De brugsimulator voor het Koninklijk Instituut voor de Marine |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Zijn er onomkeerbare stappen genomen in de aanschafprocedure van de brugsimulator voor het Koninklijk Instituut voor de Marine, die naar verwachting eind 2012 in gebruik zal zijn?
De brugsimulatoren voor het Koninklijk Instituut voor de Marine worden in overeenstemming met de reguliere verwervingsprocedures bij Defensie aangeschaft. De procedure is nagenoeg voltooid. Vanwege de geldigheidstermijn van het aanbod in de offerte is de tekening van het contract op korte termijn voorzien.
Klopt het dat de tenderspecificatie voor de brugsimulatoren 472 eisen stelt, en daarmee de trainingseisen van de International Maritime Organisation (IMO) ver overschrijdt? Zo ja, waarom heeft u gekozen voor aanvullende eisen?
De brugsimulatoren zullen niet alleen worden gebruikt voor de opleiding en training van militairen om veilig te kunnen varen in overeenstemming met de civiele eisen van de International Maritime Organisation (IMO). De simulatoren zullen ook worden gebruikt voor trainingen ten behoeve van militaire operaties. Hiervoor gelden aanvullende eisen.
Bent u van mening dat een simulator, conform de eisen van het IMO, goedkoper kan worden aangeschaft als Defensie uitwijkt naar alternatieven voor de simulatoren waar zij zich nu op richt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle openbare informatie omtrent de aanbestedingsprocedure, en uw bijbehorende keuzes?
De aanbestedingsprocedure is begonnen met een openbaar verzoek tot informatie (Request for Information) waarin een algemene omschrijving van de behoefte was opgenomen. Omdat de uitvoering van het project bijzondere veiligheidsmaatregelen vereist, is de opdracht niet Europees aanbesteed. Dit is in overeenstemming met de regelgeving op dit gebied.
Defensie heeft een selectie uitgevoerd op grond van zowel civiele als militair-operationele criteria. Alle deelnemers aan de aanbestedingsprocedure waren van deze criteria op de hoogte. Uiteindelijk heeft Defensie gekozen voor de aanbieder met de economisch meest voordeligste inschrijving, die bovendien voldoet aan de eisen van Defensie.
De teruggeleiding van een meisje naar Guatemala |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak van de 9-jarige Dana, die is teruggeleid naar Guatemala maar daar kennelijk niet is aangekomen?1
Deze zaak is mij bekend. Mijn informatie is dat Dana op 7 februari 2011 in gezelschap van haar vader naar Guatemala is gereisd en daar is aangekomen. Na een beslissing van de Guatemalteekse rechter daartoe, woont Dana nu voorlopig bij haar vader in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de Guatemalteekse kinderbescherming.
Kunt u zich de gevoelens van de met het gezag belaste moeder voorstellen? Wat gaat u doen om Dana op te sporen? Welke inspanningen levert de Centrale Autoriteit momenteel om het meisje op te sporen en het gezag met de moeder te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de Centrale Autoriteit de beoordeling gemaakt of er sprake kan zijn van een verantwoorde en veilige terugkeer van het meisje naar Guatemala? Welke waarborgen zijn hiertoe gesteld?
Ingevolge het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) moet elk verdragsland een centrale autoriteit aanwijzen die is belast met de uitvoering van de doelstelling van het verdrag en tot wie men zich kan wenden in gevallen van kinderontvoering. Een centrale autoriteit neemt geen beslissingen. Het is de rechter die aan de hand van de criteria genoemd in dit verdrag, beslist of een kind moet worden teruggeleid naar het land waar vanuit het ongeoorloofd is meegenomen. In deze concrete zaak heeft de Nederlandse rechter in eerste aanleg en in hoger beroep na afweging van alle aangevoerde argumenten besloten tot het geven van een bevel tot teruggeleiding van Dana naar Guatemala. De situatie in Guatemala is in de verschillende gerechtelijke procedures expliciet aan de orde geweest. Steeds is geoordeeld dat deze situatie niet zo onveilig is dat de terugkeer van Dana daarom niet zou kunnen plaatsvinden.
Waarom heeft de Centrale Autoriteit zich op het standpunt gesteld dat Dana met de vader naar Guatemala diende terug te keren, terwijl Dana in Guatemala niet bij de vader verbleef?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies geeft voor Guatemala, maar dat een 9-jarig meisje toch naar dit land wordt teruggeleid waar zij al eens een gewapende overval heeft meegemaakt en niet veilig over straat kan?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Centrale Autoriteit en de Centrale Autoriteit in Guatemala?
Goed.
Op welke wijze heeft de Centrale Autoriteit zich tot nu toe ingespannen om vast te stellen waar het kind zich bevindt en welke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat het kind aan gevaren is blootgesteld zoals voorgeschreven in artikel 7 onder a en b van het Haags Kinderontvoeringsverdrag?
Conform artikel 7, tweede lid, onder a en b, HKOV zijn voor de duur van het verblijf van het meisje in Nederland, maatregelen genomen om het belang van het meisje te waarborgen. De rechtbank te Utrecht heeft op 3 januari 2011 geoordeeld dat er gevaar bestond dat Dana zou worden onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het eerder gegeven rechterlijke teruggeleidingsbevel. Daarom is de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht belast met de voorlopige voogdij over Dana. Blijkens de uitspraak van de rechtbank heeft daarbij meegespeeld dat de moeder Dana na de eerdere terugkeer (in maart 2010) vanwege een teruggeleidingsbevel, nogmaals ongeoorloofd naar Nederland heeft overgebracht. Voorts heeft de moeder zich niet gehouden aan de in de beschikking d.d. 10 december 2010 opgenomen afspraken die de ouders onderling hadden gemaakt over de omgang tussen Dana en haar vader in december 2010.3 Bureau Jeugdzorg heeft als voogd ervoor zorggedragen dat genoemd teruggeleidingsbevel ten uitvoer is gelegd. Dana en haar vader zijn zoals gezegd op 7 februari 2011 samen naar Guatemala gereisd. Nu Dana weer in Guatemala verblijft, zijn de Guatemalteekse autoriteiten verantwoordelijk voor haar welzijn. Zoals aangegeven is mij bekend dat de kinderbescherming in Guatemala thans onderzoek doet naar de situatie.
Heeft de Centrale Autoriteit in Guatemala gecontroleerd of laten controleren of de vader tegen de moeder nieuwe procedures heeft aangespannen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de gerechtelijke procedures in Nederland, zijn de lopende procedures en de stand van zaken in Guatemala uitdrukkelijk aan de orde gekomen. De rechter heeft het besprokene in aanmerking genomen in zijn beoordeling van de zaak.
Welke afspraken zijn er vooraf gemaakt om de teruggeleiding naar Guatemala veilig en verantwoord te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er door de Centrale Autoriteit vooraf goede afspraken gemaakt over gezag en omgang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat deze afspraken ook worden nagekomen?
