Het niet voortvarend aanpakken van de bij de Geschillencommissie Luchtvaart bekende zaken |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage van 14 juli 20101 en de Rechtbank Haarlem van 15 juli 20102 waarbij de kantonrechter de Europese Verordening (EG) 261/2004 nader uitlegt en duidelijk maakt dat er geen aanleiding is om nieuwe c.q. aanvullende prejudiciële vragen te stellen?
De uitspraken zijn mij bekend.
Deelt u de mening dat met deze uitspraak nu eindelijk duidelijkheid is gekomen over de wijze waarop een goede naleving van de reizigersrechten in de luchtvaart plaats dient te vinden, conform bovengenoemde verordening? Bent u bereid deze nadere duiding van de regels ook duidelijk bekend te maken, zodat voor een ieder duidelijk is dat men tot drie jaar terug claims kan indienen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Met het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 november 2009 heeft het Hof duidelijk gemaakt hoe artikel 7, eerste lid, Verordening (EG) 261/2004 (de Verordening) moet worden uitgelegd. Blijkens de uitspraak hebben passagiers die met een vertraging van 3 of meer uren op hun bestemming aankomen, hetzelfde recht op compensatie als passagiers die te maken hebben met een annulering van hun vlucht.
Over de consequenties van deze uitspraak heeft de Europese Commissie op 9 februari 2010 overleg georganiseerd met de nationale toezichthouders. In dit overleg is naar voren gebracht dat de uitspraak van het Hof als geldend Europees recht moet worden nageleefd door de luchtvaartmaatschappijen en worden toegepast door de bestuursorganen in de Lidstaten. In mijn brief van 16 februari 2010 heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd. De Europese Commissie is op dit moment bezig met een evaluatie van de Verordening. Naar verwachting zal zij in het najaar hierover een Mededeling uitbrengen.
De nadere duiding van de regels heb ik ook bekendgemaakt via de website van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) als nationale toezichthouder. Ook op andere websites zoals www.consuwijzer.nl wordt de consument geïnformeerd over zijn rechten als vliegpassagier.
Wat vindt u van het feit dat de Geschillencommissie Luchtvaart momenteel de afhandeling van zaken uitstelt tot 1 oktober a.s., in afwachting van de beantwoording van (nadere) prejudiciële vragen?3 Hoe valt dit te rijmen met de uitspraken van de Haarlemse en de Haagse rechtbank?
Arbitragecommissies zoals de geschillencommissie Luchtvaart dienen op grond van artikel 1 054 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering naar de regelen des rechts te handelen. Dit vereiste is ook in het Reglement van de geschillencommissie Luchtvaart opgenomen. Het Sturgeon-arrest is momenteel geldend Europees recht. Uiteraard kunnen in de toekomst hierin wijzigingen optreden, bijvoorbeeld als gevolg van een herziening van Verordening (EG) 261/2004 of als gevolg van uitspraken van het Hof naar aanleiding van eventuele nieuwe prejudiciële vragen die door nationale rechters kunnen worden gesteld. Tot aan de vaststelling van nieuwe wetgeving of nieuwe jurisprudentie van het Hof geldt echter de uitspraak van het Hof van 19 november 2009. Ik acht het dan ook niet voor de hand liggen dat de afhandeling van aanhangig gemaakte zaken wordt uitgesteld in afwachting van de beantwoording van eventueel te stellen nieuwe prejudiciële vragen.
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie momenteel de afhandeling van zaken uitstelt mede omdat «de betrokken belangen zwaarwegend zijn»?3 Deelt u de mening dat hier op de belangen van de luchtvaartmaatschappijen gewezen wordt en niet op de belangen van passagiers? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geschillencommissie Luchtvaart bestaat – zoals gebruikelijk bij arbitrage – uit arbiters die afkomstig zijn uit de wereld van elk van de betrokken partijen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Bij de verwijzing naar «betrokken belangen» is het dus voorstelbaar dat de geschillencommissie Luchtvaart de belangen van alle betrokkenen op het oog heeft.
Bent u bereid de geschillencommissie aan te sporen de bij haar bekende zaken voortvarend aan te pakken, nu er door de kantonrechter juridische duidelijkheid is gegeven over de interpretatie van de verordening? Op wat voor manier gaat u dit doen?
Deelt u de mening dat wanneer de geschillencommissie nu niet onmiddellijk overgaat tot het voortvarend aanpakken van de bij haar bekende zaken, deze vervangen moet worden door een nieuw instituut, dat wel onafhankelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De onafhankelijkheid van de geschillencommissie Luchtvaart wordt geregeld in de Erkenningsregeling geschillencommissies consumentenklachten 1997. Er gelden regels voor de samenstelling van een geschillencommissie. De Geschillencommissie luchtvaart voldoet aan deze regels. De Geschillencommissie bestaat uit drie leden: een voorzitter aangezocht door SGC, een lid voorgedragen door de Consumentenbond en een lid voorgedragen door BARIN. Alle leden worden door het bestuur van SGC benoemd en voorzitters en leden verkrijgen daarmee hun onafhankelijke positie met als opdracht de geschillen op onpartijdige wijze te beoordelen. De voorzitters van de geschillencommissie Luchtvaart zijn allen rechter of oud-rechter. Verder bevat het Reglement van de geschillencommissie een wrakings- en verschoningsregeling. Gezien de opzet van het geheel zie ik geen reden voor het inrichten van een nieuw instituut.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat nog om op te treden tegen de geschillencommissie dan wel luchtvaartmaatschappijen die weigeren de EG-verordening na te komen?
Zoals eerder aangegeven en met uw Kamer is gewisseld kunnen reizigers met hun individuele klacht ook bij de Inspectie terecht. De Inspectie betrekt, tot nader order, in haar oordeelsvorming het Sturgeon-arrest.
De Inspectie heeft geen mogelijkheden om op te treden tegen de Geschillencommissie luchtvaart. De Inspectie heeft – gelet op haar handhavende taken op grond van de Wet luchtvaart – wel verschillende mogelijkheden om op te treden tegen luchtvaartmaatschappijen die weigeren de Verordening na te komen. Deze mogelijkheden variëren van het voeren van een gesprek en/of het geven van een schriftelijke waarschuwing tot het opleggen van een sanctie zoals een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom.
Het bericht "Advies over PVV voor diplomaten" |
|
Ineke van Gent (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is de inhoud van het bericht «Advies over PVV voor diplomaten» waar of niet waar?1
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Nieuwbouwplannen voor gesloten jeugdzorg |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Is het waar dat inmiddels definitief toestemming is gegeven voor de ontwikkeling van nieuwbouw voor gesloten jeugdzorg in Rotterdam Charlois, die zal gaan dienen als voorloper van de te bouwen permanente voorziening in Maassluis? Zo nee, wat is dan precies de stand van zaken? Zo ja, waarom is hier spoed achter gezet?
Gegeven de behoefte aan een locatie op korte termijn voor gesloten jeugdzorg voor jeugdigen in de regio Zuidwest met een machtiging gesloten jeugdzorg vestigt Avenier in het najaar van 2010 in Rotterdam een tijdelijke voorziening voor 48 plekken gesloten jeugdzorg in een bestaande zorgvoorziening. Er is geen sprake van nieuwbouw, zoals in de vraag wordt gesteld.
Had het niet in de rede gelegen de hierover op 6 juli 2010 gestelde Kamervragen eerst te beantwoorden? Bent u bereid deze series vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De beantwoording van deze twee aanvullende vragen ontvangt u gelijktijdig met de antwoorden op de eerdere vragen.
Hulp aan de ramp in Pakistan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de hulpoproep voor een paar honderd miljoen dollar door de Verenigde Naties voor de slachtoffers van de overstromingen in Pakistan, en de inschatting van de VN dat zes miljoen personen direct hulp nodig hebben om te kunnen overleven?1
Ja.
Deelt u de mening dat een extra inzet van de VN in Pakistan nodig is?
Ja. De extreme omvang van de ramp in Pakistan is gaandeweg steeds duidelijker geworden. Premier Gilani heeft tijdens een oproep om hulp aan de internationale gemeenschap aangegeven dat de eigen capaciteit van Pakistan niet langer voldoende is om de enorme aantallen mensen adequaat te helpen en heeft de Verenigde Naties om steun verzocht. De Verenigde Naties heeft op 11 augustus een noodhulpverzoek gepresenteerd, dat in nauw overleg met de Pakistaanse overheid werd opgesteld, met een financiële omvang van USD 460 miljoen.
Bent u bereid, naast de 1 miljoen hulp die Nederland heeft toegezegd, meer hulpgelden beschikbaar te stellen voor deze ramp, die al groter genoemd wordt dan de tsunami van 2004? Zo ja, hoeveel, via welke kanalen en aan welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
In reactie op het noodhulpverzoek van de Verenigde Naties heb ik inmiddels besloten om een extra bedrag van EUR 2 miljoen beschikbaar te stellen. Dit geld zal aan het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties (WFP) ter beschikking worden gesteld met name voor voedselhulp aan de meest kwetsbaren, zoals zuigelingen en kinderen, vrouwen en ouderen. Vervolgens heeft Nederland tijdens een speciaal aan Pakistan gewijde plenaire zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (d.d. 19 augustus 2010) een extra bijdrage van EUR 3,6 miljoen toegezegd voor noodhulp aan de slachtoffers van de overstromingsramp in Pakistan. Deze bijdrage zal worden gekanaliseerd via WFP en UNICEF. Inmiddels heeft de regering ook een bijdrage van EUR 2 miljoen gegeven aan de aktie van de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) die op 26 augustus op radio en televisie werd gehouden.
Bent u in overleg met Nederlandse hulporganisaties in het getroffen gebied? Zo nee, waarom niet?
Verschillende Nederlandse hulporganisaties zijn al actief in de getroffen gebieden. Van verscheidene van hen ontvangt het ministerie berichtgeving over hun handelingen en bevindingen ter plaatse.
Bent u in overleg met uw EU-collega's om de Europese hulp aan Pakistan te coördineren? Zo ja, wat is het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft inmiddels in totaal EUR 70 miljoen ter beschikking gesteld voor noodhulp aan Pakistan. Daarnaast hebben verschillende lidstaten (waaronder Nederland) ervoor gekozen om, gezien de omvang van de ramp, additionele fondsen ter beschikking te stellen. Op Europees niveau wordt informatie uitgewisseld over de bijdragen van de lidstaten en van de Europese Commissie, onder andere via het EU coördinatiemechanisme EU-MIC. De algehele coördinatie van de internationale hulpoperatie berust bij de Verenigde Naties, onder andere via het clustersysteem waarbij de hulp per sector wordt gecoördineerd.
