Het functioneren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake Cordaan en HWW-zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat vorig jaar de Inspectie voor de Gezondheidszorg tevreden was over de verbeterplannen van Cordaan, en dat zij na vele «incidenten» deze zomer toch een grootschalig onderzoek gaat doen bij de Amsterdamse gehandicapten-, ouderen- en thuiszorginstelling?12
De verbeterplannen die de inspectie heeft beoordeeld, boden op dat moment voldoende vertrouwen dat Cordaan zich binnen de aangegeven tijd zou kunnen herstellen. Deze verbeteringen bleken in de praktijk moeilijker uitvoerbaar dan gedacht. De inspectie hanteert de werkwijze dat zij Cordaan eerst de mogelijkheid biedt om hun verbeterplannen ten uitvoer te brengen. Natuurlijk betreur ik de incidenten die afgelopen zomer hebben plaats gevonden en daarom ondersteun ik dat de inspectie een groot onderzoek gaat doen bij Cordaan.
Hoe kunt u uitleggen dat een zorginstelling die al een tijd onder vuur ligt, grote fouten met de zorg kan maken, terwijl de Inspectie onderzoek doet?
Cordaan is een grote zorgaanbieder met cliënten in meerdere doelgroepen en een groot aantal zorginstellingen/locaties. Cordaan is als zorgaanbieder zelf primair verantwoordelijk voor de te leveren zorg. De inspectie is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de geleverde zorg. Toezicht door de inspectie biedt geen 100% garantie dat elk incident is uitgesloten.
Erkent u dat het zorginhoudelijke en sociale zaken zijn die ernstig zijn verwaarloosd (medicijntoediening, toezicht op zwakkere groepen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn incidenten geweest op het zorginhoudelijke vlak. Doordat het toezicht vanuit de verzorging binnen de instelling niet goed geregeld was, is een cliënt van de verpleegafdeling weggelopen. Tevens is binnen de thuiszorg een vrouw in een situatie van verwaarlozing terecht gekomen, waarop de thuiszorgmedewerkers niet adequaat hebben gereageerd. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de inspectie dan ook toezichtbezoeken afgelegd.
Wat zegt dit over een instelling? Wat zegt dit over de Inspectie?
Het is duidelijk dat er bij Cordaan problemen spelen, die niet zo snel als wenselijk zijn op te lossen. Dit vraagt een forse inspanning van de instelling. De inspectie legt reguliere bezoeken af, maar richt zich ook op zorginstellingen waar incidenten voorkomen. De inspectie heeft tijdens de bezoeken aan Cordaan de lijn van het handhavingskader gevolgd door bij tekortkomingen een verbeterplan te eisen. De inspectie ziet erop toe dat de verbeteringen worden doorgevoerd. Helaas blijkt de praktijk weerbarstiger en is het niet gelukt om de verbeteringen tijdig door te voeren. Dit heeft geleid tot het besluit van IGZ om met grootschalig(er) onderzoek bij de instelling te komen.
Erkent u dat er een grote parallel is met het toezicht en de wantoestanden bij Haagse Wijk en Woonzorg (HWW)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet dat HWW-zorg met problemen kampt, maar wil hierin geen parallel trekken. Het betreft hier verschillende zorginstellingen, die een andere ontstaansgeschiedenis hebben. De zorginstellingen bevinden zich in een andere situatie.
Kunt u toelichten waarom de Inspectie in gesprek blijft met de Raad van Bestuur over allerhande verbeterplannen, zoals geschiedde bij HWW en Cordaan, terwijl de zorg verslechtert?
Een zorginstelling krijgt in eerste instantie de mogelijkheid om zelf orde op zaken te stellen. De inspectie zal hiertoe altijd in gesprek blijven met een Raad van Bestuur. De inspectie handelt in deze conform het handhavingskader van de IGZ. Dit handhavingskader is gebaseerd op de Kwaliteitswet zorginstellingen. Dit handhavingskader voorziet er ook in dat bij onvoldoende vordering op de gevraagde plannen van aanpak verdergaande stappen kunnen worden gezet. Dit moment was hier nog niet aan de orde.
Bent u van mening dat, wanneer onder de ogen van de Inspectie er grote fouten worden gemaakt, zij dan medeverantwoordelijk is voor die fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals al eerder gezegd is het bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. De inspectie toetst of er risico’s zijn en maakt hier melding van. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de daadwerkelijke oplossing van de problemen. Mocht het zijn dat er per direct een groot risico bestaat voor de veiligheid van de cliënten, dan kan de inspectie een bevel geven aan de zorginstelling. De zorginstelling dient dit bevel binnen de afgesproken tijd op te volgen.
Welke waarde heeft de risicogestuurde inzet van de Inspectie als blijkt dat een zorginstelling die in onderzoek is blijft disfunctioneren?2
De inspectie bezoekt een zorginstelling als zij verwacht dat daar een hoog risico in de zorg bestaat. Als blijkt dat er een acuut gevaar dreigt voor de cliënten heeft de inspectie de mogelijkheid om direct op te treden in de vorm van het geven van een bevel, zoals gebeurd is bij HWW-Zorg. Voor een totaaloverzicht van de geconstateerde problemen over de zorginstelling acht ik het verstandig om het volledige onderzoek af te wachten. Daarnaast kost het aanbrengen van verbeteringen en invoeren van een andere werkwijze tijd, waardoor de effecten hiervan niet altijd op korte termijn merkbaar zijn.
Deelt u de mening dat het zinvol zou zijn om de Inspectie middelen te geven om de Raad van Bestuur te schorsen en/of tijdelijk buitenspel te zetten wanneer dit nodig is voor de verbetering van de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtinstrumentarium voor onderzoek naar de kwaliteit van de zorg voldoende instrumenten bevat om een Raad van Bestuur, daar waar nodig, maatregelen op te leggen voor het verbeteren van de zorg. Het schorsen of buitenspel zetten van een Raad van Bestuur is hierbij niet aan de orde. Conform de governance code is het de Raad van Toezicht die ingrijpt op het moment dat een Raad van Bestuur niet functioneert.
Hoeveel kansen vindt u voor een Raad van Bestuur billijk om een organisatie op het goede pad te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de organisatie, de situatie en de incidenten die voorgevallen zijn. Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een zorginstelling. De Raad van Bestuur van een zorginstelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur.
Erkent u dat de problemen bij Cordaan, maar ook bij HWW, laten zien dat er bij grootschalige instellingen direct een probleem is voor vele mensen die afhankelijk zijn van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet dat er direct een probleem ontstaat voor de cliënten bij een grote organisatie. Het is van belang dat bestuurders zich bewust blijven wat er gebeurt op het niveau van zorgverlening en dat het bestuur van een zorginstelling te allen tijde verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg.
Hoe oordeelt u over de rol van het zorgkantoor bij de vele klachten die er al jaren in Amsterdam klinken over Cordaan? Moet het zorgkantoor zich, naar uw mening, meer inzetten voor de verbetering van de zorg en de woonomstandigheden van gehandicapten en ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb navraag gedaan bij het zorgkantoor en zij zijn bekend met de klachten van cliënten en (oud)medewerkers van Cordaan. Indien een incident voorkomt meldt Cordaan dit altijd bij het zorgkantoor. Naar de mening van het zorgkantoor volgt Cordaan de klachtenprocedure adequaat. Het zorgkantoor volgt de ontwikkelingen van Cordaan en zij hebben regelmatig gesprekken met elkaar. Het verbeteren van de kwaliteit is een intensief traject, dat veel tijd vergt. Ik ben dan ook van mening dat het zorgkantoor en Cordaan door met elkaar in gesprek te blijven, de processen kunnen verbeteren.
Acht u het mogelijk dat de zorgkantoren in Amsterdam en Den Haag, juist door de grote schaal waarop Cordaan en HWW opereren, niet gemakkelijk deze instellingen kunnen aanspreken op de staat van de zorg, vanwege de afhankelijkheid van deze instellingen voor de continuïteit van zorg in de regio?
Ik kan me voorstellen dat dit een lastig punt is voor de zorgkantoren. Aan de andere kant ligt hier ook een uitdaging voor het zorgkantoor en voor nieuwe zorgaanbieders. Het zorgkantoor moet zorgen voor voldoende keuze voor de cliënt en kunnen zich ook tot nieuwe aanbieders wenden om voldoende zorgaanbod te realiseren.
Erkent u dat het in 2008 bekend was dat het marktaandeel bij een fusie van Amsterdam Thuiszorg met Cordaan reden was voor de NMa om negatief te zijn over die fusie?3
Nee, dat erken ik niet. De NMa heeft in december 2007 onderzoek gedaan naar een mogelijke concentratie van zorgaanbieders, bij een fusie tussen Stichting Amsterdam Thuiszorg en Cordaan. De NMa heeft toen aangegeven wel problemen te zien ontstaan. Na een remedievoorstel van diverse partijen en onderzoek en raadpleging van andere marktpartijen heeft de NMa vastgesteld dat twee andere zorginstellingen geschikte kopers zijn en dat er door de afstoting geen nieuwe mededingingsproblemen ontstaan.
Erkent u dat de overname van Amsterdam Thuiszorg in 2008 het moment was om Cordaan in zijn geheel te onderzoeken op inhoudelijke zorgfuncties? Is dit gebeurd?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de fusie voor onder andere de kwaliteit van zorg en heeft geconcludeerd dat er aan de voorwaarden die de NMa heeft gesteld is voldaan. Een apart onderzoek gericht op de inhoudelijke zorgfuncties was niet aan de orde.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
Het recht van grensarbeiders op AOW |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederbelg raakt AOW-inleg kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat ondanks schriftelijke verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opbouw van AOW-rechten een ondernemer, wonend in België, vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot wat in het onderhavige krantenartikel wordt gesteld?
Ja, dat kan zich voordoen.
De burger die niet (langer) in Nederland woont, is in beginsel niet (langer) verzekerd voor de AOW. Wel verzekerd is de niet-ingezetene die feitelijk substantieel in Nederland werkt. Louter de eigen verklaring van een niet-ingezetene dat hij of zij feitelijk substantieel in Nederland werkt of heeft gewerkt, volstaat niet. Verificatie vindt plaats aan de hand van registraties van bijvoorbeeld UWV en Belastingdienst waaruit de gestelde arbeid in Nederland zal (moeten) blijken. Daarnaast zijn gegevens over eventuele in het woonland vervulde werktijdvakken van belang. De SVB ontvangt deze gegevens van het bevoegde zusterorgaan van het woonland op het moment dat het zusterorgaan voor een betrokkene een AOW-pensioen aanvraagt. Deze gegevens bepalen of op grond van de Europese verordening de wetgeving van het woonland van toepassing is (geweest) of dat de niet-ingezetene onderworpen (en dan meestal ook verzekeringsplichtig) was op grond van Nederlandse wetgeving.
De SVB verstrekt elke burger op verzoek en desgewenst ook voor de 65e verjaardag informatie over zijn actuele verzekeringspositie op grond van de AOW. De SVB informeert de burger dan in beginsel aan de hand van de casuspositie en gegevens die de burger zelf bij zijn verzoek presenteert, maar onder voorbehoud van de juistheid en volledigheid daarvan. In een aantal situaties zijn die gegevens immers pas in een (veel) later stadium beschikbaar of in andere overheidsregistraties opgenomen en verifieerbaar. Als op een later tijdstip de eigen opgave van de burger over diens woon/werksituatie niet blijkt te stroken met de feiten of met bedoelde registraties, dan geldt het gemaakte voorbehoud en is de SVB op grond van het EG-recht gehouden de eerder verstrekte informatie weer in te trekken. Immers, anders zou het woonland niet bevoegd zijn om de daar verschuldigde premies te heffen.
Bij grensoverschrijdende woon-/werksituaties kan het in het geval van een directeur-grootaandeelhouder of andere ondernemer voorkomen, dat de (eerdere) eigen opgave niet blijkt te stroken met de in Nederland en/of woonland geregistreerde gegevens. De SVB stelt de burger dan in de gelegenheid om alsnog met betrouwbare authentieke stukken aan te tonen dat hij of zij ondanks het ontbreken van ingezetenschap toch verzekerd is (gebleven) voor de AOW.
Is het mogelijk dat iemand jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen? Deelt u de mening dat, indien de ondernemer in kwestie inderdaad geen of beperkte AOW-rechten heeft opgebouwd, hij volledig gecompenseerd moet worden voor de teveel betaalde premies? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheid kan zich niet voordoen.
Iemand betaalt uitsluitend premies als iemand verzekerd is en niet andersom. Als een burger in het verleden verplichte premies blijkt te hebben betaald terwijl (naderhand blijkt dat) hij niet verzekerd was, dan kan hij de onverschuldigde betaalde premies terugvragen bij de belastingdienst. Mocht deze mogelijkheid van premierestitutie zijn verjaard, dan compenseert de SVB de onverschuldigd betaalde premies met een extra AOW-opbouw. Op grond van de door haar gepubliceerde beleidsregel, handelt de SVB alsof het vrijwillige betaalde premies betroffen. Dat wil zeggen dat het uitblijven van een (tijdige) aanmelding voor de vrijwillige AOW-verzekering wordt gepardonneerd. Daardoor komt het nooit voor dat er geen AOW-rechten staan tegenover betaalde maar niet-gerestitueerde AOW-premies.
