een duidelijke visie op dit gebied zal ontwikkelen, waarin de economische belangen van de regio worden meegenomen.
De jahadwebsite Ansar Al Mujahideen |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «jihadwebsite in de lucht gehouden door Nederlandse moslimextremisten»?1
Ja.
Is het waar dat Nederlandse moslimextremisten de website niet alleen vullen met Engelse – en Nederlandse haatteksten maar hiervoor ook de computerservers in Amsterdam gebruiken?
Is het waar dat de Nederlandse moslimextremisten achter Al Ansar eerder de drijvende krachten waren achter de verdwenen Nederlandse extremistische website Thabaat?
Is het waar dat de Nederlandse moslimextremisten achter Al Ansar vroeger nauwe banden hadden met de Hofstadgroep?
Is het waar dat de website niet alleen wordt gefaciliteerd door Nederlanders maar ook wordt gefinancierd vanuit Nederland?
Is het waar dat inlichtingendiensten in teksten van de drie laatste uitgaven van het jihadmagazine «Inspire» aanwijzingen zien dat Nederlanders medeverantwoordelijk zijn voor de samenstelling van «Inspire»?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederlanders medeverantwoordelijk zouden zijn voor de samenstelling van «Inspire».
Is het waar dat op de jihadwebsite reclame wordt gemaakt voor een nieuwe Nederlandse jihadwebsite «discoverjihaad.wordpress.com» alwaar de gewapende strijd wordt verheerlijkt?
Is het waar dat er op 1 december jl. een bericht is verschenen waarin Westerse moslims worden opgeroepen zich te wapenen met kalashnikovs, handgranaten en dragunovs, en met (ondermeer) de tekst: «De nieuwe generatie van jihaad is dorstig, wij willen bloed drinken. De beste verdediging is om de eerste te zijn die aanvalt»?
Deelt u de mening dat dit, indien de berichtgeving waar is, volstrekt onacceptabel is?
Zowel de website Ansar Al Mujahideen als de website discoverjihaad.wordpress.com zijn korte tijd actief geweest. Dat is thans niet meer het geval.
Bent u bereid per direct actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Wanneer? Bent u bereid de Kamer hierover tot in detail te informeren (al dan niet op vertrouwelijke basis)?
Zie antwoord vraag 9.
Particulieren die hun auto uitlenen en verliezen vanwege openstaande verkeersboetes van een ander |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Wet Mulder dupeert auto-uitlener» en de tv-uitzending Meldpunt over dit onderwerp?1
Ja.
Klopt het gestelde dat een particulier die te goeder trouw een auto uitleent aan iemand die openstaande verkeersboetes heeft, het risico loopt dat die auto in beslag wordt genomen op grond van bepalingen in de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wet Mulder)? Zo ja, wat heeft de wetgever precies met deze bepaling beoogd? Zo nee, wat is dan niet waar aan wat daar wordt gesteld?
Ja, als een eigenaar zijn voertuig ter beschikking stelt aan een derde bij wie geen (volledig) verhaal vanwege openstaande verkeersboetes heeft kunnen plaatsvinden, loopt de eigenaar het risico dat zijn voertuig op grond van artikel 28b Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wahv) buiten gebruik wordt gesteld. Naast het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden mag namelijk ook een soortgelijk voertuig buiten gebruik worden gesteld waarover degene aan wie de sanctie is opgelegd «vermag te beschikken». Het dwangmiddel buitengebruikstelling is bedoeld als pressiemiddel om te komen tot betaling. Onder «beschikken» moet volgens de wetsgeschiedenis worden verstaan «het ten gebruike onder zich hebben». Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat met deze regeling is beoogd te voorkomen dat de persoon die zich na oplegging van de sanctie heeft ontdaan van zijn voertuig bevoordeeld zou worden boven de persoon die nog steeds de beschikking heeft over hetzelfde voertuig (Kamerstukken II, 1987–1988, 20 329, nr. 3, p 49. Uit jurisprudentie en uitspraken van de Nationale ombudsman blijkt dat het begrip «vermag te beschikken» ruim dient te worden uitgelegd en zich bijvoorbeeld uitstrekt tot lease- en huurauto’s en geleende auto’s.
Hoever gaat de verantwoordelijkheid van iemand die zijn auto uitleent om na te gaan of degene aan wie hij de auto uitleent, verkeersboetes heeft openstaan?
Uitgangspunt van de Wahv is dat de kentekenhouder in beginsel verantwoordelijk is voor wat er met zijn voertuig gebeurt. Het buiten gebruik stellen van een geleende auto is wettelijk toegestaan op grond van artikel 28b Wahv. De wet stelt daarbij dus niet als voorwaarde dat het kenteken van de auto op naam staat van degene aan wie de sanctie is opgelegd. Uit jurisprudentie en rapporten van de Nationale ombudsman blijkt dat de toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling voertuig, in het bijzonder de uitleg van het begrip «vermag te beschikken», als juist en behoorlijk wordt beoordeeld.
In de Wahv is er verder voor gekozen dat degene die de auto heeft uitgeleend deze terug kan krijgen tegen betaling van de openstaande boetes en de kosten van overbrenging en bewaring (artikel 29 Wahv). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de toenmalige Minister van Justitie op vragen over een vergelijkbare casus heeft geantwoord dat de vraag of degene die de auto leende tegenover de uitlener zorgvuldigheid in acht neemt en dergelijke gevolgkosten aan de uitlener vergoedt, buiten het kader van de Wahv valt (Kamerstukken I, 1996–1997, 23 689, nrs. 5 (p. 6 en 5a (p. 4)).
Heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Wet Mulder bewust rekening gehouden met de gevolgen voor auto-uitleners, zoals die in de tv-uitzending aan de orde kwamen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, deelt u dan de mening dat de Wet Mulder of het uitvoering geven aan die wet aanpassing behoeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de volgende zinsnede uit artikel 28b Wet Mulder «een voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken» er niet toe zou mogen leiden dat degene die het desbetreffende voertuig te goeder trouw heeft uitgeleend, wordt geconfronteerd met de verdere gevolgen van het buitengebruik stellen van dat voertuig? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat de auto-uitlener niet op deze wijze wordt gedupeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de mening dat, aangezien de officier van Justitie op grond van artikel 28b Wet Mulders kan bepalen een voertuig buiten gebruik te stellen of op grond van artikel 29 van die wet bevoegd is het voertuig naar een daartoe aangewezen plaats over te brengen, de officier bij het gebruik maken van die bepalingen zou moeten meewegen in welke mate de eigenaar van het voertuig aangerekend kan worden dat hij het voertuig heeft uitgeleend aan iemand die verkeersboetes heeft openstaan? Zo ja, op welke wijze gebeurt dat of zou dat moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Op grond van artikel 5 Besluit Administratieve handhaving verkeersvoorschriften ondersteunt het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) de officier van justitie bij het innen van deze administratieve sancties en de daarop gevallen verhogingen en kosten. In opdracht van de officier van justitie verstrekt het CJIB aan opsporingsambtenaren een opdracht tot het toepassen van het dwangmiddel buitengebruikstelling. Vervolgens kunnen opsporingsambtenaren op basis van de feiten en omstandigheden ter plaatse overgaan tot buitengebruikstelling van een voertuig. Of bij een uitgeleende auto daadwerkelijk sprake is van «vermag te beschikken» door degene aan wie de sanctie is opgelegd, is ter beoordeling van de opsporingsambtenaar. Alleen als de betrokkene of de kentekenhouder de buitengebruikstelling naderhand aanvecht (meestal in kort geding), beoordeelt ook het CJIB de feitelijke buitengebruikstelling. Daarbij vindt zo nodig overleg met het Openbaar Ministerie plaats. Alleen als vervolgens het vermoeden ontstaat dat de betrokkene niet over het voertuig vermocht te beschikken, kan worden besloten tot teruggave van het voertuig. Het gaat dan bijvoorbeeld om het vermoeden dat het voertuig onder druk is uitgeleend aan de betrokkene (denk aan machtsmisbruik van een zwakbegaafde). Voordat het CJIB overgaat tot teruggave, overlegt het met de opsporingsambtenaar.