Integriteit bij fraudeonderzoek |
|
Paul Ulenbelt |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Welke maatregelen heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) genomen om integriteit bij fraudeonderzoek te waarborgen?1
De borging van integriteit bij fraudeonderzoeken heeft binnen UWV een hoge prioriteit. In het functieprofiel is deze competentie als één van de belangrijkste gedragsaspecten benoemd. Aan dit thema wordt dan ook expliciet aandacht besteed bij de werving, selectie, beoordeling, opleiding, coaching en ontwikkeling van medewerkers. Alle medewerkers van UWV dienen zich te houden aan de richtlijn «afspraken en spelregels voor integer gedrag bij UWV». Daarnaast is er een specifieke gedragscode voor inspecteurs en opsporingsfunctionarissen. De kwaliteit van de rapportages die in het kader van de onderzoeken worden opgesteld, wordt steekproefsgewijs door een speciaal daarvoor aangestelde medewerker van de directie Handhaving (de «vakspecialist Inspectie») getoetst. De integriteit van de uitvoering van de onderzoeken vormt daar een onderdeel van. Indien de kwaliteit van het door de inspecteur geleverde werk niet voldoet aan de standaard, wordt dit aan hem of haar teruggekoppeld, indien nodig gevolgd door een ontwikkeltraject en/of een opleiding of instructie.
Daarnaast kunnen klachten of bezwaren van klanten die (mede) betrekking hebben op integriteit aanleiding zijn tot onderzoek en acties. Gegronde klachten worden vanzelfsprekend gevolgd door een correctief optreden van het management. In ernstige gevallen wordt het Bureau integriteit van UWV ingeschakeld, zoals in onderhavige casus het geval is geweest.
Is nagegaan welke rol de betrokken verantwoordelijken hebben gespeeld in andere fraudeonderzoeken? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, wilt u dat alsnog laten doen? Zo nee, waarom niet?
Bij UWV is nagegaan of er meer klachten of andere signalen zijn ontvangen die betrekking hebben op het functioneren van de bij onderhavige zaak betrokken UWV-medewerkers. Dat blijkt niet het geval te zijn. Een kort onderzoek binnen UWV heeft eveneens geen nieuwe zaken aan het licht gebracht. UWV meldt mij dan ook dat er van uit mag worden gegaan dat deze zaak een incident betreft. Ik zie dan ook vooralsnog geen reden om een uitgebreid onderzoek te laten verrichten naar de rol van de betrokken medewerkers bij andere fraudeonderzoeken.
Wie houdt toezicht op de integere uitvoering van de fraudeonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bij benadering zeggen hoeveel mensen de strijd met het UWV opgeven omdat zij niet meer over financiële middelen of over de energie beschikken om rechtsmiddelen toe te passen?
De klacht- en bezwaarprocedures bij het UWV zijn zo laagdrempelig als mogelijk ingericht. Mij zijn geen signalen bekend van burgers die om financiële of andere redenen niet in staat zijn om hiervan gebruik te maken.
Ziet u aanleiding de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek te laten uitvoeren naar integriteit van het fraudeonderzoek door het UWV? Zo nee waarom niet?
Incidenten zijn, zoals is gebleken, nooit helemaal uit te sluiten maar vooralsnog heb ik geen informatie van UWV of anderszins ontvangen die mij reden geeft te twijfelen aan de integriteit van de fraudeonderzoeken door het UWV in structurele zin. Ik zie daarom nu geen aanleiding om de Inspectie Werk en Inkomen een onderzoek uit te laten voeren.
Wat heeft het UWV gedaan om de «verdachte» in dit fraudeonderzoek tegemoet te komen?
Naast persoonlijke gesprekken thuis waarbij excuses zijn aangeboden heeft de betrokken klant inmiddels schadevergoeding ontvangen en is volledig gerehabiliteerd. Volgens informatie van UWV is ook voor de klant de zaak hiermee afgehandeld.
Het bericht "Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet geeft FIFA ongekende privileges en overtreedt de regels»?1
Ja.
Bent u bereid het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan eventueel bereid een versie te versturen geschoond van gegevens die het Nederlandse bod zouden kunnen schaden?
Het bidbook voor het WK voetbal 2018/2022 is gezamenlijk opgesteld door de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBV) en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Het al dan niet (volledig) openbaar maken van het bidbook is dan ook primair voorbehouden aan beide voetbalbonden.
Naar aanleiding van de door u gestelde vraag is aan de KNVB gevraagd of er bezwaar bestaat tegen het openbaar maken van het bidbook. De KNVB heeft het ministerie van VWS laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben en inmiddels is er een exemplaar van het bidbook aan uw Kamer gestuurd.
Overigens heeft de minister van VWS, als bijlage bij de brief van 20 april 2010 (32 372, nr. 1), alle garanties aan de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd dat met het vaststellen van de verklaring van de regering van de acht garanties het kabinet haar steun heeft bevestigd voor het organiseren van een WK voetbal in Nederland (en België) in 2018 of 2022. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
Is het waar dat Nederland niet alleen heeft toegezegd om de FIFA en al haar dochterondernemingen vrij te stellen van btw, maar ook – wanneer dit om wat voor reden dan ook niet mogelijk blijkt – om het geïnde btw-bedrag alsnog aan de FIFA te vergoeden?
De minister van VWS heeft eerder al aangegeven dat de door de FIFA gevraagde fiscale vrijstellingen onderdeel uitmaken van uniforme overheidsgaranties die de FIFA verlangt van alle landen die zich kandidaat hebben gesteld om als gastland op te treden van de eindronde van het WK voetbal in 2018 of 2022. Met de gevraagde fiscale vrijstellingen beoogt de FIFA een «level playing field» te creëren om te voorkomen dat fiscale overwegingen een rol spelen bij de toewijzing van het WK aan een land. Het uitgangspunt dat de FIFA hanteert is, dat WK gerelateerde activiteiten zijn vrijgesteld in elk organiserend land, onder welk fiscaal regime dan ook.
Nederland heeft de FIFA aangegeven dat zij en haar dochterorganisaties niet zullen worden vrijgesteld van de belastingen die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving. Voor de btw betekent dit dat de FIFA en haar dochterorganisaties voor de in Nederland verrichte prestaties op de normale wijze in de btw-heffing zullen worden betrokken, zoals bijvoorbeeld voor de verkoop van toegangskaarten voor in Nederland te spelen wedstrijden. Op die btw kan dan de btw die ter zake aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening is gebracht, zoals die op de kosten van vervoer en hotelovernachtingen, op de gebruikelijke wijze in aftrek worden gebracht. Het btw-stelsel in Nederland wordt derhalve niet buitenspel gezet indien het WK voetbal 2018/2022 in Nederland en België zou worden georganiseerd.
Uit informatie van Duitse zijde is naar voren gekomen dat ook Duitsland in 2006 de FIFA op de gebruikelijke wijze in de btw-heffing heeft betrokken.
Met betrekking tot de belasting die Nederland moet heffen op grond van internationale regelgeving is de FIFA de garantie gegeven dat zij daarvoor zal worden gecompenseerd. Deze compensatie zal van toepassing zijn op het bedrag van de door de FIFA en haar dochterorganisaties in Nederland af te dragen btw. Daarnaast is deze compensatie van toepassing op de aan de FIFA en haar dochterorganisaties in rekening gebrachte btw die zij niet als voorbelasting in aftrek hebben kunnen brengen.
Ten aanzien van het Europeesrechtelijke aspect van voornoemde regeling wordt opgemerkt, dat er geen strijdigheid zal zijn met de Europese btw-richtlijn omdat de btw, zoals hiervoor is aangegeven, op de normale wijze conform de Europese en Nederlandse btw-wetgeving zal worden geheven. Evenmin zal er sprake zijn van staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU ingeval van compensatie aan de FIFA omdat de activiteiten van FIFA zich niet afspelen op een markt waar concurrentie heerst.
De compensatie die Nederland aan de FIFA en haar dochterorganisaties zal geven voor de btw betekent niet dat een zodanige tegemoetkoming in de toekomst vaker zal moeten worden verstrekt omdat het hier gaat om een zeer bijzonder evenement. Er zijn dan ook geen voornemens in de toekomst aan andere organisaties of instellingen een zelfde tegemoetkoming te verstrekken.
Is het waar dat «het buitenspelzetten van ons btw-stelsel» op dergelijke schaal in Europa nog nooit eerder is voorgekomen? Is het waar dat Duitsland bij de organisatie van het WK 2006 ook gewoon btw heeft geïnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u niet bang dat u met dit niet heffen van btw een precedent schept? Denkt u dat het Europeesrechtelijk überhaupt mogelijk is met het oog op de btw-richtlijn en regels voor staatssteun?
Zie antwoord vraag 3.
Is het doen van dergelijke zware beloftes aan de FIFA niet in strijd met het begrotingsrecht van de Kamer?
Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de minister van VWS in zijn brief van 20 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 1) de Tweede Kamer geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de kandidatuur van ons land voor het samen met België organiseren van het WK voetbal in 2018 en 2022 te steunen en daartoe de door de FIFA verlangde overheidsgaranties te verlenen, onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
In vervolg op de hiervoor genoemde brief, heeft de minister van VWS bij brief van 21 april 2010 (kamerstuk 32 371, nr. 3) de Tweede Kamer geïnformeerd over de kosten die mogelijkerwijs samenhangen met het WK voetbal indien dit evenement aan Nederland en België wordt toegewezen. Tijdens een Algemeen Overleg op 22 april 2010 is door een brede meerderheid in de Tweede Kamer steun uitgesproken voor het door de Nederlandse regering ondersteunen van het bid voor het WK voetbal en het daartoe verstrekken van de overheidsgaranties die de FIFA van kandidaat-landen verlangt.
De (begrote) uitgaven en ontvangsten van het WK voetbal zullen uiteraard pas een plaats krijgen in de rijksbegroting voor het jaar 2018 (of 2022) die volgens de gebruikelijke procedure ter goedkeuring aan het parlement wordt voorgelegd. Als de FIFA het bid van Nederland (en België) op 2 december 2010 accepteert, zullen de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de verleende garanties in de betreffende suppletoire begrotingswet 2010 worden opgenomen. Het begrotingsrecht van de Kamer wordt op deze wijze ten volle gerespecteerd.
Kunt u aangeven waar u de prognoses voor de belastingopbrengst op baseert en op welke bedragen deze uitkomen? Kunt u een overzicht verstrekken uit welke belastingen deze opbrengst voort zou moeten komen?
