Een nieuwe reeks misstanden in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ouderen in zorgcentrum Loevestein te Den Haag zeker een jaar lang onder erbarmelijke omstandigheden hebben geleefd?1
Ik vind dit erg triest. Juist deze groep kwetsbare ouderen moet erop kunnen vertrouwen dat de zorg van goede kwaliteit is.
Wat is de oorzaak hiervan?
Ik heb van de IGZ begrepen dat hieraan ten grondslag lag dat de instelling te kampen heeft gehad met een probleem in de dagelijkse aansturing op de werkvloer waardoor er geen goede voorbeeldfunctie aanwezig is, evenals het ontbreken van de continue aanwezigheid van een multi-disciplinair team. Inmiddels heeft de zorginstelling een nieuwe teamleider aangesteld.
Hoeveel meldingen over deze zorginstelling heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg de afgelopen 5 jaar ontvangen? Welke actie is vervolgens op deze meldingen ondernomen?
Er zijn tussen november 2006 en heden 4 meldingen ontvangen over Loevestein.
Waarom heeft u op eerdere vragen van de SP-fractie geantwoord dat u overweegt om slechts de mogelijkheid tot bewindvoering te scheppen indien de instelling failliet dreigt te gaan en niet wanneer de kwaliteit ernstig onder de maat is? Hoe zijn kwetsbare ouderen bij instellingen als Loevestein hierbij gebaat? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Primair is de Raad van Bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor het leveren van zorg, voor de continuïteit en de kwaliteit daarvan. De IGZ heeft de taak om toezicht te houden op de kwaliteit van zorg die in instellingen geleverd wordt. Naar mijn mening is de IGZ voldoende toegerust. De IGZ heeft voldoende instrumenten om bestuurders aan te spreken en te bewerkstelligen dat zij maatregelen nemen als de kwaliteit onvoldoende is. Bewindvoerderschap vind ik niet nodig, omdat de IGZ bij voortdurende slechte kwaliteit verscherpt toezicht kan instellen.
Omdat ik het belangrijk vind dat cliënten niet verstoken blijven van zorg bij ernstige financiële problemen van een instelling en een (dreigend) faillissement, heb ik u – in eerdere antwoorden op kamervragen (vergaderjaar 2009–2010, nr. 3051) – toegezegd dat ik wil uitzoeken welke mogelijkheden er zijn om in ieder geval de continuïteit van die zorg te garanderen. Het aanstellen van een bewindvoerder is een van de mogelijkheden die ik, alhoewel het een zwaar middel is en er nogal wat haken en ogen aan kleven, serieus zal onderzoeken. Daarbij moeten er antwoorden komen op vragen als: waar vinden we bewindvoerders, wie stelt een bewindvoerder aan, hoe wordt dit gefinancierd, hoe moet het juridisch geregeld worden, hoe weten we of de aan te stellen bewindvoerder in staat is om de instelling weer op poten te krijgen. En mocht dat op financieel gebied nog te realiseren zijn, hoe weten we dat hij/zij dat ook kan op het gebied van kwalitatief goede zorg. Kortom, allerlei vragen die beantwoord moeten worden voordat er daadwerkelijk kan worden overgegaan tot het invoeren van bewindvoerderschap in de zorg.
Bent u van mening dat de recente reeks misstanden in de ouderenzorg niet berust op incidenten, maar een structureel beeld van de situatie in Nederland geven? Zo nee, hoe verklaart u de grote stroom reacties zoals die zijn binnengekomen bij Een Vandaag en Nu91?3
Het baart mij zorgen dat instellingen regelmatig te kampen hebben met een personeelstekort waardoor de werkdruk voor de medewerkers toeneemt, de kans op fouten toeneemt en de kwaliteit van zorg afneemt, zoals de incidenten waar u naar verwijst laten zien. Dit wordt nog versterkt in vakantieperiodes -zoals ook blijkt uit de uitzending van Een Vandaag- wanneer de bezetting minimaal is. Ik betreur het dat de meest basale onderdelen van de zorg hierdoor in het gedrang komen. Tegelijkertijd is dit gelukkig geen beeld dat de inspanningen van de hele sector dekt. De kwaliteitsmeting van de zorginhoudelijke indicatoren verantwoorde zorg geven een goed beeld van de stand van de kwaliteit in de sector verpleging en verzorging en laat zien dat de uitkomsten van de zorg licht verbeteren.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de stelling dat naar de wc geholpen worden, even naar buiten gaan en een praatje maken voor de meeste ouderen in Nederland een onbereikbare luxe is geworden?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw antwoord op de vraag «Hoe erg moet het worden, voordat er iets verbetert?»3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de recente korting van 91 miljoen euro op de verpleeg- en verzorgingshuizen bevorderlijk is voor de kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De door u aangehaalde 91 miljoen euro is een korting op de contracteerruimte 2010 waarmee een overschrijding van de geraamde groei van de intramurale capaciteit in 2008 gecompenseerd wordt. Echter voor 2010 is er voor de totale AWBZ-uitgaven een groeiruimte van 620 miljoen euro beschikbaar; hiervan is 385 miljoen euro gereserveerd ter dekking van verschillende uitgaven (zoals geraamde groei pgb, extra zorgkosten zwaardere zorg en extramurale zorg in nieuwe Fokuswoningen). Er resteert een bedrag van 235 miljoen euro om extra productieafspraken te maken. Per saldo is er dus geen sprake van minder AWBZ-middelen maar van meer.
Deelt u de mening dat verdere bezuinigingen op de zorg voor kwetsbare mensen uitgesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat u dit gaat meemaken als bewindspersoon; nu en in de nabije toekomst?
Kortheidshalve verwijs ik u voor toekomstplannen voor de gezondheidszorg naar de begroting van VWS die met Prinsjesdag beschikbaar is gekomen.
Welk advies heeft u voor bewoners en andere betrokkenen die te maken krijgen met misstanden in de zorg? Waar kunnen zij terecht?
Ik raad bewoners aan om in geval van mogelijke misstanden, maar ook met vragen over de zorg, altijd in gesprek te gaan met het zorgpersoneel, de eigen verzorgende (EVV’er) en/of de locatiemanager of bestuurder. Mocht dit niet leiden tot verbeteringen of oplossingen, dan is er altijd een cliëntenraad die benaderd kan worden of kunnen klachten worden ingediend bij de klachtencommissie van de zorginstelling. Ingeval van misstanden of van structurele tekortkomingen in de zorg, kunnen betrokkenen deze melden bij de IGZ.
Bent u bereid, naast het meldpunt gehandicaptenzorg, ook een speciaal meldpunt voor ouderenzorg te openen bij de Inspectie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat het meldpunt ouderenzorg van start?5
De IGZ is geen klachtenbehandelinginstantie of landelijke beroepsorganisatie voor klachten. De IGZ heeft als opdracht om meldingen over calamiteiten of structurele tekorten in de zorg te onderzoeken. Met ingang van 1 september 2010 is bij de IGZ een tijdelijk meldpunt gehandicaptenzorg ingesteld. De ervaringen met dit meldpunt wil ik eerst bezien alvorens al dan niette besluiten om een meldpunt voor klachten over de ouderenzorg in te stellen.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat de postzegel duurder wordt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen die een gewone brief willen versturen vanaf 1 januari a.s. 5% meer voor hun postzegel moeten gaan betalen?1 Hoe kan het dat de prijs van postzegels nu alweer omhoog gaat, terwijl juist per 1 april 2009 de postmarkt volledig is vrijgegeven?
Voor consumentenpost geldt dat de huidige prijsstijging overeenkomt met de gemiddelde prijsstijging van alle consumentenprijzen, waardoor deze ook als redelijk te kenmerken is. De prijs van de postzegel voor een brief is van 2007 tot en met 2010 ongewijzigd gebleven. De verhoging van 4,5% die zal plaatsvinden, past binnen het tariefbeheersingssysteem dat als onderdeel van de Postwet 2009 is vastgesteld en waarbij de tarieven gemiddeld genomen niet meer mogen stijgen dan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex toestaat. OPTA ziet hierop toe en heeft geconstateerd dat de voorgenomen tariefswijziging voldoet aan de wettelijke eisen. Genoemd systeem is in het leven geroepen om er voor te zorgen dat de tarieven betaalbaar blijven.
De door u gesignaleerde problemen verschillen sterk van aard en oorsprong en zijn zeker niet (enkel) op te hangen aan de openstelling van de postmarkt. Verantwoordelijke partijen, waaronder TNT en dit kabinet, werken aan oplossingen. De openstelling van de postmarkt heeft, zoals aangegeven bij de totstandkoming van de Postwet 2009, vooral effect op de tarieven voor de zakelijke markt, omdat de concurrentie zich op deze markt concentreert.
De openstelling van de postmarkt heeft in de praktijk voor 92% betrekking op zakelijke post. Hier is de laatste tijd duidelijk sprake van een neerwaarts effect op de prijsstelling.
Zoals ik ook in het AO van 29 juni jl. heb aangegeven sta ik nog steeds achter de openstelling van de postmarkt.
Deelt u de mening dat deze prijsverhoging het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de post is mislukt, na de eerdere berichten over werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Onderzoek baar het privéleven van politici, het optreden van particuliere onderzoeksbureaus hierin en hun opdrachtgevers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Privéleven van Bos en Linschoten werd onderzocht»?1 en «Rechtbank eist onderzoek naspeuringen naar De Roy van Zuydewijn»?2
Ja.
Deelt u de mening dat onderzoek door derden naar het privéleven van politici ongewenst en onrechtmatig is?
Onderzoek door derden naar het privéleven van politici is niet per definitie onrechtmatig. Dergelijk onderzoek kan in voorkomende gevallen binnen de beperkingen van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad), art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM (recht op bescherming van persoonsgegevens en meer algemeen het recht op privé-leven) plaatsvinden.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen te beoordelen of deze grenzen zijn gerespecteerd. Of hiervan sprake is zal samenhangen met de mate waarin het onderzoek ingrijpt in het privéleven van betrokkene en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn begaan. Indien de normen van betamelijkheid zijn overschreden, omdat is gezocht op een wijze die bijvoorbeeld schadelijk is voor het privéleven van betrokkene, kan de rechter grensoverschrijdend gedrag als onrechtmatig aanmerken.
Indien het vermoeden van strafbare feiten rijst en er daartoe voldoende aanknopingspunten zijn, kan het Openbaar Ministerie strafvervolging instellen.
Was u op de hoogte van deze onderzoeken? Weet u wie opdrachtgever is geweest voor deze onderzoeken? Kunt u garanderen dat de overheid of een overheidsfunctionaris op geen enkele wijze betrokken is geweest of opdracht heeft gegeven tot deze privéonderzoeken?
Mijn ambtsvoorganger was er niet van op de hoogte dat deze onderzoeken door de particuliere recherchebureaus werden verricht.
Het is juist dat het Openbaar Ministerie in 2003 naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) strafrechtelijk onderzoek heeft gedaan naar het onderzoeksbureau Mariëndijk en, onder andere, de heer M.K. In het kader van dat onderzoek hebben doorzoekingen plaatsgevonden bij zowel de heer M.K. als het onderzoeksbureau Mariëndijk. Hierbij zijn slechts zeer summiere aantekeningen gevonden die erop zouden kunnen wijzen dat de heer M.K. mogelijk betrokken was bij onderzoek naar de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten. Bij de doorzoekingen is gezocht naar onderzoeksdossiers van het recherchebureau die betrekking zouden kunnen hebben op genoemde summiere aantekeningen. Hieruit had eventueel kunnen blijken wie de opdrachtgevers waren. Dergelijke dossiers zijn echter niet aangetroffen.
In 2007 heeft naar aanleiding van een aangifte van het College bescherming persoonsgegevens strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van onderzoeksbureau Goderie van Groen. Dit onderzoek had betrekking op de periode 2006–2007. In dit strafrechtelijk onderzoek kwamen geen gegevens met betrekking tot de heren De Roy van Zuydewijn, Bos en Linschoten voor. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat afgehandelde onderzoeksdossiers van het recherchebureau steeds door het recherchebureau werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Het Openbaar Ministerie beschikt derhalve niet over informatie die kan leiden tot identificatie van de opdrachtgever(s) van het onderzoek naar het privéleven van politici. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de overheid of een overheidsfunctionaris betrokken is geweest bij deze onderzoeken.
Klopt het dat er in 2003 strafrechtelijke onderzoek is geweest naar de werkwijze van de heer M.K. en zijn opdrachtgevers, de onderzoeksbureaus Goderie van Groen en Mariëndijk, waarbij de dossiers van deze bureaus in beslag zijn genomen? Zijn in dit strafrechtelijk onderzoek ook de «dossiers» naar heer Roy van Zuydewijn, Bos en Lindschoten naar voren gekomen? Zo ja, bevatten deze dossiers ook informatie over de opdrachtgevers voor deze onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Is duidelijk met welk doel deze onderzoeken zijn verricht?
Nee. Noch uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 naar aanleiding van de aangifte van het CBP is gedaan, noch anderszins is dit duidelijk geworden.
Is er bij deze onderzoeken ook gebruik gemaakt van illegale gegevensverzameling? Zo ja, wat voor illegale methoden zijn er gebruikt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek dat in 2003 is gedaan, is gebleken dat in zijn algemeenheid kan worden gezegd dat bij onderzoeken die door of in opdracht van bureau Mariëndijk en bureau Goderie van Groen zijn verricht, gebruik is gemaakt van illegale gegevensverzameling. De werkwijze die de heer M.K. hanteerde bestond immers voornamelijk uit het bellen van de Belastingdienst, banken en andere instanties, waarbij hij zich voordeed als een collega van de gebelde persoon die bepaalde vertrouwelijke informatie nodig had.
Waarom zijn de genoemde politici niet geïnformeerd over de onderzoeken naar hun privéleven?
De informatie die werd aangetroffen tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar Mariëndijk was dermate summier, dat er destijds geen aanleiding was betrokkenen hierover te informeren.
Bent u bereid onderzoek te verrichten naar de handelswijze van deze bureaus in deze genoemde privéonderzoeken?
Er heeft reeds strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de handelwijze van de genoemde recherchebureaus. Daarbij is geen informatie naar voren gekomen die kon leiden tot de opdrachtgevers van de genoemde privéonderzoeken. Daarbij speelt een rol dat de onderzoeksdossiers van recherchebureaus, ter afscherming van de opdrachtgever, veelal werden vernietigd, zodra de informatie aan de opdrachtgevers was geleverd.
Op welke wijze vult u uw rol in als toezichthouder op particuliere recherche/onderzoeksbureaus?
Op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) worden in het kader van de vergunningverlening eisen gesteld aan de betrouwbaarheid en bekwaamheid van leiding en medewerkers van particuliere onderzoeksbureaus. Het toezicht op de naleving wordt op grond van de Wpbr uitgevoerd door de politie.
Het College bescherming persoonsgegevens ziet toe op de naleving van de privacyregelgeving, zoals neergelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en voor de onderhavige sector uitgewerkt in de privacygedragscode particuliere recherchebureaus.
Voor de wijze waarop het toezicht op particuliere onderzoeksbureau wordt uitgeoefend, alsmede de versterking daarvan, verwijs ik naar mijn brief van 16 juni 2009, TK 2008–2009, nr. 93 en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009.
Welke stappen worden er genomen om opdrachtgevers en andere betrokkenen bij illegale gegevensverzameling te vervolgen?
Het is niet zo dat het strafrechtelijk onderzoek naar onderzoeksbureau Mariëndijk alleen heeft geleid tot de veroordeling van de heer M.K. Zo heeft een aantal medewerkers van onderzoeksbureau Mariëndijk in het kader van een transactie een taakstraf verricht. De vervolging van de feitelijk leidinggevenden van Mariëndijk is in hoger beroep geëindigd in een vrijspraak.
Het onderzoek naar bureau Goderie van Groen in 2007 heeft geleid tot veroordelingin eerste aanleg van bureau Goderie van Groen en de feitelijk leidinggevende van dat bureau.
