Het gebruik van het kentekenregistratiesysteem ANPR voor strafrechtelijk onderzoek |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Camerabeelden A28 niet toegestaan als bewijs»?1
Ja.
Op grond waarvan heeft het gerechtshof Leeuwarden de eerdere uitspraak van de rechtbank in Zwolle tegengesproken?
Het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden heeft geoordeeld dat bevraging van het ANPR-systeem heeft plaatsgevonden zonder dat de gegevens van de door verdachte(n) gebruikte voertuigen in een vergelijkingsbestand waren opgenomen. Met gebruikmaking van bewaarde gegevens – die op het moment van observatie geen hit opleverden, en dus in beginsel niet bewaard mochten worden – is achteraf een vergelijking gemaakt met nadien verstrekte of ingevoerde gegevens. Gegevens die een «no hit» opleveren in het kader van de uitvoering van de dagelijkse politietaak dienen, ingevolge de huidige wettelijke regeling, te worden vernietigd, omdat in een dergelijk geval het bewaren van deze gegevens niet noodzakelijk is voor het doel van de ANPR-registratie.
Bent u van mening dat de door het voornoemd hof getrokken grenzen gevolgd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend dient ieder rechterlijk oordeel in acht te worden genomen. Al eerder is, naar aanleiding van de bevindingen van het College bescherming persoonsgegevens, besloten dat de politiekorpsen de zogenaamde «no hits» bij de toepassing van ANPR niet meer bewaren. Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 2 februari 2010 is vermeld, ben ik echter van mening dat in de toekomst bij de opsporing van strafbare feiten het geboden kan zijn de gescande kentekengegevens een bepaalde termijn te bewaren, ook als ze niet onmiddellijk een hit opleveren (Kamerstukken II 2009/2010, 31 051, nr. 6). Voorrang wordt nu gegeven aan het opstellen van een wettelijke regeling voor het gebruik van ANPR voor de strafrechtelijke handhaving. Deze wettelijke regeling die de bewaring van de no hits gedurende beperkte tijd mogelijk moet maken, zal worden toegesneden op de werkwijze zoals die door het regiokorps IJsselland werd toegepast. De precieze vormgeving van de regeling wordt momenteel nader uitgewerkt. Ik streef er naar dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na het zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wettelijke regeling die het bewaren en gebruiken van zogenaamde «no hits» uit het kentekenregistratiesysteem wel mogelijk moet maken? Op welke termijn kan dit wetsvoorstel worden verwacht?2
Zie antwoord vraag 3.
Wordt het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) nauw betrokken bij de aangekondigde wetgeving? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Conform het bepaalde in art. 51 lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens zal het Cbp om advies gevraagd worden over dit wetsvoorstel.
Misstanden als onderbetaling en het in dienst hebben van illegale werknemers uit bijvoorbeerld Bulgarije in de champignonteelt |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Champignonteler ontduikt regel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat zelfs de Arbeidsinspectie opkijkt van de schaal waarop in de champignonteelt wordt onderbetaald en aangeeft dat de champignontelers steeds vaker de grenzen van de wet opzoeken en overtreden?
Het interventieteam, een samenwerkingsverband van de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, de vreemdelingenpolitie en diverse gemeenten, startte in 2007 met haar activiteiten omdat de diensten veel signalen ontvingen over misstanden in de branche. Voor het interventieteam heeft de SIOD vooraf een risicoanalyse gedaan waardoor de trefkans bij de inspecties groter was. Van de schaalgrootte was vooraf geen inschatting te maken.
Het percentage van geïnspecteerde werkgevers waar overtredingen zijn geconstateerd in de gehele land- en tuinbouwsector is vanaf 2005 geleidelijk gedaald van 17,5% in 2005 tot 10% in 2009. In de champignonteelt blijkt dit percentage op basis van de bevindingen van het interventieteam aanmerkelijk hoger (ca. 25%).
Deelt u de mening dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden doormiddel van onderbetaling, in dienst nemen van illegale werknemers en dergelijke andere praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet thuis hoort en keihard moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat zetten om de beschreven herhalende problematiek, vooral in de land- en tuinbouw, gaat aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie en de SIOD zijn al jaren en met succes actief in de sector land- en tuinbouw. In 2005 constateerde de Arbeidsinspectie bij 17,5% van de geïnspecteerde werkgevers in de land- en tuinbouw overtredingen, in 2006 en 2007 bedroeg dit percentage 13%. In 2008 zette de daling zicht voort: 11%. In 2009 werd bij 10% van de geïnspecteerde bedrijven een overtreding geconstateerd.
Ten aanzien van de champignonteelt worden met de samenwerkingspartners vervolgstappen genomen om deze sector van de land- en tuinbouw te blijven inspecteren en misstanden te bestrijden. Hiermee wordt de intensieve aanpak van malafide ondernemers in deze sector van de land- en tuinbouw voortgezet. Daarnaast wordt in het interventieteam uitzendbureaus ook aandacht besteed aan arbeid in de champignonteelt.
De samenwerkende diensten hebben besloten om opnieuw de krachten te bundelen en een doorstart te maken met het interventieteam. Daarnaast vindt overleg plaats met werkgevers- en werknemersorganisaties over bijdragen van hun kant aan de oplossing van de gesignaleerde problemen.
In aanvulling op de bestuursrechtelijke handhaving wordt waar nodig strafrechtelijk gehandhaafd. Zo heeft de SIOD zeer onlangs onder leiding van het Functioneel Parket negen personen aangehouden vanwege witwassen, valsheid in geschrifte en deelname aan een criminele organisatie. Zij worden ervan verdacht tientallen miljoenen euro’s te hebben witgewassen. Het onderzoek richt zich op een groep tuinders in Noord-Brabant en Limburg. Het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie heeft beslag gelegd op diverse panden en bankrekeningen van verdachten.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek in de land- en tuinbouw in te stellen en te komen met een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de geleden schade, bijvoorbeeld de nog te ontvangen loonsom, onder de gedupeerde werknemers uit de verschillende landen te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Bij controles zijn vooralsnog geen Wml-overtredingen bewezen. Bij aantoonbare en bewijsbare onderbetaling onder het niveau van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt een bestuursrechtelijke boete opgelegd. Daarnaast kan de Arbeidsinspectie een last onder dwangsom opleggen aan de werkgever om het alsnog verschuldigde loon na te betalen. Er loopt nog een aantal onderzoeken naar onderbetaling. Voor de bewijsvoering is het essentieel dat werknemers verklaringen willen afleggen over het ontvangen salaris om onderbetaling te kunnen vaststellen.
Huren in de particuliere sector |
|
Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen |
|
Is u bekend dat Vesteda voor een complex huurwoningen in het geliberaliseerde segment1 aan nieuwe huurders aanzienlijk lagere huren vraagt dan aan zittende huurders van identieke woningen?
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat het vragen van lagere huren aan nieuwe huurders erop duidt dat de marktwaarde van deze woningen gedaald is?
Ja.
Zo ja, acht u het acceptabel dat Vesteda bij zittende huurders – de facto: gebonden klanten – de huur niet aanpast?
In het geliberaliseerde segment hebben de huurder en verhuurder de vrijheid om zelf de hoogte van de huurprijs en een latere wijziging van de huurprijs overeen te komen. Hierbij geldt evenwel dat de huurprijs slechts eenmaal per jaar mag worden verhoogd (art. 7:251 BW). In de huurovereenkomst zal in het algemeen terzake de huurverhoging een indexeringsclausule zijn opgenomen. Voor huurverlagingen zijn geen regels gesteld.
Het meebewegen van huurprijzen van bestaande contracten met schommelingen in de marktwaarde van de gehuurde woonruimte is niet aan de orde, indien dat niet door de huurder en verhuurder is overeengekomen. Dat zou immers voor beide partijen de rechtszekerheid in ernstige mate aantasten.
Ik merk op dat huurprijsliberalisatie voor duurdere huurwoningen is ingevoerd omdat de noodzaak voor waarborgen in de huurprijsregelgeving voor deze duurdere huurwoningen was weggevallen aangezien de woningschaarste in dit huursegment was afgenomen. Ook nu is de schaarste in het duurdere huursegment aanzienlijk lager dan in het gereguleerde huursegment. Huurders in het geliberaliseerde segment worden daarom maar in beperkte mate als «gebonden klanten» beschouwd. Zittende huurders kunnen in redelijkheid afwegen of zij de huidige huurovereenkomst, zonder aanpassing, wensen voort te zetten of deze willen opzeggen om andere woonruimte te huren of te kopen.
Heeft de rechter op basis van het huidige Burgerlijk Wetboek de ruimte om voor huurwoningen in het geliberaliseerde segment een huurverlaging vast te stellen als de marktomstandigheden dat rechtvaardigen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of, en zo ja hoe, deze ruimte wel gecreëerd kan worden?
Partijen staat het vrij om hun geschil over de huurprijs van woonruimte aan de rechter voor te leggen, ook als het woonruimte betreft in het geliberaliseerde segment. Zo kan de huurder de vraag voorleggen aan de rechter of er reden is voor aanpassing van de huurovereenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 6:258 BW). Een aanpassing zal plaatsvinden wanneer de omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. Als omstandigheid die de rechter mede in zijn beoordeling kan betrekken, komt ook in aanmerking een extreme waardevermindering van de woning, zoals deze wellicht in later overeengekomen huren van vergelijkbare woonruimte tot uiting komt.
De besteding van AWBZ-premies |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen, waarin u stelt dat AWBZ-premies worden uitgegeven aan AWBZ-zorg?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe uw antwoord zich verhoudt tot het feit dat de helft van de premies wordt besteed aan heffingskortingen? Beschouwt u heffingskortingen als AWBZ-zorg?
Heffingskortingen zijn geen besteding van AWBZ-premies. De uitgaven in het kader van de AWBZ worden gefinancierd uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). De inkomsten van het AFBZ bestaan uit premieontvangsten, eigen bijdragen, en de BIKK. De BIKK is ingevoerd ter compensatie van de (boekhoudkundig) lagere premieopbrengsten als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarbij het systeem van belastingvrije sommen werd vervangen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting.
De hoogte van de BIKK wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.
Kunt u aangeven hoe deze heffingskortingen zijn verdeeld? Aan wie komen deze ten goede en voor welke bedragen?
Tabel 2.2.4 uit het rapport van de Studiecommissie belastingstelsel biedt een overzicht van alle heffingskortingen. In totaal bedraagt het budgettair belang van de heffingskortingen 36,5 miljard. De algemene heffingskorting is goed voor 60% van dit bedrag. De algemene heffingskorting geeft naast het schijvensysteem met oplopende tarieven in de loon- en inkomensheffing invulling aan het draagkrachtprincipe van het belastingstelsel. De algemene heffingskorting bedraagt 1987 euro in 2010 en komt ten goede aan alle personen die belasting betalen. Omdat lagere inkomens minder belasting betalen en de korting voor alle belastingbetalers even hoog is, pakt de algemene heffingskorting relatief gunstiger uit voor lagere inkomens dan voor hogere inkomens, Andere heffingskortingen die invulling geven aan het draagkrachtprincipe betreffen de heffingskortingen voor alleenstaande ouders, de begrensde ouderenkorting, en de onbegrensde alleenstaande ouderenkorting. Daarnaast zijn er heffingskortingen die tot doel hebben de arbeidsparticipatie te bevorderen. Daarvan is de arbeidskorting met een budgettair belang van 9,6 miljard de belangrijkste. De arbeidskorting maakt werken lonender en bouwt op vanaf een inkomen van ruim 9 duizend euro en bereikt een maximum van 1 489 euro voor werkenden met een inkomen tussen de 43 385 euro en 47 865 euro en jonger dan 62 jaar. Om langer doorwerken te bevorderen ontvangen werkenden ouder dan 57 jaar een aanvullende inkomensafhankelijke arbeidskorting en vanaf 62 jaar een doorwerkbonus.