Het is van belang goed onderscheid te maken tussen de opbrengst van belasting als gevolg van het plaatsvinden van het WK in Nederland en de derving van belasting als gevolg van het verlenen van vrijstellingen aan de FIFA door Nederland.
De opbrengst van belasting vanwege investeringen en consumptieve uitgaven als gevolg van het WK betreft zowel directe (inkomstenbelasting en winstbelasting) als indirecte belastingen (accijnzen en btw).Als het WK niet aan Nederland (en België) wordt toegewezen, zal er uiteraard ook geen enkele belastingopbrengst plaatsvinden. Overigens is de omvang van de belastingopbrengst onzeker vanwege verdringing van andere belastingen (er zal ook een verschuiving van bestedingen optreden).
In de hiervoor al aangehaalde brief aan de Tweede Kamer d.d. 21 april (kamerstuk 32 371, nr. 3) is opgemerkt dat de derving aan belastingopbrengsten in relatie tot het organiseren van het WK voetbal in Nederland en België zou kunnen oplopen tot maximaal € 300 mln. Het betreft het mislopen – door het verlenen van vrijstellingen – van belasting die in beginsel gegenereerd wordt door het WK voetbal. Voor het opstellen van de raming van de belastingderving vanwege de te verlenen vrijstellingen is onder meer gebruik gemaakt van gegevens uit het onderzoeksrapport van SEO waarin een kosten-batenanalyse is gemaakt voor het WK voetbal 2018/2022. Bij het opstellen van de raming is gewerkt met aannames over onder meer door welke organisaties, waar en hoe lang WK gerelateerde activiteiten worden uitgevoerd. Dat is namelijk zeer bepalend om de omvang van de gederfde fiscale opbrengst te kunnen ramen. Bijvoorbeeld van belang is de verdeling tussen de winst die in Nederland neerslaat en belast dient te worden en de in het buitenland belaste winst. In de raming is ook de te compenseren btw meegenomen op o.a. toegangskaarten en hotelovernachtingen. Uit een nadere analyse van de thans beschikbare informatie kan worden afgeleid dat de derving waarschijnlijk lager uit zal komen dan het geraamde maximum van € 300 mln.
Het is onduidelijk wat in gepubliceerde cijfers over de kosten en baten van het WK voetbal 2006 in Duitsland nu precies wel en niet is meegenomen, zodat een vergelijking van die cijfers met de voor Nederland geraamde kosten van de fiscale vrijstellingen aan de FIFA niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat de vergelijking met de Duitse opbrengst spaak loopt wanneer ons buurland wel btw heeft geheven, zeker daar dat naar alle waarschijnlijkheid ook daar één van de voornaamste overheidsinkomstenbronnen is en zal zijn geweest?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens in de toekomst meer zaken of organisaties vrij te stellen van btw?
Zie antwoord vraag 3.
De mogelijkheid voor het introduceren van een EU-belasting |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brussel heeft plannen voor Europese belasting»?1
Ja.
Staat u ook positief tegenover de mogelijkheid om een EU-belasting in te voeren op luchtvaart en/of financiële transacties? Zo nee, staat u daar ook niet positief tegenover wanneer dit gepaard zou gaan met eenzelfde besparing op de nationale bijdragen aan de EU, die weer uitgekeerd zou kunnen worden in de vorm van een lastenverlichting, waardoor er per saldo geen lastenverzwaring optreedt?
Allereerst wil ik er op wijzen dat belastingheffing een bevoegdheid van de lidstaten is en het Verdrag geen autonome heffingsbevoegdheid voor de EU kent. Zoals in de Nederlandse bijdrage aan de EU-begrotingsevaluatie is aangegeven, heeft het de voorkeur om de EU-begroting te financieren uit slechts één finanancieringsbron, namelijk het BNI-middel (bruto nationaal inkomen). Een Europese belasting op luchtvaart of financiële transacties is derhalve geen optie voor Nederland. Een Europese belasting op financiële transacties mist zijn doel. Kapitaal is zeer mobiel en zal gemakkelijk zijn weg vinden buiten de EU, waardoor uitwijkgedrag nog steeds zal bestaan. Voor wat betreft een Europese belasting op luchtvaart heb ik tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel van de afschaffing van de vliegbelasting aangegeven dat initiatieven om de maatschappelijke kosten meer in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking te brengen in Europees of mondiaal verband ontwikkeld moeten worden2. Echter, de afschaffing van de vliegbelasting is mede ingegeven door de grote onvoorziene terugval in omzetten in deze branche. Gezien de huidige economische situatie ligt het niet voor de hand een dergelijke belasting in te voeren, ook niet op EU-niveau.
Deelt u de mening dat wanneer deze twee belastingen EU-breed zouden worden ingevoerd, het meest gehoorde bezwaar van «uitwijkgedrag» voor verreweg het grootste deel opgelost zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat dit de ideale manier is om te compenseren voor de uit milieuoogpunt onterechte begunstiging van de luchtvaartsector?
Voorafgaand aan de invoering van de vliegbelasting heeft het kabinet gesteld dat de maatschappelijke kosten van vliegen onvoldoende in de prijs van vliegtickets tot uitdrukking komen. Dit standpunt geldt nog steeds. Gelet op de huidige economische omstandigheden is echter de afweging gemaakt om de luchtvaartsector de gelegenheid te bieden zich op herstel te richten. Overigens merk ik op dat de luchtvaartsector vanaf 2012 betrokken zal worden in het CO2-emissiehandelssysteem, waardoor een deel van de maatschappelijke kosten in de prijs van een vliegticket tot uitdrukking zal komen.
Bent u ook van mening dat een zeer kleine belasting op financiële transacties een stabiliserende werking voor financiële markten kan hebben?
Het ligt niet voor de hand dat de Financiële Transactie Belasting een stabiliserende werking kan hebben op de financiële markten. De IMF-staf meent in ieder geval dat dat niet het geval is3. De IMF-staf geeft aan dat een dergelijke belasting niet goed toegespitst kan worden op het bestrijden van het systeemrisico van de financiële instellingen en ook niet aangrijpt bij de oorzaak van de huidige financiële crisis.
Mochten deze voorstellen nog op een Europees podium geagendeerd staan voor de beëdiging van een nieuw kabinet, hoe zal het demissionaire kabinet hiermee dan omgaan?
Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. Bedacht moet worden dat de Commissie-mededeling over de begrotingsevaluatie pas de eerste stap is in de discussie over de Financiële Perspectieven na 2014 en dat de mogelijke suggesties voor nieuwe eigen middelen voor de EU-begroting een onderdeel zijn van het bredere debat over begrotingshervorming. Gelet op het tijdspad verwacht ik dan ook dat een volgend kabinet zich hierover zal buigen. Het demissionaire kabinet zal het standpunt blijven uitdragen dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt.
De instructie voor diplomaten over deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de door NRC gepubliceerde instructie voor diplomaten over de deelname van de PVV aan de coalitie(-onderhandelingen)?1
Ik heb het betreffende stuk in NRC gelezen.
Kunt u bevestigen dat dit memo authentiek is? Zo niet, kunt u aangeven wat de status van deze instructie wel is? Zo niet, is er een memo naar posten/diplomaten gegaan? Kunt u die aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een instructie aan de Nederlandse posten in het buitenland. Er is aan een kleine groep ambassades een informatief bericht toegegaan over het formatieproces in Nederland, met enkele elementen van publieksdiplomatie, die desgewenst gebruikt zouden kunnen worden op passieve basis.
Kunt u aangeven wat uw betrokkenheid en rol was bij de totstandkoming van dit memo?
Dit bericht is binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld en verzonden. Voor verzending heb ik kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat u uw rol als onderhandelaar namens het CDA en die van (demissionair) minister van Buitenlandse Zaken strikt gescheiden dient te houden?
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder vreemd is dat in het licht van de pertinente weigering van de 3 onderhandelaars – waarvan u er een bent – deel te nemen aan het vorige week gehouden Kamerdebat en duidelijkheid te verschaffen over de status van het te vormen kabinet (bijzonder meerderheids- of minderheidskabinet), nu in dit memo zo stellig staat dat er een minderheidskabinet komt?2
Neen. In het bericht staat opgenomen dat er op dit moment gesprekken gaande zijn over de vorming van een nieuw kabinet.
Hoe verhoudt de instructie om niets te zeggen over deelname van de PVV aan gesprekken over een mogelijke coalitie van CDA en VVD zich tot het feit dat deze partij wel met CDA en VVD onderhandelt over zowel een regeerakkoord als een gedoogakkoord?
Van een dergelijke instructie is geen sprake. Er staat dat er op dit moment wordt gesproken over parlementaire steun van de PVV aan een kabinet van VVD en CDA.
Kunt u die duidelijkheid nu alsnog verschaffen?
Zie antwoord vragen 5 en 6
Wat zou deelname van de PVV aan de coalitie betekenen voor de behandeling van moslims in Nederland?
Op dit moment zijn gesprekken gaande over de vorming van een nieuw kabinet. Op de uitkomsten daarvan wil ik als minister van Buitenlandse Zaken niet vooruit lopen.
Hoe beoordeelt u de consequenties van deelname van de PVV aan de regeringscoalitie voor de Nederlandse belangen in de rest van de wereld en de belangen van Nederlanders elders in de wereld?
Zie antwoord vraag 8.
Het opslaan van gestolen of gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Het is mis in de opslagbranche»?1
Ja.
Zijn professionele opslagbedrijven inderdaad plaatsen «waar een groot deel van de criminelen zijn goederen opslaat»?
Het is mij niet bekend dat het opslaan van goederen van criminelen in professionele opslagplaatsen structureel gebeurt.
Deelt u de mening dat het beeld dat in het genoemde artikel wordt geschetst voor de regio Utrecht ook kan gelden voor de rest van Nederland?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar om hierover een oordeel te vellen.
Heeft er reeds onderzoek plaatsgevonden door een fraude-interventieteam naar de opslagbedrijven? Zo ja, wat waren de resultaten en aanbevelingen? Zo nee, bent u bereid in overleg met de verschillende participanten een dergelijk landelijk onderzoek op te starten?
Er heeft ter zake geen onderzoek door een fraude-interventieteam onder leiding van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden. Indien er concrete aanwijzingen zijn van strafbare feiten kunnen politie (lokale en bovenregionale recherche) en Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek naar opslagbedrijven verrichten. Er is vooralsnog geen aanleiding om een dergelijk onderzoek landelijk op te starten.