Een oordeel over een concreet individueel geval is uitsluitend voorbehouden aan de betreffende uitvoeringsinstantie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het niet mogelijk dat een betrokkene jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen.
Deelt u, gezien het feit dat ondanks schriftelijke verklaringen van de SVB over de opbouw van AOW-rechten, iemand vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft, de mening dat dit proces niet voldoende transparant is voor grensondernemers? Zo nee, waarom niet?
De EG-coördinatieverordening 883/2004 beoogt te voorkomen dat de burger bij grensoverschrijdende (en al dan niet zelfstandige) arbeid in meer dan één lidstaat verzekeringsplichtig en daardoor ook meervoudig premieplichtig is. Als feitelijk substantieel grensoverschrijdend beroepswerkzaamheden worden verricht, wijst de verordening de lidstaat aan waarvan de wetgeving exclusief op een betrokkene van toepassing is. Meestal is dat de wetgeving van het werkland of – als men een zeker deel van dezelfde werkzaamheden ook in het woonland verricht – de wetgeving van het woonland. Over elke periode ontstaat daardoor slechts in één lidstaat premieverplichtingen, maar ook opbouw van ouderdomspensioen. Elke lidstaat waar men in de actieve periode verzekerd en dus premieplichtig is geweest, betaalt uiteindelijk naar rato van die periode een deel van het totale ouderdomspensioen.
Indien een ondernemer vooraf of zo spoedig mogelijk daarna grensoverschrijdende arbeid meldt bij het bevoegde socialezekerheidsorgaan, verkrijgt hij direct alle informatie over de gevolgen van het grensoverschrijdend gaan werken voor bijvoorbeeld aangifte- en premieplicht, ziektekosten-verzekering en pensioenopbouw. Er zijn mij geen signalen bekend, dat deze informatie ontoereikend is.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om ondernemers de kans te geven eenmaal vóór hun 65ste bij de SVB een zogenaamde «AOW-check» te laten doen, waarbij het onderzoek zoals dit nu bij de leeftijd van 65 wordt gedaan, eerder wordt gedaan door de SVB, opdat onvoldoende verzekerde ondernemers nog tijd hebben om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, kan elke burger op elk moment bedoelde check laten doen. Daarnaast verstrekt de SVB in het kader van de overgang naar een positieve verzekerdenregistratie burgers al op steeds jongere leeftijd een vervroegd verzekeringsoverzicht. Eventuele misverstanden over de verzekerings- en premieplicht kunnen daardoor in een steeds vroeger stadium aan het licht en tot oplossing komen.
Kan de door de regering aangestelde «grensmakelaar», die helpt bij het oplossen van problemen die mensen ondervinden wanneer zij in grensgebieden werken en wonen, een rol spelen in bovengenoemde problematiek? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS), waar de Grensmakelaar voorzitter van is, heeft tot taak in overleg met de buurlanden problemen te helpen oplossen die een goede samenwerking in grensregio's in de weg staan. De focus is daarbij op knelpunten die grensregio’s niet zelf kunnen oplossen en die in goed overleg met het rijk en buurlanden moeten worden aangepakt. De Taskforce en haar voorzitter sturen en stimuleren op hoofdlijnen. De Grensmakelaar zelf heeft als voornaamste taak om partijen uit binnen- en buitenland bij elkaar te brengen en hij is het gezicht naar buiten in overleg met buurlanden.
Het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten en het nemen van beslissingen in individuele gevallen is en blijft de verantwoordelijkheid van betrokken departementen en instellingen aan beide zijden van de grens.
In de situatie dat een betrokkene al dan niet onbewust, essentiële en consistente gegevens niet (tijdig) verstrekt of dat die gegevens onjuist blijken te zijn zodat achteraf correctie nodig is, volstaat afstemming tussen SVB, Belastingdienst en het Zusterorgaan.
Vormen problemen rondom grensarbeiders in het algemeen en sociale uitkeringen in het bijzonder, aanleiding om die binnen het verband van de Taskforce Grensoverschrijdende samenwerking (GROS) aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende knelpunten die besproken worden binnen de Taskforce GROS betreffen de problematiek van grensarbeiders.
Zo heb ik en mijn toenmalige ambtsgenoot Laumann uit Noordrijn Westfalen op 31 maart jl. in Venlo een gezamenlijk informatieportaal gelanceerd. Dit webportaal geeft grensarbeiders informatie over zaken als sociale uitkeringen, kinderbijslag, belastingen, arbeidsrecht etc. Deze informatie wordt zoveel mogelijk toegesneden op de persoonlijke situatie. Voorbereidingen zijn in gang gezet om een soortgelijk portaal met België te ontwikkelen
Bij brief van 18 juni 2010 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om onder voorwaarden de mogelijkheid te scheppen dat een kennismigrant uit een land buiten de EU die in Duitsland of België wil (blijven) wonen, makkelijker toegang kan krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hiertoe zal de kennismigrantenregeling in de Wet uitvoeringsregels van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) worden veranderd en – in het kader van de lopende herziening van Wav – in 2011 in werking treden.
De weigering door Kenia om de Soedanese president Al-Bashir op te pakken |
|
Ewout Irrgang , Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is volgens u de reden dat Kenia de Soedanese president Al-Bashir uitnodigde voor de feestelijkheden van 27 augustus rondom de nieuwe grondwet en besloot om hem niet op te pakken voor uitlevering aan het Internationale Strafhof, het ICC?1
Het Keniaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat Kenia bereid is samen te werken met het ICC, maar dat het ook verplicht is om het staande AU-beleid uit te voeren om Al-Bashir niet aan te houden. Volgens de verklaring zou Kenia voorts een legitiem en strategisch belang hebben bij de veiligheid en stabiliteit in de regio en zou Al-Bashirs arrestatie schadelijk zijn voor de inspanningen om in Soedan tot een duurzame vrede te komen. Overigens bestaat de indruk dat deze afweging ook binnen de Keniaanse regering omstreden is.
Heeft u er bij Kenia, dat partij is bij het Statuut van Rome en de hulp van het Hof inriep voor onderzoek naar misdaden in eigen land, op aangedrongen om Al-Bashir op te pakken conform het arrestatiebevel van het Hof? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog bereid uw ongenoegen bij de Keniase autoriteiten kenbaar te maken?
Mede op aandringen van Nederland heeft de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie op 27 augustus direct een verklaring uitgegeven waarin zorg is uitgesproken over het feit dat Kenia Al-Bashir heeft ontvangen en waarin met kracht onderstreept is dat Kenia als verdragsstaat van het ICC de plicht heeft om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Bovendien is de Nederlandse ambassadeur, evenals de andere EU ambassadeurs in Nairobi, op 27 augustus weggebleven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. In EU-verband is afgesproken dat de Keniaanse ambassadeurs in de hoofdsteden worden ontboden. Nederland heeft dit op 2 september jl. gedaan. De EU-delegatie in Nairobi heeft gedemarcheerd om de breed gedeelde zorg over de Keniaanse handelwijze nogmaals over te brengen.
Hoe beoordeelt u deze weigering door Kenia, terwijl de Keniase autoriteiten tijdens de herzieningsconferentie van het Statuut van Rome in Kampala (juni jl.) alle medewerking aan het ICC toezegden?
Ik ben zeer bezorgd en teleurgesteld over de Keniaanse handelwijze.
Hoe oordeelt u erover, dat Al-Bashir vrijelijk naar andere ICC-statenpartijen kan afreizen, zoals onlangs ook in Tjaad, zonder dat de autoriteiten van die landen hem oppakken?
Nederland draagt actief uit dat alle verdragsstaten van het ICC de plicht hebben om personen aan te houden en over te dragen tegen wie het Internationaal Strafhof een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd. Nederland maakt zich ook in EU-verband sterk voor een duidelijke gezamenlijke lijn in dezen.
Bent u bereid, al dan niet in EU-verband, iedere keer dat bekend wordt dat Al-Bashir naar een ICC-statenpartij afreist, bij de autoriteiten van dat land aan te dringen op zijn arrestatie, danwel protest aan te tekenen tegen het uitblijven daarvan, opdat de aan het arrestatiebevel verbonden verdragsverplichtingen voor ICC-statenpartijen niet zonder consequenties blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger.
Afschaffing van de afstandsindicatie AWBZ |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom u kinderen, die intern in het doveninstituut in Haren verblijven, daarvoor wel een afstandsindicatie geeft, en kinderen die intern in de blindenschool in Grave willen verblijven niet?1
Met «afstandsindicaties» bedoel ik hier (intramurale) indicaties voor de AWBZ-functie verblijf, waarbij niet de zorg maar het onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar is, namelijk op langer dan één uur reizen. Er zijn in dit geval geen zorginhoudelijke gronden om AWBZ-verblijf te indiceren. Tot en met het schooljaar 2008–2009 werden AWBZ-indicaties afgegeven door het CIZ, als onderwijs op een niet te bereizen afstand beschikbaar was. Vanuit de ambitie om duidelijker aan te geven waar de grenzen liggen voor het toekennen van AWBZ-zorg hebben de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma in juli 2009 (overgangs)afspraken gemaakt om het afgeven van «afstandsindicaties» ten behoeve van het volgen van onderwijs te beëindigen. Als overgangsafspraak is het CIZ gevraagd om alleen voor de lichting voor het schooljaar 2009–2010 nog één keer door te gaan met het afgeven van afstandindicaties voor zintuiglijk gehandicapte leerlingen. Het CIZ is ook gevraagd vanaf het schooljaar 2010–2011 geen afstandsindicaties meer af te geven. In een algemeen overleg van 2 juli 2009 zijn deze afspraken met de Tweede Kamer gecommuniceerd.
Het is van belang onderscheid te maken tussen de overgangsregeling voor afstandsindicaties voor het schooljaar 2009–2010 en coulance afspraken voor het doveninternaat te Haren voor het schooljaar 2010–2011. De afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijksma maken duidelijk dat het achterliggende schooljaar 2009–2010 al als overgangsjaar diende voor de lichting 2009–2010. Een overgangsregeling voor het schooljaar 2010–2011 is niet aan de orde. De coulance afspraak voor het doveninternaat te Haren voor de lichting 2010–2011 is uitsluitend gemaakt omdat het CIZ abusievelijk toch positieve besluiten voor «afstandsindicaties» heeft afgegeven. Dit is niet aan de orde voor de blindenschool te Grave. Ik zie dan ook geen aanleiding de coulance afspraak uit te breiden voor de blindenschool te Grave.
Ziet u aanleiding om ook voor intern verblijf op deze blindenschool alsnog een indicatie te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat de ouders slechts 2 weken vóór aanvang van het schooljaar met dit besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) worden geconfronteerd?
Over de afspraken tussen de voormalige staatssecretarissen Bussemaker en Dijkma is in juli 2009 met de Tweede Kamer, CIZ en VGN gecommuniceerd. De afspraken rond afstandindicaties zijn niet nieuw voor betrokken partijen.
Op de besluitvorming van het CIZ is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het tijdstip van besluitvorming door het CIZ hangt samen met het tijdsstip van aanvragen door de cliënt. Het CIZ heeft aangegeven dat op de voor de twee betrokken kinderen ingediende aanvragen ruim binnen de beslistermijn van zes weken is beslist. De handelswijze van het CIZ in deze is correct.
De hinder die luchthaven Schiphol ondervindt van ganzen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Piloten Vrezen Ganzen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een verdubbeling van het aantal incidenten heeft plaatsgevonden? Kunt u een overzicht geven van het aantal incidenten per jaar in de afgelopen 5 jaar?
In de afgelopen 5 jaar zijn er op Schiphol 6 aanvaringen tussen ganzen en een vliegtuig geweest. Dit jaar zijn er in totaal tot op heden 2 aanvaringen met ganzen geweest.
In 2009 waren er per 10 000 vliegbewegingen gemiddeld 7,1 vogelaanvaringen. De meeste aanvaringen zijn met zangvogels, duiven, roofvogels, uilen en meeuwen. Ongeveer 1,2% van alle vogelaanvaringen is met ganzen.
Tot enkele jaren geleden had Schiphol relatief weinig last van ganzen;
in de afgelopen jaren is er echter sprake geweest van een sterke toename van het aantal ganzen rond Schiphol. Ganzen vormen vanwege hun formaat, gewicht en vlieggedrag een relatief groot risico. Dit gegeven en de toename van het aantal ganzen rondom Schiphol beïnvloeden de veiligheid van het luchtverkeer negatief.
Deelt u de zorg over de veiligheid en kunt u aangeven of de preventieve maatregelen, zoals die nu genomen worden, afdoende zijn?
Ja, ik deel die zorg. De preventieve maatregelen die genomen worden zijn alle nodig. Om de kans op vogelaanvaringen (met ganzen) terug te dringen buigt de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen zich over additionele maatregelen, met name buiten het luchthaventerrein. Voor meer informatie over de preventieve maatregelen verwijs ik ook naar de beantwoording van de recente kamervragen van mevrouw Thieme (PvdD), ingezonden op 9 juni 2010 (kenmerk: 2010Z09229).