Voorafgaande aan de terugkeer van minderjarigen kunnen ouders een beroep doen op de hulp en assistentie van de Nederlandse Centrale autoriteit als het gaat om de voorwaarden rondom een «safe return». Daar hoort ook bij het maken van afspraken rondom de – voorlopige – omgang tussen het kind en beide ouders direct na terugkeer. In de onderhavige casus hebben de ouders die hulp niet gevraagd, omdat die vooraf niet nodig leek. Nu de ouders na terugkeer in Guatemala het niet eens zijn over gezag en omgang, is het de Guatemalteekse rechter tot wie zij zich moeten wenden, omdat het meisje daar haar gewone verblijfplaats heeft.
Bent u bereid deze vragen, gelet op het spoedeisende karakter, zo spoedig mogelijk te beantwoorden? «Niet-essentiële reizen worden ontraden. Er geldt een verhoogd veiligheidsrisico voor het hele land. Stel uzelf de vraag of een reis naar dit land verantwoord en noodzakelijk is.»
Ja.
De mishandeling van een christelijke dissident in China |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Politie China slaat dissident in elkaar»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van de video’s die de christelijke dissident Chen Guangcheng en zijn vrouw hebben gemaakt van de intimidaties van de politie, die ertoe hebben geleid dat zij zo zwaar mishandeld zijn door diezelfde politie dat ze enerzijds niet kunnen lopen of zitten en anderzijds geen dokter kunnen bezoeken vanwege het feit dat ze onder huisarrest staan?
Ja.
Bent u bereid uw afschuw over deze gang van zaken kenbaar te maken aan de Chinese ambassadeur? Bent u bereid te eisen dat Chen Guangcheng en zijn vrouw onmiddellijk toegang krijgen tot medische hulp? Bent u bereid te eisen dat de politieke en godsdienstvrijheid van Chen Guangcheng, zijn vrouw en andere politieke en religieuze dissidenten gerespecteerd worden?
De EU heeft meermalen bij de Chinese autoriteiten aandacht gevraagd voor de situatie van de heer Chen en zal dit blijven doen. Daarbij is onder andere bezorgdheid uitgesproken over berichten over het onwettige huisarrest van de heer Chen en zijn echtgenote en het feit dat zij geen toegang hebben tot medische zorg.
De mensenrechtensituatie in China laat een gemengd beeld zien. Terwijl goede voortgang is gemaakt ten aanzien van sociale en economische rechten, blijft de voortgang ten aanzien van burgerlijke en politieke rechten achter. Nederland zet zich, zowel bilateraal als in EU-verband, in voor verbetering van de mensenrechtensituatie in China. In de contacten met China benadrukken Nederland en de EU het grote belang van de burgerlijke en politieke rechten met inbegrip van vrijheid van religie en geloofsovertuiging en de situatie van mensenrechtenverdedigers.
Deelt u de zienswijze dat China structureel de mensenrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, blijft schenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u, zowel in bilateraal als in EU-verband, te nemen om de mensenrechtensituatie in China te bevorderen?
Zie antwoord vraag 3.
De band van de Venezolaanse minister van Binnenlandse Zaken en Justitie met Hezbollah |
|
Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Venezuelan minister hangs out with Hezbollah»?1
Ja.
Kent u feitelijke aanwijzingen die het vermoeden dat deze minister Venezolaanse paspoorten uitdeelt aan leden van Hezbollah en/of jonge Venezolanen heeft geworven voor Hezbollah-trainingskampen, bevestigen? Zo ja, welke?
Nee, ik heb geen kennis van feiten die hierop duiden.
Vormen deze aanwijzingen reden om reizigers met Venezolaanse paspoorten aan een grondige screening te onderwerpen als zij Nederland binnen komen? Zo nee, waarom niet?
Reizigers in het bezit van Venezolaanse paspoorten worden standaard onderworpen aan een grondige controle op basis van de toegangsvoorwaarden die gelden voor onderdanen van niet-Schengen landen. De voorwaarden voor toegang behelzen onder andere het in bezit hebben van een geldig reisdocument, het beschikken over voldoende middelen van bestaan, het niet gesignaleerd staan in de opsporingsregisters noch op de internationale sanctielijsten.
Is het waar dat de zuster van deze minister recent is benoemd tot ambassadeur in Nederland? Kunt u uitleggen waarom we dit niet als een vorm van nepotisme moeten zien en deze ambassadeur voor Nederland aanvaardbaar is?
Mevrouw Haifa Aissami is sinds 9 februari 2011 de ambassadeur van de Bolivariaanse Republiek Venezuela in Nederland.
Volgens internationaal diplomatiek gebruik worden agrément verzoeken voor ambassadeurs slechts bij zeer hoge uitzondering geweigerd. In Nederland is het de laatste 20 jaar niet meer voorgekomen.
De binnenlands politieke en bestuurlijke overwegingen in de zendstaat die ten grondslag liggen aan een benoeming zijn voor de ontvangende staat in beginsel niet relevant. Weigeringsgronden zouden kunnen zijn betrokkenheid bij schendingen van de mensenrechten, misdaden, terroristische handelingen en spionage. Omdat hiervan in het geval van mevrouw Aissami geen sprake is, heeft zij op de gebruikelijke wijze agrément ontvangen.
Het kiesrecht voor de Eilandsraad van niet-Nederlanders |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Op welke wijze heeft u de desbetreffende verantwoordelijken in het Caribisch deel van het Koninkrijk formeel op de hoogte gebracht van de gevolgen van de uitspraak in de zaak Santana voor de verkiezingen van de eilandraad op 2 maart aanstaande?1
Het eilandsbestuur van Bonaire, dat immers partij was in deze zaak, heeft mij direct na de uitspraak (op 10 januari 2011) geïnformeerd en mij de uitspraak toegezonden. Nog dezelfde dag heeft het ministerie van BZK contact opgenomen met de ambtenaren die bij elk van de eilanden verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de verkiezingen. Op dinsdag 11 januari 2011 heeft een videoconferentie plaatsgevonden met ambtenaren van het eiland Bonaire om na te gaan wat de gevolgen van de uitspraak zouden zijn en hoe met die gevolgen omgegaan zou kunnen worden. Sint Eustatius en Saba zijn op 10 januari van de uitspraak op de hoogte gesteld. Ook de dagen erna is er informatie verstrekt aan de ambtenaren van de openbare lichamen.
Het ministerie van BZK heeft, gelet op de uitspraak van het Hof, geregeld dat drie openbare lichamen de beschikking hebben gekregen over een update in de module verkiezingen van de PIVA om de juiste selectie van de kiesgerechtigden te kunnen maken. Tevens is gezorgd voor technische ondersteuning daarbij. De betreffende programmatuur is op 18 januari 2011 succesvol bij alle drie de openbare lichamen geïnstalleerd. Daarnaast is de brief die ik aan uw Kamer (Kamerstuk 2010–2011, nr 32 500 IV, nr. 25) heb gestuurd, via de Rijksdienst Caribisch Nederland, overhandigd aan de gezaghebbers.