Deelt u de mening dat het voor de rechthebbende van een voertuig, niet zijnde de verkeerszondaar, onbillijk kan zijn om van die rechthebbende te verwachten dat hij zowel de kosten van overbrenging en bewaring als ook de openstaande boetes moet betalen alvorens hij zijn voertuig kan terugkrijgen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit veranderen? Zo nee, waarom niet? Is hierbij van belang dat de mogelijkheid van verhaal van de rechthebbende van een voertuig op de verkeerszondaar illusoir moet worden geacht omdat de bewaring nu juist is toegepast omdat de verkeerszondaar geen verhaal biedt?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
De veronderstelling dat buitengebruikstelling van een voertuig wordt toegepast omdat betrokkene geen verhaal biedt, is onjuist. Het zwaardere middel van buitengebruikstelling wordt ingezet als het CJIB in het executietraject daaraan voorafgaand (met inzet van een aanschrijving, aanmaningen, een deurwaarder en het dwangmiddel inname rijbewijs) niet is geslaagd in het verkrijgen van een betaling van de betrokkene, terwijl het daartoe nog wel mogelijkheden ziet. Als zondermeer is komen vast te staan dat een betrokkene geen verhaal biedt, bijvoorbeeld bij een faillissement, wordt een dwangmiddel niet toegepast.
Kan de wettelijk vastgelegde mogelijkheid dat een rechthebbende, niet zijnde de verkeerszondaar, zijn voertuig vanwege verkeersboetes van een ander verliest een inbreuk opleveren op het eigendomsrecht, zoals dat is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek dan wel in artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Zo ja, in hoeverre is die beperking gerechtvaardigd en welke jurisprudentie bestaat er op dit punt? Zo nee, welke conclusie verbindt u hieraan? Is bij de beantwoording van deze vraag van belang of het voertuig is uitgeleend in de uitoefening van een bedrijf (bijvoorbeeld een autoverhuurder) of als particulier? Is voorts bij de beantwoording van deze vraag van belang het geval dat het voertuig voor ommekomst van de bewaartermijn van vier weken is verkocht of vernietigd omdat dit voertuig onvoldoende verhaal biedt?
Volgens de Hoge Raad komt de buitengebruikstelling van een auto op grond van artikel 28b Wahv niet in strijd met eigendomsrecht van de verhuurder zoals beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, aangezien bij inzet van dit middel een «fair balance» bestaat tussen de met het dwangmiddel gediende doelen en de nadelige gevolgen voor de rechthebbende (HR 10 maart 2006, C05/007HR en NJB 2006, nr. 549, p. 758–760). Deze uitspraak is ook van toepassing op gevallen waarin het eigendomsrecht van de auto berust bij een particulier. Ik verbind hieraan de conclusie dat er geen aanleiding is tot een wetswijziging op dit vlak.
Het is op grond van de Wahv niet toegestaan om een buiten gebruik gesteld voertuig al binnen vier weken te verkopen of vernietigen (zie artikel 29 Wahv).
Deelt u de mening dat de dwangmiddelen buitengebruikstelling, overbrenging en inbewaringstelling van een voertuig, zoals bepaald in de artikelen 28b en 29 van de wet Mulder, niet effectief zijn in de zin van het alsnog innen van de boetes als niet de auto van de verkeerszondaar in beslag is genomen maar die van een derde die de auto heeft uitgeleend? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee. In 2009 werden ruim 150 000 opdrachten aan de politie verstrekt tot het buiten gebruik stellen van een voertuig. In bijna 49 000 zaken (ruim 30%) werd alsnog betaald door degene aan wie de sanctie was opgelegd. Hieronder bevinden zich ook gevallen waarin een geleende auto buiten gebruik was gesteld. Van het precieze aantal van die gevallen wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om van de particuliere eigenaar van een auto te verwachten dat hij de kosten voor het buitengebruikstelling, overbrenging en inbewaringstelling van een voertuig plus de boete van de overtreder op wiens naam de boetes staan terugvordert, aangezien die eigenaar geen partij is of was bij het opleggen van de boete? Zo ja, welke conclusie trekt u hier uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Dreigende sluiting van school voor voortgezet omderwijs in de Haagse Schilderswijk |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Radio West dat er een aantal scholen in de Haagse Schilderswijk, onderdeel van het Johan de Wittcollege, dreigen te worden gesloten, waaronder een school voor havo/vwo?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving. Bij navraag bij de schooldirectie blijkt dat het schoolbestuur (Stichting VO Haaglanden) geen vestigingen van het Johan de Wittcollege in de Schilderswijk sluit, maar slechts binnen die wijk verplaatst in verband met nieuwbouw. Het havo blijft aldaar behouden; alleen het vwo verhuist naar een vestiging elders in Den Haag.
Deelt u de opvatting dat juist in wijken met veel mensen met weinig kansen onderwijs hét middel is om degenen die dat willen en kunnen kansen te bieden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de opvatting dat onderwijs een belangrijk middel is om kansen van kinderen te vergroten. In dit specifieke geval blijkt echter dat de meeste ouders van kinderen met een VWO-advies niet kiezen voor het VWO in de binnenstad van Den Haag maar uitwijken naar andere scholen in Den Haag eo. Omdat slechts een zeer klein aantal VWO leerlingen in de binnenstad naar school gaat heeft het schoolbestuur besloten de VWO-afdeling te verplaatsen naar de vestiging aan de Nieuwe Duinweg in Scheveningen.
Deelt u de opvatting dat juist het onderwijs hierbij een centrale rol speelt, gezien ook de pogingen om in andere krachtwijken juist een havo/vwo- voorziening te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij de wijkenaanpak staan de thema’s wonen, werken, leren & opgroeien, integreren en veiligheid centraal. Ik vind dat werk en onderwijs twee belangrijke pijlers zijn om sociale stijging van de bewoners in de aandachtswijken te bevorderen. Door de steden en de scholen wordt hard gewerkt om het onderwijsniveau in de aandachtswijken te verbeteren, bijvoorbeeld door het inzetten van beleid om het aantal vroegtijdig schoolverlaters terug te dringen.
Wat vindt u van deze voorgenomen sluiting, mede tegen de achtergrond van de geweldige inspanningen die indertijd ook het ministerie van OCW heeft geleverd om deze school aan het Helena van Doeverenplantsoen tot stand te brengen?
Het al dan niet sluiten van (neven)vestigingen zijn beslissingen die primair door het schoolbestuur worden genomen, het schoolbestuur is hiertoe gerechtigd. De inhoudelijke motieven voor zo’n beslissing laat ik daarom over aan het schoolbestuur in overleg met de medezeggenschapsraad van de nevenvestiging/school.
Op grond van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) heeft de medezeggenschapsraad adviesrecht bij beslissingen ten aanzien van het beëindigen van een (neven)vestiging. De ouder/leerling-geleding en de personeelsgeleding hebben bovendien instemmingsrecht op de gevolgen van een dergelijk besluit voor hen. Deze wet voorziet tevens in een regeling voor eventuele geschillen in deze.
Bent u bereid een ambtsbericht te vragen aan het gemeentebestuur van Den Haag over deze voorgenomen sluiting en hierin ook aandacht te doen besteden aan alle kosten en opbrengsten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie vraag 4.
Bent u bereid samen met de gemeenten en het schoolbestuur te doen onderzoeken of en hoe deze havo/vwo- voorziening in stand kan blijven, bijvoorbeeld door integratie met het vavo?1 Zo nee, waarom niet?
Nee, zie vraag 4.
Het naleven van Europese reizigersrechten in de luchtvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw mening over de weigering van luchtvaartmaatschappijen om geld uit te keren aan gedupeerde vliegtuigpassagiers in geval de Inspectie Verkeer en Waterstaat daar wel na een besluit toe oproept?1 Bent u bereid deze luchtvaartmaatschappijen hiertoe te dwingen door hen te beboeten? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De besluiten van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (hierna: de inspectie) zijn bestuursrechtelijke besluiten. Deze staan open voor bezwaar en beroep. Als passagiers of luchtvaartmaatschappijen het niet eens zijn met een besluit van de inspectie, dan kunnen zij daartegen bezwaar indienen en in beroep gaan bij de bestuursrechter.