Kunt u aangeven hoe de provincie Noord-Holland omgaat met het ganzenbeheerbeleid?
Met het van kracht worden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de provincies het bevoegd gezag voor faunabeheer. De doelstelling van deze wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Van het verbod op schadelijke handelingen («nee») kan onder voorwaarden («tenzij») worden afgeweken. Zo kan de Provincie Noord-Holland bijvoorbeeld ontheffing verlenen om ganzen te verjagen of te doden in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer op basis van een aanvraag van Schiphol. De uitvoering van het beheer ligt bij de grondgebruikers zelf.
Door de Provincie Noord-Holland, Schiphol, de gemeente Haarlemmermeer, de terreinbeherende organisaties en de verschillende betrokken wildbeheereenheden zijn afspraken gemaakt om de overlast van ganzen op en rondom Schiphol te beperken.
Concrete maatregelen zijn, of kunnen zijn:
De uitvoering van het beheer wordt in het zogeheten Schipholoverleg (een uitvoeringsoverleg waarin de ontheffingen en aanvragen worden besproken en de uitvoering ervan zoveel mogelijk wordt afgestemd)
gecoördineerd. Dit najaar wordt het hele pakket aan maatregelen geëvalueerd.
Bent u bereid de provincie Noord-Holland aan te sporen het ganzenbeheerbeleid aan te scherpen?
De toenemende (landbouw)schade en overlast die de overzomerende ganzenpopulaties in Nederland met zich meebrengen, is ook voor de provincie Noord-Holland een belangrijk punt van aandacht. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie Noord-Holland zijn vertegenwoordigd in de Nederlandse Regiegroep Vogelaanvaringen. Een eventuele aanscherping van het (landelijk) beleid ten aanzien van ganzen zal in deze Regiegroep worden besproken
Het bericht "EZ stelt energiebeleid bij wegens economie" |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EZ stelt energiebeleid bij wegens economie»?1
Ja.
Is het waar dat het demissionair kabinet de doelstelling van 30 procent CO2-reductie in 2020 inmiddels heeft laten vallen en dat de doelstelling nu nog maar 20 procent is?
Nee. Ik heb in mijn speech geen uitspraak gedaan over aanpassing van de CO2-reductiedoelstelling van het huidige demissionaire kabinet. Wel heb ik in mijn speech aangegeven dat we vanuit economisch en internationaal perspectief moeten inzetten op het realiseren van de EU-doelstelling voor Nederland van 14% hernieuwbare energie in 2020.
Kunt u aangeven welke verplichtingen voor energiebedrijven ten aanzien van het te leveren percentage duurzame energie u voor ogen heeft?
Ik heb in mijn speech aangestipt dat Nederland tot 2020 het beste kan inzetten op de goedkoopste technieken waarmee aan het Europese doel voor hernieuwbare energie kan worden voldaan. Ik noem in dit verband windenergie op land en de grootschalige bij- en meestook van vaste biomassa in kolencentrales. Deze goedkoopste opties kunnen – bijvoorbeeld via de SDE – door de overheid worden gesubsidieerd. Ik heb in mijn speech aangegeven dat deze stimulering ook via een vorm van verplichting kan worden gerealiseerd. Voorwaarden daarvoor zijn een goede systematiek en geschikte marktcondities.
Is het waar dat u het – zoals in het artikel gesteld – onmogelijk acht om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen zonder daarbij kernenergie te gebruiken? Zo ja, deed u deze uitspraak namens het demissionaire kabinet?
In mijn speech heb ik aangegeven dat het – gegeven onze economische sterktes en geografische positie – voor de hand ligt te investeren in wind op zee en bio-energie en dat ruimte moet worden gegeven aan kernenergie. Daarbij heb ik aangegeven dat het hypocriet en kortzichtig is om kernenergie in Nederland te beperken, maar het tegelijkertijd wel te importeren. Ook heb ik gezegd dat ik niet zie hoe de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en emissies van CO2 kan worden verminderd zonder kernenergie.
Deze benadering doet niets af aan het beleid van het huidige demissionaire kabinet. In het laatste Energierapport (Kamerstukken 31 510, nr. 1) is aangegeven dat geen enkele energieoptie op voorhand moet worden uitgesloten, inclusief kernenergie.
Heeft u al een oplossing voor handen voor het gevaarlijke kernafval van de door u gewenste nieuwe kerncentrales?
Het kabinetstandpunt inzake radioactief afval is recentelijk bij brief aan de Tweede Kamer herhaald (Kamervragen met antwoord 2008–2009, nr. 3122). Het Nederlandse beleid gaat uit van ten minste 100 jaar bovengrondse opslag van al het radioactieve afval bij COVRA in Vlissingen. Voor de eindberging daarna stuurt Nederland aan op opslag in de diepe ondergrond met de mogelijkheid tot terugneembaarheid. Op dit ogenblik is de aanleg van een geologische berging in Nederland niet aan de orde om technische en economische redenen. Over 100 jaar is het benodigde bedrag voor realisatie van een eindbergingsfaciliteit behaald. De voeding hiervoor bestaat uit verschillende componenten: een storting van de nucleaire industrie in het verleden, bijdragen van aanbieders van radioactief afval via het COVRA-tarief en rente-inkomsten over beide bedragen. Onderzoek naar de eindberging van radioactief afval wordt voortgezet. Dit wordt gefinancierd door het Rijk en de elektriciteitssector.
Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gesteld, volgens u «duurzame energie te vaak vooral gezien is als instrument van klimaatbeleid? Ziet u duurzame energie daarmee niet als een kans voor economische ontwikkeling en als bron van werkgelegenheid?
In mijn speech heb ik benadrukt dat in het energiebeleid het economische en het internationale aspect belangrijke pijlers zijn, waarbij voorop staat dat de energievoorziening betrouwbaar, betaalbaar en schoon moet zijn en blijven. Een betrouwbare en betaalbare energievoorziening is van cruciaal belang voor het internationale concurrentievermogen van onze bedrijven.
We moeten naar mijn mening dus een duurzaam energiebeleid voeren dat zich primair richt op het bevorderen van de voorzieningzekerheid – vanwege de toenemende schaarste van olie- en gasvoorraden en de exploderende vraag naar energie door snel groeiende economieën in Azië – en dat daarnaast de economische groeikansen voor het nationale bedrijfsleven op het oog heeft.
Hoe verhoudt uw inzet op kernenenergie zich tot een streven naar meer energieonafhankelijkheid van Nederland?
Een veelzijdige brandstofmix, inclusief kernenergie, draagt bij aan het verminderen van de energieafhankelijkheid van Nederland. Het realiseren van een volledig duurzame energiehuishouding, met oog voor de betaalbaarheid en betrouwbaarheid, vergt tijd. Kernenergie kan een bijdrage leveren om de periode naar dat toekomstperspectief te overbruggen. Op die manier worden de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de uitstoot van CO2 op een kostenefficiënte manier verminderd, omdat het bij kernenergie gaat om andere technologie, brandstof en aanvoerroutes.
Heeft u de studie van de Stichting Economisch Onderzoek gelezen en bent u het met de onderzoekers eens dat investeren in een duurzame energiehuishouding in Nederland loont en dat de maatschappelijke baten groter zijn dan de kosten?2
Ik verwijs naar het verzoek van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken om een reactie op het bedoelde rapport. Deze reactie heb ik conform dat verzoek op 3 september jl. gegeven.
Kunt u garanderen dat wanneer er onverhoopt toch kerncentrales gebouwd worden, er geen cent overheidsgeld naar toe gaat, teneinde het investeringsklimaat voor duurzame energie niet negatief te beïnvloeden?
Het is aan het volgende kabinet om wel of geen nieuwe kerncentrales toe te staan, inclusief de condities waaronder dit beleid zou moeten worden geëffectueerd.
Belemmeringen voor reddingsboten bij Ameland door ondiepe vaargeul |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Camiel Eurlings (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KNRM Ameland al drie keer gestrand»?1
Ja.
Erkent u dat belemmeringen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten negatieve gevolgen kunnen hebben voor het gewenste snelle en adequate optreden van deze reddingsboten en hun bemanning bij scheepvaartincidenten?
Zie antwoord op vraag 4.
Erkent u dat de veiligheid van scheepvaartbemanningen zoveel mogelijk beschermd moet worden, ongeacht de ecologische waarden van de Waddenzee?
Zie antwoord op vraag 4.
Is het waar dat de planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (pkb Waddenzee) (Kamerstuk 26431) het uitdiepen van de vaargeul van en naar het reddingsstation op Ameland niet toestaat? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk ontheffing te verlenen en opdracht te geven voor het uitdiepen van de vaargeul bij het reddingsstation op Ameland?
De PKB Waddenzee vormt geen belemmering om de vaargeul op de gewenste diepte te brengen, mits de verdieping beperkt in omvang is en gericht op waarborging van de veiligheid voor de bewoners en gebruikers van het Waddengebied. Daarom heeft Rijkswaterstaat de KNRM verzocht om de exacte locatie van verondiepingen te melden bij de centrale meldpost Waddenzee. Vervolgens kan in overleg met de KNRM de noodzaak en de daarbij behorende mogelijkheden en voorwaarden tot extra verdieping worden vastgesteld. Hiermee moeten onnodige negatieve gevolgen bij het uitvaren van de Amelandse reddingsboten, veroorzaakt door verondiepingen worden voorkomen. Indien de noodzaak tot verdieping wordt vastgesteld, moeten de procedures om tot verdieping te komen conform de PKB Waddenzeedoorlopen worden.
De toepassing van de Rollkür en Laag-Diep-Rondmethode (LDR) in de Nederlandse dressuur |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Anky van Grunsven wil website censureren?"1
Ja.
Hoe beoordeelt u de discussie over de toepassing van «Hyperflexie», «Rollkür» en «Laag, Diep en Rond» als trainingsmethoden in de Nederlandse dressuur?
Het behoort niet tot mijn taak of de taak van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) om een oordeel te vormen over de verschillende trainingsmethoden die gebruikt worden in de Nederlandse sport.
De discussie over trainingsmethoden in de sport dient gevoerd te worden in de sport zelf, met behulp van input van ruiters, trainers en wetenschappers.
Dit neemt niet weg dat de sport zich moet houden aan algemeen geldende wet- en regelgeving, waaronder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
De Minister van LNV houdt hier toezicht op.
Bent u van mening dat «Laag, Diep en Rond» verschilt van de «Rollkür»? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zijn er onafhankelijke definities en meetinstrumenten voorhanden om de mate van kracht en agressie bij de gehanteerde methoden vast te kunnen stellen? Zo ja, welke zijn dit en hoe wordt de toepassing van de methode(n) in de praktijk gecontroleerd? Zo nee, waarom zijn deze er niet?
Op 9 februari 2010 heeft de Fédération Equestre Internationale (de FEI) de discussie over de Rollkür en de LDR-methode tot een einde gebracht: overeengekomen is dat elke hoofd- en halshouding die door agressieve dwang
tot stand komt, onacceptabel is. De FEI heeft toen de uitspraak gedaan dat Hyperflexie en Rollkür gedefinieerd dienen te worden als het op agressieve wijze diep laten lopen van het paard. De LDR-methode werd gedefinieerd als het met een diepe buiging in de hals op ongedwongen wijze laten lopen van het paard. Gelet hierop staan de FEI en de KNHS alleen de LDR-methode toe. De FEI heeft richtlijnen voor stewards opgesteld zodat zij op wedstrijden kunnen controleren
of een paard op een ongeoorloofde agressieve wijze getraind wordt of niet.
Kunt u zich iets voorstellen bij de overtuiging van verschillende dressuurkenners dat «Laag, Diep en Rond» niets anders is dan een nieuwe naam voor de «Rollkür»? Wat vindt u ervan dat ons nationale dressuurteam werkt met een methode die nog altijd zeer omstreden is?
Ik heb geen opvatting over de individuele mening van verschillende dressuurkenners ten aanzien van de LDR-methode.
Ons nationale dressuurteam gebruikt de LDR-methode als een van de onderdelen van de totaaltraining die de paarden krijgen. Deze methode wordt toegestaan door de FEI en de KNHS.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de e-mails die de Nederlandse dressuurbondscoach zou hebben verstuurd naar de Vlaamse hippisch journaliste Astrid Appels?2
Ja.
Kunt u aangeven of, en zoja welke (ongeschreven) gedragscodes gelden voor optredens van Nederlandse bondscoaches? Wat is het beleid ten aanzien van aanstelling en ontslag van bondscoaches wanneer sprake is van intimiderende uitlatingen?
De rijksoverheid voert geen specifiek beleid ten aanzien van de aanstelling, het ontslag en het gedrag van bondscoaches. Dit is een zaak van private partijen:
de sportbond en de bondscoach. De sportsector heeft een modelovereenkomst sportbond-sportcoach opgesteld. Deze modelovereenkomst is voor leden van de Werkgevers Organisatie in de Sport (de WOS) te downloaden van hun website.
In deze modelovereenkomst is een artikel over gedragsregels opgenomen.
De KNHS heeft mij laten weten dat zij een overeenkomst met de bondscoaches heeft afgesloten waarin ook afspraken over gedrag zijn opgenomen.