Net als de gemeenten in Nederland ter voorbereiding op de provinciale statenverkiezingen hebben de bestuurscolleges van de openbare lichamen een circulaire ontvangen ter voorbereiding van eilandsraadsverkiezingen waarin ook wordt ingegaan op de gevolgen van de uitspraak Santana.
Op welke wijze worden alle EU-burgers en ook overige vreemdelingen van 18 jaar en ouder die meer dan vijf jaar onafgebroken legaal verblijven in Nederland (inclusief Bonaire, Saba en Sint-Eustatius) en die derhalve het recht hebben aan de eilandraadsverkiezingen deel te nemen indien zij ingezetenen zijn van het desbetreffende openbaar lichaam voor elk openbaar lichaam afzonderlijk tijdig achterhaald en geïnformeerd? Indien dit niet lukt, welke problemen voorziet u en wat gaat u hier aan doen?
Direct na bestudering van de uitspraak, te weten op 11 januari 2011, is geadviseerd om zo snel mogelijk een (aanvullende) publicatie uit te laten gaan over de kiesgerechtigheid voor de eilandsraadsverkiezingen (eerder was door de gezaghebbers al openbaar gemaakt wie kiesgerechtigd waren voor de komende eilandsraadverkiezingen). Een concept tekst voor een dergelijke publicatie is op 14 januari 2011 door het ministerie van BZK aan de betrokken ambtenaren van de drie openbare lichamen verstrekt.
Verder wordt aan de vraag wie kiesgerechtigd zijn aandacht besteed in voorlichtingscampagne die in mijn opdracht wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN). Er zijn op alle eilanden meermalen in diverse bladen advertenties verschenen die kiezers er op wijzen dat zij, indien zij menen dat zij ten onrechte geen stempas hebben ontvangen, alsnog contact kunnen opnemen met de openbare lichamen om hun kiesgerechtigheid vast te stellen. Ook op de webpagina over de eilandsraadsverkiezingen van de RCN, in voorlichtingsprogramma’s over de verkiezingen op tv en in een huis aan huis verspreide folder komt dit punt aan de orde.
Is het waar dat de Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen en Aruba (PIVA) niet de verblijfstitel registreert? Indien dit niet het geval is, op welke wijze kan dan vastgesteld worden dat iemand vijf jaar onafgebroken in Nederland (inclusief de BES-eilanden) heeft verbleven? Zo nee, op welke wijze wordt beoordeeld of zij inderdaad stemgerechtigd zijn?
In de PIVA kan, net als in de Nederlandse GBA, de verblijfstitel geregistreerd worden. Vernomen is dat de eilandsbesturen van Saba en Sint Eustatius in het verleden deze categorie in de PIVA niet hebben ingevuld. Het eilandsbestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van de kiesgerechtigheid van vreemdelingen die zijn opgenomen in de bevolkingsadministratie. Dit kan men onder meer doen door terug te gaan naar de brondocumenten die men heeft overlegd bij inschrijving (inschrijving is immers alleen mogelijk indien de vreemdeling aantoont op dat moment rechtmatig op het eiland te verblijven), door de IND te raadplegen, danwel door zelf contact op te nemen met de betrokken vreemdelingen om na te gaan of deze over documenten beschikt op grond waarvan de kiesgerechtigheid kan worden vastgesteld.
Op welke wijze is de IND betrokken bij het achterhalen van de verblijfsstatus van een niet-Nederlander? Heeft de IND voldoende capaciteit om, waar nodig, de eilanden te ondersteunen in dit proces? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit proces in goede banen te leiden?
Zoals hierboven aangegeven kan het eilandsbestuur dan wel de vreemdeling zelf, een beroep doen op de IND-unit Caribisch Nederland bij het achterhalen van de verblijfsgegevens. De vreemdeling die ooit een periode rechtmatig verblijf in het Europese deel van Nederland heeft gehad, kan door tussenkomst van de IND-unit Caribisch Nederland een beroep doen op de IND in Nederland, unit Nationaliteit en Naturalisatie. Deze persoon moet zich wenden tot de IND-unit Caribisch Nederland om een verzoek om een bericht omtrent toelating in te dienen. De IND-unit Caribisch Nederland zal vervolgens dit verzoek doorsturen naar de IND in Nederland, unit Nationaliteit en Naturalisatie.
De IND heeft voldoende capaciteit om de eilanden te ondersteunen in dit proces uitgaande van een gering aantal van dit soort verzoeken.
Bent u van mening dat de niet-Nederlanders voldoende tijd hebben gehad zich te organiseren in partijvorm en zichzelf verkiesbaar te stellen, gezien het feit dat de uitspraak van het Hof op 10 januari plaatsvond en de termijn om aanspraak te maken op het passief kiesrecht 18 januari verliep? Zo nee, hoe beoordeelt u de geldigheid van de eilandsraadverkiezingen in het geval deze wordt aangevochten?
De uitspraak van het Hof heeft alleen betrekking op het actieve kiesrecht en heeft tot gevolg dat artikel Ya 14 Kieswet over het actieve kiesrecht buiten toepassing moet worden gelaten. De regeling met betrekking tot het passieve kiesrecht die vastligt in artikel 11 van de Wolbes is door de uitspraak niet gewijzigd. Dit betekent dat alleen Nederlanders zitting kunnen nemen in de eilandsraad. Uitsluitend de zittende eilandsraad, in het kader van het geloofsbrievenonderzoek van de nieuw gekozen leden, kan oordelen over de geldigheid van de eilandraadsverkiezingen (artikel V 4, eerste lid Kieswet).
Kunt u aangeven hoeveel niet-Nederlanders die nu alsnog kiesgerechtigd zijn, Spaanstalig zijn?
De bevolkingsadministratie bevat slechts gegevens over de nationaliteit van kiesgerechtigden, niet over hun taalvaardigheid. De eilandsbesturen van Saba en Sint Eustatius hebben mij laten weten dat Saba momenteel 923 kiesgerechtigden telt waarvan naar schatting 80 Spaanstalig, Sint Eustatius telt 2 135 kiesgerechtigden waarvan naar schatting 200 Spaanstalig. Ik kan niet aangeven waarop de eilandsbesturen deze schatting hebben gebaseerd. Bonaire telt 10 154 kiesgerechtigden, waarvan 157 uit landen van de Europese Unie en 197 overige vreemdelingen. Bonaire geeft aan niet in te kunnen schatten hoeveel van hen Spaanstalig zijn.
Wat is uw mening over het feit dat vrijwel alle voorlichting over de verkiezingen plaatsvindt in het Nederlands, Engels en Papiaments?