Het is geen goede zaak als luchtvaartmaatschappijen de besluiten van de inspectie niet naleven. Uiteraard dwingt de inspectie de naleving van de Verordening af door middel van handhaving. Hiertoe beschikt de inspectie over instrumenten zoals het geven van een waarschuwing, het voeren van een gesprek en het opleggen van sancties. In de praktijk leidt de inzet van handhavingsmiddelen doorgaans alsnog tot naleving van het besluit van de inspectie.
De huidige problemen komen vooral voort uit het Sturgeon-arrest van het Europese Hof van Justitie. Hierin wordt gesteld dat passagiers recht hebben op financiële compensatie in geval van een vertraging bij aankomst van 3 of meer uren. Wat betreft het verlenen van deze compensatie aan passagiers, heeft de inspectie vastgesteld dat er sprake is van een principiële weigering van luchtvaartmaatschappijen om hieraan te voldoen. Dit heeft dan ook geleid tot een hausse aan klachten bij de inspectie vanaf mei 2010. De inspectie heeft naar aanleiding hiervan de nodige handhavingsstappen gezet en de luchtvaartmaatschappijen gemaand om het Sturgeon-arrest te volgen. De in Nederland gevestigde EU-luchtvaartmaatschappijen zijn daarbij uitgenodigd voor een bestuurlijk gesprek om toe te lichten hoe het Sturgeon arrest wordt toegepast en of de passagiers alsnog krijgen waar zij recht op hebben. Bij verdere principiële weigering is het aankondigen cq opleggen van een last onder dwangsom de volgende stap in de handhaving.
Is de Inspectie voldoende in staat om alle ingediende claims goed te beoordelen? Op welke manier kan de Inspectie nagaan of er inderdaad sprake was van overmacht in geval een luchtvaartmaatschappij zich daarop beroept?
De inspectie is voldoende in staat om ingediende claims goed te beoordelen.
Luchtvaartmaatschappijen moeten met feiten en omstandigheden aantonen dat ze terecht een beroep doen op overmacht. Relevante informatie betreft bijvoorbeeld weerrapporten en onderhoudsinformatie. Specialisten van de inspectie met operationele en technische kennis kunnen deze informatie beoordelen. Bij de beoordeling wordt ook relevante jurisprudentie betrokken.
Kunt u aangeven hoeveel vluchten vanaf de Nederlandse luchthavens een dermate grote vertraging hebben dat de luchtvaartpassagiers recht hebben op compensatie? Kunt u het aantal geannuleerde vluchten noemen en het aantal reizigers dat hierdoor ongeveer gedupeerd is? Kunt u ook aangeven hoeveel reizigers daadwerkelijk hun rechten hebben geclaimd en hoeveel ook hun compensatie hebben ontvangen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te gaan brengen om zodoende de luchtvaartpassagiers beter te kunnen bedienen?
De inspectie houdt geen gegevens bij over vertraagde en geannuleerde vluchten. De enige informatie die daarover beschikbaar is, komt uit bij de inspectie ingediende klachten. Het overgrote deel van de klachten die de inspectie op dit moment in behandeling heeft (ruim 8 000), betreft verzoeken om compensatie vanwege vertraging.
Hoeveel reizigers daadwerkelijk hun compensatie hebben ontvangen, kan niet worden aangegeven. Uitkering van compensatie gebeurt rechtstreeks door de luchtvaartmaatschappijen aan hun passagiers.
Er is ook geen noodzaak om deze gegevens in kaart te brengen. De inspectie beschikt over alle gegevens en deskundigheid die nodig zijn om klachten te beoordelen.
Hoe beoordeelt u het functioneren van de Geschillencommissie Luchtvaart? Klopt het dat 80% van de aanvragen niet ontvankelijk is verklaard of afgewezen omdat deze buiten het toepassingsbereik van de verordening viel? Wat is uw oordeel hierover?
Voor de evaluatie van de Geschillencommissie Luchtvaart verwijs ik u naar mijn brief van 23 december 2010.
Het percentage van 80% weerspiegelt slechts een deel van de werkelijkheid. Zo houdt het percentage geen rekening met het aantal zaken dat na het aanhangig maken reeds tijdens de procedure alsnog wordt geschikt tussen luchtvaartmaatschappij en consument.
Het is aannemelijk dat het bij dergelijke schikkingen ook om gegronde klachten gaat.
De stand van zaken per 13 december 2010 is dat er in totaal 103 zaken via de commissie tot een definitieve oplossing zijn gebracht.
10 geheel of deels gegrond= 9,7%
69 schikkingen= 66,9%
14 ongegrond= 13,6%
10 niet-ontvankelijk= 9,7%
Is het waar dat de Geschillencommissie Luchtvaart nog steeds klachten niet ontvankelijk kan verklaren indien deze na meer dan vier weken bij de luchtvaartmaatschappij worden ingediend, terwijl de Europese Verordening voor een veel langere periode rechten toekent aan de reiziger?2 Bent u bereid u ervoor in te spannen om deze termijn voor het indienen van een klacht bij de Geschillencommissie te verlengen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Reglement van de Geschillencommissie Luchtvaart dient de passagier zijn klacht binnen 4 weken na het ontstaan ervan schriftelijk in te dienen bij de luchtvaartmaatschappij. Ik kan de Geschillencommissie Luchtvaart niet de opdracht geven om haar Reglement aan te passen. De arbitragecommissie is immers een zelfreguleringsinitiatief dat door belangenorganisaties van passagiers en luchtvaartmaatschappijen is opgezet en zij is onafhankelijk. De Consumentenbond zou de termijn graag willen verlengen, maar BARIN gaat daar niet mee akkoord. Het is aan partijen om daar samen uit te komen.
De Europese Verordening bevat geen termijn voor het indienen van een klacht bij de luchtvaartmaatschappij.
Belangrijk om te weten is dat de termijn van 4 weken door de geschillencommissie niet ambtshalve wordt toegepast. De beoordeling door de geschillencommissie van het gevolg van termijnoverschrijding komt alleen aan de orde als de luchtvaartmaatschappij daar expliciet een beroep op doet.
Dit betekent dat de geschillencommissie in de praktijk terughoudend kan zijn met het honoreren van een beroep op termijnoverschrijding. Bovendien kan zij bij de beoordeling van een beroep op termijnoverschrijding rekening houden met de praktijk. Het ligt in de rede dat de geschillencommissie een dergelijk beroep toetst aan beginselen van redelijkheid en billijkheid. Hiermee wordt voorkomen dat een geschil te snel op schending van een termijnoverschrijding wordt afgedaan en geen inhoudelijke oplossing van het geschil wordt geboden.
Welke maatregelen heeft u genomen om ook luchtvaartmaatschappijen, die niet in het BARIN vertegenwoordigd zijn, te betrekken bij de Geschillencommissie? Ziet u mogelijkheden hen hiertoe te verleiden danwel te dwingen? Welke maatregelen gaat u nemen om de rechten van de luchtvaartpassagiers te dienen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 23 december 2010 over de evaluatie van de Geschillencommissie Luchtvaart.
Op welke manier controleert u of luchtvaartmaatschappijen wel de verplichte en juiste informatie verstrekken aan luchtvaartpassagiers bij vertraagde of geannuleerde vluchten? Bent u bereid maatregelen te nemen om dit actiever te controleren? Zo nee, waarom niet?
De inspectie geeft hoge prioriteit aan het voorkomen dat luchtvaartmaatschappijen passagiers onjuist informeren. Dit punt komt dan ook voortdurend aan de orde in contacten met luchtvaartmaatschappijen.
Zo wijst de inspectie maatschappijen regelmatig zowel mondeling als schriftelijk op hun verplichtingen en gaat bij inspecties op luchthavens na of het foldermateriaal aanwezig is en of de procedures goed zijn.
Naast de reguliere inspecties reageert de inspectie ook op signalen van derden, al dan niet uit ingediende klachten. Indien nodig treedt de inspectie op, te beginnen met een waarschuwing. In het in ontwikkeling zijnde handhavingskader van de inspectie wordt speciaal aandacht besteed aan de informatieplicht.