De aanstelling en het ontslag van bondscoaches vindt plaats door het Federatiebestuur van de KNHS op basis van bewezen prestaties en feiten.
Het bericht dat de Groningse dijken niet voldoen aan de veiligheidseisen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Is het bericht waar dat ruim een derde van de Groningse dijken niet meer voldoet aan de eisen?1
In de Waterwet is vastgelegd dat iedere zes jaar de toestand van alle primaire waterkeringen (bijvoorbeeld dijken, duinen etc.) wordt beoordeeld. Dit toetsproces wordt momenteel voor de derde keer uitgevoerd en zal medio 2011 leiden tot de derde Landelijke Rapportage Toetsing (LRT).
De eerste stap van het toetsen wordt uitgevoerd door de beheerders van de primaire waterkeringen. Dit betreft het beoordelen van de hoogte en sterkte van de primaire keringen. De toetsresultaten van de waterkeringbeheerders moeten uiterlijk 15 september worden aangeboden aan de toezichthouder, de provincie. De provincie rapporteert vervolgens haar dijkringrapportages uiterlijk 15 januari 2011 aan de bewindspersoon van Verkeer en Waterstaat. Aan de hand van de dijkringrapportages stelt de Inspectie Verkeer en Waterstaat de LRT 2011 op.
Conform bovenstaand proces heeft het waterschap Noorderzijlvest voor de dijken die zij in beheer heeft de voorlopige toetsresultaten bekend gemaakt. De provincie en Inspectie VenW zullen deze voorlopige resultaten beoordelen. De provincie en de Inspectie zullen beoordelen of het toetstproces dat is uitgevoerd door Noorderzijlvest conform de wet is uitgevoerd. Het LRT-rapport bevat de beoordeelde toetsresultaten en dan wordt duidelijk of ruim een derde van de Groningse dijken niet meer voldoet aan de norm.
Zo ja, hoe komt het dat dit bij de keuringen in 2005 niet naar buiten is gekomen?
In de Waterwet is ook bepaald dat bij het toetsen van de dijken een zogenaamd wettelijke toetsinginstrumentarium dient te worden gehanteerd. Onderdeel van dit toetsinstrumentarium zijn de zogenaamde hydraulische randvoorwaarden. De nieuwste hydraulische inzichten worden aan het begin van elke nieuwe toetsronde door de bewindspersoon van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de hydraulische randvoorwaarden. In 2006 zijn de hydraulische randvoorwaarden voor de Waddenzeedijken aangescherpt als gevolg van verbeterde technische inzichten en voortgaande statistieken. Dit betreft met name grotere golfsterkte en golfhoogte. Als gevolg van deze zwaardere omstandigheden is het te verwachten dat medio 2011 een groter percentage Waddenzeedijken niet aan de norm voldoet.
Is het noodzakelijk de prioritering van de acht zwakke schakels die in 2005 na de vijfjaarlijkse keuring van de waterwerken is gemaakt, aan te passen op basis van deze nieuwe gegevens? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over die nieuwe prioritering en de gevolgen daarvan voor het tijdschema? Zo nee, op welke manier worden de problemen dan aangepakt?
Op acht locaties langs de Nederlandse kust worden de zeeweringen versterkt én moet de ruimtelijke kwaliteit worden verbeterd. Onder regie van de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Zeeland zijn oplossingen voor de versterking van de acht prioritaire zwakke schakels onderzocht. De planstudies in Zuid-Holland en Zeeland zijn afgerond. Daar is een aantal zwakke schakels inmiddels versterkt of de uitvoering van de versterking gestart. De planstudies in Noord-Holland lopen nog. Nieuwe informatie zal geen gevolgen meer hebben voor de prioritering of uitvoeringsvolgorde van de aanpak van de zwakke schakels.
Transacties in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat zijn, in het algemeen, uw beweegredenen om in te stemmen met schikkingen bij grootschalige fraude waarmee vervolging wordt ontlopen?
Er kunnen verschillende redenen voor het Openbaar Ministerie (OM) zijn om een verdachte een transactie aan te bieden. Steeds zal van geval tot geval worden bezien of hiertoe aanleiding bestaat. Hoge transacties dienen op grond van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (Stcrt. 2008, nr. 321) ter instemming aan de Minister van Justitie te worden voorgelegd.
De redenen voor het aanbieden van een hoge transactie kunnen gelegen zijn in een combinatie van de volgende factoren:
Ik stem ermee in om een transactie aan te bieden, indien ik van mening ben dat het aanbieden van de transactie, op basis van bovenstaande overwegingen voorbereid door het OM, een doelmatige afdoening vormt van (een deel van) een strafzaak en indien daarmee – bijvoorbeeld in combinatie van het dagvaarden van hoofdverdachten – een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op hetgeen zich heeft voorgedaan.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de fraudezaak rondom woningcorporatie Rochdale transacties aangeboden aan Multi Corporation en twee van haar bestuurders?1 Wanneer precies heeft u hiervoor toestemming verleend?
Ik heb op 22 augustus jongstleden ingestemd met het aanbieden van de transactie. De redenen voor het OM om te transigeren zijn op 25 augustus jongstleden in een persbericht door het OM bekend gemaakt:
Het strafrechtelijk onderzoek naar de ex-directeur van de Amsterdamse woningcorporatie Rochdale loopt nog.
Hoe kan de Kamer haar controlerende taak uitoefenen wanneer schikkingen als deze door u worden goedgekeurd en de Kamer vervolgens voor voldongen feiten staat, zoals ook bleek in het debat van 30 juni 2010 over het niet vervolgen van verdachten in de Klimopzaak? Bent u bereid uitvoerig verantwoording af te leggen over de reeds bereikte schikkingen in grote fraudezaken, de overwegingen die een rol spelen, de procedure die hierin gevolgd wordt en de democratische controle hierop? Wilt u in uw antwoord betrekken het tot stand komen van uw instemmingsrecht bij dergelijke schikkingen en de achtergrond hiervan?
Uiteraard ben ik altijd bereid verantwoording af te leggen aan uw Kamer voor het gevoerde beleid. Daarbij dient evenwel rekening te worden gehouden met de situatie dat hoge transacties vaak in nauw verband staan met of deel uitmaken van strafzaken die nog onder de rechter zijn. Deze zaken dienen in onderlinge samenhang te worden bezien.
Dat het College van procureurs-generaal bepaalde transacties aan mij voorlegt, is verankerd in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties. Deze aanwijzing is tot stand gekomen nadat de toenmalige Minister van Justitie op 26 november 2001 per brief in reactie op de motie nummer 2001/2002 28 093, nr. 5 aan uw Kamer heeft laten weten de toenmalige Aanwijzing hoge transacties in misdrijfzaken aan te passen.
De basis voor het verlenen van mijn instemming is gelegen in de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Justitie (art. 127 Wet op de rechterlijke organisatie).
Hoe beoordeelt u het feit dat vermogende verdachten blijkbaar hun strafzaak kunnen afkopen? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat verdachten van fraude door het treffen van een schikking feitelijk onbestraft blijven? Kunt u zich voorstellen dat dit door burgers wordt gezien als een vorm van klassenjustitie en dat hiermee het vertrouwen in de rechtstaat wordt aangetast? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Bent u bereid de OM beleidsregels hiertoe aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen enkele sprake. Voor verlies van vertrouwen in de rechtsstaat, of maatregelen zoals in de vraag voorgesteld, bestaat ook geen enkele aanleiding. Betrokkenen betalen hoge bedragen, feiten worden openbaar gemaakt via persberichten, de feiten worden geregistreerd in de justitiële documentatie en aan transacties kunnen voorwaarden worden gesteld (waaronder het ondergaan van taakstraffen). Ik verwijs verder naar hetgeen ik hierover tijdens het spoeddebat over de schikkingen in vastgoedfraudezaken op 30 juni jongstleden reeds naar voren heb gebracht.
Is de capaciteit van het OM en de rechterlijke macht in Nederland toereikend om in grootschalige fraudezaken verdachten te vervolgen en te berechten? Zo nee, hoe groot zijn de tekorten?
De capaciteit van het OM, de ZM en de opsporingsdiensten behoeft aan een doelmatige en passende afdoening van grote fraudezaken niet in de weg te staan. Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1, 4 en 6.
Wat vindt u van het voorstel om in grootschalige fraudeonderzoeken verdachten van grote fraude altijd te vervolgen en nooit een schikking aan te bieden waarmee strafrechtelijke vervolging en berechting wordt voorkomen? Bent u bereid voortaan geen goedkeuring meer te verlenen aan schikkingen met grote fraudeurs waarmee zij strafrechtelijke vervolging en berechting ontlopen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties geldt het uitgangspunt: niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is. Transigeren is een van de wettelijke mogelijkheden om een strafzaak af te doen en er kunnen heel goede redenen zijn om (hoge) transacties aan te bieden (zie het antwoord op vraag). Ik acht het onwenselijk en onnodig bepaalde categorieën strafzaken daarvan uit te sluiten. De beslissing om te transigeren dient weloverwogen en op basis van zeer sterke argumenten te worden genomen. Om die reden bevat de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties ook een zware besluitvormingsprocedure waarbij – indien de transactie aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet – de hoofdofficier van justitie, College van procureurs-generaal en de Minister van Justitie worden betrokken. Transigeren kan in bepaalde gevallen – al dan niet in samenhang met het vervolgen van andere verdachten – een doelmatige en effectieve manier zijn om te reageren op een gepleegd strafbaar feit, waarbij ook aan de belangen van slachtoffers sneller tegemoet kan worden gekomen dan bij berechting. In dergelijke gevallen dient dan ook de mogelijkheid te blijven bestaan deze afdoeningsmodaliteit te kiezen.
Dubbel in - en uitchecken bij de OV-chipkaart |
|
Arie Slob (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Rover: check je ov-chip»?1
Ja.
Is het waar dat bij de Nederlandse Spoorwegen (NS) tussen in- en uitchecken minimaal drie minuten moet zitten om «per ongeluk uitchecken» te voorkomen?
Ja. NS heeft mij laten weten dat de kaartlezers (paaltjes) bij NS zo zijn ingesteld dat je niet binnen drie minuten kunt in- en uitchecken (v.v.). Dit om te voorkomen dat reizigers ongewild direct weer uitchecken. Volgens NS geldt die instelling bij de poortjes niet omdat het evident is dat is in- of uitgecheckt wanneer het poortje opengaat.
Is de foutmelding die wordt gegeven als er bij NS binnen drie minuten weer wordt uitgecheckt voldoende duidelijk, zodat de reiziger die wel echt wil uitchecken weet dat hij na drie minuten wel kan uitchecken? Zo nee, wat wordt er gedaan om dit probleem te verhelpen?
NS heeft mij laten weten dat een reiziger die na een check-in binnen drie minuten probeert uit te checken, de melding «u bent al ingecheckt» op het display te zien krijgt. Na deze melding moet de reiziger drie minuten wachten om te kunnen uitchecken. NS geeft daarbij aan dat sommige reizigers deze boodschap nu gebruiken als controlemechanisme.
Is het waar dat het bij het Rotterdamse vervoerbedrijf RET mogelijk is uit te checken zonder eerst in te checken?
Ja, RET heeft mij laten weten dat dit mogelijk is. Dit kan volgens RET bijvoorbeeld bij de metro voor zover er sprake is van «poortjes» in combinatie met een «open station». Als een reiziger instapt bij een «open station» en hier niet incheckt, en de reiziger wil er vervolgens bij een «gesloten station» uit, dan kan de reiziger uitchecken zonder in te checken. In dat geval is er sprake van een incomplete transactie.
Kunt u aangeven hoeveel incomplete transacties er zijn waarbij sprake is van het binnen drie minuten weer inchecken in een voertuig waar zojuist is uitgecheckt?
Het aantal reizigers dat per ongeluk binnen drie minuten weer incheckt in een voertuig waar zojuist is uitgecheckt, is onderdeel van het totaal aantal reizigers dat vergeet uit te checken. Volgens vervoerders is dit niet afzonderlijk aan te geven. In deze situaties is ook geen sprake van een incomplete transactie. Een reiziger die na het uitchecken direct weer incheckt, in hetzelfde of een ander voertuig, maakt gebruik van het landelijk geregelde overstaprecht.
Deelt u de mening dat in deze gevallen meestal geen sprake zal zijn van «vergeten uit te checken», maar van het «per ongeluk opnieuw inchecken» en dat de apparatuur dit zou moeten kunnen herkennen in plaats van de reiziger op kosten te jagen?
Ik kan het mij voorstellen dat in sommige gevallen sprake kan zijn van het «per ongeluk opnieuw inchecken». Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor de reiziger na het uitchecken snel weer wil inchecken, bijvoorbeeld als hij zich vergist en toch met dezelfde bus of tram verder wil reizen. Of, zoals bij vraag 5 aangegeven, als een reiziger kort na het uitchecken weer incheckt in een andere bus of tram. In die gevallen geldt de normale 35 minuten overstaptijd.
Is het mogelijk om tussen uit- en inchecken in hetzelfde voertuig ook de drie-minuten-regeling toe te passen zodat een reiziger na het uitchecken niet per ongeluk weer kan inchecken? Zo nee, waarom niet?