Is de kans dat gestolen dan wel gevaarlijke goederen in professionele opslagplaatsen worden opgeslagen zonder te worden opgemerkt groter dan in andere opslagplaatsen zoals bedrijfspanden of woningen? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen. Die kans zal van meerdere factoren afhangen, zoals bijvoorbeeld de mate van laagdrempeligheid van de betreffende opslagruimte, het aangesloten zijn bij een brancheorganisatie en de criteria waaraan aangesloten opslagbedrijven moeten voldoen en de eventuele connecties van de huurder in het criminele milieu.
Is het voor opsporingsdiensten of brandweer moeilijker om inzicht te verkrijgen in wat er in professionele opslagplaatsen wordt opgeslagen dan in opslagplaatsen in andere bedrijfspanden? Zo ja, waarom is dat het geval en acht u het wenselijk om dat te veranderen?
Nee. De bevoegdheden en positie van opsporingsdiensten en de brandweer zijn in beide gevallen gelijk. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Welke bevoegdheden hebben opsporingsdiensten en brandweer om in professionele opslagplaatsen onderzoek te doen? Worden deze bevoegdheden in voldoende mate gebruikt? Zijn er naar uw mening lacunes in deze bevoegdheden?
De controlebevoegdheid van de Douane beperkt zich tot locaties als spoorwegemplacementen, havens, haventerreinen, luchthavens en plaatsen bestemd voor distributie en overslag van goederen die over de weg worden vervoerd. Op andere locaties is de Douane slechts bevoegd te controleren indien er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat.
Controle door de politie of de FIOD/ECD kan alleen plaatsvinden als er sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het periodiek houden van handhavingcontroles door de politie of de FIOD/ECD is wettelijk niet toegestaan.
De brandweer heeft te allen tijde toegang tot alle plaatsen, voor zover zij het betreden daarvan voor een goede vervulling van de taak die hun in de wet is toebedeeld, noodzakelijk acht (Brandweerwet art. 20).
De officier van Justitie mag in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten een opslagruimte doorzoeken. Bij dringende noodzakelijkheid kan de hulpofficier van Justitie van de opsporingsdienst deze bevoegdheid uitoefenen (art. 96c Sv). Buiten deze gevallen kan de officier van Justitie bij de rechter-commissaris vorderen om ter inbeslagneming elke plaats, dus ook een opslagruimte, te doorzoeken (art. 110 Sv).
De Wet wapens en munitie (WWM) biedt een ruimer bemeten doorzoekingsbevoegdheid. Op grond van art. 49 WWM kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen waar zij redelijkerwijze kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming doorzoeken.
Art. 9 Opiumwet bevat een soortgelijke bevoegdheid.
Daarnaast bevat het Wetboek van Strafvordering enkele bijzondere opsporingsbevoegdheden die kunnen worden ingezet als sprake is van een verdenking van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals de betreding van besloten plaatsen – waaronder opslagruimtes – en aanwending van een technisch hulpmiddel om die plaats op te nemen of de aanwezigheid en verplaatsing van een goed te kunnen vastleggen (art 126k Sv.).
Tot slot hebben opsporingsambtenaren op grond van art. 20 Wet Economische Delicten (WED) in het belang van het onderzoek toegang tot elke plaats, in het kader van het onderzoek naar in de WED opgenomen delicten. Zij kunnen voorts zaken onderzoeken en monsters nemen en aan opneming onderwerpen (art. 21 WED). Deze bevoegdheden kunnen worden toegepast zonder dat sprake is van een concrete verdenking.
Ik heb geen aanwijzingen dat de Douane, FIOD-ECD en politie hun opsporingsbevoegdheden in onvoldoende mate gebruiken. De mate waarin periodieke controles worden uitgevoerd door de brandweer wordt bepaald door het lokaal bestuur, die de vrijheid heeft om hier lokaal passend beleid op vast te stellen.
Naar mijn mening voldoen de bevoegdheden van de genoemde instanties.
Wat is uw oordeel over de mening van de in het artikel genoemde directeur van een opslagbedrijf die vindt «dat de onderzoeksinstanties de mogelijkheid moeten hebben om de (opslag)ruimten te bekijken»? Wilt u bevorderen dat er snel een protocol komt tussen de politie en de opslagbranche?
Het is wettelijk niet toegestaan voor onderzoeksinstanties om opslagruimtes te bekijken zonder verdenking van een strafbaar feit. De directeur vindt dat dit (wettelijk) mogelijk gemaakt zou moeten worden. Naar mijn mening treden onderzoeksinstanties in te grote mate in de persoonlijke levenssfeer van burgers als er zonder aanleiding opslagruimtes kunnen worden betreden en doorzocht.
Wat betreft het afsluiten van een protocol tussen politie en de opslagbranche is dit een onderwerp dat op regionaal niveau onderwerp van gesprek kan zijn, aangezien de inzet van de politie moet passen in de regionale prioriteitenstelling.
Acht u het in het kader van brandveiligheid gewenst dat de brandweer wel weet «wat er bij een bedrijf als DSM ligt opgeslagen, maar niet in een opslagplaats»? Zo nee, wat gaat u doen om dit verschil op te heffen? Zo ja, waarom?
Ik vind de vergelijking tussen beide locaties niet opgaan in termen van het risico van brandveiligheid. Immers een bedrijf als DSM werkt met brandgevaarlijke stoffen in zijn primaire productieproces en die stoffen zijn daar in zeer grote getale aanwezig. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat vergelijkbare hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen ook in opslagplaatsen zijn opgeslagen.
Deelt u de mening dat verhuurders van professionele opslagplaatsen een grotere verantwoordelijkheid moeten krijgen ten aanzien van de controle van goederen die in hun panden worden opgeslagen? Zo ja, op welke manier moet die verantwoordelijkheid worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet nodig om de verantwoordelijkheid van verhuurders van professionele opslagplaatsen ten aanzien van de controle van opgeslagen goederen te vergroten.
Immers, verhuurders zijn niet geëquipeerd om gestolen goederen dan wel brandgevaarlijke stoffen te herkennen.
Oneigenlijk gebruik van wachtgeld door wethouders |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat wethouders die parttime werken hun inkomen aanvullen met wachtgeld?1
Nee. Een wethouder die in deeltijd wordt aangesteld en geen uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) ontvangt, geniet gewoon een bezoldiging naar evenredigheid van de tijdsbestedingsfactor. Indien de wethouder is afgetreden en daarna weer opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder, geldt de verrekeningssystematiek van de Appa. Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voorzover deze de voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Is de constatering terecht dat burgers onterecht wordt voorgehouden dat deze wethouders bezuinigen, omdat ook de aanvulling uit het wachtgeld door de gemeente wordt betaald?
Zowel de uitkeringen van een afgetreden wethouder als die van een benoemde nieuwe wethouder komen ten laste van de gemeente. De uitkeringslasten van een voltijdswethouder die opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder zijn door de onder 1 genoemde verrekeningssystematiek aanzienlijk lager dan in de situatie dat de gemeente een volledige, niet geanticumuleerde uitkering moet betalen als de uitkeringsgerechtigde niet als wethouder in dezelfde gemeente terugkeert.
Hoeveel wethouders maken op bovengenoemde manier gebruik van de wachtgeldregeling? In welke gemeenten?
Dat is mij niet bekend. Het ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de opvatting dat wachtgeld niet bedoeld is om het inkomen van wethouders aan te vullen die voor minder uren opnieuw wethouder worden?
De bedoeling van de wetgeving op dit punt is dat een deeltijd wethouder een uitkeringsrecht krijgt als hij voorheen als voltijds wethouder voor dezelfde gemeente werkzaam is geweest. Dit om het uitkeringsrecht in deze situatie gelijk te trekken aan een wethouder die elders inkomsten verwerft. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever juist heeft beoogd dat betrokken wethouder hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170).
Hoe gaat u het gat in de wetgeving dichten en de bovengenoemde constructie onmogelijk maken?
Zoals ik in de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven (nr. 2010Z11476), is er in het geheel geen sprake van een gat in de wetgeving. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders en deeltijdgedeputeerden is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
De ontslagvergoeding van bijna een miljoen bij het CAK |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Was u voor het uitkomen van het jaarverslag van het CAK op de hoogte van het feit dat één van de bestuurders een ontslagvergoeding van 875 000 euro had gekregen?1 Zo nee, hoe oordeelt u over deze ontslagvergoeding? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd?
Het CAK heeft mij geïnformeerd over het voornemen tot ontslag van het betreffende directielid en over het feit dat daaraan mogelijkerwijs een wachtgeldaanspraak zou zijn verbonden. Vóór het uitkomen van het jaarverslag 2009 was ik er niet van op de hoogte dat daarin melding zou worden gemaakt van een «ontslagvergoeding» van 875 000 euro. Het CAK heeft mij desgevraagd aangegeven dat het in dit geval niet gaat om een «ontslagvergoeding» maar om een balanstechnische voorziening voor (mogelijk) toekomstig te betalen wachtgeld.
Bij een «ontslagvergoeding» gaat het om een bedrag ineens, gebaseerd op de kantonrechtersformule, dat in totaliteit wordt uitgekeerd bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Hier is een «wachtgeldregeling» aan de orde; dat wil zeggen het recht op een maandelijkse aanvulling op inkomsten die de ontslagene na het ontslag ontvangt uit de WW of uit arbeid elders. De in dit geval toegepaste wachtgeldregeling is conform de geldende CAO. In plaats van de ad hoc-regelingen voor een ontslagvergoeding die in de marktsector gebruikelijk zijn, komen in de collectieve sector (de publieke plus de semi-publieke sector) vaak wachtgeldregelingen voor in cao’s. Wachtgeldregelingen vallen meestal goedkoper uit dan ontslagvergoedingen, omdat de meeste ontslagenen vrij snel weer over andere inkomsten blijken te kunnen beschikken.
De kosten van zo’n recht op wachtgeld zijn – anders dan die van een ontslagvergoeding ineens – op het moment van het ontslag dus nog niet exact bekend. De accountancyregels voor de financiële verslaglegging schrijven voor dat er dan een voorziening in de jaarcijfers moet worden opgenomen voor de mogelijke kosten van het wachtgeld. Het is gebruikelijk om dan uit te gaan van het slechtste geval: dat betrokkene tot het einde van de wachtgeldperiode geen andere inkomsten heeft. Op deze wijze wordt bereikt dat zich geen financiële tegenvallers uit de wachtgeldtoezegging meer kunnen voordoen, maar alleen nog maar meevallers.
