De bewering dat in Afghanistan producten met kinder -en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In Afghan Kilns, a Cycle of Debt and Servitude»1 over kinder- en slavenarbeid in baksteenfabrieken in Afghanistan, waarvan de bakstenen volgens lokale eigenaren en hun agenten «routinematig» worden gebruikt in NAVO-projecten?»
Ja.
Kunt u opheldering verschaffen of deze aantijgingen tegen de NAVO waar zijn?
Van de NAVO is vernomen dat ISAF nadrukkelijk controleert op welke wijze ISAF fondsen worden uitgegeven. Bij de uitvoering van het werk wordt erop gelet of er sprake is van kinderarbeid. Van uitvoerders kan de NAVO met redelijke zekerheid aangeven dat deze geen kinderen in dienst hebben. De NAVO voert een zero tolerance beleid wanneer kinderarbeid wordt geconstateerd.
Zo is in de huidige contracten van de ISAF/NAVO opgenomen dat uitvoerders geen gebruik mogen maken van kinderarbeid. Indien dit toch wordt geconstateerd, dan wordt het contract per direct ontbonden en draait de uitvoerder op voor de gemaakte schade.
In oudere contracten is de kinderarbeidclausule nog niet opgenomen. als er sprake blijkt te zijn van kinderarbeid wordt met de uitvoerder gesproken en geprobeerd het bestaande contract door het nieuwe te vervangen. Als dat laatste niet lukt en de uitvoerder blijft volharden in het gebruik van kinderarbeid, dan wordt het contract ontbonden.
Bent u bereid deze kwestie en andere mogelijke leveringen aan de NAVO van producten van kinder- en slavenarbeid bij de NAVO en de internationale coalitie onder de aandacht te brengen en indien nodig aan te dringen op maatregelen daartegen?
Nederland hecht veel waarde aan de uitbanning van kinderarbeid. Zie ook beantwoording vraag 4. Het onderwerp heeft reeds de aandacht van de NAVO en Nederland heeft deze kwestie besproken met het kantoor van de civiele vertegenwoordiger van de NAVO in Kabul.
Onderneemt de Nederlandse regering zelf activiteiten om kinder- en slavenarbeid in Afghanistan te bestrijden, onder meer waar het gaat om leveringen van met kinder- en slavenarbeid gemaakte producten aan de NAVO en de internationale coalitie? Zo ja, welke activiteiten, op terreinen als hulp voor rehabilitatie, effectieve controle, politiek overleg enzovoort, zijn dit? Zo nee, bent u bereid om dergelijke activiteiten tegen kinder- en slavenarbeid in Afghanistan te ondernemen?
De regering blijft zich sterk maken voor de ratificatie en tenuitvoerlegging van de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waaronder het verbod op kinderarbeid. De regering ziet het als haar taak het onderwerp aan te kaarten bij bilaterale bezoeken en in multilateraal verband aan te dringen op ratificatie en implementatie van internationale mensenrechteninstrumenten. Het verbieden van kinderarbeid moet deel uitmaken van een integrale strategie die korte- en lange termijnoorzaken tegelijkertijd aanpakt. Over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid ontving de Kamer in april 2010 een brief.2
In Afghanistan heeft Nederland de «Afghanistan Independent Human Rights Commission» (AIHRC) ondersteund. De AIHRC richt zich ook op kinderrechten (AIHRC «Child Protection Unit»). In Uruzgan heeft het «Dutch Consortium Uruzgan» (DCU) zich ook ingezet voor kinderrechten. Er zijn trainingen over kinderrechten en kinderbescherming gegeven aan leerkrachten, politieagenten en andere overheidsfunctionarissen. Tevens zijn bewustwordingscampagnes opgezet die de dorpsoudsten en de bevolking informeren over het belang van onderwijs, kinderbescherming en kinderrechten. Ook is een centrum voor straatkinderen en werkende kinderen opgericht waar kinderen een beroepsopleiding kunnen volgen en wordt de toegang van straatkinderen en werkende kinderen tot gewone scholen verbeterd.
Daarnaast heeft Nederland onderwijsprogramma’s en werkgelegenheidsprogramma’s (inclusief kleine microkredieten) in Uruzgan gefinancierd. Bij de onderwijsprogramma’s was er ook aandacht voor informeel onderwijs op huislocaties voor kinderen die buiten het formele onderwijs waren gevallen (de zogenoemde «accelerated learning classes»).
Hoe gaat de Nederlandse regering toezien en indien nodig voorkomen dat er leveranties van producten gemaakt met kinder- en slavenarbeid plaatsvinden aan de Nederlandse missie in Kunduz?
In contracten met uitvoerders zal een clausule opgenomen worden over kinderarbeid.
Bent u bekend met het rapport «An Overview on Situation of Child Labour in Afghanistan» van de «Afghanistan Independent Human Rights Commission»2 uit 2006 en informatie van onder meer Unicef over omvangrijke kinderarbeid in onder andere de straatverkoop, het weven van tapijten, het maken van schoenen en het repareren van auto’s?
Ja.
Wat is de meest recente stand van zaken met betrekking tot de deelname aan basisonderwijs van jongens en meisjes in Afghanistan? Wat zijn de meest recente cijfers op het gebied van kinderarbeid?
Momenteel zijn ongeveer 7 miljoen Afghaanse kinderen ingeschreven op school, van wie 37% meisjes. Van alle Afghaanse kinderen in de schoolgaande leeftijd betreft dit pas 58%. 42% van de Afghaanse kinderen, met name meisjes, gaat niet naar school. Daarnaast is ongeveer 15%, bijna een miljoen, van de ingeschreven leerlingen permanent afwezig (bron: Interim Plan van het Ministerie van Onderwijs van februari 2011, blz 6).
Volgens gegevens van UNICEF verricht omstreeks 25% van de Afghaanse kinderen onder de 14 jaar kinderarbeid. Het is volgens UNICEF echter bijzonder lastig om betrouwbare cijfers te achterhalen.
Is het u bekend of de aanbevelingen in het in vraag 6 genoemde rapport op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, wetgeving en bescherming van kinderen een vervolg hebben gekregen middels concrete projecten en programma’s? Bent u bereid de regering van Afghanistan daarover om informatie te vragen en zo nodig aan te bieden om te helpen deze aanbevelingen uit te voeren?
De afgelopen jaren heeft de Afghaanse regering reeds enkele positieve stappen gezet. Het onderwijs is sterk verbeterd; in 2001 waren er minder dan 1 miljoen kinderen ingeschreven, nu zijn dat er circa 7 miljoen. Onder het Taliban bewind gingen ongeveer 5 000 meisjes naar school, dat zijn er nu 2.4 miljoen4. Er zijn «vocational training» programma’s voor kinderen opgezet in de stedelijke gebieden. Medio 2009 heeft de regering het eerste rapport onder het kinderrechtenverdrag gepubliceerd. Dit rapport vormt het raamwerk voor verdere activiteiten op het gebied van kinderrechten. In april 2010 heeft Afghanistan het ILO verdrag tegen de ergste vormen van kinderarbeid en het ILO verdrag dat de minimum leeftijd voor werk vastlegt, geratificeerd. Er is echter nog veel werk te verzetten ondermeer op het gebied van de informele sector, monitoring en de regulering van werkplaatsen en mechanismen op gemeenschapsniveau.
De laatste jaren is er meer aandacht van de kant van VN-organisaties, NGO’s en donoren. ILO en UNICEF zijn leidend. UNICEF heeft eind 2010 aangegeven de Afghaanse regering ondersteuning te verlenen bij het opstellen van de «comprehensive Child Act». UNAMA en AIHRC zijn in overleg over de verdere implementatie van de aanbevelingen uit het rapport van AIHRC.
Nederland stelt in internationaal en EU verband herhaaldelijk mensenrechten(kwesties) en het belang om kinderarbeid uit te bannen aan de orde in de politieke (mensenrechten)dialoog met de Afghaanse regering. Zie ook beantwoording van vraag 4.
Het in dienst nemen van oudere politieagenten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie moet minder streng zijn voor oudere sollicitant»1 en kent u de rapportage «Politietop», over waardering, respect en gezag bij de politie?
Ja.
Wordt er op dit moment al onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten worden gesteld? Zo ja, welke verschillen worden er gemaakt en door welke korpsen?
Momenteel wordt er geen onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten gesteld worden.
Deelt u de aanbeveling uit het genoemde rapport om de gemiddelde leeftijd van politiemensen op straat te verhogen omdat «politiemensen met meer ervaring stralen haast vanzelf meer gezag uit[stralen] en van burgers meer respect en waardering» krijgen? Zo ja, hoe gaat u aan de aanbeveling tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Het werk van de politie op straat is vaak uitdagend en moeilijk. Het streven is dat alle politiemedewerkers, ongeacht leeftijd of ervaring, gezag uitstralen en hierdoor respect en waardering krijgen van de burger. Samen met de RKC en de Politieacademie werk ik aan het programma- en actieplan «versterking professionele weerbaarheid»; onderdeel van dit programma is het versterken van de veerkracht, vakmanschap en het gezag van politieambtenaren.
Deelt u de mening dat er tijdens sollicitaties verschil dient te worden gemaakt in de eisen ten aanzien van de fysieke conditie als het om jonge en oudere kandidaten gaat? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom moeten oudere agenten aan dezelfde fysieke eisen voldoen dan hun jongere collega’s?
Onderdeel van de selectieprocedure bij de politie is het fysiek motorisch onderzoek. De Politieacademie heeft de beschikbare data met betrekking tot de gemeten tijden voor het fysiek motorisch onderzoek geanalyseerd. Deze analyse is gemaakt om te komen tot leeftijdsdifferentiatie met betrekking tot de normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek. De uitkomst van het onderzoek worden naar verwachting eind mei besproken met de vakbonden. Doelstelling is om de nieuwe normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek rond de zomer in te voeren.
Bent u bekend met de plannen van het politiekorps Amsterdam Amstelland om verschillende fysieke eisen voor oudere en jongere agenten te gaan stellen? Zo ja, wat houden die plannen in? Bent u bereid zich in te zetten voor verdere verspreiding van die plannen?
Het korps Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen eigen plannen te hebben om verschillende fysieke eisen te gaan stellen voor oudere en jongere agenten.