De drie-minuten-regeling waar u naar vraagt geldt bij NS. Een vergissing bij het in-/uitchecken wordt daarmee voorkomen. Daarnaast moeten reizigers, anders dan bij NS, in het stads-/streekvervoer bij het overstappen van bus/tram wel eerst uitchecken alvorens in het nieuwe voertuig weer in te checken. Dit is bij NS niet het geval. Daarnaast komt het in het stads-/streekvervoer voor dat een rit korter duurt dan drie of zelfs twee minuten, bijvoorbeeld als de reiziger maar één halte reist. En een overstap vindt soms plaats binnen één minuut (op een busstation bijvoorbeeld).
Vervoerders hebben mij laten weten dat het mogelijk is om na een check-in en check-uit een wachttijd in te bouwen. In de meeste gevallen is dit naar de mening van vervoerders ongewenst om de hierboven genoemde redenen en omdat reizigers bij een instap in een verkeerde bus/tram de mogelijkheid moet worden gegeven direct weer uit te checken en over te stappen naar de correcte bus/tram.
Ik kan mij voorstellen dat het voor reizigers onduidelijk kan zijn dat bij NS en in het stads-/streekvervoer verschillende regimes gelden ten aanzien van de wachttijd na een check-in en check-uit. Vanuit het reizigersbelang zal ik bij alle vervoerders daarom aandacht vragen voor de mogelijkheden van een meer uniforme oplossing om na een check-in en check-uit een wachttijd in te bouwen.
De groei en bestrijding van cybercrime |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u het bericht over de exponentiële groei van cybercrime in Nederland?1
Ja.
Om hoeveel gevallen van cybercrime gaat het jaarlijks? Wordt dit gemeten aan de hand van aangiftes? Zo ja, hoe groot schat u het werkelijke probleem, aangezien niet van alle zaken aangifte gedaan zal worden?
Cybercrime is een veelomvattend begrip. Het kan zowel gaan om strafbare gedragingen die niet zonder ICT gepleegd hadden kunnen worden (zoals skimmen, spyware, computervredebreuk, phishing, botnets) als om meer traditionele strafbare gedragingen die met behulp van ICT zijn uitgevoerd (zoals het verspreiden van kinderporno, bedreiging, stalking, handel in illegale goederen, fraude). Door deze diversiteit valt cybercrime niet als apart fenomeen te registreren in de systemen van politie en justitie. Bovendien blijkt uit onderzoek van de Hogeschool Leeuwarden (Verkenning cybercrime in Nederland 2009) dat de aangiftebereidheid bij cybercrime lager ligt dan bij de klassieke vormen van criminaliteit. Om deze redenen kan ik geen indicatie geven van het aantal gevallen van cybercrime.
Het mediabericht waarnaar in vraag 1 wordt verwezen is gebaseerd op het hoofdstuk over high tech crime in het rapport «Overall-beeld aandachtsgebieden» van de Dienst Nationale Recherche. Bij de constatering in dit rapport dat er door de jaren heen sprake is van een exponentiële groei van cybercrime in het algemeen en high tech crime in het bijzonder wordt uitdrukkelijk de kanttekening gemaakt dat de constatering wordt gedaan voor zover statistieken voor deelaspecten van cybercrime beschikbaar zijn.
Hoeveel procent van de aangiftes wordt ook daadwerkelijk opgelost en leidt tot vervolging van de dader(s)? Bent u tevreden over dit resultaat? Zo nee, wat gaat u eraan doen om het oplossingspercentage te verhogen?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 beschik ik niet over cijfers over het aantal aangiften en het oplossingspercentage. Daarbij moet worden opgemerkt dat in zaken waarin Nederlandse infrastructuur wordt gebruikt voor het plegen van cybercrime of waarin cybercime is gericht tegen Nederlanse burgers en bedrijven, het opsporingsonderzoek kan leiden naar verdachten in het buitenland. De resultaten van een buitenlandse vervolging zijn echter niet inzichtelijk te maken uit de bedrijfsprocessensystemen van politie en OM.
Het opsporen van high tech crime is een van de resultaatgebieden van de Dienst Nationale Recherche. Ik ben tevreden over de voortgang hierbij. Zie daaromtrent verder het antwoord op vraag 5. In het algemeen wijs ik er nog op dat dit kabinet een specifiek intensiveringsprogramma voor de aanpak van cybercrime heeft gestart. Over dit programma bent u in de rapportages «Veiligheid begint bij Voorkomen» geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)?2 Bent u bereid dit rapport, voorzien van uw reactie, aan te bieden aan de Kamer?
Het bedoelde rapport is openbaar en beschikbaar via de website van het KLPD. Niet iedere analyse of rapportage vanuit de politie wordt door mij – voorzien van een beleidsreactie – aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor zover relevant wordt ook de informatie uit deze rapportage meegenomen in de beleidsvorming waarover u steeds op geëigende wijze wordt geïnformeerd.
Waar zitten volgens u de knelpunten voor een effectief optreden van de politie? Hoe gaat u deze knelpunten aanpakken?
Ik ben tevreden over de voortgang die de afgelopen jaren is gemaakt bij de aanpak en opsporing van cybercrime en high tech crime. Meer partijen werken samen, het kennisniveau is gestegen, en er zijn successen geboekt. Essentieel voor dit aandachtsgebied is dat er voldoende gelegenheid is voor kennisopbouw, productontwikkeling en innovatie, zodat de opsporing gelijke tred kan houden met de steeds geavanceerder wordende dreiging. Dit wordt onder andere bevorderd doordat de Dienst Nationale Recherche zich focust op de «high tech» of bijzondere vormen van cybercrime. Tegelijkertijd is voor het verkrijgen van een goed beeld van de aard en omvang van cybercrime, noodzakelijk dat slachtoffers daarvan consequent aangifte doen. Het intensiveringsprogramma «aanpak cybercrime» is mede hierop gericht. Een ander kenmerkend knelpunt voor cybercrime is het internationale karakter ervan, waardoor een goede grensoverschrijdende samenwerking en kennisuitwisseling tussen de opsporingsdiensten een absolute vereiste is. Voor de activiteiten die Nederland op internationaal vlak onderneemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Welke mazen zitten er in de wet die effectieve aanpak van cybercrime in de weg staan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen op korte termijn opgelost worden?
Het wetgevend kader op dit terrein is voortdurend in ontwikkeling. Ik verwijs u bijvoorbeeld naar de openbare internetconsultatie over het wetsvoorstel Computercriminaliteit III . Deze consultatie zal helpen om een helder beeld te krijgen van de actuele knelpunten in wet- en regelgeving. Verder merk ik op dat de bestrijding van cybercrime gezien de internationale aard ervan vraagt om internationale regels en afspraken. Daarvan zijn er al de nodige gemaakt, met name in het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa. Ook het internationaal regelgevend kader is voortdurend in ontwikkeling. Helaas is dit niet iets dat op korte termijn uitputtend en sluitend geregeld kan worden.
Wat is uw reactie op het feit dat vooral Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen? Wat betekent dit voor de benodigde opsporingscapaciteit? Is deze capaciteit volgens u voldoende op peil? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Dat Nederland een belangrijke bron is van cyberaanvallen hangt vermoedelijk samen met de omstandigheid dat Nederland wereldwijd een van de grootste internetknooppunten is, een zeer goede technische infrastructuur heeft, en dat er veel hosting- en servercapaciteit in Nederland is. Dit trekt criminelen aan, hetgeen vanzelfsprekend extra druk op de opsporing legt. De herkomst van de cyberaanvallen zegt overigens niets over de locatie van de cybercriminelen zelf. Deze maken meestal gebruik van weer andere servers in het buitenland, om zodoende hun identiteit te verhullen. De vraag of de ingezette opsporingscapaciteit voor cybercrime voldoende is, is niet met een eenvoudig ja of nee te beantwoorden. Politie en justitie zullen nooit alle werkzaamheden die op hen afkomen volledig kunnen oppakken. Er moet altijd een afweging tussen verschillende opsporingsbelangen worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraken van een oud-politierechercheur en informatiebeveiligingsspecialist dat cybercrime vrijwel onvervolgbaar is, en dat het kennisniveau bij de politie wat betreft cybercrime laag is?3
Deze uitspraken onderschrijf ik niet. Het klopt weliswaar dat mede vanwege het internationale karakter van cybercrime het vervolgen ervan lastig en een vervolging in Nederland soms niet mogelijk is, maar inmiddels is ook gebleken dat zelfs uiterst complexe zaken in internationaal verband met succes aangepakt kunnen worden. Wat betreft het kennisniveau bij politie is het van belang in ogenschouw te nemen dat de aanpak van cybercriminaliteit nog in ontwikkeling is. De aanpak daarvan vereist andere, aanvullende, kennis en vaardigheden bij politie en justitie. Dit is wereldwijd het geval. In Nederland is in 2007 het eerder genoemde intensiveringsprogramma opgezet om onder andere in het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden te investeren. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht. Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team High Tech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van high tech crime.
Bent u bereid op internationaal vlak te pleiten voor het snel op elkaar aan laten sluiten van wetgeving, zodat criminelen makkelijker aangepakt kunnen worden? Bent u bereid in overleg te treden met uw internationale collega’s en Eurocommissaris Kroes, om zo tot een internationaal actieplan te komen?
Ja. Nederland heeft het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa ondertekend en geratificeerd. Binnen het overleg van verdragsluitende landen op grond van artikel 46 van dit verdrag, is Nederland zeer actief. Binnen de Europese Unie heeft Nederland met concrete voorstellen bijgedragen aan de tekst van de cybercrimeparagraaf in het zogenoemde «Stockholmprogramma». De uitvoering van de daarin opgenomen akties betreft mede de portefeuille van Eurocommissaris Kroes, maar ook die van haar collega’s Malmström en Reding.
Wat is uw reactie op de constatering dat vooral het MKB slachtoffer is van cybercrime? Hoe kunnen zij beter beschermd worden en bent u bereid passende maatregelen te nemen?
Ik vind deze constatering uiteraard zorgelijk. Mijn collega van Economische Zaken en ik blijven ons inspannen om de bewustwording van de risico’s bij bedrijven te vergroten. Het hebben van actuele kennis over innovatieve technologieën en bewustwording over internetveiligheid is essentieel voor het kunnen nemen van passende preventieve maatregelen. Daartoe is in het kader van het Actieplan Veilig Ondernemen in samenwerking met MKB-Nederland een campagne gevoerd waarbij concrete tips zijn aangereikt om systemen te beveiligen. In oktober is in het kader van het programma Digivaardig & Digibewust een wachtwoordencampagne gericht op het MKB voorzien. Ook in dit verband is het van belang dat consequent aangifte wordt gedaan van gevallen van cybercrime.
Kent u het bericht over fraude op internet?4
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat ook hier blijkt dat met name het MKB slachtoffer is van deze praktijken?
Ik kan niet bevestigen dat het met name de kleine internetwinkels zijn die slachtoffer worden van fraude met PayPal-accounts. Vermoedelijk treft dit de grote bedrijven even zeer, maar zit het verschil vooral in de impact van de fraude op de bedrijfsvoering van de internetwinkels. Van PayPal heb ik vernomen dat het aantal fraudegevallen slechts 0,2 procent van het totaal aantal transacties bedraagt. Desalniettemin blijft aandacht hiervoor vereist. Thans wordt een proeftuin landelijk meldpunt internetoplichting ingericht. Vanaf 7 oktober aanstaande zal online melding kunnen worden gemaakt wanneer men slachtoffer is geworden van internetoplichting. Op basis van deze meldingen zal een lijst worden samengesteld van de grootste internetoplichters, zodat de opsporing in dit domein meer gericht kan worden ingezet.
Wat gaat u doen om particulieren en bedrijven beter te beschermen tegen dergelijke praktijken?
Naast wettelijke bepalingen voor fraude en oplichting waar zowel particulieren als bedrijven zich op kunnen beroepen, hebben zij ook een eigen verantwoordelijkheid. Particulieren moeten zich bewust zijn van de kenmerken van de verschillende online transactiediensten. Bedrijven hebben een zorgplicht richting hun klanten voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de door hen aangeboden online transactiediensten. Als de ondernemer of de consument het niet veilig genoeg vindt om de betaling via een online transactiedienst te laten verlopen, dan kan hij er in het ultieme geval voor kiezen om met die partij geen zaken te doen. Voorlichting speelt hierbij een belangrijke rol. Met de Postbus 51 campagne Veilig Internetten is de afgelopen twee jaar aandacht gevraagd voor de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden die men zelf heeft om veilig gebruik te maken van webdiensten. In de campagne van afgelopen zomer is daarbij expliciet aandacht besteed aan veilige online transacties. Dat het belang ervan breed leeft blijkt ook uit de recent aangekondigde campagnes en acties rond ondermeer veilig bankieren en betalen van bijvoorbeeld de Consumentenbond en de Nederlandse Vereniging van Banken.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke Kamervragen van de SP fractie met betrekking tot internetoplichting nog?5
Ja.