In antwoord op uw vragen van 10 juni jl. (2010Z09268) ben ik uitvoerig ingegaan op mijn zienswijze op ontslagvergoedingen voor bestuurders. Deze kan kort worden samengevat als: gemaakte afspraken moet je nakomen, maar je moet ook nieuwe waarden en normen verdisconteren in nieuwe afspraken.
Is de ontslagvergoeding betaald met geld dat bestemd is voor de uitvoering van de taken van het CAK of uit de ontvangen eigen bijdragen?
Zoals uit het jaarverslag blijkt, is de voorziening voor de mogelijke kosten van de wachtgeldregeling binnen de totale exploitatie van het CAK gedekt.
Erkent u dat als de ontslagvergoeding komt uit de subsidie voor de uitvoering van de taken dat het blijkbaar goedkoper kan bij het CAK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat als de ontslagvergoeding komt uit de eigen bijdragen van mensen die AWBZ-zorg ontvangen, dat dit geld dan oneigenlijk is besteed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke basis kreeg de bestuurder deze extreem hoge ontslagvergoeding?
Zoals in het jaarverslag is vermeld, is de geldende cao de basis van de wachtgeldregeling. De hoogte van het wachtgeld is onder andere afhankelijk van duur van de dienstbetrekking en het (laatst genoten) salaris. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich de grote puinhoop die het bij het CAK is geweest? Vindt u dit een basis voor zo een hoge ontslagvergoeding?
Zie het antwoord op vraag 5. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van uw vragen van 10 juni jl. (2010Z09268), kort: «slecht functioneren» is niet hetzelfde als «verwijtbaar handelen». Overigens is in dit geval bij het CAK een ontslag wegens reorganisatie aan de orde en een wachtgeldregeling.
Bent u bereid deze ontslagvergoeding te verhalen op de eigenaren van het CAK, te weten de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over het verloop van de terugvordering?
Met uw vraag veronderstelt u dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van de Raad van Commissarissen van het CAK. Daarvan is in deze situatie geen sprake. Bovendien veronderstelt uw vraag dat ik een terugvorderingsbevoegdheid zou hebben. Ook dat is niet het geval.
Wat is uw oordeel over het feit dat het CAK winst maakt met het uitvoeren van overheidstaken?
Het CAK maakt geen winst op de uitvoering van overheidstaken. Vanwege het feit dat het CAK voor het overgrote deel publieke taken uitvoert, heeft het kabinet besloten om het CAK om te vormen tot een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan.
Hoe verloopt het proces om het CAK een publieksrechtelijke organisatie te laten worden? Belooft u dat dan de beloning voor bestuurders flink zal zakken en dit soort ontslagvergoedingen niet meer voor zullen komen?
Wanneer het CAK een publiekrechtelijk zbo wordt, zullen daar in beginsel de arbeidsvoorwaarden voor rijksambtenaren, zoals neergelegd in het ARAR en het BBRA, gaan gelden. Aan die overgang wordt op dit moment gewerkt.
Hongerstakers die in de isoleercel belanden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Is het waar dat het standaardprocedure is om opgesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een isoleercel te plaatsen?1 Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn dan de exacte regels en procedures?
Nee, het is geen standaardprocedure om ingesloten vreemdelingen die in hongerstaking gaan in een afzonderingscel te plaatsen.
De arts adviseert de directie tot overplaatsing naar een afzonderingscel met cameratoezicht of algemeen/penitentiair ziekenhuis indien hij dit medisch geïndiceerd acht. Bij voedselweigering kan dit laatste na ongeveer 4 weken noodzakelijk zijn. Indien het gaat om een vochtweigeraar plaatst de directie de vochtweigeraar na 24 uur in afzondering onder cameratoezicht.
Is het waar dat jaarlijks gemiddeld tien vreemdelingen per detentiecentrum in de isoleercel worden geplaatst wegens hongerstaking?1 Zijn hierover exacte cijfers beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
In de eerste helft van 2010 zijn ongeveer 10 vreemdelingen per detentie- of uitzetcentrum in afzondering geplaatst als gevolg van een honger- of honger- en dorststaking.
Plaatsing in de isoleercel, ook aangeduid als plaatsing in afzondering, kan opgelegd worden indien zich bepaalde omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of ter bescherming van de betrokken gedetineerde. Bij het plaatsen in afzondering schakelt de inrichtingsarts zo nodig een psycholoog/psychiater en eventueel ook een vertrouwensarts in.
Bij afzondering vanwege een hongerstaking, adviseert de inrichtingsarts de directie over de gezondheidstoestand van de hongerstaker. In geval van psychopathologie wordt de plaatsing altijd afgestemd met gedragsdeskundigen. Op deze wijze wordt in individuele gevallen zorgvuldig omgegaan met de plaatsing in afzondering.
Hoe kan het dat zoveel mensen in de isoleercel worden geplaatst, terwijl bekend is dat isolatie leidt tot psychische en fysieke schade?
Zie antwoord vraag 2.
Is het naar uw mening strikt noodzakelijk om iedere hongerstaker in een isoleercel te plaatsen? Zo ja, waarom?
Nee, zie verder het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van hoogleraar Van Kalmthout dat cameratoezicht niet alleen in een kale strafcel maar ook in een reguliere gemeubileerde cel met daglicht plaats zou kunnen vinden?
Bij cameratoezicht in de afzonderingscel is de camera zodanig aangebracht dat de observatie van de gehele cel mogelijk is. Hoewel cameratoezicht technisch mogelijk is in een gewone cel, staat meubilering observatie van de gehele cel in de weg.
Bent u bereid er voor te zorgen dat per individu zal worden beoordeeld of plaatsing in een isoleercel strikt noodzakelijk is? Hoe gaat u hier voor zorgen? Bent u bereid te zorgen voor alternatieven, zoals het mogelijk maken van cameratoezicht op de reguliere cel indien dit in het belang is van de veiligheid van de betreffende vreemdeling? Zo nee, waarom niet?
Het is reeds staand beleid dat per individu wordt beoordeeld of plaatsing in afzondering dan wel overplaatsing naar een algemeen/penitentiair ziekenhuis noodzakelijk is. De arts en directeur bepalen in overleg of en op welk moment dit gebeurt. Bij het antwoord op vraag 5 gaf ik aan dat volledig cameratoezicht in een reguliere cel niet mogelijk is.
Het bericht dat de Somalische gemeenschap een qatverbod wil |
|
Sadet Karabulut |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is de omvang van de groep qatgebruikers en hoe groot is het aandeel overmatige qatgebruikers in Nederland?1 Bent u nog steeds van mening dat de omvang van de groep qatgebruikers geleidelijk afneemt of neemt het aantal qatgebruikers onder jonge mannen en vrouwen juist toe?2
In Nederland wordt het middel qat voornamelijk gebruikt binnen de Somalische bevolkingsgroep. Deze bevolkingsgroep bestaat in totaal uit circa 26 000 mensen. Over het aantal mensen binnen de Somalische bevolkingsgroep dat qat gebruikt zijn geen cijfers bekend. Ook de onderverdeling binnen de groep gebruikers, jong of oud, man of vrouw, is niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat qat geen agressie opwekt en het gebruik daarvan ook anderszins geen risico oplevert voor de openbare orde? Kunt u een toelichting geven?
In 2007 heeft het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) een risicoschatting naar qat uitgevoerd. Hieruit bleek dat er nauwelijks of geen risico is voor de openbare orde. Ook werden toen geen aanwijzingen gevonden dat qat agressie opwekt bij mensen, en bleek dat het reactievermogen bij normale doseringen niet sterk wordt beïnvloed. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat qat een desastreuze uitwerking heeft op de sociaal-economische positie en de gezondheid van grote groepen Somalische Nederlanders? Zo ja, bent u bereid gerichte psychische hulp en voorlichting over de effecten van qat te stimuleren en te faciliteren onder met name nieuwe groepen Somaliërs in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de grote sociale- en economische achterstanden van de Somalische gemeenschap in Nederland?
Uit verschillenderapporten blijkt dat het qatgebruik onder groepen Somalische Nederlanders een negatieve uitwerking kan hebben op de sociaal-economische situatie, maar qat is zeker niet de hoofdoorzaak van de achterblijvende sociaal-economische positie en de gezondheid van de Somalische bevolkingsgroep in Nederland. De oorzaken liggen in een opeenstapeling van problemen waaronder ontoereikende kennis van het functioneren van de Nederlandse samenleving, taalproblemen, onverwerkte trauma’s, een hoog percentage eenoudergezinnen, grote onderwijsachterstanden, werkloosheid en grote afhankelijkheid van uitkeringen. Ik verwijs hierbij naar de Voortgangsbrief aan uw Kamer over de aanpak risicogroepen van 13 juli 2010 (TK, 2009–2010, 31 268, nr. 34).
Bent u het met Nederlandse onderzoekers eens dat er onvoldoende bekend is over de effecten van qatgebruik op de sociale situatie en psychische problematiek? Zo ja, bent u bereid dit nader te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik volg hierbij de risicoschatting van het CAM, waarin wordt geconcludeerd dat de kans op psychische afhankelijkheid van qat gering is. Het CAM adviseert voor dit aspect geen nader onderzoek, en ik zie daar ook geen aanleiding voor. Wat betreft de sociaal-economische situatie verwijs ik naar antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat geen sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit? Kunt u dat toelichten?
Tot op heden zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend dat er sprake is van betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit bij de qathandel. Ook uit de risicoschatting van het CAM uit 2007 is niet gebleken dat er in Nederland sprake is van handel in qat in relatie tot (georganiseerde) criminaliteit.
Hoe vaak leidt qathandel tot ernstige overlast? Hoeveel gemeenten hebben qatgebruik verboden en wat is het effect hiervan?
In gemeenten hebben zich problemen met de openbare orde voorgedaan, met name rondom de distributiepunten. Voor zover mij bekend zijn er drie gemeenten waar deze problemen zich meer dan incidenteel voordeden, en waar via de Algemene Plaatselijke Verordening maatregelen zijn genomen om de aan qat gerelateerde overlast tegen te gaan. In deze drie gemeenten wonen relatief veel qatgebruikers. Van een van deze gemeenten, de gemeente Tilburg, heb ik vernomen dat de APV een geschikt instrument wordt gevonden om de overlast tegen te gaan.
Is het waar dat qat alleen in Nederland en het Verenigd Koninkrijk legaal is en in alle andere Europese landen verboden? Wat zijn de ervaringen in de landen waar een qatverbod geldt?
