Het bericht van een groepsverkrachting door bewoners van een instelling voor licht vertandelijk gehandicapten |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bewoners instelling verkrachten meisje»?1
Ja.
Ik realiseer mij dat het incident reeds meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. De reden dat ik nu pas inhoudelijk reageer is dat er zowel een onderzoek door het OM als door de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de orde was. De inspectie heeft gewacht met het afronden van haar onderzoek tot het politieonderzoek was beëindigd. Dit om te voorkómen met haar vragen het onderzoek van het OM in de wielen te rijden. De inspectie heeft mij onlangs over de uitkomsten van haar onderzoek geïnformeerd.
Deelt u de mening dat zoiets nooit mag plaatsvinden binnen een zorginstelling?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt in onze samenleving – en dus ook binnen zorginstellingen – niet geaccepteerd. Helaas komen dergelijke incidenten toch voor in onze maatschappij, ook binnen zorginstellingen. Van zorgaanbieders worden extra inspanningen verwacht om veilige woon- en leefomstandigheden te bieden, onder andere door uitvoering van beleid dat gericht is op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Deelt u voorts de mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling dus duidelijk tekort schiet?
Nee. Ik licht dit toe.
Het interne toezicht wordt primair uitgeoefend door de Raad van Toezicht van Cordaan. Hierover wordt in het jaardocument 2009 verantwoording afgelegd. De Raad van Toezicht heeft een Auditcommissies Zorg en een Auditcommissie Financiën. In 2009 is een evaluatie uitgevoerd en is de werkwijze verder geprofessionaliseerd. De positie van de Auditcommissie Zorg is inhoudelijk versterkt. Er is in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Bovendien is een kwaliteitsraad met externe deskundigen ingesteld.
Daarnaast heeft Cordaan een intern systeem van visitatie. Het visitatieteam heeft in 2009 vijf locaties voor mensen met een verstandelijke beperking bezocht. De teamleden hebben 44 cliënten, begeleiders en verwanten op de domeinen van kwaliteit van bestaan bevraagd, zij proeven de sfeer en eten mee. In het verslag van het bezoek worden verbeterpunten vastgelegd. In het kwaliteitsjaarverslag 2009 legt Cordaan verantwoording af van de verbeterpunten en resultaten op de 8 onderdelen van het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg.
In 2009 en in de eerste helft van 2010 heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg op twee manieren toezicht gehouden op de sector Verstandelijk Gehandicaptenzorg van Cordaan. In de eerste plaats is er in het kader van thematisch toezicht tweemaal een aangekondigd bezoek gebracht. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg in het kader van incidententoezicht een onaangekondigd bezoek aan de instelling afgelegd.
Op grond van deze informatie ben ik niet van mening dat het toezicht binnen en op deze zorginstelling tekort schiet.
Op wat voor wijze gaat u de betrokkenen benaderen en wat zijn de gevolgen?
Cordaan heeft dit incident zelf gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Gelet op de complexiteit van het incident en de mogelijke strafrechtelijke implicaties voor de verdachten, waaronder twee cliënten van Cordaan, is voorrang gegeven aan een ongehinderde uitvoering van het politie-onderzoek.
Conform de Leidraad Meldingen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan Cordaan gevraagd een onderzoek naar dit incident te doen. Dit onderzoek zal geruime tijd in beslag nemen. Ondertussen zal Cordaan de inspectie periodiek een voortgangsrapportage doen toekomen. De inspectie heeft vastgesteld dat Cordaan zich in de eerste voortgangsrapportage in voldoende mate heeft verantwoord over de geleverde zorg en begeleiding aan de direct en indirect betrokken cliënten, cliëntvertegenwoordigers en medewerkers. Bovendien heeft Cordaan inzicht gegeven in de maatregelen die tot nu toe zijn genomen. In de rapportage zijn de resultaten nog niet zichtbaar gemaakt, dat zal wel in de volgende voortgangsrapportage gebeuren.
Kunt u garanderen dat zoiets nooit meer gaat plaatsvinden in de toekomst? Zo nee waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om 100% veiligheid te garanderen. Zie ook antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat een meisje kan weglopen uit een gesloten instelling?
Jongeren verblijven in een gesloten jeugdinstelling op basis van een machtiging van de kinderrechter. De instellingen voor gesloten jeugdzorg stellen binnen zes weken na binnenkomst een behandelplan op. Het doel van de behandeling is terugkeer naar de samenleving. Verlof maakt onderdeel uit van de behandeling. Gesloten jeugdzorg betekent dus niet dat jongeren permanent opgesloten zitten.
Het behandelplan bevat ook afspraken over het verlof van de jongere. De instellingen voor gesloten jeugdzorg maken voorafgaand aan verlof een risicotaxatie en verloven worden geëvalueerd.
Het rapport 'Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het rapport «Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof» van het Planbureau voor de Leefomgeving, het Energieonderzoek Centrum Nederland, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en TNO?1
Ja. Het Beleidsgericht onderzoeksprogramma fijn stof (BOP) is in mijn opdracht uitgevoerd.
Welke consequenties voor uw beleid inzake het verbeteren van de luchtkwaliteit zou de conclusie kunnen hebben, dat 70 tot 80 procent van het fijn stof (PM10) afkomstig is uit door menselijk handelen gevormde bestanddelen, 25 procent meer dan tot dusverre werd aangenomen?
De totale concentratie van fijn stof is niet veranderd, maar in de opbouw van deze concentratie is de verhouding gewijzigd tussen het aandeel van antropogene oorsprong en het aandeel dat een natuurlijke of onbekende oorsprong heeft. Met name het antropogene aandeel dat in de lucht ontstaat uit zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak blijkt groter dan eerder verondersteld.
Mogelijk zal daardoor het reeds bestaande beleid gericht op emissiereductie van deze componenten in de komende jaren een grotere daling van de fijn stofconcentraties veroorzaken dan tot nu toe op basis van modelberekeningen wordt aangenomen. Dit zal in dat geval waarschijnlijk een gunstig effect hebben op het tijdig voldoen aan de grenswaarden voor zowel PM10 als PM2,5.
Bent u bereid vervolgonderzoek te laten doen naar het gegeven dat de trends in de concentraties verontreiniging in steden niet zo eenduidig zijn? Zo nee, waarom niet?
In het BOP-rapport wordt geconstateerd dat de zwarte rooktrends in steden niet zo eenduidig zijn. De kennis over de bijdrage van verschillende bronnen aan de zwarte rookconcentratie in de stad is nog erg onzeker. De koolstofhoudende fractie in fijn stof, waar zwarte rook een indicator voor is, wordt beschouwd als een fractie die voor de gezondheid bijzonder relevant is. Goed begrip van de bijdrage van stedelijke bronnen aan fijn stof voor wat betreft deeltjesgrootte en samenstelling krijgt prioriteit in het geplande vervolg op het BOP-onderzoeksprogramma, BOP II. Daarnaast heeft recentelijk een aanpassing in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit plaats gevonden voor wat betreft de locaties in Nederland waar structureel zwarte rook wordt gemeten. Daardoor kan op meer stedelijke locaties dan voorheen de trend in de zwarte rookconcentraties structureel worden gevolgd.
Welke consequenties voor uw beleid rond het verbeteren van de luchtkwaliteit trekt u uit de conclusie dat de Nederlandse bijdrage aan fijn stofconcentraties hoger is dan eerder verondersteld en er dus minder uit het buitenland komt «aanwaaien»?
Uit het BOP-onderzoek is gebleken dat het antropogene aandeel in fijn stof groter is dan eerder verondersteld. Het gaat daarbij niet om een specifieke Nederlandse bijdrage. Het betreft het zogenaamde secundaire aerosol dat gevormd wordt uit de gassen zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak afkomstig uit zowel binnen- als buitenland. Bij de huidige inzichten komt het grootste deel (ongeveer drie kwart) van de jaargemiddelde concentratiebijdrage van dit secundaire aerosol uit bronnen in het buitenland. Daarom is het van belang om voortgaande internationale afspraken te maken over emissieplafonds voor deze luchtverontreinigende stoffen, zoals momenteel ook in voorbereiding is in het kader van het Gotenborg-protocol.Om het effect van deze afspraken op de concentraties in NL beter in beeld te krijgen wordt in het vervolg onderzoek expliciet gekeken naar de herkomst van het fijn stof, vooral op dagen waarop de fijn stofconcentraties hoog zijn.
Wat is uw reactie op de uitgesproken verwachting dat er zowel extra nationaal als Europees beleid nodig is als de Europese doelstelling voor PM2,5 die in 2012 bekend wordt gemaakt op basis van gegevens uit voorgaande jaren aan de hoge kant uitvalt?
Het blijkt uit de analyses dat, mocht de hoge doelstelling voor de nationale streefwaarde inzake vermindering van de blootstelling aan PM2,5 aan de orde zijn, ook bij uitvoering van alle in Nederland technisch mogelijke maatregelen deze doelstelling niet haalbaar is. Het bereiken van die doelstelling zal afhankelijk zijn van aanvullend EU-beleid. De onzekerheden in deze analyses zijn echter nog groot. De conclusie in het BOP-rapport dat maatregelen mogelijk meer effect hebben dan tot nu toe verondersteld, kan hierin een gunstige rol spelen. Dit aspect zal in het vervolgonderzoek nader worden onderzocht.
Ziet u in deze waarschuwing aanleiding om de lucht in zeer vervuilde binnensteden schoner te maken door (versnelde) invoering van milieuzones voor bestelwagens, het afschaffen van het belastingvoordeel op rode diesel of het uitbreiden van 80-kilometerzones? Zo nee, waarom niet?
De PM2,5 taakstelling waaraan gerefereerd wordt in vraag 5 is gericht op een algemene verbetering in de gemiddelde Nederlandse blootstelling in stedelijke gebieden en niet zozeer op de oplossing van lokale knelpunten. Toepassing van milieuzones en 80-kilometerzones kunnen met name bij de oplossing van lokale knelpunten een belangrijke rol vervullen.
Verhogen van de belasting op rode diesel zal geen gunstig effect op de lucht-kwaliteit hebben, omdat rode diesel met het huidige hoge zwavelgehalte na 1 januari 2011 niet meer in de handel mag worden gebracht. Ter implementatie van de nieuwe Brandstofkwaliteitrichtlijn zal op die datum het zwavelgehalte van rode diesel worden teruggebracht tot het niveau van in het wegverkeer gebruikte diesel.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de afname van de concentratie fijn stof in de periode tussen 1990 en 2000 sneller ging dan nu, dus dat maatregelen die als «laaghangend fruit» zijn te beoordelen al genomen zijn?
Deze constatering betekent dat in de huidige situatie voor een relatief zeer bescheiden verbetering in de luchtkwaliteit maatregelen moeten worden genomen die in vergelijking met de situatie vóór 2000 maatschappelijk meer ingrijpend zijn en aanzienlijk meer kosten en inspanning met zich mee brengen.
Was u bekend met het feit dat houtkachels en open haarden op winterdagen lokaal verantwoordelijk zijn voor 30 tot 40 procent van de fijn stofconcentraties en ziet u in deze conclusie aanleiding beleid te ontwikkelen om deze piekconcentraties door kachels terug te brengen? Zo ja, ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden voor het stellen van normen aan kachels of haarden via de EU of in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen in het BOP-onderzoek over de concentratiebijdragen van houtstook aan fijn stof zijn voor mij nieuw. Zoals tot nu toe reeds het geval was, blijft het evenwel moeilijk de gezondheidskundige implicaties vast te stellen van de vaak zeer lokale en tijdelijke toename door houtstook in de luchtverontreiniging. Een belangrijk instrument om de uitstoot van houtkachels te beperken is het stellen van typekeuringseisen. De thans geldende Europese normering wordt momenteel geëvalueerd in het kader van de Ecodesign richtlijn in de EU. De ook internationaal levende behoefte (bijvoorbeeld in landen als Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen) om de bestaande eisen aan te scherpen, zal ik graag ondersteunen. Naar verwachting zal in 2011/2012 besluitvorming plaats vinden over nieuwe normering.
Bent u bereid de zeezoutaftrekregeling te herzien, zoals geadviseerd wordt, omdat er naar nu blijkt veel minder zeezout in de lucht zit dan werd verondersteld op het moment van de totstandkoming van die aftrekregeling? Zo nee, waarom niet?
De resultaten uit het onderzoek over de concentratiebijdragen van zeezout aan de fijn stofconcentraties geven aanleiding om de bestaande aftrekregeling te herzien. Ik heb het RIVM gevraagd om na te gaan (a) hoe op basis van de nieuwe inzichten de methodiek om de hoogte van de zeezoutaftrek vast te stellen, zou kunnen worden aangepast, en (b) of de thans beschikbare meetgegevens reeds voldoende zijn om die nieuwe methodiek toe te passen. Zodra gebruik van de nieuwe methodiek op verantwoorde wijze mogelijk is, zal ik de regelgeving op dit punt aanpassen.