Wat is de reactie van de KLM geweest op de waarschuwing die de Inspectie naar aanleiding van opmerkingen van het lid Bashir aan de KLM heeft uitgevaardigd?3 Welke maatregelen gaat u richting KLM ondernemen nu zij nog steeds de onjuiste en misleidende informatie over de passagiersrechten blijken te verstrekken?4 Wat gaat u ondernemen tegen de KLM nu duidelijk is geworden dat zij besluiten van de Inspectie naast zich neerlegt?
De inspectie heeft met de KLM contact gehad over de onjuiste informatie die zij aan de passagiers heeft verstrekt. Volgens KLM betreft het een oude folder, die niet meer verspreid had mogen worden. KLM werkt aan een nieuwe folder. De inspectie heeft de KLM gemaand deze met spoed af te maken. De inspectie ziet er streng op toe dat luchtvaartmaatschappijen, onder andere in hun folders, de juiste informatie aan de passagier verstrekken en zal de maatschappijen hierop blijven aanspreken. Zo hebben KLM en ook Arkefly, door interventie van de inspectie, de tekst op hun websites aangepast op dit punt.
Welke gevolgen kan het niet naleven van de Europese regels door Nederland hebben? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het niet uitvoeren van Europese regelgeving door een Lidstaat kan tot gevolg hebben dat de Europese Commissie een inbreukprocedure start tegen de desbetreffende Lidstaat. In het verleden is het al voorgekomen dat de Europese Commissie op het terrein van consumentenbescherming luchtvaart een inbreukprocedure is gestart tegen Lidstaten.
Hoewel Nederland niet tot deze groep behoorde, zijn de toepassing en uitvoering van de Verordening tot dusverre niet zonder problemen verlopen. Het betreft een ingewikkelde materie, niet in de laatste plaats door de niet altijd eenduidig geïnterpreteerde inhoud van de Verordening. De toepassing heeft zich in de loop der tijd moeten ontwikkelen, mede door voortschrijdend inzicht en rechterlijke interpretatie.
In Nederland is inmiddels een systeem ontwikkeld waarbij aan de hand van wetgeving, jurisprudentie maar ook zelfregulering zo goed mogelijk wordt gestreefd naar het bieden van consumentenbescherming zoals voorzien door de Verordening.
Een tussenoplossing voor stageproblemen voor illegale leerlingen |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van VaraOmbudsman waaruit blijkt dat illegale leerlingen nog altijd problemen kunnen ondervinden bij het vinden van een stageplaats en daardoor worden belemmerd bij de voltooiing van hun opleiding?1
Ja, deze uitzending is bekend.
Bent u voornemens de toezegging van uw ambtsvoorganger uit te voeren dat geregeld zal worden dat niet langer een tewerkstellingsvergunning vereist is voor het volgen van een stage gedurende regulier vervolgonderwijs? Zo ja, wanneer gaat die wetswijziging van kracht? Zo nee, waarom niet?
Illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen mogen niet op de Nederlandse arbeidsmarkt werkzaam zijn. Daarom acht het kabinet het niet noodzakelijk dat deze vreemdelingen stage lopen en de opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert voor de Nederlandse arbeidsmarkt. Het recht op het volgen van theoretisch onderwijs blijft onverkort bestaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tot de tijd dat dit wettelijk geregeld is illegale leerlingen geen stage kunnen lopen omdat zij geen tewerkstellingsvergunning kunnen krijgen?
Voor het antwoord op de vragen 3 en 4 verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Staat u positief tegenover een tussentijdse oplossing die ervoor zorgt dat bedrijven geen boetes krijgen als ze illegale leerlingen aannemen om stage te lopen als onderdeel van de opleiding en daarnaast leerlingen een onderwijsvergunning kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat deze tussentijdse oplossing van kracht en hoe gaat u scholen en bedrijven daarover actief informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Betalingsverkeer via internet |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat basale gegevens van alle klanten van de ING-bank via internet te achterhalen zijn?1
Ja.
Is het waar dat De Nederlandsche Bank( DNB) betaling per machtiging via internet toestaat en dat daarmee de deur openstaat voor zeer eenvoudige fraude? Zo ja, op welke wet- en regelgeving baseert DNB dit besluit? Bent u bereid DNB te vragen het betalen via machtiging zonder handtekening onmogelijk te maken?
Volgens de bestaande regelgeving is voor een eenmalige incasso een schriftelijke machtiging met handtekening vereist. Is een dergelijke machtiging niet afgegeven, dan is het financiële risico voor de incassant op het moment dat de incasso betwist wordt door de debiteur. De debiteur wordt in dat geval gecompenseerd. Een webwinkelier kan er ook voor kiezen andere betaalmethoden aan te bieden. Er zijn diverse betaalmethoden om een internetaankoop te doen. Variërend van betaling onder rembours en het verzenden van een acceptgiro tot het gebruik maken van een creditcard of betalen via een systeem als iDeal. Het voert te ver om op al deze betaalmethoden en de risico’s ervan uitvoerig in te gaan. Bij betaalmethoden die gebruik maken van internet, bestaat in beginsel uiteraard de kans dat derden ongemerkt en ongewild meelezen met gegevens die gepersonaliseerd zijn en geheim moeten blijven. Dit zijn niet meer of andere risico’s dan de risico’s die verbonden zijn aan regulier internetverkeer. Een betalingssysteem als iDeal is hier zoveel mogelijk tegen beveiligd doordat een beveiligde lijn wordt gebruikt waarmee direct contact gemaakt wordt met de eigen internetbankieromgeving. Ook het gebruik van creditcards is tegenwoordig beter beveiligd, bij het doen van transacties. Bovendien geniet de debiteur bij het gebruik van een creditcard ook een zekere bescherming. Een nieuwe betaalmethode die in sommige andere lidstaten gesignaleerd is, is de zogenoemde overlay service. Deze betaalmethode, die in Nederland overigens nog niet of nauwelijks gesignaleerd is, kan wel risico’s met zich meebrengen voor de veiligheid van het betalingsverkeer omdat klanten hun inlogcodes voor internetbankieren aan een derde geven. Dit onderwerp is inmiddels ook op Europees niveau geagendeerd. Mocht het zo zijn dat uiteindelijk regelgeving nodig is om de veiligheid van het betalingsverkeer op een voldoende niveau te kunnen waarborgen, dan zal ik dat niet nalaten. Daar heb ik uw Kamer ook op geattendeerd in mijn brief van 13 juli 2010 waarbij ik de rapportage van het maatschappelijk overleg betalingsverkeer over het jaar 2009 aan u heb aangeboden.
Kunt u toelichten wat de risico’s zijn van de verschillende andere betalingsopties via internet voor de consument en voor de beheerder van de betrokken leverancier?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat de uitgelekte klantgegevens van de ING-bank misbruikt kunnen worden om op grote schaal te frauderen? Kunt u dat toelichten?
Fraude met incasso is een reeds bestaand risico. Mijn verwachting is niet dat de, overigens al jaren bestaande, dienst van ING-bank die inhoudt dat klanten kunnen controleren of bij een betaling een correct rekeningnummer is ingevuld, er nu voor zal gaan zorgen dat er op veel grotere schaal gefraudeerd gaat worden.
Kunt u garanderen dat de klanten van de ING-bank en beheerders van webshops geen nadelige financiële of materiële gevolgen zullen ondervinden van zo’n mogelijke fraude? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te nemen om te voorkomen dat consumenten en beheerders het slachtoffer worden van dergelijke fraude? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Uiteraard kan ik niet garanderen dat er niemand slachtoffer wordt van fraude. Feit is wel, dat als de webwinkelier zich houdt aan de regel dat een schriftelijke volmacht van de debiteur moet zijn verkregen alvorens tot een eenmalige incasso kan worden overgegaan, het risico dat hij met fraude te maken krijgt, een stuk kleiner wordt.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen, met het oog op de urgentie van het probleem?
Bij deze.
Het gedoogbeleid van de gemeente Sint-Oedenrode ten aanzien van de avondwinkelbepaling in de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het college van de gemeente Sint Oedenrode meer avondwinkels toestaat dan op basis van de Winkeltijdenwet mogelijk is?1
Ja.