Deelt u de mening dat kennisversterking bij politie en aangiftebereidheid van slachtoffers slechts een deel van de oplossing is, en dat de politie nog onvoldoende mogelijkheden heeft om effectief op te kunnen treden tegen deze vormen van fraude? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op peil wordt gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de bestrijding van cybercrime een samenspel van maatregelen behoeft. Daarvan maken kennisversterking bij de politie en aangiftebereidheid van slachtoffers een belangrijk deel uit. Even zo belangrijk is het vergroten van de opsporingscapaciteit en het voorhanden zijn van een adequaat juridisch instrumentarium om effectief te kunnen optreden. Ik deel dan ook niet de zeer algemene conclusie dat de politie onvoldoende mogelijkheden heeft om op te treden tegen internetoplichting. Ik verwijs u verder naar de antwoorden die ik heb gegeven op de schriftelijke vragen waarnaar u in vraag 14 verwijst, en naar de antwoord op uw vragen 3, 5, 6, 7, 8 en 9.
Het zoveelste homofobe geweldsincident in Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel Amsterdam belaagd»?1
Ja.
Wat kunt u zeggen over de culturele achtergrond van de verdachten?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek niet heeft geleid tot het aanmerken van personen als verdachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal homofobe incidenten in 2008, 2009 en 2010 en kunt u aangeven wat de achtergrond van de (vermoedelijke) daders was? Zo nee, waarom niet?
Bij homofobe incidenten gaat het meestal om een commuun delict met een discriminatoir karakter. Sinds 2008 maakt de politie jaarlijks een landelijk criminaliteitsbeeld discriminatie op basis van alle discriminatie-incidenten die bij de 26 politiekorpsen bekend zijn. Hierin is ook specifiek aandacht voor discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid (van belediging tot en met geweld). In 2008 zijn landelijk 380 discriminatie-incidenten op grond van homoseksuele gerichtheid geregistreerd. In 2009 is het aantal incidenten landelijk gezien toegenomen naar 428. In het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009 wordt gewaarschuwd voor het trekken van conclusies over een stijging of daling van discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid vanwege de verschillen in registratie tussen de politieregio’s en met name de verschuivingen in het aanleveren van discriminatie-incidenten. Zie voor een nadere toelichting ook de beleidsreactie op het criminaliteitsbeeld discriminatie 2009. Beide zijn op 13 september jl. naar uw Kamer gestuurd. Over het jaar 2010 zijn nog geen landelijke cijfers bekend.
In de criminaliteitsbeelden 2008 en 2009 wordt niet specifiek ingegaan op de achtergrond van verdachten bij discriminatie op grond van homoseksuele gerichtheid. Dit is wel gebeurd in de rapportage «Homofoob geweld; Politiegegevens periode 1 januari–1 juli 2008» van september 2008 van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie. In deze landelijke rapportage is een analyse gemaakt van alle 150 geregistreerde homofobe incidenten over de eerste helft van 2008. Hieruit bleek dat verdachten voornamelijk man zijn, al dan niet opererend in een groep en dat het vaak gaat om jeugdige verdachten. Dit beeld wordt bevestigd in het landelijke onderzoek «Geweld tegen homoseksuele mannen en lesbische vrouwen» dat in 2009 in opdracht van de Ministeries van Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is uitgevoerd door Movisie (bijlage bij Kamerstuk 27 017, nr. 58, 2009–2010). Hieruit bleek dat de overgrote meerderheid van de mannelijke daders jonger is dan 25 jaar. Uit de rapportage «Homofoob geweld» van het LECD van de politie blijkt verder dat in 86% van de gevallen een autochtoon als verdachte werd genoemd of geen verdachte werd genoemd door het slachtoffer. In 14% van de gevallen werd door het slachtoffer een allochtoon als verdachte genoemd. In de rapportage wordt aangetekend dat de situatie in Amsterdam afwijkt van het landelijke beeld. Dit wordt bevestigd in het onderzoek «Als ze maar van me af blijven» door L. Buijs e.a. van de Universiteit van Amsterdam uit 2008. Hieruit bleek dat in Amsterdam 64% van de daders van allochtone afkomst was en 36% van autochtone afkomst, wat ongeveer overeenkomt met het percentage autochtone jongeren tot 24 jaar in Amsterdam (39%). Het percentage allochtone jongens tot 24 jaar is in Amsterdam hoger dan elders in Nederland.
De onderhandelingsronde over het ACTA-verdrag in Washington van 16 tot 20 augustus 2010 |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Over welke onderwerpen is gesproken tijdens de meest recente afgeronde onderhandelingsronde over het Anti-Counterfeiting Trade Agreement (het ACTA-verdrag) in Washington? Wat is de uitkomst van deze ronde?
De meest recente onderhandelingsronde heeft plaatsgevonden van 16 tot en met 20 augustus jl. in Washington, VS. Tijdens deze ronde is over alle hoofdstukken van ACTA gesproken. Het doel van de ACTA-deelnemers was tot overeenstemming te komen over de nog openstaande punten. Dat is op een aantal onderdelen gelukt. Omdat de ACTA-deelnemers bij aanvang hebben afgesproken de onderhandelingsresultaten niet openbaar te maken, kan hier verder niet op de inhoud worden ingegaan.
Voor de indeling van de hoofdstukken verwijzen wij u naar de brief aan de Tweede Kamer van 20 juli jl.
Kunt u, indachtig de oproepen van het Europees Parlement1 en die van uzelf en de minister van Justitie2 tot meer transparantie over ACTA, de huidige onderhandelingstekst bekend maken en zo nee, waarom niet?
Nee, diverse ACTA-deelnemers zijn volgens hun wetgeving en parlementaire proces niet gerechtigd tijdens onderhandelingen documenten te openbaren en daarom is afgesproken dat de documenten vertrouwelijk zullen worden behandeld. Nederland kan de afspraken over beperkte openbaarheid helaas niet eenzijdig doorbreken, maar Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor openbaarmaking van de concept-tekst. Dat heeft bijgedragen aan de publicatie van de concept-tekst na de onderhandelingsronde in Wellington. Helaas kon dit resultaat de afgelopen twee rondes niet bereikt worden. Partijen hebben na afloop van de laatste ronde wel uitdrukkelijk afgesproken dat de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar wordt gemaakt.
Wat was de aanleiding voor het vervroegen van die onderhandelingsronde, zoals u in uw brief2 aankondigde, naar augustus 2010?
In Washington zou oorspronkelijk een institutionele ronde plaatsvinden alwaar over meer technische aangelegenheden gesproken zou worden. Omdat alle ACTA-deelnemers in deze vakantieperiode toch volwaardig konden deelnemen is deze ronde ongezet in een onderhandelingsronde. Er is geen sprake van een vervroegde ronde, maar van een extra ronde. De volgende onderhandelingsronde zal plaatsvinden in Tokio, Japan van 23 september tot en met 1 oktober a.s.
In welke fase bevinden de onderhandelingen zich? Is er zicht op een definitieve overeenkomst tijdens de volgende onderhandelingsronde in Japan in september 2010? Kunt u dat toelichten?
De onderhandelingen bevinden zich in de afrondende fase. Het is onzeker of tijdens de volgende ronde een definitieve overeenkomst kan worden bereikt omdat de deelnemers het op een groot aantal punten nog niet met elkaar eens zijn.
Wat is de inzet van Nederland en van de Europese Unie in de komende onderhandelingsronde? Kunt u dat toelichten?
In de brieven van 15 maart respectievelijk 20 juli jl. hebben de minister van Justitie en ik aangegeven dat de inzet van de EU en NL het bestaande EU-acquis is. Dit standpunt is niet gewijzigd.
Van het acquis zijn met name van belang de Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten en het nieuwe EU regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector (Richtlijn 2009/140/EG tot wijziging van diverse richtlijnen inzake elektronischecommunicatienetwerken en -diensten, het zogenaamde Telecompakket).
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen de onderhandelingen over ACTA op te schorten tot een grotere transparantie van het onderhandelingsproces kan worden gegarandeerd?
Het is niet in het belang van de EU en Nederland om de deelname aan de onderhandelingen op te schorten. De overige ACTA-deelnemers zullen de onderhandelingen naar alle waarschijnlijkheid wel voortzetten hetgeen er voor de EU op neerkomt dat zij hieraan niet deelneemt en geen inbreng kan leveren. Ik zal mij echter blijven inzetten voor meer transparantie. De inbreng van de Europese Commissie tijdens de afgelopen ronde in Washington heeft weliswaar niet geresulteerd in de openbaarmaking van de concept-tekst, maar wel in de afspraak tussen partijen de volledige onderhandelingstekst vóór ondertekening openbaar te maken.
Hoeveel mensen en organisaties hebben meegedaan aan de recent afgesloten internetconsultatie met betrekking tot ACTA? Hoe interpreteert u de inhoudelijke resultaten van deze consultatie? Op welke manier worden deze meegenomen in de komende onderhandelingsinzet?
Zoals in eerdere brieven aan de Tweede Kamer is toegezegd heeft van 21 juni tot en met 15 augustus jl. een consultatie met betrekking tot ACTA via www.internetconsultatie.nl plaatsgevonden. Deze consultatie vond plaats op grond van de concept-tekst die na de 8e ronde in Wellington openbaar is gemaakt. Op deze consultatie zijn 65 reacties ontvangen. De reacties worden nu geanalyseerd waarna een verslag hiervan zal worden opgesteld. Dit verslag zal, tezamen met een brief over de voortgang van ACTA, aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Na een eerste inventarisatie blijkt het volgende: de reacties zijn ingediend door burgers, organisaties die burgers, organisaties en/of maatschappelijke belangen behartigen (o.a. Consumentenbond, Filmdistributeurs en een NGO) en organisaties/bedrijven die in het bezit zijn van intellectuele eigendomsrechten (Philips, TNO). De reacties zelf zijn divers van aard, maar in grote lijnen kan een voorlopige onderverdeling gemaakt worden in reacties die de openbaarheid/transparantie van ACTA betreffen en reacties die de handhaving op het internet betreffen.
Zal er een nieuwe internetconsultatie worden georganiseerd op basis van meer actuele onderhandelingsteksten? Zal er een internetconsultatie worden georganiseerd als het definitieve onderhandelingsresultaat bekend is geworden?
Omdat nu nog over de tekst onderhandeld wordt en nog niet duidelijk is wat er nog gewijzigd zal worden, kan hier nog geen definitief antwoord op gegeven worden.
Blijft u na de laatste onderhandelingsronde nog bij uw verwachting, zoals geuit in uw brief van 20 juli 20102, dat ACTA niet verder zal gaan dan de huidige EU-richtlijnen en dat ACTA niet zal leiden tot nieuwe strafrechtelijke bepalingen in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie die onderhandelt over het grootste deel van ACTA, bestaat uit het EU-aquis, daarbuiten is de Commissie niet bevoegd. De inzet van Nederland in de onderhandelingen met de Commissie is om te bewaken dat de ACTA-tekst binnen de bestaande EU-regelingen valt. Wat betreft het strafrecht worden de onderhandelingen door het voorzitterschap gevoerd en dat onderhandelt daarover met de lidstaten. Ook daar is de inzet van Nederland niet verder te gaan dat hetgeen reeds in Nederland is geregeld.
Kunt u aangeven hoe u in uw beslissing van 17 november 2009 ten aanzien van het bezwaar inzake het verzoek met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur om openbaarmaking van de teksten van ACTA3 kunt stellen pas na het sluiten van een overeenkomst de eventuele gevolgen van ACTA voor de Nederlandse wetgeving te kunnen beoordelen, terwijl u in uw brief van 20 juli 20102 daarover reeds conclusies trekt ? Kunt u dit verschil toelichten?
Sinds het besluit op het Wob-verzoek in november 2009 hebben vier onderhandelingsrondes plaatsgevonden. Naarmate de concept-onderhandelingstekst een meer definitief karakter krijgt kan beter beoordeeld worden of de inhoud hiervan gevolgen heeft voor de Nederlandse wetgeving. Een definitief oordeel kan echter pas na afloop worden gegeven.
Op welke punten zal het ACTA-verdrag mogelijk nopen tot wijzigingen in de Nederlandse of Europese wet- en regelgeving? Kunt u toelichten op basis waarvan u tot dat oordeel komt?
Gezien de wijze waarop het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie en het voorzitterschap tot stand komt, verwacht ik niet dat wijzigingen in Europese of Nederlandse wetgeving nodig zijn. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Klopt de analyse4 dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat internet service providers verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor overtredingen door hun gebruikers en dat zij om dat te voorkomen zullen worden gestimuleerd of verplicht om proactief het gedrag van hun gebruikers te gaan monitoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het huidige EU-acquis, dat de grenzen van de onderhandelingsruimte van de Europese Commissie vormt (zie het antwoord op vraag 9), bestaat geen regeling die leidt tot verantwoordelijkheid van internet service providers voor overtredingen door hun gebruikers, noch tot een plicht tot monitoring. De onderhandelingsinzet van de Europese Commissie is er dan ook op gericht om een dergelijke verantwoordelijkheid en monitoringsverplichting niet in ACTA op te nemen.