In zijn algemeenheid geldt dat, indien het Openbaar Ministerie aanwijzing heeft dat een informatie- of recherchebureau strafbaar heeft gehandeld bij het verkrijgen van privé-gegevens en het vermoeden rijst dat een opdrachtgever of een andere betrokkene daaraan strafbaar heeft deelgenomen, het Openbaar Ministerie kan beslissen de opdrachtgevers en/of andere betrokkenen in een concreet geval strafrechtelijk te vervolgen. Daarbij is echter vereist dat het strafrechtelijke bewijs hiervoor geleverd kan worden. Zo heeft het Openbaar Ministerie als uitvloeisel van de zaak tegen bureau Mariëndijk tegen vijf verdachten, ten aanzien van wie uit strafrechtelijk onderzoek een vermoeden ontstond dat zij opdrachtgevers waren, strafrechtelijk onderzoek verricht. Deze verdachten hebben zich echter, tot in cassatie bij de Hoge Raad, succesvol kunnen beroepen op hun status als geheimhouder. Mede in verband met het feit dat de onder hen in beslag genomen stukken niet konden worden gebruikt voor het bewijs, is het niet gelukt om voldoende strafrechtelijk bewijs te vergaren. Deze zaken zijn daarom geseponeerd.
Vindt u het ook onbevredigend dat het in het genoemde onderzoek alleen geleid heeft tot veroordeling van de heer M.K., slechts één van de betrokkenen? Waarom worden dergelijke onderzoeksbureaus niet harder aangepakt?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom zijn opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek verrichten niet mede strafbaar?
Opdrachtgevers van particuliere recherchebureaus die op illegale wijze onderzoek doen kunnen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel degelijk strafbaar zijn. Ik verwijs naar de toelichting in mijn brief aan uw Kamer van 16 juni 2009, Tweede Kamer 2008–2009, nr. 93, inzake het toezicht op particuliere onderzoeksbureaus en het overleg met uw Kamer over deze brief op 15 oktober 2009. Zie ook het antwoord op vraag 11.
De problemen tussen de belastingdienst en ZZP-ers |
|
Ed Groot (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichtgeving over zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), die regelmatig in conflict zijn met de Belastingdienst?1
Ja.
Herkent u zich in de kwalificaties «heksenjacht van de fiscus» en «disputen met de fiscus in sommige sectoren schering en inslag» ?
Nee, van een heksenjacht van de fiscus is zeker geen sprake. Vanzelfsprekend kunnen er wel verschillen van inzicht bestaan tussen de Belastingdienst en zzp`ers omdat er arbeidsrelaties zijn waarbij het onderscheid tussen het werken in en buiten dienstbetrekking moeilijk te maken is. Met als mogelijk gevolg, verschil van inzicht over de aard van de arbeidsrelatie. In deze gevallen kan een controle achteraf op de feiten en omstandigheden van het geval er mogelijk toe leiden dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie en de afgegeven VAR ter discussie komen te staan2. Dit kan vervelend zijn voor de betrokken zzp`ers, maar is een gevolg van de toetsing door de Belastingdienst aan vigerende wet- en regelgeving.
Is het waar dat de fiscus in Nederland veel meer eisen stelt aan zzp’ers dan in omringende landen?
Nee, naar ons bekend zijn er internationaal bezien geen grote verschillen ter zake van de feiten en de omstandigheden die gebruikt worden bij de kwalificatie van een belastingplichtige als ondernemer of als werknemer3.
In andere landen is soms wel voor een andere systematiek gekozen om duidelijkheid te verschaffen. In het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld kan de opdrachtgever bij onzekerheid over de arbeidsrelatie gebruik maken van een interactieve webmodule. De Belastingdienst onderzoekt thans de mogelijkheden van een dergelijke systematiek.
Is het waar dat, zoals ZZP Nederland stelt, 10 000 tot 20 000 van de 700 000 zzp’ers een probleem met de fiscus heeft?
Er bestaat geen inzicht in het aantal zzp`ers dat een probleem heeft met de Belastingdienst, omdat zij geen zzp`ers registreert. Wel worden de afgegeven VAR-verklaringen geregistreerd, in 2009 werden 350 000 VAR-verklaringen aan belastingplichtigen afgegeven. Van die belastingplichtigen heeft 1% bezwaar aangetekend tegen de afgegeven VAR-verklaringen. Behoudens deze bezwaren zijn er over het jaar 2009 1 921 VAR-verklaringen herzien.
Hoe vaak wordt de aanvraag van een Verklaring arbeidsrelatie (VAR) geweigerd? In welke verhouding staat dit tot het aantal toegekende VAR’s?
Aanvragen voor VAR-verklaringen worden enkel geweigerd als die niet volledig zijn ingevuld. Afhankelijk van de antwoorden op het vragenformulier kwalificeert het VAR-systeem, middels de beslisbomen, de aanvraag. Deze kwalificatie leidt tot één van de vier soorten VAR-verklaringen (loon, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden en de VAR directeur groot aandeelhouder).
Hoe vaak worden belastingvoordelen achteraf alsnog weer ingetrokken?
De belastingvoordelen waarop in dit verband kennelijk wordt gedoeld, zijn de ondernemersfaciliteiten die in de inkomstenbelasting kunnen worden geclaimd. Alle ondernemers (daar onder kunnen dus ook zzp‘ers zitten) kunnen deze claimen. Wanneer bij controle blijkt dat er geen recht bestaat op deze faciliteiten, dan worden de ten onrechte geclaimde faciliteiten gecorrigeerd.
Hoe vaak dat bij zzp‘ers gebeurt, is niet bekend, omdat deze niet fiscaal gedefinieerd zijn en veel al zullen zijn opgenomen in het ondernemerschap.
Kunt u een overzicht geven van VAR-weigeringen en intrekkingen per sector?
Nee, zie ook de antwoorden op vraag 5 en 6.
Beschikken de postbezorgers van de nieuwe postbedrijven ook over een VAR? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de VAR-aanvragen wordt alleen gevraagd naar het aantal opdrachtgevers en niet naar de identiteit van de opdrachtgevers. De gevraagde informatie kan derhalve niet worden verstrekt.
Het schikken van belastingfraude |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Is het waar dat strafvervolging wegens belastingfraude kan worden afgekocht door een schikking te treffen met de Belastingdienst? Kunt u uitvoerig uiteenzetten welke regels en procedures hiervoor gelden, onder welke omstandigheden en voorwaarden een schikking kan worden aangeboden en hoe de verantwoordelijkheden zijn verdeeld tussen Belastingdienst en Openbaar Ministerie?
Ja, het treffen van schikkingen in deze zaken is een wettelijke afdoeningmodaliteit. Artikel 76 en volgende van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vormen de basis voor het fiscale straf(proces)recht, voor zover dit afwijkt van het algemene straf(proces)recht. De zogenaamde Aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (Staatscourant, 28 december 2009, nr. 20351) geven hieraan een nadere invulling. In deze ATV-richtlijnen is nauwkeurig vastgelegd op welke wijze het opsporings- en vervolgingsbeleid gestalte krijgt.
Procedureel is de gang van zaken als volgt. De Belastingdienst bespreekt mogelijke strafbare feiten in het zogenaamde selectieoverleg (SO), waaraan ook de FIOD deelneemt. In de ATV-richtlijnen is aangegeven wanneer sprake is van feiten die moeten worden aangemeld in het SO. Het SO bepaalt welke van de aangemelde feiten worden doorgestuurd naar het tripartiete overleg (TPO). In het TPO, dat onder leiding staat van het OM en waaraan naast de Belastingdienst ook de FIOD deelneemt, wordt bepaald welke van de aangeboden feiten daadwerkelijk zullen worden vervolgd door het OM. Daarbij dienen de uitgangspunten in de ATV-richtlijnen als basis.
Indien niet besloten wordt tot strafrechtelijke vervolging wordt de zaak weer in handen gelegd van de Belastingdienst. Hierbij wordt tevens bepaald of de zaak via het fiscale strafrecht wordt afgedaan (fiscale transactiebevoegheid) of dat de zaak fiscaal/bestuurlijk zal worden afgedaan op basis van art. 67 van de AWR. Bij het aangaan van een fiscale transactie kunnen de voorwaarden worden toegepast die zijn neergelegd in artikel 76 lid 3 van de AWR. Uiteraard blijft ook het vastgestelde belastingbedrag verschuldigd.
Wat is uw reactie op het bericht «Schoemacher schikt met fiscus»?1 Is het waar dat de Belastingdienst heeft berekend dat anderhalf miljoen euro aan inkomsten is verzwegen en dat een deel van deze belastingfraude is bekend, maar dat niet strafrechtelijk is vervolgd onder de voorwaarde dat een deel van het bedrag wordt terugbetaald?
Zoals bekend is de opsporings-, vervolgings- en zittingscapaciteit beperkt. Om die reden moeten capaciteitsafwegingen worden gemaakt in de selectie en aanpak van strafzaken. Het uitgangspunt bij het maken van deze noodzakelijke keuzes is dat zowel efficiënt als effectief strafrechtelijke en bestuurechtelijke interventies worden toegepast. Tegen die achtergrond zijn interventies zoals transacties en ontnemingen onder omstandigheden volwaardige en passende interventies om strafrechtelijk op te treden.
In de ATV-richtlijnen wordt, op grond van de omvang van het fiscaal nadeel en andere relevante aspecten, aangegeven of in beginsel voor bestuurlijke dan wel strafrechtelijke afdoening wordt gekozen. Ook in deze zaak heeft een dergelijke afweging plaatsgevonden, waarbij de omstandigheden van het geval ertoe hebben geleid dat uiteindelijk is gekozen voor een transactie door de Belastingdienst als passende reactie op de gepleegde strafbare feiten. Vanwege art. 67 van de AWR – waarin de fiscale geheimhoudingsplicht is geregeld – is het niet toegestaan concrete informatie over deze zaak publiekelijk te verstrekken. Dit heeft als uitgangspunt te gelden voor iedere wijze van verstrekking.
In hoeverre staat het medisch beroepsgeheim in de weg om belastingfraude effectief op te kunnen sporen? Speelde dat in dit geval ook een rol?
Het medisch beroepsgeheim strekt ertoe dat een medicus geen inzage verschaft in de gegevens van patiënten. Uiteraard houdt dit niet in dat medici zich kunnen onttrekken aan fiscale en strafrechtelijke onderzoeken, maar de mogelijkheden voor onderzoek kunnen er wel door worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval als na onderzoek bij de arts en/of instelling nader onderzoek gewenst is bij patiënten of in de patiëntgegevens. Aan het onderzoeken van deze gegevens kan het medisch beroepsgeheim in de weg staan, maar het is ook mogelijk dat er een modus wordt gevonden waardoor de benodigde informatie wordt verkregen zonder dat patiëntgegevens worden vrijgegeven, bijvoorbeeld door deze gecodeerd te verstrekken.
Vanwege de vertrouwelijkheid van de zaak kan ik niet ingaan op uw vraag of het in de onderhavige zaak zo was dat het medisch beroepsgeheim aan een effectieve opsporing in de weg heeft gestaan.
Bent u bereid openbaar te maken waarom hier niet strafrechtelijk vervolgd is en voor welk bedrag er is geschikt? Zo nee, bent u bereid de Kamer vertrouwelijk inzage te geven in de gevraagde informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier mede geschikt «om redenen van proceseconomie» oftewel omdat de capaciteit bij de Belastingdienst (FIOD-ECD) en het Openbaar Ministerie niet toereikend is om witteboordencriminaliteit op te sporen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze tekorten weg te werken?
Zie antwoord vraag 2.
Zou er ook een schikking zijn aangeboden wanneer betrokkene minder vermogend zou zijn en niet in staat zou zijn een som geld terug te betalen aan de Belastingdienst? Met andere woorden, wordt door het aanbieden van schikkingen niet per definitie een verschil in behandeling gemaakt tussen rijke en arme fraudeurs? Vindt u dat de term klassenjustitie hier op past? Zo nee, waarom niet?
Van klassenjustitie is geen sprake. Het feit dat iemand vermogend is, is geen reden om de zaak door middel van een transactie af te doen. De beslissing om te transigeren door middel van de verplichting tot betaling van een geldsom of het verrichten van een taakstraf wordt genomen als gelet op de aard en achtergrond van de zaak een transactie een passende strafrechtelijke reactie is.
Deelt u de vrees dat dergelijke schikkingen voor belastingfraude calculerend gedrag in de hand zullen werken, omdat de sanctie die er kennelijk op staat slechts is dat een deel van het bedrag terug moet worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Deze vrees deel ik niet, omdat ik meen dat de ATV-richtlijnen voldoende waarborgen bieden om te voorkomen dat calculerend gedrag kan ontstaan. Ik wijs er nog eens op dat de ontdoken belasting altijd moet worden voldaan. Het strafrechtelijke boetebedrag komt daar bovenop.
Bent u bereid er voor te zorgen dat aanzienlijke belastingfraude niet langer zal worden geschikt maar strafrechtelijk vervolgd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige praktijk, gereguleerd door de ATV-richtlijnen, biedt naar mijn mening voldoende waarborgen dat binnen de wettelijke en capacitaire mogelijkheden zorgvuldig en evenwichtig tegen belastingfraude wordt opgetreden.
Bent u bereid een overzicht te geven van het aantal keer dat de afgelopen vijf jaar geschikt is bij delicten van het financieel-economische criminaliteit? Kan daarbij onderscheid worden gemaakt naar schikkingen met de Belastingdienst en schikkingen met het Openbaar Ministerie, de aard van de delicten en de bedragen die hiermee gemoeid zijn?
Ik kan geen overzicht geven van alle transacties die financieel-economische criminaliteit betreffen, omdat deze zaken door het OM worden geregistreerd onder algemene strafbepalingen, zoals oplichting en valsheid in geschrift. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de aard van de criminaliteit (financieel-economisch of anderszins).
De Belastingdienst heeft in de afgelopen 3 jaren in enkele tientallen gevallen
Een fiscale transactie gesloten. Omdat de bedragen waarvoor is geschikt niet systematisch worden vastgelegd is het niet eenvoudig om
hierin nadere concrete informatie te geven. Wel is bekend dat het in de meeste gevallen gaat om formele delicten, zoals het niet doen van een aangifte. Bij deze zogenaamde omissiedelicten staat niet een ontdoken belastingbedrag centraal, maar het niet voldoen aan een formele verplichting als zodanig.
Een uitspraak over de PVV door een politiechef |
|
Geert Wilders (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Twitterende politiechef op vingers getikt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een politiechef, die twittert dat de PVV fascistisch is, op staande voet ontslagen had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In een door mij opgevraagd ambtsbericht heeft de korpsbeheerder, als werkgever van betrokkene, mij terecht kenbaar gemaakt dat hij de uitlating onhandig en ongelukkig vindt en dat betrokkene, door hem op haar gedrag aangesproken, die conclusie heeft onderschreven. Een rechtspositionele maatregel als ontslag acht de korpsbeheerder echter in deze zaak disproportioneel. Hoewel ik in deze kwestie niet de werkgeversrol vervul, begrijp ik de overwegingen van de korpsbeheerder.
Waarom heeft de betreffende korpschef slechts een reprimande gekregen en is zij niet ontslagen?
De korpsbeheerder heeft de betreffende districtschef onmiddellijk aangesproken op haar gedrag waarbij direct en adequaat handelen voorop stond. Zie verder antwoord 2.
Bent u bereid alsnog te bevorderen dat betrokkene ontslagen wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding. Zie verder antwoord 2.
Een stijgend aantal medewerkers uit de zorg dat is ingeschreven bij het UWV |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat er bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een stijgend aantal mensen uit de zorg staan ingeschreven?1
Ja.
Bent u van mening dat door goed personeelsbeleid uitval als gevolg van overbelasting kan worden voorkomen?
Goed personeelsbeleid kan inderdaad bijdragen aan het terugdringen van de ervaren werkdruk.