Wat vindt u van het beleid van deze gemeente om de Winkeltijdenwet niet te handhaven, terwijl de wet per 15 000 inwoners maximaal één avondwinkel toestaat?
De gemeente Sint-Oedenrode heeft besloten om vanaf 1 januari 2011 twee supermarkten toe te staan om op zondag open te gaan op grond van de avondwinkelbepaling, waar op grond van de Winkeltijdenwet slechts de openstelling van één supermarkt geoorloofd is. Ik ben van mening dat gemeenten de Winkeltijdenwet moeten naleven.
Is u bekend of er meer gemeenten zijn die op een vergelijkbare manier in strijd met deze bepaling in de Winkeltijdenwet handelen?
Mij is niet bekend of er meer gemeenten zijn die een vergelijkbare beslissing hebben genomen.
Bent u van plan gemeenten die zich door verordening, beleid of handhaving van het beleid niet aan de wet houden hierop aan te spreken en te verplichten zich aan de wet te houden?
Het is aan de gemeenten om te bepalen of openstelling van de winkels op zondag is toegestaan. De gemeenten dienen zich bij deze beoordeling echter wel aan de wet te houden. Het is aan de gemeenteraad het college van burgemeester en wethouders hierop te controleren. Indien belanghebbenden van mening zijn dat een gemeente zich niet aan de wet houdt, kunnen zij bezwaar en beroep indienen. In de gemeente Sint-Oedenrode is inmiddels door een andere ondernemer bezwaar ingediend bij de gemeente tegen de beschikking van de gemeente.
Welke maatregelen onderneemt u tegen de gemeente Sint Oedenrode, mede om te voorkomen dat meer gemeenten kiezen voor een gedoogbeleid ten aanzien van de (avondwinkelbepaling in de) Winkeltijdenwet?
Indien belanghebbenden van mening zijn dat een gemeente zich niet aan de wet houdt, kunnen zij bezwaar en beroep indienen. In de gemeente Sint-Oedenrode is inmiddels door een andere ondernemer bezwaar ingediend bij de gemeente tegen de beschikking van de gemeente. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het voordragen van een besluit voor vernietiging niet mogelijk indien er bezwaar of beroep openstaat of aanhangig is gemaakt. Ik heb dan ook geen mogelijkheden om in te grijpen.
Misbruik van minderjarige jongens in de prostitutie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het persbericht bij het boek «Vrijbuiters uitgebuit, minderjarige jongens in de prostitutie» van L. Repetur/J.Veenstra (Movisie)1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over seksueel misbruik onder Marokkaanse jongeren2 het onderzoek naar de aard en omvang van seksueel misbruik en prostitutie van minderjarige allochtone jongens van Horn e.a.3 en het onderzoek «Verborgen werelden, minderjarige jongens, misbruik en prostitutie»4?
Ja.
Wanneer worden de vragen die de vaste commissie voor Justitie in september 2009 naar aanleiding van de brief van de minister van Justitie d.d.11 juni 2009 en het daarbij behorende rapport van het Bonger Instituut voor Criminologie van de Universiteit van Amsterdam over «Verborgen werelden; minderjarige jongens, misbruik en prostitutie»5 hebben gesteld, beantwoord? Waarom zijn de vragen meer dan één jaar blijven liggen? Bent u bereid deze vragen uiterlijk vrijdag 10 december 2010 te beantwoorden?
Bij de beantwoording van deze Kamervragen zal ik tevens rekening houden met de destijds door de leden van de vaste commissie voor Justitie gestelde vragen. Omdat ik pas op 10 december 2010 kennis kon nemen van het boek «Vrijbuiters uitgebuit. Minderjarige jongens in de prostitutie» was het niet mogelijk om voor 10 december de gestelde vragen te beantwoorden.
Aan het einde van de beantwoording van deze Kamervragen wordt ingegaan op de vragen van de leden van de vaste commissie voor Justitie, van september 2009.
Deelt u de conclusie van de auteurs van het boek «Vrijbuiters, uitgebuit, minderjarige jongens in de prostitutie» dat de hulpverlening, de politie en het onderwijs de signalen van minderjarige jongens die seks voor geld hebben, niet herkennen? Zo ja, hoe is dat, gezien de aandacht die er al eerder voor dit probleem was, nog steeds mogelijk en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die conclusie niet. In dit boek van Repetur en Veenstra zijn in totaal drie hulpverleners, een afdelingsmanager en een politiefunctionaris aan het woord geweest.
Ik vind het voorbarig om de conclusies te veralgemeniseren. Wat opvalt in zowel het boek van Repetur en Veenstra als in het WODC-onderzoek, is dat de geïnterviewde jongens veelal niet het idee hebben dat hun problemen samenhangen met prostitutie en daarom niet aan (hun) hulpverleners melden dat ze zich prostitueren. Dat maakt herkenning van jongensprostitutie voor hulpverleners vaak moeilijk.
Het Expertisepunt Jeugdprostitutie van Movisie heeft in de afgelopen jaren trainingen en workshops op het gebied van jeugdprostitutie verzorgd voor onder meer hulpverleners, politiemensen, preventiewerkers, lokale en provinciale overheden en het onderwijs.
De meeste scholen hebben een Zorg- en Adviesteam (ZAT), waarin zij samenwerken met jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, (school)maatschappelijk werk, leerplicht en politie om onderwijsoverstijgende problemen van leerlingen snel en in gezamenlijkheid aan te pakken. Met het wetsvoorstel Zorg in en om de school (ZioS) dat bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in voorbereiding is, wordt deze samenwerking wettelijk geborgd.
In hoeverre verhouden de conclusies in het genoemde boek zich tot de conclusies van het genoemde WODC onderzoek uit 2009 over de aard en de ernst van de problematiek? In hoeverre zijn de bevindingen tegenstrijdig?
De conclusies in het boek zijn gebaseerd op een beperkt aantal interviews met jongens, klanten en hulpverleners en een quickscan, uitgevoerd op één van de grootste websites op dit gebied (boys4u.nl). Van de 131 bruikbare reacties (uit een aangeschreven groep van 1800) bleek ongeveer een kwart van de jongens voor het 18de jaar een eerste ervaring met betaalde seks te hebben gehad.
Het WODC-onderzoek bevat een omvangrijke literatuurstudie naar misbruik van minderjarigen, een analyse van de landelijke politieregistraties met betrekking tot misbruik van minderjarige jongens en een uitgebreid veldonderzoek.
De conclusies uit beide onderzoeken, hoewel qua opzet en omvang zeer uiteenlopend, wijzen in dezelfde richting (zie verder het antwoord op vraag 6.
Kunt u, ook in het licht van de eerdere conclusie van het genoemde WODC-onderzoek uit 2009 dat «er geen betrouwbare cijfers te geven [zijn] van het aantal jongens dat tegen vergoeding seks heeft met mannen, zelfs geen onderbouwde (ruwe) schattingen»6, wel een indicatie geven van de omvang van deze problematiek? Zo ja, wat is die omvang? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om de omvang eindelijk in kaart brengen en wellicht meer actie te ondernemen om deze problematiek aan te pakken?
Op basis van dossieranalyse en bewerking van registratiegegevens van de politieregio’s komt men in het WODC-onderzoek tot een landelijke schatting van circa 680 geregistreerde zaken van seksueel misbruik van minderjarige jongens per jaar (dus niet enkel jongensprostitutie).
Het onderzoek van Horn e.a., gebaseerd op tellingen uit een onderzoek dat in 1994 is gedaan, spreekt over 3000 jongens (waarvan niet bekend is welk deel minderjarig is) die zich bezighouden met prostitutieactiviteiten.
Zowel uit het WODC-onderzoek als uit het boek van Repetur en Veenstra lijkt het aandeel minderjarigen onder de jongensprostitués relatief klein te zijn. De jongens doen zich vaak jonger voor dan hun kalenderleeftijd. Omdat deze jongens er meestal niet voor uitkomen dat zij betaalde seks hebben, is het moeilijk om een indicatie van de omvang te krijgen.
Om meer zicht te krijgen op de omvang van jeugdprostitutie heb ik ook voor 2011 ruimte op mijn begroting gemaakt voor de ontwikkeling van een registratiesysteem. Bovendien zijn jeugd- en jongensprostitutie betrokken bij de aanpak van mensenhandel.
Het ministerie van VWS richt zich op het voorkómen van problematiek met betrekking tot seksuele gezondheid. Het ingezette meerjarige programma «Seksuele Gezondheid van de Jeugd» van ZonMw, is gericht op bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren en de campagne «Maak seks lekker duidelijk» is gelanceerd om de weerbaarheid van jongeren te vergroten. In samenwerking met het ministerie van OCW is extra geld vrijgekomen voor de seksuele vorming van jongens en voor mediawijsheid.
Door het hele land worden gratis en anoniem seksualiteitsspreekuren voor jongeren georganiseerd, met aandacht voor seksuele weerbaarheid en seksuele dwang. Op de SOA-poli’s is bovendien de aandacht voor prostitutie geborgd (Kamerstukken II, 2008/09, 30 420, nr. 135). Voor een volledig overzicht van het VWS-beleid op het gebied van seksuele gezondheid verwijs ik u naar de beleidsbrief seksuele gezondheid van de toenmalige staatssecretaris van VWS. (Kamerstukken II, 2009/10, 32 239, nr. 8.
Onderscheidt het misbruiken van minderjarige jongens, die zich in Nederland prostitueren, zich in strafrechtelijke zin van misbruik in het kader van kindersekstoerisme? Zo ja, waaruit bestaat dat onderscheid dan? Zo nee, deelt u de mening dat ook de aanpak van kinderprostitutie in Nederland uw volle aandacht nodig heeft?
Nee. Tegen de klant van een minderjarige (jongens)prostituee kan strafrechtelijk worden opgetreden op grond van artikel 248b respectievelijk de artikelen 244 en 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Op grond van deze bepalingen is strafvervolging mogelijk zowel wanneer het feit in Nederland wordt gepleegd als – ingevolge de extraterritoriale rechtsmacht die uit de artikelen 5 en 5a Sr voortvloeit – wanneer het feit door een Nederlander of een ingezetene buiten Nederland wordt gepleegd.
Prostitutie door minderjarigen in Nederland verdient een krachtige aanpak. Naast de mogelijkheden die het Wetboek van Strafrecht daartoe biedt, zullen ook de maatregelen die zijn opgenomen in het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (32 211) – dat thans bij uw Kamer aanhangig is – daaraan bijdragen.
Deelt u de mening dat er weliswaar veel onderzoek is gedaan naar de problematiek van prostitutie door minderjarige jongens, maar dat dit desalniettemin nauwelijks heeft geleid tot het aanpakken van deze problematiek? Zo ja, waarom is dat en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Er is gericht onderzoek gedaan naar de aard en omvang van minderjarige jongensprostitutie. Gelet op de (zeer) beperkte uitkomsten kan hiervoor (nog) geen specifieke aanpak worden ontwikkeld. De aanpak van jongensprostitutie is opgenomen in de aanpak van prostitutie door minderjarigen. Voor de ingezette acties verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3, 5 en 6.
Wanneer er zorg is over een minderjarige jongen die zich mogelijk prostitueert, bestaat natuurlijk altijd de mogelijkheid om een beroep te doen op Bureau jeugdzorg (BJZ) of een melding te doen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Ook is het mogelijk dat BJZ of AMK de Raad voor de Kinderbescherming inschakelt, zodat kinderbeschermingsmaatregelen kunnen worden ingezet om deze jongens te helpen.
Het bericht dat de Monumentenwacht oneerlijk zou concurreren en belasting zou ontwijken |
|
|
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Inspecteurs monumenten klussen bij»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de aangifte bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) tegen de Monumentenwacht?
Ja.
In hoeverre ziet u de aanvullende activiteiten van Monumentenwacht als een kerntaak van de Monumentenwacht?
De kerntaak van de Monumentenwacht is het -op basis van afgesloten abonnementen- inspecteren, rapporteren en verrichten van kleine werkzaamheden aan monumentale gebouwen.
Voor de aanvullende activiteiten zijn, sinds 1988, de provinciale besturen verantwoordelijk.
In hoeverre is het aanbieden van aanvullende activiteiten in dezelfde organisatie in strijd met Europese en Nederlandse regels inzake concurrentievervalsing?
Het is niet aan mij om daarover te oordelen, maar aan de NMA en/of de Europese Commissie.
Was u bekend met de «aanvullende diensten» die zonder BTW aangeboden worden sinds 2000 en de gevolgen voor concurrerende bedrijven in dezelfde sector? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zijn de door Monumentenwacht als zodanig verrichte kerntaken (inspecteren, rapporteren en verrichten van kleine onderhoudswerkzaamheden aan monumentale gebouwen) vrijgesteld van BTW.
Genoemd artikel bevat een vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard die door de betreffende ondernemers als zodanig worden verricht, mits daarmee geen winst wordt beoogd en geen sprake is van een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen ten opzichte van ondernemers die wel winst beogen.
De 11 provinciale Stichtingen Monumentenwacht Nederland en de overkoepelende Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland zijn aangewezen voor toepassing van deze vrijstelling. Dit betekent dat zij ter zake van de leveringen en diensten die zij als zodanig verrichten geen BTW verschuldigd zijn. Indien en voor zover prestaties worden verricht die dit kader overstijgen, bijvoorbeeld werkzaamheden die ook door reguliere ondernemers zoals aannemers, architecten of bouwkundig adviseurs worden aangeboden, dient ter zake BTW in rekening te worden gebracht.
Bij de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed was bekend dat de Monumentenwacht ook andere diensten levert aan particulieren. Vanuit de dienst is dit een aantal malen gemeld bij de bestuurlijke en ambtelijke vertegenwoordigers van het IPO-Cultuur. Het rijk heeft de verantwoordelijkheid in 1988 overgedragen en heeft geen zeggenschap over de aanvullende diensten.
In een aantal gevallen is duidelijk dat door Monumentenwacht ter zake van aanvullende diensten, conform de regelgeving, BTW in rekening wordt gebracht. Naar aanleiding van de thans ontvangen signalen wordt door de Belastingdienst nader bezien in hoeverre Monumentenwacht werkzaamheden verricht waarover BTW is verschuldigd zonder dat deze in rekening wordt gebracht. Daarmee zou met name een verstoring van concurrentieverhoudingen kunnen optreden. Als dat het geval is, ziet de Belastingdienst er actief op toe dat de fiscale regelgeving ook in die situaties op correcte wijze wordt toegepast.
Kunt u inzage geven in de gehanteerde BTW door Monumentenwacht?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre strookt het beeld dat Monumentenwacht zijn eigen geleverde diensten inspecteert met de werkelijkheid?
De ervaring van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed met de Monumentenwacht is overwegend positief. Er is veel bouwkundige kennis aanwezig, de rapporten zijn inzichtelijk en bruikbaar voor de particulieren die geabonneerd zijn. Ik heb niet de indruk dat er structureel misstanden zijn bij de Monumentenwacht. Het geschetste totaalbeeld is voor rekening van de Vereniging van Architecten Werkzaam in de Restauratie en de Vereniging Adviesbureaus Monumentenzorg.
Bent u voornemens de strikte scheiding tussen inspectie en aanvullende activiteiten als voorwaarde te stellen aan Monumentenwacht? Zo nee, wat zijn uw beweegredenen? Zo ja, hoe bent u van plan hier vorm aan te geven en hoe gaat u dit controleren?
Nee, dat ben ik niet van plan. De reden hiervoor is dat het private stichtingen zijn die geen rijkssubsidie ontvangen. De provincies kunnen dergelijke voorwaarden stellen. Tenslotte hoort iedere organisatie, binnen en buiten de monumentenzorg, correct te handelen binnen de algemene kaders. De NMA verzorgt toezicht. Ik ben niet van plan daarboven op nog weer nieuwe regels te bedenken, zeker niet in een tijd van deregulering en voorgenomen vermindering van het aantal ambtenaren.