Het te betalen bedrag aan heffingskortingen kan niet kleiner worden dan 0, ook als het totaal van de heffingskortingen het bedrag overtreft van de te betalen loon- en inkomensheffing (inkomensbelasting + premies volksverzekeringen) of als het belastbaar inkomen door aftrekposten kleiner dan 0 wordt. Dat betekent dat in sommige gevallen heffingskortingen niet verzilverbaar zijn. Het grootste deel van de loon- en inkomensheffing dat wordt geheven over de eerste twee schijven betreft premies volksverzekeringen: AOW, AWBZ- en ANW-premies. Personen met een laag inkomen kunnen de heffingskortingen dankzij deze premies grotendeels verzilveren.
Kunt u uitleggen of de huidige besteding van AWBZ-premies niet strijdig is met de wet, in het bijzonder art. 17, lid 3, AWBZ?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 worden AWBZ-premies niet besteed aan heffingskortingen.
Erkent u dat de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK) de fondsen slechts voor ongeveer een derde compenseert voor de kosten van de kortingen en niet volledig, zoals gesteld wordt in de Memorie van Toelichting van de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001? Is er sprake van afroming?2
Het is nooit de bedoeling geweest dat de BIKK het AWBZ-fonds zou compenseren voor de totale omvang van de heffingskortingen. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is gemeld, is in het kader van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 het AWBZ-fonds geheel gecompenseerd voor de lagere premieontvangsten als gevolg van het vervangen van het systeem van belastingvrije sommen door een systeem van heffingskortingen en het arbeidskostenforfait door een arbeidskorting. Vòòr de belastingherziening 2001 drukte het systeem van belastingvrije sommen de ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing (loon- en inkomensbelasting en premies volksverzekeringen). Na de belastingherziening drukten de heffingskortingen de ontvangsten uit de loon-en inkomensheffing. Het systeem van heffingskortingen drukt in vergelijking met het systeem van belastingvrije sommen relatief meer het premiedeel dan het belastingdeel van de loon- en inkomensheffing. Het leidde dus tot lagere premieontvangsten en hogere belastingontvangsten. De BIKK is ingevoerd om voor deze lagere premieontvangsten te compenseren.
Waarom wordt in de Brede Heroverwegingen geen enkele melding gemaakt van de BIKK of de heffingskortingen bij de bespreking van de premiestijging en AWBZ-uitgaven?3
De Brede Heroverwegingen waren onafhankelijke werkgroepen. Over hun werkwijze kunnen wij dan ook geen uitspraken doen. Wel kunnen we in het algemeen stellen dat de heroverwegingswerkgroep Langdurig Zorg net als de overige werkgroepen tot opdracht had om beleidsvarianten te ontwikkelen die leiden tot lagere overheidsuitgaven. Zowel de BIKK als de heffingskortingen hebben geen effect op de overheidsuitgaven. Zij zijn enkel relevant voor de wijze van financiering van deze overheidsuitgaven.
Wat is de hoogte van de premie- en exploitatieoverschotten van de AWBZ en hoeveel vloeit hiervan in totaal in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ)?
Het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) kent in alle genoemde jaren negatieve exploitatiesaldi. Dit saldo bedraagt naar huidig inzicht circa – 1 miljard in 2008, ruim – 3 miljard in 2009 en ruim – 4 miljard in 2010. Deze saldi zijn bepaald als het saldo van de uitgaven en inkomsten van het fonds. Deze saldi komen geheel ten laste van het vermogen van het AFBZ en tellen mee in het EMU-saldo.
De voortgang van de invoering van de Rijkspas |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dure Rijkspas niet in trek» op de website van Binnenlands Bestuur?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Herkent u zich in de conclusie dat de kosten die de ministeries zelf maken voor de invoering van de Rijkspas een veelvoud bedragen van de aankoopkosten van ruim 20 miljoen euro? Hoe verhoudt deze inschatting van de kosten zich tot de eerdere indicatie die u heeft gegeven in uw brief van 27 april 2009?
Nee, in deze conclusie herken ik mij niet.
Is het waar dat de implementatie van de Rijkspas verdere vertraging heeft opgelopen? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak? Wat is de meest recente planning en hoe groot is het risico dat ook deze planning niet gehaald zal worden?
Op 28 april 2009 heeft minister Ter Horst symbolisch de eerste Rijkspas in ontvangst genomen. Bij die gelegenheid is gemeld dat in 2009 alle kerndepartementen (op Defensie na) over zouden gaan op de Rijkspas. De snelheid van implementatie heeft vertraging opgelopen door connectiviteitsproblemen van de diverse technische systemen (toegangscontrolesystemen en card managementsystemen) en het opschonen van de bronbestanden bij de kerndepartementen. Na genomen maatregelen is begin 2010 deze planning herzien en vastgesteld en hebben alle kerndepartementen (op Defensie na) zich gecommitteerd aan implementatie van de Rijkspas in 2010. De departementen van AZ en BZ hebben de Rijkspas in januari reeds geïmplementeerd, V&W en BZK in juni en begin juli volgt SZW. De overige departementen volgen in de loop van het jaar conform aangepaste planning.
Deelt u de verwachting dat de levensduur van de beveiligingschip ongeveer 4 tot 5 jaar is, door de voortdurende wedloop tussen computerbeveiligers en krakers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u in het licht van deze levensduur over de vertragingen en de duurzaamheid van de gedane investeringen?
Nee, die verwachting deel ik niet. Er is een voortdurende wedloop gaande om te kijken of deze techniek gekraakt kan worden, maar hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de chip maar 5 jaar meegaat. Dit proces wordt nauwlettend gevolgd vanuit het programma Rijkspas en – later dit jaar – door de beheerorganisatie om te voorkomen dat er met eventueel verouderde technieken zou worden gewerkt.
Deelt u de mening dat de potentie van de Rijkspas alleen benut wordt als alle ministeries deelnemen en de secundaire contactchip benut wordt voor bijvoorbeeld computertoegang? Welke plannen hebben ministeries om gebruik te maken van de volledige functionaliteit van de Rijkspas?
Alle ministeries hebben zich gecommitteerd de Rijkspas te implementeren en toe te passen.
De potentie van de Rijkspas is gelegen in het feit dat deze pas een uniform en veilige toegangscontrole binnen de Rijksoverheid faciliteert. Een smartchip op de Rijkspas maakt het mogelijk met een hoog beveiligingsniveau plaats- en tijdonafhankelijk te werken. Naast de kerndepartementen zijn ook al succesvolle deelnames aan de Rijkspas door agentschappen en ZBO’s te melden. De Raad voor de Rechtspraak bijvoorbeeld past de functionaliteit van logische toegang al naar tevredenheid toe.
De rijkspas is een randvoorwaardelijke voorziening waardoor verder vorm kan worden gegeven aan het vergroten van de flexibiliteit binnen de rijksdienst. Bijvoorbeeld gemeenschappelijk huisvesten van rijksdiensten, samenwerkingsprojecten over departementale grenzen en het verminderen van de benodigde kantoorruimte door tijd en plaats onafhankelijk te werken.
Staat de ruimte van de ministeries om zelf keuzes te maken ten aanzien van de functionaliteit van de Rijkspas een goede en snelle implementatie in de weg? Bent u van mening dat dergelijke bedrijfsmatige beslissingen in de toekomst op een andere, centralere, manier genomen moeten worden?
Nee, dit staat een goede en snelle implementatie niet in de weg. Primair wordt de Rijkspas in 2010 geïmplementeerd binnen de kerndepartementen om de huidige toegangspas te vervangen. Daarna wordt interdepartementale toegang mogelijk gemaakt en kunnen departementen gebruik maken van de mogelijkheid die de Rijkspas biedt om plaats- en tijdonafhankelijk te werken. Dit laatste kan al geïmplementeerd worden zodra de Rijkspas binnen een departement in gebruik is genomen.
Op centraal niveau zijn de Normenkaders Rijkspas (normen ten aanzien van bijvoorbeeld pasuitgifte, pasinname en buitenwerkingstelling) opgesteld, gebaseerd op best practices op het gebied van veiligheid en flexibele toegang (zowel fysiek als logisch). Alle departementen hebben zich hieraan gecommitteerd. Een wat centralere regie op dergelijke bedrijfsmatige beslissingen zou in de toekomst wellicht te overwegen zijn.
Wat voor stappen onderneemt u om te komen tot oplossing van uw conflict met het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over het gebruik van het BSN bij de bedrijfsvoering van het Rijk? Hoe oordeelt u over het beeld dat van dit conflict tussen rijksoverheid en toezichthouder uitgaat?
Het CBP heeft op 26 januari 2009 aangegeven dat het gebruik van het BSN in de bedrijfsvoering binnen de rijksdienst niet rechtmatig is.
Het verschil van mening met het CBP spitst zich m.i. toe op de interpretatie van het begrip «taak» (artikel 10, Wet algemene bepalingen burgerservicenummer). Mijns inziens heeft de overheid alleen publiekrechtelijke taken. De bedrijfsvoering is daarvan een onlosmakelijk en integraal onderdeel. Daaronder valt dan ook de fysieke toegangsbewaking van de overheidsgebouwen, gericht op het zo goed mogelijk het beveiligen van departementen, medewerkers en overheidsinformatie.
Naar aanleiding van de brief van 29 januari 2009 heeft het Ministerie van BZK contact opgenomen met het CBP, met het verzoek dit verschil van mening te bespreken en op te lossen. Het CBP was hiervoor niet ontvankelijk. Voorafgaand aan de publicatie van het rapport inzake «Onderzoek CBP naar Rijkspas bij ministerie van Verkeer en Waterstaat» heb ik recentelijk telefonisch contact gehad met de voorzitter van het CBP, de heer Kohnstamm in een uiterste poging het verschil van mening op te lossen, echter zonder resultaat. In formele zin bepaalt het CBP nu eventuele verdere stappen, waarop BZK zich dan zal beraden.
Ik betreur het dat er een verschil van mening bestaat met het CBP.
Ten slotte: voor private werkgevers heeft de Wabb geen grondslag gecreëerd voor het gebruik van het BSN in de bedrijfsvoering.
Op welke overwegingen bent u van mening dat de rijksoverheid het BSN mag gebruiken voor de bedrijfsvoering en hoe oordeelt u over de bezwaren van het CBP? Wat betekent dit voor de mogelijkheid van private werkgevers om het BSN te gebruiken voor hun bedrijfsvoering?