De voorlichtingscampagne die in mijn opdracht door de RCN wordt uitgevoerd, is in het Nederlands, Engels en Papiaments. Ik breng in herinnering dat in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet (Kamerstukken 2008–2009, nr 31 956, nr 3) is besloten om de informatie voor kiezers over de wijze van stemmen ook te verstrekken in het Papiaments en het Engels. Ik wijs u er op dat de rijksvoorlichtingscampagne voor de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen, waarbij ook niet-Nederlanders kiesgerechtigd zijn, uitsluitend in het Nederlands is.
Overigens staat het de eilandsbesturen volledig vrij om voorlichting te geven over de verkiezingen in andere talen.
Kunt u aangeven welke verschillen – zoals de verkiezingsdag en de openingstijden van de stembureaus – bestaan tussen de wijze waarop de afgelopen verkiezingen werden georganiseerd en de komende eilandsraadverkiezingen?
Uitgangspunt bij het wetgevingsproces, waar uw Kamer mee heeft ingestemd, is geweest dat de Nederlandse Kieswet integraal van toepassing zou zijn en dat alleen waar dit op grond van artikel 1, tweede lid van het Statuut is toegestaan, afwijkingen mogelijk zijn. Dergelijke afwijkingen zijn op grond van dit artikel alleen mogelijk met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, het insulaire karakter, het kleine oppervlakte, de bevolkingsomvang, de geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Als gevolg hiervan worden de kiezers in Bonaire, Saba en Sint Eustatius geconfronteerd met wijzigingen, zoals andere openingstijden, een andere dag van stemming, het gebruik van de stempas, de noodzaak tot registratie van politieke partijen, het niet verstrekken van het kiezersregister aan politieke partijen, het stemmen in een willekeurig stemlokaal, de mogelijkheid om schriftelijke en onderhandse volmachten te geven en het afwijkende stembiljet. In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Kieswet (Kamerstukken 2008–2009, nr 31 956, nr 3) is het feit dat er wijzigingen zouden gaan optreden uitdrukkelijk behandeld.
Welke gevolgen verwacht u dat deze verschillen zullen hebben? Hoe beoordeelt u deze?
De veranderingen zijn het gevolg van het feit dat de Kieswet integraal van toepassing is verklaard op de eilandsraadsverkiezingen. Alle verkiezingen, dus ook de verkiezing van de eilandsraden, worden door het ministerie van BZK geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zal ik, samen met de uitkomst van de evaluatie van de verkiezingen van provinciale staten, aan de Kamer doen toekomen.
Is het waar dat het op de eilanden gebruikelijk was logo’s, kleuren en foto’s toe te staan op de verkiezingsbiljetten – mede in verband met het grote aantal laaggeletterden – maar dat dit nu niet het langer is toegestaan in verband met Nederlandse wetgeving?
Ja. Ik memoreer dat dit punt ook aan de orde is geweest in het Algemeen Overleg van 9 december 2010 over de inrichting van het verkiezingsproces. We hebben onder meer gesproken over het voorgenomen onderzoek naar een nieuw model stembiljet. Ik heb toen (zie pagina 21 van het verslag van het AO) aangegeven dat het vorige kabinet al had geconstateerd dat foto’s en logo’s een middel kunnen zijn om het laaggeletterden mogelijk te maken om zonder hulp te stemmen. In Caribisch Nederland werd daar al gebruik van gemaakt, maar op grond van de huidige Kieswet is het gebruik van logo’s, kleuren en foto’s niet mogelijk.
Deelt u de mening dat dit grote veranderingen zijn en dat die niet het gevolg zijn van veranderde omstandigheden op deze eilanden?
Bent u bereid te bezien op welke wijze – binnen het huidig wettelijk kader – aan deze bezwaren tegemoet kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe worden deze verkiezingen geëvalueerd? Worden deze verkiezingen ook gemonitord?
Bent u bereid op basis van het verloop van deze verkiezingen – indien nodig – het vigerend wettelijk kader aan te passen om tegemoet te komen aan evidente knelpunten?
Bent u bereid, gezien de korte termijn tot de verkiezingen, deze vragen voor het Krokusreces te beantwoorden?
Het was niet mogelijk het antwoord binnen de gestelde termijn te geven omdat voor het antwoord op vraag 6 informatie moest worden ingewonnen bij de openbare lichamen.
Het bericht dat de postbezorging op de BES eilanden in gebreke blijft door onduidelijkheid over postcodes |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Post voor BES-eilanden gaat zoek»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Klopt het dat de BES-eilanden (nog) niet over een postcode beschikken die aansluit bij de nieuwe staatkundige verhouding die sinds 10 oktober 2010 is ingegaan?
Het klopt dat Caribisch Nederland niet beschikt over postcodes zoals deze in Nederland gebruikelijk zijn.
Het invoeren van een postcode – gelijk aan de situatie in Nederland – is aan de concessiehouder voor de postlevering op Caribisch Nederland in casu Nieuwe Post.
Begin dit jaar is er door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist. Daartoe zijn afspraken gemaakt die in de loop van 2011 moeten leiden tot het vereiste kwaliteitsniveau. Bekeken zal worden of een mogelijke invoering van postcodes kan bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en welke kosten daaraan verbonden zijn. Tevens zal de bredere toepassing van de postcode (ander gebruik van postcodes dan voor postbezorging) ten behoeve van andere instanties daarbij worden betrokken. Nieuwe Post brengt nu een en ander in kaart.
Klopt het dat de adressering Caribisch Nederland (nog) niet herkenbaar is voor de postbezorgingbedrijven en daardoor leidt tot het niet of met ernstige vertraging bezorgd worden van de post?
De Universal Postal Union (UPU) is begin oktober 2010 door mijn ministerie geïnformeerd over de staatkundige wijzigingen van de Nederlandse Antillen en de nieuwe benaming voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Binnen het (internationale) UPU Post Code Systeem staan op dit moment alleen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aangeduid als BES (de internationale adressing code voor de eilanden). Ik zal de UPU het verzoek doen in dit code systeem de benaming «Caribisch Nederland/Dutch Caribbean» toe te voegen en deze additionele benaming wereldwijd onder de postbezorgingbedrijven bekend te maken.
Er is nu sprake van een overgangssituatie waarin het mogelijk is dat er vertraging zal optreden met de bezorging van de post.
Ik zal tevens Nieuwe Post N.V. verzoeken om hun internationale klanten over deze wijziging te informeren om er voor te zorgen dat deze wijziging in hun systemen wordt doorgevoerd.
Wat is uw oordeel over het niet tijdig kunnen voldoen aan sancties of betalingsverplichtingen aan de Nederlandse overheid als gevolg van vertraagde bezorging? Hoe gaat u deze problematiek oplossen?
Voor zover mij bekend heeft het door u geschetste probleem zich nog niet voorgedaan. Mocht dit probleem zich onverhoopt toch voordoen dan zal ik voor dat specifieke geval bezien of rekening moet worden gehouden met de omstandigheid van de vertraagde bezorging.