Deelt u de mening dat, ook al is het kabinet voornemens positieve discriminatie voor groepen op de arbeidsmarkt af te schaffen, er tenminste belemmeringen voor oudere kandidaat politieagenten moeten worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Doelstelling is om in de selectieprocedure zal, zoals aangegeven bij vraag 4, voor het fysiek motorisch onderzoek leeftijdsdifferentiatie toe te passen. Met betrekking tot de overige onderdelen van de selectieprocedure zie ik geen belemmeringen voor oudere kandidaten. De overige onderdelen van de selectieprocedure, en eisen die gesteld worden aan kandidaten, zijn dan ook voor een ieder gelijk.
Verlaging van de administratieve lasten bij de inschrijving voor de middelbare school |
|
Metin Çelik (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «GBA-uittreksel niet nodig voor nieuwe scholieren» op de website van Binnenlands Bestuur?1
Ja.
Deelt u de mening dat ouders door de eis van een GBA-uittreksel onnodig op kosten gejaagd worden en onnodig naar de balie burgerzaken moeten? Zo nee, waarom niet?
De onderwijsregelgeving verplicht scholen slechts in een enkel geval om bij inschrijving van de leerling een uittreksel uit de GBA te verlangen:
Er is één subsidieregeling die voorschrijft dat er zich in de administratie van de school uittreksels van de GBA dienen te bevinden voor de leerlingen waarvoor de subsidie is aangevraagd. Het gaat om subsidie voor de eerste opvang van niet-Nederlandse leerlingen die op 1 april nog geen jaar in Nederland verblijven.
Het voorschrift maakt controle mogelijk door de instellingsaccountant op de rechtmatigheid van de subsidieaanvraag. Ca. 75 vo-scholen maken jaarlijks gebruik van deze regeling, waarbij in totaal 1500 leerlingen zijn betrokken.
Is het beeld correct dat de keus om een GBA-uittreksel te vragen aan de school is en niet aan de gemeente, zoals het artikel lijkt te suggereren?
Ja, waarbij ik opmerk dat voor «school» strikt genomen «het bevoegd gezag« gelezen moet worden en verder voor het niet verzelfstandigde openbaar onderwijs, de gemeente het bevoegd gezag is.
Klopt het dat scholen voor een correcte voering van de leerlingenadministratie niet verplicht zijn om een uittreksel uit de GBA te vragen, maar dat ook gebruik gemaakt mag worden van andere documenten, zoals het geboortebewijs, de zorgpas of een identiteitsbewijs? Hoe heeft u scholen hier tot nu toe op gewezen en wat is het resultaat van deze informatieverstrekking?
Voor de onder punt 2 genoemde subsidieregeling is er de verplichting om voor de leerlingen waar het om gaat, een uittreksel uit de GBA in de administratie te hebben.
Artikel 27b van de WVO schrijft verder voor dat bij inschrijving van een leerling een van overheidswege verstrekt document moet worden getoond dan wel een bewijs van uitschrijving van een andere school indien de gegevens daarop staan, met de volgende gegevens over de leerling: de geslachtsnaam, de voorletters, de geboortedatum, het geslacht en het burgerservicenummer van de leerling.
Deze bepaling dwingt dus niet tot het opvragen van een uittreksel uit de GBA.
Bij de introductie van regelgeving wordt altijd de nodige aandacht besteed aan voorlichting. Daarna moeten er specifieke redenen zijn om de voorlichting rond regelgeving te hervatten.
Uiteraard moet voorkomen worden dat ouders/leerlingen onnodig om een uittreksel uit de GBA worden gevraagd. Het onderzoek suggereert dat dit echter nog veel voorkomt. Als de oorzaak hiervan gelegen is in een verkeerde interpretatie van de regelgeving, is nadere voorlichting in mijn ogen zeker aan de orde. Ik zal daarvoor de communicatiekanalen tussen DUO en de scholen gebruiken.
Hebben scholen gedurende de schoolcarrière nog gegevens van de scholieren nodig die niet op de documenten staan die voldoen voor de leerlingenadministratie? Kunnen scholen deze gegevens op andere wijze verkrijgen, bijvoorbeeld uit de systemen van DUO? Wat zijn hier de knelpunten en hoe wilt u die wegnemen?
Op het diploma van een leerling dient de geboorteplaats van de leerling te worden opgenomen. Er is echter geen verplichting voor een school om de geboorteplaats te verifiëren aan de hand van een GBA-uittreksel. Die geboorteplaats kan aan de ouders of de leerling zelf worden gevraagd.
Er zijn mij geen andere gegevens bekend die gedurende de schoolcarrière van scholieren nodig zijn. Het verkrijgen van dergelijke gegevens uit de systemen van DUO is daarmee niet aan de orde.
Heeft u inzicht in de andere administratieve handelingen waarbij het gebruikelijk is om een uittreksel uit de GBA te vragen? Zo nee, bent u bereid deze situaties met behulp van de NVVB in kaart te brengen? Zo ja, bent u bereid om actief te werken aan de vervanging van deze administratieve last door modernere wijzen van identificatie?
Er is inderdaad, ook buiten het onderwijs, zicht op de andere administratieve handelingen waarbij uittreksels uit de GBA worden gevraagd (voor het onderwijsdomein gaat het naast inschrijvingen om examenaanvragen). In goed overleg met de NVVB zijn deze handelingen in kaart gebracht. In veel gevallen is die uitvraag niet wettelijk verplicht en kunnen de gegevens op andere wijze worden geverifieerd. Met betrokken partijen wordt actief gewerkt aan aanpassing van de werkprocessen zodat het GBA-uittreksel niet meer gevraagd hoeft te worden. Ook wordt onderzocht of de controle bij de onder punt 2 genoemde subsidie met minder administratieve last voor de school (dan het opvragen van uittreksels uit de GBA) kan worden geregeld.
Deelt u de mening dat scholen waar mogelijk gebruik moeten maken van kostenloze en minder belastende manieren gegevens te verkrijgen? Zo ja, bent u bereid scholen te verbieden nog langer een GBA-uittreksel te vragen bij aanmeldingen van nieuwe scholieren?
Ik streef naar lage administratieve lasten voor scholen en burgers. Het is de eigen verantwoordelijkheid van scholen om de door hen gewenste gegevens op de minst belastende manier te verkrijgen. Het verbieden van het vragen van een GBA-uittreksel is in dat licht niet aan de orde.
Het afblazen van een voorgenomen proef met verbeterd spreekrecht |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over een proef met verbeterd spreekrecht in aparte strafmaatzittingen?1
Ja.
Heeft u zelf contact gehad met de rechtbank Amsterdam over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van de beantwoording van uw eerdere vragen heb ik zelf contact gehad met de rechtbank Amsterdam. De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat geen sprake is van een proef zoals door vragensteller bedoeld.
Is er in het kader van de voorbereiding van deze proef onderzoek gedaan door de rechtbank Amsterdam naar de juridische implicaties van aparte strafmaatzittingen? Zo ja, zijn de resultaten inmiddels bekend en wat is de uitkomst?
Zoals ik u in de beantwoording van uw eerdere vragen heb gemeld is op dit moment geen sprake van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe.
Het is op dit moment dus voorbarig om te spreken van een concrete proef. Wel heeft de Raad voor de Rechtspraak mij inmiddels laten weten dat de betreffende rechtbank een vooronderzoek doet om te kijken of en hoe een aparte strafmaatzitting (onder de huidige wetgeving) in de praktijk is vorm te geven. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de juridische en financiële aspecten. De verwachting is dat dit vooronderzoek voor de zomer zal zijn afgerond.
Is de proef onderwerp van gesprek geweest, al dan niet in beslotenheid, met advocaten, rechters en officieren van justitie? Zo ja, wat is de uitkomst?
In het kader van dit vooronderzoek wordt (uiteraard) ook met rechters gesproken en met belangrijke externe partijen als advocatuur en OM. De rechtbank acht het van belang te luisteren naar wat er in de samenleving speelt. Die gesprekken dienen primair ter gedachtevorming.
Heeft u, voordat u tot uw oordeel kwam dat het uitoefen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen niet leidt tot een betere positie van slachtoffers, de mening gevraagd van de (organisaties van) slachtoffers en nabestaanden zelf? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw mening dat het geen verbetering is?
Ik voer periodiek overleg met de organisaties van slachtoffers en nabestaanden. De wens die binnen deze organisaties leeft om het spreekrecht inhoudelijk uit te breiden is mij bekend. Ik sta, zoals eerder gezegd, positief ten opzichte van een uitbreiding van het spreekrecht. Ik streef er naar voor de zomer met een conceptwetsvoorstel te komen waarover de genoemde organisaties zich ook kunnen uitlaten. Ik teken echter aan dat met de invoering van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces de keuze is bevestigd dat het slachtoffer procesdeelnemer blijft en geen procespartijwordt. Introductie van strafmaatzittingen noopt tot een ingrijpende herinrichting van het onderzoek op de terechtzitting met aanzienlijke consequenties voor de planning van de zittingen en de zittingscapaciteit. Los daarvan ben ik voorshands niet overtuigd van de meerwaarde van een splitsing tussen de feitelijke behandeling van een zaak en een strafmaatzitting, die ertoe zou leiden dat de emotionele belasting van het slachtoffer of de nabestaanden wordt verminderd. Ik zie met belangstelling uit naar de resultaten van het vooronderzoek in Amsterdam op dit punt.
Bent u bereid alsnog uw steun te verlenen aan een proef met aparte strafmaatzittingen waarbij de mogelijkheden van verbeterd spreekrecht kunnen worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Een koopzondagbesluit van de gemeenteraad van Vlaardingen dat tegen de Winkeltijdenwet ingaat |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeenteraad van Vlaardingen het voorstel van het college van B. en W. heeft aangenomen om 18 koopzondagen toe te wijzen waarvan winkeliers er zelf twaalf moeten kiezen, terwijl er in deze gemeente geen sprake is van een toeristisch regime?1
Ik ben op de hoogte van het besluit van de gemeenteraad van Vlaardingen tot het vaststellen van de Verordening winkeltijden gemeente Vlaardingen 2011 (hierna: de verordening). In artikel 5, lid 1, van deze verordening wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de twaalf koopzon- of feestdagen per jaar gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. In artikel 5, lid 2, van de verordening worden vervolgens 18 zon- en feestdagen genoemd, waar het college er twaalf uit mag kiezen. Het is dus niet zo dat het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening 18 zon- en feestdagen mag aanwijzen.