Bent u op de hoogte van de wijze waarop werkgevers in de zorg voorkomen dat de belasting van de medewerkers steeds hoger wordt?
Ik ga geregeld op werkbezoek in zorginstellingen en daar laat ik mij uitvoerig voorlichten over problemen op de werkvloer. Verder voer ik regelmatig overleg met de branche-organisaties en met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties samen. Daarin wordt onder andere het thema arbeidsomstandigheden besproken. Zij zijn immers de primair verantwoordelijken voor alles wat samenhangt met een goede organisatie van het dagelijkse werk. Beheersing van de werkdruk blijkt voor werkgevers een grote uitdaging te zijn. Ze nemen verschillende maatregelen op het gebied van belasting, belastbaarheid en regelmogelijkheden van het personeel.
Denkt u ook dat er een verband bestaat tussen voortdurende reorganisaties in de zorg en de overbelasting van medewerkers?
Reorganisaties zijn geen specifiek kenmerk van de zorg, dus zou dat niet tot van andere sectoren onderscheidende cijfers kunnen leiden. Reorganisaties vinden op verschillende wijze plaats en kunnen daardoor verschillende effecten hebben op de inzetbaarheid van medewerkers.
Bestaat er naar uw weten een verband tussen de schaalgrootte van instellingen, het werkplezier van medewerkers en de uitval als gevolg van ziekte en overbelasting?
Zo specifiek als u het vraagt, daar zijn mij hier geen signalen van bekend. Wel is bekend dat ziekteverzuimcijfers gemiddeld hoger uitvallen naarmate organisaties groter zijn.
Is het naar uw mening mogelijk dat er een verband bestaat tussen het voortdurend opknippen van functies, het werkplezier en de uitval door ziekte of overbelasting?
Daar zijn mij geen onderzoeken over bekend.
Bent u bereid de bovenstaande mogelijke oorzaken te laten onderzoeken?
De verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid ligt, zoals ik hierboven al meldde primair bij de werkgevers al dan niet samen met werknemers. Het arbeidsomstandighedenbeleid valt, voor zover het om regelgeving en inspectie gaat, onder het domein van het ministerie van SZW. Mijn rol in deze aangelegenheid is dus maar een beperkte.
Net als u vind ik de cijfers van het UWV zorgwekkend. Daarom ga ik sociale partners daar naar vragen in mijn contacten met hen. In het onderzoeksprogramma Zorg en Welzijn, dat ik samen met sociale partners ondersteun, is voorzien om aandacht te besteden aan de mogelijke oorzaken van toenemende uitval.
Bent u bereid dit signaal van het UWV ook met de werkgevers in de zorg te bespreken en deze aan te sporen tot een organisatie- en personeelsbeleid dat het afgebrand raken van medewerkers in de zorg voorkomt?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 7.
Bent u bereid op basis van de signalen van het UWV ook de Arbeidsinspectie onderzoek te laten doen?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 7.
Chaos bij het CAK |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er veel klachten zijn over het Centraal Administratie Kantoor (CAK)?1
Ja, maar ontken dat er sprake is van chaos zoals de vragensteller suggereert. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat Zorgbelang Drenthe circa tien klachten per week ontvangt over het CAK? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Ik ben op de hoogte dat Zorgbelang Drenthe aangeeft circa tien klachten per week over het CAK te ontvangen. Ik ken de klachten niet. Ik vind het wenselijk dat inzicht wordt verkregen in de aard van de klachten. Daarom heeft het CAK deze klachten bij Zorgbelang Drenthe opgevraagd. Het CAK heeft met Zorgbelang Drenthe afspraken gemaakt over de ontvangst en afhandeling van deze klachten. Tevens heeft de directie van het CAK naar aanleiding van het bericht, vermeld in vraag 1, op korte termijn een gesprek met Zorgbelang Drenthe. Overigens heeft het CAK sinds januari 2010 twee klachten van klanten van Zorgbelang Drenthe ontvangen en afgehandeld.
Bent u op de hoogte van de inhoud van deze klachten, die zich vooral toespitsen op de informatiestroom vanuit het CAK, zoals het feit dat het CAK brieven met tegengestelde informatie verstuurt, mails niet beantwoordt, mails naar de verkeerde personen opstuurt en het feit dat het CAK moeilijk bereikbaar is? Kunt u ingaan op deze klachten?
Op basis van de eerste informatie van Zorgbelang Drenthe aan het CAK begrijp ik dat de klachten zich lijken toe te spitsen op de duur van de berekening en ontvangst van de rekening van de eigen bijdrage voor zorg met verblijf en zorg zonder verblijf en de informatievoorziening. De klachten inzake de eigen bijdrage lijken voort te komen uit onjuiste of niet tijdige aanlevering van persoonsgegevens door de ketenpartners van het CAK.
Zorgbelang Drenthe heeft bij het CAK aangegeven enige tijd nodig te zullen hebben voor het invoeren en registreren van de klachten. Zorgbelang Drenthe zal de klachten op persoonsniveau bij het CAK aan leveren. Wanneer het CAK de individuele klachten van Zorgbelang Drenthe heeft ontvangen, zal het CAK deze klachten in behandeling kunnen nemen.
Overigens heeft het bericht onder vraag 1 het CAK aanleiding gegeven de procedure voor de beantwoording van correspondentie opnieuw te beoordelen en aan te scherpen.
Is het beeld dat Zorgbelang Drenthe schetst, dat het aantal klachten over het CAK de laatste anderhalve maand explosief is gestegen representatief voor de klachten over het CAK in het hele land? Zo nee, waarom stijgt het aantal klachten specifiek in Drenthe? Zo ja, wat is uw oordeel over deze klachtentoename?
Het beeld dat wordt geschetst is niet representatief voor het gehele land. Het aantal klachten bij het CAK is de laatste anderhalve maand niet gestegen ten opzichte van andere maanden in 2010. Het aantal klachten in juli (16) en augustus (28) 2010 is zelfs lager dan het gemiddeld aantal klachten per maand over geheel 2010 (31). Het aantal klachten op het totaal aantal uitingen van het CAK is zeer laag, zo ook in juli en augustus 2010: een honderdste (0,01%) procent. De door Zorgbelang Drenthe genoemde stijging van het aantal klachten de laatste anderhalve maand over het CAK is volgens het CAK dan ook niet representatief voor de klachten over het CAK in het hele land. Indien in een bepaalde regio echter meer klachten bestaan dan elders in het land dient daarvoor een verklaring te worden gegeven. Dit is, zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2, ook de aanleiding voor het CAK geweest om de klachten op te vragen.
Herinnert u zich de brief van de toenmalig staatssecretaris van VWS, waarin zij aangaf maatregelen te hebben getroffen om de informatievoorziening door het CAK te verbeteren?2 Zijn deze maatregelen onvoldoende gebleken, of hebben de indertijd genomen maatregelen vooral een tijdelijk effect gehad dat inmiddels is uitgewerkt? Welke structurele maatregelen gaat u nemen om de informatievoorziening door het CAK te verbeteren?
Ja, ik herinner mij deze brief. Zoals onder vraag 3 en 4 is beschreven, is de informatievoorziening door het CAK sinds deze brief verbeterd. Hierbij verwijs ik ook naar de brief van7 december 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 29 689, nr. 281) en het verslag van het Voortgezet Schriftelijk Overleg van 17 februari 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 29 689 nr. 290). De verbetering van de informatievoorziening heeft voortdurend de aandacht. Met betrokken partijen wordt regelmatig daarover overleg gevoerd. Als de inventarisatie van de klachten van Zorgbelang Drenthe daar aanleiding toegeeft, zal worden bezien of verdere verbeteringen nog noodzakelijk zijn.
Is het waar dat het CAK de eigen bijdrage intramuraal (in de periode tot 2010) vaststelde door het verzamelinkomen te verminderen met de opgevoerde buitengewone uitgaven?3
Het CAK voert dit uit conform artikel 1, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg. Op grond hiervan dient het CAK het verzamelinkomen echter niet te verminderen met de opgevoerde buitengewone uitgaven, maar dient het verzamelinkomen met die uitgaven te worden vermeerderd om de verschuldigde eigen bijdrage vast te stellen.
Wat is uw oordeel hierover? Is het CAK bevoegd om deze aftrek teniet te doen bij de berekening van de eigen bijdrage? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vaststelling van de eigen bijdrage geschiedt in overeenstemming met artikel 1, tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg. Het CAK is verplicht de correctie voor buitengewone uitgaven toe te passen. Het gaat om een bijtelling en niet om een aftrek.
Buitenlanders die een Nederlands rijbewijs krijgen |
|
Farshad Bashir |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw mening over het feit dat sommige buitenlanders hun buitenlandse rijbewijzen zonder toetsing kunnen inruilen voor een Nederlands rijbewijs en anderen uit hetzelfde land dit niet kunnen?1
De omwisseling van buitenlandse rijbewijzen voor een Nederlands exemplaar kan op verschillende manieren plaatsvinden. In de berichtgeving uit De Telegraaf van 31 augustus 2010 gaat het om buitenlanders die op basis van een regeling voor mensen die op grond van een beschikking van de inspecteur der belastingen onder de toepassing van een bijzonder belastingtarief vallen, de zogenoemde 30%-regeling. Deze regeling is vervat in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 onder de Wet op de loonbelasting 1964 en geoperationaliseerd in de Regeling omwisseling niet-Nederlandse rijbewijzen. Het gaat hierbij om mensen die ongeacht het land van herkomst tijdelijk in Nederland komen werken omdat zij over specifieke deskundigheid bezitten die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die vanwege zeer specifieke kennis en ervaring werken bij Nederlandse bedrijven of universiteiten.
Mijn voorganger heeft op 20 december 2000 besloten dat zij om redenen van algemeen belang ook voor omwisseling tegen een Nederlands rijbewijs in aanmerking komen. Deze regeling is uitdrukkelijk niet bedoeld voor omwisseling van rijbewijzen van mensen die zich voor kortere of langere tijd in Nederland vestigen en die niet onder de 30%-regeling vallen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen die voor de 30%-regeling in aanmerking komen de afgelopen jaren hun rijbewijs hebben omgezet naar een Nederlands rijbewijs zonder verdere toetsing? Kunt u hierbij aangeven uit welk land deze mensen afkomstig zijn?
In de periode tussen 1 januari 2006 en 31 augustus 2010 zijn in het kader van de 30%-regeling in totaal 8 013 rijbewijzen omgewisseld uit 104 verschillende landen, te weten Albanië, Algerije, Angola, Argentinië, Armenië, Australië, Azerbeidzjan, Bahama-eilanden, Bahrein, Bangladesh, Belarus (Wit-Rusland), Bermuda, Bolivia, Bosnie-Hercegovina, Brazilië, Brunei, Burkina Faso, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Cuba, Democratische Republiek Congo, Dominicaanse Republiek, Ecuador, Egypte, Eritrea, Ethiopië, Federale Republiek Joegoslavie, Fiji, Filipijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Guatemala, Guinee, Hongkong, India, Indonesië, Iran, Israël, Jamaica, Japan, Joegoslavie, Jordanië, Kameroen, Kanaaleilanden, Qatar, Kazachstan, Kenya, Koeweit, Kongo, Kroatië, Kirgizstan, Leewardeilanden, Lesotho, Libanon, Libië, Madagaskar, Maleisië, Marokko, Mauritius, Mexico, Moldavië, Mozambique, Namibië, Nepal, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Oekraïne, Oezbekistan, Oman, Pakistan, Panama, Paraguay, Peru, Puerto Rico, Rusland, Rwanda, Saoedi-Arabië, Senegal, Servië en Montenegro, Sint Lucia, Somalië, Sovjetunie, Sri Lanka, Suriname, Syrië, Tadzjikistan, Tanzania, Thailand, Toerkmenistan, Trinidad en Tobago, Tunesië, Turkije, Uganda, Uruguay, Venezuela, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigde Staten van Amerika, Zambia, Zimbabwe en Zuid-Afrika.
Wat zijn de gevolgen voor de verkeersveiligheid van het zonder toetsing omzetten van het rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs?
Er is mij geen verkeersveiligheidsprobleem bekend als gevolg van het omwisselen van het rijbewijs in het kader van de 30%-regeling. Desgevraagd heeft Veilig Verkeer Nederland aangegeven haar via De Telegraaf geuite zorgen niet te kunnen onderbouwen.
Kunt u aangeven welke mensen in aanmerking komen voor de 30%-regeling en welke relatie er bestaat tussen deze categorie mensen en de rijvaardigheid?
Ik heb in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven welke mensen in aanmerking komen voor de 30%-regeling. Het is uitdrukkelijk niet zo dat deze mensen zonder toetsing het buitenlandse rijbewijs voor een Nederlands kunnen omwisselen. Alle houders van buitenlandse rijbewijzen die dit willen omwisselen voor een Nederlands exemplaar moeten, ongeacht het regime dat van toepassing is, een verklaring van geschiktheid overleggen. Deze eis voorkomt dat mensen die conform Nederlandse wetgeving medisch niet in staat zijn om een rijbewijsplichtig voertuig te besturen, desondanks een Nederlands rijbewijs krijgen.
Kunt u aangeven welke buitenlanders in aanmerking komen voor het omzetten van het rijbewijs zonder verdere toetsing? Zo ja, waarom geldt dit juist voor mensen uit deze specifieke landen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven in hoeverre mensen met een hoger inkomen en/of hogere opleiding aantoonbaar beter kunnen autorijden? Vindt u het in dit licht verantwoord dat zij makkelijker een Nederlands rijbewijs krijgen dan anderen? Zo ja, waarom geldt dit alleen voor deze «expats»2 en niet ook voor Nederlanders? Zo nee, bent u bereid de regels rondom de verstrekking van het rijbewijs eerlijker te maken en deze onafhankelijk te maken van de hoogte van het inkomen en/of de opleiding?
De 30%-regeling is niet gebaseerd op inkomen of opleidingsniveau. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, geldt deze regeling voor iedereen die naar het oordeel van de inspecteur der belastingen specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. De verstrekking van een rijbewijs is daarmee niet afhankelijk van de hoogte van het inkomen, het opleidingsniveau of het land van herkomst.
Wet openbaarheid van bestuur en de Vereniging Nederlandse Gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Arnhem met betrekking tot de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat uit deze uitspraak blijkt dat de VNG niet een belangenbehartiger is zoals elke andere? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de rechtbank Arnhem richt zich op de vraag of de VNG aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan. De conclusie van de rechtbank is dat de VNG niet aangemerkt kan worden als een bestuursorgaan. Daarmee is de Wet openbaarheid van bestuur niet van toepassing op de VNG. Ik deel de conclusie van de rechtbank dat de VNG niet voldoet aan de definitie van bestuursorgaan in artikel 1:1, eerste lid, onderdelen a of b, van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank verwijst in haar overwegingen onder meer naar de statuten van de VNG waarin staat dat de VNG een vereniging is die onder andere tot doel heeft het behartigen van de belangen van haar leden. In die zin verschilt de VNG niet van andere verenigingen die optreden als belangenbehartiger voor hun leden. Een verschil met andere belangenbehartigers is dat de leden van de VNG overheidsorganen zijn. In gesprekken met het Rijk fungeert de VNG als vertegenwoordiger van de gemeenten.
Is het waar dat de VNG actief deelneemt aan diverse ambtelijke overleggen, die niet open staan voor andere belangenorganisaties? Kunt u een overzicht geven van alle ambtelijke overleggen bij de rijksoverheid waar de VNG aan deelneemt?