Het middel qat is inderdaad verboden in een aantal Europese landen, waaronder Frankrijk, Zweden en Denemarken. Naast Nederland is het middel in ieder geval toegestaan in Groot-Brittannië. Ik beschik niet over een volledig overzicht van alle Europese landen.
Het beleid en de ervaringen van landen die qat hebben verboden zijn verschillend. In Zweden en Denemarken is qat bijvoorbeeld verboden, maar kent het middel een lage prioriteit in het vervolgingsbeleid.
De verkoop van alcoholische streekproducten |
|
Erik Ziengs (VVD), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «VVV mag drank laten staan»?1
Ja.
Waarom heeft de Voedsel- en Warenautoriteit toegezegd dat toeristenshops niet bang hoeven te zijn voor boetes? Klopt het dat dit gedoogbeleid ook geldt voor marktkramen die alcoholische streekproducten verkopen?
Op verzoek heeft de VWA aan één toeristenshop in Veere aangegeven dat tijdens braderieën en jaarmarkten waar zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht geen boete zal worden opgelegd aan deze shop als tijdens deze braderieën en jaarmarkten ook in de winkel zwakalcoholhoudende streekproducten worden verkocht. Deze toezegging is gedaan op grond van het gelijkheidsprincipe. De VWA heeft in 2005 een aanwijzing gekregen van de toenmalige minister om geen boetes op te leggen voor niet-naleving van het uit artikel 18 Drank- en Horecawet voortvloeiende verbod op de verkoop van zwak alcoholhoudende streekproducten voor gebruik elders dan ter plaatse op jaarmarkten, braderieën en dergelijke (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 300 XVI, nr. 104). Op grond van deze aanwijzing is er inderdaad sprake van een gedoogbeleid voor marktkramen binnen de setting van braderieën en jaarmarkten. Overigens is aan de VWA deze aanwijzing gegeven naar aanleiding van een motie die in november 2005 is aangenomen door de Tweede Kamer (Kamerstukken 30 300 XVI, nr. 41).
Wat is de onduidelijkheid in de wet die kennelijk zorgt voor verwarring over de verkoop van alcoholische streekproducten?
Op grond van artikel 18 van de Drank- en Horecawet kunnen (toeristen)winkels alleen zwakalcoholhoudende drank verkopen als zij tevens een gevarieerd assortiment aan levensmiddelen voeren. Bovengenoemde aanwijzing heeft bij de historische zomermarkten in Veere blijkbaar voor verwarring gezorgd.
Bent u bekend met de paginagrote advertentie van een cadeaushopwinkelier uit het Zeeuwse Veere onder de kop «Malle Jantje in Veere mag elke dinsdag de wet overtreden en dat gaan we dan ook doen», waarbij hij meldde dat hij de toezegging van de Voedsel- en Warenautoriteit had dat er tijdens de historische markten niet gecontroleerd zou worden en de winkelier dus alcohol mocht verkopen?2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke advertenties het gezag van de Voedsel- en Warenautoriteit sterk ondergraven en een streng alcoholbeleid ernstig ondermijnen?
Nee, deze mening deel ik niet. Dergelijke advertenties leiden hoogstens tot onduidelijkheid over het gevoerde beleid, maar daarmee wordt het gezag van de toezichthouder nog niet ondermijnd.
Deelt u de mening dat alcoholische dranken alleen verkocht mogen worden in winkels die daarvoor een vergunning hebben, ook als het een streekproduct betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat (toeristen)winkels aan het vereiste van artikel 18 van de Drank- en Horecawet moeten voldoen voor wat betreft de verkoop van zwakalcoholhoudende drank. Alleen voor slijterijen geldt een vergunningplicht. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt de leeftijdgrens voor alcohol gecontroleerd bij de verkoop van alcoholische streekproducten? Dienen toeristische winkels en marktkramen bijvoorbeeld een leeftijdsticker te voeren en aan welke andere criteria moeten zij voldoen om alcohol te mogen verkopen?
Op grond van artikel 20 van de Drank- en Horecawet dienen er inderdaad leeftijdsstickers te zijn. De controle op de naleving van de leeftijdsgrenzen wijkt verder niet af van de reguliere controle.
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke concurrentie ten opzichte van slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen? Zo niet, waarom is dit volgens u dan geen oneerlijke concurrentie en hoe zou u deze gedoogsituatie dan willen kenmerken?
Mijns inziens is er geen sprake van oneerlijke concurrentie. De ontstane gedoogsituatie kan eerder worden getypeerd als een uitzonderingsgeval. Het kabinet heeft destijds ingestemd met de aanwijzing aan de VWA omdat er in het geval van streekgebonden producten, waaronder ook alcoholhoudende streekproducten vallen, voldoende grond voor was. Deze dranken werden immers – vaak met subsidie van het ministerie van LNV – geproduceerd in het kader van de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland. Handhaving van het verbod op verkoop van dergelijke dranken tijdens jaarmarkten, braderieën en dergelijke zou tot onwenselijke situaties leiden.
Kunt u toelichten of slijterijen en andere winkeliers die volgens de wet alcohol mogen verkopen door deze situatie ook buiten het winkelpand alcoholische streekproducten mogen verkopen? Zo ja, aan welke voorwaarden dienen zij dan te voldoen? Zo niet, kunt u aangeven waarom dergelijke alcoholische streekproducten dan wel door toeristische winkels en marktkraamhouders buiten op straat (bijvoorbeeld tijdens braderieën) verkocht mogen worden?
Tijdens deze braderieën en jaarmarkten hebben ook slijters en andere winkeliers in principe de mogelijkheid om zwakalcoholhoudende streekproducten vanaf marktkramen te verkopen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Voedsel- en Warenautoriteit stopt met gedogen en streng gaat handhaven?
Voorlopig ben ik niet voornemens de aanwijzing aan de VWA in te trekken. Deze gedoogsituatie dient in mijn ogen nog steeds hetzelfde doel, te weten de stimulering van de brede landbouw en de ontwikkeling van een vitaal platteland.
Dubieuze afkoop van vervuiling |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Hebt u kennis genomen van de artikelen «Dubieuze afkoop van vervuiling bedrijven» en «Massale klimaatfraude met onze subsidies»?12 Deelt u de zorg die in beide artikelen wordt geuit?
Ik heb kennis genomen van beide artikelen. Hoewel ik in beginsel de zorg deel die in beide artikelen wordt geuit, dient naar mijn oordeel eerst het nader onderzoek van de CDM Executive Board te worden afgewacht om te bepalen of deze zorg terecht is.
Hebt u kennis genomen van het besluit van de vergadering van de CDM-Executive Board van de Verenigde Naties van eind juli van dit jaar om de zorgen, die over geknoei met het broeikasgas HFC -23 waren geuit, verder te laten bestuderen en te bespreken in een volgende vergadering? Vindt u dat niet wat vaag en vrijblijvend?
Ik heb kennis genomen van dit besluit. In dit verband wil ik wijzen op annex 19 bij het verslag van de 55e vergadering van de CDM Executive Board (zie https://cdm.unfccc.int/UserManagement/FileStorage/3TUHR8XDFPGYI62CJ5MQK14LSW7EBO), waarin gedetailleerd is omschreven hoe en door wie het nader onderzoek moet worden aangepakt.
Wat betekent dit alles voor het bestaande systeem van emissiehandel? Kan dit bestaande systeem wat u betreft zo worden voortgezet?
In het Europese Emissiehandelssysteem worden CDM-rechten in beperkte mate toegelaten. Zo mogen de Nederlandse bedrijven CDM-rechten inleveren tot een maximum van 10% van hun toewijzing. Dat betekent dus in totaal 10% van de Nederlandse toewijzing. Hiermee wordt de invloed van CDM-rechten op de markt ingeperkt. In 2009 dekten de ETS- bedrijven gezamenlijk in Nederland slechts 0,9% van hun emissies in 2009 af met CDM-rechten. Een deel van de CDM-rechten is afkomstig uit HFC-projecten. Voor de periode van 2013 kunnen nog additionele kwaliteitseisen worden gesteld aan CDM-rechten. De vaststelling van deze eisen zal waarschijnlijk in 2011 in Europees verband gaan spelen. Hierbij zal de opgedane ervaring met HFC zeker worden meegenomen.
Bent u bereid uit te zoeken bijvoorbeeld door onderzoek door accountants, welke Nederlandse bedrijven hierbij zijn betrokken en in hoeverre ze echt op de hoogte waren?
Als de resultaten van het vervolgonderzoek er aanleiding toe geven, zal ik bezien of en hoe een onderzoek naar de Nederlandse situatie vorm gegeven kan worden.
Is er al internationaal onderzoek beschikbaar naar de mate waarin bedrijven en wellicht ook overheden, in China en India, hier aan hebben verdiend? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo nee, bent u bereid stappen hiertoe te nemen?
Naast de onderzoeksvragen die de CDM Executive Board heeft voorgelegd aan de Methodology Panel, heeft deze Board aan het UNFCCC klimaatsecretariaat gevraagd nadere informatie te verschaffen over de kosten en baten rond deze projecten. Die informatie zal gelijk met de resultaten van het nadere onderzoek beschikbaar zijn.
Aanstaande voorstellen van eurocommissaris Lewandowski voor de invoering van Europese belastingen |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat de Europese Commissie van plan is de invoering van Europese belastingen door te zetten, zoals blijkt uit suggesties van eurocommissaris Lewandoski?1
De Europese Commissie heeft nog geen officiële plannen gepresenteerd die in de richting van een Europese belasting gaan. Dit najaar zal de Commissie naar verwachting een mededeling uitbrengen over de zogenaamde EU-begrotingsevaluatie, zoals gevraagd door de Europese Raad in december 2005. Hierin zal ook op het systeem van eigen middelen worden ingegaan. De status van de uitlatingen van de Eurocommissaris nu, is dus die van een bijdrage aan de discussie.
Deelt u de mening dat belastingheffing een soevereine bevoegdheid is van de lidstaten en dat de Europese Unie zich moet beperken tot belastingcoördinatie om belastingconcurrentie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om met gelijkgestemde lidstaten alsnog de Europese Commissie te bewegen af te zien van deze voorstellen?
Belastingheffing is een soevereine bevoegdheid van de lidstaten van de Europese Unie. Deze bevoegdheid is overigens wel ingeperkt door de verdragen, bijvoorbeeld op het gebied van coördinatie. De Europese Commissie heeft – binnen de grenzen van de verdragen – het recht tot initiatief. Lidstaten kunnen de Commissie dus niet laten afzien van het doen van bepaalde voorstellen.