Acht u het waarschijnlijk dat de EU de regels voor de zeezoutaftrek gaat herzien, nu blijkt dat de aannames daaromtrent niet correct blijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarop anticiperen?
De EU heeft geen specifieke methoden voorgeschreven hoe bij toetsing van concentraties aan de grenswaarden bepaalde natuurlijke bijdragen zoals zeezout buiten beschouwing kunnen worden gelaten. Lidstaten mogen zelf bepalen hoe op een voldoende onderbouwde manier invulling wordt gegeven aan aftrek van natuurlijke bronbijdragen. De Europese Commissie heeft de toepassing van de huidige Nederlandse aftrekregeling voor zeezout geaccepteerd. Als voor Nederland op basis van de nieuwe inzichten een nieuwe en verbeterde methodiek gaat worden toegepast, zal dit worden gemeld aan de Europese Commissie.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Delen van de huldiging die exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is het u bekend dat op dinsdag 13 juli tijdens de huldiging van Oranje in Amsterdam delen van de huldiging exclusief zijn verkocht door de KNVB aan SBS?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Bent u met ons van mening dat een dergelijke huldiging door een breed publiek gevolgd moet kunnen worden en aan vertegenwoordigers van de media geen onnodige belemmeringen mogen worden opgelegd om hier verslag van te kunnen doen?
Het is van belang dat de huldiging door een breed publiek gevolgd kan worden en daarin is door partijen voorzien.
Kunt u ingaan op de details van de afspraken die door de KNVB en haar partners zijn gemaakt?
Zie het bijgaande persbericht van de KNVB, SBS6 en NOS van 9 juli 2010.
In hoeverre zijn overheden betrokken geweest bij deze beslissing?
De uiteindelijke afspraken over de televisie- en radio-uitzendingen zijn gemaakt door de KNVB, SBS6 en NOS. De Rijksoverheid heeft in dergelijke afspraken geen rol en is dan ook niet betrokken geweest. Er vaart een persboot mee en er is een perspodium op het Museumplein. Voor toegang hiertoe konden journalisten bij de gemeente Amsterdam een accreditatie aanvragen.
Kunt u aangeven hoe dit exclusieve recht zich verhoudt tot de mediawet?
De Mediawet gaat hier niet over. De Mediawet kent wel een evenementenlijst. Op deze lijst staan evenementen die – in het geval er sprake is van een uitzending- moeten worden uitgezonden op een open net zodat iedereen het kan zien. Het gaat om sportevenementen en culturele evenementen die van aanzienlijk belang zijn voor de samenleving. De uitzending ervan kan door een publieke en/of commerciële zender gebeuren. De huldiging staat niet op deze evenementenlijst. In dit geval zou dat geen verschil hebben gemaakt omdat de huldiging immers op open netten wordt uitgezonden. Verder is het zo dat de NOS op grond van de Mediawet een specifieke taak heeft om verslag te doen van nationale gebeurtenissen van bijzondere aard. Het kan zijn dat daarvoor uitzendrechten moeten worden verkregen. De taak houdt niet in dat de NOS die uitzendrechten automatisch heeft.
Is bekend of er met de KNVB afspraken zijn gemaakt over de verdeling van kosten, zoals reiniging, openbaar vervoer, overlast, politie en het afsluiten van wegen?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat de KNVB een deel van de kosten draagt van de huldiging op het Museumplein.
De massale ontduiking van de CAO in de taxibranche |
|
Paulus Jansen , Paul Ulenbelt |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim zestig procent van de Nederlandse taxi-ondernemers zich niet aan de cao houdt en één op de vijf ondernemers zelfs fraude pleegt om sociale lasten en premies te ontduiken1 en kloppen de vermelde feiten?
Ja, ik ken het bedoelde bericht. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, zoals die ook in het jaarverslag 2009 van het SFT zijn opgenomen.
Heeft u, rechtstreeks dan wel via de Inspectie Verkeer en Waterstaat of de Arbeidsinspectie eerder signalen ontvangen over deze misstanden? Zo ja, wanneer en via wie? Welke actie heeft u daarop ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk als er sprake is van dusdanig massale overtreding?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat noch de Arbeidsinspectie hebben signalen ontvangen over niet-naleving van de cao taxivervoer. De problematiek is eerder aan de orde geweest tijdens het FNV-symposium over marktwerking op 3 juni 2010. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn toespraak tijdens het symposium gewezen op het belang van de handhaving van de cao door cao-partijen zelf, in het geval de cao niet wordt nageleefd. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Onderschrijft u het standpunt van KNV Taxi dat gemeenten en zorgverzekeraars mede schuldig zijn aan de situatie?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid De Mos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3178).
Klopt het dat met name grote taxibedrijven zich schuldig maken aan het ontduiken van de cao en het plegen van fraude? Kunt u een overzicht geven van de juridische constructies waar gebruik van wordt gemaakt, alsmede van uw (voorgenomen) aanpak om genoemde constructies aan te pakken (voorgenomen acties, door wie, tijdplanning)?
Uit navraag bij het SFT blijkt dat in het algemeen de grotere taxibedrijven zich iets beter aan de cao houden dan kleinere bedrijven. In de praktijk blijken bedrijven soms personeel in te zetten via uitzendbureaus, die ook onderdeel van de bedrijfsholding kunnen zijn. Het SFT geeft aan dat deze «constructie» op zichzelf legaal en niet frauduleus is, maar wel oneigenlijk wordt gevonden. Daarom hebben sociale partners in de nieuwe cao Taxivervoer afgesproken dat werkgevers maximaal 15% van de bruto loonsom aan uitzendkrachten mogen besteden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Hoe vaak kwam ontduiking van de cao en fraude met sociale premies voor in de periode voor de liberalisering van de taxibranche? Indien dit veel minder vaak was dan nu, bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen de liberalisering van de taxisector, de aanbestedingen van het groepsvervoer en genoemde misstanden?
Een onderzoek zoals bedoeld acht ik niet mogelijk en ook niet nodig. Over de periode voor de liberalisering is geen informatie bij het SFT bekend. Een onderzoek is daarom niet goed uitvoerbaar. Kijkend naar de toekomst is van belang dat sociale partners en het SFT zelf actief de naleving van de cao Taxivervoer verbeteren. Daarnaast loopt de «kwaliteitsimpuls contractvervoer» die moet leiden tot beter aanbesteden en monitoren van contracten. Een onderzoek is dan ook niet nodig. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Mos.
Wat gaat u ondernemen om werknemers die salaris, pensioenopbouw of andere vergoedingen zijn misgelopen, te helpen zodat ze alsnog hun verdiende beloningen krijgen?
Het SFT legt bedrijven bij niet-naleving van de cao naheffingen op. Dit betreft de achterstallige bedragen (bijvoorbeeld van pensioenafdrachten) en een boete van 10% daarover. Deze nabetalingen komen ten goede van de betrokken werknemers.
Gaat u de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) of eventueel andere instellingen wijzen op deze kwestie, helemaal wanneer er verdenking zou kunnen zijn van fraude of het onterecht inhouden van sociale premies? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
De SIOD en FIOD hebben geen betrokkenheid bij toezicht op de naleving van cao’s. De instanties die belast zijn met opsporing en handhaving van wet- en regelgeving nemen alle signalen over (eventuele) misstanden mee in hun risico-analyses van bedrijfstakken en bedrijven. Op basis van die analyses worden jaarlijks de prioriteiten bepaald.
Is de minister van SZW inmiddels overtuigd van de noodzaak voor een landelijke toezichthouder op de naleving van cao’s? Kan hij zijn antwoord motiveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dijksma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3179) en naar de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2009 over de handhaving van cao’s (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 219).
De nieuwe Q-koortsbesmetting in Lunteren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat er in Lunteren een nieuw bedrijf besmet is verklaard met Q-koorts?
Ja.
Wanneer en op welke wijze is de diagnose Q-koorts gesteld?
De besmetting is op de gebruikelijke wijze geconstateerd. Nadat de tankmelkmonitoring een positieve uitslag gaf, is op 28 juni jl. door de Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) een ambtelijk monster genomen. Het ambtelijk monster was positief en het bedrijf is besmet verklaard.
Het bedrijf heeft in 2009 tweemaal gevaccineerd (in juli en augustus). Daarom hoeft in 2010 slechts éénmaal gevaccineerd te worden, dit heeft op 10 mei 2010 plaatsgevonden.
Vaccinatie heeft dus ruim vóór besmetting plaatsgevonden.
Kunt u toelichten waarom u stelt dat alle geiten op dit bedrijf tijdig en volledig gevaccineerd zijn? Wanneer hebben de beide vaccinatierondes plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Q-koorts besmetting heeft plaatsgevonden nadat de dieren gevaccineerd werden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat u niet kunt kwantificeren in welke mate er door een gevaccineerd dier minder bacteriën worden uitgestoten dan door een niet-gevaccineerd dier?
Er is onderzoek gedaan naar het verschil in uitstoot van bacteriën tussen gevaccineerde dieren en niet-gevaccineerde dieren. Uit dit onderzoek blijkt dat de uitstoot door vaccinatie met een factor 1000 wordt verminderd. De kans op abortus (en daarmee uitstoot via abortus) wordt tot vrijwel nul gereduceerd.
Waarom stelt u in uw persbericht dat vaccinatie een besmetting met de Q-koorts voorkomt, terwijl bekend is dat dit niet het geval is1, en juist ook deze nieuwe besmetting van gevaccineerde geiten bewijst dat de vaccinatie besmetting niet dus voorkomt? Bent u bereid uw persbericht te rectificeren en volledige openheid te betrachten over de – beperkte- werking van het vaccin? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De belangrijkste maatregel om besmetting van mensen met Q-koorts de komende jaren te voorkomen, is het vaccineren van schapen en geiten. Vaccinatie verkleint de kans dat dieren besmet raken. Als een dier toch besmet is, zorgt vaccinatie ervoor dat de kans op abortus heel klein wordt en dat de dieren minder Q-koortsbacteriën uitscheiden. Op de website qkoortsinnederland.nl en op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) staat deze informatie al langere tijd duidelijk aangegeven.
Is het waar dat u naast het instellen van een bezoekersverbod geen extra maatregelen treft voor dit bedrijf? Zo ja, waarom is dit het geval, terwijl vorig jaar de drachtige dieren nog geruimd moesten worden en de niet drachtige dieren een levenslang fokverbod opgelegd hebben gekregen?
Naast het bezoekersverbod gelden voor dit nieuw besmette bedrijf een afvoerverbod naar andere melkleverende bedrijven, mestmaatregelen, verplichte ongediertebestrijding en andere hygiënemaatregelen.
Is het waar dat er bedrijven zijn die vorig jaar in dezelfde situatie verkeerden als dit bedrijf in Lunteren, namelijk dat zij volledig gevaccineerde, niet drachtige dieren hadden waarbij een besmetting werd geconstateerd en dat deze dieren een levenslang fokverbod hebben opgelegd gekregen omdat de risico’s voor de volksgezondheid van het fokken met deze dieren te groot werden geacht? Zo ja, wat is dan het verschil met de huidige situatie in Lunteren en wat rechtvaardigt hierin het verschil in opgelegde maatregelen? Zo neen, welke verschillen constateert u dan en in welke mate is het risico voor de volksgezondheid hier dan anders?
In oktober is de tankmelkmonitoring van start gegaan en zijn de eerste bedrijven besmet verklaard. Van de bedrijven die vorig najaar en in de loop van het lammerseizoen besmet verklaard zijn, is niet aan te geven of deze dieren tijdig (vóór besmetting) gevaccineerd waren.
Dit is de reden dat in 2010 ook op gevaccineerde bedrijven de drachtige dieren geruimd zijn en dat de niet-drachtige dieren een levenslang fokverbod hebben gekregen. Het bedrijf dat nu besmet is verklaard, is op 10 mei 2010 gevaccineerd. In 2009 waren de dieren op dit bedrijf ook al gevaccineerd. Wanneer gevaccineerde dieren besmet raken, is de uitscheiding veel lager, waardoor er een veel minder groot risico voor de volksgezondheid is. Volgens de deskundigen is de kans op verwaaiing van de bacterie vanuit de stal naar de omgeving zeer klein. Bij direct contact zou mogelijk nog een verhoogd risico op ziekte bij de mens kunnen ontstaan. Daarom geldt er een bezoekersverbod. Om het risico nog verder te verkleinen, gelden naast het bezoekersverbod verschillende hygiënemaatregelen. Om arbeidsgerelateerde ziekte te voorkomen kunnen professionele bezoekers aan de stal en de veehouder zelf verschillende persoonlijke beschermingsmiddelen nemen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er een nieuw geval van Q-koorts is geconstateerd bij een volledig gevaccineerd bedrijf?