Wat is uw mening over dit besluit? Past een dergelijk besluit binnen de regels van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, mag het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening twaalf zon- of feestdagen aanwijzen. Dit is in overeenstemming met de Winkeltijdenwet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de verordening op 26 januari 2011 4 koopzondagen aangewezen voor heel Vlaardingen. Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders 12 koopzondagen aangewezen voor het stadscentrum van Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat van de aanwijzing van de eerste 4 koopzondagen door de winkeliers in het stadscentrum geen gebruik is gemaakt. Desalniettemin is het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd om op basis van de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde verordening 12 koopzondagen aan te wijzen. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht om de aanwijzing van het aantal koopzondagen aan te passen, zodat deze in overeenstemming met de Winkeltijdenwet is.
Deelt u de mening dat artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet gemeenteraden slechts de bevoegdheid verleent om zelf ten hoogste 12 koopzondagen aan te wijzen en dat de toegewezen koopzondagen alleen per deel van de gemeente kunnen verschillen?
Het klopt dat gemeenten slechts twaalf zon- of feestdagen per jaar mogen aanwijzen waarop de winkels geopend mogen zijn. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk. Het is echter niet zo dat alleen de gemeenteraad deze twaalf koopzondagen mag vaststellen. In artikel 3, lid 2, van de Winkeltijdenwet staat dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het aanwijzen van de twaalf zon- of feestdagen per jaar mag delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Deelt u de mening dat het raadsbesluit om 18 koopzondagen toe te staan en winkeliers zelf er 12 te laten kiezen rechtstreeks ingaat tegen de Winkeltijdenwet en dat dit voorstel dus in strijd is met het recht?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangewezen, geeft de verordening het college van burgemeester en wethouders het recht om twaalf zon- of feestdagen per jaar aan te wijzen. Dit is niet in strijd met de Winkeltijdenwet.
Hebt u er tevens kennis van genomen dat de betrokken wethouder in de commissievergadering van 24 februari 2011 heeft aangegeven niet van plan te zijn ten behoeve van de handhaving ambtenaren met afvinklijstjes op pad te sturen en dat daarmee handhaving van het besluit – zelfs als het besluit binnen de regels van de wet zou vallen – niet gewaarborgd is?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. De burgemeester van de gemeente Vlaardingen heeft tijdens de raadsvergadering van 17 maart 2011 toegezegd dat de Winkeltijdenwet gehandhaafd zal worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de handhaving van het besluit en daarmee de verordening gewaarborgd is.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2011: «indien een besluit van een gemeente echter duidelijk in strijd met de wet is, zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat besluit van een gemeente voordragen voor vernietiging»?2
Ja.
Bent u bereid dit besluit voor vernietiging voor te dragen wegens strijd met het recht, om daarmee duidelijk te maken dat een raadsbesluit dat in strijd is met de Winkeltijdenwet niet toegestaan is en dat moet worden voorkomen dat meer gemeenten gebruik gaan maken van deze of vergelijkbare methoden buiten de wet om?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, is de verordening niet in strijd met de Winkeltijdenwet. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 30 maart 2011 tot aanwijzing van de twaalf koopzondagen is mogelijk wel in strijd met de Winkeltijdenwet. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht de aanwijzing van het aantal koopzondagen in overeenstemming te brengen met de Winkeltijdenwet. Ik wil het antwoord op dit verzoek aan de gemeente afwachten, alvorens ik een beslissing neem over het voordragen van dit besluit van het college van burgemeester en wethouders voor vernietiging.
Intersexualiteit |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de strijd die mensen in Nederland met een intersekse-aandoening (het lichaam vertoont zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken) voeren om (medische) erkenning te krijgen?
Interseksualiteit betreft een medische aandoening en komt in verschillende vormen voor. Het merendeel van de mensen met een intersekse-aandoening heeft overigens geen problemen met de geslachtsaanduiding zoals die bij de geboorte is opgegeven Dit in tegenstelling tot transgenders, dat wil zeggen personen bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht: zij leven in de onweerlegbare overtuiging tot het andere geslacht te behoren.
Indien bij de geboorte het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld, volgt diagnostisch onderzoek door een multidisciplinair team. In de geboorteakte wordt vervolgens vermeld dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld. Is dat na verloop van drie maanden na de geboorte nog steeds het geval, dan wordt, onder doorhaling van de eerste geboorteakte, een nieuwe geboorteakte opgemaakt die opnieuw vermeldt dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld (zie voor een en ander artikel 1:19d van het Burgerlijk Wetboek).
In die gevallen waarin het geslacht zeer moeilijk is te bepalen, is het wel voorgekomen dat het destijds vastgestelde geslacht toch niet het juiste is gebleken. Op basis van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek kan in dat geval verbetering van een akte van de burgerlijke stand worden gelast door de rechtbank, als deze heeft vastgesteld dat sprake is van een zogenoemde misslag. Met toepassing van die bepaling kan in zulke gevallen het bij de geboorteaangifte opgegeven geslacht op basis van medisch onderzoek worden gewijzigd in het andere geslacht. De wet bevat voor het doen van het verzoek daartoe geen termijn, zodat aangenomen kan worden dat het verzoek ook mogelijk is als eerst (veel) later blijkt dat van interseksualiteit sprake is.
Tenslotte wil ik u voor wat betreft de medische praktijk wijzen op het «Consensus Statement on Management of Intersex Disorders» (opgesteld door medische specialisten in 2006) dat artsen adviseert om overhaaste en medisch niet noodzakelijke operaties te voorkomen.
Is het waar dat de wet op dit moment niet toelaat dat mensen met een intersekse-aandoening zelf een keuze kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen met een intersekse-aandoening, als meerderjarige, zelf een keuze moeten kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven zonder dat daarbij een geslachtsveranderende operatie is vereist? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe verhoudt de eis van een geslachtsveranderende operatie zich tot het zelfbeschikkingsrecht dat iemand over zijn eigen lichaam heeft? En zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de relevante internationale verdragen?
Gaat het om interseksualiteit dan is wijziging van de aanduiding van het geslacht in de akte van geboorte dus mogelijk op grond van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek. Het vereiste van een geslachtsveranderende operatie is daarbij niet aan de orde.
Ik hecht zeer aan de bescherming van de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van een individu. Ik deel uw mening dat een geslachtsveranderende operatie niet noodzakelijk dient te zijn voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte en daardoor voor het functioneren in het dagelijkse leven. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd de wetgeving inzake transseksualiteit zoals die is neergelegd in artikel 1:28 e.v. van het Burgerlijk Wetboek te zullen wijzigen. De zogenoemde sterilisatie-eis zal worden geschrapt. In plaats daarvan zal het genoegzaam vaststaan dat de betrokkene de duurzame overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, voldoende zijn voor de aanpassing van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De staatssecretaris streeft ernaar het wetsvoorstel daartoe vóór de zomer in consultatie te geven.
Bent u van mening dat iemand die zich vrouw voelt, als vrouw leeft, vrouwelijke lichaamskenmerken heeft met een manlijk geslachtsdeel juridisch als vrouw erkend moet kunnen worden? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken binnen de wet? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer stuurt u het wetsvoorstel dat het mogelijk moet maken voor transgenders om hun geslacht in hun paspoort te veranderen naar de Kamer? Neemt u daarin de bovengeschetste problematiek van mensen met een intersekse-aandoening mee? Zo nee, waarom niet?
De Paspoortwet voorziet nu reeds in de situatie waarin het geslacht van de houder van een reisdocument zich wijzigt. Persoonsgegevens die in het reisdocument worden vermeld zoals naam, geboortedatum en geslacht worden herleid uit een brondocument, in de regel de geboorteakte. Indien de vermelding van het geslacht van de houder van het reisdocument in de geboorteakte wordt gewijzigd, leidt dit er toe dat het reisdocument van rechtswege vervalt (art. 47, eerste lid, onder e, Paspoortwet). Betrokkene kan een nieuw reisdocument aanvragen, waarin het geslacht wordt opgenomen zoals dat is vermeld in zijn of haar gewijzigde geboorteakte. Voor de mogelijkheden om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte te wijzigen, wordt verder verwezen naar het antwoord op vraag 3.
De postvoorziening op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven op welke wijze Nieuwe Post N.V. stappen gaat zetten om de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland te verbeteren?1
De toezichthouder op de leverancier van de universele dienst op Caribisch Nederland ziet toe op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de postdienst op Caribisch Nederland. Tot nu toe is geconstateerd door alle partijen dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is als het gaat om de overkomstduur van de post. De toezichthouder, zijnde Agentschap Telecom, zal op basis van een kwaliteitsmeting, die op korte termijn wordt uitgevoerd, beoordelen op welke punten Nieuwe Post N.V. wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in de concessie, en Nieuwe Post NV hierover aanschrijven. Dit zal worden vervolgd door een analyse van de logistieke processen (zoals de postsortering zelf) om te komen tot een concrete aanpak van de verbetering van de kwaliteit.
Mijn ministerie is bereid dit proces te ondersteunen (financieel). Het is de bedoeling dat al in de loop van dit jaar een duidelijke verbetering van de kwaliteit wordt bereikt.
Nieuwe Post N.V. heeft op Bonaire een eigen kwaliteitsmeting ten behoeve van een reorganisatie van de postlevering gedaan. Op basis van de resultaten van deze kwaliteitsmeting onderkent Nieuwe Post N.V. dat het nodig en mogelijk is om de dienstverlening op een hoger niveau te brengen (uitbreiding routes, meer directe aansturing op Bonaire, uitbreiding straatbrievenbussen). De benodigde stappen en kosten worden in kaart gebracht en met de betrokken (lokale) instanties besproken.
Welke termijn en indicatoren verbindt u aan het verbeteren van de postvoorziening op Caribisch Nederland?
Zoals in de antwoorden op uw vragen van 15 februari jl. is aangegeven, is begin dit jaar door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post N.V. om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist.
Op korte termijn wordt een verbetertraject ingezet, dat uiterlijk eind 2011 moet hebben geleid tot een acceptabel kwaliteitsniveau. De indicatoren die bij dit traject gehanteerd worden, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken met mijn ministerie van begin 2011 over de stappen die Nieuwe Post N.V. zal gaan nemen om de kwaliteit te verbeteren. De belangrijkste vereiste tot verbetering heeft betrekking op de overkomstduur van de post op de eilanden, tussen de eilanden en internationaal.
Bent u voornemens sancties aan Nieuwe Post N.V. op te leggen wanneer de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland niet verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties heeft u in gedachten?
Indien Nieuwe Post N.V. niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen (inclusief de concessievoorwaarden), heeft mijn toezichthouder Agentschap Telecom (AT) op grond van de Wet Post BES de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Wordt hier niet aan voldaan, dan kan het agentschap een sanctiemaatregel treffen. Deze bestaat uit het opleggen van een administratieve boete.