Deelt u het oordeel dat invoering van Europese belastingen een Europese belastingdienst noodzakelijk zou maken, hetgeen vooral extra bureaucratische en administratieve lasten met zich mee zou brengen? Zo ja, bent u bereid dit praktische aspect bij de Europese Commissie en andere lidstaten voor het voetlicht te brengen om zo het hoge symbolische karakter van deze voorstellen te ontmaskeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u melden op welke wijze u hebt geprobeerd om de Europese Commissie te weerhouden van voorstellen voor Europese belastingen aangezien u bij het bespreken van de aangenomen motie-Van Bommel over sms-belasting2 stelde tegen Europese belastingen te zijn?
In april 2008 heeft Nederland in zijn reactie op de Commissieconsultatie aangaande de EU-begrotingsevaluatie gesteld dat het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting te prefereren valt. Zo dragen de sterkste schouders de zwaarste lasten (verticale billijkheid) en dragen lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde af aan Europa (horizontale billijkheid). In de onderhavige Nederlandse stellingname wordt derhalve gesteld dat de invoering van een Eurotax voor Nederland geen optie is. Dit Nederlandse standpunt is onverminderd van kracht en wordt in alle relevante gremia in Brussel uitgedragen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er ook in de toekomst voorstellen van de Europese Commissie tot de invoering van Europese belastingen blijven komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het niet doorberekenen van lage marktrentes aan klanten |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hypotheek duur voor klant»?1
Ja.
Deelt u de analyse van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat de stijging van de verdiensten van banken met 50% in 2009 vooral te danken is aan de hoge marges op hypotheken? Deelt u daarnaast de analyse dat het inkomensverlies door de kosten van hoge spaarrentes hiermee ruimschoots zijn goedgemaakt?
Zoals ik ook heb geantwoord op vragen van het CDA, is volgens het CBS de belangrijkste oorzaak van de door hem berekende stijging van de productiewaarde van banken gelegen in de forse daling van de beleidsrente van de ECB in 2009. Het vermeldt in zijn berichtgeving echter ook dat de sterke toename van de toegevoegde waarde van het bankwezen niet per definitie hoeft te wijzen op hoge marges op hypotheken. Er kunnen op basis van deze informatie geen duidelijke conclusies worden getrokken over hoe deze marges zich verhouden tot de kosten die gepaard gaan met hoge spaarrentes.
Het eerste deel van het NMa-onderzoek geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende methodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Hoewel er nog een diepgaander vervolgonderzoek komt, vormen de eerste uitkomsten reeds een serieus signaal. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek. De resultaten van de quick scan geven wel aanleiding tot nadenken. Ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen. Ook geeft de NMa banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de resultaten uit de quick scan. De reacties zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt.
Deelt u de analyse van hoogleraar Eichholtz dat de hoge marges te wijten zijn aan de beperkte concurrentie op de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo ja, ziet u aanleiding om de NMA te verzoeken om een onderzoek in te stellen naar oneigenlijk gebruik van de machtsconcentratie van banken in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u dan dat de rente op nieuwe hypotheken in Nederland minder snel is gedaald dan in het eurogebied als geheel?
Zoals ook is geantwoord op vragen van het CDA kenmerkt de Nederlandse hypotheekmarkt zich als een markt waarop een relatief beperkt aantal ondernemingen gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Omdat dit het concurrentieproces kwetsbaar maakt en omdat als gevolg van de financiële crisis er veel ontwikkelingen in de sector plaatsvinden, is het belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Hieronder valt, naast het toezicht op mogelijk verboden gedragsafstemming tussen banken, ook het toezicht op en de handhaving van het verbod op misbruik van een economische machtspositie.
Om deze redenen vormen de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, één van de speerpunten in het toezicht van de NMa en is de sector daarom opgenomen als aandachtsveld in de «NMa-Agenda 2010–2011». In het kader hiervan heeft de NMa recentelijk aangegeven de Nederlandse hypotheekmarkt momenteel op twee manieren te onderzoeken.2 In de quick scan, die inmiddels is gepubliceerd, heeft de NMa de ontwikkelingen van de hypotheekmarges die banken hanteren in kaart gebracht. De quick scan geeft ook inzicht in de hoogte van de Nederlandse hypotheekrentes in verhouding tot andere landen. De NMa concludeert dat in internationaal perspectief, rekeninghoudend met verschillen in financieringsmix tussen landen, de marges op hypotheken in Nederland op dit moment hoog zijn. De concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en het identificeren van mogelijke gebreken van de marktwerking maken deel uit van het bredere onderzoek. Ik wacht dit onderzoek dan ook met interesse af.
Kunt u inzicht geven in de mate waarin in het buitenland de lagere marktrente is doorberekend naar de hypotheekrente die aan klanten wordt aangeboden ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland?
De NMa heeft in de quick scan de marges op hypotheekrente vergeleken met de marges in Duitsland, België en Frankrijk. Hieruit komt naar voren dat in 2004 en 2005 de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland laag waren in vergelijking met de ons omringende landen. Vanaf medio 2009 zijn de marges op hypotheken met een variabele rente in Nederland relatief hoog in vergelijking met België en Duitsland. Voor hypotheken met een rentevaste periode van 5 tot 10 jaar lag tot medio 2009 de marge in Nederland op een vergelijkbaar niveau als in België en Duitsland. Vanaf medio 2009 ligt de marge in Nederland voor hypotheken met een rentevaste periode tussen vijf en tien jaar op een hoog niveau, zowel in historisch perspectief als in vergelijking met België, Duitsland en Frankrijk.
Kunt u uiteenzetten hoe de crossborder-concurrentie zich sinds het ontstaan van de financiële crisis heeft ontwikkeld op de Nederlandse hypotheekmarkt? Is deze concurrentie afgenomen, dan wel gelijk gebleven? Kunt u ook toelichten welke oorzaken ten grondslag liggen aan deze ontwikkeling en of er sprake is van nationalistische of protectionistische motieven?
Op dit moment is voor mij onvoldoende informatie beschikbaar om duidelijke conclusies te trekken over de wijze waarop de concurrentie vanuit het buitenland op de Nederlandse hypotheekmarkt zich sinds het ontstaan van de financiële crisis heeft ontwikkeld, en welke eventuele oorzaken en motieven hieraan ten grondslag liggen. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik verwachten over meer informatie te beschikken zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek heeft afgerond. Dit onderzoek zal mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie u dan doen toekomen.
Sponsoring van een voetbalcub door een thuiszorginstelling |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat Thuiszorg Groningen de eredivisieclub FC Groningen sponsort voor 80 000 euro?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen.
Erkent u dat Thuiszorg Groningen gered is met staatsgeld, na het debacle met Meavita? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over de besteding van deze 80 000 euro?
Thuiszorg Groningen (TZG) is opgericht om de continuïteit van zorg die in gevaar kwam door het faillissement van Meavita te garanderen voor het geval er geen andere partijen beschikbaar waren die de zorg wilden overnemen.
Ten behoeve van de continuïteit van zorg is door de NZa vervolgens steun verleend aan het nieuw opgerichte Thuiszorg Groningen om sanering en afvloeiing van boventallig personeel volgens een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan te financieren.
Tegen die achtergrond wekt de besteding van 80 000 euro aan sportsponsoring in dit geval bevreemding. Dit bedrag is overigens volgens de instelling zelf niet afkomstig uit de verleende steun maar uit het marketingbudget van TZG. Daarom ga ik er dan ook van uit dat de zorgverlening als zodanig niet in het geding komt.
Erkent u dat het onbegrijpelijk is voor de vele medewerkers die ontslag hebben gekregen bij Thuiszorg Groningen dat er nu een voetbalclub wordt gesponsord? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontslag grijpt altijd diep in in het leven van betrokkenen. Tegelijkertijd zij opgemerkt dat de verleende steun het juist mogelijk gemaakt heeft om het ontslag op een ordentelijke manier en conform de CAO te laten plaatsvinden in plaats dat zij in het faillissement zouden zijn achtergebleven. De NZa monitort dat de steungelden worden gebruikt voor het beoogde doel (waaronder niet begrepen sportsponsoring). Thuiszorg Groningen verschaft de NZa hiertoe per kwartaal een door een accountant goedgekeurde verantwoording van de besteedde steun (zie ook vraag 4).
Dat bij deze medewerkers ook sprake is van bevreemding kan ik mij goed voorstellen.
Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit over deze sponsoring? Op welke wijze draagt dit bij aan de versterking van de organisatie?
De NZa informeert mij als volgt: «Gezien de concurrerende omgeving waarin aanbieders van thuiszorg wedijveren om de gunst van de consument, is naamsbekendheid en reclame maken van belang. In dit geval gaat het om een zorgorganisatie die net financiële steun vanuit de overheid heeft ontvangen. Overheidssteun is bedoeld om de continuïteit van zorg te borgen voor de consument als een instelling in financiële nood is. Het is een uiterst redmiddel.
Aan de steunverlening is door de NZa een aantal voorwaarden verbonden. De steunverlening is verleend voor bepaalde posten, zoals financiering van het sociaal plan. Na afloop van ieder kwartaal verstrekt Thuiszorg Groningen een financiële rapportage ten aanzien van de besteding van de steunverlening. De steun wordt uitgekeerd in drie stappen (ook wel tranches). Voor de uitkering van de tweede en derde tranche beoordeelt de NZa of het financieel management op orde is en het geld uit de eerste tranche goed terecht is gekomen. Afhankelijk daarvan wordt bepaald of die tweede (en derde) stap nodig is en zo ja of de hoogte moet worden bijgesteld.»
Is het zo dat de sponsoring een onderdeel is van positieve naamsbekendheid en daardoor de mogelijkheid om onderdelen van Thuiszorg Groningen af te stoten?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens Thuiszorg Groningen is de sponsoring bedoeld om de naamsbekendheid te vergroten en te laten zien dat Thuiszorg Groningen weer meetelt. Van enige relatie met de mogelijkheid om onderdelen af te stoten is geen sprake.
Bent u voorts op de hoogte van het feit dat het Albert Schweizerziekenhuis in Dordrecht shirtsponsor is van de topklassevereniging BVV Barendrecht?3
Ik heb het betreffende bericht gelezen.
Welk bedrag geeft het ziekenhuis gedurende de tweejarige overeenkomst uit aan deze voetbalclub? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor zorg?
De overeenkomst houdt in dat het ziekenhuis gedurende twee jaar 10 000 euro per jaar betaalt. Het gaat hierbij om geld dat afkomstig is uit de begrotingspost voor voorlichting en communicatie, een post die vrijwel elk ziekenhuis heeft.