Zoals aangegeven bij het antwoorden op de vragen twee en drie, zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van de postlevering te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist en zullen de nodige stappen worden gezet om te komen tot bekendheid bij postleveringsbedrijven en klanten van de juiste adressering.
Ziet u mogelijkheden deze problematiek op korte termijn aan te pakken zodat de postbezorging op de eilanden weer op orde komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen drie en vier zal ik de UPU en de concessiehouder Nieuwe Post verzoeken meer bekendheid te geven aan de veranderde situatie met betrekking tot de BES-eilanden.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland voor verbetering vatbaar is. Dat was ook al zo toen de Nederlandse Antillen nog bestonden. Zoals gezegd zullen daarvoor de nodige stappen door Nieuwe Post moeten worden gezet.
Zijn er andere praktische problemen voor de bevolking van de BES-eilanden die zich voordoen dan wel worden voorzien ten gevolge van de nieuwe bestuurlijke verhouding? Zo ja, wat doet zich voor en wat wordt hiertegen ondernomen?
Ik verwijs u hiervoor kortheidshalve naar de passage «Caribisch Nederland» in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) van 8 februari jl. (Kamerstuk 32 500 IV, nr. 30) waarin de minister van BZK ten aanzien hiervan een uiteenzetting geeft.
Wapenhandel naar Egypte |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat het EU Annual report on Arms Exports 2009 meldt dat Nederland in 2009 wapenexportvergunningen heeft verstrekt voor de levering van grondvoertuigen en wapencomponenten aan Egypte ter waarde van 1,2 miljoen?1
Het EU Jaarrapport geeft geen specifieke goederenomschrijvingen en rapporteert op het niveau van goederencategorieën van de militaire lijst, de zogenaamde ML-posten. In 2009 is een vergunning met een waarde van iets meer dan € 1,2 miljoen afgegeven voor onderdelen van YPR- en M-113 APC pantservoertuigen. Deze informatie is opgenomen in de openbare maandoverzichten van afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen zoals die op www.rijksoverheid.nl/exportcontrole worden gepubliceerd.
Is het waar dat Frankrijk de leverantie van wapens aan Egypte heeft opgeschort?2
Duitsland heeft de wapenexport naar Egypte tijdelijk opgeschort en Frankrijk heeft de uitvoer van wapens en goederen voor de oproerpolitie naar Egypte stopgezet.
Is het tevens waar dat Duitsland wapenexporten naar Egypte uitstelt?3
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2004 over export van Nederlandse YPR-pantservoertuigen aan Egypte? Hebt u toezicht gehouden op het gebruik van de thans Egyptische pantservoertuigen tijdens de protesten van de laatste weken? Kunt u garanderen dat deze totaal niet zijn ingezet tegen de burgerbevolking? Kunt u een overzicht geven van het gebruik van deze voertuigen?4
Besluitvorming inzake de bovengenoemde leverantie heeft, zoals gebruikelijk, plaatsgevonden op basis van de toenmalige EU Gedragscode inzake wapenexport. Zo is de aanvraag individueel getoetst aan het zogenaamde mensenrechtencriterium (criterium 5) en aan het criterium over interne spanningen en conflicten (criterium 6). Hierbij werd met name op basis van de aard van het goed en de eindgebruiker nagegaan of er een verband kon worden gelegd tussen deze gegevens en de in Egypte geconstateerde mensenrechtenschendingen en interne spanningen.
De YPR-pantservoertuigen zijn geleverd aan de Egyptische landstrijdkrachten. Het is niet gebruikelijk om toezicht te houden op aan een andere overheid geleverde goederen. Deze voertuigen lenen zich niet voor inzet bij onlusten. Voor zover bekend zijn deze voertuigen niet ingezet tegen anti-regeringsdemonstraties.
Kunt u aangeven of er nog momenteel nog wapenexportvergunningen voor Egypte ter beoordeling zijn aangevraagd? Bent u bereid deze niet te honoreren vanwege de risico’s als gevolg van de politieke instabiliteit in Egypte? Bent u tevens bereid in EU-verband te pleiten voor een opschorting van alle wapenexporten naar Egypte totdat een democratische regering is verkozen? Indien nee, waarom niet?
Sinds het begin van het jaar is één vergunning voor Egypte afgegeven. Het exporterende bedrijf is, gelet op de onzekere situatie in dat land, verzocht de feitelijke uitvoer enige tijd op te schorten. In algemene zin zal de regering aanvragen voor Egypte op individuele basis blijven behandelen op grond van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij zal in het licht van de huidige ontwikkelingen zoals gebruikelijk zeer kritisch gekeken worden naar het eventueel effect op de mensenrechtensituatie en naar de eindgebruiker.
Europese wapenexport naar Noord-Afrika |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het twaalfde Europese jaarverslag over de controle op de export van militaire technologie en materieel?1
Ja.
Klopt het dat de Europese wapenexport naar Noord-Afrika de afgelopen vijf jaar dramatisch is gestegen? Welke Europese landen zijn verantwoordelijk voor deze stijging en naar welke Noord-Afrikaanse landen zijn deze wapens gegaan? Kunt u dit ook in cijfers uitdrukken?
De Europese wapenexport naar Noord-Afrika is de afgelopen jaren toegenomen (bijlage ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer). Dit heeft voornamelijk te maken met een aantal grote transacties. In het geval van Marokko, bijvoorbeeld, hebben Frankrijk en Italië vergunningen afgeven voor ca. € 410 miljoen (gevechtsvliegtuigen) en heeft Nederland vergunningen afgegeven voor een totaal van € 555 miljoen (marineschepen). In het geval van Libië heeft Frankrijk voor € 80 miljoen aan vliegtuigen geleverd.
De stijging in Europese wapenexporten naar Noord-Afrika is voornamelijk te verklaren door de modernisering die de meeste landen in de regio, en vooral Algerije en Marokko, noodzakelijk achtten om te kunnen reageren op nieuwe dreigingen, in het bijzonder terrorisme en illegale migratiestromen. Er is geen verband tussen deze stijging en de recente ontwikkelingen in Noord-Afrika.
Hoe beoordeelt u deze toename van export van wapens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een appreciatie geven van deze stijging in het licht van recente ontwikkelingen in Noord-Afrika, in landen als Egypte, Tunesië en Libië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van het risico dat wapens die in de afgelopen vijf jaar door lidstaten van de Europese Unie (EU) zijn geëxporteerd naar landen in Noord-Afrika, worden ingezet voor schendingen van mensenrechten?
Op basis van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport wordt iedere transactie individueel getoetst aan het zogenoemde mensenrechtencriterium (criterium 2). Hierbij wordt met name op basis van de aard van het goed en de eindgebruiker nagegaan of er een verband kan worden gelegd tussen deze gegevens en de in het land van bestemming geconstateerde mensenrechtenschendingen. Informatiebronnen voor de beoordeling zijn, naast informatie van het Nederlandse postennetwerk, onder andere rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch.
Deze procedure is bij alle aanvragen voor uitvoer van Nederland naar Noord-Afrika gehanteerd. Het risico dat wapens die in de afgelopen vijf jaar door Nederland zijn geëxporteerd zijn ingezet voor schendingen van mensenrechten, is derhalve zeer klein. Ik vertrouw erop dat dit ook geldt voor andere lidstaten van de EU.
Heeft u dit recent in EU-verband ter sprake gebracht? Zo ja, wanneer en in welk verband? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan hierover met uw Europese collega’s te spreken?
Tijdens de laatste bijeenkomst van de EU werkgroep wapenexport (COARM) in Brussel op 18 februari jl. is hierover gesproken. Duitsland, Oostenrijk en het VK hebben de wapenexport naar Egypte tijdelijk opgeschort («on hold») en Frankrijk hanteert waakzaamheid en heeft de uitvoer van wapens en goederen voor de oproerpolitie tijdelijk opgeschort (ook «on hold»). Andere EU lidstaten, die beduidend minder of niet exporteren naar Egypte, zullen aanvragen voor landen in Noord-Afrika op individuele basis blijven behandelen op grond van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij zal in het licht van de huidige ontwikkelingen zeer kritisch worden gekeken naar het eventueel effect op de mensenrechtensituatie en naar de eindgebruiker.
Welke Europese landen hebben de wapenexport naar deze landen opgeschort? En voor welke landen geldt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mechanismen zijn er om te toetsen dat deze wapens niet worden ingezet voor schendingen van mensenrechten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten staan positief ten opzichte van een mogelijk toekomstig wapenhandelsverdrag?
Irak, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Oman en Tunesië stemden tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2009 voor de resolutie (R/64/48) waarin werd afgesproken om te onderhandelen over een internationaal Wapenhandelsverdrag (ATT). De overige landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten onthielden zich van stemming.
Nederland en de Europese Unie proberen actief alle landen te betrekken bij het proces om tot een internationaal Wapenhandelsverdrag te komen. In EU-verband zijn bijvoorbeeld seminars voor overheidsvertegenwoordigers uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten georganiseerd en Nederland heeft een bijeenkomst in Addis Abeba gefinancierd waar maatschappelijke organisaties uit heel Afrika hun visie en ideeën voor een Wapenhandelsverdrag konden bespreken.
Zijn er in Europees verband plannen ontwikkeld om ervoor te zorgen dat deze landen betrokken worden bij onderhandelingen over een mogelijk toekomstig wapenhandelsverdrag? Hoe gaat Nederland al dan niet bilateraal ervoor zorgen dat deze landen positief staan ten opzichte van een toekomstig wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg wapenexport dat gepland staat vóór 16 maart 2011?
Ja.
De positie van homoseksuele asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere schriftelijke vragen van 18 november 2010 over de positie van homoseksuele asielzoekers, en uw antwoorden daarop van 7 februari 2011?
Ja.
Waarom stelt u dat het bestaande beleid «toereikend» is om groepsspecifieke problemen aan te pakken, wanneer u tegelijkertijd met de stichting Secret Garden en met COC Nederland in gesprek bent over oplossingen voor de problemen voor lesbische vrouwen, homomannen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)?
Ik ben van mening dat het bestaande beleid toereikend is om te reageren op mogelijke problematiek. Ik sta evenwel altijd open voor verbeteringen. Daarom heb ik tijdens het gesprek met Secret Garden en COC Nederland afgesproken dat het COA samen met deze organisaties onderzoekt hoe mogelijke drempels voor meldingsbereidheid, die LHBT’s bij incidenten kunnen ervaren, kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er al enige jaren duidelijke aanwijzingen zijn dat LHBT’s in de asielzoekerscentra (AZC’s) (grote) problemen ondervinden?1 Deelt u tevens de mening dat dit impliceert dat het beleid dat tot nu toe gevoerd wordt op dit punt blijkbaar niet volstaat?
Op grond van het aantal meldingen bij het COA of de politie kan de conclusie dat LHBT’s grote problemen zouden ondervinden in asielzoekerscentra niet worden getrokken. Ik ben hier in eerdere beantwoording van kamervragen reeds op ingegaan2. Tegelijkertijd laat ik, mede naar aanleiding van het eerder genoemde overleg, onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden vergroot. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 2. Dit betekent niet dat het staande beleid niet volstaat.
Kunt u specifieker uiteenzetten welk beleid er precies is ten aanzien van de kwetsbare groep LHBT’s in AZC’s? In hoeverre wordt in de centra ook door communicatie en toezicht voorkomen dat LHBT-asielzoekers door medebewoners worden belaagd en/of gediscrimineerd? Wordt aan alle asielzoekers, bijvoorbeeld in geldende huisregels of in de vorm van voorlichting, meegedeeld dat alle asielzoekers gelijk dienen te worden behandeld, en dat homoseksuelen in Nederland als normale, gelijkwaardige burgers worden beschouwd en behandeld? Bestaan er in uw beleid mogelijkheden om in uitzonderlijke situaties een asielzoeker een vergunning te weigeren indien hij zich schuldig maakt aan de discriminatie of onheuse bejegening van homoseksuelen?
Bij binnenkomst op een asielzoekerscentrum krijgt iedere bewoner de huisregels overhandigd. Deze huisregels worden tevens persoonlijk toegelicht en uitgelegd. In de huisregels is bepaald dat discriminatie verboden is en overtreding van dit verbod strafbaar. Zowel in de huisregels als in de mondelinge toelichting daarop wordt specifiek ingegaan op discriminatie op basis van seksuele voorkeur. Daarnaast wordt in de voorlichting aan asielzoekers aandacht besteed aan diverse samenlevingsvormen in Nederland.
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure. Bedreiging en/of fysiek geweld door een asielzoeker kan zowel strafrechtelijke- als vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben.
Zo zullen criminele antecedenten conform staand beleid altijd worden betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf tenminste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Bent u bereid om seksuele voorkeur en genderidentiteit toe te voegen aan de «sociale indicatoren» voor huisvesting buiten een AZC? Kunt u dit toelichten?
Het COA huisvest asielzoekers op één van de opvanglocaties in Nederland, ongeacht religie, seksuele voorkeur of genderidentiteit. Bij het huisvesten van asielzoekers houdt het COA rekening met de seksuele geaardheid van een asielzoeker, indien deze bekend is. Er is specifieke aandacht voor situaties waarin na plaatsing in de opvang een gevoel van onveiligheid wordt beleefd. Hierbij wordt bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan verzoeken tot overplaatsing die versneld worden behandeld. Bij huisvesting in een gemeente na statusverlening wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met bijzondere omstandigheden.
Klopt het dat het geldend beleid is dat van asielzoekers uit alle landen (en niet slechts landen in Afrika en Azië) waar homoseksualiteit strafbaar is, in het kader van de toelatingsaanvraag, niet mag worden verwacht dat zij bescherming vragen bij de autoriteiten ter plaatse?