Conform afspraken met de decentrale overheden zoals onder meer vast gelegd in de Code Interbestuurlijke verhoudingen, voert het Rijk geregeld ambtelijk en bestuurlijk overleg met de VNG en neemt de VNG met regelmaat deel aan samenwerkingsprojecten tussen de verschillende ministeries waar sprake is van de vorming van beleid. In een aantal gevallen wordt er ook met andere belangenorganisaties overleg gevoerd, zij het niet noodzakelijkerwijs gelijktijdig of gezamenlijk. Er zijn ook projecten waarbij het Rijk alleen met de VNG samenwerkt. Het Rijk houdt geen register bij van alle ambtelijke en bestuurlijke contacten met de VNG, maar daarbij kunt u denken aan het samenwerkingsprogramma «In Actie met Burgers» ter bevordering van burgerparticipatie op lokaal niveau of de samenwerking om de lokale regeldruk met 25% te verminderen, de 10 belangrijkste knelpunten in dienstverlening weg te nemen en de invoering van e-overheidsbouwstenen te bevorderen.
Kunt u een overzicht geven van samenwerkingsprojecten tussen de verschillende ministeries en de VNG waar sprake is van het vormen of uitvoeren van beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) bestemd is voor de reconstructie van beleid, het volgen daarvan of het toetsen daarvan? Deelt u de opvatting dat na bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem een onwenselijke lacune in de wetgeving ontstaat, omdat de WOB niet langer lijkt toe te zien op alle documenten die beleid aangaan?
Met het oog op een goede en democratische bestuursvoering biedt de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een ieder de toegang tot in documenten neergelegde informatie over een bestuurlijke aangelegenheid, voor zover deze bij een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf berust (artikel 3 Wob). Een en ander onder de beperkingen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn aangegeven. Of op basis van die documenten een reconstructie van (de totstandkoming van) beleid mogelijk is, betwijfel ik. Het is geen expliciete doelstelling van de wet, hetgeen reeds volgt uit artikel 11 van de Wob, waarin persoonlijke beleidsopvattingen van de openbaarheid zijn uitgezonderd. Het volgen van beleid, het toetsen van beleid en het gebruiken van overheidsinformatie bij inspraak en andere vormen van beleidsbeïnvloeding is begrepen in «een goede en democratische bestuursvoering». In dat licht speelt bij de beoordeling van een verzoek het motief of het belang van een verzoeker geen rol.
Van een lacune zou sprake zijn, indien bij de VNG documenten zouden berusten, die niet berusten bij bestuursorganen, maar die voor de burger onmisbaar zijn bij het effectief uitoefenen van zijn rechten. Hiervan is mij niet gebleken.
Kunt u de Kamer informeren wat de status is van de inventarisatie voor wetgeving voor het ondertekenen van het Verdrag van Tromsø? Zo nee, waarom niet?
Eerder heb ik aan de Kamer gemeld dat een overzicht van de consequenties van implementatie van het Verdrag voor de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in voorbereiding is. U ontvangt het overzicht van de verschillen tussen het Verdrag en de Wob-wetgeving en -praktijk wanneer de regering een standpunt over de ondertekening heeft ingenomen (zie antwoorden op vragen 2010Z03246 d.d. 17 februari 2010).
Is het waar dat de VNG betrokken is bij een ambtelijke werkgroep die zich bezighoudt met aanpassingen van de Wet openbaarheid van bestuur, terwijl de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) het deelnemen aan die werkgroep is geweigerd? Kunt u dat toelichten?
Eerder heb ik aan de Kamer gemeld dat ik in gesprek ben met de VNG over eventuele wijziging van de Wob om misbruik van de Wob te voorkomen en de mogelijke ondertekening van het Verdrag van Tromsø (zie antwoorden op vragen 2010Z08361 d.d. 18 mei 2010). U refereert naar een werkgroep waaraan verschillende (vertegenwoordigers van) bestuursorganen deelnemen om te spreken over hun ervaringen met de afhandeling van Wob-verzoeken. Uiteraard ben ik ook geïnteresseerd in de ervaringen van de gebruikers van de Wob. Daarom is er apart overleg tussen mijn ambtenaren en de NVJ om te horen wat de ervaringen zijn van journalisten die regelmatig Wob-verzoeken indienen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VNG geen rechtspersoon krachtens publiek recht is gezien de activiteiten die zij ontplooit, en de rol die zij speelt in de beleidsontwikkeling op diverse terreinen?
De VNG neemt geen besluiten die de burgers binden of die anderszins rechten op verplichtingen jegens burgers met zich brengen. Anders gezegd, nu de VNG niet met openbaar gezag is bekleed, geen overheidstaak heeft, vergt de aard van de activiteiten van de VNG mijns inziens niet dat de VNG publiekrechtelijk zou moeten worden vormgegeven.
Is het waar dat uw ministerie regelmatig geld verstrekt voor het organiseren cursussen, bijeenkomsten, conferenties, etc. door de VNG? Zo ja, hoeveel geld is daarmee voor 2009 en 2010 gemoeid?
Het Ministerie van BZK verstrekt regelmatig geld aan de VNG, deels in het kader van aanbestedingen en deels in het kader van subsidies en/ of gezamenlijke activiteiten en programma's. Het organiseren van cursussen, bijeenkomsten en conferenties kan hier onderdeel van zijn. Regelmatig worden in programma’s concrete afspraken gemaakt over bijeenkomsten en conferenties en in sommige gevallen wordt daarvoor expliciet een gedeelte van de subsidie geoormerkt. In andere gevallen is er sprake van programma-afspraken op hoofdlijnen. Een compleet overzicht van vergoedingen voor cursussen, bijeenkomsten etc. is zodoende niet te geven. Als voorbeeld bied ik u inzicht in een tweetal substantiële programma's, waarvoor de VNG ten behoeve van de uitvoering een vergoeding heeft ontvangen (zie het antwoord op vraag 4):
Mede dankzij een initiatief vanuit de Tweede Kamer is in 2009 veel energie gestopt in de bevordering van burgerparticipatie op lokaal niveau (motie-Schinkelshoek en het amendement-Anker bij de BZK-begroting 2008). Dit had de vorm van een samenwerking tussen BZK en VNG in het programma «In actie met burgers!» waarin meer dan 100 gemeenten deelnamen in 17 proeftuinen en 12 experimenten. In de periode mei 2008-december 2009 is heeft BZK een bijdrage geleverd van € 1 345 360,–. Onderdeel van het programma waren twee landelijke leerconferenties die gezamenlijk € 112 421,– hebben gekost. De evaluatie van het programma is niet met de Tweede Kamer besproken omdat de brief over het actieprogramma burgerparticipatie (2009–2010, 30 184, nr. 29) controversieel is verklaard.
BZK heeft met de VNG in het kader van de bestuursakkoorden en uitvoeringsagenda een samenwerkingsverband met de departementen van Financiën, Economische Zaken om de lokale regeldruk met 25% te verminderen, de 10 belangrijkste knelpunten in dienstverlening weg te nemen en de invoering van e-overheidsbouwstenen te bevorderen. Wij informeerden u in de Brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 23-04-2010 Eindrapportage Dienstverlening, regeldruk en informatiebeleid (29 362-166) over de voortgang van deze doelstellingen.
In het kader van deze samenwerking is voor 2009 een bijdrage van € 235 000 beschikbaar gesteld en in 2010 € 423 500 voor de uitvoering van het programma Minder regels Meer service en de aansluiting van 100 gemeenten op de nieuwe Algemene subsidieverordening. Voor het aansluiten van nog eens 25 gemeenten en de aansluiting op de Lokale Effecten Toets wordt een extra bijdrage van € 59 500,– gedaan in 2010 om de reikwijdte van deze instrumenten verder te vergroten.
Voor de periode 2009–2010 is aan de VNG de opdracht verstrekt voor een reeks e-awareness diners voor lokale bestuurders te organiseren. Deze reeks bijeenkomsten was erop gericht lokale bestuurders te informeren over landelijke ICT-ontwikkelingen en mogelijkheden van ICT/internet/mobiele systemen voor de eigen organisaties. De kosten voor deze bijeenkomsten bedroegen € 65 000 aan logistieke kosten en € 22 000 voor de organisatie daarvan.
Krijgt de VNG geld voor haar bijdrage aan het Nationaal Uitvoeringsprogramma (NUP)? Zo ja, hoeveel geld is dat?
Nee.
Is naar uw mening de Stichting ICTU ook een orgaan naar publiek recht en geen bestuursorgaan? Kunt u deze mening toelichten?
Nee. De stichting ICTU is geen (orgaan van) een krachtens publiek recht ingestelde rechtspersoon en is ook geen bestuursorgaan. De Stichting ICTU is een privaatrechtelijke stichting. De rechtspersoon «stichting» is per definitie een privaatrechtelijke rechtspersoon (zie Burgerlijk Wetboek Boek 2 titel 6). De Stichting ICTU kan daarom niet naar publiek recht zijn ingesteld. De Stichting ICTU is geen bestuursorgaan, omdat het geen onderdeel is van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (zoals bijv. provincies en gemeenten) of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (zie artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a en b, Awb). De Stichting ICTU voert voorts geen wettelijke taken uit en is daarmee ook geen rechtspersoon met een Wettelijke taak (RWT) in de zin van de Comptabiliteitswet 2001.
Is het waar dat de gemeenten, en dus de belastingbetaler, opdraaien voor verliezen van de VNG?
De VNG is een vereniging. De leden (gemeenten) betalen contributie aan de vereniging. De financiële aansprakelijkheid is verder niet anders geregeld dan voor andere verenigingen.
De nulmeting Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Kent u het bericht dat de toezichthouder Agentschap Telecom constateert dat de technische implementatie van de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens rommelig verloopt?1
Ja.
Is het waar dat internetbedrijven, die wettelijk verplicht zijn om telecommunicatiegegevens te bewaren, niet aan de wettelijke bepalingen voldoen over vernietiging en beveiliging van de opgeslagen persoonlijke informatie? Zo ja, kan dit tot gevolg hebben dat persoonsgevoelige gegevens in verkeerde handen hunnen vallen en dat de wettelijke uiterste bewaartermijn van dergelijke gegevens overschreden wordt?
Over het algemeen voldoen internetbedrijven aan de wettelijke bepalingen voor beveiliging van de opgeslagen telecommunicatiegegevens. Blijkens de nulmeting voldeed op het moment van de nulmeting 88% van de onderzochte bedrijven ten minste aan de standaardbeveiliginsgeisen, zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet. Die bieden voldoende garanties dat persoonsgevoelige gegevens niet in verkeerde handen vallen. Daar waar bedrijven niet aan de eisen voldoen, ziet het Agentschap Telecom erop toe dat de betrokken Internet Service Providers (ISP’s) op het vereiste niveau komen.
Wat vindt u van de stelling dat deze problemen veroorzaakt zijn door de overheid, die pas bij de inwerkingtreding van de Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens technische specificaties formuleerde, waardoor internetbedrijven die uitvoering moeten geven aan de bewaarplicht te laat hun systemen op orde kunnen krijgen?
Mede gelet op het antwoord op de vorige vraag, onderschrijf ik deze stelling niet. De Wet bescherming persoonsgegevens geldt al sinds 2001. Sinds 2003 was eveneens het, inmiddels oude, Besluit Beveiliging Gegevens Aftappen Telecommunicatie al van kracht. Het beveiligen en beschermen van privacygevoelige gegevens is daarmee, samen met de door het bedrijfsleven zelf toegepaste geldende ISO-normen, al bestaande praktijk voor internetbedrijven.
Verder is van belang dat bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer de zorg bestond dat sommige internetbedrijven mogelijk voor onredelijke investeringen werden gesteld met de invoering van de wet en dat daarom aan de Eerste Kamer was toegezegd om de eerste periode enige coulance te betrachten. Deze coulanceperiode is inmiddels voorbij. Zo was de nulmeting onderdeel van deze coulanceperiode en hadden de internetbedrijven hiermee extra ruimte gekregen om aan de verplichtingen te voldoen.
Is het waar dat van de betrokken internetbedrijven een hoog beveiligingsniveau wordt vereist, terwijl sommige vertegenwoordigers van opsporingsdiensten dat niveau niet halen door privacyregels te negeren? Kunt u een precies overzicht geven van de incidenten waarbij overheidsdiensten de geldende privacyregels hebben geschonden?
Er zijn duidelijke procedures om te borgen dat overheidsfunctionarissen de juiste beveiligingsmaatregelen nemen in hun werkzaamheden. Tijdens het onderzoek hebben enkele aanbieders van telecommunicatienetwerken of -diensten aangeven dat opsporingsdiensten de geldende regels incidenteel niet naleven bij het vragen van informatie. Ik heb echter geen aanwijzingen dat overheidsfunctionarissen structureel niet voldoen aan privacyregels. Ik beschik niet over het gevraagde overzicht.
Zie verder naar het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat uitvoering van de Wet Bewaarplicht Telecommunicatiegegevens moet worden opgeschort indien de privacy van onverdachte burgers niet volledig gegarandeerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De standaardbeveiliging is voldoende om te waarborgen dat persoonsgegevens niet in verkeerde handen vallen. De Wet Bewaarplicht heeft voorts juist gezorgd voor extra aandacht voor het beveiligen van gegevens. Daarbij is nu helder hoe lang bepaalde gegevens bewaard moeten worden en dat deze na ommekomst van de bewaartermijn binnen acht dagen moeten worden vernietigd. De in acht te nemen beveiligingsmaatregelen zijn ondermeer neergelegd in het Besluit Beveiliging Gegevens Telecommunicatie. In die zin is de regelgeving rond de bescherming van de persoonlijke levenssfeer derhalve aangescherpt, teneinde de privacy van de burger beter te beschermen.
Welke maatregelen treft u om de geconstateerde tekortkomingen zo snel mogelijk te verhelpen?
Het Agentschap Telecom continueert zijn sinds de inwerkingtreding van de Wet Bewaarplicht ingezette toezichthoudende werkzaamheden en zal daarbij onder meer gericht aandacht geven aan die bedrijven die in het geheel niet voldoen aan de eisen.
Verder is in de reguliere overlegvormen met de aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten is bij het OM aandacht gevraagd voor de wijze waarop politie en justitie thans uitvoering geven aan het interceptieproces. Daarbij is onder andere aandacht gevraagd voor de zorgvuldigheid van lastgevingen en de opslag van en toegang tot privacygevoelige gegevens aan de zijde van de opsporing.
Samen met de politie is het OM een eigen onderzoek gestart, waarin wordt geïnventariseerd op welke punten binnen het interceptieproces structurele problemen en/of verbeterpunten aanwezig zijn. De zorgvuldigheid van lastgevingen en de opslag van en toegang tot privacygevoelige gegevens die van aanbieders werden verkregen, hebben binnen het onderzoek de hoogste prioriteit.
De berisping van de internetapotheek door het Medisch Tuchtcollege |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Medisch Tuchtcollege tegen de apotheker die via internet medicijnen verkoopt zonder geldig doktersrecept?1
Ja.
Klopt de conclusie in het bericht dat de apotheker, ondanks de berisping door het Medisch Tuchtcollege, gewoon kan doorgaan met zijn praktijken omdat hij gebruik maakt van buitenlandse doktersrecepten?1
Het bericht op de site van de NOS klopt niet. De Kwaliteitswet zorginstellingen is toereikend. De desbetreffende apotheker – de Multatuli apotheek te Delft – heeft de terhandstelling van receptgeneesmiddelen via de website dokteronline.com gestaakt sinds 20 mei 2010. Zie voorts het antwoord op vraag 4.
Bent u nog steeds van mening dat de Kwaliteitswet zorginstellingen voldoende is om in te grijpen?2 Waarom kan de apotheker toch doorgaan met zijn praktijken?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een aanwijzing zou geven om zo snel mogelijk een bevel te doen uitgaan naar deze apotheker, dat deze zich moet voegen naar de normen die gelden voor verantwoorde zorg?2 Is dit inmiddels gebeurd en kan de apotheker na dit bevel nog steeds doorgaan met zijn praktijken?
Ik ben mijn toezegging nagekomen. Ik heb de Multatuli apotheek een aanwijzing gegeven op basis van artikel 7 van de Kwaliteitswet. De aanwijzing hield kort gezegd in dat de betrokken apotheek geen geneesmiddelen meer via dokteronline.com mocht terhandstellen. De apotheek heeft tegen deze aanwijzing een voorlopige voorziening gevraagd bij de Rechtbank Den Haag. Op 20 mei 2010 oordeelde de Voorzieningenrechter dat geen sprake was van verantwoorde zorgverlening door de Multatuli apotheek en dat de minister van VWS in redelijkheid een aanwijzing kon geven. Daarop heeft de apotheek de aflevering van receptgeneesmiddelen via dokteronline.com gestaakt.
Het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag heeft 31 augustus jl. geoordeeld dat eveneens geen sprake is van verantwoorde zorg in de zin van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en heeft de apotheker berispt.
Het door een apotheker terhandstellen van receptgeneesmiddelen die zijn voorgeschreven in strijd met artikel 67 Geneesmiddelenwet is dus strijdig met de Kwaliteitswet zorginstellingen en met de Wet BIG. Elke apotheek die zich daaraan schuldig maakt kan direct worden gedwongen daar mee op te houden. Voorzover bij de IGZ bekend is er thans geen enkele apotheek in Nederland die zich daaraan schuldig maakt.
Staat u nog steeds op uw standpunt uit het debat van 6 april 2010, waarin u stelde dat hiaten in de wet niet aan de orde zijn?2 Hoe reageert u op de brancheorganisatie KNMP, die stelt dat er sprake is van een maas in de wet?1
Zoals in het antwoord bij vraag 4 is uiteengezet, is er geen sprake van een hiaat in de wet. In de berichtgeving waaraan wordt gerefereerd zijn helaas onjuistheden geslopen. Uit navraag blijkt dat de KNMP van oordeel is dat een aanwijzing of bevel via de Kwaliteitswet of de Wet BIG effectief is. Dit staat ook op de website van de KNMP. De KNMP zou wel graag zien dat in de Geneesmiddelenwet wordt bepaald dat apothekers geen geneesmiddelen mogen terhandstellen als door een arts in strijd met artikel 67 is voorgeschreven. Ik acht zo’n toevoeging in de Geneesmiddelenwet echter juridisch gezien overbodig als er al twee andere wetten zijn op basis waarvan kan worden opgetreden.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van 12 februari 2009, waarin u al toezegde om de betreffende website, dokteronline.com, aan te pakken?3 Waarom is de betreffende website nog steeds operationeel? Is een berisping van het Medisch Tuchtcollege de enige actie die is ondernomen?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de eigenaar/beheerder van de website enerzijds en de beroepsbeoefenaren in de zorg die daaraan meewerken anderzijds.
Er zijn vele websites die receptgeneesmiddelen rechtstreeks of via een constructie als dokteronline aanbieden. Voorzover die websites, zoals dokteronline, vanuit het buitenland opereren en in het buitenland worden beheerd is het juridisch en feitelijk zeer lastig die websites «uit de lucht» te halen. Wanneer websites buiten de Europese Unie worden beheerd is dit extra lastig omdat de wetgeving meestal anders luidt dan in Nederland, dan wel ontbreekt.
In de aangehaalde Kamervragen had ik ook al aangegeven dat Nederlandse wetten alleen gelden op Nederlands grondgebied. Wel is het mogelijk om artsen en apothekers die in Nederland samenwerken met zo’n website effectief aan te pakken. Op basis van de Kwaliteitswet of de Wet BIG kunnen deze beroepsbeoefenaren gedwongen worden deze activiteiten te staken. Voorzover thans bekend zijn er in Nederland geen (BIG-geregistreerde) artsen of apothekers die hieraan meewerken.
Het kan zijn dat aan Nederlanders receptgeneesmiddelen via dokteronline.com kunnen worden toegezonden door apotheken vanuit België, Engeland of Duitsland. Er zijn geen douanecontroles meer binnen de Europese Unie. Het is aan de handhavende autoriteiten in de andere lidstaten om daar tegen op te treden.
Is de omissie in artikel 67 van de Geneesmiddelenwet, waarvan u spreekt in de beantwoording, inmiddels hersteld?3 Heeft u het na herstellen van deze omissie wel voldoende mogelijkheden om internetapothekers aan te pakken?
Bij de invoering van artikel 67 Geneesmiddelenwet is nagelaten de overtreding van dat artikel met een boete te sanctioneren. Deze omissie is hersteld in het voorstel van wet tot wijziging van de geneesmiddelenwet en de Wet BIG dat thans in de Tweede Kamer in behandeling is (Kamerstukken II, 32 196). Het opleggen van een boete betekent echter niet dat de activiteiten daadwerkelijk worden gestaakt. Internetapotheken die geneesmiddelen afleveren die in strijd met artikel 67 zijn voorgeschreven kunnen als gezegd effectief worden aangepakt. en worden gedwongen hun activiteiten te staken via de Kwaliteitswet en de wet BIG.
Per wanneer zal de site www.dokteronline.com uit de lucht worden gehaald? Is het, gezien het feit dat deze zaak anderhalf jaar geleden al aan de orde is gesteld, niet onbegrijpelijk dat deze site nog steeds operationeel is?
Zoals bij vraag 6 is uiteengezet kan ik vanuit het buitenland opererende websites als dokteronline.com niet zomaar «uit de lucht halen». Wel kan ik de aflevering van geneesmiddelen in Nederland via beroepsbeoefenaren in Nederland tegenhouden.
Het gaat hierbij echter ook om een grensoverstijgend vraagstuk, waarbij de handhavende autoriteiten van andere landen hun verantwoordelijkheid zullen moeten nemen.
Het topsalaris van de collegevoorzitter van de TU-Delft |
|
Jasper van Dijk |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van de Technische Universiteit (TU) Delft 200 000 euro verdient, exclusief pensioenbijdrage?1
Hoe verhoudt dit zich tot uw eis drie jaar geleden dat het salaris van de nieuwe collegevoorzitter onder de balkenendenorm moest blijven? Is het waar dat u de Raad van Toezicht «dreigde te schorsen als het salaris te hoog zou zijn»? Gaat u dit alsnog doen, aangezien de Raad van Toezicht blijkbaar lak had aan uw eis?
Is het waar dat uw uitspraken op 10 oktober 2008 dat de TU Delft «binnen de norm is gebleven» en dat dit «bewijst dat het mogelijk is topbestuurders binnen de vastgestelde kaders aan te stellen», niet meer opgaan? Wat gaat u doen om dit alsnog waar te maken?2
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wet op het maximumsalaris in de publieke sector? Wanneer ontvangt de Kamer dit wetsvoorstel?
Bent u het ermee eens dat bonussen meetellen in de berekening van het salaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen tegen de beloningsconstructie van de TU Delft?
Bent u bereid met de universiteit in overleg te gaan over aanpassing van het salaris van de bestuursvoorzitter? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een topsalaris van twee ton voor een bestuursvoorzitter extra wrang is in verband met de geplande bevriezing van de salarissen van universiteitsmedewerkers?3
Erkent u dat het bevriezen van de lonen van universiteitspersoneel in strijd is met het sociaal akkoord dat werkgevers en werknemers anderhalf jaar geleden sloten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Deelt u de mening dat het hoge salaris van de collegevoorzitter tevens buitengewoon pijnlijk is vanwege de bezuiniging van 45 miljoen euro aan de TU Delft? Kunt u zich voorstellen dat universiteitsmedewerkers verbolgen zijn over het hoge salaris van de voorzitter van het College van Bestuur?4
Welke andere bestuurders in het (hoger) onderwijs verdienen meer dan de balkenendenorm? Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te sturen?
Het verzaken van de acceptatieplicht door verzekeraars |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wist u van het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) naar verzekeraars, waarvan zij vermoedt dat ze in 2009 zich niet gehouden hebben aan de acceptatieplicht in de Zorgverzekeringswet (Zvw)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja ik wist van dit onderzoek, de NZa heeft dit onderzoek aangekondigd in het Samenvattend rapport Rechtmatigheid uitvoering Zorgverzekeringswet 2009.
Erkent u dat de acceptatieplicht een cruciaal onderdeel is van de Zorgverzekeringswet?
De acceptatieplicht is, als spiegelbeeld van de verzekeringsplicht, een wezenlijk onderdeel van de Zorgverzekeringswet.
Welke verzekeraars worden onderzocht? Deelt u de mening dat verzekeraars die de acceptatieplicht schenden met naam en toenaam genoemd dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet op de hoogte welke zorgverzekeraars worden onderzocht. Indien er daadwerkelijk sprake is van het schenden van de acceptatieplicht kan de NZa op grond van artikel 78 van de Wet markordening gezondheidszorg overgaan tot het openbaar maken van deze schending. Voorwaarde hiervoor is echter wel dat er eerst een aanwijzing is gegeven en deze niet is opgevolgd. Of het openbaar maken voor een dergelijke schending de meest aangewezen sanctie is, is aan de NZa. Er wordt nu eerst onderzocht of de acceptatieplicht daadwerkelijk is geschonden.
Erkent u dat het goed is wanneer de NZa niet alleen onderzoekt wie de acceptatieplicht hebben genegeerd, maar ook wat de motieven zijn van het schenden van de acceptatieplicht? Zo ja, gaat de NZa dit ook onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De NZa is op dit moment bezig met het onderzoeken of de acceptatieplicht is geschonden. Indien dat het geval is, zal de NZa zeker de aard van deze schending in kaart brengen alvorens zich de bezinnen op een eventuele sanctie.
Bent u bereid (te laten) onderzoeken of het zo is dat het systeem voor risicoverevening niet goed werkt en dat zorgverzekeraars daarom sommige risicoverzekerden mijden? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen tijd diverse onderzoeken naar de werking van het systeem van risicoverevening uit laten voeren. Met name de internationale evaluatie en een onderzoek dat zich richt op het risico tot risicoselectie na afbouw van macronacalculatie zullen inzicht geven in de gedragsprikkels die zorgverzekeraars ervaren met betrekking tot negatieve risicoselectie.
In het najaar, als alle onderzoeken afgerond zijn, zal ik u van de uitkomsten van deze onderzoeken op de hoogte stellen.
Bent u bereid (te laten) onderzoeken of het zo is dat de maatregelen genomen zijn om wanbetaling tegen te gaan onvoldoende zijn voor de zorgverzekeraar? Zo ja, wanneer ontvangt de Kamer de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens de parlementaire behandeling van de wanbetalerswet2 heb ik toegezegd het parlement voor het einde van 2010 te informeren over de uitvoering van de wet voor de verzekerden die op het moment van inwerkingtreding van de wet al een premieachterstand hadden van meer dan zes maanden (het stuwmeer). Daarnaast is in de VWS-verzekerdenmonitor 20103 toegezegd te bezien in hoeverre nadere maatregelen voor eventuele recidiverende wanbetalers wenselijk zijn. Verder is in de pandrechtbrief van 2 juli 20104 toegezegd de effecten van het incassobeleid te onderzoeken.
Op dit moment tref ik voorbereidingen voor het uitvoeren van een evaluatie, waarbij de doelstellingen van de wet zullen worden getoetst aan de uitvoeringspraktijk. Daarbij wordt ook onderzocht of de maatregelen die genomen zijn om wanbetaling tegen te gaan, voor de zorgverzekeraar voldoende zijn.
Aan de hand van deze evaluatie zal ik het parlement informeren over de uitkomsten van de evaluatie en de beleidsmatige consequenties die daaruit mogelijkerwijs zullen voortvloeien. In december 2010 zal ik u tussentijds informeren over de verwerking van het stuwmeer.
Is bekend om hoeveel mensen het gaat die door het schenden van de acceptatieplicht niet bij een verzekeraar terecht konden? Zijn deze mensen uiteindelijk wel ergens aangenomen, of zitten zij nog zonder verzekering?
Op dit moment is de NZa aan het onderzoeken of er sprake is van het schenden van de acceptatieplicht, de aard en omvang hiervan zal uit dit onderzoek naar voren komen. Wel is duidelijk dat de signalen die de NZa heeft ontvangen, alleen betrekking hebben op mensen met een betalingsachterstand bij een andere zorgverzekeraar. Op grond van artikel 8a van de Zorgverzekeringswet mag een verzekerde deze verzekering niet opzeggen. De eventuele schending van de acceptatieplicht heeft betrekking op het afsluiten van een tweede verzekering voor de groep mensen die reeds verzekerd waren, maar een betalingsachterstand hebben. Van het uitsluiten van mensen voor een zorgverzekering is dus geen sprake.
In welke mate is de groep die geweigerd wordt overeenkomstig aan de groepen die onverzekerd zijn? Zit hier een verband?
Voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoord bij de vorige vraag.
Bent u van mening dat het niet naleven van de acceptatieplicht door verzekeraars een reden moet zijn voor het kwijtschelden van de boete wegens het onverzekerd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de huidige regelgeving krijgt een verzekeringsplichtige die zich te laat verzekert een boete opgelegd. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel «opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering» (Kamerstukken I 2009/10, 32 150, A) voor behandeling in de Eerste Kamer waarmee het huidige boeteregiem vervalt. Een boete over een onverzekerde periode is dan niet meer aan de orde; het kwijtschelden van die boete bij te late aanmelding is dan niet meer relevant.
Wel is en blijft het naleven van de acceptatieplicht door zorgverzekeraars een cruciaal onderdeel van de Zorgverzekeringswet. Dat is tevens een belangrijk punt van toezicht. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt doet de NZa thans nader onderzoek of er sprake is van schending van de acceptatieplicht. De NZa zal maatregelen richting zorgverzekeraars treffen als blijkt dat verzekeringsplichtigen inderdaad onterecht worden geweigerd. Ook in de komende jaren zal de NZa op, onder meer, dit onderwerp toezicht blijven houden.
Wat gaat u doen met de uitkomsten van het onderzoek van de NZa? Welke sancties gaat u de verzekeraars opleggen die zich niet gehouden hebben aan de acceptatieplicht?
De NZa is op grond van haar taak als toezichthouder bevoegd om maatregelen te treffen. Zo kan de NZa een aanwijzing geven en als deze niet wordt nagekomen, kan de schending openbaar worden gemaakt of een last onder dwangsom worden op gelegd. Ook een bestuurlijke boete tot 500 000 is mogelijk. Of er een maatregel noodzakelijk is en welke maatregel dit dient te zijn, is aan de NZa.
Snelheidsverhoging op het spoor |
|
Arie Slob (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Spoorbouwer weer beboet»?1
Ja.
Is het waar dat ERTMS2 op de spoorlijn Amsterdam-Utrecht nog steeds niet is opgeleverd zodat de proef met ERTMS en een hogere maximum snelheid van 160 km/uur hier nog steeds niet kan starten? Wat zijn de consequenties hiervan in relatie tot de reeds door de Europese Unie verstrekte subsidies?
Op de spoorlijn Amsterdam–Utrecht is ERTMS inderdaad nog niet opgeleverd. Dit heeft echter geen consequenties voor de proef met ERTMS en een hogere maximum snelheid van 160 km/uur op dit traject. De start van deze proef zal plaatsvinden zo gauw geschikt materieel hiervoor beschikbaar is. In mijn brief aan uw Kamer van 9 september 20093 heb ik u geïnformeerd dat NS verwacht dat treinen die op dit traject onder ERTMS 160 km/uur kunnen rijden op zijn vroegst in 2012 gereed zullen zijn en dat hier dan ook niet eerder 160 km/uur gereden kan worden. ProRail heeft mij inmiddels geïnformeerd dat de ingebruikname van ERTMS in de infrastructuur van dit traject zal plaatsvinden in december 2010, dus ruim voor de beschikbaarheid van de voor de proef benodigde treinen met ERTMS die 160 km/uur kunnen rijden.
Het feit dat ERTMS op dit traject nog niet is opgeleverd heeft geen consequenties voor de reeds door de Europese Unie verstrekte subsidies.
Herinnert u zich dat er, na herhaaldelijk eerder uitstel, met de leverancier de uiterste deadline van 1 juli 2010 voor het in bedrijf stellen van ERTMS was afgesproken? Is ook deze opleverdatum niet gehaald? Is het boetebeding in relatie tot deze afspraak inmiddels geëffectueerd? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen zijn denkbaar als deze leverancier ook eind dit jaar weer in gebreke blijft? Is reclamatie en inzet van een andere ERTMS-leverancier ook een optie?
In mijn brief van 9 september 2009 heb ik uw Kamer inderdaad geïnformeerd dat de aanleg van ERTMS op dit traject in de eerste helft van 2010 zal zijn afgerond. Zoals hierboven aangegeven heeft ProRail mij inmiddels geïnformeerd dat deze oplevering op basis van de huidige planning verschuift naar december 2010.
Over het boetebeding met de leverancier van het ERTMS-beveiligingssysteem heb ik u ook in mijn brief van 9 september 2009 geïnformeerd. Het boetebedrag bedroeg € 2,8 miljoen. Hiervan is € 1,9 miljoen omgezet in noodzakelijk extra werk en € 0,4 miljoen ontvangen. Nu de leverancier de deadline van 1 juli 2010 ook niet heeft gerealiseerd is deze door ProRail aangesproken voor de resterende € 0,5 miljoen. In aanvulling daarop heeft ProRail de leverancier bovendien aangesproken voor € 0,2 miljoen op basis van een door deze vertraging in werking getreden boeteclausule in een gerelateerd contract.
ProRail heeft inmiddels alle maatregelen getroffen die mogelijk zijn om de indienststelling eind 2010 te halen. Op dit moment zijn er geen nieuwe tegenvallers bij de leverancier bekend en gaat ProRail ervan uit dat oplevering eind 2010 wordt gerealiseerd.
Aansluiting van een installatie door een andere leverancier zou, afgezien van contractuele, onderhoudstechnische en financiële complicaties, pas na een nieuw op te starten ontwikkel-, test- en vrijgave-traject mogelijk zijn. Dit zou tot aanmerkelijke extra risico’s en verdere vertragingen leiden.
Is het waar dat de ICE-treinen op het traject Amsterdam-Utrecht-Arnhem-Duitsland reeds voorzien zijn van de ATBNG3-functie «ATBM+»?4 Zou het vanwege de directe beschikbaarheid en de lage infrastructuurkosten van deze oplossing alsnog overweging verdienen om de Intercity (IC)-sporen Bijlmer-Utrecht hiervan te voorzien, zodat – in plaats van op zijn vroegst medio 2012 – nog vóór het einde van dit jaar de ICE hier 160 km/u kan rijden? Bent u bereid ProRail te verzoeken om dit mogelijk te maken?
Ja, de ICE-treinen op het traject Amsterdam–Utrecht–Arnhem–Duitsland zijn uitgerust met de functie «ATBM+».
Inderdaad kan hiermee, na plaatsing van aan de beveiligingsinstallatie gekoppelde bakens in de infrastructuur, de maximum treinsnelheid verhoogd worden van 140 km/uur naar 160 km/uur. Ik heb uw Kamer over deze optie, ook wel «EURO ATBM+» genoemd, onder andere geïnformeerd in mijn brief van 9 september 2009. Ik heb daarin ook aangegeven dat ik aan NS een subsidie-aanbod heb gedaan om al haar InterCity-treinen met dit systeem uit te rusten, zodat zij niet alleen op het traject Amsterdam–Utrecht, maar ook op de trajecten Den Haag–Schiphol, Weesp–Lelystad en Boxtel–Eindhoven de maximum treinsnelheid kan verhogen naar 160 km/uur. Zoals destijds aangegeven heeft NS dit subsidie-aanbod echter afgewezen. NS, ProRail en KNV hebben mij laten weten de voorkeur te geven aan het systeem «ATB code 147» boven het systeem «EURO ATBM+». Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 februari 2010 vindt u hier bijgevoegd in bijlage 1 het plan van aanpak hiervoor dat de spoorsector in mijn opdracht heeft opgesteld6. Ik ben op dit moment in gesprek met de spoorsector over de wijze waarop de hieraan gekoppelde risico’s gemitigeerd kunnen worden en wie deze risico’s het beste kan dragen.7
In het Algemeen Overleg op 24 september 20098 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik zelf geen voorkeur heb voor een systeemkeuze en dat ik NS op basis van de huidige vervoerconcessie niet kan dwingen tot een snelheidsverhoging naar 160 km/uur. Bovendien vallen de ICE-treinen op het traject Amsterdam–Utrecht–Arnhem–Duitsland niet onder de vervoerconcessie.
Omdat de optie «ATB code 147» de voorkeur van de spoorsector heeft en NS niet gedwongen kan worden tot snelheidsverhoging naar 160 km/uur zal ik aan ProRail geen opdracht verlenen voor de aanleg van «EURO ATBM+» in de infrastructuur van het traject Bijlmer–Utrecht. Deze investering zou dan immers ongebruikt blijven.
Is het waar dat oorspronkelijk op dit traject de ERTMS-beveiliging van de IC-sporen voor 200 km/uur geschikt gemaakt zou worden?
Neen. Op 11 juli 20089, 9 september 200910 en 4 december 200911 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de historie, planning en het Tracébesluit van het project «Integrale spooruitbreiding Amsterdam–Utrecht». Ik heb daarbij aangegeven dat de infrastructuur van de twee buitenste sporen wel voorbereid is voor snelheden tot 200 km/uur, maar dat alle vier sporen vooralsnog zijn aangelegd voor snelheden tot 160 km/uur. De twee binnenste sporen liggen langs de perrons van alle stations tussen Amsterdam en Utrecht en zijn bestemd voor de stoptreinen. De twee buitenste sporen zijn bestemd voor de InterCity-treinen die met hogere snelheden kunnen rijden en niet stoppen op alle tussengelegen stations.
Kunt u aangeven op welk moment is besloten de snelheid onder ERTMS te verlagen naar 160 km/uur en waarom dit is gebeurd? Hoe verhoudt zich dit tot het eerdere besluit om het traject voor te bereiden op 200 km/u?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een snelheidsverlaging naar 160 km/uur. De twee buitenste sporen zijn voorbereid voor snelheden tot 200 km/uur.
Deelt u de conclusie van uw ambtsvoorganger dat 25 KV niet noodzakelijk is voor het rijden met 200 km/uur?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, onderschrijft u het belang van een snellere ICE-dienst naar Arnhem en Duitsland? Zo ja, bent u bereid ProRail opdracht te geven 200 km/uur voor de ICE tussen Amsterdam en Utrecht voor de dienstregeling van 2013 mogelijk te maken?
Ja, ik deel die conclusie. Strikt genomen is 25 kV niet noodzakelijk voor het rijden met snelheden van 200 km/uur. Zoals aangegeven in de brieven aan uw Kamer van 11 juli 2008, 18 oktober 200513 en 15 juni 200114 kan dat echter wel gewenst zijn, bijvoorbeeld als een dergelijke snelheidsverhoging op grotere schaal en voor een substantieel aantal treinen per baanvak of emplacement aan de orde is.
Het belang van een snellere ICE-dienst naar Arnhem en Duitsland onderschrijf ik. In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) zijn dan ook maatregelen voorzien om de betrouwbaarheid van de ICE-treinen naar Arnhem en Duitsland te verbeteren. Dat is haalbaar zonder snelheidsverhoging naar 200 km/uur. Ik vind het dan ook niet nodig om hiervoor aan ProRail opdracht te geven.
Herinnert u zich uw toezegging dat u uw besluit en de achterliggende onderzoeken over 160 km/uur op andere spoortrajecten in Nederland, na eerder herhaaldelijk uitstel, in juni aan de Kamer zou doen toekomen?6 Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over nieuw uitstel? Kunt u op zo kort mogelijke termijn aangeven wat de problemen zijn en wat de nieuwe datum zal worden?
Ja, ik herinner mij deze toezegging. Hieronder informeer ik u daarover.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven ontvangt u hier bijgevoegd in bijlage 1 conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg van 9 februari 201016 het plan van aanpak van de spoorsector voor snelheidsverhoging naar 160 km/uur met «ATB code 147».
In bijlage 2 ontvangt u de door mij toegezegde onafhankelijke onderzoeksrapportage van de TU Delft naar de verschillende opties die snelheidsverhoging naar 160 km/uur mogelijk maken17.
Nadat ik het plan van aanpak van de spoorsector en de onderzoeksrapportage van de TU Delft heb ontvangen ben ik met de spoorsector in gesprek gegaan over de wijze waarop de hieraan gekoppelde risico’s gemitigeerd kunnen worden en wie deze risico’s het beste kan dragen. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is dit nog niet afgerond.
In het Algemeen Overleg van 9 februari 2010 heb ik ook toegezegd u nader te informeren over een toezegging van staatssecretaris Schultz uit 2006 over de toename van slijtage en energieverbruik als gevolg van snelheidsverhoging naar 160 km/uur. In het in bijlage 1 opgenomen plan van aanpak van de spoorsector is expliciet aangegeven welke extra investeringen voor deze snelheidsverhoging nodig zijn18. De kosten voor de verzwaring van het energievoorzieningssysteem in de infrastructuur bedragen € 4 mln. De jaarlijkse onderhoudskosten van de infrastructuur stijgen met ca. € 500 000. De kosten van het extra energieverbruik en slijtage van de treinen worden gedragen door de vervoerder.
Welke treinen van de Nederlandse Spoorwegen (NS) zullen bij de start van de Hanzelijn beschikken over ERTMS? Betreft dit alleen het HSL-Zuid-materieel, de ICE en enkele treinen voor de inmiddels vijf jaar vertraagde ERTMS-proef van NS, of betreft dit ook alle treinen voor de IC-dienst over de Hanzelijn?
Het is aan NS om te bepalen welke treinen bij de start van de Hanzelijn daarvoor beschikbaar zijn en welk deel daarvan voorzien is van ERTMS.
Wat is het gevolg voor de reistijden naar het Landsdeel Noord als er bij de opening van de Hanzelijn geen 160 km/uur gereden kan worden? Wat is het gevolg voor de dienstregeling als daarnaast op Almere-Lelystad ook geen 160 km/uur gereden kan worden? Zijn er ook nog rijtijdverslechteringen te verwachten vanwege capaciteitstekorten in het OV-SAAL-gebied?7
De exacte reistijden naar het Landsdeel Noord over de Hanzelijn zullen pas bekend worden in het kader van de dienstregeling 2013. Voor de vaststelling van de dienstregeling gelden de reguliere afspraken, onder andere over consultaties van stakeholders. Deze kunnen invloed hebben op de uiteindelijke daadwerkelijk gerealiseerde reistijd. Vanzelfsprekend zijn, naast de maximum treinsnelheid van 140 dan wel 160 km/uur, de stations waar gestopt wordt, de bijbehorende haltetijden en de aansluiting van de dienstregeling op de verschillende stations, in het bijzonder Zwolle, Lelystad Centrum en Almere Centrum, factoren die substantiële invloed kunnen hebben op de reistijd. Als voorlopige referentie hanteer ik daarvoor de in de Vervoerwaardestudie Hanzelijn20 gehanteerde reistijd van 57–58 minuten tussen Amsterdam Centraal/Amsterdam Zuid en Zwolle voor InterCity-treinen met maximum treinsnelheden van 160 km/uur. In het in bijlage 1 bijgevoegde plan van aanpak van de spoorsector voor snelheidsverhoging naar 160 km/uur staat dat NS vooralsnog uitgaat van een reistijdwinst van 3 minuten als zowel over de Flevolijn als over de Hanzelijn met snelheden van 160 km/uur in plaats van 140 km/uur gereden wordt.
In 2006 heeft NS mij geïnformeerd dat snelheidsverhoging van 140 km/uur naar 160 km/uur op de Flevolijn een reistijdwinst van 1,5 minuut oplevert. Mij is geen actuelere of gedetailleerdere informatie bekend over de reistijdwinst over uitsluitend het deel Almere–Lelystad van de Flevolijn. Vanzelfsprekend geldt ook hier dat de exacte reistijden pas bekend worden in het kader van de dienstregeling waarin deze snelheidsverhoging aan de orde zou zijn.
Op de corridor Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad zullen na de ingebruikname van de Hanzelijn verschillende maatregelen genomen worden om de reistijd stapsgewijs te verbeteren. Er is dan ook geen sprake van rijtijdverslechteringen als gevolg van capaciteitstekorten.
Herinnert u zich uw toezegging8 dat op de 8 minuten reistijdverlies rond Zwolle teruggekomen zal worden bij de besluitvorming over de motie-Koopmans c.s. over het reserveren van 160 miljoen euro voor de spoordriehoek in Noord-Nederland?9
Ja. Om aan deze toezegging tegemoet te komen heb ik uw Kamer op 13 juli 2009 geïnformeerd over deze situatie en over de verbetermaatregelen die hiervoor genomen zullen worden in het kader van de motie Koopmans23.
Waarom is de invulling van de gelden uit de motie-Koopmans c.s. niet opgenomen in de voorkeursbeslissing over het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer?10 Kunt u aangeven hoe deze gelden worden ingezet? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de gekozen versnellingsmaatregelen? Verwacht u dat het huidige resultaat voldoende bijdrage zal leveren aan de gewenste verbetering van de bereikbaarheid van het Landsdeel Noord en de groeidoelstelling voor het personenvervoer per spoor?
Op verzoek van uw Kamer heb ik, conform de motie Koopmans, binnen het gehele budget van € 4,5 miljard voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) € 160 miljoen specifiek voor maatregelen in de spoordriehoek in Noord-Nederland gereserveerd. Een indicatie voor de inzet van deze middelen is opgenomen in het «Convenant RegioSpecifiek Pakket Zuiderzeelijn» van 23 juni 2008: capaciteitsverbetering op het traject Zwolle-Herfte, boogverruiming bij Hoogeveen, overwegveiligheidsmaatregelen op de trajecten Zwolle-Groningen en Zwolle-Leeuwarden en capaciteitsverbetering bij Groningen Europapark.
Over de inzet van deze middelen vindt apart bestuurlijk overleg plaats met de betrokken stakeholders in het Landsdeel Noord. De genomen besluiten worden vastgelegd in de «Afsprakenlijst Bestuurlijke Overleggen MIRT», zoals deze in het voorjaar en najaar aan uw Kamer worden gestuurd. Ik zet daarbij inderdaad in op een pakket maatregelen binnen het beschikbare budget waarvoor een breed draagvlak bestaat, waarmee de bereikbaarheid van het Landsdeel Noord wordt verbeterd en de groeidoelstelling voor het personenvervoer per spoor wordt gerealiseerd. Inmiddels is in lijn met het besluit uit het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2009 een eerste beschikking aan ProRail verleend ten behoeve van het verhogen van de in- en uitrijdsnelheden op het emplacement Zwolle.
Ziet u mogelijkheden om in de nieuwe vervoerconcessie ook verbeteringen aan de treinzijde te bereiken, bijvoorbeeld door de inzet van significant sneller materieel te verlangen, waarbij op de Hanzelijn de mogelijkheid van het rijden met 200 km/u benut gaat worden?
In de antwoorden op de vragen 5 en 7 heb ik u geïnformeerd dat het traject Amsterdam–Utrecht weliswaar voorbereid is voor snelheden tot 200 km/uur, maar dat nog niet alle onderdelen van de infrastructuur op dit traject voor dergelijke snelheden geschikt zijn.
Deze zelfde situatie en argumentatie geldt ook voor de Hanzelijn. In het kader van PHS is vooralsnog geen snelheidsverhoging op de Hanzelijn van 160 km/uur naar 200 km/uur voorzien. Vooralsnog is er dan ook geen reden om in het kader van de nieuwe vervoerconcessie afspraken te maken over materieel voor snelheden van 200 km/uur. Overigens liggen de afwegingen over de inhoud van de nieuwe vervoerconcessie bij mijn ambtsopvolger, gegeven het feit dat deze vervoerconcessie door uw Kamer controversieel is verklaard.
Het functioneren van de Inspectie voor de Gezondheidszorg inzake Cordaan en HWW-zorg |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe verklaart u dat vorig jaar de Inspectie voor de Gezondheidszorg tevreden was over de verbeterplannen van Cordaan, en dat zij na vele «incidenten» deze zomer toch een grootschalig onderzoek gaat doen bij de Amsterdamse gehandicapten-, ouderen- en thuiszorginstelling?12
De verbeterplannen die de inspectie heeft beoordeeld, boden op dat moment voldoende vertrouwen dat Cordaan zich binnen de aangegeven tijd zou kunnen herstellen. Deze verbeteringen bleken in de praktijk moeilijker uitvoerbaar dan gedacht. De inspectie hanteert de werkwijze dat zij Cordaan eerst de mogelijkheid biedt om hun verbeterplannen ten uitvoer te brengen. Natuurlijk betreur ik de incidenten die afgelopen zomer hebben plaats gevonden en daarom ondersteun ik dat de inspectie een groot onderzoek gaat doen bij Cordaan.
Hoe kunt u uitleggen dat een zorginstelling die al een tijd onder vuur ligt, grote fouten met de zorg kan maken, terwijl de Inspectie onderzoek doet?
Cordaan is een grote zorgaanbieder met cliënten in meerdere doelgroepen en een groot aantal zorginstellingen/locaties. Cordaan is als zorgaanbieder zelf primair verantwoordelijk voor de te leveren zorg. De inspectie is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de geleverde zorg. Toezicht door de inspectie biedt geen 100% garantie dat elk incident is uitgesloten.
Erkent u dat het zorginhoudelijke en sociale zaken zijn die ernstig zijn verwaarloosd (medicijntoediening, toezicht op zwakkere groepen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn incidenten geweest op het zorginhoudelijke vlak. Doordat het toezicht vanuit de verzorging binnen de instelling niet goed geregeld was, is een cliënt van de verpleegafdeling weggelopen. Tevens is binnen de thuiszorg een vrouw in een situatie van verwaarlozing terecht gekomen, waarop de thuiszorgmedewerkers niet adequaat hebben gereageerd. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de inspectie dan ook toezichtbezoeken afgelegd.
Wat zegt dit over een instelling? Wat zegt dit over de Inspectie?
Het is duidelijk dat er bij Cordaan problemen spelen, die niet zo snel als wenselijk zijn op te lossen. Dit vraagt een forse inspanning van de instelling. De inspectie legt reguliere bezoeken af, maar richt zich ook op zorginstellingen waar incidenten voorkomen. De inspectie heeft tijdens de bezoeken aan Cordaan de lijn van het handhavingskader gevolgd door bij tekortkomingen een verbeterplan te eisen. De inspectie ziet erop toe dat de verbeteringen worden doorgevoerd. Helaas blijkt de praktijk weerbarstiger en is het niet gelukt om de verbeteringen tijdig door te voeren. Dit heeft geleid tot het besluit van IGZ om met grootschalig(er) onderzoek bij de instelling te komen.
Erkent u dat er een grote parallel is met het toezicht en de wantoestanden bij Haagse Wijk en Woonzorg (HWW)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik weet dat HWW-zorg met problemen kampt, maar wil hierin geen parallel trekken. Het betreft hier verschillende zorginstellingen, die een andere ontstaansgeschiedenis hebben. De zorginstellingen bevinden zich in een andere situatie.
Kunt u toelichten waarom de Inspectie in gesprek blijft met de Raad van Bestuur over allerhande verbeterplannen, zoals geschiedde bij HWW en Cordaan, terwijl de zorg verslechtert?
Een zorginstelling krijgt in eerste instantie de mogelijkheid om zelf orde op zaken te stellen. De inspectie zal hiertoe altijd in gesprek blijven met een Raad van Bestuur. De inspectie handelt in deze conform het handhavingskader van de IGZ. Dit handhavingskader is gebaseerd op de Kwaliteitswet zorginstellingen. Dit handhavingskader voorziet er ook in dat bij onvoldoende vordering op de gevraagde plannen van aanpak verdergaande stappen kunnen worden gezet. Dit moment was hier nog niet aan de orde.
Bent u van mening dat, wanneer onder de ogen van de Inspectie er grote fouten worden gemaakt, zij dan medeverantwoordelijk is voor die fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals al eerder gezegd is het bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. De inspectie toetst of er risico’s zijn en maakt hier melding van. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de daadwerkelijke oplossing van de problemen. Mocht het zijn dat er per direct een groot risico bestaat voor de veiligheid van de cliënten, dan kan de inspectie een bevel geven aan de zorginstelling. De zorginstelling dient dit bevel binnen de afgesproken tijd op te volgen.
Welke waarde heeft de risicogestuurde inzet van de Inspectie als blijkt dat een zorginstelling die in onderzoek is blijft disfunctioneren?2
De inspectie bezoekt een zorginstelling als zij verwacht dat daar een hoog risico in de zorg bestaat. Als blijkt dat er een acuut gevaar dreigt voor de cliënten heeft de inspectie de mogelijkheid om direct op te treden in de vorm van het geven van een bevel, zoals gebeurd is bij HWW-Zorg. Voor een totaaloverzicht van de geconstateerde problemen over de zorginstelling acht ik het verstandig om het volledige onderzoek af te wachten. Daarnaast kost het aanbrengen van verbeteringen en invoeren van een andere werkwijze tijd, waardoor de effecten hiervan niet altijd op korte termijn merkbaar zijn.
Deelt u de mening dat het zinvol zou zijn om de Inspectie middelen te geven om de Raad van Bestuur te schorsen en/of tijdelijk buitenspel te zetten wanneer dit nodig is voor de verbetering van de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Ik ben van mening dat het huidige toezichtinstrumentarium voor onderzoek naar de kwaliteit van de zorg voldoende instrumenten bevat om een Raad van Bestuur, daar waar nodig, maatregelen op te leggen voor het verbeteren van de zorg. Het schorsen of buitenspel zetten van een Raad van Bestuur is hierbij niet aan de orde. Conform de governance code is het de Raad van Toezicht die ingrijpt op het moment dat een Raad van Bestuur niet functioneert.
Hoeveel kansen vindt u voor een Raad van Bestuur billijk om een organisatie op het goede pad te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat dit afhankelijk is van de organisatie, de situatie en de incidenten die voorgevallen zijn. Het is niet aan mij om wel of geen vertrouwen te hebben in de Raad van Bestuur van een zorginstelling. De Raad van Bestuur van een zorginstelling wordt aangesteld door de Raad van Toezicht en deze houdt vervolgens toezicht op het functioneren van de Raad van Bestuur.
Erkent u dat de problemen bij Cordaan, maar ook bij HWW, laten zien dat er bij grootschalige instellingen direct een probleem is voor vele mensen die afhankelijk zijn van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet dat er direct een probleem ontstaat voor de cliënten bij een grote organisatie. Het is van belang dat bestuurders zich bewust blijven wat er gebeurt op het niveau van zorgverlening en dat het bestuur van een zorginstelling te allen tijde verantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg.
Hoe oordeelt u over de rol van het zorgkantoor bij de vele klachten die er al jaren in Amsterdam klinken over Cordaan? Moet het zorgkantoor zich, naar uw mening, meer inzetten voor de verbetering van de zorg en de woonomstandigheden van gehandicapten en ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb navraag gedaan bij het zorgkantoor en zij zijn bekend met de klachten van cliënten en (oud)medewerkers van Cordaan. Indien een incident voorkomt meldt Cordaan dit altijd bij het zorgkantoor. Naar de mening van het zorgkantoor volgt Cordaan de klachtenprocedure adequaat. Het zorgkantoor volgt de ontwikkelingen van Cordaan en zij hebben regelmatig gesprekken met elkaar. Het verbeteren van de kwaliteit is een intensief traject, dat veel tijd vergt. Ik ben dan ook van mening dat het zorgkantoor en Cordaan door met elkaar in gesprek te blijven, de processen kunnen verbeteren.
Acht u het mogelijk dat de zorgkantoren in Amsterdam en Den Haag, juist door de grote schaal waarop Cordaan en HWW opereren, niet gemakkelijk deze instellingen kunnen aanspreken op de staat van de zorg, vanwege de afhankelijkheid van deze instellingen voor de continuïteit van zorg in de regio?
Ik kan me voorstellen dat dit een lastig punt is voor de zorgkantoren. Aan de andere kant ligt hier ook een uitdaging voor het zorgkantoor en voor nieuwe zorgaanbieders. Het zorgkantoor moet zorgen voor voldoende keuze voor de cliënt en kunnen zich ook tot nieuwe aanbieders wenden om voldoende zorgaanbod te realiseren.
Erkent u dat het in 2008 bekend was dat het marktaandeel bij een fusie van Amsterdam Thuiszorg met Cordaan reden was voor de NMa om negatief te zijn over die fusie?3
Nee, dat erken ik niet. De NMa heeft in december 2007 onderzoek gedaan naar een mogelijke concentratie van zorgaanbieders, bij een fusie tussen Stichting Amsterdam Thuiszorg en Cordaan. De NMa heeft toen aangegeven wel problemen te zien ontstaan. Na een remedievoorstel van diverse partijen en onderzoek en raadpleging van andere marktpartijen heeft de NMa vastgesteld dat twee andere zorginstellingen geschikte kopers zijn en dat er door de afstoting geen nieuwe mededingingsproblemen ontstaan.
Erkent u dat de overname van Amsterdam Thuiszorg in 2008 het moment was om Cordaan in zijn geheel te onderzoeken op inhoudelijke zorgfuncties? Is dit gebeurd?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van de fusie voor onder andere de kwaliteit van zorg en heeft geconcludeerd dat er aan de voorwaarden die de NMa heeft gesteld is voldaan. Een apart onderzoek gericht op de inhoudelijke zorgfuncties was niet aan de orde.
De toegenomen arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Flexwerkers vaker afgekeurd?1
Ja.
Wat zijn de redenen voor de aanzienlijke stijging in het aantal gevallen van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid onder mensen met een flexibel arbeidscontract?
De WIA-instroom is de afgelopen jaren opgelopen van 21 000 uitkerings-gerechtigden in 2006 naar 29 300 uitkeringsgerechtigden in 2009. Ondanks deze groei bedraagt de WIA-instroom minder dan een derde van de WAO-instroom in de jaren 2001 en 2002.
De groei van de WIA-instroom kent twee oorzaken:
De groei van de WIA-instroom heeft zowel betrekking op werknemers met een vast dienstverband als vangnetters. De WIA-instroom vanuit het vangnet bedraagt in 2009 13 600 mensen. Bij zieke vangnetters gaat het vooral om zieke werknemers die geen werkgever (meer) hebben. Binnen de totale groep vangnetters worden 3 hoofdgroepen onderscheiden; uitzendkrachten, werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke werklozen. Bij deze groepen zijn wat betreft de WIA-instroom verschillende ontwikkelingen zichtbaar. De instroom in de WIA van uitzendkrachten is in de periode 2006–2009 bijna verdubbeld. Daar tegenover staat dat de instroom van zieke werklozen en mensen met een tijdelijk dienstverband maar beperkt is gestegen. Beide ontwikkelingen houden direct verband met de ontwikkeling van omvang van de betreffende groepen. Deze ontwikkelingen zijn overigens geen vaststaand gegeven. De recente ontwikkeling duidt op een daling van het aantal uitzendkrachten en een stijging van het aantal werklozen dat zich zal vertalen naar de instroom in de Ziektewet.
In hoeverre slaagt het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) erin zieke flexwerkers in de ziekteperiode te re-integreren? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Thans bereikt ca. 6%van de ziekmeldingen het einde van de wachttijd. De overige ziektegevallen stromen eerder uit de Ziektewet.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 september over ontwikkelingen rond het vangnet-Ziektewet ben ik uitvoerig ingegaan op de positie van zieke vangnetters en de re-integratie-inspanningen van UWV. Zieke vangnetters vormen een heterogene en moeilijk bemiddelbare groep. 80% van de zieke uitzendkrachten herstelt binnen twee weken. Wat betreft het langerdurend verzuim van zieke vangnetters zijn extra inspanningen nodig. Enerzijds gaat het om modernisering van de Ziektewet. Anderzijds betreft het verbetering van de uitvoering. Hiertoe zijn extra inspanningen opgenomen in het Plan van Aanpak verbetering ZW-arborol van UWV dat ik de Tweede Kamer als bijlage bij mijn genoemde brief heb gezonden.
UWV streeft naar een stijging van het aantal hersteldverklaringen en het aantal werkenden van ruim 40% in 2013. UWV zet nu al een aanzienlijk aantal korte interventies in, gericht op herstel (eind 2009 ca. 16 000). De afgelopen periode heeft UWV voorts meer trajecten ingezet voor zieke vangnetters, gericht op re-integratie naar werk. In 2007 werden nog 3 842 nieuwe trajecten ingezet, in 2009 was dit gestegen naar 5905. De plaatsingspercentages (duurzaam werk na een traject) over de twee laatste jaren zijn 34% voor 2007 en 24% voor 2008. Hierbij zij aangetekend dat nog niet alle trajecten die in 2008 zijn gestart zijn afgerond en dat in 2008 de economische conjunctuur aanzienlijk verslechterde. In het plan van aanpak is aangegeven dat UWV de komende jaren extra trajecten zal inzetten om de geformuleerde doelstellingen te realiseren.
Bent u van mening dat werkgevers verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de re-integratie van flexwerkers? Kunt u dit nader toelichten?
In mijn bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief van 6 september jl. over ontwikkelingen omtrent het vangnet-Ziektewet, heb ik aangegeven dat modernisering van de Ziektewet noodzakelijk is. In dat kader zal ik ook de financieringssystematiek en de verantwoordelijkheidsverdeling bij re-integratie van zieke vangnetters bezien.
Het recht van grensarbeiders op AOW |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederbelg raakt AOW-inleg kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat ondanks schriftelijke verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opbouw van AOW-rechten een ondernemer, wonend in België, vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot wat in het onderhavige krantenartikel wordt gesteld?
Ja, dat kan zich voordoen.
De burger die niet (langer) in Nederland woont, is in beginsel niet (langer) verzekerd voor de AOW. Wel verzekerd is de niet-ingezetene die feitelijk substantieel in Nederland werkt. Louter de eigen verklaring van een niet-ingezetene dat hij of zij feitelijk substantieel in Nederland werkt of heeft gewerkt, volstaat niet. Verificatie vindt plaats aan de hand van registraties van bijvoorbeeld UWV en Belastingdienst waaruit de gestelde arbeid in Nederland zal (moeten) blijken. Daarnaast zijn gegevens over eventuele in het woonland vervulde werktijdvakken van belang. De SVB ontvangt deze gegevens van het bevoegde zusterorgaan van het woonland op het moment dat het zusterorgaan voor een betrokkene een AOW-pensioen aanvraagt. Deze gegevens bepalen of op grond van de Europese verordening de wetgeving van het woonland van toepassing is (geweest) of dat de niet-ingezetene onderworpen (en dan meestal ook verzekeringsplichtig) was op grond van Nederlandse wetgeving.
De SVB verstrekt elke burger op verzoek en desgewenst ook voor de 65e verjaardag informatie over zijn actuele verzekeringspositie op grond van de AOW. De SVB informeert de burger dan in beginsel aan de hand van de casuspositie en gegevens die de burger zelf bij zijn verzoek presenteert, maar onder voorbehoud van de juistheid en volledigheid daarvan. In een aantal situaties zijn die gegevens immers pas in een (veel) later stadium beschikbaar of in andere overheidsregistraties opgenomen en verifieerbaar. Als op een later tijdstip de eigen opgave van de burger over diens woon/werksituatie niet blijkt te stroken met de feiten of met bedoelde registraties, dan geldt het gemaakte voorbehoud en is de SVB op grond van het EG-recht gehouden de eerder verstrekte informatie weer in te trekken. Immers, anders zou het woonland niet bevoegd zijn om de daar verschuldigde premies te heffen.
Bij grensoverschrijdende woon-/werksituaties kan het in het geval van een directeur-grootaandeelhouder of andere ondernemer voorkomen, dat de (eerdere) eigen opgave niet blijkt te stroken met de in Nederland en/of woonland geregistreerde gegevens. De SVB stelt de burger dan in de gelegenheid om alsnog met betrouwbare authentieke stukken aan te tonen dat hij of zij ondanks het ontbreken van ingezetenschap toch verzekerd is (gebleven) voor de AOW.
Is het mogelijk dat iemand jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen? Deelt u de mening dat, indien de ondernemer in kwestie inderdaad geen of beperkte AOW-rechten heeft opgebouwd, hij volledig gecompenseerd moet worden voor de teveel betaalde premies? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheid kan zich niet voordoen.
Iemand betaalt uitsluitend premies als iemand verzekerd is en niet andersom. Als een burger in het verleden verplichte premies blijkt te hebben betaald terwijl (naderhand blijkt dat) hij niet verzekerd was, dan kan hij de onverschuldigde betaalde premies terugvragen bij de belastingdienst. Mocht deze mogelijkheid van premierestitutie zijn verjaard, dan compenseert de SVB de onverschuldigd betaalde premies met een extra AOW-opbouw. Op grond van de door haar gepubliceerde beleidsregel, handelt de SVB alsof het vrijwillige betaalde premies betroffen. Dat wil zeggen dat het uitblijven van een (tijdige) aanmelding voor de vrijwillige AOW-verzekering wordt gepardonneerd. Daardoor komt het nooit voor dat er geen AOW-rechten staan tegenover betaalde maar niet-gerestitueerde AOW-premies.
Een oordeel over een concreet individueel geval is uitsluitend voorbehouden aan de betreffende uitvoeringsinstantie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het niet mogelijk dat een betrokkene jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen.
Deelt u, gezien het feit dat ondanks schriftelijke verklaringen van de SVB over de opbouw van AOW-rechten, iemand vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft, de mening dat dit proces niet voldoende transparant is voor grensondernemers? Zo nee, waarom niet?
De EG-coördinatieverordening 883/2004 beoogt te voorkomen dat de burger bij grensoverschrijdende (en al dan niet zelfstandige) arbeid in meer dan één lidstaat verzekeringsplichtig en daardoor ook meervoudig premieplichtig is. Als feitelijk substantieel grensoverschrijdend beroepswerkzaamheden worden verricht, wijst de verordening de lidstaat aan waarvan de wetgeving exclusief op een betrokkene van toepassing is. Meestal is dat de wetgeving van het werkland of – als men een zeker deel van dezelfde werkzaamheden ook in het woonland verricht – de wetgeving van het woonland. Over elke periode ontstaat daardoor slechts in één lidstaat premieverplichtingen, maar ook opbouw van ouderdomspensioen. Elke lidstaat waar men in de actieve periode verzekerd en dus premieplichtig is geweest, betaalt uiteindelijk naar rato van die periode een deel van het totale ouderdomspensioen.
Indien een ondernemer vooraf of zo spoedig mogelijk daarna grensoverschrijdende arbeid meldt bij het bevoegde socialezekerheidsorgaan, verkrijgt hij direct alle informatie over de gevolgen van het grensoverschrijdend gaan werken voor bijvoorbeeld aangifte- en premieplicht, ziektekosten-verzekering en pensioenopbouw. Er zijn mij geen signalen bekend, dat deze informatie ontoereikend is.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om ondernemers de kans te geven eenmaal vóór hun 65ste bij de SVB een zogenaamde «AOW-check» te laten doen, waarbij het onderzoek zoals dit nu bij de leeftijd van 65 wordt gedaan, eerder wordt gedaan door de SVB, opdat onvoldoende verzekerde ondernemers nog tijd hebben om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, kan elke burger op elk moment bedoelde check laten doen. Daarnaast verstrekt de SVB in het kader van de overgang naar een positieve verzekerdenregistratie burgers al op steeds jongere leeftijd een vervroegd verzekeringsoverzicht. Eventuele misverstanden over de verzekerings- en premieplicht kunnen daardoor in een steeds vroeger stadium aan het licht en tot oplossing komen.
Kan de door de regering aangestelde «grensmakelaar», die helpt bij het oplossen van problemen die mensen ondervinden wanneer zij in grensgebieden werken en wonen, een rol spelen in bovengenoemde problematiek? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS), waar de Grensmakelaar voorzitter van is, heeft tot taak in overleg met de buurlanden problemen te helpen oplossen die een goede samenwerking in grensregio's in de weg staan. De focus is daarbij op knelpunten die grensregio’s niet zelf kunnen oplossen en die in goed overleg met het rijk en buurlanden moeten worden aangepakt. De Taskforce en haar voorzitter sturen en stimuleren op hoofdlijnen. De Grensmakelaar zelf heeft als voornaamste taak om partijen uit binnen- en buitenland bij elkaar te brengen en hij is het gezicht naar buiten in overleg met buurlanden.
Het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten en het nemen van beslissingen in individuele gevallen is en blijft de verantwoordelijkheid van betrokken departementen en instellingen aan beide zijden van de grens.
In de situatie dat een betrokkene al dan niet onbewust, essentiële en consistente gegevens niet (tijdig) verstrekt of dat die gegevens onjuist blijken te zijn zodat achteraf correctie nodig is, volstaat afstemming tussen SVB, Belastingdienst en het Zusterorgaan.
Vormen problemen rondom grensarbeiders in het algemeen en sociale uitkeringen in het bijzonder, aanleiding om die binnen het verband van de Taskforce Grensoverschrijdende samenwerking (GROS) aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende knelpunten die besproken worden binnen de Taskforce GROS betreffen de problematiek van grensarbeiders.
Zo heb ik en mijn toenmalige ambtsgenoot Laumann uit Noordrijn Westfalen op 31 maart jl. in Venlo een gezamenlijk informatieportaal gelanceerd. Dit webportaal geeft grensarbeiders informatie over zaken als sociale uitkeringen, kinderbijslag, belastingen, arbeidsrecht etc. Deze informatie wordt zoveel mogelijk toegesneden op de persoonlijke situatie. Voorbereidingen zijn in gang gezet om een soortgelijk portaal met België te ontwikkelen
Bij brief van 18 juni 2010 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om onder voorwaarden de mogelijkheid te scheppen dat een kennismigrant uit een land buiten de EU die in Duitsland of België wil (blijven) wonen, makkelijker toegang kan krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hiertoe zal de kennismigrantenregeling in de Wet uitvoeringsregels van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) worden veranderd en – in het kader van de lopende herziening van Wav – in 2011 in werking treden.
De Soedanese president Omar al-Bashir |
|
Magda Berndsen (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Soedanese president Al-Bashir Kenia bezoekt in verband met de vernieuwde grondwet van Kenia?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat Kenia, in verband met resolutie 1593 van de VN Veiligheidsraad en als ondertekenaar van het Statuut van Rome, president Al-Bashir moet arresteren vanwege het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof (ICC) heeft uitgevaardigd?
Ja.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen in zowel bilateraal als EU-verband en richting de VN Veiligheidsraad, die deze zaak naar het ICC heeft verwezen, toen president Al-Bashir een bezoek bracht aan Tsjaad, tevens een statenpartij van het Internationale Strafhof? Bent u tevreden met louter een EU-verklaring in dit geval?
Zodra duidelijk was dat president Al-Bashir naar Tsjaad afreisde, heeft Nederland in EU-verband onmiddellijk aangedrongen op het uitgeven van een verklaring door Hoge Vertegenwoordiger Ashton en een EU-demarche bij de autoriteiten van Tsjaad. Bovendien heeft Nederland door middel van een verklaring op dezelfde dag Tsjaad opgeroepen Al-Bashir aan te houden en over te leveren aan het ICC.
Heeft u in de aanloop naar deze bijeenkomst uw ernstige zorgen uitgesproken over deze uitnodiging tegenover de ambassadeur van Kenia in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval alsnog van plan de ambassadeur aan te spreken?
Op 2 september 2010 is met de Keniaanse ambassadeur het Nederlandse ongenoegen gedeeld over het onverwachte verschijnen van president Omar al-Bashir tijdens de grondwetceremonie op 27 augustus 2010. Kenia is opgeroepen zijn verplichtingen t.a.v. het ICC na te komen.
Welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Kenia ontvangen?
De Nederlandse ambassadeur is evenals alle andere EU-ambassadeurs verzocht weg te blijven bij een door de Keniaanse regering aangeboden officiële lunch op State House. Daarnaast gaf Hoge Vertegenwoordiger Ashton mede op Nederlands aandringen een verklaring uit waarin zij haar teleurstelling uitspreekt over Al-Bashirs aanwezigheid en waarin Kenia als ICC-verdragsstaat wordt herinnerd aan de plicht om uitvoering te geven aan de arrestatiebevelen. Nadien heeft de EU in Nairobi bovendien nog gedemarcheerd om het breed gedeelde ongenoegen over de Keniaanse handelwijze kenbaar te maken aan de autoriteiten.
Deelt u de mening dat het uitnodigen van Al-Bashir en zijn ontvangst door een minister uit de regering van de Keniase president Mwai Kibaki de suggestie wekken dat Kenia zich dubbelzinnig opstelt tegenover het Statuut van Rome, vooral nu Kenia zelf een zaak heeft lopen bij datzelfde Internationale Strafhof?
Ja.
Welke concrete handelingen zult u verrichten, in multilateraal en bilateraal verband, om ervoor te zorgen dat Kenia zich houdt aan de internationale rechtsregels in het algemeen en het Statuut van Rome in het bijzonder?
Ik ben bereid elke keer dat Al-Bashir naar een ICC-verdragsstaat reist in EU-verband aan te dringen op een spoedige, eensgezinde en consequente reactie van de Hoge Vertegenwoordiger. Ten aanzien van Kenia span ik mij actief in om uit te dragen dat Kenia als verdragsstaat de plicht heeft om personen tegen wie het Internationaal Strafhof een aanhoudingsbevel heeft uitgevaardigd, aan te houden en over te dragen. Nederland bevordert dat in EU-verband druk wordt uitgeoefend om Kenia te bewegen tot een andere opstelling. Nederland ondersteunt de rol van Kofi Annan, die als bemiddelaar nauw betrokken is bij het Keniaanse vredesproces, waarin ook het ICC een rol speelt bij pogingen de ernstige straffeloosheid in Kenia te beëindigen. De ontwikkeling van de rechtsstaat en het bestrijden van straffeloosheid zijn een hoofddoel van de Nederlandse bilaterale inzet in Kenia. Nederland ondersteunt daartoe onder meer het Kenia-programma van het International Centre for Transitional Justice. Dat programma richt zich op beleidsbeïnvloeding en publieksinformatie over thema’s die ook het ICC betreffen. Ook steunt Nederland mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor berechting van daders en de rechten van slachtoffers via het ICC.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de EU een beleid ontwikkelt om tot consequente reacties te komen in vergelijkbare gevallen, zodat bijvoorbeeld de ambassadeurs ter plaatse systematisch kunnen handelen?
Ja, Nederland zet zich in EU-verband voortdurend in om te komen tot een eengezind en consequent EU-beleid.
De herijking van de business case JSF |
|
Pauline Smeets (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u de gang van zaken rond de beïnvloeding vanuit de luchtvaartindustrie op de herijking van de business case JSF in de zomer van 2008, zoals beschreven in de Volkskrant, bevestigen?1 Zo nee, op welke punten klopt deze beschrijving niet?
Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Dijk (SP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 54.
Waarom heeft u de Kamer destijds niet terstond geïnformeerd over de rechterlijke procedure die de betrokken industrie op 2 juli 2008 tegen de Staat heeft aangespannen, het verloop van deze procedure en de daarop volgende overleggen met vertegenwoordigers van deze industrie, mede in het licht van het feit dat de regering kort daarvoor in het algemeen overleg over de JSF in de Kamer had gemeld dat de herberekening van het afdrachtpercentage uit de business case de komende zomer rustig diende te worden afgewacht?
De Staat en de Luchtvaartindustrie hebben gedurende lange tijd intensief overleg gevoerd over de herijking van de business case. De Kamer is voortdurend geïnformeerd over de relevante uitkomsten van en de vervolgstappen in dit proces. De gerechtelijke procedure waaraan in het Volkskrant artikel wordt gerefereerd is door de Luchtvaartindustrie ingetrokken en heeft geen invloed gehad op de uitkomst of het verloop van de herijking van de business case.
Is het waar dat de regering daarbij niet is ingegaan op de voorwaardelijke eis dat Nederland ook werkelijk JSF’s gaat kopen, maar dat de bijkomende «voordelen» van zo’n aankoopbesluit door Nederland uiteindelijk wel zijn meegenomen bij de berekening van het definitief afgesproken afdrachtspercentage? In hoeverre is dit afwijkend van de oorspronkelijke parameters uit de betreffende Medefinancieringsovereenkomst (MFO)? Kan alleen daaruit ook al de conclusie getrokken worden dat, mocht Nederland niet overgaan tot aanschaf van de JSF als opvolger van de F16, de belofte dat de Nederlandse deelname aan de ontwikkeling (SDD) van de JSF de «belastingbetaler geen cent gaat kosten» niet zal kunnen worden waar gemaakt?
Op 1 juli 2008 heeft de Staat conform de MFO aan de Luchtvaartindustrie het resultaat bekend gemaakt van de herijking van de JSF business case. Tevens is de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 90). Bij de herijking is de Staat uitgegaan van de parameters van de MFO. Een voorwaardelijke eis voor de aanschaf van de JSF is niet aan de orde. Het ontwikkelingskostenvoordeel dat Nederland als SDD-partner heeft bij de aanschaf van de JSF is een van de parameters die in overeenstemming met de MFO onderdeel uitmaakt van de business case. Dit aspect is vanaf 2002 bekend. Inmiddels is de business case herijkt en zijn aanvullende afspraken gemaakt met de industrie. Deze bevatten geen wijzigingen ten aanzien van het ontwikkelingskostenvoordeel. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223). Voorts verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Dijk (SP).
Kunt u een overzicht verschaffen wat op dit moment voor de Nederlandse staat, de Nederlandse belastingbetaler en de betrokken Nederlandse bedrijven nog de voor- en nadelen zijn van de uitvoering van de betreffende MFO, sinds de herijking van de business case en het daarbij vastgestelde definitieve afdrachtpercentage, rekening houdend met de volgende feiten:
Ik herken mij niet in de vraag 4 als feit veronderstelde opvattingen.
In de MFO van 2002 is vastgelegd hoe het verschil tussen deelname aan de ontwikkeling van de JSF en het kopen van de plank moet worden berekend. De Staat en de Luchtvaartindustrie zijn in de MFO overeengekomen dat het verschil («Tekort») in deze business case voor rekening komt van de Luchtvaartindustrie. In 2002 is de looptijd van de overeenkomst bepaald op 50 jaar. De achtergrond en inhoud van de business case is onder meer uitvoerig beschreven in de brief aan de Kamer van 11 februari 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 8, blz. 14 t/m 18 en blz. 22 en 23) en bovendien is een en ander met de Kamer besproken tijdens het notaoverleg van 2 april 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 12). De definitie van het Tekort en de elementen die van belang zijn voor de vaststelling daarvan zijn beschreven in artikel 3.3 van de MFO.
Conform de MFO is de business case in 2008 herijkt. Vervolgens hebben de betrokken partijen in 2010 overeenstemming bereikt over het afdrachtpercentage van gemiddeld 3 waarmee gedurende de resterende looptijd van de MFO de private bijdrage van € 105 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) door de industrie via de afdrachten over de JSF-gerelateerde omzet moet worden terugbetaald. De MFO biedt de Staat daarmee de juridische basis om het Tekort daadwerkelijk terug te ontvangen. Voorts verwijs ik naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (SP), in het bijzonder vraag 5.
Welke conclusie trekt u uit de balans van deze voor- en nadelen?
Zie antwoord vraag 4.