Bent u voornemens de optie voor de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. niet te gebruiken, wanneer aan het einde van 2011 geen significante verbeteringen hebben plaatsgevonden in de postvoorziening op Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u een eventuele nieuwe concessie uitgeven?
De concessie voor Nieuwe Post N.V. loopt tot eind 2012. In het geval dat het Nieuwe Post N.V. per 31 december 2011 niet is gelukt de gemaakte afspraken na te komen en de kwaliteit onvoldoende is verbeterd, en duidelijk is dat dit niet op de korte termijn kan of zal veranderen, zal worden gekeken naar alternatieven, zoals het aanzoeken, al dan niet via een tender, van een nieuwe postleverancier per 1 januari 2013.
Welke indicatoren hanteert u bij het in 2011 te nemen besluit of de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. al dan niet verlengd wordt?
De indicatoren die worden gehanteerd, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken van mijn ministerie met Nieuwe Post N.V. van begin 2011. Zie ook de antwoorden bij de vragen twee en vier.
Voordat een besluit wordt genomen, zal eind 2011 opnieuw een kwaliteitsmeting worden uitgevoerd. Deze meting zal, tezamen met de rapportage van de toezichthouder, de basis vormen voor het besluit tot al dan niet verlengen.
Op welke wijze is de postmarkt en de servicegraad op Caribisch Nederland onderzocht door uw ministerie, alvorens de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. te verlenen?
Ik neem aan dat hier bedoeld wordt de verlening van een concessie per 10 oktober 2010. Van een verlening van een concessie per 10 oktober 2010 door mij is echter geen sprake geweest.
Nieuwe Post N.V. had reeds een concessie, die op 14 maart 2003 door de toenmalige minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen aan Nieuwe Post N.V. is verleend voor een periode van 20 jaar. In de Wet Post BES is bepaald dat de concessie op grond van de Antilliaanse Landsverordening Post, per transitiedatum van 10 oktober 2010, van rechtswege wordt omgezet naar een concessie op grond van de Nederlandse Wet Post BES.
Uit onderzoek vorig jaar in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken is gebleken dat de concessievoorwaarden niet of niet voldoende worden nageleefd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen hebben in de keuze van een concessiehouder in de toekomst, is besloten de concessietermijn in te korten naar december 2012, met een mogelijke verlenging van drie jaar.
Is het waar dat ten gevolge van internationale afspraken alle post voor Caribisch Nederland eerst naar Curaçao gestuurd wordt? Zo ja, welke internationale afspraken betreft het hier?
Ja, dat is juist. Het betreft de afspraken die binnen het verband van de Universal Postal Union (UPU) zijn gemaakt. Aangewezen postdiensten als TNT Post, maar ook alle overige postdiensten zoals USPS en Royal Mail, hebben met Nieuwe Post Nederlandse Antillen de afspraak dat de internationale post voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland op Curaçao wordt afgeleverd.
De feitelijke situatie is hierbij als volgt:
TNT Post zond voor de staatkundige hervorming de post voor alle eilanden behorend bij de Nederlandse Antillen naar één bestemming, en dat is Willemstad, Curaçao. De (import)post vanuit Nederland en andere landen naar de uiteindelijke bestemmingen (eilanden) werd vanuit Curaçao doorgestuurd onder de verantwoordelijkheid en zorg van de Nieuwe Post Nederlandse Antillen. Met het centrale postsorteercentrum van Nieuwe Post Nederlandse Antillen op Curaçao, is dit na de staatkundige hervorming niet anders.
Bijna alle aangewezen postdiensten willen hun post op één locatie aangeleverd krijgen om het vervolgens efficiënt mee te laten gaan met de post voor hun concessiegebied. Een concessiehouder is verplicht om het hele territorium te bedienen binnen de door de lokale regelgever opgestelde termijnen en afspraken. De concessiehouder is daarbij verantwoordelijk voor het eigen sorteercentrum en bijbehorende aanleverwensen.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld de post voor Bonaire met de zeer regelmatige vluchten naar dit eiland mee te sturen? Welke mogelijkheden ziet u voor de andere eilanden in dit kader?
Het is mogelijk dat TNT Post de postlevering – met de nodige meerkosten – voor Bonaire en Sint Maarten apart kan sorteren. Er zijn vliegverbindingen naar Sint Maarten en Bonaire (de post voor Saba en Sint Eustatius kan door de schaalgrootte van deze twee eilanden enkel via Sint Maarten worden doorgevoerd), maar slechts drie keer in de week. TNT Post vliegt echter dagelijks naar Curaçao, dus bij een goede postverwerking op Curaçao naar deze eilanden zou de overkomstduur nog beter kunnen zijn dan wanneer TNT Post rechtstreekse vluchten gebruikt.
TNT Post geeft mij aan dat het zeker niet wenselijk is dat alle postdiensten op verschillende plekken moeten aanleveren. Als voorbeeld: hoe kleiner de volumes door splitsing, hoe inefficiënter het proces. Dit leidt uiteindelijk kostenverhogend naar alle klanten toe.
Is het waar dat berichten van de Belastingdienst wel tijdig bezorgd worden, in tegenstelling tot andere post? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit voor overige poststukken niet lukt?
De Belastingdienst heeft mij als volgt hierover geïnformeerd:
Voor de normale postzending maakt de Belastingdienst Caribisch Nederland (B/CN) gebruik van de diensten van de lokale postbezorging, zijnde Nieuwe Post N.V. De uitvoeringspraktijk van de B/CN kent jaarlijks een aantal grote zendingen, zoals het aan alle belastingplichtige burgers en/of bedrijven toezenden van aangiften. In die gevallen wil de Belastingdienst op Bonaire nog wel eens gebruik maken van een koeriersbedrijf om de post tijdig bezorgd te krijgen.
De verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PA honors drivers of suicide terrorists who murdered 34 in 2 attacks»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het overzicht «Glorifying terrorists and terror» op dezelfde website?
Ja.
Wat is uw oordeel over deze voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Heeft u kennisgenomen van andere voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
De regering neemt afstand van deze verklaringen op Palestijnse staatstelevisie. Verheerlijking van geweld is voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft mede op basis van navraag bij andere diplomatieke missies geen aanwijzingen ontvangen dat het hier om een structurele kwestie gaat. Zowel de recente moord op de Israëlische familie in Itamar op de Westelijke Jordaanoever als de aanslag op het busstation in Jeruzalem is bijvoorbeeld direct door de PA veroordeeld.
Deelt u de mening dat de Palestijnse Autoriteit hierbij openlijk afstand neemt de tweestatenoplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het perspectief op duurzame vrede?
Deze mening deel ik niet. De Palestijnse Autoriteit streeft een tweestatenoplossing op basis van de grenzen van 1967 na. Dit komt ook tot uitdrukking in de politiek van premier Fayyad die gericht is op de opbouw van Palestijnse staatsinstellingen.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van zelfdmoordterroristen door de Palestijnse Autoriteit onaanvaardbaar is? Deelt u tevens de overtuiging dat het hier niet meer incidenten betreft maar dat het verheerlijken van dodelijk geweld tegen joden en Israël structurele vormen heeft aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Het verheerlijken van zelfmoordterreur is onaanvaardbaar. Wanneer blijkt dat de PA geweld structureel goedkeurt, verheerlijkt en/of aanzet tot geweld zal dat consequenties moeten hebben voor de internationale steun voor de PA. Hiervoor heb ik echter geen indicatie. Tripartite dialoog tussen de VS, Israël en de PA over het tegengaan van verheerlijking van geweld biedt een platform aan Israëli’s en Palestijnen om hun grieven op zakelijke wijze te verwoorden en zal bijdragen aan een dialoog op dit gebied. Nederland is daar voorstander van.
Deelt u de mening dat de uitnodiging aan President Abbas ongepast is zolang de Palestijnse Autoriteit het geweld tegen joden en Israël verheerlijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitnodiging aan President Abbas op te schorten zolang het verheerlijken van geweld tegen joden en Israël nog altijd doorgang vindt?
President Abbas heeft expliciet afstand genomen van terroristische aanslagen en medewerking van de PA toegezegd bij de opsporing. De PA voert beleid om verheerlijking van geweld en haatzaaien te ontmoedigen. Ik zie dan ook geen reden om de uitnodiging aan president Abbas in te trekken.
De gedwongen winkelnering bij het kopen van tickets voor de Olympische Spelen in Londen |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website: (http://www.olympischespelenlonden.nl) waarop beschreven wordt op welke wijze tickets voor de Olympische Spelen in Londen te bestellen zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat tickets alleen betaald kunnen worden met een creditcard van VISA, en dat andere wijzen van betaling niet mogelijk is?
Op de officiële site van het organiserend comité in het Verenigd Koninkrijk kan inderdaad alleen betaald worden met een creditcard van VISA. Dat is een autonome keuze van deze organisatie.
In Nederland is het ook mogelijk om op een andere manier te betalen.
Voor de officiële verkoop van tickets in Nederland heeft NOC*NSF ATP Events Experts als Official Ticket & Travel Agent aangewezen en die accepteert ook andere gangbare betaalwijzen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen gedwongen worden om een creditcard aan te schaffen als zij de Olympische Spelen willen bezoeken, omdat creditcardbetalingen vaak uitmonden in dure leningen?
Indien mensen kaarten bestellen via ATP worden zij niet gedwongen om een creditcard aan te schaffen.
Is hier sprake van het misbruik maken van een economische machtspositie, gegeven het feit dat de organisatie van de Olympische Spelen een monopolist is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via meerdere kanalen kunnen er tickets gekocht worden. Voor de officiële verkoop vanuit Nederland geldt dat er meerdere betalingsmogelijkheden zijn. Met het oog hierop is uitbuiting of uitsluiting van consumenten of concurrenten niet aan de orde. Van een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie is dan ook geen sprake.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de kaarten voor dit evenement op korte termijn te vergroten? Wilt u zich er voor inzetten dat ook andere betaalmodaliteiten mogelijk zijn, zodat sportliefhebbers de keuze hebben hoe zij willen betalen?
Geen. Het feit dat VISA sponsor is van de Olympische Spelen en de keuze dat via de officiële site alleen betaald kan worden met VISA is een verantwoordelijkheid van het organiserend comité.
Mogelijke dreiging van uithuwelijking en eergerelateerd geweld bij een voorgenomen uitzetting |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er bij een voorgenomen uitzetting mogelijk sprake kan zijn van het uithuwelijken van een 6-jarig meisje?1
Er is mij tot nu toe niet gebleken dat een mogelijke dreiging van uithuwelijking of van eerwraak door betrokkenen in een verblijfsprocedure is opgebracht.
Bent u bereid dit mogelijke geval van uithuwelijken en eerwraak voor te leggen aan het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld voor nader advies? Zo ja, wilt u dit op zo kort mogelijke termijn doen? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw oordeel?
Als er sprake zou zijn van eergerelateerd gewelddreiging in het land van herkomst, dan is de asielprocedure de aangewezen weg. Dit geldt ook als de eergerelateerde gewelddreiging is terug te voeren op een onttrekking aan een opgelegde uithuwelijking. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld van de Nederlandse Politie wordt in een dergelijk geval niet geraadpleegd, omdat het expertisecentrum niet kan beoordelen of er een eergerelateerde dreiging in het buitenland bestaat. Het expertisecentrum kan alleen beoordelen of er in Nederland een eergerelateerde dreiging bestaat.
Bent u bereid de voorgenomen uitzetting op te schorten tot er meer duidelijkheid is verkregen over de mogelijke dreiging van uithuwelijken en eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenen hebben de mogelijke dreiging van uithuwelijking en eerwraak tot op heden niet in een verblijfsprocedure opgebracht. Ik zie dan ook geen aanleiding tot opschorting van een eventuele uitzetting.
Bent u bereid deze vragen, gelet op de ernst van de situatie, op korte termijn te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken.
Het artikel 'KNVB gaat vechtende speler harder straffen' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «KNVB gaat vechtende speler harder straffen»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat er elk weekend 20 tot 25 meldingen zijn van excessen als vechtpartijen of het molesteren van scheidsrechters? Heeft u inzicht in het aantal meldingen van geweld op het veld dat jaarlijks ingediend wordt bij de KNVB? Zo ja om welke aantallen gaat het en is er sprake van een toename van dit geweld?
In een volledig speelweekend worden ongeveer 32 500 wedstrijden gespeeld
in het voetbal. Bij 25 tot 30 van deze wedstrijden is er sprake van een exces.
De KNVB spreekt van een exces wanneer er sprake is van molestatie van de scheidsrechter, een collectieve vechtpartij of individuele mishandeling van spelers onderling.
De KNVB houdt al jaren cijfers bij van het aantal molestaties van arbiters en het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden. Bij het staken van wedstrijden wegens wanordelijkheden kan er sprake zijn van geweld, maar dit is niet altijd het geval. Het aantal molestaties schommelt de afgelopen jaren tussen de 200 en 250 per jaar. Het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden varieert tussen de 2700 en 3100 per jaar, en neemt de laatste jaren iets af.
Gelet op een jaarlijks aantal wedstrijden van 600 000 zijn de verschuivingen op het gebied van molestaties en gestaakte wedstrijden niet groot.
Deelt u de mening dat naast afdoening door de KNVB ook justitieel ingrijpen gewenst is? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Bij het beantwoorden van deze vragen moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen in en buiten een spelsituatie. Deelnemers aan een sport, waaronder ook voetbal, hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen (waartoe het spel uitlokt) over en weer van elkaar te verwachten. Het gebruik van geweld, gaat vanzelfsprekend te ver. Primair beoordeelt de tuchtcommissie van de betreffende sportbond of in spelsituaties sprake was van overtredingen van de door de sport zelf vastgestelde spelregels. Indien een slachtoffer aangifte doet, kan dat ertoe leiden dat het Openbaar Ministerie tot vervolging besluit. Ook in de context van strafrechtelijk ingrijpen zijn de spelregels volgens de Hoge Raad (uitspraak van 22 april 2008, LJN: BB7087) mede van belang voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid van gedragingen.
Dit betekent dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vergelijk Hoge Raad 10 september 1996, DD 97.004).
Het belang van spelregels voor het bepalen van de grenzen van de weder-rechtelijkheid geldt volgens de Hoge Raad in de regel niet voor het toebrengen van letsel buiten een spelsituatie. Hierbij moet worden gedacht aan geweld tussen spelers op het moment dat het spel stilligt, of aan geweld van een speler tegen een scheidsrechter of toeschouwer. Dergelijke gevallen worden door politie en Openbaar Ministerie dan ook niet anders behandeld dan vergelijkbaar geweld dat buiten een sportveld is gepleegd.
Op welke schaal vervolging plaatsvindt na het doen van een aangifte van een (gewelds)incident binnen of buiten een spelsituatie op een voetbalveld, is niet bekend. Deze incidenten worden niet apart geregistreerd als voetbalincident of geweld tijdens sportbeoefening. Ze worden als regulier geweldsincident geregistreerd en behandeld.
Bent u van mening dat het doen van aangifte na ernstig geweld op het veld gestimuleerd moet worden? Zo ja, ziet u hierin een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Recent heb ik u het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» gestuurd.
Dit actieplan is erop gericht om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan en ervoor te zorgen dat een ieder veilig kan sporten bij de sportvereniging. Dit geldt niet alleen voor het voetbal, maar geldt ook voor alle overige sporten. Met dit actieplan wordt onder meer ingezet op de handhaving en het sportbreed invoeren van verbeterde (kennis van) spel- en gedragsregels en het versterken en
aanscherpen van het tuchtrecht. Daarnaast wordt stevig ingezet op de aanpak
van excessen in en bij de sport. Het doen van aangifte van strafbare feiten maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. Ik weet dat de KNVB voor zijn leden de lijn hanteert dat in geval van excessen altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Wordt geweld op het veld door politie en justitie anders behandeld dan vergelijkbaar geweld buiten het sportveld? Zo ja, kunt u aangegeven waarom dat zo is en op welke wijze er door politie en justitie anders omgegaan wordt met deze vormen van geweld? Op welke wijze wordt er in de jurisprudentie rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld in het kader van een sportwedstrijd is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maakt het tegengaan van geweld op het veld onderdeel uit van uw missie om van voetbal weer een schone sport te maken? Bent u bereid in uw sportnota die dit voorjaar naar de Kamer komt in te gaan op geweld in het veld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan deze problematiek te gaan schenken?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Rotterdamse aanpak van spijbelaars tussen 18 en 23 jaar |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de afspraken die onderwijswethouder Hugo de Jonge van Rotterdam heeft gemaakt met de regiowethouders over het inschakelen van ouders van volwassen mbo-leerlingen?1
Ja.
Zo, ja, wat vindt u van deze afspraken?
Zoals ik ook al eerder, in het debat op 2 februari 2011 over wijzigingen in de Leerplichtwet in de Kamer op vragen van de heer Çelik heb aangegeven, begrijp ik dat in deze gemeenten ook ouders geïnformeerd worden over en betrokken worden bij het spijbelen van hun meerderjarige kinderen. Hoezeer ik ook sympathie heb voor het feit dat in Rotterdam alles wordt geprobeerd om ook volwassen leerlingen binnenboord te houden en daar ook ouders bij te betrekken, worden deze jongeren beschouwd als meerderjarig en handelingsbekwaam. Daarom kan ik een dergelijke gedragslijn niet voorschrijven.
Scholen kunnen wel al op eerdere leeftijd een onderwijsovereenkomst afsluiten met de deelnemer. Hierin kan bijvoorbeeld worden opgenomen dat gedurende de tijd dat een jongere op school zit, de ouders geïnformeerd worden over schoolprestaties en gedrag, ook over spijbelen. Deze overeenkomst moet zowel door de jongere als door de ouders ondertekend worden.
Kunt u zich het debat van 2 februari 2011 over wijziging van de Leerplichtwet i.v.m. diverse maatregelen ter bestijdig van schoolverzuim in de Tweede nog herinneren waarin de motie- Çelik2 opriep om de ouders van volwassen mbo-leerlingen actief te betrekken bij de verzuimregeling nog voordat de leerplicht werd ingeschakeld?
Ja, dat debat staat mij nog helder voor de geest.
Is uw reactie nog steeds dat u de motie ontraadt omdat deze in strijd is met de wet, zoals u tijdens het debat suggereerde?3
Inderdaad zijn mijn gedachten hierover nog steeds dezelfde.
Deelt u de mening dat het maken van afspraken altijd mogelijk is en dat dit niet altijd bij wet geregeld hoeft te worden? Zo ja, waarom heeft u dan bovengenoemde motie met precies dezelfde strekking als de afspraken die nu zijn gemaakt door onderwijswethouders in de regio Rotterdam-Rijnmond, ontraden?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Deelt u de mening dat niet alleen de fractie maar feitelijk de Kamer op het verkeerde been is gezet door de uitgesproken intentie technisch te benaderen en af te doen?
Neen, die mening deel ik niet. Mijn bijdrage op dit punt was glashelder en gebaseerd op het feit dat iemand van 18 jaar of ouder meerderjarig is voor de wet.
Deelt u de mening dat deze werkwijze in het hele land ingevoerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Deze werkwijze, hoe sympathiek ook, kan niet in het gehele land ingevoerd worden, omdat hij is gestoeld op een uitgangspunt dat niet in de wet verankerd is.
Een mogelijkheid is, dat scholen en gemeenten afspreken dat verzuim van 18-plussers eerder wordt gemeld indien zij dat noodzakelijk achten. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van gemeente en school gezamenlijk.
De leerlingen van 18 jaar en ouder lopen door te spijbelen zelf een risico de opleiding niet te kunnen vervolgen. En zonder diploma is de kans op werk kleiner. Deze leerlingen zijn de eerstaangewezenen om daarop aangesproken te worden.
Ik neem het initiatief om scholen, en dan primair mbo-instellingen, actief te informeren over de mogelijkheid om in de, met de minderjarige leerling af te sluiten, onderwijsovereenkomst op te nemen dat gedurende de tijd dat de jongere op school staat ingeschreven, de ouders worden geïnformeerd over onder andere het spijbelgedrag.
Als u vraag 5 met ja heeft beantwoord, welke acties gaat u ondernemen om het hele land warm te krijgen om de ouders van mbo-studenten van 18 jaar en ouder actief te betrekken bij het verzuimbeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Kwaliteitsnormen voor kankeroperaties |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij tien ziekenhuizen de kwaliteit van kankeroperaties onder de maat is?1
Op 31 januari jl. heeft de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) voor een aantal chirurgische ingrepen kwaliteitsnormen bekend gemaakt waaraan deze per 1 januari 2012 moeten voldoen.
Zorgverzekeraar Achmea heeft besloten om deze normen met ingang van 2012 te hanteren bij inkoop van desbetreffende zorg. Ter voorbereiding heeft de zorgverzekeraar bij alle ziekenhuizen in Nederland behandelgegevens opgevraagd en hen op basis hiervan ingedeeld in drie categorieën: ziekenhuizen die voldoen aan de norm(en), ziekenhuizen waarmee de verzekeraar nog in gesprek is en ziekenhuizen die de behandelingen niet uitvoeren. Niet gesteld is dat de ziekenhuizen waarmee de verzekeraar op het moment van publicatie van het bericht van Zorgvisie (17 maart jl.) nog in gesprek was, niet voldoen aan de norm(en) van de NVvH. In een aantal gevallen kon dit niet worden beoordeeld, omdat de opgevraagde behandelgegevens nog niet door alle ziekenhuizen volledig waren aangeleverd.
Deelt u de opvatting van zorgverzekeraar Achmea dat deze ziekenhuizen niet voldoen aan de norm van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ingegrepen in de ziekenhuizen die volgens zorgverzekeraar Achmea slechte zorg bieden aan kankerpatiënten? Functioneert de Inspectie niet naar behoren, of is de zorg in die ziekenhuizen toch niet zo slecht als wordt voorgesteld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. Ik juich het toe dat de NVvH, nadat zij eerder in samenspraak met andere wetenschappelijke verenigingen normen stelde voor slokdarmkanker, nu voor nog meer chirurgische behandelingen is gekomen met normen. Het past bij de rol van zorgverzekeraars om als inkoper van zorg nadere eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden. Dit bevordert het leveren van zorg conform de norm. De eisen die zorgverzekeraar Achmea stelt aan de bedoelde chirurgische behandelingen, zijn gelijk aan de kwaliteitsnormen van de NVvH.
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop zij dat baseren. Van immoreel gedrag van zorgverzekeraar Achmea in dezen is naar mijn mening geen sprake. Het is aan patiënten om – op basis van de beschikbare informatie en al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgaanbieder.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst daarbij aan de professionele standaard. Vanaf 2012 hanteert de IGZ als professionele standaard de door de NVvH gestelde kwaliteitsnormen.
Indien het inderdaad zo tragisch is gesteld met de kwaliteit van blaaskankeroperaties bij 25 ziekenhuizen, borstkankeroperaties bij 11 ziekenhuizen, operaties bij leveruitzaaiingen bij 19 ziekenhuizen enzovoorts, waarom grijpt u dan niet acuut in vanuit uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de door Achmea als onvoldoende aangemerkte ziekenhuizen voor die zorg niet meer gecontracteerd worden, wat is dan het gevolg voor het voortbestaan van die ziekenhuizen en de beschikbaarheid van zorg dichtbij de burger? Hoe verhoudt het wegvallen van (afdelingen van) ziekenhuizen zich tot uw beleidsdoelstelling van zorg dichtbij de burger?
Een van de uitgangspunten van mijn beleid is basiszorg nabij. Basiszorg is alle zorg die direct toegankelijk is en in de buurt van de patiënt georganiseerd kan worden. Dit onderscheidt zich van specialistische zorg zoals kankeroperaties.
Zowel de NVvH als zorgverzekeraar Achmea beogen met de kwaliteitsnormen de kwaliteit van specialistische zorg inzichtelijk te maken en te verbeteren. Doel is dat de chirurgische behandelingen voldoen aan de gestelde normen. Chirurgen en ziekenhuizen die per 1 januari 2012 niet aan de kwaliteitseisen voldoen, moeten volgens de NVvH en de zorgverzekeraar gaan samenwerken zodat dit alsnog bereikt wordt, of patiënten doorverwijzen naar ziekenhuizen die wel aan de norm voldoen. De specialisatie die hiervan het gevolg kan zijn komt de kwaliteit van de zorg ten goede.
Hoe verhoudt uw opvatting over maximale keuzevrijheid voor de patiënt zich met de ontwikkeling dat je als patiënt uitsluitend nog terecht kunt bij de door jouw zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieders?
De Zorgverzekeringswet staat toe dat verzekeraars selectief contracten afsluiten met bepaalde zorgaanbieders. Selectief contracteren is een middel om de kwaliteit en doelmatigheid van zorg te verbeteren.
Patiënten blijven vrij in de keuze van hun zorgaanbieder. Zorgverzekeraars hoeven de tarieven van niet-gecontracteerde zorgaanbieders echter niet volledig te vergoeden. Verzekerden zijn tevens vrij in de keuze van hun verzekeraar. Ook kunnen verzekerden kiezen voor een restitutiepolis zonder zorgcontracten die in de meeste gevallen voorziet in volledige vergoeding van de kosten bij iedere zorgverlener.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraar Achmea een aantal academische ziekenhuizen een onvoldoende geeft, louter op grond van het niet aanleveren van gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat academische ziekenhuizen helemaal niet verplicht zijn om verantwoording af te leggen aan een zorgverzekeraar? Wie heeft er meer verstand van zorg: wetenschappelijk opgeleide zorgverleners of bedrijfseconomisch geschoolde zorginkopers? Wilt u uw antwoord toelichten?
Academische ziekenhuizen zijn, evenals andere instellingen voor medische specialistische zorg, gehouden om transparant te zijn over de kwaliteit van zorg die zij leveren. Het past in de rol van de zorgverzekeraar als inkoper van zorg om die gegevens bij de zorginkoop te betrekken. Zorgverzekeraar Achmea volgt in dezen de normen die gesteld zijn door de beroepsgroep zelf.
Deelt u de mening dat het ongerijmd is dat zorginkopers van een zorgverzekeraar een academische ziekenhuis de maat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat niet de kwantiteit of het «volume» van een medische verrichting doorslaggevend is voor het vaststellen van de kwaliteit, maar eerder zaken als de uitkomst van de behandeling en de overlevingskans van de patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. De kwaliteitsnormen van de NVvH bevatten eisen voor chirurgische behandelingen van goede kwaliteit. Het betreft behalve volume-eisen ook kwaliteits- en veiligheidseisen. De NVvH heeft aangegeven de kwaliteitsnormen voortdurend kritisch tegen het licht te houden door de resultaten van de behandelingen te registreren. Deze registratie maakt inzichtelijk welke voorwaarden het beste resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het volstrekt immoreel is dat zorgverzekeraars paniek en wantrouwen zaaien onder burgers, waaronder kankerpatiënten en hun naasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw opvatting dat (kanker)patiënten recht hebben op goede informatie zich met het bestaan van een ratjetoe aan kwaliteitsnormen die vaak onderling tegenstrijdig zijn? Wat moet een kankerpatiënt doen en waar kan hij nog op vertrouwen?
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van transparantie omtrent de geboden zorg en tot meer keuze-informatie voor patiënten. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker wanneer sprake is van verschil in normen, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
In het onderhavige geval is van een verschil in normen evenwel geen sprake. Zorgverzekeraar Achmea heeft immers besloten om met ingang van 2012 de normen van de NVvH te hanteren bij de zorginkoop. De IGZ zal diezelfde normen hanteren bij de beoordeling of de geleverde zorg verantwoord is.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijfseconomische afwegingen van schadelastverzekeraars in toenemende mate gaan prevaleren boven medische afwegingen van zorgverleners? Dreigt op termijn niet het scenario uit de Amerikaanse film Sicko? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Van het beeld dat is geschetst in vraag 13 is naar mijn mening momenteel geen sprake.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Zorgverzekeraars kunnen daarbij, voor zover de wet dat toelaat, met zorgaanbieders contractuele afspraken maken over de prijs, het volume, de kwaliteit en de organisatie van zorg.
Bureaucratie bij de VtsPN |
|
Ronald van Raak |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat medewerkers bij de Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN) vanaf het begin van deze maand iedere minuut bij moeten houden wat zij aan het doen zijn, tot aan een wc-bezoek toe?
Ik ben op de hoogte van berichtgeving van 18 maart jl. over het noteren van toiletbezoek van politiepersoneel in de Telegraaf.
Het betreft medewerkers van de telefooncentrale op een servicedesk die aangeven of zij op een bepaald moment wel of niet bereikbaar zijn. Zij houden niet bij per minuut wat zij doen, maar geven wel aan welk moment zij om welke reden niet telefonisch bereikbaar zijn.
Klopt het dat door leidinggevenden ook nog eens wordt gecontroleerd of dit wel door iedereen op de juiste manier wordt gedaan?
Er wordt door leidinggevenden niet gecontroleerd op reden van afwezigheid, maar wel op voldoende aanwezigheid.
Wat is het doel van deze registratiedrift en controlegekte? Hoe wordt het werk van de VtsPN en de politie hier beter van?
Het doel van de opgave van telefonische bereikbaarheid is om ervoor te zorgen dat er voldoende capaciteit aanwezig is om de klant te woord te staan. De mate van detaillering van de redenen voor de afwezigheid acht ik echter niet wenselijk. Ik zal ervoor zorgen dat vanaf 1 mei niet meer bijgehouden hoeft te worden welke reden de afwezigheid heeft.
Hoe rijmen deze handelingen met het door u opgestelde «aanvalsplan bureaucratie en versterking van vakmanschap politie», dat wij onlangs van u hebben mogen ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze bureaucratische maatregel per direct af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Problemen omtrent het aanvragen van een DigiD op de BES-eilanden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederlandse inwoners van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (BES-eilanden) geen DidiD-account kunnen aanmaken en dus geen gebruik kunnen maken van de diensten van DigiD?
Ja.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse inwoners van de BES-eilanden geen DigiD-account kunnen aanvragen?
De werking van DigiD is gebaseerd op het BSN en het adresgegeven van de GBA. Naast dat bij het aanvragen van een DigiD de inlogcode naar het GBA-adres van de aanvrager wordt gestuurd, wordt na authenticatie van de burger bij transactie met overheidsdiensten het BSN teruggegeven. Op dit moment bestaat in Caribisch Nederland het BSN nog niet.
Is het waar dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al een werkende link heeft tussen de GBA en het PIVA-systeem, het GBA-equivalent van Caribisch Nederland? Zo nee, kunt u aangeven of hier snel verandering in komt? Zo ja, kunt u aangeven welke andere technische obstakels bestaan voor het uitwisselen van relevante informatie voor de aanvraag van DigiD?
Nee, er is geen werkende link tussen de GBA en PIVA. Tussen de GBA en PIVA bestaat wel al jaren de zogeheten PIVA-GBA-Koppeling of PGK-module. Deze – beperkte – technische voorziening ondersteunt de uitwisseling van persoonsgegevens bij migraties tussen de verschillende delen van het Koninkrijk. Sinds 10 oktober 2010 is daarnaast een verstrekkingenvoorziening in werking gesteld, de PIVA-V. Deze voorziening maakt verstrekking van persoonsgegevens mogelijk uit de bevolkingsadministraties van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan Nederlandse overheidsorganen. Hiermee is de techniek voorhanden om persoonsgegevens voor DigiD beschikbaar te maken. Echter, zoals onder 2 aangegeven, bestaat het voor DigiD essentiële persoonsgegeven BSN niet in Caribisch Nederland.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Nederlanders op de BES-eilanden over een DigiD-account moeten kunnen beschikken, zodat zij van dezelfde diensten van de overheid gebruik kunnen maken als Nederlanders in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Met Caribisch Nederland is afgesproken bij de overgang zoveel mogelijk de Nederlands-Antilliaanse systematiek te behouden en pas op termijn zoveel mogelijk over te gaan naar de Nederlandse systematiek. Het voert te ver om op dit moment al te bepalen of de DigiD systematiek op termijn zal worden ingevoerd of niet.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit probleem voor Nederlanders op de BES-eilanden kunt oplossen?
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheden om aan de wensen tot het gebruik van DigiD van niet-ingezetenen tegemoet te komen. Daar waar de overheid beschikt over betrouwbare adresgegevens, zoals van de klanten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), is gekozen voor uitgifte per post. Voor de overige groep is het noodzakelijk dat hun identiteit deugdelijk wordt vastgesteld. Om die reden wordt gekeken naar balieuitgifte. Deze voorziening biedt het vooruitzicht dat straks iedereen die een zodanige relatie heeft met de Nederlandse overheid, dat het gewenst is dat hij of zij over een DigiD beschikt, via DigiD zijn zaken digitaal kan afhandelen met verschillende overheidsinstellingen.
De functionaliteit van balieuitgifte laat ik momenteel inbouwen in DigiD. Deze technische aanpassing zal naar verwachting begin 2012 voltooid zijn. Daarnaast verwacht ik begin 2012, in overleg met (grens)gemeentes en het ministerie van Buitenlandse Zaken, één of meerdere geschikte locaties te hebben gevonden voor een proef met balieuitgifte. Ik denk daarom dat de eerste balieuitgifte voor niet-ingezetenen in de eerste helft van 2012 in proefvorm zal kunnen plaatsvinden.
Seks met de leraar |
|
Khadija Arib (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Scheefwonen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Aanpak scheefwonen stokt» en «Corporaties lopen kwart miljard mis»?1
Ja.
Klopt het nog steeds dat de extra huurverhoging per 1 juli aanstaande ingaat? Is dit nog steeds de planning en uw streven? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer voorstellen om dit te bewerkstelligen verwachten?
De extra huurverhoging zal niet per 1 juli aanstaande ingaan. Bij de voorbereiding van de benodigde wetswijziging is gebleken dat deze maatregel forse consequenties heeft in de uitvoering, zowel voor verhuurders en huurders als voor de huurcommissie en in tweede instantie de rechter. Het gaat hierbij in het bijzonder om de benodigde inkomenstoets. Zoals ik in mijn brief over het huurbeleid per 1 juli 2011 heb aangegeven heeft het kabinet het voornemen om de extra huurverhoging voor huishoudens met een inkomen van meer dan € 43 000 per 1 juli 2012 in te voeren. Een wetsvoorstel ter zake zal zo spoedig mogelijk bij de Kamer ingediend worden.
Indien de datum van 1 juli aanstaande niet gehaald kan worden, wat zijn hiervan dan de financiële consequenties zowel voor het Rijk als de corporaties? Hoe denkt u die dan te gaan oplossen?
Er zijn geen nadelige financiële consequenties voor het Rijk als gevolg van het niet invoeren van de extra huurverhogingsmogelijkheid per 1 juli aanstaande. Voor corporaties zijn er ook geen financiële consequenties anders dan dat mogelijk verwacht inkomen een jaar later gerealiseerd kan worden.
Onderzoek naar de bedreiging van medewerkers van jongerencentrum Asri |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van jongerencentrum Asri over de bedreiging van medewerkers naar aanleiding van een campagne rond de verkiezingen voor de Provinciale Staten?1
Ja.
Is er sprake van aantasting van de vrijheid van meningsuiting, nu de aanleiding van de bedreigingen ligt in een poster van het jongerencentrum? Zo nee, waarom niet?
Aantasting van de vrijheid van meningsuiting is hier niet aan orde. Bij vrijheid van meningsuiting gaat het immers om de vrijheid van burgers om –met inachtneming van hun wettelijke verantwoordelijkheid- overtuigingen kenbaar te maken, zonder censuur door de Staat. Hier is sprake van bedreiging jegens de betrokken medewerkers van jongerencentrum Asri vanwege het uiten van een mening. Die bedreiging levert een strafbaar feit op.
Deelt u de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen niet getolereerd kan worden? Zo ja, welke instrumenten zijn er om bedreigde medewerkers te beschermen tijdens en na hun aangifte?
Ik deel de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen onaanvaardbaar is. Het belangrijkste instrument om bedreigde medewerkers te beschermen is het doen van anonieme aangifte. Slachtoffers van bedreigingen kunnen dan als adres een politiebureau, een slachtofferloket of een werkgever opgeven. Domiciliekeuze kan in alle gevallen worden aangeboden door de politie. Ook kan een werkgever aangifte doen namens een werknemer.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat bedreigd wordt en dat uit angst voor de gevolgen afziet van het doen van aangifte? Wat doet u om deze angst te verminderen?
Uit onderzoek van het CBS en het WODC blijkt dat in 2009 in 0.9% van de gevallen waarin geen aangifte wordt gedaan dit wordt nagelaten uit angst voor represailles. Dit is weliswaar een laag percentage, maar elk slachtoffer en elke getuige die uit angst voor represailles geen aangifte doet is er een te veel. Vandaar dat deze groep bescherming verdient. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, kan anonimiteit in het strafproces een instrument zijn om slachtoffers en getuigen met een reële angst voor represailles (verder) te beschermen.
Kan het jongerencentrum namens zijn medewerkers aangifte doen? Zo ja, wat zijn daarvoor de mogelijkheden en beperkinge?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat steeds vaker serieuze bedreigingen geuit worden via sociale media zoals Twitter, Hyves en Facebook? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal bedreigingen dat op die manier geuit wordt en worden deze digitale bedreigingen actief door de politie onderzocht?
Dreigementen via sociale media worden even actief door de politie onderzocht als andere dreigementen. Zij worden echter niet afzonderlijk geregistreerd. Daarom kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van dergelijke dreigementen.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat ernstige vormen van bedreiging altijd door de politie onderzocht worden? Wilt u de betrokkenen persoonlijk oproepen om alsnog aangifte te doen? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve een onderzoek te laten doen, als aangiftes uitblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met het OM afspreken dat ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen in de toekomst standaardbeleid wordt?
Een aangifte – en medewerking door het slachtoffer in het algemeen – is van groot belang voor ieder onderzoek naar een geval van bedreiging. Over de onderhavige casus heeft het Openbaar Ministerie mij laten weten dat er een politie-onderzoek loopt. Indien vastgesteld kan worden dat er sprake is van ernstige bedreigingen aan het adres van medewerkers van Asri, dan zal de officier van justitie de politie opdracht geven om een opsporingsonderzoek te verrichten naar de mogelijke daders, ook zonder dat aangifte is gedaan. Over de vraag of het verrichten van ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen standaardbeleid moet worden zal ik met het Openbaar Ministerie in overleg treden. Ik zal uw Kamer te zijner tijd nader berichten.
Het gebruik van AED en meldkamers |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het gebruik van Automatische externe defibrillator (AED), de gift van een AED, de vernieling van een AED en het AED alert systeem?1
Ja.
Onderschrijft u het belang van burgerhulp bij een plotselinge hartstilstand, naast een goede ambulance-infrastructuur, als onderdeel van de brede inzet van vrijwilligers in de veiligheidsketen? Op welke wijze komt de actieve inzet van vrijwilligers terug in de verdere uitwerking van het coalitieakkoord «Vrijheid en verantwoordelijkheid», zoals de agenda over hedendaags burgerschap?
Omstanderhulp is van groot belang bij een plotselinge hartstilstand om de responstijd2 van de ambulance te overbruggen. Door directe en adequate hulpverlening door middel van hartmassage en mond-op-mond beademing door omstander(s) kunnen levens worden gered. Gebruik van de AED door omstanders kan de overlevingskans nog verder vergroten. Ook veel brandweer- en politieauto’s zijn tegenwoordig uitgerust met een AED en de bemanning is getraind in het gebruik van de AED. De actieve inzet van vrijwilligers is één van de belangrijke elementen die wordt belicht in de agenda hedendaags burgerschap. Het kabinet wil samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers deze gezamenlijke agenda opstellen, om de krachten in de samenleving zichtbaar te maken en ruimte te bieden aan actieve burgers. Hierbij zal het kabinet op zoek gaan naar inbreng uit de maatschappij.
Kunt u het belang aangeven door een schatting te geven over hoeveel mensen in het afgelopen jaar dankzij de inzet van AED’s en/of het gebruik van reanimatieoproepsystemen (AED alert) zijn gered door informele vrijwilligershulp?
In Nederland zijn het afgelopen jaar gedocumenteerd 73 mensen gered door vrijwilligers met een AED. Andere algemene landelijke gegevens zijn er niet, maar het feitelijke aantal zal hoger zijn dan het aantal gedocumenteerde gevallen. In de Provincie Noord-Holland heeft het Academisch Medische Centrum (AMC) in Amsterdam onderzoek gedaan. Over een periode van 3,5 jaar zijn daar 36 mensen gered, mede door de inzet van een AED. Dit betreft het lokaal toepassen van AED’s (in sportscholen en winkelcentra) door vrijwilligers (zonder oproepsysteem) die daar toevallig in de buurt waren.
Op welke wijze zorgen het Rijk en andere overheden ervoor dat de betrokkenheid wordt vergroot en dat mensen – langs het sportveld, in de kantine, in het dorpshuis aan het biljart, maar ook juist in de thuissituatie – een cursus hebben gevolgd en zo levens kunnen redden?
De Nederlandse Hartstichting bevordert reanimatiecursussen en het gebruik van de AED op een landelijke schaal. Met subsidie van mijn departement wordt door onder andere de Hartstichting in een breed samenwerkingsverband3 gewerkt aan een landelijk beleidskader. Dit heeft tot doel plaatselijke vrijwilligersgroepen op een gestandaardiseerde manier onderling en met de regionale meldkamer ambulancezorg en regionale ambulancevoorziening op een goede manier samen te laten werken. Rond de zomer wordt dit beleidskader vastgesteld. Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van dit beleidskader nadat het mij is aangeboden.
Bent u van mening dat het aanmoedigen van vrijwillige EHBO-cursussen nog altijd onvoldoende gebeurt door overheden als de gemeenten en het Rijk en door andere publieke instellingen? Kunt u aangeven of naast de prikkel vanuit verzekeraars een financiële stimulans vanuit de overheid zou bijdragen aan het aanmoedigen van het volgen van een AED- en reanimatietraining? Kunt u bijvoorbeeld ter illustratie aangeven hoeveel rijksambtenaren een dergelijke training hebben gevolgd en een reanimatie/AED diploma hebben?
Het aanmoedigen van het volgen van vrijwillige EHBO-cursussen is van oudsher een activiteit vanuit de samenleving zelf. Er is nauwelijks een financiële drempel om een EHBO-cursus te volgen bij overheid, gemeente of andere publieke instelling.
Bedrijfsleven en (semi-) overheidsinstellingen zijn volgens vigerende ARBO wetgeving verplicht in bedrijfshulpverlening te voorzien. Reanimatie en AED-gebruik maken daar deel van uit. Het aantal rijksambtenaren dat een dergelijke training heeft gevolgd is bij mij niet bekend, maar binnen mijn ministerie zijn ongeveer 120 mensen getraind in het gebruik van reanimatietechnieken en het gebruik van AED.
Is het aantal vrijwilligers binnen de reanimatieoproepsystemen zoals AED alert evenwichtig verspreid of is er een opmerkelijk verschil tussen het aantal vrijwilligers in de verschillende veiligheidsregio’s en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden? Is hier sprake van «segregatie»?
De vrijwilligersgroepen komen via lokale initiatieven tot stand. Daar ligt geen planning aan ten grondslag. Daarmee is er natuurlijk niet op voorhand een evenwichtige verdeling over het land en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden.
Deelt u de mening dat het aantal meldkamers dat is aangesloten bij het AED alertsysteem zo spoedig mogelijk vergroot moet worden tot 100%?
Met de komst van het, in antwoord 4 genoemde, beleidskader is er voor de regionale meldkamers ambulancezorg een goede leidraad om de samenwerking met de lokale en regionale vrijwilligersorganisatie vorm en inhoud te geven. Het is de verantwoordelijkheid van de vrijwilligersorganisaties om zich zodanig te organiseren dat een succesvolle samenwerking in de regio gerealiseerd kan worden. De ambulancezorg staat over het algemeen positief tegenover deze samenwerking.
Forensische pathologie |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending over het tekort aan forensische artsen?1
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks honderden mensen overlijden waarvan de dood thuis hoort in het strafrechtelijk vervolgbaar traject? Wat is uw mening over de (afgeleide) cijfers die in de uitzending worden gebruikt? Is er onderzoek gedaan of komt er onderzoek naar verdachte sterfgevallen en hoe (huis-)artsen en lijkschouwers daarmee omgaan?
In de uitzending wordt de stelling geponeerd dat te vaak een verklaring van natuurlijk overlijden wordt afgegeven. Daarbij worden voorbeelden genoemd als medische fouten (bijvoorbeeld bij medicatie), maar ook mogelijke strafbare feiten. De cijfers over het aantal gevallen waarin verklaring van natuurlijk overlijden wordt gegeven, terwijl nader onderzoek naar strafbare feiten geïndiceerd wordt geacht, is een schatting gebaseerd op de ervaringen van de geïnterviewde.
Het valt niet uit te sluiten dat er mogelijk te vaak een verklaring van natuurlijk overlijden wordt gegeven. Ik verwijs u hieromtrent naar beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Van Gerven en Gerkens (beiden SP) d.d. 11 juni 2009 (nummer 3490) door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de toenmalige Minister van Justitie. Een verklaring van natuurlijk overlijden mag alleen afgeven worden, wanneer de behandelaar ervan overtuigd is dat het overlijden natuurlijk is geweest. Indien een behandelend arts of in een later stadium een gemeentelijk lijkschouwer een dergelijke verklaring van overlijden afgeeft, wordt er geen verslag uitgebracht aan de officier van justitie. Het Openbaar Ministerie draagt in die gevallen geen kennis van het overlijden, zodat niet kan worden afgewogen of nader (strafrechtelijk) onderzoek aangewezen is. Het is voor mij niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak ten onrechte een verklaring van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is afgegeven. Welk aantal eventueel had dienen te leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, kan ik dan ook niet vaststellen. Mijn ambtgenote van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat er voorlopig geen onderzoek zal worden gedaan naar de omgang met verdachte sterfgevallen door artsen.
Klopt het dat er slechts vijf forensische pathologen/artsen zijn in Nederland? Zo nee, hoeveel zijn er dan? Zo ja, deelt u de zorg van de gast, de heer Van de Groot, dat er te weinig forensische pathologen/artsen zijn? Zo ja, wat moet er gebeuren om dit aantal te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn momenteel zes forensische pathologen werkzaam. Vijf daarvan werken bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De zesde werkt als zelfstandig forensisch patholoog. Het NFI is in staat alle aangeboden obducties te verrichten en de levertijden te verkorten.
Om toekomstige forensisch pathologen te werven, heeft het NFI budget vrijgemaakt om één opleidingsplaats tot (klinisch) patholoog te financieren. Binnen het NFI wordt diegene opgeleid tot forensisch patholoog. Verder wordt momenteel door het NFI, in samenspraak met de Medisch Specialistisch Registratie Commissie (MSRC), de mogelijkheid onderzocht om pathologen in opleiding een geaccrediteerde stage van drie maanden aan te bieden bij het NFI. Dit is een uitbreiding op de huidige geaccrediteerde tweeweekse stage die nu wordt aangeboden.2
Deelt u de mening van de heer Van de Groot dat als er niet gauw iets gebeurt er geen forensische pathologen/artsen meer in Nederland zijn en wij deze expertise uit het buitenland moeten halen? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel aandacht wordt er geschonken aan forensische pathologie/geneeskunde tijdens de geneeskundige opleiding? Klopt het dat de meeste artsen de kenmerken van medicatiefouten of toxicatie niet herkennen als zij de dood moeten vaststellen bij een overledene? Zo nee, waarom niet?
De geneeskundige opleiding begint met een initiële bachelor/masteropleiding; hierna kan een vervolgopleiding tot medisch specialist worden gevolgd. Forensische geneeskunde dan wel forensische pathologie is geen verplicht onderdeel van de initiële opleiding tot arts.
Er is onderscheid tussen de (forensische) pathologie en forensische geneeskunde. Binnen de vervolgopleiding voor het specialisme maatschappij en gezondheid bestaat het profiel forensische geneeskunde. Een profiel is een deelgebied van de geneeskunde, een verdieping van het deskundigheidsniveau van de arts (nog) niet leidend tot het deskundigheidsniveau van een specialisme, dat door het College Geneeskundige Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) als zodanig is aangewezen.
De Netherlands School of Public & Occupational Help (NSPOH), een erkend opleidingsinstituut door de Sociale-Geneeskunden Registratie Commissie (SGRC), verzorgt de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde leidende tot een profiel-registratie als forensisch arts bij de KNMG. Tevens biedt de NSPOH afzonderlijke modulen op het gebied van forensische geneeskunde aan die artsen als bij- en nascholing kunnen volgen. In 2010 waren er 186 forensische artsen bij de KNMG geregistreerd.
Een forensisch patholoog volgt eerst de vijfjarige opleiding tot het wettelijk erkende specialisme pathologie en wordt vervolgens in een tweejarig traject aanvullend bijgeschoold tot forensisch patholoog.
Ik kan niet bevestigen of de stelling klopt dat de meeste artsen de kenmerken van medicatiefouten of toxicatie niet herkennen. Van belang is dat de artsen slechts een verklaring van overlijden mogen afgeven, indien zij ervan overtuigd zijn dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. Indien deze overtuiging niet bestaat, dienen zij een gemeentelijk lijkschouwer in te schakelen. Indien deze meent ook niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat wederom de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Om de kwaliteit van de lijkschouw in Nederland te verbeteren heeft de minister van VWS medische beroepsorganisaties verzocht een richtlijn op te stellen met betrekking tot de werkwijze rondom lijkschouw. Die richtlijn zou onzorgvuldigheden bij het vaststellen van de aard van overlijden bij volwassenen moeten voorkomen. Inmiddels is onder leiding van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een dergelijke richtlijn in de maak. Deze richtlijn wordt via samenwerking tussen huisartsen, specialisten onder wie specialisten ouderengeneeskunde alsmede forensisch artsen en vertegenwoordigers van de KNMG tot stand gebracht. De richtlijn beoogt onder meer duidelijkheid te scheppen voor artsen bij het verrichten van de lijkschouw.
Bent u bereid met uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te overleggen om de geneeskundige opleiding zo te veranderen dat artsen in het algemeen meer kennis hebben van forensische geneeskunde? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de onderhavige vraagstelling onder de aandacht van mijn collega’s van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gebracht. Zij hebben mij het volgende doen weten. Het Raamplan Artsopleiding 2009 van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) beschrijft verschillende landelijke vereisten gesteld aan de initiële opleiding tot arts. Het raamplan sluit aan op de Europese Richtlijn 2005/36EG over erkenning beroepskwalificaties.
In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat in een algemene maatregel van bestuur de opleidingseisen voor de arts moeten worden geregeld. Dit AmvB (het Besluit opleidingseisen arts, Stb. 2010, 704) neemt het Raamplan Artsopleiding 2009 als uitgangspunt. De eindtermen uit dit Raamplan worden vertaald in het curriculum van de geneeskundeopleiding. De curriculumbeschrijvingen zijn een verantwoordelijkheid van de individuele faculteiten.
Voor wat betreft de voor de strafrechtspleging relevante forensische pathologie vertrouw ik erop dat de activiteiten die het NFI onderneemt om de aanwas van nieuwe forensisch pathologen te waarborgen (zie mijn antwoord op vragen 3 en 4) voldoende effect zullen hebben.