Ja.
Deelt u de mening dat slechts in landen waarvan bekend is dat autoriteiten in staat en bereid zijn om bescherming aan LHBT’s te bieden, van LHBT’s gevraagd mag worden dat zij bij deze autoriteiten bescherming vragen? Bent u bereid het beleid in die zin aan te passen? Kunt u dit toelichten?
Dit is staand beleid. In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen3: «wanneer uit algemene informatie uit het land van herkomst blijkt dat bescherming in zijn algemeenheid niet mogelijk is of een verzoek daartoe bij voorbaat zinloos is of zelfs gevaarlijk, zal niet verder van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor zijn individuele situatie aannemelijk maakt dat bescherming niet kan worden geboden.»
Deelt u tevens de mening dat in beginsel een vluchtelingenstatus dient te worden verleend aan LHBT’s uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, waar LHBT’s worden onderdrukt en/of vervolgd en/of waar zij onvoldoende bescherming van de autoriteiten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun seksuele gerichtheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning. De strafbaarstelling van homoseksualiteit op zichzelf acht ik niet zonder meer afdoende voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het gaat erom hoe de feitelijke situatie voor homoseksuelen in het land van herkomst is, en daarnaast hoe de individuele situatie van de asielzoeker eruit ziet. Dit leidt ertoe dat in iedere individuele situatie afzonderlijk wordt beoordeeld of vergunningverlening aan de orde is. Het kan ook voorkomen dat homoseksualiteit in het land van herkomst niet strafbaar is en er toch een vergunning wordt verleend.
Klopt het dat u ook onafhankelijk onderzoek gaat laten doen naar de veiligheidsproblemen waarmee LHBT-asielzoekers in AZC’s te maken hebben? Hoe gaat dat onderzoek eruit zien, wanneer zal dat ongeveer zijn afgerond en wanneer verwacht u de Kamer voorstellen tot verbetering te kunnen doen? Wordt ook onderzocht hoeveel van de genoemde veiligheidsincidenten zich de afgelopen jaren hebben gedaan?
Voor het onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Dit onderzoek zal in de zomer 2011 worden afgerond en richt zich op het verhogen van de meldingsbereidheid onder LHBT's.
Hebt u kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad over uw bezoek aan Uden, waar u onder meer heeft gesproken de zaak van Sahar Hbrahimgel?1
Ja.
Is het artikel een juiste weergave van uw uitspraken, in het bijzonder die over de zaak van Sahar Hbrahimgel? Hebt u de zaak van Sahar gekoppeld aan het stapelen van procedures? Kunt u deze antwoorden toelichten?
De weergave van mijn uitspraken in het artikel komt voor rekening van de betrokken journalist. In antwoord op vragen van het Brabants Dagblad heb ik gesproken over mijn portefeuille, het beleid van de regering ter zake en actuele onderwerpen. Zoals uit het artikel blijkt.
In het artikel sta ik geciteerd met enkele zinnen over mijn beleid; «Mensen moeten niet na de uitspraak met het argument komen dat ze de helft niet verteld hebben en dat de procedure dus opnieuw moet. Eén of hooguit twee keer kan, daarna moet het afgelopen zijn». Ik doelde daarmee op het feit dat in de toekomst alle feiten in de eerste procedure op tafel moeten komen, zoals beschreven in de brief Beleidsvisie Stroomlijning Toelatingsprocedures van 22 februari 2011 (Kamerstuk 19 637, nr. 1400). Als er geen nieuwe feiten worden aangedragen wordt over een vervolgprocedures zo mogelijk in één dag beslist. Deze beleidsvoornemens zijn relevant in verband met de zaak van de genoemde familie, omdat ook in hun geval gedurende hun verblijf meerdere procedures zijn gevoerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000 slechts de mogelijkheid bieden om een nieuwe asielaanvraag in te dienen, als sprake is van nieuwe feiten (bijvoorbeeld nieuw bewijs) of veranderde omstandigheden? Bent u ervan op de hoogte dat beide wetten de mogelijkheid bieden om de aanvraag onmiddellijk af te wijzen als er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn?
Een aanvraag kan altijd worden ingediend. Indien aan de aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag liggen, kan deze direct worden afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) heeft bepaald dat in deze zaak Sahar en haar familie zowel aan de tweede als aan de derde asielaanvraag nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden ten grondslag hebben gelegd, die te maken hebben met de medische gesteldheid van de moeder, en met de verwestering van Sahar? Klopt het dat de eerste twee procedures van Sahar bijna acht jaar hebben geduurd, en dat de IND er in die procedures in totaal meer dan vijf jaar over heeft gedaan om een beslissing te nemen?
Wat betreft mijn uitspraken over de zaak Sahar Hbrahimgel verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Voorts wijs ik op de inhoud van mijn brief d.d. 8 april 2011, over de beleidsconsequenties van het nieuwe thematische ambtsbericht Afghanistan waarin ik uitleg dat onder bepaalde omstandigheden in individuele gevallen om klemmende humanitaire redenen niet kan worden verlangd dat verwesterde meisjes terugkeren naar Afghanistan. Factoren die bij de beoordeling een rol spelen zijn het aannemelijk maken door de individuele asielzoeker van een combinatie van omstandigheden waaronder de mate van verwestering, een leeftijd van minimaal tien jaar en een verblijfsduur in Nederland van minimaal acht jaar en dat de duur van het verblijf in Nederland niet primair te wijten is aan het frustreren van de terugkeer, waaronder tevens is begrepen het voeren van procedures die enkel gericht zijn op het bemoeilijken van de terugkeer. De toetsing aan het nieuwe beleid heeft in de zaak Sahar geleid tot de conclusie dat een vergunning zal worden verleend aan het gezin Hbrahimgel.
Vindt u het gepast om Sahar en haar familie in deze zaak tegen te werpen dat zij, vanwege legitieme omstandigheden, op basis van geldende juridische mogelijkheden, een nieuwe asielaanvraag hebben gedaan? Ziet u het indienen van een tweede en derde asielaanvraag in deze zaak als «doorprocedereren»? Hoe beoordeelt u in dat licht het feit dat u in dit dossier zelf twee keer hoger beroep hebt ingesteld, zelfs nu Sahar en haar familie reeds elf jaar in Nederland zijn? Kunt u de antwoorden op deze vragen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Sahar en haar twee minderjarige broertjes geen enkele verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat zij reeds elf jaar in ons land verblijven en in een toelatingsprocedure zitten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onjuist, onterecht en onrechtvaardig is om, ter onderbouwing van uw standpunt om Sahar en haar broertjes geen verblijf toe te staan, te wijzen op «de lange duur van procedures»? Vindt u dat dit in dit dossier een onjuist verwijt is, en dat u daarmee volledig voorbijgaat aan de gevolgen van uw eigen beleid en het handelen van uw eigen diensten (de IND)? Vindt u dat u daarmee compleet voorbijgaat aan de zelfstandige belangen van de drie, in Nederland opgegroeide, verwesterde, gewortelde en perfect participerende kinderen? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid alsnog expliciet de zelfstandige belangen van minderjarige kinderen, zoals neergelegd in diverse internationale verdragen, te betrekken bij uw standpunt over het verblijf van Sahar en haar familie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, hangende die belangenafweging, uw hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in deze zaak in te trekken?