In hoeverre leidt het geschetste beeld, dat Monumentenwacht geen BTW over eigen organisatie hoeft te heffen, tot oneerlijke concurrentie?
Het is aan de NMA of de Europese Commissie om dat te beoordelen.
Manipulatie door de Europese Commissie van een onderzoek naar adoptie |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Europese Commissie onderzoekers onder druk heeft gezet om te concluderen dat er behoefte bestaat aan een Europees Adoptie Agentschap, terwijl het onderliggende onderzoek die conclusie niet staaft?1
Ik heb kennis genomen van het krantenartikel. De bescherming van de rechten van het kind is een van de prioriteiten van de Europese Commissie. Mede naar aanleiding van verzoeken van leden van het Europees Parlement en klachten van EU-burgers en organisaties over praktische problemen bij adopties binnen de Europese Unie, heeft de Europese Commissie besloten om dit onderzoek te laten verrichten. Aangezien het een onderzoek betreft dat namens de Europese Commissie is verricht, is het aan de Europese Commissie om te reageren.
Is het waar dat de conclusie die in het rapport wordt getrokken dat er behoefte is aan een Europees Adoptie Agentschap niet gestaafd wordt door het onderliggende onderzoek? Zo ja, is het waar dat (deze niet gestaafde) conclusie tot stand is gekomen doordat de Europese Commissie haar invloed als opdrachtgever heeft aangewend? Zo ja, bent u bereid dit gedrag van de Commissie te veroordelen en aan te dringen op waarborgen om de onafhankelijkheid van door de Commissie gevraagde onderzoeken te garanderen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er pogingen worden ondernemen Roemenië te dwingen de grenzen voor adopties weer open te stellen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Mij zijn geen berichten bekend dat er pogingen worden ondernomen Roemenië te dwingen de grenzen voor adopties weer open te stellen. Wel bereiken mij berichten dat er adoptieorganisaties uit andere landen zijn die dit wenselijk achten en daarop aandringen. Het is aan Roemenië om te besluiten of het interlandelijke adoptie uit Roemenië weer wil toestaan.
Is het waar dat dit onderzoek, dat € 250 000 aan Europees gemeenschapsgeld heeft gekost, in eerste instantie niet openbaar is gemaakt? Is dat gebruikelijk met dergelijke rapporten? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bevoegdheden heeft de Europese Commissie momenteel op het gebied van interlandelijke adoptie? Met welke beweegredenen is dit onderzoek eigenlijk verricht?
In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt aangegeven dat de Unie dient bij te dragen tot de bescherming van de rechten van het kind. Daarnaast maken Kinderrechten deel uit van de grondrechten die de EU en de lidstaten moeten eerbiedigen. Artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Het onderzoek is verricht in het kader van de bescherming van de rechten van het kind.
Of de Europese Commissie bevoegdheden heeft op het gebied van interlandelijke adoptie zal beoordeeld moeten worden naar de aard en inhoud van een voorstel daartoe. De Commissie heeft een dergelijk voorstel nog niet gedaan.
Welke toegevoegde waarde heeft de betrokkenheid van de Europese Unie op dit gebied, gelet op de reeds bestaande internationale afspraken zoals het Haags Adoptieverdrag?
Uitgangspunt voor Nederland is dat duplicatie van activiteiten en maatregelen die reeds in andere internationale afspraken zoals het Haags Adoptieverdrag plaatsvinden, dient te worden vermeden. Betrokkenheid van de Europese Unie dient derhalve in beginsel complementair te zijn aan het Haags Adoptieverdrag. Uit het meerjarenbeleidskader voor Justitie en Binnenlandse Zaken – het Stockholm Programma – en het bijbehorende Actieplan blijkt dat de huidige Europese Commissie vooralsnog geen intenties heeft om te komen tot de ontwikkeling van een Europees adoptiebeleid.
Deelt u de mening dat er geen Europees Adoptie Agentschap dient te worden opgericht indien er geen noodzaak voor is?
Indien de Europese Commissie een voorstel tot de oprichting van een dergelijk agentschap doet, dan zal het voorstel worden getoetst aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Nederland is in het algemeen terughoudend als het gaat om de oprichting van nieuwe agentschappen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u eveneens de mening dat bij eventueel Europees beleid op het gebied van kinderbescherming daadwerkelijk de bescherming van het kind voorop moet staan, en niet het Europese adoptiebeleid, omdat adoptie geen doel op zich is maar slechts een van de middelen om kinderen kansen te geven?
Ja, ook bij de ontwikkeling van Europees beleid gericht op kinderen dient het belang van het kind voorop te staan. Indien er sprake is van de ontwikkeling van een Europees adoptiebeleid dan zal dit voor Nederland dan ook het uitgangspunt zijn.
Zakelijke belangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bezit u financiële belangen in vennootschappen of ondernemingen? Zo ja, wat zijn de (statutaire) namen daarvan?
Heeft u het beheer van financiële belangen op afstand geplaatst? Zo ja, hoe? Indien u daarbij gebruik maakt van een of meer rechtspersonen, wat zijn de statutaire namen daarvan? In hoeverre zijn natuurlijke personen die hierin een rol spelen, aan te merken als onafhankelijke derde?
Heeft u banden met personen of organisaties die een bijzonder belang hebben bij aangelegenheden die deel uit maken van uw portefeuille?
Welke gedragslijn hanteert u om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, voor het geval onder uw verantwoordelijkheid (rechts)handelingen kunnen of moeten worden verricht welke direct of indirect een voordeel opleveren voor een financieel belang van u of voor personen en organisaties als bedoeld in vraag 3?
Bezit u onroerende zaken in het buitenland? Zo ja, in welk land?
Ritalin als partydrug |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ritalin raakt in opmars als partydrug»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van het lid Bouwmeester over gemiste en oneigenlijke diagnose ADHD en gebruik ritalin?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het IVO-onderzoek (Instituut voor Verslavingsonderzoek) waaruit blijkt dat 15% van de kinderen met ADHD die ritalin gebruikt hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin.
24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich mee brengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin op en volgens doktersvoorschrift gebruiken.
Deelt u de zorg dat ritalin steeds vaker oneigenlijk gebruikt wordt als partydrug en zelfmedicatie? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat hiervan de oorzaak is? Zo nee, waarom niet?
De prevalentie van oneigenlijk gebruik van Ritalin is niet goed bekend. In een ander onderzoeksrapport van het IVO uit 2009, naar oneigenlijk medicijngebruik door 14–17 jarigen, gaven 55 van de 2385 ondervraagden aan ooit oneigenlijk Ritalin te hebben gebruikt. De meesten gaven aan dat het voor een eenmalig experiment was. Ook de onlangs verschenen achtergrondstudie van de Nationale Drug Monitor: «Hulpvraag bij amfetamine- en ecstasygebruik» bevat geen aanwijzingen voor toename van dit fenomeen. Hoewel het mij zorgen baart dat Ritalin oneigenlijk wordt gebruikt vormen de uitkomsten van bovenvermelde onderzoeken voor mij geen aanleiding tot nader onderzoek.
Deelt u de zorg dat ritalin steeds makkelijker illegaal te verkrijgen is via internet? Zo ja, hoe gaat u dit tegen? Zo nee, waarom niet?
Uit het IVO onderzoek van 2009 blijkt dat Ritalin bij oneigenlijk gebruik voornamelijk via vrienden en studiegenoten wordt verkregen. Verkrijging via internet kwam nauwelijks voor.
Bent u het eens met het IVO dat betere voorlichting oneigenlijk gebruik kan voorkomen en afkicken bevordert? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de aard en de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin zoals nu bekend wil ik mij vooralsnog in deze beperken tot het monitoren en voorlichten met behulp van het bestaande instrumentarium.
De fusie van woningcorporaties Com-wonen en PWS |
|
Jan van Bochove (SGP), Sadet Karabulut , Paulus Jansen , Jacques Monasch (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden d.d. 23 november 2010 op vragen van het lid Karabulut1 over fusiebesprekingen tussen de woningcorporaties Com-wonen en PWS? Heeft u kennisgenomen van de werving voor een directeur onderhoud & ontwikkeling en twee regiodirecteuren voor deze nog niet gefuseerde woningcorporaties?2
Ja, op beide vragen.
Is het toegestaan dat nog niet gefuseerde woningcorporaties al verplichtingen aangaan voordat u toestemming heeft gegeven voor de fusie? Zo nee, wilt u de betreffende woningcorporaties hierop aanspreken? Wilt u de Kamer, zodra het fusieverzoek van Com-wonen en PWS u bereikt, per omgaande informeren over uw standpunt inzake deze fusie, met inbegrip van de antwoorden op de eerdere vragen van het lid Karabulut, die u op 23 november nog niet kon beantwoorden omdat er nog geen formeel fusieverzoek was ingediend? Zo ja, kunt u uitleggen wat de materiële betekenis is van de fusietoets (MG 2002–18), dan wel – indien deze materiële betekenis ontbreekt – de Kamer berichten of u voornemens bent de fusietoets in te trekken?
Corporaties kunnen ter voorbereiding van een fusie verplichtingen aangaan, al is het wijs om daarbij zo nodig een voorbehoud te maken voor het verkrijgen van toestemming van de fusie. Het kan echter niet zo zijn dat woningcorporaties die willen fuseren in hun communicatie de fusie als een voldongen feit presenteren, zoals is gebeurd in de twee wervingsadvertenties. Ik zal Com.wonen en PWS hier op aanspreken.
Ik zal, zoals te doen gebruikelijk, de direct betrokken gemeenten, huurdersorganisaties en de fusiepartner PWS een afschrift sturen van mijn besluit. De fusietoets, zoals vastgelegd in het Besluit Beheer Sociale-Huursector en de circulaire MG 2002-18, waarborgt dat het woningcorporaties alleen wordt toegestaan te fuseren als er een volkshuisvestelijke meerwaarde bestaat en de fusie kan rekenen op voldoende lokaal draagvlak. Deze toets zal ook worden uitgevoerd als beide woningcorporaties hun fusieverzoek bij mij hebben ingediend, hetgeen nog niet het geval is. De fusietoets is dus onverminderd van betekenis.
Past de werving van drie nieuwe directeuren voor een nog niet bestaande woningcorporatie in uw streven om de overhead bij woningcorporaties terug te dringen? Hoe hoog wordt de overhead van de nieuwe woningcorporatie en hoe verhoudt die zich tot die van de Com-wonen en PWS?
Aangezien het fusieverzoek van beide woningcorporaties nog niet is ingediend heb ik nog geen beeld van de overhead van de beide woningcorporaties en de beoogde fusiecorporatie en de noodzaak van het werven van drie nieuwe directeuren. Daarnaast is het zo dat bij de beoordeling van de fusie geen specifiek oordeel gegeven wordt over de overhead; deze wordt betrokken bij het toetsingscriterium «professionaliteit en doelmatigheid van de organisatie». Net als bij andere fusieverzoeken, zal bij het beoordelen van het fusieverzoek van Com.wonen en PWS gekeken worden naar de professionaliteit en doelmatigheid van de fusieorganisatie.
Kunt u een oplossing aandragen voor het probleem dat Kamerleden die trachten na te gaan hoe de regering uitvoering geeft aan de motie Depla c.s.3 ontwijkende antwoorden krijgen op vragen over voorgenomen fusies, terwijl ze twee weken later in de krant lezen dat de fusie al rond is?
Ik deel uw stelling dat van mijn kant sprake zou zijn van ontwijkende antwoorden niet. Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven is de fusie nog niet rond, er ligt zelfs geen fusieverzoek en moet ik nog een besluit nemen. Na indiening van het fusieverzoek, zal ik een besluit nemen op basis van de vigerende MG 2002-18.
Aan uw Kamer is eerder gemeld dat binnen dit bestaande toetsingskader voor zover als mogelijk uitvoering wordt gegeven aan de motie Depla c.s..
Zakelijke belangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bezit u financiële belangen in vennootschappen of ondernemingen? Zo ja, wat zijn de (statutaire) namen daarvan?
Heeft u het beheer van financiële belangen op afstand geplaatst? Zo ja, hoe? Indien u daarbij gebruik maakt van een of meer rechtspersonen, wat zijn de statutaire namen daarvan? In hoeverre zijn natuurlijke personen die hierin een rol spelen, aan te merken als onafhankelijke derde?
Heeft u banden met personen of organisaties die een bijzonder belang hebben bij aangelegenheden die deel uit maken van uw portefeuille?
Welke gedragslijn hanteert u om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, voor het geval onder uw verantwoordelijkheid (rechts)handelingen kunnen of moeten worden verricht welke direct of indirect een voordeel opleveren voor een financieel belang van u of voor personen en organisaties als bedoeld in vraag 3?
Bezit u onroerende zaken in het buitenland? Zo ja, in welk land?
Thermische verwerking van asbest |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is naar uw mening thermische verwerking van asbest te prefereren boven storten, met behoud van een zekere mate risico's voor de toekomst? Zo nee, waarom niet en hoe past uw opvatting in het kader van de «ladder van Lansink» om te streven naar een zo hoogwaardig mogelijke manier van verwerking van afval? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om deze technische innovatie in Nederland te stimuleren en te ondersteunen bij toegang tot de markt?
De minimum standaard in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) 2009–2021 voor verwerking van asbest is storten, omdat er momenteel nog geen andere methode voor verwerking van asbest is.
Ik sluit mij aan bij mijn ambtsvoorgangers die steeds hebben aangegeven welwillend te staan tegenover de thermische verwerking ofwel denaturatie van asbest (zie onder andere minister Cramer in het AO van 18 februari 2010, TK 25 834, nr. 52).
De denaturatie-installatie staat al een aantal jaren op de Milieulijst voor fiscale stimulering van milieu-investeringen met de Milieu InvesteringsAftrek (MIA) en de Vrije afschrijving Milieu-investeringen (Vamil). Verder valt sinds vorig jaar een deel van het asbestafval onder de hoge stortbelasting, waardoor een denaturatie-installatie eerder rendabel te maken is. Het bedrijfsleven moet echter zelf de afweging maken en daadwerkelijk overgaan tot de bouw van een installatie. Momenteel loopt een initiatief in Zwolle, waarvoor een vergunning- en MER-procedure wordt doorlopen.
Is het waar dat u (of uw voorganger) de bereidheid om de standaard voor de verwerking van asbestafval aan te scherpen gekoppeld heeft aan de beschikbaarheid van voldoende thermische verwerkingscapaciteit? Zo ja, wat verstaat u onder voldoende verwerkingscapaciteit? Ziet u een oplossing voor de kip-ei situatie van ontwikkelaars van thermische verwerkingscapaciteit, die hun project slechts gefinancierd kunnen krijgen als er meer zekerheid bestaat over de aanscherping van de verwerkingsstandaard na het beschikbaar komen van hun installatie?
Het klopt dat in het LAP in paragraaf 21.2 de voorwaarden zijn opgenomen waaraan moet worden voldaan alvorens een stortverbod wordt ingesteld voor onbrandbare en niet-herbruikbare afvalstoffen waarvoor een verwerkingstechniek anders dan storten beschikbaar komt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Zakelijke belangen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bezit u financiële belangen in vennootschappen of ondernemingen? Zo ja, wat zijn de (statutaire) namen daarvan?
Deze vragen zijn beantwoord in Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 894.
Heeft u het beheer van financiële belangen op afstand geplaatst? Zo ja, hoe? Indien u daarbij gebruik maakt van een of meer rechtspersonen, wat zijn de statutaire namen daarvan? In hoeverre zijn natuurlijke personen die hierin een rol spelen, aan te merken als onafhankelijke derde?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u banden met personen of organisaties die een bijzonder belang hebben bij aangelegenheden die deel uit maken van uw portefeuille?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gedragslijn hanteert u om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen, voor het geval onder uw verantwoordelijkheid (rechts)handelingen kunnen of moeten worden verricht welke direct of indirect een voordeel opleveren voor een financieel belang van u of voor personen en organisaties als bedoeld in vraag 3?
Zie antwoord vraag 1.
Bezit u onroerende zaken in het buitenland? Zo ja, in welk land?
Zie antwoord vraag 1.