Is het waar dat ACTA een variant van het Amerikaanse model van «Notice and Take Down» ook in Nederland verplicht zal stellen?5 Is het waar dat dan in principe iedereen een website offline kan laten halen door te stellen dat deze inbreuk maakt op zijn of haar rechten? Is het waar dat providers verplicht zullen worden zonder tussenkomst van de rechter persoonsgegevens van internetgebruikers af te staan aan rechthebbenden, als die daarom verzoeken? Zo ja, deelt u de zorg dat dit een sterk negatief effect kan hebben op de vrijheid van meningsuiting? Kunt u dat toelichten?
Deze onderwerpen kunnen onderdeel zijn van de ACTA-onderhandelingen, nu zij tot het EU-acquis behoren.
Op basis van het huidige EU-acquis kan de rechter een bevel uitvaardigen tegen een provider wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken.6 Ook bestaat de mogelijkheid om voor de rechter te eisen dat de provider een inbreuk beëindigt of voorkomt.7 In geval van twee bijzondere vormen van dienstverlening, de zogenaamde «caching»8 en «hosting»9, dient de dienstverlening bovendien prompt te handelen om de door hem opgeslaten informatie te verwijderen of de toegang ertoe onmogelijk te maken zodra een rechtbank daartoe heeft bevolen. Tot het verstrekken van informatie over internetgebruikers verplicht EU-regelgeving alleen wanneer dit door een rechter is bevolen.10
In Nederland kan dus zowel het afsluiten van een inbreukmakende website als het verstrekken door providers van persoonsgegevens van internetgebruikers momenteel al door de rechter bevolen worden.
In hoeverre gaan de ACTA-onderhandelingen ook over octrooien? Is het waar dat ACTA de handel in generieke medicijnen aan banden kan leggen?
De onderhandelingen over de scope van ACTA zijn nog gaande en daarom kan nog niet gezegd worden op welke intellectuele eigendomsrechten het wel of niet van toepassing zal zijn. Zeker is wel dat de scope per hoofdstuk kan verschillen. Ten aanzien van het hoofdstuk «Douanemaatregelen» zijn de ACTA-deelnemers al overeengekomen dat octrooien geen onderdeel uitmaken van dit hoofdstuk en de doorvoer van generieke medicijnen daardoor niet belemmerd zal worden. Verder is van belang dat de werking van ACTA niet verder reikt dan tussen de daarbij aangesloten landen.
Als u in uw brief van 20 juli 2010 spreekt over «handel in ... illegaal gekopieerde goederen effectief te bestrijden», bedoelt u dan dat ACTA ertoe zal kunnen leiden dat Nederland het downloaden uit illegale bron moet gaan verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit onderwerp wordt niet geraakt door ACTA, omdat ACTA niet over de vraag gaat wanneer er sprake is van een auteursrechtinbreuk. ACTA bevat enkel bepalingen die gaan over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, zodra er een inbreuk is vastgesteld. Het wordt aan het nationale recht overgelaten te bepalen wanneer er sprake is van een inbreuk op een intellectueel-eigendomsrecht.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week vóór aanvang van de nieuwe ACTA-onderhandelingen in september aanstaande beantwoorden?
N.v.t.
Slachtoffers van identiteitsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Kent u de uitzending van Netwerk over de uiterst moeizame weg die een slachtoffer van identiteitsfraude moet bewandelen om alle onterechte boetes en belastingaanslagen van haar naam af te krijgen en schadeloos te worden gesteld?1 Wat is uw mening hierover?
Ja, ik ben op de hoogte van de uitzending van Netwerk van 24 augustus 2010. Ik acht het ongewenst als sprake is van het niet (voortvarend) oppakken van verantwoordelijkheden door overheidsinstanties. Dat geldt temeer als daardoor bij een slachtoffer van identiteitsfraude gevoelens van frustratie ontstaan en een dergelijke situatie blijft voortduren. Dat is dan ook mede aanleiding geweest om het Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude (CMI) in te stellen (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Ik ga op de betreffende zaak in in mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat een slachtoffer van fraude door diverse overheidsinstanties van het kastje naar de muur wordt gestuurd, door muren van bureaucratie heen moet breken en al jarenlang meer dagen per week en met hulp van twee advocaten bezig is deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat zelfs nadat haar slachtofferschap door de rechter is vastgesteld het nog zo lang heeft geduurd voordat de belastingdienst en het CJIB toe hebben kunnen geven dat mevrouw het slachtoffer is van identiteitsfraude en dat de boetes en belastingaanslagen niet bij haar geïnd kunnen worden? Bent u bereid er voor te zorgen dat met name bij de belastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) wordt geëvalueerd hoe het mogelijk is dat het zo lang heeft geduurd voordat mevrouw gelijk heeft gekregen, zodat hier lessen uit getrokken kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending van Netwerk van 24 augustus 2010 wordt gedoeld op een uitspraak van de kantonrechter te Breda van 9 maart 2010 in een door betrokkene ingestelde beroepszaak tegen een opgelegde administratieve sanctie. Daarin heeft de kantonrechter geen uitspraak gedaan over de vraag of betrokkene al dan niet slachtoffer is van identiteitsfraude. Wel heeft de kantonrechter het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de opgelegde sanctie gematigd tot nihil.
Mijn ambtgenoot van Financiën heeft in algemene zin met betrekking tot de motorrijtuigenbelasting aangegeven dat het criterium voor het heffen daarvan gelegen is in de tenaamstelling van het desbetreffende voertuig. De Belastingdienst moet daarom uitgaan van het authentieke gegeven dat is vastgelegd in het kentekenregister van de RDW. Als blijkt dat de tenaamstelling onjuist is, kan de Belastingdienst acties ondernemen om de fiscale gevolgen van de onjuiste tenaamstelling terug te draaien.
Ten aanzien van de zaak van betrokkene is verder van belang dat deze wordt geagendeerd op de eerstvolgende periodieke bespreking tussen de Belastingdienst, de RDW, de politie, de Nationale ombudsman en het CJIB. Daarbij zal de rol van de gespreksdeelnemers ten aanzien van deze zaak aan de orde komen, mede met het oog op eventuele toekomstige situaties.
Verder heeft het Openbaar Ministerie op dit moment een verzoek tot compensatie van betrokkene in behandeling.
Bent u nog steeds van mening dat de positie van slachtoffers van fraude moet worden versterkt en dat zij behoefte hebben aan erkenning en adequate hulp, zoals door u gesteld in reactie op het onderzoek «Slachtofferschap van Fraude»?2 Welke concrete stappen heeft u hiertoe gezet?
Ja. Mijn inzet richt zich bovendien op het voorkomen van slachtofferschap van fraude. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 18 mei jongstleden (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 911, nr. 41) richt ik een helpdesk financieel-economische criminaliteit op. Deze helpdesk zal een frontoffice worden waar consumenten en kleine ondernemers terecht kunnen met vragen over fraude en oplichting.
Verder is specifiek op het terrein van identiteitsfraude het CMI eerder dit jaar tot definitieve voorziening gemaakt (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 362, nr. 178).
Kunnen deze problemen zich nog voordoen sinds het definitieve Centraal Meld- en informatiepunt Identiteitsfraude (CMI) is ingesteld? Wat houdt het in dat het meldpunt slachtoffers «in enige mate ondersteunt bij het ongedaan maken van de gevolgen van de fraude»?3 Wat kunnen en mogen slachtoffers concreet van het CMI verwachten?
Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. Als een slachtoffer van identiteitsfraude zich meldt bij het CMI, zorgt het CMI ervoor dat de melding bij de juiste instantie terecht komen en wordt afgehandeld. Het meldpunt heeft daarbij een bemiddelende rol en helpt als het oplossen van problemen moeizaam gaat. Ook adviseert het meldpunt de melder welke stappen richting welke partijen verder ondernomen kunnen worden. Verder geeft het meldpunt advies over manieren om dit soort misbruik te voorkomen.
Heeft het CMI, al dan niet via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de mogelijkheid om instanties op hun verantwoordelijkheden te wijzen en hen te dwingen hun bijdrage te leveren aan een spoedige oplossing van het probleem, zodat gedupeerden snel en doeltreffend kunnen worden geholpen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid er voor te zorgen dat dit alsnog tot de mogelijkheden gaat behoren?
Het CMI sluit aan bij de bestaande verantwoordelijkheden van, en verantwoordelijkheidsverdeling tussen, verschillende overheidsinstanties. Diverse ketenpartnershebben zich gecommitteerd aan het CMI. De bewindslieden van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Justitie en Verkeer en Waterstaat en het College van procureurs-generaal, de Raad van Hoofdcommissarissen en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken hebben in een arrangement afgesproken meldingen voortvarend en in samenspraak op te pakken, zich in te spannen fouten te herstellen en ongewenste gevolgen zoveel mogelijk te laten stoppen en capaciteit en expertise beschikbaar te stellen. Ook andere partijen kunnen tot het arrangement toetreden.
De hoogte van de borg bij het reizen met de OV-chipkaart |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Lagere borg voor OV-chippers scheelt miljoenen»?1 Onderschrijft u de kritiek die hier wordt gegeven op de hoogte van de borg bij het reizen met de OV-chipkaart in met name het stads- en streekvervoer?
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Nee, die kritiek onderschrijf ik niet. Het instaptarief is een voorschot op de te betalen ritprijs en werkt tevens als borg om bewust foutief gebruik (i.c. niet uitchecken) tegen te gaan. Het instaptarief is door de decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld en maakt onderdeel uit van het Landelijk Tarievenkader. De reiziger betaalt bij de start van elke rit een voorschot van
€ 4,00, dat bij het uitchecken verrekend wordt met de prijs van de rit. Die prijs is altijd hoger dan 78 cent (het landelijke basistarief dat de decentrale overheden gezamenlijk zijn overeengekomen), maar doorgaans lager dan € 4,00.
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat de hoogte van het instaptarief in het stads- en streekvervoer is berekend met behulp van een inventarisatie van alle daadwerkelijk door reizigers betaalde ritprijzen in de afzonderlijke provincies en stadsregio’s. Indien de ritprijs hoger ligt dan het instaptarief ontbreekt de prikkel voor de reiziger om uit te checken. Hij betaalt dan immers minder dan de verschuldigde ritprijs. Daarom hebben de decentrale overheden gezamenlijk het bedrag van het instaptarief zodanig gekozen dat het overgrote deel van de ritten niet meer kost.
Is het waar dat reizigers veel geld kwijt zijn bij zogenoemde incomplete transacties waarbij er iets fout is gegaan bij dan wel het inchecken, dan wel het uitchecken? Om hoeveel incomplete transacties per maand gaat het precies? Kunt u de gegevens waaronder de kosten voor de reiziger leveren van alle incomplete transacties per maand van 2009 en 2010 gedifferentieerd naar vervoersbedrijf en modaliteit (tram, metro, bus, trein, etc)? Zo nee, waarom niet? Bent u dan tenminste bereid onderzoek te gaan doen naar deze exacte cijfers en de totale kosten voor de reizigers die maandelijks veroorzaakt worden door incomplete transacties?
Reizigers betalen bij een zogenoemde incomplete transactie in het stads-/streekvervoer het door de decentrale overheden gezamenlijk vastgestelde instaptarief van € 4,00. Ik verwijs hiervoor ook naar de beantwoording van vraag 1.
Bij brief van 12 mei 2010 (Kamerstukken 2009/2010, 23 645, nr. 360) heb ik uw Kamer een overzicht gegeven van de incomplete transacties met de OV-chipkaart zoals deze informatie destijds door decentrale overheden en vervoerders was aangeleverd.
Recent zijn door het lid Van Gent vragen gesteld over incomplete transacties. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van deze vragen. Bij de beantwoording van de vragen van het lid Van Gent heb ik mij gebaseerd op de informatie over incomplete transacties die de decentrale overheden en vervoerders mij recentelijk hebben aangeleverd.
Ik beschik niet over de gevraagde informatie over gegevens over incomplete transacties per maand, van 2009 en 2010 en gedifferentieerd naar vervoersbedrijf en modaliteit. De decentrale overheden en hun vervoerders hebben aangegeven dat zij niet bereid zijn deze gegevens te verstrekken.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het borgbedrag in het stads- en streekvervoer € 4,– bedraagt terwijl de gemiddelde reis vaak veel minder kost? Klopt de informatie dat er in veel gevallen binnen een vervoersregio niet eens zo ver gereisd kan worden dat de € 4,– volledig gebruikt wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Het instaptarief, zoals de decentrale overheden dat gezamenlijk hebben vastgesteld, is niet gebaseerd op het gemiddelde tarief. Volgens de decentrale overheden hebben de meeste ritten een prijs die lager ligt dan € 4,00. Indien gewerkt zou worden met een gemiddelde ritprijs, dan wordt het bij veel ritten lonend om niet uit te checken. Voor de volledigheid verwijs ik naar de beantwoording van vraag 1. De decentrale overheden hebben verder aangegeven dat in veel gevallen binnen een vervoersregio niet zo ver gereisd kan worden dat het instaptarief volledig gebruikt wordt. Dit verschilt wel tussen regio’s en is afhankelijk van de verstedelijkingsgraad.