Is u bekend dat het ziekenhuis sponsort om aan naamsbekendheid te doen? Wat is uw oordeel hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sponsoring vindt inderdaad plaats om de naamsbekendheid van het ziekenhuis te vergroten. Mij dunkt dat naamsbekendheid vooral moet voortvloeien uit de kwaliteit van de geleverde zorg, sponsoring kan in aanvullende zin de naamsbekendheid verbeteren.
Vindt u het aanvaardbaar dat een ziekenhuis op deze manier zorggeld uitgeeft terwijl er 1,4 miljard op zorg wordt bezuinigd omdat de zorgkosten de pan uit zouden rijzen?
Het ziekenhuis heeft de mogelijkheid om dergelijke uitgaven te doen. Het moet zelf afwegen of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Hoe oordeelt u over het feit, los van bovenstaande zorginstellingen, dat zorginstellingen het betaald voetbal sponsoren? Vindt u dat een gewenste ontwikkeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sponsoring is een algemeen maatschappelijk verschijnsel waarvan, mits goed toegepast, de effectiviteit in principe niet ter discussie staat. Dat kan dus ook voor een zorginstelling gelden. Zoals aangegeven dient evenwel de kwaliteit van de geleverde zorg het belangrijkste «unique selling point» te zijn. .
Is bekend hoeveel meer zorginstellingen betaald voetbal sponsoren, dan wel aan sponsoring doen op andere wijze? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo ja, kunt een overzicht sturen naar de Kamer van de sponsoractiviteiten van zorginstellingen?
Mij is niet bekend hoeveel zorginstellingen betaald voetbal sponsoren. Ik zie ook geen aanleiding een dergelijk onderzoek te starten omdat ik aanneem dat de commotie rond deze twee casussen er voor zal zorgen dat instellingsbesturen zich er extra van bewust zullen worden dat het nodig is steeds de afweging te maken of een dergelijke uitgave verantwoord is.
Zorginstellingen en betaald voetbal organisaties kunnen zinvol samenwerken, bijv. in het kader van wijkaanpak of bevordering van gezonde leefstijl. De afweging om een dergelijke samenwerking aan te gaan en welke vorm die dan zou kunnen krijgen wil ik echter nadrukkelijk bij de instellingsbesturen laten.
Bent u bereid een einde te maken aan sponsoring door zorginstellingen, wetende dat al het zorggeld besteed dient te worden aan zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
Het artikel "Hypotheek duur voor klant" |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Hypotheek duur voor klant»?1
Ja.
Wordt in dit artikel gerefereerd aan onderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Heeft het CBS becijferd op basis van de Nationale Rekeningen dat de forse omzetstijging van de Nederlandse banken naar 24 miljard euro voor een substantieel deel te danken is aan de hogere marges op hypotheken? In hoeverre kunt u deze bevindingen onderschrijven? In hoeverre vindt u deze ontwikkeling wenselijk?
In het artikel waarnaar u verwijst wordt inderdaad gerefereerd aan onderzoek dat is uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS heeft berekend dat de toegevoegde waarde van het Nederlandse bankwezen in 2009 met bijna 50 procent is gestegen naar ruim 24 miljard euro. Volgens het CBS is de belangrijkste oorzaak van deze stijging van de productiewaarde van banken gelegen in de forse daling van de beleidsrente van de Europese Centrale Bank (ECB) in 2009. Deze bedroeg 4,25 procent in begin oktober 2008, maar is gedaald tot 1 procent vanaf mei 2009.
Het CBS geeft in haar berichtgeving overigens wel aan dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen hypothecaire kredieten en andere kredieten. Ook speelt de wijze van berekening van de productiewaarde een grote rol. Het CBS meldt dat bij de toegevoegde waarde van banken geen rekening is gehouden met de feitelijke rentestromen, met de kosten die zijn verbonden aan het afdekken van risico’s en met voorzieningen.
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de berichtgeving over dure hypotheken bekend gemaakt dat zij momenteel onderzoek doet naar de hypotheekmarkt. Inmiddels heeft zij het eerste deel van dit onderzoek, een quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges, afgerond. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Uit de quick scan van de NMa blijkt dat de marges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief. Om tot deze conclusie te komen heeft de NMa drie verschillende berekeningsmethodes gehanteerd. Bij de berekening heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke kostenstijging van banken. Ook heeft de NMa meegenomen dat hypotheken over het algemeen niet uitsluitend met kortlopende leningen worden gefinancierd.
Hoewel er nog een diepgaander vervolgonderzoek naar de ontwikkelingen van de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en mogelijke gebreken in de marktwerking komt, vormen de eerste uitkomsten reeds een serieus signaal. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek. Het eerste deel van het onderzoek van de NMa geeft wel aanleiding tot nadenken, ik wil dan ook niet afwachten tot het voorjaar en zal op korte termijn in overleg treden met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging gegeven moet worden aan deze signalen. Ook geeft de NMa banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de resultaten uit de quick scan. De reacties zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt. De NMa verwacht de uitkomsten hiervan in het voorjaar van 2011 te kunnen presenteren. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u dit tweede onderzoek doen toekomen zodra het afgerond is.
Is het niet zo dat banken zelf weinig tot geen inzicht in de opbouw van hun hypotheektarieven geven? Vindt u dat banken hierin meer inzicht zouden moeten geven? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst met variabele rente te sluiten, is het essentieel dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd en dat ze te maken zullen krijgen met fluctuerende maandlasten. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek acht ik het stellen van nadere regels aan de informatieverschaffing door aanbieders wenselijk. Ik heb eerder aangekondigd op korte termijn over te gaan tot de consultatie van een Algemene Maatregel van Bestuur inzake de transparantie van variabele rente. De eerste resultaten van het NMa onderzoek hebben mij echter doen besluiten om in een breder kader te kijken naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik hiertoe op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Wordt in het artikel ook gesteld dat banken de lagere rentes op de geldmarkt van de afgelopen jaren slechts zeer geleidelijk doorrekenen naar de hypotheektarieven voor consumenten? In hoeverre vindt u dat wenselijk? In hoeverre bent u van plan hier wat aan te doen? Wat zou u hier aan kunnen doen?
Omdat in de cijfers die het CBS heeft gepubliceerd geen onderscheid wordt gemaakt tussen hypothecaire kredieten en andere kredieten, kunnen hieruit geen duidelijke conclusies worden getrokken over de mate waarin banken lagere rentes op de geldmarkt doorberekenen naar hypotheektarieven voor consumenten. Uit het eerste deel van het onderzoek van de NMa blijkt wel dat de hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch en internationaal perspectief.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wordt in het artikel ook gesuggereerd dat er sprake zou zijn van beperkte concurrentie op de hypotheekmarkt in Nederland? Zou dit kunnen leiden tot gedragsafstemming van de banken? In hoeverre is hiervan volgens u sprake?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Omdat dit het concurrentieproces kwetsbaar maakt, vormen de financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, een speerpunt in het toezicht van de NMa en is de sector daarom als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011». Ook de veelheid aan ontwikkelingen naar aanleiding van de financiële crisis geven voor de NMa aanleiding extra aandacht te besteden aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in die sector. Hierbij kijkt de NMa ook naar mogelijke gedragsafstemming tussen banken, wat onder omstandigheden een overtreding kan vormen van het kartelverbod.
Uit de quick scan van de NMa komt niet naar voren dat er sprake is van gedragsafstemming bij banken. Ook heeft de NMa aangegeven niet te vermoeden dat banken prijsafspraken maken. Het in kaart brengen van de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt en het identificeren van mogelijke gebreken in de marktwerking maken deel uit van het bredere onderzoek. Ik wacht dit onderzoek dan ook met interesse af.
Verschuivende problemen drugshandel in Brabant |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de commissie-Franzel die onderzoek deed naar het drugsbeleid van een aantal Midden en West-Brabantse steden, en de conclusies die de lokale overheden hieruit trekken?1
Het rapport van de commissie-Fränzel bevat aanbevelingen over een aantal thema’s, zoals preventie en hulpverlening, de omgang met drugs in de regio en de bestrijding van overlast en (georganiseerde) criminaliteit. De reacties van de lokale overheden op het rapport van de commissie waren overwegend positief en de meeste aanbevelingen zullen worden overgenomen. Het advies van de commissie om kleinere coffeeshops regionaal in te voeren is echter vooralsnog niet overgenomen door het Regionaal College van burgemeesters.
Bij een van de aanbevelingen aangaande de verkoopleeftijd van alcohol moet de kanttekening worden gemaakt dat de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken landelijk is vastgesteld op 16 jaar. Van deze leeftijdsgrens kan alleen worden afgeweken door gemeenten als in de Drank- en Horecawet een artikel wordt opgenomen dat daartoe de mogelijkheid biedt. Een wetsvoorstel tot wijziging van deze wet is aanhangig bij de Tweede Kamer. Nadere besluitvorming naar aanleiding van het rapport van de commissie-Van de Donk wacht op het aantreden van een nieuw kabinet.
Hoe beoordeelt u de verschuivingen van drugsgerelateerde problemen van Bergen op Zoom en Roosendaal, die een apart regime hebben, naar andere gemeenten in het gebied?
Het rapport van de commissie-Fränzel concludeert dat, totdat beide gemeenten hun eigen markt weer gaan bedienen, een deel van het probleem naar andere steden in de regio verschuift. De commissie merkt op dat dit voor de betreffende steden een onwenselijke situatie is die zeker op den duur niet houdbaar is. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Hoe ontwikkelt zich het soort druggebruik in deze regio? Wat is de relatie tussen het gevoerde softdrugsbeleid door de twee genoemde gemeenten, de verschuiving naar het illegale circuit en de beschikbaarheid voor met name jongeren en jongvolwassenen om overige drugs te gebruiken?
Na de sluiting van de coffeeshops in Bergen op Zoom en Roosendaal is door de stuurgroep Courage (een samenwerkingsverband tussen de beide steden en de diverse partners op het gebied van de bestrijding van drugsoverlast) besloten om over een periode van één jaar te analyseren wat de gevolgen hiervan zijn. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeksconsortium, bestaande uit Beke Advies, COT en Lokale Zaken. Eind 2010 zal het eindrapport verschijnen. Daarin zullen naar verwachting ook de door u gestelde vragen worden beantwoord. Het kabinet draagt aan dit onderzoek bij via de pilot verminderen overlast door coffeeshops (zie hierover de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 juli 2010 over het drugsbeleid, Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 24 077, nr. 253).