Vaccinatie is niet een middel, waarmee voorkomen wordt dat bacteriën en virussen een lichaam kunnen binnendringen. Door vaccinatie wordt het immuunapparaat zodanig voorbereid op infectie, dat een infectie snel het hoofd geboden kan worden, waardoor grote uitscheiding en nadelige gevolgen zoals bijvoorbeeld abortus voorkomen kunnen worden. Nieuwe besmettingen kunnen dus altijd voorkomen. Omdat vaccinatie de kans op abortus reduceert en de uitstoot van bacteriën sterk vermindert, is de verwachting dat het risico op humane infecties dat gerelateerd is aan deze uitstoot substantieel en doorslaggevend afneemt. Het is dan ook niet nodig om een fokverbod op te leggen of dieren te ruimen.
Zoals de deskundigen in hun advies van 25 mei al aangaven, blijft er een kans aanwezig dat vanuit het besmette milieu nieuwe ziektegevallen ontstaan.
Deelt u de mening dat de maatregelen te snel versoepeld zijn en dat dit soort nieuwe gevallen bewijzen dat het gevaar van de Q-koorts nog zeker niet geweken is?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat er een gerede kans bestaat dat de besmette dieren op het bedrijf in Lunteren, wanneer zij drachtig worden, de bacterie zullen uitstoten en dat dit nieuwe ziektegevallen kan veroorzaken, mede in het licht van de toch al hoge concentratie van de bacterie in het milieu?
Zie antwoord vraag 9.
Welke belangenafweging ligt ten grondslag aan uw beslissing om voor dit besmette bedrijf geen fokverbod af te kondigen en op welke wijze is het belang van de gezondheid van de omwonenden daarin meegenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het opheffen van de fok- en aanvoerverboden niet in het belang van de volksgezondheid zijn? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals we in onze brief van 29 juni (Tweede Kamer 2009–2010, 28 286 nr. 421) hebben aangegeven, is de belangrijkste bron van besmetting, de besmette drachtige, niet tijdig en niet volledig gevaccineerde geiten en schapen, weggehaald. Nu de bron is weggehaald, kan bedrijfsvoering op melkgeiten- en melkschapenbedrijven op een veilige manier worden voortgezet. Jaarlijkse vaccinatie is een belangrijk onderdeel van deze veilige bedrijfsvoering. Het is daarom niet nodig om op het besmet verklaarde bedrijf een levenslang fokverbod op te leggen.
Bent u bereid de dieren op het besmet verklaarde bedrijf in Lunteren een levenslang fokverbod op te leggen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid af te zien van uw voornemen om het fok- en aanvoerverbod te versoepelen op 15 juli en de maatregelen van kracht te laten totdat minstens een half jaar geen nieuwe besmettingen bij dieren zijn vastgesteld? Zo neen, waarom niet? Bent u bereid, gezien de urgentie door de voorgenomen versoepeling van de maatregelen per 15 juli, deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de aangenomen motie Dijkgraaf (TK 28 286 nr. 419) en onze brief van 8 juli jl. (TK 28 286 nr. 423).
Amerikaanse-Israëlische overeenkomsten over Israëls kernwapenambiguïteit |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht dat er sinds de jaren zestig van de 20ste eeuw overeenkomsten bestaan tussen de VS en Israël over de «kernwapenambiguïteit» van Israël? Is het waar dat deze overeenkomsten openbaar zullen worden gemaakt?1 Indien neen, is de Nederlandse regering op de hoogte van deze overeenkomsten? Sinds wanneer bent u op de hoogte? Zo ja, wat is de kern ervan?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Mij is niet bekend of deze overeenkomsten openbaar gemaakt zullen worden, evenmin ben ik bekend met de inhoud ervan.
Hebt u tevens kennisgenomen van de verklaring na het onderhoud tussen president Obama en premier Netanyahu op 6 juli jl., waarin gesteld wordt dat Israël het recht heeft zich tegen iedere dreiging te verdedigen en dat alleen Israël zijn eigen veiligheidsbehoefte kan bepalen?2
Ja.
Deelt u deze opvatting, ook indien dat in strijd met internationale verdragen, met name het Non-proliferatieverdrag, kan worden uitgelegd? Zo ja, waarom? Indien neen, op welke wijze wilt u bewerkstelligen dat ook Israël voldoet aan doelstellingen deel te nemen aan internationale ontspanning, controle op proliferatie en ontwapening?
Ik deel de opvatting dat een staat het recht heeft om zijn eigen veiligheidsbehoefte te bepalen en op basis van die beoordeling zich te bewapenen teneinde over het vermogen te kunnen beschikken zich tegen dreigingen te verdedigen. Een staat dient zich bij de uitoefening van dit recht vanzelfsprekend te houden aan de voor die staat geldende internationale verplichtingen met betrekking tot ontwapening. Dit geldt ook voor Israël dat partij is bij verschillende ontwapeningsverdragen. Israël is echter geen partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en is aan dat verdrag dus niet gebonden. Nederland dringt er overigens regelmatig bij Israel op aan om toe te treden tot dit verdrag.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat de door de recente toetsingsconferentie van het Non-proliferatieverdrag voorgenomen conferentie met als doel een kernwapenvrij Midden-Oosten na te streven alleen doorgang kan vinden als alle betrokken landen zich zeker voelen om deel te nemen en dat pogingen om Israël apart te nemen een dergelijke conferentie onzeker maken? Zo ja, waarom? Wat zou in uw ogen de juiste aanpak zijn om een dergelijke conferentie op succesvolle wijze te laten verlopen? Kunt u dat toelichten?
De betrokkenheid van alle landen in de regio is de belangrijkste voorwaarde om de conferentie in 2012 tot een succes te maken. Om deelname van alle betrokken landen te realiseren zal er in de aanloop naar deze conferentie alles aan gedaan moeten worden om het vertrouwen van de landen in de regio op een succesvolle bijeenkomst zo groot mogelijk te laten zijn. Voorkomen moet worden dat de fragiele consensus uit New York al op korte termijn schipbreuk lijdt. Nederland stimuleert daartoe, o.a. in EU verband, initiatieven in de regio (voorbereidende seminars en conferenties) die een bijdrage kunnen leveren aan het vergroten van het noodzakelijke onderlinge vertrouwen.
Deelt u de mening dat een conferentie over kernontwapening van het Midden-Oosten een belangrijke stap naar vertrouwenwekkende maatregelen in die regio kan zijn en dat ter aanvulling verdergaande vertrouwende wekkende stappen moeten worden ondernomen om alle betrokken landen te laten deelnemen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen denkt de Wederlandse regering te kunnen voorstellen om verdergaande vertrouwenwekkende maatregelen te nemen die de conferentie over een kernwapenvrije zone een kans op succes te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebruik van rapedrug |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in het uitgaansleven de «rapedrug» GHB weer opleeft?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Hoe staat u hier tegenover?
De feiten uit het bericht zijn correct, uit recente cijfers blijkt inderdaad dat het gebruik van GHB is toegenomen. Volgens de experts is de toename te verklaren uit het feit dat het middel populair is onder veel verschillende groepen.
De gesignaleerde toename van het gebruik van GHB baren mij zorgen gezien de risico’s die hiermee samenhangen.
Is er, gelet op de uitkomst van het onderzoek van het Trimbos instituut, waarnaar in het onderhavige bericht wordt verwezen, een verband met een mogelijk toegenomen hoeveelheid aangiftes op het gebied van aanranding en/of verkrachting?
Mij zijn geen gegevens bekend waaruit een toename van dergelijke aangiftes blijkt. Uit onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 blijkt dat seksueel misbruik onder invloed van GHB niet vaak voorkomt.
Bent u van mening dat het huidige drugs(voorlichtings)beleid volstaat of dat dit moet worden aangepast naar aanleiding van de in het onderhavige bericht gepubliceerde uitkomsten van het onderzoekt?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 11 september 2009 een hoofdlijnenbrief drugsbeleid aan uw Kamer heeft gestuurd. In maart 2010 is deze controversieel verklaard. Derhalve acht ik het niet opportuun om thans een voorschot te nemen op de discussie over het drugsbeleid naar aanleiding van de hoofdlijnenbrief.
Het bericht "Uitkeringsfraude Deventer" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Uitkeringsfraude Deventer» naar aanleiding van een vonnis van de politierechter te Zutphen?1
Ja. Overigens betreft het een vonnis van de politierechter te Zwolle en niet te Zutphen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat een echtpaar ten onrechte een bedrag van maar liefst € 99.000 aan bijstandsuitkering heeft kunnen ontvangen, voordat het uiteindelijk door middel van een anonieme tip tegen de lamp is gelopen?
Ik ben van mening dat het verzwijgen van bezit om een uitkering te kunnen ontvangen verwerpelijk is.
Fraude vormt daarnaast een risico voor het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid («goeden lijden onder de kwaden»). Het uitgangspunt is dat fraude niet mag lonen.
Sinds de invoering van de WWB in 2004 ligt de bevoegdheid om invulling te geven aan het gemeentelijke handhavingsbeleid volledig bij de gemeenten. De keuze om in individuele gevallen al dan niet nader onderzoek te doen is dan ook aan de gemeente. Op grond van de WWB mag ik niet in deze besluitvorming treden.
Verder verwijs ik kortheidshalve naar de brief aan de Tweede Kamer van 4 december 2009, kenmerk 17 050, nr. 394 over de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten.
In dit concrete geval is de zaak onderzocht naar aanleiding van een anonieme tip. Uit het feit dat deze zaak lange tijd buiten beeld heeft kunnen blijven, kan worden afgeleid dat het betrokken echtpaar het bezit van onroerend goed buiten Nederland niet heeft gemeld en dit kennelijk jaren achtereen stil heeft weten te houden.
Verder gaat de gemeente Deventer de ten onterechte verstrekte uitkering, vermeerderd met wettelijke rente over de hoogte van het bedrag van de uitkering, geheel terugvorderen. Om deze reden heeft de gemeente inmiddels beslag laten leggen op bezittingen van het echtpaar.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetalende burger nooit de dupe mag zijn van uitkeringsfraude en dat dus het gehele bedrag ad € 99.000 en de bijkomende kosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 99.000 moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aan de frauderende man opgelegde werkstraf ter hoogte van 180 uur volstrekt belachelijk is gezien de aard en de omvang van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ik treed niet in het oordeel van een onafhankelijke rechter.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat een dergelijke straf, die niet eens als straf beschouwd mag worden, niet meer wordt opgelegd, maar dat de straf in verhouding staat tot het strafbare feit waarvoor men veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 4.
Het mogelijk verdwijnen van banen bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen reorganisatie bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss, waarbij meer dan de helft van de 4500 banen dreigt te verdwijnen?1
Ja.
Is het bericht waar dat MSD zowel de productie van vrijwel alle medicijnen als de onderzoeksafdeling verplaatst naar het buitenland? Kunt u aangeven welke directe en indirecte gevolgen dit heeft voor de werkgelegenheid in Noord-Brabant?
MSD heeft aangekondigd alleen de R&D-activiteiten in Oss te verplaatsen naar de VS, maar de productie in Oss te behouden. Dit treft overigens niet alleen Nederland. We hebben hier te maken met een consolidatieproces van wereldwijde omvang. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
De productie blijft in Oss; wel zal een efficiencyslag plaatsvinden. Als gevolg van deze maatregelen gaan naar verwachting in Oss 2175 van de 4500 banen verloren, waarvan 1000 banen in R&D.
MSD heeft toegezegd om mee te zoeken naar het uitplaatsen van bestaande activiteiten. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Bent u bereid om in contact te treden met MSD om te vernemen welke motieven ten grondslag liggen aan de verplaatsing van activiteiten uit Nederland en de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre er sprake is van een «level playing field» met de landen waarnaar activiteiten worden verplaatst?
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat. MSD heeft dit ook altijd bevestigd. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 15 juli jl. (kamerstuk 29 544, nr. 255), die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, zijn er al langer contacten met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen en in Canada worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Ook worden R&D-sites in de VS zelf beëindigd. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke mogelijkheden ziet u om door middel van verbetering van het vestigingsklimaat banen voor de regio te behouden of alternatieve werkgelegenheid te creëren?
Er vindt tussen veel partijen, zowel het rijk, de provincie en gemeente Oss, als vanuit MSD en andere partijen, overleg plaats om werkgelegenheid en kennis te behouden.
De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium binnen de geldende Europese regels actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Onder leiding van de gedeputeerde economie van de provincie Noord-Brabant is hiertoe een werkgroep ingesteld, zoals reeds aangegeven is het antwoord op vraag 1 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Welke mogelijkheden biedt het Europees Globaliseringfonds om de werknemers van MSD via omscholing nieuw perspectief te bieden? Bent u bereid om een aanvraag voor financiële steun uit het Globaliseringsfonds actief te ondersteunen?
Het Europees Globaliseringsfonds kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen. Het Ministerie van SZW kan een aanvraag indienen bij de Europese Commissie als aan de criteria van de verordening kan worden voldaan. De mogelijkheid om een aanvraag in te dienen wordt de komende periode uitgewerkt in samenwerking met MSD.
Bent u bereid om zich (mede) in te zetten om de kennis en het vakmanschap van werknemers die met ontslag worden bedreigd voor het bedrijf en/of de regio te behouden en te voorkomen dat werknemers massaal in de WW belanden? Welke maatregelen gaat u hiertoe samen met de werkgever treffen?
Werknemers die hun baan verliezen, zullen worden geholpen bij het zoeken naar een andere baan. Zoals ook al in mijn brief, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli jl. is aangegeven, is het UWV via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch reeds enkele weken betrokken bij voorbereidende gesprekken. De komende periode zal duidelijk worden wat het mobiliteitscentrum (netwerk van UWV met gemeenten en private partijen als uitzendbureaus) concreet kan betekenen bij het begeleiden van dit proces.
Zoals eerder aangegeven zijn er inmiddels ook twee werkgroepen ingesteld, mede gericht op het behoud van werkgelegenheid (zie het antwoord op vraag 1, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Exclusief verstrekte uitzendrechten van de inhuldiging van het Nederlands elftal |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het bericht «rechten inhuldiging bij SBS»?1
Ja, de KNVB heeft via een persbericht op vrijdagochtend 9 juli bekendgemaakt dat SBS6 de huldiging van het Nederlands elftal in beeld brengt (www.knvb.nl). SBS6 zendt alle thuiswedstrijden uit van het Nederlands elftal en in het verlengde daarvan hebben partijen afspraken gemaakt over de huldiging. Onderdeel van de huldiging is een boottocht door de grachten. Op de spelersboot is plaats voor één cameraploeg. Vrijdagmiddag 9 juli hebben SBS, NOS en de KNVB met elkaar afgesproken dat SBS6 en NOS de huldiging gezamenlijk in beeld brengen. Dit is een afspraak met gesloten beurzen. Zowel op SBS6 als op Nederland 1 is een uitzending van de huldiging te zien. Het signaal wordt door de partijen om niet beschikbaar gesteld aan derden voor radio, tv en internet.
Voor de details van de afspraken verwijs ik naar het persbericht2. Hierin geven alle partijen aan blij te zijn met deze oplossing. Partijen hebben met deze afspraken hun verantwoordelijkheid genomen voor goede verslaggeving voor het brede publiek.
Is het waar dat de KNVB exclusieve rechten heeft verstrekt aan SBS om tijdens de festiviteiten rond de inhuldiging van het Nederlands elftal de spelers en de staf te interviewen en te filmen? Zo ja, welk bedrag heeft de KNVB voor deze rechten gevraagd?
Zie het antwoord op vraag 1. SBS6 heeft wel exclusief de gelegenheid één-op»-één interviews te houden op het podium en in de ontvangstruimte van de KNVB op het museumplein. Op de boot is een «neutrale verslaggever» die voor SBS6 en NOS interviews maakt met spelers en staf. SBS liet weten dat de afspraken over de verslaggeving van de huldiging tussen partijen met gesloten beurzen zijn gemaakt.
Heeft de KNVB de bevoegdheid om exclusieve rechten te verstrekken voor het filmen van deze nationale nieuwswaardige aangelegenheid en zo ja, waaraan ontleent de KNVB deze?
Om reden van veiligheid aan boord heeft de KNVB – aanvankelijk met SBS – afgesproken dat er slechts plaats is voor één cameraploeg op de boot. De KNVB kan zelf afspraken maken over wie op de boot mag, inclusief welke vertegenwoordigers van de media. Dat is een afweging die de KNVB kan maken mede op basis van afspraken met de gemeente Amsterdam over het gebruik van de boot. Uit het gezamenlijk persbericht van KNVB, SBS6 en NOS van vrijdagmiddag 9 juli blijkt dat vervolgens goede afspraken zijn gemaakt over het gebruik van beelden en de uitzendingen van de huldiging door beide omroepen.
In welke mate financiert en organiseert de KNVB mede de inhuldigingsfestiviteiten? Deelt u de mening dat, aangezien zij dit niet zelfstandig doen, zij ook niet zelfstandig kunnen bepalen dat er (in exclusiviteit) uitzendrechten worden verstrekt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit evenement alleen kan plaatsvinden omdat de overheid – de gemeente Amsterdam – dit evenement maximaal faciliteert en het daarom ongepast is dat de KNVB vrije nieuwsgaring tijdens dit evenement belemmert?
Zie het antwoord op vraag 1. Het is aan betrokken partijen om afspraken te maken over wie tot welke podia toegang heeft (de boot, het podium waarop de huldiging plaats vindt). Op alle overige plaatsen kan vrij gefilmd worden. Er is derhalve geen sprake van belemmering van vrije nieuwsgaring.
Deelt u de mening dat dat het onwenselijk is dat in feite een monopolie is verstrekt op het filmen en uitzenden van een belangrijke nationale nieuwswaardige aangelegenheid en dat alle journalisten en mediabedrijven gefaciliteerd zouden moeten worden om hier verslag van te doen? Zo ja, wat kunt/gaat u hier tegen doen?
Zie het antwoord op voorgaande vragen. Dit is een zaak van de betrokken partijen. Zoals is gebleken hebben partijen hier inmiddels goede afspraken over gemaakt.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk zondag 11 juli 2010 te beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en verzonden.
Medische zorg aan asiekzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA), Khadija Arib (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht over het overlijden van een Somalische zwangere vrouw in het asielzoekerscentrum te Leersum?1en2
Ja.
Wat is uw mening over het bericht dat de huisarts deze zwangere vrouw, ondanks de pijn die zij had, anderhalf uur op het spreekuur heeft laten wachten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) stelt een onderzoek in naar het tragische incident. In afwachting van dit onderzoek doe ik geen uitspraken over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden.
Is het waar dat de huisarts een half uur per dag spreekuur houdt op het asielzoekerscentrum, en dat patiënten uren moeten wachten voordat zij aan de beurt zijn? Zo ja, hoe is de huisarts bereikbaar buiten het half uur dat hij spreekuur houdt? Is dit halfuurspreekuur in de regel voldoende voor de zorgvraag in het centrum? Kunnen patiënten dezelfde dag terecht bij de huisarts? Zo nee, hoe lang bedraagt de wachttijd?
Uitgangspunt van het zorgmodel voor asielzoekers is dat de zorg zoveel mogelijk aansluit bij de reguliere zorg voor ingezetenen van Nederland. Dat betekent dat een asielzoeker zelfstandig contact kan opnemen met de huisarts die de zorg aan het betreffende centrum levert. Indien een asielzoeker daartoe niet in staat is, dan heeft hij/zij de mogelijkheid het inloopspreekuur op lokatie te bezoeken. In het zorgmodel is tevens geborgd dat een asielzoeker 24 uur per dag en 7 dagen per week ook toegang heeft tot de zorg via de Praktijklijn van het Gezondheidscentrum asielzoekers (GCA).
Op azc Leersum zijn vier inloopspreekuren per week van 9.00 uur tot 9.30 uur. De inloopspreekuren worden gehouden door de Praktijkondersteuners asielzoekerszorg van de huisarts (POHA). In deze inloopspreekuren wordt door de POHA’s ingeschat of een vervolgafspraak nodig is. In dat geval wordt voor dezelfde dag nog een vervolgafspraak met de POHA’s gemaakt. Wanneer een huisartsenconsult nodig is, wordt in de locale huisartsenpraktijk van de gecontracteerde huisarts een afspraak gepland. Wanneer er sprake is van spoed, kunnen asielzoekers diezelfde dag bij de huisarts terecht, of bezoekt de huisarts het azc voor een spoedvisite.
Ontvangen huisartsen nog steeds een dubbel tarief voor medische zorg aan asielzoekers? Zo ja, waarom is de afspraak met de Kamer op 16 december 2008, namelijk dat zorgverzekeraar Menzis per 1 januari 2010 een overeenkomst zou sluiten met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) over de medische zorg asielzoekers, niet gehaald en gebeurt dit pas in de zomer van 2010?
Huisartsen ontvangen een bedrag per ingeschreven asielzoeker. Dit is een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZA) vastgesteld tarief dat hoger ligt dan het bedrag dat zij voor «reguliere» patiënten ontvangen. Bij brief van 18 juni 20103 heb ik uw Kamer meegedeeld dat in 2011 via het Huisartseninformatiesysteem precieze productiecijfers beschikbaar komen. Deze cijfers vormen input voor de gesprekken met NZA om eventueel de tarieven aan te passen.
Hoe is de medische zorg voor asielzoekers buiten kantooruren en in weekenden geregeld? Welke protocollen worden gevolgd ingeval er binnen de asielzoekerscentra een beroep wordt gedaan op huisartsen of andere vormen van medische zorg, met name in acute situaties?
De zorg buiten kantoortijden en in de weekenden is voor asielzoekers geregeld via de Praktijklijn GCA. De asielzoeker kan 7 dagen per week en 24 uur per dag zelfstandig of met behulp van een derde contact opnemen met deze Praktijklijn-GCA. De Praktijklijn-GCA is opgezet als een landelijk callcentrum voor asielzoekers. Alle medische zorgvragen worden door de Praktijklijn-GCA telefonisch voorgelegd aan de plaatselijke huisartsenpost. De door de huisartsenpost gegeven adviezen worden dan rechtstreeks aan de asielzoeker teruggekoppeld. Zo nodig wordt daarbij een tolk ingeschakeld. Afhankelijk van de ernst van de klacht kan de asielzoeker naar de huisartsenpost komen of kan de dienstdoende huisarts bij de asielzoeker langsgaan. De protocollen zoals gehanteerd in de reguliere zorg zijn ook van toepassing op asielzoekers. In acute situaties kan rechtstreeks met het alarmnummer 112 worden gebeld.
Is het waar dat in dit geval een ambulance is gebeld en dat het een uur duurde voordat de ambulance er was? Is het waar dat de ambulancezorgverleners tot de conclusie zijn gekomen dat het niet nodig was deze zwangere vrouw te helpen? Welke argumenten werden hiervoor gebruikt?
Ja, er is een ambulance gebeld. In afwachting van het onderzoek door de IGZ doe ik daarover geen nadere uitspraken.
Is het waar dat de taalbarrière als argument werd gebruikt om de zwangere vrouw niet te helpen? Deelt u de mening dat het voor de hand ligt dat asielzoekers in asielzoekerscentra de taal nog niet spreken, en dat dit een probleem is dat via tolken kan en moet worden opgelost, zoals ook in het verleden het geval was? Deelt u de mening dat taal, communicatie of culturele factoren nooit en te nimmer een argument kunnen zijn zorg te weigeren of minder zorg te leveren dan nodig of gangbaar is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat een taalprobleem geen alibi is om zorg te weigeren of minder/andere zorg dan gebruikelijk te geven?
Ook hier geldt dat ik in afwachting van het onderzoek van de IGZ geen uitspraken doe over de omstandigheden waaronder de vrouw is overleden. Het is in de gezondheidszorg de verantwoordelijkheid van de zorgverlener er voor te zorgen dat bij problemen met taal en communicatie een tolk wordt ingeschakeld. Ik verwijs hier onder meer naar de in 2005 door verschillende zorgorganisaties vastgestelde veldnormen voor de inzet van tolken in de gezondheidszorg.
Vindt u het menswaardig dat een zieke zwangere vrouw de nacht moest doorbrengen op een matras op de gang, zonder dat een zorgverlener naar haar omkeek? Is dit gebruikelijk bij medische zorg aan asielzoekers? Zo nee, hoe verklaart u de hele gang van zaken rondom de dood van de zwangere vrouw?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie een onderzoek instelt naar de dood van de zwangere vrouw? Zo ja, worden de bewoners die dit overlijden van dichtbij mee hebben gemaakt, gehoord? Deelt u de mening dat deze bewoners als getuigen dienen te worden gehoord? Wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Het Openbaar Ministerie is een onderzoek gestart naar aanleiding van het overlijden van de vrouw. Over de inhoud en de duur van dit onderzoek kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Is er melding gedaan van dit overlijden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Bent u bereid de Inspectie een onderzoek hiernaar te laten doen en daarbij niet alleen de zorgverleners en de medewerkers van het COA te horen, maar ook de bewoners die van dit geheel getuige waren?
Het overlijden is gemeld bij de IGZ. De IGZ beschouwt dit overlijden als een calamiteit en zal de melding conform de Leidraad Meldingen onderzoeken. De IGZ heeft inmiddels aan alle relevante partijen gevraagd om de Inspectie te rapporteren over hun feitelijke bemoeienis in deze casus en over de resultaten van het onderzoek dat ze hebben uitgevoerd. Op basis van deze informatie en op basis van eventueel aanvullend eigen onderzoek waarbij ook getuigen kunnen worden gehoord, zal de Inspectie een rapport opstellen dat in het najaar zal verschijnen.