Is het waar dat NS bewust heeft gekozen voor een relatief laag borgbedrag van € 10,– (voor persoongebonden OV-chipkaarten) waarbij meerkosten van de reis (boven de € 10,– borg die al bij het inchecken is afgeschreven) pas bij het uitchecken worden betaald? Deelt u de opvatting dat dit een veel eerlijker manier van betalen is die ook uitstekend kan worden toegepast in het stads- en streekvervoer en dat daardoor de schade voor een reiziger bij een incomplete transactie aanzienlijk wordt verkleind? Kunt u uw antwoord toelichten?
NS heeft gekozen voor een instaptarief van € 20,- (bij het reizen met een Anonieme OV-chipkaart) en een instaptarief van € 10,– bij een Voordeelurenabonnement. Het instaptarief van € 20,– houdt verband met de maximale ritprijs met «Reizen op saldo» (tweede klasse) met NS (€ 22,70) . Een reiziger met een Voordeelurenabonement krijgt in de daluren korting (40%) op de ritprijs, waardoor de maximale ritprijs lager uitvalt.
De manier van betalen bij NS verschilt niet wezenlijk met de manier waarop dit in het stads- en streekvervoer gebeurt. Ook in het stads- en streekvervoer worden meerkosten (kosten bovenop het instaptarief van € 4,00) pas betaald bij het uitchecken. Zoals ik ook bij vraag 1 heb aangegeven hebben de decentrale overheden het bedrag van het instaptarief zodanig gekozen dat het overgrote deel van de ritten daar niet bovenuit komt.
Bent u bereid serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheid om het borgbedrag in het stads- en streekvervoer te halveren tot € 2,–, waarbij eventuele meerkosten van een gemaakte reis pas bij het uitchecken worden afgeschreven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet, en bent u dan wel bereid de verantwoordelijke instanties en overheden aan te spreken en deze te verzoeken om serieus onderzoek te doen naar de mogelijkheid om het borgbedrag te halveren?
Nee. Het instaptarief wordt door de decentrale overheden gezamenlijk vastgesteld en maakt onderdeel uit van het Landelijk Tarievenkader. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 3.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel zou zijn als vervoerders op termijn stoppen met het compenseren van reizigers die vergeten uit te checken of door technische omstandigheden verhinderd worden uit te checken, zoals een senior beleidsmedewerker betrokken bij de tariefberekeningen in het artikel suggereert? Zo ja, hoe gaat u dit duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening als het gaat om het compenseren van reizigers die door technische omstandigheden verhinderd worden uit te checken. Naar mijn mening is het onacceptabel dat reizigers de dupe worden als zij door technische omstandigheden niet kunnen uitchecken. In deze gevallen moet het voor de reiziger altijd mogelijk blijven om restitutie te krijgen.
Dit ligt anders bij het compenseren van reizigers die vergeten uit te checken. Ik vind het uitermate belangrijk dat decentrale overheden en hun vervoerders in de gewenningsperiode een ruimhartig en laagdrempelig restitutiebeleid voeren als reizigers vergeten uit te checken. Ik heb de sector hier ook op aangesproken.
De decentrale overheden en de vervoerders maken regionaal afspraken over het restitutiebeleid in gevallen wanneer reizigers vergeten uit te checken. Dit beleid kan per regio verschillen aangezien de OV-chipkaart in de ene regio langer in gebruik is dan in de andere. Ik kan mij voorstellen dat het in de gewenningsperiode geldende restitutiebeleid – ten aanzien van het compenseren van reizigers die vergeten uit checken – op termijn wordt aangescherpt (bijvoorbeeld door een maximaal aantal restitutieaanvragen gedurende een bepaalde periode). Reizigers die dan nog niet helemaal vertrouwd zijn met het systeem, en vergeten uit te checken, behouden hierdoor de mogelijkheid tot restitutie.
De vrije verkrijgbaarheid van grondstoffen voor de partydrug GHB |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de inhoud van de uitzending van Knevel en Van den Brink over GHB?1 Is er naar uw oordeel iets te doen aan de vrije verkrijgbaarheid van grondstoffen voor de partydrug GHB?
Op dit moment wordt GBL, een van de grondstoffen voor GHB, grootschalig toegepast voor industriële doeleinden als reinigingsmiddel. Een verbod op deze stof is alleen al om die reden onwenselijk. Het vergunningplichtig maken van de handel en het bezit van deze stof zou een aanzienlijke verhoging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengen.
Is het u bekend dat sommige webwinkels GBL verkopen, maar geen andere attributen die in de verfbranche noodzakelijk zijn (zoals verfkrabbers en poetsdoeken)?2 Wat is uw oordeel over het bestaan van dergelijke webwinkels?
Ja, dat is mij bekend. Voor zover deze webwinkels zich richten op het leveren van GBL ten behoeve van de productie van GHB vind ik dit een onwenselijke situatie. Omdat aan de verkoop van GBL geen restricties zijn verbonden, kan hier tegen echter niet worden opgetreden.
Is het een goed idee om de verkoop van grondstoffen, noodzakelijk voor de produktie van GHB, te registreren per verkoper? Is het mogelijk de aankoop van deze grondstoffen ook te registreren? Acht u dat wenselijk om de handel in en de produktie van GHB tegen te gaan?
Een registratieplicht voor verkopers van GBL zou een forse toename van de administratieve lasten voor de betrokken industrie betekenen, terwijl niet direct duidelijk is wat het effect van een dergelijke registratie zou zijn bij het tegengaan van de productie van GHB. Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 1 kent GBL een grootschalige industriële toepassing.
Is het noodzakelijk dat er een aktieve publiekcampagne wordt gestart om (nogmaals) te wijzen op de gevaren van het gebruik van GHB?
Zoals reeds aangegeven in onze brief aan uw Kamer van 6 september 2010 zou de GHB-preventieboodschap vooral moeten aansluiten bij de specifieke doelgroepen en niet breed en algemeen moeten worden ingezet.
Illegaal gehouden resusapen door Circus Renz Berlin |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de twee resusapen die in het bezit zijn van Circus Renz Berlin zonder dat hiervoor een ontheffing is afgegeven?
Ja.
Hoe lang verblijven deze apen al in Nederland?
De apen verblijven nu een jaar in Nederland.
Acht u het toelaatbaar dat deze apen zonder vergunning door Circus Renz Berlin in Nederland worden gebruikt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de Flora- en faunawet, die het handelen in, vervoeren van of onder zich hebben van beschermde inheemse diersoorten expliciet verbiedt? Zo nee, waarom zijn er nog geen maatregelen genomen tegen dit strafbare feit, zoals het in beslag nemen van de apen?
De resusaap (Macaca mulatta) is als soort opgenomen in bijlage B van de Europese verordening tot uitvoering van het CITES Overeenkomst. Daarom is de aap aangewezen als beschermde uitheemse diersoort op grond van artikel 4 van de Regeling aanwijzing beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet, met inbegrip van het bezitsverbod in artikel 13, is derhalve van toepassing. In Nederland is het bezit van primaten ongeacht herkomst verboden, tenzij op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet ontheffing wordt verleend.
De ontheffingsaanvraag van Circus Renz Berin wordt momenteel behandeld. Overigens zijn de resusapen in Circus Renz Berlin niet uit het wild afkomstig.
Bent u bekend met het aanbod van Wilde Dieren de Tent Uit aan de Algemene Inspectiedienstom deze te ondersteunen bij het herplaatsen van de resusapen in een meer natuurlijke leefomgeving?
Nee, ik heb dit aanbod niet ontvangen.
Bent u van plan de ingediende aanvraag voor een vergunning voor de apen van Circus Renz Berlin te honoreren? Zo ja, hoe verhoudt het verlenen van een vergunning zich met uw uitspraak dat: «dieren die uit het wild worden verworven, niet meer zouden moeten worden gebruikt in circussen»?1
Zie antwoord vraag 3.
Welke sancties kunnen aan Circus Renz Berlin worden opgelegd voor het illegaal houden van resusapen?
Het zonder ontheffing houden van resusapen is in strijd met artikel 13 van de Flora- en faunawet. Overtredingen van dit artikel kunnen worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie, ingevolge artikel 1a, onderdeel 1°, van de wet op de economische delicten.
Wat is de voortgang met betrekking tot de door u aangekondigde regelgeving voor circusdieren en uw toezegging om te pleiten voor een Europees verbod op het gebruik van in het wild gevangen dieren in circussen?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 juli 20093 werk ik aan regelgeving. Ik heb in Europees verband aandacht gevraagd voor dieren in circussen. Dit jaar loopt het oude EU-actieplan voor dierenwelzijn af. Eind 2011 wordt het nieuwe EU-actieplan voor dierenwelzijn 2011–2015 vastgesteld. De Europese Commissie heeft aangegeven dat circusdieren de aandacht hebben van de Commissie en dat zij in het kader van de evaluatie van het oude actieplan en de voorbereidingen op het nieuwe actiepan aandacht zal besteden aan de vraag of een beleid voor circusdieren op Europees niveau gewenst is.
Het bericht dat volgens de Inspectie Jeugdzorg particuliere jeugdzorginstellingen nog vaak onveilig zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat volgens de Inspectie Jeugdzorg particuliere jeugdzorginstellingen nog vaak onveilig zijn?1
Kinderen horen niet thuis in instellingen waar zorgen bestaan over de veiligheid en de kwaliteit van zorg en waar het toezicht door een inspectie niet is gegarandeerd. Daarom heb ik op 29 maart 2010 provincies per brief verzocht geen gebruik meer te maken van particuliere zorgaanbieders die niet voldoen aan de kwaliteitseisen uit de Wet op de jeugdzorg en het protocol Nieuwe Zorgaanbieders. Dit verzoek blijft onverminderd van kracht.
Klopt het dat de Inspectie u een bericht heeft gezonden over de problemen in de particuliere jeugdzorg? Zo ja, bent u bereid de Kamer een afschrift te sturen van dit bericht en uw reactie hierop?
De Inspectie jeugdzorg heeft mij via een signalement op de hoogte gebracht van de door haar geconstateerde problemen in de particuliere jeugdzorg. Dit signalement, voorzien van een reactie, heb ik op 15 september 2010 aangeboden aan uw Kamer.
Bent u bereid een registratieplicht en een kwaliteitstoets voor particuliere jeugdzorginstellingen in te stellen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen, heb ik provincies op 29 maart 2010 per brief verzocht geen gebruik meer te maken van particuliere aanbieders die niet voldoen aan de kwaliteitseisen uit de Wet op de jeugdzorg en het protocol Nieuwe Zorgaanbieders. Dit verzoek heb ik op 7 juni herhaald en tevens aan provincies gevraagd mij voor 1 oktober van dit jaar te informeren over de door hen genomen maatregelen om dit type aanbod te beëindigen.
Bovendien ben ik, mede op basis van de signalen van de inspectie, in gesprek met het IPO en de Inspectie jeugdzorg over het gebruik van particulier zorgaanbod en over noodzakelijke (wettelijke) vervolgacties. Ik zal uw Kamer hier begin dit jaar nader over informeren.
Bent u bereid ook alle particuliere jeugdzorginstellingen te laten vallen onder de Wet op de jeugdzorg en de Inspectie? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het bericht dat de provincies zich onvoldoende houden aan de afspraak dat jongeren met een jeugdzorgindicatie niet meer geplaatst mogen worden in de particuliere jeugdzorg? Zo ja, bent u dan bereid, zoals u eerder antwoordde op Kamervragen2 om vervolgacties te ondernemen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met het oordeel van de Inspectie dat een ouder niet kan oordelen over de kwaliteit van een jeugdzorginstelling als zij deze zorg door middel van een Persoons Gebonden Budget voor hun kind inzetten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie jeugdzorg heeft mij geïnformeerd dat haar opmerking over het oordeel van een ouder over de kwaliteit van de zorg die wordt ingezet door middel van een persoonsgebonden budget zo is bedoeld, dat zij van oordeel is dat sommige ouders niet in staat kunnen worden geacht een persoonsgebonden budget te beheren. Daarbij denkt de inspectie met name aan ouders van onder toezicht gestelde kinderen, waarbij de kinderrechter het kind onder toezicht heeft gesteld juist omdat het ouders niet zelfstandig lukte de juiste zorg voor hun kind in te schakelen.
In de discussie over een meer solide en toekomstbestendig persoonsgebonden budget wordt bekeken voor wie een persoonsgebonden budget in de toekomst nog beschikbaar zou moeten blijven. In dit kader wordt onder meer bezien in hoeverre de doelstelling van de ondertoezichtstelling zich verhoudt tot de toekenning van een persoonsgebonden budget voor kinderen die onder toezicht zijn gesteld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ook particuliere jeugdzorg wordt ingezet door middel van een Persoons Gebonden Budget en voldoet aan de eisen in de Wet op de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Een persoonsgebonden budget kan alleen worden ingezet op basis van een indicatie voor AWBZ-zorg van het CIZ of bureau jeugdzorg. Dat betekent dat zorg die wordt ingezet door middel van een persoonsgebonden budget niet kan vallen onder de Wet op de jeugdzorg. Deze zorg valt echter wel onder de Kwaliteitswet zorginstellingen, indien de zorg geleverd wordt in of vanuit een georganiseerd verband dat strekt tot het leveren van zorg als omschreven bij of krachtens de AWBZ. Daarmee valt de zorg bovendien onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg.