Het nieuwe immigratierecord |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hebt u kennisgenomen van het feit dat vorig jaar met 150 000 toegelaten immigranten opnieuw een record is gebroken?1
Ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat uit dit nieuwe immigratierecord eens te meer blijkt dat de maatregelen uit het gedoogakkoord snel ingevoerd moeten worden? Zo ja, kunt u voor alle maatregelen aangeven wanneer zij in werking zullen treden?
Met de maatregelen in het regeerakkoord legt het kabinet een ambitieus pakket neer dat is gericht op ombuiging, beheersing en vermindering van de immigratie. Enkele maatregelen uit het regeerakkoord hebben inmiddels al vorm gekregen, bijvoorbeeld de aanpassing van het beleid over het mogen afwachten van voorlopige voorzieningen, waarover uw Kamer is geïnformeerd2. Voor een aantal andere maatregelen geldt dat uw Kamer in brieven is geïnformeerd over de planning daarvan. Ik verwijs hier graag naar de planningsbrief d.d. 22 november 20103, de «roadmap» Europese inzet migratiebeleid4 en de brief «Beleidsvisie stroomlijning toelatingsprocedures»5 die ik op 22 februari jl. aan uw Kamer heb toegezonden.
Het is niet mogelijk voor alle maatregelen separaat aan te geven wanneer deze in werking treden. De inwerkingtreding van maatregelen is daarvoor te zeer afhankelijk van externe factoren en processen, bijvoorbeeld de omstandigheid dat een aantal maatregelen aanpassing van EU-regelgeving vergt, waarbij de planning afhankelijk is van nog te nemen stappen in EU-verband die meestal door de Europese Commissie moeten worden ingeleid en waarvoor thans nog geen planning is te geven. Mijn inzet is er nadrukkelijk op gericht de in het regeerakkoord genoemde maatregelen op de kortst mogelijke termijn door te voeren. Ik zal uw Kamer van de voortgang van de verschillende maatregelen op de hoogte houden en berichten over de daarbij geldende planning wanneer dat mogelijk is.
Deelt u de zorg dat ook uit de cijfers is gebleken dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren en er dus een beeld ontstaat dat veelal laag opgeleide (niet Nederlands sprekende mensen) binnenkomen en goed opgeleide mensen vertrekken?
Nee. Uit de gepresenteerde cijfers komt mijns inziens niet naar voren dat steeds meer autochtone Nederlanders emigreren. Uit de onderliggende cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt eerder het tegendeel.
Uit de berichtgeving van het CBS blijkt dat in 2010 meer in Nederland geboren personen uit Nederland emigreerden dan in 2009. Onder in Nederland geboren personen bevinden zich echter niet alleen autochtonen maar ook (tweede generatie) allochtonen. Voorts berichtte het CBS dat zich in 2010 een stijging voor heeft gedaan in het aantal immigranten, maar ook in het aantal emigranten geboren in andere EU-lidstaten.
De onderliggende cijfers van het CBS laten zien dat emigratie van in Nederland geboren personen sinds 2006 elk jaar daalde en nu voor het eerst, in 2010, licht is gestegen (met 2%). Binnen deze groep is de emigratie van autochtonen licht gedaald, terwijl de emigratie van (tweede generatie) allochtonen is gestegen. Daarnaast steeg de immigratie van personen die in een ander westers land zijn geboren met 9%, waar de emigratie van deze groep met 2% steeg. Wat de groep mensen betreft die geboren zijn in een niet-westers land daalde de immigratie in 2010 met 2% en steeg de emigratie uit Nederland met 14%.
Het CBS heeft deze immigratie- en emigratiecijfers in zijn berichtgeving over het verloop van de bevolking niet gekwalificeerd naar opleidingsniveau of het criterium of Nederlands wordt gesproken of niet. Noch heeft het CBS bericht over de onderliggende migratiemotieven van de immigranten en emigranten.
Indien migratie wel in samenhang met opleiding of afkomst wordt bezien, ontstaat een gevarieerd beeld. Zo blijkt uit recent onderzoek van het bureau Regioplan naar motieven van hoger opgeleide emigranten niet dat er sprake is van massaal vertrek. Autochtonen emigreren vooral vanwege het verlangen naar de ruimte en naar een mooie natuur. Het rapport van dit onderzoek is op 26 januari jl. door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Tweede Kamer aangeboden.6
Voorts blijkt uit recent onderzoek van het CBS, gepubliceerd in het Jaarrapport Integratie 20107, dat er onder de tweede generatie allochtonen geen sprake is van braindrain. Onder de tweede generatie zijn het vooral de lager opgeleiden die Nederland verlaten.
Daarnaast blijkt bijvoorbeeld uit informatie van de IND dat vreemdelingen die gebruik maken van de Nederlandse kennismigrantenregeling afkomstig zijn uit een breed scala van landen. Deze vreemdelingen hebben de nationaliteit van zowel westerse als niet-westerse landen.
De beloning van de voorzitter van de Raad voor de Veiligheid |
|
Ronald van Raak |
|
Welke bijzondere arbeidsvoorwaarden, op het gebied van beloningen, vervoer en personeel, heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid bedongen?1 Waarom krijgt de nieuwe voorzitter een oproepbaarheidstoeslag van 10 procent?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) aan mij, antwoord op vraag 2. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1706)
Welke verschillen zijn er in de arbeidsvoorwaarden en salariëring tussen de nieuwe voorzitter en de oude voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid?
Voor de vorige voorzitter gold een vergoeding op basis van vijf werkdagen per week. Ook deze vergoeding was vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de WRR. De vorige voorzitter beschikte vanuit zijn functie als voorzitter van de Onderzoeksraad geen aanvullende voorzieningen, zoals een dienstauto met chauffeur, aangezien daarin al was voorzien in zijn hoedanigheid als lid van het Koninklijk Huis. Bovendien had de vorige voorzitter reeds de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, waardoor ook geen voorziening voor pensioenopbouw aan de orde was.
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor veiligheid een verbouwing heeft moeten doorvoeren, omdat anders het meubilair van de nieuwe voorzitter niet zou passen? Wat waren de totale verbouwingskosten?
De onderzoeksraad is, als zelfstandig bestuursorgaan, voor bedrijfsvoeringsaangelegenheden zoals de interne inrichting van het gebouw, zelf verantwoordelijk. De voorzitter heeft binnen die verantwoordelijkheid zijn wensen ten aanzien van de inrichting van zijn kantoor tot uitvoering laten brengen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedoelde meubilair persoonlijk eigendom van de voorzitter is en overigens al meer dan 20 jaar oud. De verbouwingskosten bedroegen circa € 13 500.
Waarom heeft de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid een eigen chauffeur? Klopt het dat er een nieuwe dienstauto is aangeschaft?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van de leden Brinkman en Elissen (beiden PVV) onder nummer 2011Z02827, antwoord op vraag 4. Wellicht ten overvloede merk ik hier op dat de wijze waarop de Onderzoeksraad uitvoering geeft aan de verstrekking van de faciliteit zoals een dienstauto met chauffeur, tot de zelfstandige verantwoordelijkheid van de raad behoort.
Deelt u de zorgen dat het optreden van de nieuwe voorzitter de beeldvorming rondom de Onderzoeksraad voor veiligheid geen goed doet?
Ik heb geen zorgen over het optreden van de nieuwe voorzitter van de Raad.
Het in bescherming nemen van een veroordeelde pedofiele priester |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat kardinaal Simonis in de periode dat hij aartsbisschop van Utrecht was een veroordeelde pedofiele priester heeft beschermd?1
Ja.
Heeft er vervolging plaatsgevonden in deze zaak? Zo ja, heeft dit uiteindelijk tot een veroordeling geleid? Zo nee, waarom niet?
In de periode dat de priester werkzaam was in het bisdom Utrecht zijn er twee aangiften tegen hem gedaan. In december 2007 is aangifte gedaan van ontuchtige handelingen. De zaak is geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
Op 9 juli 2008 is opnieuw aangifte gedaan. Pas toen het dossier was ingezonden aan het OM werd duidelijk dat deze aangifte feiten bleek te bevatten waarvan het laatste gepleegde feit op 26 augustus verjaard was. Om die reden is ook deze zaak geseponeerd.
Indien er sprake was van een veroordeling, welke straf is deze priester opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat de betreffende priester pas vorig jaar disciplinair is gestraft en dat oud-kardinaal Simonis eerder deze sanctie had geweigerd, als een signaal kan worden opgevat dat sancties vanuit de kerk opgelegd niet of in ieder geval niet altijd, effectief en passend zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Het behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid om een oordeel te vellen over feiten en maatregelen in arbeidssituaties buiten die welke onder mijn directe verantwoordelijkheid als overheidswerkgever vallen.
Is het misbruik door deze priester meegenomen in het onderzoek van de commissies Deetman en Samson? Zo nee, waarom niet? Wat zegt dat volgens u over de volledigheid van de onderzoeken?
De commissies Deetman en Samson doen geen mededelingen over individuele gevallen en deswege heb ik geen informatie over de feiten die de commissie Deetman onderzoekt. Ik wacht de rapporten af. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat deze onderzoeken niet volledig zouden zijn.
Welke mogelijkheden zijn er om iemand die plegers van misbruik in bescherming neemt of in gelegenheid stelt om opnieuw kinderen te misbruiken, in juridische zin aan te pakken?
Het in bescherming nemen van plegers van misbruik is als zodanig niet strafbaar gesteld. Het gelegenheid bieden aan het plegen van bepaalde strafbare feiten kan in bepaalde gevallen strafbaar zijn. Het is echter aan de strafrechter om te bepalen of daarvan in individuele gevallen sprake is.
Deelt u de mening dat voor de beroepsgroep van priesters met pastorale taken of vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies, een verklaring omtrent gedrag verplicht zou moeten worden? Zo ja, op welke wijze gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie vooralsnog geen reden voor een wettelijke verplichting. Met een dergelijke wettelijke maatregel zou de verantwoordelijkheid in volle omvang verschuiven naar de overheid, terwijl die juist primair thuishoort bij de organisaties waarbinnen deze mensen werkzaam zijn. Evenwel kan het overleggen van een verklaring omtrent gedrag onderdeel zijn van de screening door werkgevers.
Indien uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman hiertoe aanleiding geven, zal ik de noodzaak van aanvullend beleid opnieuw bezien.
Bent u van mening dat het opleggen en handhaven van een strafrechtelijk beroepsverbod een adequate straf kan zijn om hernieuwd misbruik te voorkomen? Zo ja, gaat u zorgen dat dit middel vaker wordt gebruikt bijvoorbeeld door met het Openbaar Ministerie een richtlijn ten aanzien van de strafeis in dergelijke zaken te formuleren? Zo nee, waarom niet?
Een beroepsverbod kan worden opgelegd als iemand in het kader van zijn beroep of ambt een strafbaar feit pleegt. Deze persoon mag dan voor een bepaalde tijd dat beroep of ambt niet uitoefenen. Dit heet «ontzetting uit beroep of ambt». Preventie en bescherming staan voorop bij rechters die een beroepsverbod opleggen.
Indien uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman hiertoe aanleiding geven, zal ik de noodzaak van aanvullend beleid opnieuw bezien.
Heeft kardinaal Simonis, al dan niet onder ede, ontkent kennis te hebben genomen van misbruik binnen de katholieke kerk? Zo ja, hoe oordeelt u over die uitspraken in het licht van bovenstaande zaak?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de uitspraken van kardinaal Simonis.
Deelt u de mening dat in het kader van deze zaak de uitspraak «Wir haben es nicht gewusst», door kardinaal Simonis in het tv-programma Pauw en Witteman gedaan extra ongepast is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat over de oprechtheid van de uitspraak «ik ben ontdaan en beschaamd» van kardinaal Simonis in hetzelfde programma in het licht van het bovenstaande tenminste twijfel kan bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de OPTA twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven?1
Het gaat hier om een discussie tussen OPTA als toezichthouder op de naleving van de eisen die de Postwet 2009 stelt aan de universele postdienst en TNT Post als leverancier van de universele dienst.
OPTA heeft niet gesteld dat zij twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT Post, maar dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat TNT aan de 95%-norm voldoet. OPTA heeft onder andere gevraagd om een uitsplitsing van de bezorgkwaliteit naar bezorgdagen. TNT geeft aan dat voor de losse post de norm van 95% is gehaald en zij een algeheel overzicht van de uitkomsten van de metingen heeft verstrekt en inzichtelijk heeft gemaakt hoe die uitkomsten zijn gewogen. Het is aan OPTA om te bepalen welke informatie zij nodig heeft voor de uitvoering van haar taken.
Welke redenering hanteert TNT om de kwaliteit van de postbezorging te berekenen op basis van een gewogen gemiddelde, waarbij zij uitkomt op een kwaliteit van 95,2%? Welke wegingsfactoren worden gebruikt?
De kwaliteitsnorm voor de universele dienstpost is op 95% gesteld. Dat betekent dat gemiddeld per jaar 95% van de brieven die aan de gestelde eisen voldoen binnen 24 uur moeten worden bezorgd.
Het onderzoeksbureau Intomart GfK verstuurt in opdracht van TNT Post elke maand ca. 5 000 proefbrieven; jaarlijks ca. 60 000 brieven. Dit levert ongewogen gemiddelden op. Vervolgens worden de uitkomsten omgewerkt naar een gewogen gemiddelde aan de hand van de werkelijke aantallen brieven per maand, aan de hand van de volgende kenmerken: periodes van het jaar, wijze van adressering (machinegeschreven, handgeschreven) en gewichtsklassen. Er wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de hoeveelheid post die met overnight service wordt verzonden in de maand december, welk volume sterk afwijkt van de andere maanden van het jaar. Zo wordt het gewogen gemiddelde per jaar bepaald.
Waarom wil TNT volgens de OPTA niet inzichtelijk maken hoe ze de weging berekent, terwijl het berekende percentage cruciaal afhangt van de precieze weging, omdat het ongewogen gemiddelde op 94,8% uitkomt?
TNT heeft aan OPTA gerapporteerd hoe zij de weging bepaalt en de meetresultaten weegt. De daadwerkelijke wegingsinformatie heeft TNT volgens OPTA niet geleverd, hetgeen door TNT wordt betwist. TNT wijst daarbij naar eerdere afspraken daarover met OPTA en de controle door de accountant. De verklaring van de accountant, vergezeld van de controleplannen en het controleverslag, is bij de rapportage geleverd.
Met welk significantieniveau komt het door TNT bepaalde gewogen gemiddelde van 95,2% uit boven de limiet van 95%?
Het significantieniveau wordt niet benoemd in de wettelijke definities en de definities van de Europese normen als te rapporteren parameter. TNT Post heeft dan ook niet over het significantieniveau gerapporteerd. In de Europese norm staat vermeld dat een 95%-betrouwbaarheidsinterval dient te worden gegeven dat een nauwkeurigheid dient te hebben van maximaal 1% onder en 1% boven de gemeten waarde. De nauwkeurigheid van het door TNT Post gerapporteerde betrouwbaarheidsinterval bedraagt 0,21%, zodat de meting aanzienlijk nauwkeuriger is dan volgens de norm wordt vereist, volgens TNT.
TNT Post geeft aan dat het betrouwbaarheidsinterval voor de losse post ligt tussen 94,9% en 95,4%, hetgeen betekent dat de kans dat het gewogen gemiddelde daartussen ligt 95% bedraagt.
Op basis van dit betrouwbaarheidsinterval kan volgens OPTA worden geschat dat de standaarddeviatie 0,125 is. Verder ligt het door TNT Post aan OPTA gerapporteerde gewogen gemiddelde op 95,2%. Met deze gegevens, uitgaande van een normaalverdeling, kan volgens OPTA de kans dat het gemiddelde boven de 95% ligt worden geschat op 89%.
Deelt u de mening dat het bericht dat OPTA twijfelt aan de bezorgkwaliteit van TNT en dat TNT weigert openheid van cijfers te geven het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de onderbezetting bij TNT, het sjoemelen met post door de leiding, de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Neen, OPTA stelt dat zij niet met zekerheid kan vaststellen dat TNT aan de kwaliteitseis voldoet, omdat volgens OPTA op basis van de wettelijk voorgeschreven systematiek, in het bijzonder de te hanteren statistische definities, niet uit te sluiten valt dat de werkelijke uitkomst onder de 95% ligt.
Het gaat hier om het toezicht op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de universele postdienst. Deze eisen golden ook de volledige openstelling van de postmarkt. Afgezien van het feit dat het hier om fractionele verschillen gaat, zie ik niet hoe daar de conclusie aan kan worden verbonden dat de concurrentie in de postsector is mislukt.
De informatievoorziening palliatieve zorg |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Den Hartog Zorgadvies en het Lindeboom Instituut in opdracht van Agora en de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), waaruit blijkt dat blijkt dat de bestaande informatie over palliatieve zorg niet altijd even goed aansluit bij de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers?1
Een van mijn medewerkers heeft op 4 februari 2011 een werkconferentie te Bunnik bijgewoond, waarin de conceptresultaten van voornoemde onderzoeken zijn gepresenteerd.
De rapporten zijn overigens ten tijde van het opstellen van dit antwoord nog niet in mijn bezit.
Herkent u de problematiek die in het rapport geschetst wordt?
Een van de actiepunten uit het Plan van Aanpak Palliatieve Zorg 2008–2010 was om meer inzicht te krijgen in de informatiebehoefte van het algemene publiek, patiënten en (potentiële) mantelzorgers, om zo te komen tot een samenhangende en doelgroepgerichte publieks- en patiëntenvoorlichting. Deze rapporten zijn een uitvoering van dit actiepunt.
Met deze rapporten bestaat nu meer inzicht over informatievoorziening rond palliatieve zorg.
Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aan te laten sluiten op de informatiebehoeften van de verschillende doelgroepen?
Eerst na zorgvuldige bestudering van de rapporten, die als gezegd nog niet tot mijn beschikking staan, kan in samenwerking en afstemming met het veld worden bepaald hoe kan worden bereikt dat de informatievoorziening rond palliatieve zorg beter aansluit op de informatiebehoeften, met oog voor de verschillende doelgroepen, die verschillende behoeften hebben.
Het ligt overigens wel in de rede dat een vorm van borging hiervan in het zorgproces tot de mogelijkheden behoort.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met de conclusie dat er veel materiaal beschikbaar is, maar dat die informatie lang niet altijd even goed zijn weg vindt via de hulpverlener naar de verschillende doelgroepen? Hoe gaat u hulpverleners motiveren om mensen beter te informeren over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Nadat ik de rapporten heb bestudeerd, zal ik bezien in hoeverre ik de conclusies uit de rapporten kan meenemen bij de ontwikkeling van een module voor palliatieve zorg.
Daarnaast kan het ZonMw-verbeterprogramma, dat is gericht op de professional, een rol spelen bij de verbetering van de informatievoorziening over palliatieve zorg.
Verder is van belang dat ZonMw in januari 2011 de oproep van het ZonMw-programma Palliatieve zorg Goed beschrijven van goede voorbeelden heeft geplaatst, waarin als speerpunt is opgenomen: het versterken van de regiefunctie van de cliënt/naasten en het beschrijven van goede voorbeelden over communicatie met patiënt, mantelzorger of interculturele palliatieve zorg. Resultaten worden vanaf medio 2012 verwacht.
Welke rol ziet u voor verzekeraars weggelegd in de informatievoorziening over palliatieve zorg?
Samen met het veld, waaronder Agora en de NPV, zal worden bezien hoe de informatievoorziening kan worden geoptimaliseerd. De rol van de zorgverzekeraars zal hierin worden meegenomen.
Het bericht dat vakantieparken kosten verzwijgen |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentenbond waaruit blijkt dat vakantieparken kosten niet duidelijk genoeg communiceren?1
Ja.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een ontbrekende transparantie voor de consumenten? Zo nee, waarom niet?
Ik wil voorop stellen dat ik eraan hecht dat consumenten in staat moeten worden gesteld om op basis van juiste en volledige informatie hun koopbeslissing te nemen. Om dit te waarborgen, bestaat reeds wet- en regelgeving. Zo is het aanbieders van producten en diensten op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken verboden onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van hun product of dienst, waaronder de prijs. Wanneer vakantieparken besluiten de door de betrokken gemeente vastgestelde toeristenbelasting aan de consument in rekening te brengen, dient de hoogte hiervan gelijk te zijn aan het door de gemeente vastgestelde bedrag te zijn. In het geval ondernemingen een hoger bedrag in rekening brengen doordat ze bijvoorbeeld andere kosten onder de post toeristenbelasting scharen, is sprake van onjuiste informatie. Bij collectieve overtredingen kan de Consumentenautoriteit handhavend optreden. Ik heb deze specifieke kwestie dan ook onder de aandacht gebracht van de Consumentenautoriteit.
Ook is sprake van zelfregulering via de Code Reisaanbiedingen, een bijzondere code van de Nederlandse Reclame Code. Deze code verplicht de daarbij aangesloten ondernemingen in reclame-uitingen de prijs te vermelden inclusief de bekende onvermijdbare bijkomende kosten, zoals de toeristenbelasting. De Code Reisaanbiedingen bevat onder andere nadere transparantievoorschriften. Volgens deze code is sprake van misleiding indien de aanbieder het begrip «belasting» gebruikt voor kosten die hij niet aan de overheid hoeft af te dragen. Indien een vakantiepark aangeeft te zijn gebonden aan deze Code, maar er in de praktijk niet naar handelt, kan dit een oneerlijke handelspraktijk opleveren. Consumenten kunnen klachten over het niet naleven van deze code indienen bij de Reclame Code Commissie. Wanneer marktpartijen uitspraken van de Reclame Code Commissie niet naleven, of wanneer er sprake is van recidive, kan de Consumentenautoriteit hiertegen handhavend optreden.
Ook kunnen consumenten een klacht indienen bij ConsuWijzer, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA. De klachten die via ConsuWijzer bij de Consumentenautoriteit terecht komen, vormen belangrijke signalen voor eventuele overtredingen van de betreffende regels. Zij kunnen voor de Consumentenautoriteit reden zijn om een onderzoek te starten. Tot dusverre zijn de meldingen in dit verband echter beperkt gebleven.
Bent u ook van mening dat het afkeurenswaardig is dat parken onder allerlei creatieve benamingen de toerist opzadelt met een veel hogere toeristenbelasting dan het daadwerkelijke bedrag dat de gemeente berekent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat bij het boeken van een vakantiebestemming standaard de optie voor een annuleringsverzekering is aangevinkt in de hoop dat de consument dit niet ziet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik acht het onwenselijk dat bij het boeken van een vakantiebestemming de optie voor een annuleringsverzekering vooraf is aangevinkt. Ik vind het namelijk belangrijk dat consumenten in staat worden gesteld om weloverwogen en bewuste keuzes te maken. Wanneer facultatieve prijstoeslagen, zoals een annuleringsverzekering, vooraf worden «aangevinkt» is dit minder goed mogelijk.
Omdat ik het onwenselijk acht dat consumenten mogelijk ongewild aan verplichtingen gebonden worden die via vooraf aangevinkte hokjes in het aanbod van aanbieders van producten of diensten tot stand komen, heeft Nederland in de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel consumentenrechten het voorstel van de Europese Commissie voor een verbod op vooraf afgevinkte hokjes ondersteund.
Deelt u de opvatting dat deze branche de consument voortaan beter moet informeren over gemeentelijke heffingen en reserveringskosten? Zo nee, waarom niet?
Het goed informeren van consumenten in het geval zij een product of dienst willen aanschaffen over onder andere bijkomende kosten, waaronder de gemeentelijke heffingen en reserveringskosten, dient te allen tijde plaats te vinden. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven dat bestaande wet- regelgeving dit belang waarborgt. In hoeverre in deze specifieke kwestie door de betrokken ondernemers in overeenstemming met deze wet- en regelgeving is gehandeld, is ter beoordeling aan de Consumentenautoriteit en uiteindelijk aan de rechter.
Geweldadige radicale moslims in Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bent u bekend met het feit dat radicale moslims in Indonesië steeds gewelddadiger optreden ten aanzien van andersdenkenden?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Dit neemt niet weg dat er sprake is van een toenemend aantal incidenten, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd in voldoende mate te doen. Vervolging en bestraffing van daders vindt nog nauwelijks plaats. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek. Het Indonesische parlement heeft aangegeven dit jaar prioriteit te geven aan het ontwerpen en aannemen van een wet ter bevordering van de tolerantie.
Deelt u de mening dat deze geweldsincidenten aantonen dat de godsdienstvrijheid voor christenen en andere religieuze minderheden in Indonesië steeds verder onder druk komt te staan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt dat het aantal geweldsincidenten in 2010 sterk is gestegen en dat de meeste van deze incidenten onbestraft blijven? Zo ja, hoe beoordeelt u de houding van de Indonesische overheid ten aanzien van godsdienstige minderheden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uw bezorgdheid over deze geweldsincidenten uit te spreken bij de Indonesische autoriteiten en hen op te roepen mensen te berechten die de vrijheid van godsdienst niet respecteren?
De Indonesische overheid heeft de recente incidenten veroordeeld en aangegeven dat opsporing en vervolging van de daders prioriteit heeft. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie en de ambassade in Jakarta blijven verdere ontwikkelingen op de voet volgen. Daarbij wordt door de ambassade, ook in EU-verband, nauw contact onderhouden met de relevante Indonesische autoriteiten, vertegenwoordigers van de verschillende religieuze groeperingen en met mensenrechtenorganisaties. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal de positie van religieuze minderheden aan de orde worden gesteld.
Bent u bereid deze gewelddadigheden op korte termijn in EU-verband te bespreken met als doel te komen tot een gezamenlijke oproep aan de Indonesische autoriteiten om zich actiever in te zetten voor de bescherming van de vrijheid van godsdienst?1
Zie antwoord vraag 4.
De misstanden in de voetbalspelersmakelaarswereld |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «De sluiproute van de spelersmarkt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het vermoeden dat clubs zwijggeld incasseren? Is het mogelijk dat clubs grote sommen zwijggeld incasseren zonder dat er vragen gesteld worden over de herkomst van deze transacties? Zo ja, om hoeveel transacties per jaar gaat het?
Ik kan alleen feiten beoordelen.
Als een jeugdspeler een contract tekent bij een buitenlandse club, heeft de club die deze speler heeft opgeleid volgens de regels van de FIFA recht op een opleidings-vergoeding. Alle internationale transfers van spelers onder de 18 jaar worden door een speciale commissie van de FIFA getoetst op de van toepassing zijnde reglementaire bepalingen. Transfervergoedingen kunnen niet geclassificeerd worden als zwijgrecht.
De KNVB heeft oog voor illegale praktijken maar heeft geen specifieke toets voor zwijggeldtransacties binnen het tuchtrecht en licentiesysteem. Vorig jaar heeft de KNVB een integriteitseenheid ingesteld. Deze onafhankelijke commissie is bevoegd om een vooronderzoek in te stellen bij onder andere de handel in minderjarigen en dubieuze handelingen van spelersmakelaars. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar twee spelersmakelaars die spelers onder de 16 jaar zouden hebben begeleid.
Clubs, spelersmakelaars en ouders van minderjarige spelers zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor het naleven van wet- en (sport)regelgeving. Nederland heeft geen specifieke wettelijke regels die verbieden dat spelers jonger dan zestien bij een andere Nederlandse of buitenlandse club gaan spelen maar wel reguliere wet- en regelgeving ten aanzien van witwassen, belastingontduiking, fraude, arbeidsrecht etc. Deze wetten en regels worden streng gehandhaafd door de Nederlandse overheid.
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Jeugdtransfers rieken naar kinderhandel»?2
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks 100 000 internationale jeugdtransfers plaatsvinden? Om hoeveel transfers vanuit Nederland en naar Nederland gaat het jaarlijks?
Uit navraag bij de KNVB blijkt dat in de periode van 1 januari 2010 tot nu 122 spelers jonger dan 18 jaar vanuit het buitenland naar Nederland gekomen zijn en dat 135 spelers jonger dan 18 jaar vanuit Nederland naar het buitenland gegaan zijn.
De KNVB heeft niet de beschikking over de internationale cijfers inzake jeugdtransfers.
Deelt u de mening dat er naast adequate Nederlandse regelgeving ook in Europees verband sluitende afspraken gemaakt moeten worden om onoorbare en ongewenste activiteiten van spelersmakelaars tegen te houden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de acties die u gaat ondernemen/onderneemt om de handel in jeugdige spelers in Europees verband tegen te gaan?
November 2009 heeft de Europese Commissie een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar het nut en de noodzaak van Europese regelgeving om misstanden met spelersmakelaars tegen te gaan. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de problemen met betrekking tot spelersmakelaars niet voortkomen uit specifieke regelgeving of het ontbreken daarvan. Europese wet- en regelgeving ten aanzien van spelersmakelaars ligt daarom niet voor de hand, zelfregulering des te meer.
Uit deze studie kwam ook naar voren dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om de bestaande nationale arbeids-, belasting- en strafwetgeving te handhaven en dat de Europese Commissie de verantwoordelijkheid op zich kan nemen om de dialoog over spelersmakelaars met en in de sportsector te bevorderen.
In de mededeling over sport (2011) uit de Commissie het voornemen om een conferentie te organiseren om na te gaan hoe de EU-instellingen en de vertegenwoordigers van de sportbeweging (bonden, liga’s, clubs, spelers en makelaars) de situatie ten aanzien van de activiteiten van spelersmakelaars kunnen verbeteren. Deze conferentie zal eind 2011 plaatsvinden.
De telefoontaps in de zaak Baybasin |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente berichtgeving over de telefoontaps in de zaak Baybasin?1
Ja.
Is het waar dat de telefoontaps voor onderzoek naar Israël en de Verenigde Staten (VS) zijn gestuurd? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag van het OM aan de onderzoekers?
Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Toegangscommissie (TC) van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. (Digitale) kopieën van acht gesprekken zijn naar onderzoekers in Israël en de Verenigde Staten gestuurd. De TC heeft de onderzoekers gevraagd om de gesprekken op basis van signaalanalyse en telecomanalyse te bezien op mogelijke tekenen van manipulatie.
Is het gebruikelijk om onderzoekers in andere landen te vragen banden met telefoontaps of andere audiomateriaal te onderzoeken op mogelijke manipulatie? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke zaken wordt en dergelijk onderzoek verzocht?
Wanneer specifieke deskundigheid is vereist die in Nederland niet of onvoldoende aanwezig is, is het niet ongebruikelijk om forensisch onderzoek uit te besteden aan buitenlandse instanties. Dat geldt voor alle soorten forensisch onderzoek. Hoe vaak specifiek audio-onderzoek in het buitenland verricht wordt, is mij niet bekend.
Waarom is het materiaal in deze zaak juist naar deze twee landen gestuurd?
De Israëlische deskundige is aangezocht op verzoek van de raadsvrouw van Baybasin. De Amerikaanse deskundigen zijn benaderd op verzoek van het Openbaar Ministerie. De deskundigen zijn door de verzoekers geselecteerd op basis van hun specifieke kennis van het vakgebied.
Is het waar dat de onderzoekers in Israël en de VS in deze zaak verschillende banden hebben gekregen? Zo ja, wat is de waarde van de uitkomst van het onderzoek, als de landen verschillend materiaal voor onderzoek aangeboden krijgen? Is het gebruikelijk dat meerdere onderzoekers worden gevraagd de banden te bekijken op eventuele vervalsing of manipulatie en waarop vervolgens verschillend materiaal wordt verstuurd?
De onderzoekers beschikten in eerste instantie over hetzelfde onderzoeksmateriaal. Een deel van dat verstrekte materiaal was digitaal vertraagd om het op een beluisterbare snelheid te brengen. De Israëlische deskundige heeft gevraagd om de niet-vertraagde opnamen. Die heeft hij gekregen en ze vervolgens zelf weer vertraagd.
De Amerikaanse onderzoekers is aangeboden om dezelfde opnamen te ontvangen. Zij achtten dat niet nodig.
Welke audiobanden hebben de onderzoekers gekregen en waarom hebben zij niet het origineel of een kloon gekregen? Zijn de banden die de onderzoekers hebben gekregen bewerkt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom is er dan niet een kloon van de originele tapes gestuurd?
Het oorspronkelijke materiaal bestaat uit optical discs en audiobanden waarop vele duizenden getapte telefoongesprekken staan. Dit oorspronkelijke bewijsmateriaal wordt in beginsel nooit uit handen gegeven. De onderzoekers beschikten over digitale kopieën van acht gesprekken. Het materiaal dat op de audiobanden stond, is vanwege de verstaanbaarheid vertraagd. Zie daaromtrent het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) beter exact dezelfde klonen had kunnen gebruiken om te laten onderzoeken in Israël en de VS? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om te bereiken dat alsnog deugdelijk onderzoek wordt gedaan? Zo nee, waarom is dit niet belangrijk? Wat vindt u van de opmerking van de Amerikaanse onderzoekers die zeggen dat authenticiteitanalyses alleen kunnen worden uitgevoerd met de originele opnamen, of klonen daarvan?
De Amerikaanse onderzoekers hebben aangegeven dat ze bij gebruik van het oorspronkelijke materiaal wellicht stelliger uitspraken zouden kunnen doen. Zoals in het antwoord bij vraag 6 is aangegeven, wordt dergelijk belangrijk oorspronkelijk bewijsmateriaal niet uit handen gegeven. Nu dat zo is, hebben de Amerikaanse onderzoekers desgevraagd laten weten, geen behoefte te hebben aan de niet-vertraagde opnamen die de Israëlische deskundige op eigen verzoek ontvangen heeft.
Zijn er regels waarin staat hoe er moet worden omgegaan met tapes met audiomateriaal en wat ter onderzoek gestuurd moet worden om te komen te een deugdelijk onderzoek? Zo ja, welke regels zijn dat?
Ja, er bestaat een FT-norm (forensisch-technische norm) voor «het aanleveren van audiomateriaal voor integriteits-, authenticiteits- en originaliteitsonderzoek». Volgens deze norm is een groot aantal tapgesprekken reeds eerder onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de onderzoekers in de VS die zeggen dat heel veel kleine «smoking guns» nog belangrijker zijn dan de paar aanwezige «smoking cannons»? Baart deze opmerking u geen zorgen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal?
Deze opmerking is gemaakt door de Israëlische onderzoeker.
De conclusies van de onderzoekers verschillen aanzienlijk, ook bij dat gedeelte van het materiaal dat voor beide partijen gelijk was (namelijk de gegevens van de optical discs). De Israëlische onderzoeker ziet ook daarin veel meer «smoking guns» dan de Amerikaanse onderzoekers. De geciteerde opmerking zegt niet zozeer iets over de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal, maar over de geringe «hardheid» van het type analyses dat verricht is. Hetzelfde fragment wordt klaarblijkelijk door de een heel anders geïnterpreteerd dan door de ander.
Wat is er met de analyses van de Israëlische en Amerikaanse onderzoekers gedaan?
Nadat de onderzoekers over en weer op elkaars bevindingen hebben kunnen reageren, zijn de rapportages door een Nederlandse hoogleraar beschreven in een samenvattend document. Naar aanleiding daarvan heeft de TC nog nader onderzoek verricht en laten verrichten. Dit alles is gebruikt ten behoeve van een advies aan het College van procureurs-generaal. Bij dit advies zijn alle technische rapportages gevoegd. Deze zijn door het College eveneens ter beschikking gesteld aan de advocate van Baybasin.
Een geheim plan voor huizen in de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Geheim plan voor huizen in de natuur» van 3 februari in de Gooi en Eemlander?
Ja.
Was u bekend met het voornemen van de regionale commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) om af te willen wijken van het natuurbeleid en het beleid voor ruimtelijke ordening? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, wat is uw mening over dit voornemen dat niet in lijn is met het beleid?
Nee, ik was hiermee niet bekend.
Naar ik heb begrepen is de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek ook niet voornemens af te wijken van het beleid. De commissie voert momenteel een verkenning uit die zich richt op de vraag of er in het Groene Uitweggebied kansen zijn om verrommelde, bebouwde locaties op te ruimen, met als doel de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te verbeteren en (met de meeropbrengsten) de groene ambities te realiseren. Deze verkenning sluit aan bij regelingen als «ruimte voor ruimte» en «rood voor groen» welke passen binnen het ruimtelijk rijksbeleid.
Voor aanvullende informatie verwijs ik u naar de antwoorden van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op recente vragen van Provinciale Staten over dit onderwerp (d.d. 15 februari 2011).
Wie zijn de deelnemers in deze Commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied? Zijn hier ambtenaren bij die onder uw verantwoordelijkheid vallen?
Het krantenbericht doelt op de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek. De commissieleden zijn bestuurlijke vertegenwoordigers van gemeenten, waterschap, natuurbeheerders, landbouworganisaties e.d. Op de website van de provincie Noord-Holland is een lijst met namen te vinden. Het betreft geen ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid van de minister van I&M of mij vallen.
Zijn er uitkomsten van dit onderzoek naar nieuwe locaties voor duizend woningen in het Gooi? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer zenden?
De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zijn mij niet bekend. Ik verwijs u hiervoor naar de provincie Noord-Holland.
Kunt u aangeven welke delen van de Ecologisch Hoofdstructuur-gronden (EHS) in eigendom of optie zijn van bouwbedrijf AM vastgoed?
Uit navraag bij de provincie Noord-Holland blijkt dat er in dit gebied geen EHS-gronden in eigendom of optie van bouwbedrijf AM vastgoed zijn.
Kunt u uitsluiten dat in andere delen van het land dergelijke onderzoeken zijn of worden uitgevoerd?
Nee, zolang provincies zich aan de afspraken en algemene kaders houden, kunnen dergelijke onderzoeken elders in het land ook worden uitgevoerd.
Bedreigingen door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Jacht op zwaan escaleert totaal»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in eerste instantie weigerde te komen terwijl een burger zich bedreigd voelde en om die reden de politie belde? Hoe beoordeelt u dit?
Het regiokorps Gelderland-Zuid heeft mij meegedeeld dat de communicatie tussen de melder en de politie aanvankelijk niet goed is verlopen. Hierdoor ontstond onduidelijkheid over de plaats waar de gebeurtenis zich afspeelde en wat er zich afspeelde. Er is geen sprake geweest van een aanvankelijke weigering om ter plaatse te komen, maar van onduidelijkheid. Dat de melder hierdoor mogelijk het gevoel heeft gekregen dat de politie niet wenste te komen betreurt de politie en ik sluit mij daarbij aan. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Bent u ervan op de hoogte dat onder andere in Noord-Holland en Brabant ook recent burgers verbaal en fysiek zijn bedreigd door jagers, waaronder door leden van de Wildbeheereenheid?
In de in het antwoord op vraag 2 genoemde zaak heeft het regiokorps Gelderland-Zuid mij meegedeeld dat de politie later op de dag waarop het voorval plaatsvond op locatie de aangiften van beide aangeefsters heeft opgenomen. Vervolgens is een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Verder heeft de politie over de periode vanaf 1 maart 2006 tot 1 maart 2011 gegevens kunnen achterhalen over zes gevallen waarin het volgens een politiemutatie of proces-verbaal ging om – vermeende – bedreigingen van passanten door jagers tijdens het jagen. Ik kan niet garanderen dat dit overzicht volledig is, aangezien voorvallen in aangiftes of politiemutaties anders omschreven kunnen zijn en daardoor bij de zoekslag niet gevonden kunnen zijn.
Vijf voorvallen hebben, vanwege verschillende gronden, niet geleid tot een strafrechtelijk vervolg. Een voorval is wel vervolgd maar heeft geleid tot een vrijspraak.
Heeft u zicht op het aantal incidenten de laatste vijf jaar waarbij jagers burgers bedreigden? Zo ja, kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit ging en wat de strafrechtelijke gevolgen hiervan waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze aanvallen en bedreigingen een aantasting vormen van de openbare veiligheid en dat hier streng tegen op getreden dient te worden? Zo ja, op welke wijze kan en wilt u hieraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens kan ik niet opmaken dat er daadwerkelijk sprake is geweest van aanvallen en bedreigingen (ik verwijs naar het antwoord op vraag 4). Wel deel ik vanzelfsprekend de mening dat bedreigingen niet acceptabel zijn en een aantasting vormen van de veiligheid. De politie en het Openbaar Ministerie hebben voldoende handvatten om dergelijke zaken op te pakken.
Deelt u de mening dat jagers die zich niet aan de gedragsnormen houden niet het faunabeleid van overheden dienen uit te voeren? Zo ja, bent u bereid hiertoe regels of aanbevelingen aan de provincies te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De gedragsnormen hebben de jagers onderling afgesproken en zijn niet bepalend voor het beleid van overheden. In deze gedragsnormen staat hoe een jager zich dient te gedragen in het veld. De gedrags- en weidelijkheidsregels van Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging zijn hiervan een voorbeeld. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 en het antwoord van de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen van het lid Thieme van uw Kamer (Kamerstukken II, 2007–2008, Aanhangsel Handelingen, nr. 2448).
Deelt u de mening dat jagers die de gedragsregels overtreden een levenslang jachtverbod zouden moeten krijgen, gelet op het feit dat voor vuurwapengebruik onbesproken gedrag een voorwaarde is? Zo ja, bent u bereid dit nadrukkelijk in regels vast te leggen? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de wens van het kabinet om te komen tot een lik-op-stuk beleid?
Ik vind dat de bestaande wet- en regelgeving voldoende mogelijkheden biedt voor een adequate en tijdige reactie. In de Flora- en faunawet zijn meerdere gronden opgenomen waarop de korpschef een jachtakte kan weigeren of intrekken, zoals in geval van (vrees voor) misbruik van vuurwapens of munitie. (artikel 39, eerste lid onder e en artikel 41, eerste lid onder c).
Ook op basis van de Circulaire Wapens en munitie 2005 wordt misbruik in het verleden door de korpschef betrokken bij de beoordeling van aanvragen voor een wapenvergunning, zoals in casu een jachtakte. Bij veroordelingen kunnen personen namelijk gedurende een bepaalde periode voor nieuwe aanvragen worden uitgesloten. De in mijn antwoord op vraag 6 genoemde gedragsnormen zijn in dit kader niet relevant.
De onafhankelijke benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel waarin de voormalig voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid kritiek heeft op de benoemingswijze van zijn opvolger?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het profiel hiervoor is vastgesteld? Wie heeft het profiel vastgesteld en wie heeft hierover kunnen adviseren?
Het functieprofiel voor de nieuwe voorzitter is vastgesteld door de destijds meest betrokken ministers: de ministers van BZK, Verkeer en Waterstaat en Defensie. Over het functieprofiel heeft de Onderzoeksraad geadviseerd.
In welke media en op welke momenten is er geadverteerd voor deze functie?
De advertentietekst met de vacature voor voorzitter en lid van de Onderzoekraad is op 19 juni geplaatst in het NRC en de Volkskrant. Daarnaast heeft een wervings- en selectiebureau actief potentieel geschikte kandidaten benaderd.
Hoe was de sollicitatiecommissie samengesteld? Uit welke gelederen waren deze commissieleden afkomstig?
In opdracht van de drie meest betrokken ministers, de minister van BZK, de minister van Defensie en de minster van Verkeer en Waterstaat, is een ambtelijke selectiecommissie ingesteld op het niveau secretaris-generaal/directeur-generaal. De selectiecommissie werd ondersteund door een wervings- en selectiebureau. De keuze voor dit bureau is afgestemd met – en werd gesteund door – de Onderzoeksraad.
Hoeveel personen hebben er in totaal gesolliciteerd? Hoeveel personen zijn uitgenodigd voor een gesprek met de commissie?
Op de functie hebben tientallen mensen gesolliciteerd. Het wervings- en selectiebureau heeft met circa 35 personen een oriënterend gesprek gevoerd. Na een voorselectie door de selectiecommissie, in afstemming met de eerder genoemde bewindspersonen, heeft de selectiecommissie met zes kandidaten gesproken. De raad is gedurende dit proces van voorselectie en selectie geïnformeerd.
Is voorafgaande de procedure of tijdens de procedure de omvang van de formatieve aanstelling gewijzigd? Zo ja, waarom?
Mijn ambtsvoorganger was van mening dat een 60%-invulling van de functie toereikend is. Die opvatting deel ik. In eerste instantie is de wijze van invulling open gelaten, zodat gedurende het selectieproces nog ruimte bestond om voor een 60% respectievelijk 100%-invulling te kiezen.
Op welke wijze is de Onderzoeksraad voor veiligheid van «begin tot eind» betrokken geweest bij de procedure?
De benoemingsprocedure staat beschreven in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid (artikel 7). Deze procedure is gevolgd. Leden van de Raad worden bij Koninklijk Besluit benoemd, op voordracht van de minister van Veiligheid en Justitie (voorheen BZK) en in afstemming met de meest betrokken ministers (Defensie en Infrastructuur en Milieu, voorheen Verkeer en Waterstaat), gehoord de Raad. De raad is conform de wet gehoord alvorens de voordracht via de ministerraad aan Hare Majesteit is doorgeleid. De Onderzoeksraad is van het begin tot het einde betrokken geweest bij de totstandkoming van het functieprofiel, de keuze voor een wervings- en selectiebureau en de totstandkoming van de vacaturetekst. Ook is de Raad gedurende het gehele proces in de gelegenheid gesteld om kandidaten aan te dragen, en heeft afstemming plaatsgevonden met de Raad rondom belangrijke selectiemomenten.
Hoeveel benoembare kandidaten zijn er voorgedragen? Aan welke ministers zijn die voorgedragen?
Conform de wettelijke procedure is één kandidaat via de ministerraad aan Hare Majesteit voorgedragen.
Hoe beoordeelt u achteraf gezien (de zorgvuldigheid van) deze procedure?
De procedure heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden.
Bent u bekend met de uitspraak van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad de heer Joustra «Ik heb met het departement afgesproken dat de Raad voortaan een voordracht zal doen.»?2
De Rijkswet waarborgt volledige onafhankelijkheid van de Raad. Dit geldt voor de onderzoeken, de methodiek en de aanbevelingen. De borging van de onafhankelijkheid van de raad ligt mijns inziens niet zo zeer in de wijze van benoeming van de voorzitter, als wel in de borging van de onafhankelijkheid.
De Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid is in 2008 geëvalueerd. Uit dat onderzoek kwam de benoemingsprocedure niet als aandachtspunt naar voren. Desalniettemin is met de nieuwe voorzitter afgesproken de procedure zowel ten aanzien van de leden als van de voorzitter op mogelijke onvolkomenheden te bezien,
Kunt u het bestaan van deze afspraak bevestigen? Zo nee, kunt u toelichten welke afspraak u wel heeft gemaakt met de nieuwe voorzitter omtrent benoemingen?
Zie antwoord vraag 10.
Zo ja, bent u bereid de tekst van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid (m.n. artikel 7, lid 1) te wijzigen zodat deze in overeenstemming wordt gebracht met deze nieuwe praktijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de huidige benoemingsprocedure van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in zijn geheel nog eens tegen het licht gehouden moet worden vanuit het perspectief van onbevreesde onafhankelijkheid van de raad?
Zie antwoord vraag 10.
Welke feitelijke mogelijkheden ziet u om de benoeming van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid geen «politieke benoeming» meer te laten zijn, zoals de oud-voorzitter heeft aangegeven wenselijk te vinden?
Zie het antwoord op de vragen 10, 11, 12 en 13.
Deelt u de mening dat vanuit het principe van onafhankelijkheid een benoeming door de Kamer – al dan niet na een voordracht van een nader samen te stellen commissie of de Onderzoeksraad voor veiligheid zelf – van de voorzitter meer voor de hand ligt? Zo nee, welke bezwaren heeft u tegen een dergelijke benoemingswijze?
De onafhankelijkheid van de Raad is wat mij betreft voldoende geborgd in de Rijkswet. Bij de volgende evaluatie van de Rijkswet kan een eventuele versterking van de rol van de Kamer desgewenst worden betrokken.
De toenemende aanvallen op christenen in Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kerken in Indonesië aangevallen»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het tegen internationale mensenrechtenverdragen indruist dat Antonius Bawengan wegens godslastering/belediging van de islam voor vijf jaar wordt veroordeeld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten aan te dringen op de directe vrijlating van deze man?
Dhr. Bawengan is veroordeeld op basis artikel 155a en 156 van het wetboek van strafrecht. Artikel 156 is gelieerd aan de oorspronkelijk uit 1965 stammende anti-blasfemiewet, welke in 2010 nog door het Indonesische Constitutionele Hof werd bekrachtigd. De wet heeft tot doel om heiligschennis en belediging van de zes officieel toegestane religies in Indonesië (islam, katholicisme, protestantisme, hindoeïsme, boeddhisme en het confucianisme) tegen te gaan. Vijf jaar is volgens artikel 156 van het Indonesische Wetboek voor Strafrecht de maximale straf hiervoor. Deze wetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de artikelen 7, 10 en 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke door Indonesië is ondertekend. Ik zal erop aandringen dat deze kwestie aan de orde wordt gesteld tijdens de in maart 2011 geplande EU-Indonesië mensenrechten-dialoog.
Bent u tevens bereid aan te dringen op een snelle berechting van degenen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen op de St. Petrus en Paulus kerk, de Bethelkerk, een niet nader genoemde pinkstergemeente, een niet nader genoemde protestantse gemeente, een christelijk weeshuis en een kliniek?
De Indonesische overheid heeft de door u genoemde beschadiging van kerken en gebouwen veroordeeld en de politie opgedragen om de daders te vervolgen. Ook wordt bekeken in hoeverre groepen aangepakt kunnen worden die zich schuldig maken aan intimidatie en geweld tegen religieuze minderheden. Ik vind dit een belangrijk signaal. Mijn ministerie zal de verdere ontwikkelingen op de voet volgen.
Deelt u de analyse van het Setara Instituut voor Democratie en Vrede dat aanvallen op christenen sterk toenemen en dat de politie niet ingrijpt of soms zelfs actief deelneemt aan dergelijke aanvallen? Onderschrijft u de conclusie dat de Indonesische autoriteiten momenteel niet aan hun nationale en internationale verplichtingen voldoen aangaande de bescherming van hun religieuze minderheden? Zo ja, bent u bereid om zowel in bilateraal als in EU-verband er bij Indonesië op aan te dringen aan deze verplichtingen te voldoen?
Indonesië is een seculiere staat, waar de verhouding tussen de verschillende religieuze groepen in de samenleving over het algemeen wordt gekenmerkt door onderlinge verdraagzaamheid. Er is geen sprake van systematische terreur tegen religieuze minderheden. Wel vindt er de afgelopen jaren een toenemend aantal incidenten plaats, met name in twee van de 33 provincies (te weten West-Java en Oost-Java), gericht tegen sommige christelijke kerkgemeenschappen, de Ahmadiyah, en van tijd tot tijd ook tussen soennieten en shiieten. Waar christelijke groepen betrokken zijn, gaat het vaak om gevallen waarbij lokale overheden, mede onder druk van islamitische groeperingen, geen bouwvergunningen verstrekken voor nieuwe kerken. Een enkele maal is overgegaan tot het sluiten van kerkgebouwen. Deze problematiek lijkt mede het gevolg te zijn van een in 2006 uitgevaardigd interministerieel decreet, dat voorschrijft dat de bouw van gebedshuizen voldoende ondersteund moet worden door de omwonenden. In sommige gevallen is sprake van intimidatie of verstoring van religieuze bijeenkomsten door radicale groeperingen. Het is aan de Indonesische autoriteiten om hier tegen op te treden en de vrijheid van religie te waarborgen. In de praktijk blijken met name de lokale autoriteiten en politie dit niet altijd voldoende te doen. De Indonesische regering heeft in toenemende mate oog voor deze problematiek.
Ik vind het belangrijk om, zoals al regelmatig gebeurt, met de Indonesische autoriteiten in gesprek te blijven over de positie van religieuze minderheden. Ook tijdens de tweede EU-Indonesië mensenrechtendialoog, die wordt gehouden op 9 maart in Brussel, zal deze materie aan de orde worden gesteld.
Het versturen en ontvangen van processtukken op de Antillen |
|
Ronald van Raak |
|
Deelt u de mening dat processtukken altijd moeten kunnen worden verstuurd en ontvangen, zeker binnen het Koninkrijk?
Het in dit verband relevante criterium voor het doorgang vinden van civiele zaken waarbij de gedaagde zich bevindt in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba is niet of deze de stukken heeft ontvangen, maar of de stukken rechtsgeldig zijn betekend. Uit praktische overwegingen beperk ik mij bij mijn verdere beschrijving tot de werkwijze zoals die gold en nog steeds geldt ten aanzien van Curaçao.
De werkwijze is dat de procespartij die zich in Nederland bevindt en een stuk wenst te laten betekenen, daartoe een deurwaarder inschakelt. Betekening kan plaatsvinden op grond van artikel 55, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat de deurwaarder een exploot betekent aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie (OM). Betekend dient te worden aan het parket bij het gerecht waar de zaak dient of moet dienen. Met de betekening aan het parket is de betekeningshandeling voltooid (Hoge Raad 30 december 1977, NJ 1978, 576). Om daarnaast te trachten de stukken daadwerkelijk te laten uitreiken aan degene voor wie ze zijn bestemd, is in hetzelfde artikel bepaald dat het parket een afschrift van het exploot naar het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen) stuurt. Het is gebruikelijk dat van daaruit de stukken worden doorgezonden naar het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao (voor 10 oktober 2010: het Parket van de Procureur-Generaal van de Nederlandse Antillen). Het laatstgenoemde parket tracht de stukken te laten uitreiken. Bovendien is in artikel 55, eerste lid, Rv bepaald dat de in Nederland ingeschakelde deurwaarder een tweede afschrift van het exploot per aangetekende brief aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de gedaagde op Curaçao stuurt. Ook als gedaagde na inzet van beide methoden de stukken niet ontvangt en/of niet verschijnt bij de behandeling van de civiele zaak, kan die in beginsel doorgang vinden, aangezien rechtsgeldig is betekend aan het parket in Nederland. De zaak kan dan bij verstek worden behandeld.
Welke mogelijkheden zijn er om af te dwingen dat processtukken op de Antillen worden uitgereikt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat de dagvaarding van het hoger beroep van mevrouw G. niet aankomt op de plaats van bestemming in Curaçao, met als gevolg dat het hoger beroep bij het Gerechtshof te Den Haag van de rol wordt gehaald?1
Zoals ik in antwoord op vragen 1, 2 en 7 heb aangegeven, is het criterium niet of gedaagde de stukken in handen krijgt, maar of er rechtsgeldig is betekend. Voor zover mij bekend is geworden, is in deze zaak de in dat antwoord geschetste werkwijze gevolgd. Het Parket van de Procureur-Generaal van Curaçao heeft mij meegedeeld dat in 2008 en 2010 geprobeerd is de stukken door middel van aangetekend versturen uit te reiken aan degene voor wie zij bestemd waren. Deze persoon heeft de stukken niet vrijwillig in ontvangst willen nemen. In de gevolgtrekking die het gerechtshof te Den Haag daaraan heeft verbonden kan ik niet treden.
Waarin zit volgens u de oorzaak van het niet uitreiken van de dagvaarding op Curaçao? Door wie wordt mevrouw G. gefrustreerd in haar pogingen in hoger beroep te komen tegen het vonnis van de rechtbank waar zij het mee oneens is?
Mij is geen informatie bekend geworden over de reden waarom gedaagde de stukken niet vrijwillig in ontvangst heeft willen nemen.
Heeft het niet uitreiken van de processtukken iets te maken kunnen hebben met het feit dat de geadresseerde op Curaçao, de gedaagde, relaties heeft met belangrijke figuren op Curaçao? Kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het nooit zo kan zijn dat een rechtszaak wordt geblokkeerd omdat een invloedrijk persoon achter de schermen aan de touwtjes trekt?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Welke oplossing kunt u bieden voor mevrouw G., en mogelijke anderen in een soortgelijke situatie? Hoe gaat u er voor zorgen dat processtukken ook op de Nederlandse Antillen altijd worden uitgereikt zodat rechtszaken niet geblokkeerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het initiatief MEDIA & COO |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het initiatief MEDIA & COO van de organisatie OUDERS & COO?1
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de conclusie van OUDERS & COO dat de codeurs van Kijkwijzer in de loop der jaren soepeler met de checklist omgaan en dat het toezicht hierop gebrekkig is? Welke gevolgen verbindt u hieraan?
Hier herken ik mij niet in. Het Kijkwijzer systeem is gebaseerd op wetenschappelijke kennis, speelt in op nieuwe ontwikkelingen in het media-aanbod en houdt zorgvuldig rekening met de wensen van ouders en opvoeders. De kwaliteit van de Kijkwijzer classificaties van televisieprogramma’s en films wordt regelmatig gecontroleerd door medewerkers van het NICAM. Het Commissariaat voor de Media houdt metatoezicht op de wijze waarop omroepen en distributeurs de Kijkwijzer toepassen en brengt hierover jaarlijks zijn rapport uit. Over 2009 concludeerde het Commissariaat dat: «De classificaties betrouwbaar, valide, stabiel, consistent en nauwkeurig zijn en dat het NICAM zorgvuldig waakt over de betrouwbaarheid van het systeem».
Bent u ook van mening dat alternatieve beoordelingen naast de Kijkwijzer voor ouders verwarrend kunnen werken en dat zoveel mogelijk gestreefd moet worden naar eenduidigheid in de advisering? Bent u in dit licht bereid te bezien welke lessen getrokken kunnen worden uit het onderzoek van OUDERS & COO, waaruit blijkt dat de Kijkwijzer in internationaal perspectief op diverse punten flink afwijkt?
Ik vind dat de Kijkwijzer de aangewezen methode is om ouders en opvoeders te informeren over mogelijke schadelijkheid van mediaproducties. Er kunnen uiteraard maatschappelijke initiatieven zijn die vanuit een eigen perspectief ouders informeren. Het is daarbij in het belang van ouders dat helder is waarop vergelijkingen zijn gebaseerd.
Ik deel de conclusie van Ouders & COO niet dat Kijkwijzer in internationaal perspectief afwijkt. In het Duitse wetenschappelijke tijdschrift TV-Diskurs wordt elk kwartaal een vergelijking van Europese filmclassificaties gepubliceerd. Daaruit blijkt stelselmatig dat de Kijkwijzer classificaties voor het overgrote deel in lijn zijn met Duitsland, Engeland en Scandinavië.
Internationale vergelijkingen kunnen overigens niet zomaar gemaakt worden omdat de uitgangspunten niet altijd gelijk zijn. Kijkwijzer waarschuwt voor mogelijke schadelijkheid, terwijl de classificaties van buitenlandse keuringen vaak een combinatie zijn van schadelijkheid en geschiktheid.
Hoe beoordeelt u het pleidooi voor een krachtige ouderorganisatie in medialand, die zich als een effectief tegenwicht in de markt kan opstellen? Op welke wijze wilt u naast voorlichting ook de positie van ouders als belangenbehartiger versterken?
Bij de Kijkwijzer zijn ouders vanaf de start betrokken via consumentenonderzoek en via de onafhankelijke Adviescommissie van het NICAM. Dat vind ik voor dit systeem afdoende. Verschillende vertegenwoordigers van ouderorganisaties zijn lid van deze commissie en hebben zo invloed op het systeem. Ouders & Coo is in het verleden herhaaldelijk uitgenodigd om deel uit te maken van deze commissie maar kiest hier niet voor.
Heeft het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) inmiddels besloten aan de Kijkwijzer een criterium voor hufterig gedrag toe te voegen, gelet op de mogelijke agressie die het gevolg is van bepaalde films?2 Zo nee, bent u bereid hierop bij het NICAM aan te dringen?
De huidige pictogrammen die waarschuwen voor geweld en ruw taalgebruik zijn ook van toepassing op «hufterig gedrag». Ik heb het NICAM gevraagd om nog eens na te gaan of hufterig gedrag in de codering voldoende zwaar wordt meegewogen. Het NICAM heeft aangegeven te zullen onderzoeken of er reden is om met de wetenschappers te bekijken of dit aanleiding geeft de criteria aan te passen. Dit eist zorgvuldigheid en dient – zoals het hele Kijkwijzer systeem – gebaseerd te zijn op feiten en wetenschappelijke inzichten.
Onderkent u dat voor de status van de Kijkwijzer van belang is dat de uitwerking en handhaving consequent ter hand worden genomen? Hoe is de coulanceregeling voor bioscopen om kinderen vanaf 14 jaar onder begeleiding toe te laten bij films die slechts voor 16-jarigen geschikt zijn te rijmen met de systematiek van de Kijkwijzer? Bent u van plan hier een eind aan te maken? Zo nee, waarom niet?
In 2010 hebben de daartoe aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren 946 controles uitgevoerd bij bioscopen, bibliotheken, videotheken en winkels in het kader van de handhaving van artikel 240a Sr. Er is drie maal proces-verbaal opgesteld. De coulanceregeling voor bioscopen is ingevoerd om ouders de gelegenheid te geven ook zelf in te schatten of hun kind voldoende «rijp» is om de film te zien. Zij kunnen immers bij vertoning van de film in de huiskamer dezelfde afweging maken. Na ruim een jaar ervaring met dit «parental guidance» systeem, dat ook in een aantal andere landen wordt toegepast, heeft de bioscoopbond te kennen gegeven dat het tot veel verwarring onder het publiek leidt. Veel bioscopen houden zich daarom liever strikt aan art. 240a Sr, ongeacht of het kind door zijn ouder(s) wordt begeleid. Binnenkort zal met de bioscoopbranche overlegd worden om in ieder geval bij het meest schadelijk te achten beeldmateriaal, met de classificatie 16 jaar, geen parental guidance meer toe te passen.
Spoorwegincidenten in de gemeente De Bilt |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er een bijna-ongeluk op de spoorwegovergang aan de Leijenseweg in Bilthoven heeft plaatsgevonden op 2 februari jongstleden?1
Ja.
Is bij u bekend dat eerder genoemde gebeurtenis veel onrust heeft veroorzaakt onder de omwonenden en in de lokale politiek?
Ja, dat is mij bekend.
Hoe is het mogelijk dat in een weekend een veiligheidssysteem kan worden aangelegd dat al twee jaar beschikbaar is? Waarom is dit systeem niet eerder aangelegd? Bent u voornemens om in overleg te treden met ProRail om dit systeem ook bij andere overwegen te laten installeren?
Het betreffende incident werd veroorzaakt door een zogenaamde stoptonend sein passage (STS-passage). Uw Kamer is verschillende malen geïnformeerd over de aanpak van deze STS-passages. De laatste maal was op 14 januari 20112. Eén van de belangrijkste maatregelen bij het terugdringen van STS-passages is de implementatie van ATB-Vv3. Op 28 juni 20104 heeft mijn ambstvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de landelijke risico-inventarisatie, op basis waarvan een selectie en prioritering is gemaakt voor seinen die in aanmerking komen voor ATB-Vv. Elk sein heeft daarbij op basis van een aantal criteria risicopunten toegekend gekregen. Het onderhavige sein kwam op basis van de risicoscore niet in aanmerking voor ATB-Vv. ProRail heeft na het incident op 2 februari jl. besloten alsnog ATB-Vv aan te leggen.
ProRail voert momenteel nog een onderzoek uit naar dit incident. De Inspectie Verkeer en Waterstaat ziet hier op toe. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek worden eventueel vervolgacties bij andere overwegen uitgezet.
Werken de daar aanwezige beveiligingscamera's inmiddels 24 uur per dag? Zo nee, waarom niet?
De beveiligingscamera’s bij deze spoorwegovergang werken 24 uur per dag. Deze camera’s zijn echter aangelegd ten behoeve van de bestrijding van vandalisme en niet voor de spoorwegbeveiliging.
Is bij u bekend dat een trein kon passeren zonder dat de spoorbomen zich sloten en bellen en lichten in werking traden? Hoe beoordeelt u dit?
Het ontwerp bij deze overweg is zodanig dat als een trein voor een rood sein stopt de spoorbomen open blijven staan om doorgang te geven aan het wegverkeer. Als een trein, zoals in het onderhavige geval gebeurd is, niet stopt voor het rode sein treedt alsnog de sluitingsprocedure in werking. Gezien de korte afstand tussen het sein en de overweg zijn de spoorbomen niet gesloten vóór doorkomst van de trein. Door de extra maatregelen zoals beschreven bij het antwoord op vraag 6 is deze situatie nu niet meer mogelijk.
Is bij u bekend of ProRail voornemens is extra maatregelen te treffen om deze overgang nog veiliger te maken? Zo ja, om welke maatregelen gaat het?
ProRail heeft na het incident maatregelen getroffen om de situatie nog veiliger te maken. Bij het betreffende sein is ATB-Vv aangelegd. Daarnaast is de seinopstelling verbeterd. Dit houdt in dat indien dit betreffende sein rood toont, ook het voorafgaande sein in de stand rood gehouden wordt.
Heeft ProRail, gezien de uitspraak van een vertegenwoordiger van dit bedrijf in een uitzending1 van RTV Utrecht dat zij zich hard zullen maken voor en tunnel, reeds contact met u opgenomen? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Er vindt overleg plaats tussen de gemeente De Bilt, de provincie Utrecht, Bestuur Regio Utrecht en ProRail naar de mogelijkheid om de overgang ongelijkvloers te maken. Hierover is ook contact geweest met mijn ministerie. Op dit moment wordt onderzocht welke oplossing het meest kosteneffectief is.
Is er een incidentenregistratie van deze spoorwegovergang m.b.t. de laatste tien jaar? Zo ja, bent u bereid hierin inzage te (doen) geven? Zo nee, waarom bestaat een dergelijke registratie niet, overwegende dat deze overweg één van de gevaarlijkste van Nederland is?
Zowel ProRail als de Inspectie Verkeer en Waterstaat hebben een incidentenregistratie van deze spoorwegovergang. De afgelopen 10 jaar hebben zich hier 3 incidenten voorgedaan (inclusief het incident van 2 februari jongstleden).
U ontvangt als bijlage een uitdraai van de registratie van de inspectie.5
Bent u van mening dat een doorkomst tijd van 7 seconden na sluiting van de spoorbomen binnen de normen is en beoordeelt u deze situatie als veilig?
De sluiting van een overweg bestaat uit meerdere stappen:
De overweg op de Leijenseweg kent een dichtligtijd van 7 seconden vóór doorkomst van de trein. Dit is geen uitzonderlijke waarde. De waarde wordt bepaald door de specifieke oversteeklengte van een overweg, waarbij rekening wordt gehouden met de traagste weggebruiker. De overweg voldoet aan de normen en richtlijnen van ProRail.
Het openstellen van data |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het onlangs openstellen van data door het Britse DFID (Department for International Development) volgens de standaard van het International Aid Transparency Initiative (IATA)?1
Ja
Klopt het dat Nederland lid is van de stuurgroep van IATA en dat de stuurgroep op 9 februari 2011 afspraken heeft gemaakt over de implementatie van deze standaard voor het openstellen van data?
Ja
Hoe beoordeelt Nederland de standaard zoals die is gebruikt door het DFID?
Nederland beoordeelt deze internationaal overeengekomen standaard positief. Het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van OS-gegevens stelt overheden in partnerlanden in staat om beter te plannen en te sturen. Ook stelt het de bevolking in ontwikkelingslanden in staat kennis te nemen van de ontvangen hulp zodat de eigen regering hierop aangesproken kan worden. In donorlanden kan het publiek zicht krijgen op de besteding van de gelden. Transparantie komt de effectiviteit en kwaliteit van onze inspanningen ten goede. Zoals ook door uw Kamer tijdens het wetgevingsoverleg en de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken in december 2010 is benadrukt, hecht ik hieraan bij de uitvoering van mijn beleid.
Wanneer kan Nederland een serieuze start maken met de implementatie van de IATA standaard voor het openstellen van ontwikkelingsdata?
Feitelijk heeft Nederland reeds een eerste stap gezet in de implementatie van de IATI standaard. De internationale onderhandelingen over de te hanteren standaard zijn afgerond. We kunnen nu een start maken met de implementatie van de IATI standaard. Hiertoe zullen allereerst de technische en organisatorische consequenties van de IATI standaard in kaart worden gebracht.
Op welke termijn is Nederland voor wat betreft het openstellen van data op het gebied van ontwikkelingssamenwerking op een vergelijkbaar niveau als het DFID?
Zo snel mogelijk. Dit is afhankelijk van bovengenoemde technische en organisatorische consequenties. Hierover zal ik u meer helderheid verschaffen in de Voorjaarsnota.
Bent u in staat om deze data volgens de IATA standaard open te stellen voorafgaand aan het Fourth High Level Forum in Busan van 29 november 2011? Zo nee, waarom niet?
Nederland zal alles in het werk stellen om voor de 4e High Level Forum in Busan van 29 november 2011 een substantieel deel van onze OS-gegevens open te stellen.
Het artikel "Beroering om beloning Joustra" |
|
André Elissen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Beroering om beloning Joustra»?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u inzicht geven in de bijzondere arbeidsvoorwaarden en extra faciliteiten die met de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid zijn overeengekomen?
De voorzitter is niet «in dienst» van de raad of het ministerie, waardoor geen sprake is van arbeidsvoorwaarden. Ter onderstreping van de onafhankelijke positie van de raad kent de op de Onderzoeksraad van toepassing zijnde regelgeving geen rechtspositie als rijksambtenaar (of vergelijkbaar) voor de voorzitter en de leden van de raad. Deze personen zijn dus niet «in dienst» van de raad en ontvangen voor hun lidmaatschap een vergoeding in plaats van een salaris.
De voorzitter van de Onderzoeksraad ontvangt voor zijn werkzaamheden bij de Onderzoeksraad voor veiligheid een vergoeding vergelijkbaar met het salaris van de voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), zoals vermeld in Bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). De totale vergoeding bedraagt op basis van drie werkdagen in combinatie met een beschikbaarheid en bereikbaarheid van 24 uur per dag en zeven dagen per week, 75% (60% + 15%) van de voornoemde vergoeding van de voorzitter van de WRR (op basis van een 40-urige werkweek en verhoogd met vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) en ongeacht de vraag of er de facto drie of meer dagen per week wordt gewerkt. Dit bedrag is inclusief het werknemersdeel voor sociale lasten en van de pensioenpremie. Naast deze vergoeding ontvangt de voorzitter een bijdrage voor het werkgeversdeel voor sociale lasten en het werkgeversdeel van de pensioenpremie, die door hem – bij gebrek aan «werkgever» – zelf voldaan dienen te worden. Daarnaast komt de voorzitter in aanmerking voor een representatiekostenvergoeding, vergelijkbaar met de regeling voor de representatievergoeding conform het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.
Hoe verhoudt de salariëring van deze functie zich tot een vergelijkbare functie binnen de rijksoverheid, daarbij in acht genomen het feit dat het enkel een adviesfunctie betreft en het zeer beperkt aantal personeel waar de voorzitter leiding aan geeft? Kunt u deze salariëring tevens hercalculeren naar een voltijd functie gezien het feit dat deze voorzitter kennelijk drie dagen in de week werkt?
Zowel bij de vorige als huidige voorzitter is sprake van een vergoeding op het niveau van een directeur-generaal/secretaris-generaal, schaal 19, waarbij bij de huidige voorzitter de vergoeding is gebaseerd op drie werkdagen. De vergelijking met de functie van voorzitter van de WRR is mijns inziens passend.
Een hercalculatie naar vijf dagen komt zoals hiervoor is uiteengezet neer op het salaris van schaal 19 bij een werktijd van 40 uur.
Kunt u aangeven hoeveel rampen in de week de voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid nodig heeft om met zijn dienstauto naar toe te rijden? Wat is de meerwaarde dat deze voorzitter een dure dienstauto met chauffeur moet hebben? Bent u bereid dit te heroverwegen?
Een dienstauto met chauffeur is passend en functioneel bij dit type werk en de omstandigheden waaronder de voorzitter zijn functie uitoefent en overigens gebruikelijk bij functies op dit niveau binnen de rijksdienst. Ik zie derhalve geen reden voor heroverweging.
Omdat de vorige voorzitter in zijn hoedanigheid als lid van de Koninklijk Huis de beschikking had (en heeft) over een auto met chauffeur, was het in die situatie niet nodig om deze voorziening vanuit de Onderzoeksraad te treffen. De Onderzoeksraad ontvangt extra budget voor de kosten van de dienstauto met chauffeur, zodat deze onkosten niet ten koste gaan van de mogelijkheid van de raad om onderzoeken te verrichten.
Kunt u verzekeren dat de heer Joustra niet opnieuw voor veel geld zijn kantoor gaat verbouwen en dat enige gematigdheid van de nieuwe voorzitter van de Onderzoeksraad voor veiligheid in deze tijd van bezuinigingen gepast is?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de voorzitter voor veel geld een verbouwing heeft laten plaatsvinden, of daartoe een voornemen heeft geuit.
Het bericht dat scholieren nog steeds zonder les of begeleiding worden opgehokt in studielokalen om het verplicht aantal lesuren te halen |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Scholieren nog steeds opgehokt»?123
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat middelbare scholieren zinloze uren op school uitzitten, omdat schooldirecties niet alle verplichte uren kunnen invullen? Zo neen, waarom niet?
Dat leerlingen «zinloze uren op school moeten uitzitten» is uiteraard onwenselijk. Daarom is het van belang dat leerlingen (en ouders) inspraak hebben bij de manier waarop de school de onderwijstijd inricht, zodat zij de school daarop kunnen aanspreken. Met het thans aanhangige Wetsvoorstel onderwijstijd VO worden leerlingen en hun ouders hiervoor in positie gebracht.
Deelt u de mening dat scholen hun verantwoordelijkheid beter moeten oppakken en dat de inspectie actiever moet controleren? Zo neen, waarom niet?
De kerntaak van scholen is het verzorgen van goed onderwijs. Daarvoor zijn voldoende contacturen, zinvolle invulling van de onderwijstijd, goede roosters en het bieden van een goed alternatief bij lesuitval essentieel. Dus ja, scholen moeten hun verantwoordelijkheid nemen, en doorgaans doen zij dit ook. Het Wetsvoorstel onderwijstijd VO biedt leerlingen (en hun ouders) handvatten om de school «bij de les te houden».
Deelt u de mening van het Landelijk Actiekomitee Scholieren (LAKS) eens dat er een hardere definitie moet komen voor het begrip «les»? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen het aantal ophokuren terug te brengen en wat vindt de minister van de oproep van het LAKS aan leerlingen om zinloze uren bij het LAKS te melden?
Bij scholen die niet aan de urennorm voldoen zal de inspectie vanzelfsprekend handhavend optreden. Daarnaast biedt het Wetsvoorstel onderwijstijd VO de ruimte en waarborgen om op schoolniveau een goede invulling te geven van de onderwijstijd en brengt leerlingen (en ouders en leraren) in positie om – bijvoorbeeld – het aantal ophokuren terug te brengen.
Leerlingen kunnen «zinloze» uren uiteraard bij het LAKS melden, maar het is zeker zo zinvol om dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
De hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kent u het bericht dat agenten verkeersboetes te hoog vinden in verhouding tot andere boetes?1 Wat is uw reactie op deze gevoelens?
Ja. Ik kan mij indenken dat in bepaalde specifieke omstandigheden de voorgeschreven boetes als hoog worden ervaren. In het sanctiestelsel moet echter een afweging worden gemaakt tussen het rekening houden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de administratieve hanteerbaarheid. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5. Mijn inzet is om ervoor te zorgen dat «hufterigheid» in het verkeer zwaarder bestraft wordt.
Is het waar dat voor winkeldiefstal soms boetes uitgedeeld worden van 50 euro? In wat voor soort situaties gebeurt dit? Wat is de beleidslijn voor de hoogte van boetes in dit soort situaties?
De beleidslijn van het Openbaar Ministerie inzake diefstal van winkelgoederen met een waarde tot en met 50 euro is dat er een boete van 170 euro wordt opgelegd. Bij diefstal van winkelgoederen met een waarde tussen de 50 en 120 euro bedraagt de boete 290 euro. De zwaarte van de straf neemt nog verder toe bij hogere waardes van goederen. Van deze beleidslijn kan de officier van justitie slechts gemotiveerd afwijken, bijvoorbeeld indien sprake is van een bijzondere verschijningsvorm van het delict of naar aanleiding van de persoon van de dader. Indien de diefstal leidt tot een rechtszaak dan kan vanzelfsprekend ook de rechter tot een andere strafmaat besluiten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.
Op welke manier wordt gewogen hoe de verhouding is tussen de hoogte van de boete en de zwaarte van de overtreding?
De Aanwijzing kader voor strafvordering van het College van procureurs-generaal beschrijft de systematiek van het stelsel van richtlijnen voor strafvordering. De richtlijnen vormen één samenhangend geheel, hetgeen gerealiseerd is door enerzijds de ernst van de verschillende delicten ten opzichte van elkaar te positioneren, anderzijds door de factoren die een rol spelen bij de beoordeling telkens op eenzelfde wijze te hanteren. Bij vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, wordt de hoogte van de straf bepaald door een aantal factoren. Naast de waarde van de gestolen goederen gaat het erom of sprake is van medeplegen, medeplichtigheid, een poging, recidive, en de eventuele schade. Voor ieder van deze factoren wordt een vaststaande verzwaring of verlichting van de straf toegepast.
Wanneer krijgt de Kamer het naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.2 toegezegde onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes toegestuurd?3 Zou met het onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes naar aanleiding van deze motie niet in belangrijke mate tegemoetgekomen kunnen worden aan de kritiek op de verhouding tussen de verschillende boetes?
Ik zal de Kamer medio 2011 berichten over de manier waarop ik invulling wil geven aan de motie. Mijn voorstel zal inderdaad ingrijpen op de verhouding tussen de verschillende boetes, waarbij ook andere boetes dan verkeersboetes zullen worden betrokken.
Bent u bereid om in uw standpunt over de voorstellen van het Openbaar Ministerie voor aanpassing van de boetes ook een vergelijking te maken met de hoogte van andere boetes dan verkeersboetes, zodat een evenwichtige afweging van de hoogte van de boetes mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.