Welke afspraken zijn precies gemaakt in de overgangsfase van Medische Opvang Asielzoekers (MOA) naar Menzis over de bereikbaarheid van huisartsen en andere vormen van acute zorg buiten kantooruren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar vraag 5. Daarnaast is in de overgangsfase naar het huidige zorgmodel een Taskforce – bestaande uit vertegenwoordigers van het COA, Menzis en GGD Nederland – actief geweest, die, indien nodig, voortvarend maatregelen kon treffen om het zorgmodel goed te implementeren.
Kan aangegeven worden hoe huisartsen en andere zorgverleners in Nederland staan ten opzichte van de zorg voor asielzoekers? Hoe is de bereidheid om deze zorg te verlenen, met name onder huisartsen? Denkt u dat er een knelpunt zou kunnen bestaan bij huisartsen ten aanzien van het beslag dat de zorg voor asielzoekers legt op de tijd en praktijk van een huisarts? Kan een overzicht gegeven worden van de asielzoekerscentra in Nederland, met daarbij aangegeven hoeveel huisartsen en andere zorgverleners geacht worden aan bewoners in deze centra zorg te verlenen? Kan daarbij aangegeven worden hoeveel tijd en zorg per huisarts er in de afgelopen jaren is besteed aan zorg voor bewoners van asielzoekerscentra en welk aantal minimaal verwachte uren zorg te leveren door de huisarts is afgesproken?
De afspraken over de huisartsenzorg voor asielzoekers sluiten zoveel mogelijk aan bij de reguliere gezondheidszorg in Nederland. Aan iedere COA-locatie is minimaal een huisarts verbonden voor de huisartsenzorg. Afhankelijk van het aantal asielzoekers per locatie wordt huisartsenzorg geleverd door een groep of samenwerkingsverband van huisartsen. Op de meeste COA-locaties worden laagdrempelige inloopspreekuren gehouden door de Praktijkondersteuner Huisartsen voor Asielzoekerszorg (POHA). Deze werkt onder de directe verantwoordelijkheid van de huisarts. Het uitgangspunt is dat huisartsen de asielzoekers zien in de eigen praktijk, tenzij dit vanuit zorgoogpunt onverantwoord is. In overleg tussen COA en GCA wordt dan besloten dat zorg op locatie kan worden geboden. De gecontracteerde huisartsen en hun praktijkondersteuners zijn zeer betrokken bij de specifieke patiëntenpopulatie en bieden kwalitatief verantwoorde huisartsenzorg conform hun beroepsnormen en -standaarden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen reguliere patiënten en asielzoekers.
De precieze normering ten aanzien van te leveren zorg is in de contractuele relatie tussen het COA en Menzis vastgelegd. Mocht het onderzoek van de IGZ daartoe aanleiding geven, dan zal ik de contractuering van de zorg nader bezien.
Kleine zorginstellingen voor vertandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten die failliet dreigen te gaan door subsidiestop op persoonsgebonden budget |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Wij gaan failliet», waarin zorgboerderij «In ’t zadel» de noodklok luidt vanwege de subsidiestop op persoongsgebonden budgetten (pgb)?1
Het artikel meldt dat zorgboerderij In ’t Zadel op korte termijn failliet dreigt te gaan door de abrupte landelijke subsidiestop op het pgb. De landelijke subsidiestop op het pgb is tijdelijk vanaf 1 juli tot het eind van dit jaar en alleen voor cliënten die voor het eerst een pgb aanvragen. Zorgboerderij In »t Zadel stond al vóór de afkondiging van de tijdelijke subsidiestop in de rode cijfers. Aangezien de subsidiestop op het pgb niet geldt voor pgb-houders, die al bij zorgboerderij In ’t Zadel in zorg zijn, zijn deze problemen niet ontstaan door de tijdelijke pgb-stop.
Hoeveel zorgboerderijen zijn er die vooral werken met verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten?
Uit onderzoek blijkt dat het aantal zorgboerderijen in de loop der jaren aanzienlijk is gestegen. Voor 2010 zijn er 762 zorgboerderijen bekend (bron: www.zorgboeren.nl). Van de in totaal 762 zorgboerderijen in Nederland werken 561 zorgboerderijen vooral met verstandelijk gehandicapten en 431 zorgboerderijen met cliënten met een psychische hulpvraag.
Hoeveel zorgboerderijen zijn door de pgb-perikelen in de problemen gekomen?
Bij mijn weten is er nog geen zorgboerderij door de pgb-perikelen in de problemen gekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1, waarbij ik aangeef dat de problemen bij zorgboerderij In ’t Zadel niet zijn ontstaan door de tijdelijke pgb-stop.
Zijn het vooral deze zorgboerderijen die te lijden hebben van de pgb-problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat deze waardevolle vorm van zorg verdwijnt?
Het zijn vooral potentiële budgethouders die niet tot een van de uitzonderingsgroepen behoren die de gevolgen ondervinden van de pgb-subsidiestop.
Bij zorgboerderijen is het van belang onderscheid te maken tussen zorgboerderijen die dagbesteding leveren en zorgboerderijen waar ook gewoond wordt. Woonzorgboerderijen zijn wooninitiatieven die onder de uitzonderingsgroep van de stop op de pgb-toekenningen kunnen vallen. De zorgboerderijen die dagbesteding leveren, kunnen met de toekenningenstop te maken krijgen voor hun cliënten die voor het eerst een pgb aanvragen. Voor bestaande pgb-houders die zij in zorg hebben, verandert er niets. Zij behouden hun pgb.
Zorgboerderij In ’t Zadel is een zorgboerderij die dagbesteding levert en ook verblijf biedt.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Wat is het alternatief voor deze vorm van zorg als zorgboerderijen het afvalputje vormen van de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), omdat deze zorgboerderijen «mensen opvangen die nergens anders kunnen aarden of niet passen in het concept van een instelling»?2
Het rapport Marktperspectief zorgboerderijen in Nederland van Stichting Green Valley (september 2008) geeft aan dat «de financieringsvormen van verleende zorg op zorgboerderijen verschillend zijn en onder te verdelen zijn in de navolgende categorieën:
Uit de analyse van beschikbare gegevens blijkt duidelijk dat de grotere bedrijven veelal onderdeel zijn van een zorginstelling en/of over een eigen AWBZ-erkenning beschikken. De hoofdmoot van cliënten bij de kleinere bedrijven beschikt over een pgb. Het beschikbare cijfermateriaal is evenwel niet voldoende gespecificeerd om meer nauwkeurige uitspraken te doen over de verdeling van de omzet over deze categorieën.».
Voor nieuwe pgb-aanvragers is het alternatief de zorg in natura te ontvangen. Zij kunnen geplaatst worden in een zorgboerderij die onder de categorieën 2., 3. en 4. vallen.
Het rapport Marktperspectief zorgboerderijen in Nederland geeft tevens aan dat «uit een casestudy bij een beperkt aantal zorgboerderijen bleek dat de bezettingsgraad slechts 47% was. Enerzijds is dat toe te schrijven aan cliënten die niet op komen dagen, of met verlof of ziek zijn; aan de andere kant is er kennelijk nog ruimte om meer cliënten te ontvangen.».
Hieruit concludeer ik dat de zorgboerderijen geen wachtlijsten kennen en deze waardevolle vorm van zorg niet verdwijnt. Door mix aan financiering zal als gevolg van de subsidiestop op het pgb het merendeel van de zorgboerderijen niet verdwijnen.
Hoeveel zorgboerderijen zijn het afgelopen jaar failliet gegaan door de bezuinigingen in de AWBZ en/of pgb-perikelen? Hoe is de situatie nu in vergelijking tot uw antwoorden op eerdere vragen toen uw voorganger stelde dat faillissementen van zorgboerderijen geen trend waren?3
Voor wat betreft uw eerste vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
In reactie op uw tweede vraag geef ik u aan dat van een trend nog steeds geen sprake is. Cliënten met een pgb die al in zorg zijn bij een zorgboerderij, behouden hun pgb. Zorgboerderijen kunnen tot eind van dit jaar alleen geen nieuwe cliënten met een pgb aantrekken. Voor woonzorgboerderijen geldt dat in het geval een van de cliënten door omstandigheden niet meer aan het initiatief kan deelnemen (bijvoorbeeld als gevolg van verhuizing of overlijden), de overige individuele cliënten aan het zorgkantoor dienen aan te geven dat de continuïteit van de zorgverlening in gevaar komt als aan de aspirant bewoner geen pgb wordt toegekend. In dit licht is de uitzondering ook alleen van toepassing op cliënten met gebundelde pgb-subsidies die geen deel uitmaken van de reguliere exploitatie van (een keten van) zorg in natura aanbieders.
De samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland en Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op de samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, de Amsterdamse Cordaan-academie en de Chinese stad Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg?1
Vele steden en provincies onderhouden nauwe banden met China. Hierdoor worden vele gezamenlijke culturele, maatschappelijke en economische samenwerkingsprojecten ontwikkeld. Vanuit economisch perspectief wordt deze samenwerking positief benaderd. Deze banden dragen in algemene zin bij tot groei van de Nederlandse handel met China en het aantrekken van Chinese investeringen in Nederland. Of provincies dit soort verbanden aangaan is aan henzelf. Dat is hun autonomie, zij leggen daarover verantwoording af aan provinciale staten.
Kunt u aangeven of de samenwerking aansluit bij de kerntaken van de provincie Zuid-Holland en op welke wettelijke taken van de provincie dit project van toepassing is?
In het bestuursakkoord rijk – provincies, dat afgesloten is in 2008, zijn rijk en provincies met elkaar overeengekomen dat provincies zich zullen concentreren op hun kerntaken. Taken in het ruimtelijk, economisch en cultureel domein zijn daarbij opgevat als kerntaken. De provincie Zuid-Holland geeft aan de samenwerking in Sjanghai te zijn aangegaan in het kader van regionale economische ontwikkeling. Dit soort samenwerking is geen wettelijke taak van de provincie en is een zaak van de provincie. De regering begrijpt dat de vraag aan de orde kan komen of het aangaan van dit soort samenwerkingsverbanden tot de kerntaken gerekend zou moeten worden. Verantwoording hierover vindt plaats in de Provinciale Staten.
Welke formele rol heeft de provincie Zuid-Holland in de gehandicaptenzorg in Nederland, en hoe verhoudt die rol zich tot deze samenwerking?
De provincies hebben geen wettelijke taken met betrekking tot de AWBZ gefinancierde gehandicaptenzorg. In het voornoemde bestuursakkoord is afgesproken dat provincies zich buiten hun kerntaken, als gebiedsregisseur beperken tot het aanbrengen van bovenlokale samenhang en het leggen van verbindingen met de fysieke structuur.
Kunt u aangeven wat de directe kosten zijn van dit project?
Uit contact met de provincie blijkt dat er vooralsnog geen budget gereserveerd is voor deze samenwerking. Er is slechts bevestigd dat de deelnemende partijen zullen nagaan op welke wijze ondersteuning kan worden geboden bij revalidatie en gehandicaptenzorg. Vooralsnog zal Zuid-Holland bezoeken van Chinese experts op het gebied van gehandicaptenzorg faciliteren. Het betreft dus voornamelijk kennisuitwisseling.
Kunt u inzichtelijk maken in welke mate andere provincies dergelijke projecten opzetten c.q. uitvoeren?
Zoals reeds werd aangegeven, hebben vele provincies/steden nauwe banden met Chinese counterparts. Het rijk heeft hier geen overzicht van.
Zijn er ambtelijke contacten geweest tussen de provincie Zuid-Holland en enig ministerie over deze activiteit?
Ja, met het ministerie van VWS.
Onderschrijft u de stelling dat dergelijke projecten in beginsel niet passen binnen de kerntaken van de provincie, en dat zij primair, zo niet volledig, de verantwoordelijkheid zijn van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
De voortgang van de toewijzing van de 26e Nederlandse zetel in het Europees Parlement |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Kunt u aangeven wanneer Nederland de uitnodiging voor de afvaardiging van een Nederlandse EP-waarnemer vanuit Brussel zal krijgen?
Het is nog niet bekend op welke termijn de uitnodiging voor de aanwijzing van de waarnemer tegemoet kan worden gezien. Uit het Reglement van het Europees Parlement volgt dat die uitnodiging kan worden gedaan na de ondertekening van de verdragswijziging die ertoe strekt het aantal parlementsleden van enkele lidstaten tot het einde van de huidige zittingsperiode van het Europees Parlement te verhogen. Aan deze voorwaarde is inmiddels voldaan; het Protocol tot wijziging van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie gehechte Protocol betreffende de overgangsbepalingen, is op 23 juni 2010 ondertekend.
In hoeverre hangt deze procedure samen met de wettelijke regelgeving omtrent de toewijzing van de extra EP-zetels in andere landen? Zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat Nederland nog enkele jaren moet wachten op de 26ste zetel als andere lidstaten hun procedures hiervoor nog niet adequaat geregeld hebben?
Het is op dit moment niet duidelijk of de uitnodiging voor de afvaardiging van de waarnemers pas wordt gedaan als in alle lidstaten die het aangaat, bekend is welke personen als lid van het Europees Parlement zullen worden afgevaardigd en de daarvoor eventueel benodigde wetgeving tot stand is gebracht.
De extra leden van het Europees Parlement kunnen pas na de inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Protocol tot het Europees Parlement toetreden. De datum van inwerkingtreding van het Protocol hangt af van de snelheid waarmee het Protocol door de lidstaten van de Europese Unie wordt geratificeerd. Het Protocol treedt in werking op 1 december 2010 als alle lidstaten van de Europese Unie het Protocol voor die datum hebben geratificeerd. Als dit niet het geval is, treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het moment waarop de laatste lidstaat tot ratificatie overgaat.
Welke maatregelen overweegt u bij het uitblijven van de uitnodiging? Bent u bereid zich in Brussel (nogmaals) sterk te maken voor een snelle afhandeling van de toewijzing van de extra zetels in het Europees Parlement, zodat de waarnemers geen jaren hoeven te wachten op hun benoeming?
De mogelijkheid om de extra leden van het Europees Parlement vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Protocol een waarnemersstatus te verlenen is door het Europees Parlement zelf gecreëerd. Ik ga er dan ook van uit dat de uitnodiging door het Europees Parlement zal worden gedaan.
Deelt u de mening dat het waarnemerschap zo snel mogelijk moet worden vervangen door een volledig lidmaatschap van het Europees Parlement met alle bijkomende rechten, zoals stemrecht en het verkiesbaar stellen voor functies in het Parlement? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet streeft naar een zo spoedig mogelijke ratificatie van het hiervoor genoemde Protocol.
Mogelijk wanpraktijken en of fraude bij CDM-projecten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het onderzoek dat wordt uitgevoerd naar mogelijke wanpraktijken en of fraude bij Clean Development Mechanism (CDM)-projecten die betrekking hebben op HCFC-22?12
Ja.
Bent u bereid te zijner tijd de resultaten van het onderzoek vergezeld van een kabinetsreactie aan de Kamer te doen toekomen? Wanneer mag de Kamer dit verwachten?
Ja.
De CDM Executive Board moet nog besluiten over een aanvullend onderzoek. Het is nog onduidelijk hoelang een mogelijk aanvullend onderzoek zal duren alsmede wanneer daarna de positiebepaling van de CDM Executive Board zal zijn afgerond, doch met enkele maanden moet worden gerekend.
Kunt u uiteenzetten wat de verdenking inhoudt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Welke projecten in welke landen zijn verdacht?
Hoewel de NGO die deze zaak aanhangig heeft gemaakt zich daarover niet expliciet heeft uitgesproken ga ik ervan uit dat alle 22 HFC projecten die onder het CDM zijn goedgekeurd zullen worden onderzocht. Deze projecten zijn gelegen in China, India, Zuid-Korea, Mexico en Argentinië
Hoeveel Nederlandse emissierechten worden betrokken uit projecten die verdacht zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46).
Hoeveel geld heeft het kabinet (bij benadering) aan die projecten besteed en hoeveel is er nog gereserveerd?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief d.d. 14 juli 2010 (kamerstuk 31 793, nr. 46), waarin is aangegeven om welke volumes het gaat en welk deel al is geleverd en betaald. De namens VROM overeengekomen prijs is vertrouwelijke informatie die op grond van contractvoorwaarden niet openbaar mag worden gemaakt. De huidige marktprijs voor CDM projecten ligt tussen € 10 en € 12 per ton CO2-eq reductie, doch VROM heeft minder betaald.
Wilt u uiteenzetten op welke momenten mogelijk misbruik van deze CDM-projecten is gesignaleerd (door bijvoorbeeld het kunstmatig verhogen van de uitstoot om die later tegen geringe kosten maar voor veel geld te verlagen), mede gezien het feit dat al in 2005 de CDM-regels dienaangaande zijn aangepast om kennelijk opgetreden of dreigend misbruik te bemoeilijken? Welke inspanningen heeft u sinds de eerste melding van mogelijk misbruik geleverd om misbruik tegen te gaan en de eigen emissie-rechten te schonen?
Deze zaak is pas zeer recent aanhangig gemaakt via een verzoek van de NGO aan de CDM Executive Board, ingediend eind juni 2010. Tot dan toe is er vanuit gegaan dat de aanscherpingen uit 2005 afdoende zijn; het voorgestelde nadere onderzoek zal moeten uitwijzen of dat inderdaad het geval is.
Zijn er nog meer types CDM-projecten waarbij misbruik vermoed en/of onderzocht wordt? Zo ja, welke?
Nee.
Wat is het Nederlandse standpunt over de toekomst van CDM als onderdeel van internationaal klimaatbeleid en welke posities nemen andere actoren in deze discussie in?
Nederland is van oordeel dat CDM in een toekomstig klimaatregime beschikbaar moet blijven, maar voornamelijk gericht op de LDCs (Least Developed Countries) en andere niet snel-groeiende economieën, Snel-groeiende economieën zoals China en India zouden grotendeels van CDM moeten worden uitgesloten en uitgenodigd over te gaan naar een meer sectorale benadering. Dit standpunt vindt brede steun binnen de EU en ook wel daarbuiten, maar wordt vooralsnog niet gedeeld door de betrokken snel-groeiende economieën.
Was of bent u op de hoogte van fraude bij de CDM-projecten? En welke maatregelen zijn hierbij genomen of overwogen?
Het is te vroeg om te constateren of er daadwerkelijk sprake is van fraude. Eerst moet het nader onderzoek worden afgewacht.
Overlast van arbeidsmigranten op bungalowpark Patersven te Zundert |
|
Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de al jaren durende ernstige overlast, verloedering, geluidsoverlast, alcoholmisbruik en parkeeroverlast op bungalowpark Patersven te Zundert, veroorzaakt door het in grote getale huisvesten van arbeidsmigranten uit Polen, Roemenië en Bulgarije, met als gevolg dat veel woningen al jaren te koop staan en de zittende bewoners gebukt gaan onder de overlast en verloedering? Zo ja, bent u bereid in overleg te treden met gemeenten, werkgevers, arbeidsmigranten en bewoners van het bungalowpark om een einde te maken aan de verloedering en overlast zoals u heeft aangekondigd in uw brief?1 Zo nee, hoe vaak is bungalowpark Patersven door de Arbeidsinspectie, gemeente en andere handhavinginstanties al dan niet gezamenlijk gecontroleerd? Wat zijn de uitkomsten van deze controles?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De woningen op het bungalowpark Patersven in Zundert zijn in bezit van individuele woningeigenaren die verenigd zijn in een Vereniging van Eigenaren (VVE). De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Daarnaast is het primair de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering handhavend op te treden. De Arbeidsinspectie heeft geen toezichthoudende taken als het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten.
Voldoet de huisvesting van arbeidsmigranten op Patersven aan de normen die u recent bent overeengekomen met uitzendbureaus en werkgevers over huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid in overleg te treden met deze partijen opdat heel snel wordt voldaan aan deze normen?1
Een aantal woningeigenaren op Patersven kiest ervoor om hun woning te verhuren aan derden ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Daarmee handelen zij in strijd met de statuten van de Vereniging van Eigenaren (VVE), waarvan alle woningeigenaren lid zijn. Van de woningen die aan derden worden verhuurd wordt geen registratie bijgehouden. Uit de gemeentelijke controleactie blijkt dat tot de huurders ook uitzendbureaus voor buitenlandse arbeidsmigranten behoren. Tenminste enkele van deze bureaus zijn bij één van de landelijke branchekoepels aangesloten. Het is aan de uitzendbranche zelf om zorg te dragen dat de individuele leden uitvoering geven aan de recent overeengekomen afspraken over de kwaliteit van de huisvesting.
Deelt u de mening dat overlast van arbeidsmigranten ook op vakantie- en bungalowparken niet kan worden getolereerd en net zoals in woonwijken streng moet worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u dat op bungalowpark Patersven bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Overlast in zowel woonwijken als op bungalowparken dient niet getolereerd te worden. Conform de statuten van de VVE op Patersven is het voortbrengen van onredelijke hinderveroorzakende muziek en geluiden niet toegestaan. De VVE is verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht betreffende het gebruik van de recreatiebungalows. Hiervoor is een beheerder aangesteld. Verder is het, zoals ook aangegeven bij vraag 1, een taak van de gemeente om bij overlast handhavend op te treden.
Bent u bereid een onderzoek op dit park uit te laten voeren door de VROM-inspectie en de Kamer te informeren over de resultaten van dit onderzoek? Zo ja, wanneer kunnen wij de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet? Welke actie gaat u dan ondernemen om de gemeente, provincie, werkgevers en arbeidsmigranten ertoe te bewegen een einde te maken aan de ernstige overlast, verloedering en huisvestingsproblemen op bungalowpark Patersven te Zundert?
Een onderzoek door de VROM-Inspectie acht ik niet opportuun. De gemeente is in eerste instantie verantwoordelijk voor een dergelijk onderzoek. Ik ben zeker bereid om in gezamenlijkheid met betrokken partijen te bekijken of het door mij aangekondigde praktijkteam MOE-landers een rol kan spelen bij de problemen op Patersven. Daarbij zal ook bekeken moeten worden welke acties nodig zijn.
Bent u bereid het Praktijkteam overlast MOE-landen beschikbaar te stellen aan de gemeente Zundert om de problematiek op het bungalowpark Patersven op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het zijn van een privéterrein geen reden mag en kan zijn om bewoners aan hun lot over te laten?2 Welke belemmeringen zijn er omdat het hier een privéterrein betreft en welke instrumenten, zoals onder andere verwoord in de «Handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering» kan de gemeente Zundert wel inzetten om de overlast als gevolg van arbeidsmigratie uit MOE-landen aan te pakken?
Ja, die mening deel ik. De VVE is middels de beheerder verantwoordelijk voor het houden van algemeen toezicht op het park. Daarnaast is het de taak van de gemeente om bij overlast en verloedering op te treden, ook in het geval van een privéterrein. De handreiking «Aanpak woonoverlast en verloedering» dient als ondersteuning bij die taak en geeft gemeenten inzicht in de middelen die ter beschikking staan. Zo kan de gemeente op basis van onder andere het bestemmingsplan en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) handhavend optreden. Verder kan het bestuur van de VVE de leden, die in strijd met de statuten van de VVE hun woning aan derden verhuren daarop aanspreken, eventueel via de burgerlijke rechter.
In hoeverre kan de beheerder van het vakantiepark verantwoordelijk worden gesteld voor de overlast op het vakantiepark? Welke bestuurlijke- en strafrechtelijke maatregelen zijn hiervoor beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt het experiment ter legalisatie van Parc Patersven te Zundert, waarin rijk, provincie en gemeente samenwerken om het vakantiepark om te vormen tot een gewone woonwijk, afgerond? Kunt u dit tevens toelichten?
Op het park rust op dit moment een recreatieve bestemming. Sinds 2006 zijn er plannen tot legalisatie van het park, waardoor Patersven een gewone woonwijk wordt. Daartoe zijn (haalbaarheids)onderzoeken uitgevoerd. Volgens de statuten moet de VVE zorgen voor een goed beheer op het park. Eind 2009 heeft de Gemeenteraad ingestemd met een Plan van Aanpak Herstructurering Parc Patersven. Daarbij is overwogen dat, voordat eventuele legalisatie kan plaatsvinden, het beheer op het park in orde moet zijn. In alle contacten tussen gemeente (ambtelijk en bestuurlijk) en de VVE is volgens de gemeente aangegeven dat het beheer in orde moet zijn. In het voorjaar van 2010 is gebleken dat dit niet gebeurd is. De verantwoordelijk wethouder heeft recent aangegeven dat hij dit najaar duidelijkheid wil hebben over het beheer en dat hij nog dit jaar een besluit wil voorbereiden met betrekking tot handhaving of legalisatie van het park.
Zal het nieuwe Bouwwerkenbesluit als het gaat om gebouwen met logiesfuncties ook van toepassing worden op vakantie- en bungalowparken? Wanneer treedt dit besluit in werking?
Evenals het huidige Bouwbesluit 2003 heeft het nieuwe Bouwbesluit betrekking op alle gebouwen, waaronder dus ook gebouwen met een logiesfunctie. Of de voorschriften voor gebouwen met een logiesfunctie in een concreet geval van toepassing zijn, hangt af van de vraag of de gebruiksfunctie van het betreffende gebouw voldoet aan de omschrijving van het begrip «logiesfunctie» in het Bouwbesluit. Die omschrijving luidt: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Daartoe behoren bijvoorbeeld hotels, motels, pensions en vakantiehuisjes. Afhankelijk van hun gebruik kunnen daartoe dus ook gebouwen op vakantie- en bungalowparken behoren. Het streven is om het nieuwe Bouwbesluit op 1 juli 2011 in werking te laten treden. Gelet op de nog te volgen procedurestappen met het ontwerpbesluit zal evenwel eerst eind dit jaar duidelijk zijn of die datum haalbaar is.
Hoeveel (arbeids)migranten uit welke landen staan ingeschreven bij de GBA te Zundert en hoeveel (arbeids)migranten verblijven in totaal in Zundert? Hoeveel mensen volgen een taal- en inburgeringscursus? Wat is het beleid van de gemeente Zundert en werkgevers inzake de integratie van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa? Hoeveel werkvergunningen voor Roemenen en Bulgaren zijn door het UWV afgegeven in Zundert e.o.?
Volgens opgave van de gemeente hebben zich 1 128 migranten van diverse nationaliteiten ingeschreven in de GBA van de gemeente. Daarvan zijn 625 arbeidsmigrant, afkomstig uit Polen, Hongarije, Slovenië, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenie en Bulgarije. De gemeente Zundert heeft geen zicht op het werkelijke aantal arbeidsmigranten in Zundert. Verder zijn in Zundert 80 personen bezig met een taal- en inburgeringscursus. De gemeente voert op dit moment alle wettelijke taken uit waartoe zij op grond van de Wet inburgering verplicht is. UWV WERKbedrijf heeft in 2010 in de gemeente Zundert in totaal 715 tewerkstellingsvergunningen verleend, waarvan 704 voor werknemers met de Roemeense nationaliteit en 11 voor werknemers met de Bulgaarse nationaliteit.
Zijn er andere gemeenten die wel succesvol beleid voeren met betrekking tot de huisvesting van MOE-landers op een vakantie- of bungalowpark? Zo ja, welke en waaruit bestond dat beleid?
In het kader van de totstandkoming van het Plan van Aanpak Huisvesting en integratie van MOE-landers is met diverse gemeenten gesproken. Uit die gesprekken is tot nu toe niet gebleken dat er zich grote (of structurele) problemen voordoen met betrekking tot huisvesting op recreatieparken daar waar dit aan de orde is.
Het innen van bestuursrechtelijke zorgpremie bij onderbewindgestelden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de bestuursrechtelijke zorgverzekeringspremie van 130% voor grote problemen zorgt bij mensen die niet meer in staat zijn hun financiën zelf op orde te houden, zoals dementerenden?
De vraagstelling lijkt te suggereren dat de maatregelen die zijn opgenomen in de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering voor groepen mensen die niet in staat zijn hun eigen financiële belangen te behartigen, grote problemen opleveren. Uit de onderstaande beantwoording blijkt dat dit niet het geval is.
De bestuursrechtelijke premie wordt opgelegd door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) in het kader van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering. Deze bestuursrechtelijke premie wordt pas opgelegd nadat de verzekerde een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. Voordat het zover is, dient een zorgverzekeraar respectievelijk na twee en vier maanden de verzekerde per brief te informeren over de achterstand, een betalingsregeling aan te bieden en te wijzen op de gevolgen wanneer de schuld verder oploopt. Daarbij wordt gewezen op de aanmelding bij het CVZ, de mogelijkheid dat de premie wordt ingehouden op het inkomen en het feit dat de bestuursrechtelijke premie hoger is. De verhoogde premie is bedoeld als prikkel om de wanbetaler aan te sporen het niet zo ver te laten komen dat de achterstand meer dan zes maanden zal bedragen en de wanbetaler te laten inzien dat het voordeliger is de nominale premie aan de zorgverzekeraar te voldoen.
Wanneer mensen niet in staat zijn zelf hun financiën op orde te houden, niet reageren op de genoemde brieven, niet ingaan op een afbetalingsregeling of een afbetalingsregeling niet nakomen, noch andere personen hen daarbij helpen, zal een zorgverzekeraar in de regel de verzekerde als wanbetaler aanmelden bij het CVZ, dat dan gehouden is een bestuursrechtelijke premie op te leggen. Mij is bekend dat in het kader van schuldhulpverlening de hogere bestuursrechtelijke premie gevolgen kan hebben voor de aflossingscapaciteit. Om deze reden wordt in het hierboven beschreven voortraject veel aandacht gegeven aan maatregelen om te voorkomen dat verzekerden een betalingsachterstand oplopen en in het bestuursrechtelijke premieregime terecht komen.
In de regelgeving is opgenomen dat wanneer de wanbetaler de schulden aan verzekeraar heeft afgelost en de zorgverzekeraar betrokkene heeft afgemeld, het CVZ de mogelijkheid heeft de opslag van 30% kwijt te schelden. De opslag dient immers geen doel meer als de wanbetaler aan zijn betalingsverplichtingen jegens de zorgverzekeraar heeft voldaan. Het verminderen van de nog openstaande schuld bij het CVZ kan daarbij helpen. Het CVZ zal niet tot invordering van het saldo van de eindafrekening (d.w.z. de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premies) overgaan als (onder meer) tussen de wanbetaler en de zorgverzekeraar een schuldregeling tot stand is gekomen. Voorwaarde is wel dat de wanbetaler de regeling nakomt. Het is dan van groter belang dat de verzekeringnemer zijn nominaal verschuldigde zorgverzekeringspremie blijft voldoen aan de zorgverzekeraar en niet opnieuw in het bestuursrechtelijke premieregime terecht komt.
Op dit moment ontvangt het CVZ van verzekeraars voornamelijk meldingen van zogenaamde «stuwmeergevallen».1 Dit zijn wanbetalers die vaak al aanzienlijk meer schuld hebben opgebouwd dan zes maanden achterstand, waardoor ook het treffen van afbetalingsregelingen of schuldhulpverlening problematischer is. Na oktober is het stuwmeer van oude gevallen verwerkt. Voor mensen die dan problemen krijgen bij het betalen van de nominale premie is de schuldproblematiek overzichtelijker.
Kent u de casus van mevrouw B.?1 Waarom wordt een mevrouw van 76 jaar, die sinds maart van dit jaar onder bewind is gesteld, niet de kans geboden op een redelijke manier de betalingsachterstand in te lopen?
De casus was mij nog niet bekend. Uit het mij ter beschikking gestelde dossier blijkt dat betrokken verzekerde een naast familielid als zaakwaarnemer heeft gehad, die de belangen van de verzekerde -naar het zich laat aanzien- niet naar behoren heeft behartigd en ondanks de twee- en viermaandsbrieven niet is overgegaan tot betaling van de achterstallige premie of een beroep heeft gedaan op schuldhulpverlening. Op gegeven moment heeft de verzekeraar de vorderingen in handen van een deurwaarder gegeven. Deze deurwaarder heeft, aldus het dossier, meerdere keren contact gehad met de zaakwaarnemer teneinde de betaling van de schuld in der minne te regelen. Nadat door deze zaakwaarnemer een betalingsregeling niet werd nagekomen, zijn verdere incassostappen genomen.
Op 4 maart 2010 is een bewindvoerder aangesteld. De bewindvoerder heeft op 10 maart 2010 de zorgverzekeraar aangeschreven met het verzoek de invordering niet uit handen te geven. Uit het dossier blijkt dat de executoriale vonnissen dateren uit de periode 22 oktober 2008 tot en met 17 februari 2010, zodat dit verzoek niet meer kon leiden tot het beoogde resultaat. Op 30 maart 2010 heeft de zorgverzekeraar de viermaandsbrief geschreven. Op 8 mei 2010 heeft verzekeraar de verzekerde aangemeld bij het CVZ. De bestuursrechtelijke premie werd aldus verschuldigd met ingang van de maand juni.
Bij navraag bij de zorgverzekeraar is gebleken dat de verzekeraar, naar aanleiding van een klacht van de bewindvoerder d.d. 22 juni 2010 over de gang van zaken, de verzekerde per 1 juni 2010 bij het CVZ heeft afgemeld. Dit betekent dat de bewindvoerder betaling van de nominale premie aan de zorgverzekeraar kan hervatten. Omdat de afmelding met terugwerkende kracht is gedaan, is er achteraf geen bestuursrechtelijke premie verschuldigd. Het CVZ zal de op het AOW-pensioen ingehouden 100%-premie alsnog restitueren en de incasso van de resterende 30% zal worden stopgezet.
Deelt u de mening dat ten aanzien van iemand die onder bewind is gesteld zo goed als gegarandeerd is dat de premie door de bewindvoerder wordt afgedragen? Welk doel dient dan nog de verhoogde premie van 130%, waarmee niets wordt afgelost? Is de wet zo bedoeld dat mensen deze verhoogde premie ternauwernood op kunnen brengen, en aan aflossen al helemaal niet meer toekomen?
Als op grond van artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek een bewindvoerder is aangesteld, kan er in beginsel van worden uitgegaan dat deze ervoor zorgt dat de door de onderbewindgestelde verschuldigde premies worden voldaan. Het is immers één van de hoofdtaken van de bewindvoerder om het vermogen van de onderbewindgestelde te beheren en schulden te voldoen. Gelet hierop veronderstel ik dat een bewindvoerder zal reageren op brieven van de zorgverzekeraar teneinde te voorkomen dat de premieschuld verder oploopt en dat de verzekerde wordt aangemeld bij het CVZ.
Vindt u het terecht dat ook dementerenden deze «boete» van 30% kostenopslag moeten betalen voor een opgelopen betalingsachterstand, die in het geval van dementerenden nauwelijks kwalijk kan worden genomen? Deelt u de mening dat met onderbewindgestelden anders zou moeten worden omgegaan? Welke maatregelen gaat u nemen om dat te bewerkstelligen?
Iemand die niet in staat is de eigen financiële huishouding te voeren (zoals een dementerende), zal in de regel een zaakwaarnemer hebben die zorgt voor het beheer van de financiën en die er ook voor zorgt dat premienota’s van een zorgverzekeraar betaald worden. Ook kan deze zaakwaarnemer dan in voorkomende gevallen een afbetalingsregeling met de zorgverzekeraar afspreken. Als de bewindvoerder het financiële beheer van een onderbewindgestelde op adequate wijze behartigt zal het toepassen van een opslag in de praktijk niet voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een aparte behandeling van onderbewindgestelden.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken en de gevolgde werkwijze? Waarom kunnen in een dergelijk geval alle partijen (de zorgverzekeraar, het College voor zorgverzekeringen (CVZ), de gerechtsdeurwaarder, de SVW) allemaal naar elkaar wijzen, zonder dat er een instantie de verantwoordelijkheid neemt om deze onrechtvaardigheid uit de wereld te helpen, en een redelijk aanbod te doen de door dementie ontstane betalingsachterstand in te lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom de zorgverzekeraar, ondanks een verzoek van de bewindvoerder, niet bereid bleek te overleggen over een oplossing maar de vordering uit handen heeft gegeven aan de deurwaarder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gerechtsdeurwaarder de totale premieachterstand in 8 porties heeft opgeknipt, en daarmee 8 keer de proceskosten probeert te innen, zodat niet de betalingsachterstand van € 2024,50 maar een totale som van € 4750,36 betaald moet worden? Welke maatregelen gaat u nemen tegen dergelijke praktijken of specifiek tegen deze gerechtsdeurwaarder?
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft mij meegedeeld dat haar niet is gebleken dat de totale premieachterstand is opgeknipt, doch dat er, al dan niet op verzoek van de zorgverzekeraar, herhaaldelijk een gerechtelijke procedure is opgestart voor de achtereenvolgens opeisbare premieachterstanden. De KBvG heeft het betreffende gerechtsdeurwaarderskantoor bericht dat zij in verband met dit geval een klacht bij de tuchtrechter zal indienen tegen het kantoor wegens het niet handelen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Voor wat betreft de door mij te nemen maatregelen verwijs ik naar vraag 8.
Is het opknippen van vorderingen om meer buitengerechtelijke incassokosten te kunnen innen toegestaan? Zo ja, bent u bereid hieraan een einde te maken en daarmee uitvoering te geven aan het voorstel van de SP dat rekeningen juist zoveel mogelijk moeten worden samengevoegd om onnodige kostenopslag te voorkomen?2 Zo niet, waarom niet?
Op zichzelf is het geoorloofd om herhaaldelijk gerechtelijke procedures te starten voor het innen van verschillende vorderingen, zij het dat onder omstandigheden geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van misbruik van recht. Dat oordeel is echter aan de rechter voorbehouden.
In juni van dit jaar is bij uw Kamer het wetvoorstel ingediend tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het normeren van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte3. Op dit moment volgt uit de wet dat buitengerechtelijke incassokosten «redelijk» moeten zijn. Op basis van het wetsvoorstel zal bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald welk bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten maximaal aan een schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Deze regeling zal ook voorschriften bevatten voor het geval een schuldeiser meerdere vorderingen op een schuldenaar heeft. Het uitgangspunt is dan dat de vergoeding voor de incassokosten wordt berekend aan de hand van het totaal aan verschuldigde bedragen.
Het toepassen van vervangende hechtenis door het CJIB |
|
Sadet Karabulut |
|
Kent u de casus van mevrouw L.?1 Hoe beoordeelt u het feit dat mevrouw L. niet door de strafrechter in detentie is gezet, vanwege de zorg voor haar 5-jarige zoontje onder de voorwaarden dat de schade aan de slachtoffers zou worden vergoed, maar dat nu toch detentie dreigt omdat de schadevergoeding niet binnen de termijn van 36 maanden kan worden terugbetaald?
De vervangende hechtenis die dreigt voor betrokkene is geen besluit van het CJIB maar vloeit rechtstreeks voor uit het arrest dat het Hof te Den Haag op 19 november 2009 heeft gewezen. Daarin is bepaald dat mevrouw geen detentie behoefde te ondergaan als zij haar schuld aan degenen die zij heeft gedupeerd (ongeveer 80 duizend euro) zou voldoen. Het Hof heeft, alle in deze zaak spelende belangen afwegende, bepaald dat indien zij deze schuld niet voldoet, zij gedurende 365 dagen in vervangende hechtenis zal worden genomen.
Deelt u de mening dat het in het belang van de slachtoffers is dat mevrouw L. zo spoedig mogelijk de gehele schadevergoeding betaalt die haar als maatregel is opgelegd door de strafrechter? Op welke wijze draagt vervangende hechtenis hier aan bij, nu met deze vervangende hechtenis slechts de executie van de schadevergoedingsmaatregel wordt gestaakt?
Ik deel vanzelfsprekend de mening dat de door de strafrechter opgelegde schadevergoeding moet worden voldaan. De dreiging van een voorlopige hechtenis is een uiterste middel om de veroordeelde tot betaling aan te zetten, en heeft daarnaast tot doel om door zijn afschrikwekkende werking betrokkene (en anderen) ervan te weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven. Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om deze reden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
In wiens belang is de vervangende hechtenis uiteindelijk? Wanneer iemand niet beschikt over vermogen, zal vervangende hechtenis dan leiden tot betaling van de schadevergoeding? Met andere woorden, wordt er eigenlijk wel gekeken of er sprake is van betalingsonwil of betalingsonmacht?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat het CJIB geen andere betalingsregeling aanbiedt dan een waarbij maandelijks bijna € 3000 moet worden betaald, terwijl de maandelijkse inkomsten van mevrouw L. een kwart hiervan bedragen? Waarom is een soepelere betalingsregeling met het CJIB in een dergelijk geval, waarbij overduidelijk sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil, niet mogelijk?
De taak van het CJIB is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechter. Daarbij kan het CJIB een betalingstermijn van 36 maanden voorstellen, en in schrijnende gevallen kan deze nog verder worden verlengd. Uitgangspunt hierbij is wel dat de openstaande schuld daadwerkelijk moet worden voldaan.
Als het CJIB zou instemmen met dermate lange betalingstermijnen dat betaling van de schuld onmogelijk of zeer onzeker wordt dan komt dit er in feite op neer dat het CJIB een deel van de schuld kwijtscheldt. Een dergelijke beslissing is niet aan het CJIB, maar aan de rechter.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2 Bent u nog steeds van mening dat er maatwerk moet worden geleverd door het CJIB bij de beoordeling van de vraag of iemand in aanmerking komt voor een betalingsregeling, vooral wanneer sprake is van betalingsonmacht?
Waar nodig moet er maatwerk worden geboden, maar een betalingsregeling moet wel passen binnen de uitspraak van de rechter en kan daarom niet zodanig soepel zijn dat er de facto van een gedeeltelijke kwijtschelding sprake is. Blijkens een arrest van het Hof Den Haag van 21 augustus 20094 kan in bepaalde gevallen het onvermogen van de veroordeelde om een op te leggen schadevergoedingsmaatregel te betalen, leiden tot een matiging van deze maatregel. Het CJIB kan het bedrag van de schadevergoeding niet matigen. Het nieuwe betalingsregelingenbeleid dat is opgenomen bij de Aanwijzing executie verruimt de mogelijkheden voor het CJIB om een passende betalingstermijn af te spreken. Afhankelijk van de draagkracht kan deze termijn tot 36 maanden worden verlengd, maar ook langer als dat in een schrijnend geval nodig is. In het geval van betrokkene bleek echter dat zelfs wanneer de volledige periode binnen de executieverjaringstermijn (die eindigt op 4 december 2025) zou worden benut, dit alsnog in een voor haar niet op te brengen maandbedrag zou resulteren. In dit geval zal daarom de door de rechter opgelegde vervangende hechtenis dienen te worden geëxecuteerd. Het CJIB is bereid om met betrokkene (en/of haar raadsman) in overleg te treden teneinde de uitvoering toe te lichten.
Hoe wordt invulling gegeven aan het voorschrift dat maatwerk wordt toegepast in het individuele geval als er sprake is van schrijnende situatie en dat bij het vaststellen van de maandelijkse termijnbedragen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de veroordeelde?3 Welke omstandigheden leiden ondermeer tot een «schrijnende situatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Is de beoordelingsruimte die het CJIB heeft te beperkt of maakt het CJIB onvoldoende gebruik van de mogelijkheden die zij heeft? Zo nee, hoe kan het dan dat in dit geval een voorstel aan mevrouw L. wordt gedaan waarvan op voorhand duidelijk is dat dit niet leidt tot volledige betaling?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer de beoordelingsruimte van het CJIB te beperkt is, zou u het CJIB meer ruimte kunnen geven om af te wegen wat in individuele gevallen een redelijke betalingsregeling zou zijn die wel ten goede komt aan gedupeerden?
Ik ben niet van mening dat de beoordelingsruimte voor het CJIB te beperkt is. De rechter heeft, zoals blijkt uit het in mijn antwoord op vraag 5–7 aangehaalde arrest van het Hof Den Haag, ruimte om de opgelegde maatregel te matigen als deze onbetaalbaar is voor de veroordeelde.
Het is niet aan het CJIB om aan het oordeel van de rechter te tornen. De beoordelingsruimte van het CJIB ziet op de effectieve en niet onnodig ontwrichtende wijze van toepassing van dit instrumentarium. Ik zie in de casus van mevrouw geen reden om de beoordelingsruimte voor het CJIB aan te passen of om beleidsregels en wetgeving aan te passen.
Bent u bereid de wet en eventuele beleidsregels te wijzigen, zodat vervangende hechtenis niet langer als onontkoombaar wordt gezien, maar maatwerk beter mogelijk wordt en de veroordeelde uiteindelijk het gehele bedrag dat moet worden terugbetaald kan voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dreigende hechtenis voor mevrouw L. de samenleving bijna 75.000 euro kost, terwijl het slachtoffer hier geen cent mee opschiet?
Het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich mee brengt, kan geen doorslaggevende rol spelen in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Bent u bereid deze vragen binnen één week beantwoorden, in verband met de dreigende hechtenis?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 5–7 is het CJIB bereid om met betrokkenen te overleggen over de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Het bericht dat bij een grootschalige controle in de Utrechtse wijk Ondiep ruim 7 miljoen euro aan fraude aan het licht is gekomen op onder meer uitkeringen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenfraude in Utrechtse wijk»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze massale fraude in de Utrechtse wijk Ondiep al aan de gang is?
De ernst en duur van de geconstateerde fraude wordt per afzonderlijk geval vastgesteld. Het is daarom niet mogelijk om nu al een algemene uitspraak te doen over de duur van de geconstateerde fraudes. Met betrekking tot de door u veronderstelde massaliteit stel ik u op de hoogte van de volgende feiten.
Op een totaal van 2 994 huishoudens zijn op basis van een risicoanalyse 348 adressen geselecteerd voor controle (12%). Adressen waarop a priori een verhoogde kans op onregelmatigheden mocht worden verondersteld. Bij 183 adressen waren er daadwerkelijk zaken niet in orde (53%). Dat tijdens de controles juist op die adressen onregelmatigheden zijn geconstateerd, lag dus in lijn met de verwachtingen.
Op een totaal van 1 114 ondernemingen (ingeschreven bij de Kamer van koophandel) zijn 112 ondernemingen daadwerkelijk bezocht (10%). Bij 62 van de bezochte ondernemingen zijn onregelmatigheden aangetroffen (55%).
De risicoanalyse heeft geholpen om de controlecapaciteit gericht te kunnen inzetten. Maar aan deze cijfers, die betrekking hebben op een niet a-selecte steekproef, kunnen geen conclusies worden verbonden over de totale populatie huishoudens en ondernemers in de desbetreffende wijk.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers en dat derhalve de totale som van 7 miljoen euro en bijkomende kosten in de wijk Ondiep moet worden teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Het handhavingsbeleid op het terrein van fiscale en sociale wetgeving is gericht op de bevordering van naleving van de wettelijke regels. Misbruik van sociale voorzieningen mag niet lonen. Geconstateerde overtredingen worden bestraft.
Dat is in dit onderzoek niet anders. Elk in dit onderzoek geconstateerd fraudegeval wordt door de daarvoor geëigende instantie nader onderzocht. Met toepassing van de daarvoor geldende wettelijke regels worden onterecht toegekende uitkeringen beëindigd en wordt het ten onrechte teveel betaalde teruggevorderd.
Overigens bestaat het bedrag van € 7 miljoen uit opgelegde boeten, fiscale correcties, en uit zowel terugvorderingen als besparingen op niet-toegekende en beëindigde uitkeringen. Het hierin begrepen bedrag aan terug te vorderen uitkeringen WAO, WW en WWB en huur-en zorgtoeslagen is voorlopig gesteld op € 752 826. Zoals uit het persbericht van de gemeente Utrecht blijkt, heeft de gemeente Utrecht nog twintig gevallen van mogelijke fraude met uitkeringen in onderzoek, zodat het resultaat met een op dit moment nog onbekend bedrag kan toenemen.
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde bijstandsgelden het bedrag altijd moet worden teruggevorderd en het recht op een bijstandsuitkering voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het standpunt ten aanzien van de aanpak van fraude met WWB-uitkeringen en het terugvorderingsbeleid van de gemeenten verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 4 december 2009 (Tweede Kamer 2009–2010, 17 050, nr. 394).
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor de verzorgingsstaat en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moet uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Fraude ondergraaft het draagvlak voor de sociale zekerheid, ondermijnt de belasting- en premiemoraal en verstoort het gelijke speelveld op de arbeidsmarkt. De overheid bestrijdt fraude daarom intensief. Dat gebeurt op programmatische grondslag, opdat de inzet ook op langere termijn effect sorteert.
In het Handhavingsprogramma 2007–2010 (Tweede Kamer 2005–2006, 17 050, nr. 331) zijn de verschillende maatregelen opgenomen waarmee de naleving van de betreffende wetten wordt bevorderd en fraude bestreden. Jaarlijks rapporteer ik over de bereikte resultaten in de Integrale Handhavingsrapportage aan uw Kamer (Tweede Kamer 2008–2009, 17 050, nr. 392). En nog dit jaar bied ik het nieuwe Handhavingsprogramma 2011–2014 aan (Tweede Kamer, 2009–2010, 17 050, nr. 395).
Op landelijk niveau staan de nalevingniveaus van de wetten centraal in het handhavingsbeleid. Op gemeentelijk niveau wordt onder het handhavingprogramma van rijkswege ondersteuning geboden door negen Regionale coördinatiepunten fraudebestrijding (RCF). Ik streef ernaar deze structuur de komende jaren te versterken. In het Handhavingsprogramma 2011–2014 zal ik deze en verdere maatregelen opnemen, waarbij ik ook inga op de inzet van interventieteams.
Het inzetten van een interventieteam is een van de middelen uit het lopende handhavingsprogramma, waarmee in branches en in wijken intensief en gericht wordt gecontroleerd op onregelmatigheden op fiscaal en sociaal terrein en op het terrein van de arbeidsmarkt. In welke branches en wijken interventieteams worden ingezet, wordt door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams, onder verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op basis van risicoanalyse bepaald. Hiermee wordt beoogd om de beschikbare capaciteit van de samenwerkende overheden en hun diensten zo effectief mogelijk te benutten. In die stuurgroep participeren de Politie, Openbaar Ministerie, Arbeidsinspectie, Belastingdienst, VNG/gemeenten, UWV, SVB en SIOD. Er lopen op dit moment meerdere interventieteamprojecten in ons land, branche- alsook wijkgericht. De inzet van een interventieteam in de Utrechtse wijk Ondiep blijkt een adequate keuze: vermoedelijke fraude is opgespoord en wordt bestreden.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor goedwillenden, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.