Zie antwoord vraag 7.
Subsidie voor een WK-persreis |
|
Ewout Irrgang , Jasper van Dijk |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Subsidie voor WK-persreis?»1
Kunt u aangeven op welke wijze «meer begrip en bekendheid wordt gekweekt voor de ontwikkeling van Zuid-Afrika», hoe dat gemeten wordt en wat de meerwaarde van deze productie is op de toch al niet geringe stroom mediaproducties over (Zuid-)Afrika rondom de wereldkampioenschappen voetbal?
Is het waar dat columnisten Mark Koster en Jojanneke van den Berge ook (deels) gefinancierd worden uit de subsidie van de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) van € 40.000 euro? Zo ja, kunt u dan aangeven hoe een artikel als «Bavaria Babes gegijzeld»2 meer begrip en bekendheid kweekt voor de ontwikkeling van Zuid-Afrika?
Is het waar dat de vormgever en eindredacteur van De Pers ook zijn meegereisd en eveneens (deels) uit het NCDO-budget worden gefinancierd? Zo ja, acht u dit noodzakelijk c.q. kan dit werk niet vanuit Nederland worden gedaan?
Kunt u een overzicht geven van journalistieke producties die uit draagvlaksubsidies voor ontwikkelingssamenwerking worden gefinancierd? Kunt u hierbij tevens aangeven of dit mogelijk blijft in de toekomst gezien de bezuinigingen op het draagvlakbudget voor ontwikkelingssamenwerking?
Deelt u de mening dat deze subsidie voor De Pers in strijd is met de journalistieke onafhankelijkheid aangezien het de lezer niet duidelijk is dat de speciale editie van De Pers uit Afrika gesubsidieerd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Bent u van mening dat het wenselijk is om draagvlaksubsidies aan journalistieke producties drastisch in te perken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat dit ook doen en wanneer?
Kunt u aangeven over welke (juridische) mogelijkheden u beschikt om het NCDO op dit soort subsidiebeschikkingen aan te pakken?
Deelt u de mening dat dit soort snoepreisjes verspilling van hulpgeld is?
Het niet langer ten uitvoer leggen van elektronische detentie |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is de stand van zaken van het ten uitvoer leggen van Elektronische Detentie? Is het waar dat de huidige vorm van Elektronische Detentie per 1 september 2010 zal worden beëindigd, zodat er per die datum niemand meer thuisdetentie zal uitzitten met een enkelband?
De toepassing van elektronische detentie wordt gefaseerd beëindigd. Er worden geen nieuwe veroordeelden meer toegelaten tot elektronische detentie. Ik streef ernaar dat de toepassing van elektronische detentie volledig beëindigd is bij indiening van het wetsvoorstel thuisdetentie bij de Tweede Kamer.
Bent u nog steeds van mening dat elektronische detentie een nuttig instrument is gebleken om de kortdurende detentie als gevolg van een korte vrijheidsstraf terug te dringen omdat een korte vrijheidsstraf niet effectief is in het terugdringen van recidive? Bent u nog steeds van mening dat met elektronische detentie detentieschade kan worden voorkomen?1
Ja. Zoals aangegeven in de brief van 8 december 2009 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 75) zijn de met elektronische detentie opgedane ervaringen positief en voor mij reden om elektronische detentie een wettelijke basis te geven in de vorm van het wetsvoorstel thuisdetentie.
Waarom is gekozen voor het uitfaseren van elektronische detentie nog voordat het door u toegezegde wetsvoorstel thuisdetentie2 in werking is getreden? Wanneer zal dit wetsvoorstel naar verwachting de Kamer bereiken? Wanneer zal naar uw verwachting dit wetsvoorstel in werking treden?
Elektronische detentie heeft tot dusver, in de praktijk als noodmaatregel en proef, op basis van een circulaire plaatsgevonden. Ik acht dat niet langer wenselijk en daarom is een wettelijke regeling aangewezen. Ik ben van mening dat het nu aan de wetgever is om zich een oordeel te vormen over de vormgeving en toepassing van deze modaliteit. De verdere ontwikkeling van thuisdetentie kan dan binnen wettelijke kaders geschieden.
Het wetsvoorstel zal naar verwachting begin september bij uw Kamer worden ingediend en zal zo snel mogelijk nadat de beide Kamers der Staten-Generaal het hebben aanvaard, in werking kunnen treden.
Welke gevolgen heeft dit voor het personeel dat te maken heeft met Elektronische Detentie?
Het uitfaseren van elektronische detentie heeft negatieve consequenties voor het personeel bij de vijf Penitentiaire Inrichtingen Administratief (PIA’s). Voor deze personen is het Sociaal Flankerend Beleid van toepassing. Er wordt getracht om deze personen elders binnen het gevangeniswezen passend werk aan te bieden. Het uitfaseren van elektronische detentie heeft daarnaast ook positieve personele consequenties, doordat er sprake is van een toename van de behoefte aan detentiecapaciteit en daardoor ook aan personeel.
Het verkopen en niet accepteren van EU-regiotickets door NS |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Welke stappen heeft u inmiddels gezet naar aanleiding van de aanbeveling uit de initiatiefnota «De Grenzen voorbij»1 om te komen tot grensoverschrijdende tariefsystemen?
Er is frequent overleg met regio Aken en Vlaanderen, waar alle Nederlandse grensregio’s een open invitatie voor hebben. Doel van dat overleg is te komen tot een oplossing voor grensoverschrijdende verbindingen. Zie verder de tekst in de kamerbrief over grensoverschrijdend spoorvervoer onder bijlage 1 Verkoop van internationale treintickets – chipkaart (kenmerk IenM/BSK-2011/10130).
Bent u ermee bekend dat NS EU-regiotickets verkoopt?
Ja.
Is het waar dat dit ticket in de EU-regio Maas-Rijn wordt geaccepteerd in alle bussen en treinen in Duitsland en in alle bus- en bijna alle treinlijnen in België en op alle buslijnen van VEOLIA en in de VEOLIA–trein Maastricht–Heerlen–Kerkrade?
Nee, het Euregioticket wordt wel geaccepteerd op alle bussen maar niet op alle treinen in de regio Maas Rijn. In Duitsland is het ticket op het spoor geaccepteerd op alle regionale diensten, in Nederland en België alleen op vrijgegeven (regionale en grensoverschrijdende) trajecten.
Kunt u aangeven waarom NS zelf weigert het EU-regioticket te accepteren?
Het Euregioticket wordt door NS geaccepteerd op het regionale grensoverschrijdende traject Maastricht-Maastricht Randwijck en daarnaast ook bij haar onderaannemers: NMBS (Maastricht–Eijsden grens) en DB (Heerlen–Aachen). NS wil voor reizigers eenduidigheid en transparantie waar een treinkaartje geldig is. Bij uitbreiding van regionale vervoerbewijzen op hoofdrailnettrajecten wordt het minder duidelijk voor reizigers waar de vervoerbewijzen wel en niet geldig zijn.
Is het waar dat alle vervoerders de inkomsten van de verkoop van de EU-regiotickets zelf mogen houden en dat NS dus verdient aan de verkoop van tickets waarvoor alleen andere vervoerders kosten maken?
Het is waar dat alle vervoerders de inkomsten zelf mogen houden. Deze pragmatische afspraak is bij invoering van het ticket gemaakt om extra kosten voor een duur verdelingsmodel uit te sparen. Ik ga ervan uit dat wanneer de betrokken vervoerders bij het Euregioticket tot een herverdeling van de inkomsten willen komen, zij daar onderling uitkomen.
Welke middelen heeft u om NS te verplichten om mee te doen aan het project EU-regio-tarief?
De Wet personenvervoer 2000 en de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet bieden geen mogelijkheid de NS te verplichten het Euregioticket te accepteren.
De uitstoot van de ISLA raffinaderij |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Kent u het bericht1 dat uit metingen blijkt dat de ISLA raffinaderij op Curaçao in een periode van 36 meetdagen twaalf keer de maximumwaarden voor 80 microgram zwaveldioxide per kubieke meter heeft overschreden?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de dagen en de precieze overschrijdingen van de maximumwaarden?
Ja. Bijgevoegd vindt u de metingen voor zwaveldioxide in een tabel. Begin juni 2010 zijn door de GGD Amsterdam de metingen uit de eerste periode gevalideerd. De gevalideerde gegevens stroken daardoor niet met de informatie uit het kantenartikel van 28 mei.2
De normering uit «Attachment F» van de hindervergunning staat op maximaal 80 µg/m3 zwaveldioxide gemiddeld per jaar. Het maximum voor de daggemiddelde concentratie staat op 365 µg/m3 zwaveldioxide.
De hoogst gemeten daggemiddelde concentratie op de locatie Beth Chaim is 95 µg/m3 zwaveldioxide. De maximumwaarde voor het daggemiddelde dat volgt uit «Attachment F» is derhalve niet overschreden. Het jaargemiddelde kan nog niet worden bepaald.
Is het waar dat sinds het stilleggen van de raffinaderij de metingen een aanzienlijke daling laten zien in de aanwezigheid van zwaveldioxide in de lucht?
Ja. Zoals uit de tabel blijkt, is er een duidelijk verschil te zien in de gemeten waarden tot 1 maart 2010 en de metingen die daarna gedaan zijn. Overigens is de raffinaderij niet in zijn geheel stilgelegd. Bepaalde onderdelen van de raffinaderij zijn wel in werking, zoals het gedeelte waar smeerolie wordt gemaakt.
Welke maximumwaarden gelden onder vergelijkbare omstandigheden in Nederland?
In Nederland geldt ter bescherming van de gezondheid voor zwaveldioxide een maximum voor de daggemiddelde concentratie van 125 µg/m3. Deze mag maximaal drie keer per jaar overschreden worden. Voor de uurgemiddelde concentratie geldt een maximum van 350 µg/m3, welke maximaal 24 keer per jaar overschreden mag worden. Voor bescherming van de gezondheid is geen jaargemiddelde grenswaarde gesteld. Wel geldt ter bescherming van ecosystemen een norm voor het jaargemiddelde en voor het winterhalfjaar van 20 µg/m3.
Welke gezondheidsrisico’s zijn precies verbonden aan de geconstateerde uitstoot van de ISLA-raffinaderij?
Uit de metingen valt niet direct af te leiden wat de uitstoot van de raffinaderij is, omdat alleen de actuele concentratie op een bepaalde locatie gemeten wordt. Van zwaveldioxide is bekend dat het bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties (enkele minuten aan concentraties boven 1 000 µg/m3 of enkele dagen aan concentraties boven 250 µg/m3) kan leiden tot luchtwegproblemen zoals kortademigheid en verminderde longfunctie. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert voor zwaveldioxide als richtlijn een maximum van 500 µg/m3 voor een duur van 10 minuten en 20 µg/m3 voor een periode van 24 uur. De WHO stelt dat een jaargemiddelde norm geen toegevoegde waarde heeft naast de daggemiddelde grenswaarde.
Kunt u, alle meetgegevens tot nu toe overziende, een oordeel geven over de vraag of de ISLA-raffinaderij naar Nederlandse maatstaven in Nederland getolereerd zou worden?
Nederlandse raffinaderijen worden over het algemeen niet beoordeeld op basis van hun bijdrage aan de concentratie op een meetpunt in de omgeving, maar op basis van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de schoorsteen. Dat maakt een vergelijking op voorhand lastig. Welke maatregelen bedrijven in het kader van hun milieuvergunning dienen te nemen om rookgassen te reinigen kan overigens (ook) in Nederland mede afhankelijk zijn van de economische situatie waarin een bedrijf of bedrijfstak verkeert en van in EU-verband afgesproken technische eisen, zoals in het kader van de IPPC-richtlijn. Niettemin kan geconstateerd worden dat bij meetpunten rond Nederlandse raffinaderijen hoge concentraties zeldzaam zijn en vooral samenvallen met perioden waarin de rookgasreiniging buiten werking is. De onder vraag 4 vermelde normen zijn de afgelopen 12 jaar niet overschreden.
Zijn deze meetgegevens voor u aanleiding om, in overleg met de autoriteiten van Curaçao, te bezien of de maximumwaarden en de toegelaten piekwaarden naar beneden moeten worden bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van milieunormen is een autonome aangelegenheid van Curaçao. Curaçao heeft aangegeven dat het op termijn wil komen tot ambitieuzere milieunormen dan de huidige. Dat vind ik een belangrijk signaal. Ik acht het op dit moment met name van belang dat Curaçao de huidige normen handhaaft en voldoet aan hetgeen de rechter heeft bepaald. In dat kader zal de huidige hindervergunning nu als eerste aangescherpt worden waardoor het handhaven beter mogelijk wordt. Met dat doel is eerder dit jaar het project «Versterking Milieudienst» in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) door USONA goedgekeurd.
Kunt u aangeven of en zo ja, elders op de Antillen en Aruba luchtkwaliteitsgegevens voorhanden zijn en aanleiding geven tot zorg?
Voor zover mij bekend zijn er nergens anders op de Antillen en Aruba luchtkwaliteitsgegevens voorhanden die aanleiding geven tot zorg. Op Bonaire heeft vorig jaar wel een onderzoek plaatsgevonden naar stofoverlast. Daar heb ik uw Kamer op 23 maart 2010 over geïnformeerd in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Gent. Verder worden er op het terrein van de raffinaderij op Curaçao metingen gedaan door de Isla zelf. Deze zijn bestemd voor intern gebruik van het bedrijf.
In hoeverre zijn er reeds toekomstscenario’s voor de ISLA-raffinaderij? Vormen de verzamelde meetgegevens voor u extra argumenten om sluiting van deze raffinaderij te bepleiten?
Curaçao heeft de toekomstvisie op de raffinaderij nog niet gereed. Het opstellen hiervan maakt onderdeel uit van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI). Tot mijn teleurstelling is duidelijk geworden dat dit project vertraging heeft opgelopen. Begin augustus van dit jaar zal er een voortgangsoverleg over het SEI plaatsvinden en zal dit onderwerp nadrukkelijk op de agenda staan. Er zal dan een afspraak worden gemaakt over wanneer de toekomstvisie gereed zal zijn. Beleidsbeslissingen betreffende de raffinaderij of de energiesector zijn verder een autonome aangelegenheid van Curaçao.
Welke zijn op dit moment de rechtspositionele gevolgen voor de werknemers nu de raffinaderij (tijdelijk) gesloten is?
Zoals reeds aangegeven is de raffinaderij niet volledig gesloten en vindt er in sommige delen van het bedrijf nog productie plaats. Voor zover mij bekend zijn er geen rechtspositionele gevolgen voor de werknemers door de gedeeltelijke stillegging van de raffinaderij.
Het bericht dat in Nederland jaarlijks zeker 200.000 ouderen mishandeld worden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zeker 200.000 ouderen mishandeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit schokkende aantal dat in werkelijkheid waarschijnlijk nog vele malen hoger ligt volgens ouderenorganisatie ANBO?
Iedere mishandeling er een te veel. Het bericht vormt een stimulans om het ingezette beleid op dit terrein met kracht uit te blijven voeren.
Hoe gaat u het terugdringen van ouderenmishandeling topprioriteit maken?
De bestrijding van geweld in afhankelijkheidsrelaties in het algemeen en ouderenmishandeling in het bijzonder, is reeds prioriteit voor dit kabinet. Een en ander is verwoord in de beleidsbrief «Beschermd en Weerbaar». Met dit beleid zet ik in op het zo veel mogelijk beschermen van slachtoffers, het voorkomen en vroegsignaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties, alsmede op goede nazorg.
Het kabinet heeft ter verbetering van de vroegsignalering de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling aangekondigd (zie antwoord op vraag 4).
In dit kader financier ik tevens onder meer het implementatietraject STOP ouderenmishandeling, dat zich onder andere richt op landelijke dekking van informatiepunten, de hulpverleningsketen en methodiek. Verder ben ik van plan om een aanvullende subsidie te verlenen aan ANBO en Movisie voor het project EuROPEAN.
Bent u bereid de maatregelen die ik in 2008 heb voorgesteld te realiseren2, namelijk: Zo nee, waarom niet?
Voor een aantal beroepen is het bij de aanstelling wettelijk verplicht een VOG (Verklaring omtrent gedrag) te kunnen overleggen. Bijvoorbeeld beroepen in het onderwijs, beroepen in de kinderopvang en in de taxibranche. Momenteel kent de gezondheidszorg in tegenstelling tot bijvoorbeeld het onderwijs vanuit de overheid geen verplichting tot het overleggen van een VOG. Instellingen zelf hebben wel de mogelijkheid tot het aanvragen van een VOG bij de aanstelling van nieuwe beroepskrachten.
In het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz, 32 402) is echter de verplichting opgenomen voor een zorgaanbieder, voordat hij iemand in dienst neemt of een toelatingsovereenkomst aangaat, om te onderzoeken hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd en of dit functioneren in de weg staat van het verlenen van goede zorg. Een manier om dit functioneren na te gaan is het opvragen van een VOG.
Er hoeft overigens geen wettelijke plicht te bestaan om toch een VOG aan te kunnen vragen. Een aanzienlijk aantal brancheorganisaties eist dat aspirant-leden een VOG overleggen. Zo heeft de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland met haar leden een convenant opgesteld waarin is opgenomen dat het personeel van de aangesloten leden een VOG moet overleggen. Ik zal dit ook bij Actiz onder de aandacht brengen.
Voor wat betreft de suggesties van een landelijke registratiepunt, de noodzaak van een verplichte VOG en de kwestie van tuchtrecht wil ik de voors en tegens daarvan in kaart laten brengen. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de effectiviteit van deze maatregelen, maar ook om zaken als doelmatigheid en privacy. Bij dit alles kan onder meer goed gebruik worden gemaakt van de ervaringen in de curatieve sector.
Wat betreft een (anoniem) Meldpunt Ouderenmishandeling in elke gemeente: er is reeds een landelijk dekkend netwerk van Steunpunten Huiselijk Geweld. Deze zijn mede gericht op het melden van ouderenmishandeling.
Voorts is de voorgenomen Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling expliciet ook van toepassing op signalen van ouderenmishandeling. Organisaties en haar professionals worden door deze voorgenomen wet verplicht om een meldcode op te stellen en te hanteren voor de eigen organisatie of praktijk. Op 1 februari jl. heeft het kabinet, vooruitlopend op de Wet, het integraal basismodel meldcode gepresenteerd. Het model is voor alle organisaties beschikbaar via de site www.meldcode.nl te downloaden.
«Ouderenmishandeling» is niet wettelijk als strafverzwarende omstandigheid benoemd. Het op het gronddelict (zware) mishandeling gestelde strafmaximum biedt het openbaar ministerie en de rechter echter voldoende ruimte om bij de strafeis respectievelijk de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer een «oudere» betreft. Om deze reden acht ik het dan ook niet nodig de maximumstraf te verhogen.
Het werven van Indiaas OK-personeel door de Tergooiziekenhuizen |
|
Renske Leijten , Ewout Irrgang , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van (het voornemen tot) de werving van OK-personeel uit India door de Tergooiziekenhuizen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit voornemen, gezien de motivatie dat het hier primair om een mogelijkheid tot kostenbesparing gaat?
Ik betreur het dat de Tergooiziekenhuizen zich genoodzaakt zagen tot de actieve werving van acht Indiase ok-assistenten. Nochtans ben ik er niet van overtuigd dat het hier primair om een mogelijkheid tot kostenbesparing gaat. Ik betwijfel het kostenbesparende effect van actieve werving van Indiase ok-assistenten in vergelijking met het investeren in eigen werknemers. Uit navraag blijkt namelijk dat zowel het wervingstraject als de begeleiding arbeidsintensief is en maatwerk vraagt, terwijl de acht Indiase ok-assistenten zijn aangesteld conform de CAO voor een periode van drie jaar. Op korte termijn kan dergelijk handelen de gevraagde zorg garanderen en, in beperkte mate, de kosten van externe inhuur terugdringen. Om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg op de lange termijn te waarborgen, ligt de oplossing echter in het opleiden en behouden van ok-assistenten in Nederland.
Handelen de Tergooiziekenhuizen in overeenstemming met het kabinetsstandpunt dat werving van zorgpersoneel van buiten de EU sluitpost op het arbeidsmarktbeleid moet zijn?2
Uit navraag blijkt dat de Tergooiziekenhuizen allereerst hebben ingezet op het opleiden van ok-assistenten en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden voor het bestaande ok-personeel. Daarnaast zijn er diverse wervingscampagnes en -acties in Nederland gestart zodra het dreigende tekort in de ok-capaciteit zich voordeed. De Tergooiziekenhuizen hebben vervolgens besloten gebruik te maken van de kennismigrantenregeling om ok-assistenten in India te rekruteren. De Tergooiziekenhuizen geven aan te hebben overwogen wat de consequenties van de werving van Indiase ok-assistenten zouden kunnen zijn voor de zorgverlening in India.
De Tergooiziekenhuizen hebben daarmee gehandeld in lijn met de kennismigrantenregeling, die niet verplicht tot werving in andere EU-lidstaten voordat personeel van buiten de EU wordt geworven. Wat betreft het uitgangspunt van het kabinet dat werving van zorgpersoneel uit landen buiten de EU een sluitpost van het arbeidsmarktbeleid moet zijn, zie ik nog ruimte voor verbetering ten aanzien van het werven in andere EU-lidstaten. Ik zal in overleg met brancheorganisaties bezien welke mogelijkheden tot intensivering van werving van zorgpersoneel in andere EU-lidstaten mogelijk zijn.
Is er wel sprake van een krappe arbeidsmarkt voor OK-personeel, als volgens de Landelijke vereniging van operatie-assistenten (LVO) van de 8000 opgeleide OK-assistenten in Nederland slechts de helft als OK-assistent werkzaam is?1
Er is wel degelijk sprake van een krappe arbeidsmarkt voor ok-assistenten. Bovenstaande cijfers geven aan dat de helft van degenen die zijn opgeleid tot ok-assistent momenteel in loondienstverband werkzaam zijn bij een zorginstelling. Mede vanwege de krappe arbeidsmarkt werkt een belangrijk deel van de overige ok-assistenten op detacheringsbasis of via een ZZP-constructie om arbeidsvoorwaardelijke redenen. Bovendien is een deel uitgestroomd vanwege (vroegtijdige) pensionering, arbeidsongeschiktheid en de komst van kinderen. Daarnaast hebben verschillende ok-assistenten inmiddels een andere functie in de zorg. Overigens is vermeldenswaard dat een belangrijke oorzaak van de krappe arbeidsmarkt voor ok-assistenten ligt in een afname van de opleidingsinspanningen sinds 2001. Daarmee blijft het voor de zorg van belang om te investeren in zowel het behoud als het opleiden van voldoende personeel.
Hoe staat het met de eerder toegezegde inspanning om de gedragscode van de World Health Organisation aan te scherpen?23 Kan door middel van deze gedragscode worden afgedwongen dat ziekenhuizen geen personeel werven in landen buiten de EU die zelf met een tekort aan zorgpersoneel kampen?
Tijdens de World Health Assembly van de World Health Organisation (WHO) in mei jongstleden is een akkoord bereikt over een WHO-code voor het werven van gezondheidspersoneel in ontwikkelingslanden. Na bijna zes jaar onderhandelen over een ontwerpcode was een akkoord mogelijk. Nu houdt de tekst meer rekening met de verschillende zorgstelsels in deelnemende landen. Tevens komt het niet-verplichtend karakter van de code nadrukkelijker tot uiting. De code roept op tot het niet actief werven van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden die met personeelstekorten kampen. Indien dit toch gebeurt, dient de werving en tewerkstelling van het personeel aan bepaalde ethische principes te voldoen (transparant en eerlijk) en de duurzaamheid van de lokale gezondheidsstelsels niet te ondermijnen. Een afschrift van de code is bijgevoegd.
De code moet gezien worden als een richtlijn. Daarmee kan derhalve niet worden afgedwongen dat zorginstellingen geen personeel werven in landen buiten de EU die zelf met een gebrek aan zorgpersoneel kampen. Toch zal er een sterk signaal van uitgaan naar de deelnemende landen om de principes voor het ethisch werven van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden in acht te nemen.
De code is in eerste instantie gericht op deelnemende landen en betrokken stakeholders, zoals wervende zorginstellingen, brancheorganisaties en regionale- en/of internationale organisaties. De code zet de deelnemende landen en/of stakeholders aan om maatregelen te nemen – in de vorm van technische of financiële ondersteuning – die ten goede komen aan zorgstelsels in ontwikkelingslanden.
Wervende landen en stakeholders worden aangespoord zorg te dragen voor een gelijke behandeling van buitenlands personeel, inclusief het buitenlands personeel dat op tijdelijke basis of op contractbasis werkzaam is. Daarnaast moet bevorderd worden dat zorgverleners de in het buitenland opgedane ervaring in kunnen zetten in hun land van herkomst.
Ook benadrukt de code dat geen inbreuk wordt gemaakt op het recht van ieder individu om zich te verplaatsen en te werken in een ander land. De code bevat voorts nog voorzieningen voor het opzetten van databestanden over migratie van zorgpersoneel en over informatie-uitwisseling tussen de WHO en deelnemende landen.
Hoe staat het met het eerder toegezegde overleg tussen de veldpartijen om te voorkomen dat meer ziekenhuizen zich genoodzaakt zien specialistische verpleegkundigen te werven buiten de EU?2 Hebben de Tergooiziekenhuizen zich onttrokken aan dit overleg, of is dit overleg mislukt te noemen, gezien de uitlatingen van de Tergooiziekenhuizen? Heeft dit overleg überhaupt plaatsgevonden?
Met de NVZ en de NFU heb ik afgesproken om een fonds op te zetten voor het opleiden van gespecialiseerd personeel in de ziekenhuizen. Dit fonds zal in 2011 van start gaan. Ziekenhuizen die daadwerkelijk opleiden krijgen vanuit dit fonds een vergoeding voor de gemaakte kosten. Op dit moment ontvangen ziekenhuizen geen extra vergoeding als ze zelf opleiden. Dat betekent dat zelf opleiden meer rendabel wordt en het werven in het buitenland uit kostenoverwegingen veel minder aan de orde is.
Hoe staat het met het opzetten van het eerder toegezegde opleidingsfonds voor gespecialiseerde verpleegkundigen dat in 2010 van start had moeten gaan?3 Is dit fonds al opgezet? Heeft dit fonds al resultaat gesorteerd? Is dit fonds wel het antwoord op het werven van personeel buiten de EU nu de Tergooiziekenhuizen aangeven vooral buiten de EU te werven uit een oogpunt van kostenbesparing?
Zie antwoord vraag 6.
Is het blijvend zoeken van ziekenhuizen naar zorgpersoneel in ontwikkelingslanden buiten de EU, ondanks uw inspanningen dit te voorkomen, aanleiding om alsnog tot een verplichte Nederlandse code te komen die werving van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden buiten de EU voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om over te gaan tot het opstellen van een verplichtende Nederlandse code voor de werving van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden buiten de EU. Ik acht de WHO-code het juiste kader waarbinnen werving van zorgpersoneel uit ontwikkelingslanden in Nederland ethisch verantwoord plaats kan vinden.
Aangezien in Nederland zorginstellingen private ondernemingen zijn met een zelfstandige bevoegdheid om zorgpersoneel te werven, zal bij de implementatie van de WHO-code in het Nederlandse stelsel een belangrijke rol zijn weggelegd voor de werkgeversorganisaties. Tijdens het bestuurlijk overleg arbeidsmarkt dat ik op 3 juni jongstleden met sociale partners heb gevoerd is de werving van buitenlands zorgpersoneel en de code dan ook besproken. Werkgeversorganisaties zien de totstandkoming van de WHO-code als een belangrijke ontwikkeling. Zij beraden zich momenteel hoe de code kan worden verbonden met bestaande instrumenten (de zorgbrede governance code en het keurmerk voor bemiddelingsbureaus van buitenlandse werknemers).
De advertentie van de politie Drenthe, Fryslân en Groningen waarin kandidaten worden opgeroepen te solliciteren naar de functie van Divisiechef |
|
Ed Anker (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de advertentie van de politie Drenthe, Fryslân en Groningen waarin kandidaten worden opgeroepen te solliciteren naar de functie van Divisiechef Beheersondersteuning?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Commissie Gelijke Behandeling dat deze advertentie in strijd is met de vigerende wetgeving?
Ja, ik deel de opvatting van de Commissie gelijke behandeling dat het in strijd is met de vigerende wetgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat het wervingsbeleid van de politie past binnen de wetgeving en ook recht doet aan de diversiteit?
Om in de toekomst een herhaling te voorkomen, zullen de juiste procedures bij het gericht werven op diversiteit opnieuw onder de aandacht van de Raad van Korpschefs i.o. worden gebracht.
Bent u bereid om er bij het korps op aan te dringen dat deze advertentie wordt ingetrokken en dat een werving wordt gestart waarbij mensen niet worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht?
Het is onwenselijk dat personen worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht. De korpsbeheerders van de betreffende regiokorpsen hebben inmiddels laten weten dat zij de vacature op zodanige wijze opnieuw open zullen stellen dat adequaat rekening wordt gehouden met de vigerende wetgeving.
Deelt u de mening dat op deze manier kwalitatief goede kandidaten worden uitgesloten voor deze functie en dat het gevoerde voorkeursbeleid afbreuk kan doen aan de kwaliteit van de politieorganisatie en het draagvlak binnen de organisatie?
Door de manier waarop de vacature is opgesteld worden kandidaten uitgesloten. Zoals hierboven reeds aangegeven, is een dergelijk voorkeursbeleid in strijd met de vigerende wetgeving. De kwaliteit van kandidaten staat altijd centraal. Ik heb waardering voor het feit dat de korpsen Drenthe, Fryslân en Groningen een actief diversiteitsbeleid voeren en daarbij ook kritisch kijken naar de samenstelling van managementteams. Echter hierbij moet wel adequaat rekening worden gehouden met de vigerende wetgeving.
Zijn er binnen de sollicitatieprocedures voor functies binnen de politie meer gevallen bekend waarbij kandidaten op grond van hun ras of geslacht worden uitgesloten?
Er zijn mij binnen de politie geen gevallen bekend waarbij kandidaten op grond van ras of geslacht worden uitgesloten.
Zijn de procedures voor klachten hierover binnen de politie afdoende en op welke wijze draagt u zorg voor een goede procedure om te voorkomen dat mensen op grond van afkomst of geslacht worden uitgesloten?
De politieorganisatie is zelf verantwoordelijk voor het opstellen van procedures met betrekking tot klachten over sollicitatieprocedures. De politieorganisatie draagt tevens zelf de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van diversiteitbeleid. Voor de kroonbenoemingen worden korpsen hierbij ondersteund door Politietop Divers. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van expertise en instrumenten vanuit de korpsen en het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit.
Het bericht dat de politie discrimineert in een personeelsadvertentie |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie discrimineert in personeelsadvertentie?»1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de politie Groningen in een personeelsadvertentie een functie exclusief opengesteld heeft voor «vrouwelijke kandidaten met een allochtone achtergrond» en autochtone mannen niet hoeven te solliciteren op de functie Divisiechef Beheersondersteuning Drenthe, Fryslân en Groningen?
Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de regionale politiekorpsen Drenthe, Fryslân en Groningen.
Deelt u de mening dat hier sprake is van pure discriminatie van de autochtone man en dat er altijd moet worden gekozen voor de kandidaat met de meeste kwaliteit, ongeacht geslacht of afkomst?
Ik acht het onwenselijk is om personen op grond van geslacht, afkomst of religie uit te sluiten. De kwaliteit van politiepersoneel staat altijd centraal bij het werven van kandidaten: van mannen en vrouwen, allochtonen en autochtonen. Ik heb waardering voor het feit dat de korpsen Drenthe, Fryslân en Groningen een actief diversiteitsbeleid voeren en daarbij ook kritisch kijken naar de samenstelling van managementteams. Echter hierbij moet wel adequaat rekening worden gehouden met de vigerende wetgeving.
Is het waar dat dit wervingsbeleid met u is afgesproken? Betekent dit dat u toestemming heeft verleend voor dit abjecte wervingsbeleid, dat zelfs door de Commissie Gelijke Behandeling is bekritiseerd?
Het opstellen van de vacaturetekst is in dit geval de verantwoordelijkheid van het korps.
Ik constateer evenwel in het debat een misvatting tussen enerzijds gelijke behandeling en anderzijds het diversiteitsbeleid.
Bent u bereid het korps te benaderen zodat deze vacature voor iedereen opengesteld gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat personen worden uitgesloten op basis van afkomst of geslacht. De Korpsbeheerders van de betreffende regiokorpsen hebben inmiddels laten weten dat zij de vacature op zodanige wijze opnieuw open zullen stellen dat adequaat rekening wordt gehouden met de vigerende wetgeving.
Uitzettingen naar Irak |
|
Naïma Azough (GL) |
|
Kent u de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 4 juni 2010 over een groepsuitzetting van 35 ex-asielzoekers naar Irak op 30 maart 2010? Zo ja, is het waar dat bij deze groepsuitzetting een aantal Irakezen na aankomst in Bagdad is gedetineerd en/of mishandeld?
De brief van VluchtelingenWerk is mij bekend. De uitvoeringsdiensten (Koninklijke Marechaussee en de Dienst Terugkeer en Vertrek) die bij de overdracht van deze Iraakse vreemdelingen aan de Iraakse autoriteiten waren betrokken, hebben geen onregelmatigheden vastgesteld. Mede naar aanleiding van de signalen die VluchtelingenWerk heeft ontvangen over de bejegening van deze groep na aankomst in Irak, heb ik ook de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT) gevraagd naar hun bevindingen. Een lid van de CITT is meegereisd op de vlucht. De CITT heeft bevestigd dat de overdracht van deze groep aan de Iraakse autoriteiten op de luchthaven van Bagdad correct is verlopen. Er is tijdens de overdracht geen geweld van Iraakse ambtenaren geconstateerd ten aanzien van deze Iraakse vreemdelingen. Ook zijn mij overigens verder geen verifieerbare signalen bekend over onregelmatigheden bij de terugkeer van de betrokken Iraakse vreemdelingen.
Heeft u kennisgenomen van uitzettingen door andere EU-lidstaten? Hebben u ook berichten bereikt van mishandelingen van degenen die door andere EU-lidstaten zijn uitgezet?
Ik heb kennisgenomen van uitzettingen door andere EU-lidstaten. Er zijn mij geen feiten of signalen bekend dat bij uitzettingen naar Irak door andere EU-lidstaten, de overdracht niet correct is verlopen of dat door de Irakese ambtenaren geweld is gebruikt. Naar aanleiding van berichten over de detentie van Iraakse vreemdelingen die gedwongen zijn teruggekeerd uit het Verenigd Koninkrijk, heb ik informatie ingewonnen bij de Britse autoriteiten. Uit deze informatie blijkt dat teruggekeerde Iraakse vreemdelingen voor korte duur zijn gedetineerd in het kader van een standaardprocedure voor de controle van hun nationaliteit. De Britse autoriteiten hebben een aantal van deze Iraakse vreemdelingen gezien na hun vrijlating en stelden vast dat geen enkele Iraakse vreemdeling heeft geklaagd over de behandeling tijdens deze kortdurende detentie.
Is het u bekend of (een aantal van) de vreemdelingen die op 30 maart 2010 zijn uitgezet, na aankomst in Bagdad zijn vastgehouden door de autoriteiten? Zo ja, om welke reden zijn deze vreemdelingen gedetineerd in Bagdad en hoe lang? Zijn er op dit moment nog vreemdelingen van deze groep die vastgehouden worden door de Irakese autoriteiten? Zo nee, bent u bereid om via uw Irakese collega dan wel via andere kanalen (organisaties en NGO’s ter plekke, ambassade) duidelijkheid over deze signalen te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de vreemdelingen die op 30 maart 2010 zijn uitgezet na aankomst in Bagdad zijn gedetineerd door de autoriteiten. Wel is mij bekend dat de Iraakse autoriteiten Iraakse burgers die gedwongen terugkeren, standaard onderwerpen aan een kort veiligheidsonderzoek dat ongeveer drie uur in beslag neemt.
Is het u bekend of (een aantal van) de vreemdelingen die op 30 maart 2010 zijn uitgezet, in Bagdad zijn mishandeld door de autoriteiten? Zo ja, om welke reden zijn deze vreemdelingen mishandeld, waaruit bestond de mishandeling en hoe vaak kwam dit voor? Zo nee, bent u bereid om via uw Irakese collega dan wel via andere kanalen (organisaties en NGO’s ter plekke) duidelijkheid over deze signalen te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat op 9 juni wederom afgewezen Irakese asielzoekers naar Bagdad zijn uitgezet? Zou het uit oogpunt van zorgvuldigheid en veiligheid niet beter zijn om uitzettingen naar Irak onmiddellijk op te schorten, zolang er geen duidelijkheid is over het lot van de groep Irakezen die op 30 maart is uitgezet? Wat is uw reactie op de brief van UNHCR van 29 april 2010 waarin deze organisatie zich nog steeds verzet tegen uitzetting naar de vijf centrale provincies?
Op 9 juni zijn inderdaad Iraakse vreemdelingen gedwongen teruggekeerd naar Bagdad. Gelet op de bevindingen van de CITT over het verloop van het terugkeerproces van de 35 Iraakse vreemdelingen op 30 maart jl., het feit dat verder geen verifieerbare informatie bekend is over onregelmatigheden bij de terugkeer van de betrokken Iraakse vreemdelingen en de informatie van de Britse autoriteiten, zie ik geen aanleiding om uitzettingen naar Irak op te schorten. Zoals ik in de brief aan de UNHCR heb geschreven zijn de aard en intensiviteit van het geweld in Irak naar mijn opvatting niet dusdanig dat elke uitzetting naar dit land een schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 EVRM oplevert. De volledige beantwoording van de brief van UNHCR van 29 april 2010 treft u in bijlage.1
Bent u bereid in afwachting van een uitspraak van het EHRM in de bodemprocedure af te zien van onomkeerbare stappen in het geval van deze groep?
Door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het Hof) zijn geen uitspraken gedaan die aanleiding geven om de terugkeer naar Irak op te schorten. In dit verband wijs ik u op een arrest van het Hof van 20 januari 2009 in zaak nr. 32621/06, F.H. tegen Zweden. In dit arrest heeft het Hof geoordeeld dat hoewel de algemene situatie in Irak, en in Bagdad, onzeker en problematisch is, deze niet zo uitzonderlijk ernstig is dat deze op zichzelf bezien een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert bij (gedwongen) terugkeer. Van een zodanige situatie is immers slechts sprake in de meest extreme gevallen van algemeen geweld. Zoals blijkt uit de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken over Irak blijkt, is de situatie in Irak nog steeds zorgelijk maar is deze sinds de beoordeling door het Hof niet dusdanig verslechterd dat thans wel sprake is van een uitzonderlijke situatie.
Het wegpesten van een homostel uit Utrecht |
|
Fred Teeven (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Kent u het bericht «Homostel weggepest uit Utrecht»?1
Ja.
Is het waar dat een homostel zich genoodzaakt voelt te verhuizen uit de Utrechtse Vinexwijk Leidsche Rijn na aanhoudende treiterijen van allochtone jongeren? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Betrokkenen hebben inderdaad besloten hun woning te koop te zetten. Ik deel de mening van de Gemeenteraad en het college van de Burgemeester en Wethouders van Utrecht dat het onacceptabel is als inwoners zo respectloos worden behandeld en de leefbaarheid in wijken op deze wijze onder druk wordt gezet.
Om de veiligheid van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgenders (LHBT) te vergroten heeft het kabinet de afgelopen periode extra inspanningen geleverd. De koploperovereenkomst lesbisch- en homo-emancipatie, die het kabinet samen met 18 koplopergemeenten, waaronder Utrecht, is aangegaan is daar een voorbeeld van. Deze overeenkomst heeft als doel de sociale acceptatie van LHBT binnen deze gemeenten te verbeteren en de discriminatie, intimidatie en geweld tegen LHBT te bestrijden.
Hoe is het mogelijk dat de gedupeerden en de politie precies weten welke jongens schuldig zijn, maar de politie toch niet ingrijpt? Deelt u de mening van de gedupeerden dat een daadkrachtige aanpak bij diverse instanties en de burgemeester ontbreekt?
De mening van de gedupeerden dat een daadkrachtige aanpak bij diverse instanties en de burgemeester ontbreekt, deel ik niet. De gemeente zet zich in om de overlast van de jongeren aan te pakken en overlast in de toekomst te voorkomen. Politie en justitie zijn naar aanleiding van de meldingen van de gedupeerden actief bezig met de opsporing van de personen die zich aan belediging of bedreiging schuldig hebben gemaakt. Het is echter nog niet gelukt om verdachten aan de incidenten te koppelen, waardoor deze inspanningen (nog) niet tot de aanhouding van verdachten hebben geleid. Het is te betreuren dat het zo hoog is opgelopen dat de gedupeerden zich genoodzaakt voelen te gaan verhuizen. Het vertrek van de gedupeerden leidt echter niet tot het stopzetten van de opsporing van de daders door de politie en de acties van de gemeente Utrecht, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4 van de leden Kuiken en Spekman (vraagnummer 2010Z09411, ingezonden 15 juni 2010).
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de slachtoffers nu hun biezen moeten pakken, terwijl de daders rustig in de buurt kunnen blijven wonen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er bij de gemeente op aan te dringen dat al het mogelijke, waaronder eventueel ook cameratoezicht, in het werk wordt gesteld om de daders te kunnen oppakken en ze streng te kunnen aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten om af te wegen welke instrumenten worden ingezet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 van de leden Kuiken en Spekman (vraagnummer 2010Z09411, ingezonden 15 juni 2010). Wat betreft de inzet van cameratoezicht heb ik begrepen dat dit is betrokken bij de aanpak als een van de opsporingsmiddelen.
De toelating van Talent-treinstellen |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de wens van de vervoersregio Limburg tot toelating van Talent-treinstellen (types 643.2 en 644) tot het Nederlandse net om een doorgaande verbinding Aachen–Heerlen–Sittard te realiseren?
Ja, de wens is mij bekend. Het betreft de wens om de verbinding uit te voeren met een zogenaamde Talent sandwich (bestaande uit de combinatie 643.2 – 644 – 643.2). Navraag bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) leert dat er tot nu toe geen toelatingsverzoek is gedaan. De toelating kan worden aangevraagd door bijvoorbeeld de vervoerder.
Is het waar dat meetritten waar uw inspectie bij betrokken was in 2005 alleen zijn gedaan met de diesel-mechanische variant (643.2) en dus niet met de diesel-elektrische variant (644)?
Nee, dit is onjuist. De Inspectie is niet direct betrokken bij meetritten, maar wordt door ProRail geïnformeerd over de resultaten van deze ritten.
In 2004 zijn beide varianten toegelaten voor baanvakken met aanvullende detectiemiddelen of assentellers. De diesel-mechanische variant heeft een toelating voor onbepaalde tijd. De diesel-elektrische variant had een toelating tot 31 maart 2004. De toelating is na die datum niet verlengd omdat daar geen vraag naar was vanuit de markt.
Deelt u de mening dat de meetresultaten daardoor ook niet gebruikt kunnen worden om de «Sandwich-variant» (643.2–644–643.2) van te voren af te keuren?
Ja, ik deel die mening. Of de Sandwich-variant voldoet aan de veiligheidseisen kan door middel van praktijkmetingen onderzocht worden. Die metingen worden zonder kosten gefaciliteerd door ProRail. Wanneer die metingen binnen de veilige norm vallen, kan op basis van die metingen wel toelating verleend worden door IVW.
Deelt u de mening dat de «Sandwich-variant» voldoet aan de puntenscore-tabel in de toelatingsrichtlijn RLN00018, waardoor een toelating zonder meetritten mogelijk is?
Nee, deze tabel heeft feitelijk alleen betrekking op afzonderlijke treinstellen en kan niet zondermeer toegepast worden op treinstellen met verschillende eigenschappen in één treinsamenstelling.
Deelt u de mening dat niet zo zeer de absolute meetwaarden relevant zijn, maar de vraag of treinen wel of niet worden gedetecteerd?
Het gaat inderdaad om de vraag of een treinstel goed wordt gedetecteerd. De metingen zijn juist de praktijktesten waarbij het detectiegedrag van nieuw toe te laten materieel wordt getoetst en vergeleken met de prestaties van regulier op de meetsectie rijdende materieel.
Welke stappen neemt u om alsnog te komen tot toelating van de Talent-treinstellen?
De vervoerder kan toelating aanvragen bij IVW. Hij zal hiervoor moeten aantonen dat het voertuig voldoende gedetecteerd wordt. Mocht dat nog niet eerder zijn aangetoond, kan hij hiervoor meetritten verrichten in samenwerking met ProRail en de uitkomsten van de test overleggen aan IVW.
Op dit moment loopt er nog geen toelatingsproces en worden er ook geen metingen verricht. IVW is daar niet van op de hoogte en ProRail heeft aangegeven dat er geen verzoeken zijn gedaan voor metingen.
Het is een zaak van de vervoerder welk materieel hij inzet op een traject. De concessieverlener kan hieromtrent afspraken maken met de vervoerder in de concessie, waarbij altijd zal gelden dat het materieel door IVW moet zijn toegelaten op de infrastructuur waar het gaat rijden.
Merit Turf in relatie tot bijensterfte en vervuiling van oppervlaktewater |
|
Hugo Polderman |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat op 4 juni 2010 het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft besloten Merit Turf imidacloprid toe te laten in openbare grasvegetatie en graszodenteelt, ter bestrijding van engerlingen en emelten?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit besluit tot stand gekomen is en in welke mate u betrokken bent geweest bij dit besluit?
Het College heeft het besluit genomen op basis van een aanvraag van Bayer Crop Science. Het besluit is genomen na beoordeling van de aanvraag op de risico’s voor mens, dier en milieu conform de daarvoor geldende beoordelingsmethoden, zoals aangegeven in de betreffende wet- en regelgeving.
De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is, zoals bekend, bij wet opgedragen aan het College. De (rijks)overheid is verantwoordelijk voor het vaststellen, bij ministeriële regeling, van de beoordelingsmethoden. Dat betekent dat ik niet rechtstreeks betrokken ben bij de beoordeling van individuele toelatingsaanvragen van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het waar dat Imidacloprid op nummer 1 staat in de top tien van meest normoverschrijdende stoffen bij metingen in oppervlaktewater?
In het rapport van de tussenevaluatie van de nota duurzame gewasbescherming van het Milieu- en Natuurplanbureau (thans Planbureau voor de leefomgeving) is in tabel 4.4 de top 10 van gemeten stoffen uit de bestrijdingsmiddelenatlas van Rijkswaterstaat weergegeven (situatie 2006). In die tabel wordt imidacloprid als eerste genoemd.
Ook voor meer recente meetgegevens (2008) geldt dat imidacloprid hoog staat in de top 10 van normoverschrijdende stoffen. (bron: www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl). Hierbij zij opgemerkt dat de norm overschrijdingen een sterk regionale spreiding kennen.
Is dit toelatingsbesluit niet contrair met de eerdere antwoorden van de minister van LNV op Kamervragen2 van mw. Thieme van de Partij voor de Dieren, waarin geantwoord wordt dat verdere toename van Imidacloprid in het oppervlaktewater niet toelaatbaar is, en dat het CTGB moet bezien of op termijn het middel verder beperkt dan wel verboden zal moeten worden?
In antwoord op vragen van mevrouw Thieme, inzake bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater, (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr.124) heb ik aangegeven dat het van belang is een aannemelijke relatie te leggen tussen de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater en het agrarische gebruik ervan. Ik heb tevens aangegeven dat daarvoor een uitvoeringsinstrument wordt ontwikkeld, dat echter nog niet operationeel is.
Bij de beoordeling van een middel wordt ook het risico voor het oppervlaktewater (aquatoxiciteit) meegenomen. Dat het middel is toegelaten betekent dat het risico voor in het water levende organismen volgens het Ctgb aanvaardbaar is. De relatie tussen de aanwezigheid van imidacloprid in het oppervlaktewater en bijensterfte is tot op heden niet aangetoond.
Bent u het ermee eens dat vervuiling van oppervlaktewater door dit Ctgb-besluit, alleen maar erger wordt?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft het Ctgb geoordeeld dat er geen onaanvaardbare risico’s voor het oppervlaktewater zijn. Of er sprake zal zijn van een toename van imidacloprid in oppervlaktewater is op voorhand niet aan te geven. Dat is afhankelijk van het daadwerkelijke gebruik van het middel.
Vindt u dit in lijn met het voorzorgbeginsel en met zorgvuldig beleid, mede gezien het feit dat Imidacloprid wordt verdacht als oorzaak voor massale bijensterfte?
Het voorzorgprincipe is vooral bedoeld voor stoffen waarvan de gevaren en risico’s voor mens, dier en milieu vrijwel onbekend zijn.
Het gebruik van dergelijke stoffen zou zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen zijn de risico’s wel degelijk bekend.
Op de oorzaken van bijensterfte en de rol van imidacloprid daarbij, ben ik reeds bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over bijensterfte ingegaan, (zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360 en vergaderjaar 2008–2009, nr. 2954)
Welke mogelijkheden zijn er om het besluit terug te draaien? Bent u bereid het besluit terug te draaien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb kan een toelating intrekken of beperken als daar aanleiding voor is. In het door u aangehaald Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360, heb ik aangegeven geen reden te zien voor het instellen van een moratorium voor de groep neonicotinoïden waartoe imidacloprid behoort. Ik zie dan ook geen reden voor het terugdraaien van het besluit.
Klopt de informatie over imidacloprid op de website www.bijensterfte.nl3 en hoe is uw inschatting van de grootte van het risico? Hoe duidt u deze informatie en hoe duidt u het risico van Merit Turf voor bijensterfte, gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen en de kans dat dit middel inderdaad bijensterfte veroorzaakt? Waarom beoordeelt u dit al dan niet als een acceptabel risico? Wat en voor wie zijn de baten die u tegenover dit risico plaatst?
Het, op genoemde website, geschetste risico (voldoende gif om vier miljoen bijen te doden) is theoretisch. Het risico wordt met name bepaald door de vraag of bijen aan het middel worden blootgesteld. In het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel heeft het Ctgb aangegeven dat het middel gevaarlijk is voor bijen en hommels en dat het niet gebruikt moet worden in de buurt van in bloei staand onkruid. Hiermee wordt blootstelling van bijen aan het middel zoveel mogelijk voorkomen. Bovendien is in de gebruiksaanwijzing aangegeven dat het gras na behandeling moet worden beregend om het middel door de graszode heen te transporteren. Daarmee wordt eventuele blootstelling van bijen eveneens beperkt. Daarmee is het Ctgb van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico.
De toelating voorziet in een behoefte van graszodentelers en beheerders van sportvelden en openbaar gras aan een middel wat engerlingen en emelten bestrijdt, die afsterving van het gras veroorzaken.
Zou de toelating na inwerkingtreding van de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden naar uw inzien anders of beter verlopen zijn?
Nee. De nieuwe wet dient ter implementatie van de nieuwe gewasbeschermingsmiddelenverordening. De inhoudelijke beoordeling van toelatingsaanvragen is daarin niet gewijzigd.
Hoe zou naar uw mening de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aangepast moeten worden om te zorgen dat er minder risico’s worden genomen met drinkwaterkwaliteit, milieu, volksgezondheid en bijensterfte?
Aanpassing van de nieuwe wet is geen optie. Lidstaten zijn verplicht het toelatingsbeleid zoals vastgesteld in Europa te volgen. Het verminderen van de genoemde risico's, door het aanscherpen van de toelatingsnormen, kan dan ook alleen in Europees verband worden gerealiseerd.
Wel is het mogelijk, indien nodig, in het toelatingsbesluit nationaal specifieke risicoreducerende maatregelen op te nemen.
Het mogelijk manipuleren van informatie betreffende Schiphol aan de Tweede Kamer |
|
Jan Boelhouwer (PvdA) |
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving waarin gesteld wordt dat u de Kamer en burgers de afgelopen 20 jaar niet eerlijk geïnformeerd heeft over de negatieve gevolgen van de groei van Schiphol?1
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek van de Technische Universiteit (TU) Delft waarin staat dat onwelgevallige informatie door u werd «voorkomen, gemarginaliseerd, selectief herschreven, selectief gebruikt, gemanipuleerd en achtergehouden»?
Wat vindt u ervan dat volgens dit onderzoek van de TU Delft «kritische onderzoekers onder druk zijn gezet om hun resultaten aan te passen»?
Deelt u de mening dat deze gang van zaken, indien deze juist is, volstrekt onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Deelt u de mening dat de Kamer altijd moet kunnen beschikken over juiste en objectieve informatie, waarin ook de mogelijk negatieve gevolgen van bepaalde keuzes inzichtelijk worden gemaakt, zodat de Kamer tot een goede afweging kan komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat (verder) bevorderen?
Een keten van commerciële gezondheidscentra in eigendom van een zorgverzekeraar |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zorgverzekeraar Menzis een keten van gezondheidscentra wil opzetten in een joint venture met investeringsmaatschappij Reggeborgh?1
Ja, het voornemen van Menzis Eerstelijns Zorg Holding B.V. en Reggeborgh Deelnemingen B.V., om een gemeenschappelijke onderneming tot stand te brengen met de naam ZorgPunt Holding B.V. is mij bekend. Dit voornemen is inmiddels ook bij de NMa gemeld.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat een investeringsmaatschappij mede-eigenaar is van een keten gezondheidscentra? Welke afspraken zijn er gemaakt met betrekking tot eventuele winstuitkering aan Reggeborgh in de joint venture? Op welke termijn wordt er winst uitgekeerd? Is deze constructie wettelijk toegestaan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik heb er geen bezwaar tegen dat een investeringsmaatschappij mede-eigenaar is van een zorgketen. Het afgelopen decennium is gebleken dat financiering een veelvoorkomend probleem is bij initiatieven om een gezondheidscentrum te starten. De interesse van een investeringsmaatschappij om te investeren kan dan ook als een kans worden gezien.
Menzis heeft in de aandeelhoudersovereenkomst vastgelegd dat er de eerste vijf jaar geen dividend wordt uitbetaald en dat daarna winst alleen aan de aandeelhouders uitgekeerd mag worden, indien de benodigde vrije kasstroom van de ZorgPunt Groep niet in gevaar komt, de solvabiliteit van de ZorgPunt Groep daardoor niet te klein wordt (tenminste 40%) en het niet nodig is om de winst aan te wenden ten behoeve van investeringen in de zorgpuntcentra (kwaliteit, continuïteit, klantvriendelijkheid en groei). De derde voorwaarde waaraan moet zijn voldaan alvorens er middelen aan ZorgPunt kunnen worden onttrokken is een akkoord van de Algemene Vergadering van aandeelhouders. Dit betekent dat beide aandeelhouders van Zorgpunt dus zowel Menzis als Reggeborgh akkoord moeten zijn.
In artikel 5, tweede lid, van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat een toelating aan zorginstellingen met een winstoogmerk slechts zal worden verleend indien die instelling behoort tot Uitvoeringsbesluit WTZi aangewezen categorie. In artikel 3.1 jo artikel 1.2 van het Uitvoeringsbesluit WTZi worden ondermeer huisartsenzorg en farmaceutische zorg aangewezen als categorieën van instellingen die een winstoogmerk mogen hebben. Hetgeen betekent dat er geen wettelijk beletsel voor gezondheidscentra van apothekers en huisartsen bestaat om – in het voorkomend geval – dividend uitkeren.
Overigens heeft Menzis desgevraagd aangegeven dat het doel is de zorg dusdanig beter te organiseren dat die nog meer kwaliteit levert, zowel aan de arts als aan de patiënt. De verwachting is dat als dat lukt de zorgkosten gaan dalen, maar dit is volgens Menzis geen doel op zich. Wat op termijn voor Menzis boven de streep overblijft, wordt besteed aan verdere zorgvernieuwing en aan het beperken van de premiestijging.
Vindt u het een gewenste ontwikkeling dat een zorgverzekeraar mede-eigenaar is van een keten gezondheidscentra? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid juich ik ontwikkelingen die leiden tot een doelmatiger en/of betere zorgverlening toe. Op welke manier dat gebeurt, is een zaak van zorgverzekeraars, aanbieders en andere partijen binnen de wettelijke kaders die we daarvoor hebben uitgezet. Dat geldt ook voor gevallen waarin sprake is van verticale samenwerking. Toezichthouders zoals de Nederlandse Mededingingsautoriteit, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandsche Bank houden toezicht op deze wettelijke kaders.
Zoals ik ook aangaf in de brief van 9 juli 2009 «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 32 012, nr. 11 deel ik de visie van de commissie verticale integratie (Commissie Baarsma) op het belang van goede samenwerking tussen de betrokken toezichthouders en op het vaststellen van bereikbaarheids- en kwaliteitsnormen om de transparantie, voorspelbaarheid en objectiviteit van het toetsingskader nog te vergroten. Daarenboven heb ik in deze brief extra waarborgen voor kwaliteit, bereikbaarheid en continuïteit van zorg benoemd zoals het versterken van de positie van besturen en toezichthoudende organen, verbetering van de maatschappelijke inbedding van organisatie en de fusie-effectrapportage.
Ik heb geen reden aan te nemen dat het hiervoor beschreven toezichtskader niet toereikend is, of niet adequaat wordt toegepast, om negatieve effecten van verticale integratie te voorkomen of corrigeren.
In hoeverre ziet u een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg in de drijfveren van een investeringsmaatschappij om te investeren in gezondheidscentra?
Kapitaalverschaffers kunnen diverse drijfveren hebben om risicodragend te investeren in de zorgsector. Sommige investeerders zullen de nadruk leggen op verbeteringen van bijvoorbeeld het management. Andere investeerders leggen wellicht de focus op innovatie of het beheer van vastgoed of medische apparatuur. De investeerders hebben gemeen dat zij rendement over hun investering zullen verwachten. Net zoals banken rendement eisen in de vorm van rente.
Ik zie deze rendementsuitkering niet als een bedreiging voor de kwaliteit van de zorg. Ten eerste omdat zorgaanbieders, ook degene waarin risicodragend kapitaal is geïnvesteerd, zich dienen te houden aan de bestaande wet- en regelgeving, zoals de Kwaliteitswet. De inspectie houdt daarop toezicht. Ten tweede laat onderzoek naar private investeringen in het buitenland geen significante verschillen zien in kwaliteit tussen aanbieders die wel en aanbieders die geen privaat kapitaal hebben aangetrokken. Wel lijken buitenlandse zorgaanbieders waarin geïnvesteerd wordt vaak transparanter te zijn over de door hen geleverde kwaliteit dan zorgaanbieders waarin niet is geïnvesteerd.2
De ZorgPunt gezondheidscentra worden gemodelleerd naar het voorbeeld van de twee andere gezondheidscentra van Menzis in Groningen (GC West) en Arnhem (GC Schuytgraaf). Onafhankelijk onderzoeksinstituut NIVEL heeft hiernaar onderzoek gedaan en geconcludeerd dat het gezondheidscentrum zeer positief wordt beoordeeld als het gaat om kwaliteit en klanttevredenheid. Huisartsen geven in dit onderzoek aan dat het zorgaanbod van Gezondheidscentrum West breder is en dat er meer tijd voor patiënten is dan in de oude situatie.3
Ik ben van mening dat het, mede vanwege de maatschappelijk aandacht voor de kwaliteit van zorg, in het belang van de investeerder zelf is de kwaliteit van de zorgaanbieder waarin hij investeert goed te bewaken. Wanneer de zorgaanbieder slechte kwaliteit biedt, zal de zorgvraag, en daarmee de kans op rendement, immers verminderen.
In hoeverre ziet u een bedreiging voor de kwaliteit van de gezondheidszorg in het ontstaan van verticale integratie? Staat de onafhankelijkheid van de arts hierdoor niet onder druk, zeker gezien de besparingen van 100 tot 200 euro per patiënt die Menzis wil bereiken? Zo nee, waarom niet?
De commissie Baarsma heeft in haar rapport over verticale integratie in de gezondheidszorg (Kamerstukken II, Vergaderjaar 2009–2010, 27 295, nr.150) aangegeven geen reden te hebben aan te nemen dat huisartsen bij de verwijzing van cliënten naar zorgaanbieders, zich door andere factoren dan hun beroepsethiek, protocollen, gedragscodes en kwaliteitsnormen laten leiden.
Tegelijkertijd heb ik in de brief «Ruimte en rekenschap voor zorg en ondersteuning» onderkend dat deelname van huisartsen in een geïntegreerde onderneming in theorie kan leiden tot doorverwijsgedrag dat in de eerste plaats in het economische belang is van de geïntegreerde onderneming en pas in de tweede plaats in het belang van de cliënt. Door zijn vertrouwenspositie zou de huisarts in theorie invloed kunnen hebben de keuze van de cliënt voor een tweedelijnszorgaanbieder. In mijn brief van 25 januari j.l. (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 689, nr. 298) heb ik de onafhankelijkheid van de artsen in geïntegreerde situaties nogmaals als een bijzonder aandachtspunt benoemd, dit heeft geleid tot het verzoek aan de NZa dit aspect pro-actief in het toezicht te betrekken.
Ook Menzis heeft oog voor de onafhankelijkheid van de arts, zij heeft deze onafhankelijkheid extra gewaarborgd door hetgeen is vastgelegd in het Medisch Statuut en de oprichting van een Medische Raad, die verantwoordelijk is voor het medisch-inhoudelijke beleid. Bovendien is de voorzitter van die Raad volwaardig lid van het management team van ZorgPunt.
Bent u bereid in te grijpen om deze ontwikkeling onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in lijn met de gegeven antwoorden op vraag 1 t/m 5 op voorhand geen reden om deze ontwikkeling onmogelijk te maken. Mijn verzoek aan de NZa de onafhankelijkheid van de verwijsfunctie van de 1e naar 2e lijn pro-actief in haar toezicht te betrekken, vind ik op dit moment voldoende.
Het bericht dat vleeslijm niet in de hele EU is toegelaten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vleeslijm niet in hele EU toegelaten»?1
Ja
Is het waar dat «vleeslijm» in Nederland is toegelaten om kleine stukjes vlees aan elkaar te lijmen en te verkopen alsof het een oorspronkelijk grotere eenheid betreft?
«Vleeslijm» is een enzympreparaat dat bestaat uit het enzym trombine
en het eiwit fibrinogeen. Het is in Nederland niet verboden. Wel moet op basis van de huidige wetgeving, artikel 4 lid 5, van het warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen, op het etiket melding worden gemaakt van de behandeling die het product heeft ondergaan. In dit geval het aan elkaar hechten van stukjes vlees tot één lap vlees. Hiermee wordt voorkomen dat bij de koper een verkeerde indruk wordt gewekt over de aard en samenstelling van het product.
Deelt u de mening dat er geen goede redenen zijn om in Nederland achter te blijven bij Europese regelgeving op dit punt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u het gebruik van «vleeslijm» verbieden in Nederland?
De Europese Commissie beraadt zich intern nog op te nemen maatregelen naar aanleiding van de afwijzing van het enzympreparaat als additief door het Europees Parlement. Nederland zal deze maatregelen in haar overwegingen voor nadere besluitvorming meenemen.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het niet verbieden van het gebruik van vleeslijm in ons land te rijmen valt met uw streven om te komen tot een Europees «level playing field»?
Zie het antwoord op vraag 3
Is het waar dat trombine niet alleen vlees lijmt, maar ook makkelijker leidt tot hechting van bacteriën aan een product? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de gezondheidsrisico’s hiervan?
Nee, trombine zelf is een natuurlijk enzym dat slechts als katalysator
fungeert bij de omvorming van een eiwit en heeft dan ook geen relatie met hechting van bacteriën aan een product. Bedrijven moeten tijdens de productie van voedingsmiddelen altijd voldoen aan de algemene beginselen van voedselwetgeving in verordening (EG) 178/2002. In deze verordening staat onder andere dat levensmiddelen niet in de handel gebracht mogen worden indien zij onveilig zijn, dat wil zeggen schadelijk voor de gezondheid en/of ongeschikt voor consumptie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat consumenten met vleeslijm geproduceerd vlees kunnen consumeren zonder daarvan op de hoogte te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daar verandering in brengen?
Ja, ik deel uw mening dat consumenten moeten weten of vlees geproduceerd is met het enzympreparaat. Op grond van de huidige wetgeving artikel 4 vijfde lid van het warenwetbesluit etikettering van levensmiddelen zijn bedrijven verplicht hier melding van te maken op het etiket om misleiding van de consument te voorkomen.
Kunt u uiteenzetten wat de herkomst van de trombine is? Is het denkbaar dat er trombine gebruikt wordt met een andere herkomst dan het vleesproduct zelf?
Trombine wordt gewonnen uit runder- of varkensbloed. Het in het vleesproduct gebruikte trombine is niet afkomstig van hetzelfde dier. Bedrijven zijn verplicht op het etiket aan te geven wat de oorsprong is van de trombine.
Bent u bereid het gebruik van vleeslijm in Nederland te verbieden op dezelfde wijze en gronden als dat in andere Europese landen het geval is of in elk geval het gebruik en de voorlichting aan consumenten aan strenge regels te binden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.