Aangezien aan het gezin Hbrahimgel een vergunning zal worden verleend, wordt het hoger beroep ingetrokken.
De rechten die deelnemers kunnen ontlenen aan hun Uniform Pensioenoverzicht (UPO) |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «AFM: Deelnemer kan rechten ontlenen aan UPO»1 en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam?2
Ja
Deelt u het standpunt van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), mede in het licht van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, dat deelnemers rechten kunnen ontlenen aan hun UPO? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft tot taak erop toe te zien dat de informatie die aan deelnemers verstrekt wordt, feitelijk juist is. In dat licht is de uitspraak van AFM gedaan dat een disclaimer in een UPO niet de boodschap mag uitdragen dat aan de gegevens in het UPO geen rechten kunnen worden ontleend.
Ik deel de opvatting van AFM dat deelnemers onder omstandigheden rechten kunnen ontlenen aan hun UPO. Er zijn verschillende rechterlijke uitspraken gedaan over pensioenoverzichten en de rechten die aan fouten daarin kunnen worden ontleend.3 Een rechtens te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen op een pensioen als vermeld in die overzichten, werd in sommige gevallen wel en in andere gevallen niet aanwezig geacht. Of sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen wordt door de rechter per individueel geval aan de hand van de feiten en omstandigheden beoordeeld.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is dat mensen moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens op hun UPO?
Ik deel deze mening. Alleen op grond van goede informatie kunnen mensen een financiële planning maken met betrekking tot hun inkomen bij ouderdom. In de praktijk is het echter niet mogelijk incidentele fouten uit te sluiten. Van belang is dan dat deze op korte termijn worden hersteld.
In hoeverre kunnen deelnemers rechten ontlenen aan de gegevens die via de Pensioenkijker beschikbaar zijn, mede gezien de uitspraak van de rechtbank Rotterdam? Is er bij Pensioenkijker ook sprake van een disclaimer, waarin wordt aangegeven dat de deelnemer geen rechten aan de gegevens kan ontlenen?
De Pensioenkijker verschaft geen gegevens. Voor de berekeningen die via deze website kunnen worden gemaakt moet de burger zelf gegevens invoeren. Op de website van de Pensioenkijker is geen disclaimer opgenomen.
Via www.mijnpensioenoverzicht.nl – de website van het nationale pensioenregister – worden de gegevens van het UPO, de slapersrechten en de AOW ter beschikking gesteld. Op de website van het pensioenregister is een disclaimer geplaatst, waarin vermeld wordt dat aan de genoemde bedragen geen rechten kunnen worden ontleend. De op deze website getoonde bedragen zijn gebaseerd op de door de pensioenuitvoerders en de Sociale Verzekeringsbank verstrekte gegevens. Het nationale pensioenregister is niet verantwoordelijk voor de juistheid van deze gegevens. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de pensioenuitvoerders en de Sociale Verzekeringsbank. Voor de meest actuele stand kan men contact opnemen met de betreffende pensioenuitvoerder.
Deelt u het standpunt van de AFM dat een disclaimer waarin wordt aangegeven dat de deelnemer geen rechten aan het UPO kan ontlenen, niet toegestaan is? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
AFM heeft als toezichthouder op het verstrekken van juiste informatie over pensioenen, aangegeven geen disclaimer toe te staan in het UPO die de boodschap uitdraagt dat geen rechten ontleend kunnen worden aan de gegevens zoals opgenomen in het UPO. Ik ben het daar mee eens omdat de inhoud van een dergelijk algemeen geformuleerd voorbehoud feitelijk onjuist is, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 3 september 2010. In deze zaak had de later in pensioenoverzichten opgenomen disclaimer geen effect.
Ik zie geen reden tot het nemen van stappen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het AFM-rapport «Rapport juistheid UPO»3 dat bij 29% van de onderzochte pensioenfondsen cijfermatige onjuistheden op het UPO zijn geconstateerd in verhouding tot de onder 1 genoemde uitspraak van de AFM? Bent u van mening dat deelnemers met terugwerkende kracht rechten kunnen ontlenen aan hun UPO? Zo nee, waarom niet?
Op 3 november 2010 ben ik bij de beantwoording van vragen over onjuiste pensioenoverzichten ingegaan op het genoemde rapport van AFM. Daarin heb ik aangegeven dat AFM in haar onderzoek relatief veel fouten in de Uniforme Pensioenoverzichten heeft geconstateerd. Het onderzoek laat echter ook zien, dat de afwijkingen in het merendeel van de gevallen beperkt van omvang zijn. De geconstateerde afwijkingen bedragen voor een groot aantal pensioenfondsen minder dan 2% van de juiste waarden van de kerngegevens.
Of een deelnemer rechten kan ontlenen aan de informatie op het UPO hangt af van de vraag of er bij hem sprake is van een rechtens te honoreren gerechtvaardigd vertrouwen in deze informatie. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval en is ter beoordeling aan de rechter.
Wanpraktijken bij het verlengen van hypotheken |
|
Paulus Jansen , Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Acties tegen hoge hypotheekrente»1 en kloppen de in het artikel beschreven feiten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft een quick scan uitgevoerd naar de hoogte van de hypotheekrentes. Momenteel onderzoekt de NMa in een tweede onderzoek meer diepgaand de concurrentie op de hypotheekmarkt. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal u beide onderzoeken toesturen zodra dit tweede onderzoek is afgerond. De NMa heeft in de quick scan geconcludeerd dat de marges na medio 2009 hoog zijn in zowel historisch als internationaal perspectief. De NMa stelt dat deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Mijn collega van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en ik verwachten over meer informatie te beschikken zodra de NMa beide delen van haar onderzoek heeft afgerond.
Zoals eerder aangegeven vormen de eerste uitkomsten van de quick scan wel reeds een serieus signaal. Ik ben daarom alvast in overleg met verschillende partijen om te bezien hoe er opvolging zou kunnen worden gegeven aan deze signalen en tegelijk zal voor meer definitieve conclusies het tweede onderzoek betrokken moeten worden.
Staat er een wettelijke termijn voor het uiterste moment waarop hypotheekverstrekkers bij het aflopen van de rentevaste periode een aanbieding moeten doen voor een nieuwe termijn? Zo nee, onderschrijft u de stelling van Vereniging Eigen Huis dat een zeer laat moment – bv. twee weken voor het aflopen van de termijn- de hypotheeknemer onvoldoende gelegenheid geeft om de aanbieding af te wegen tegen alternatieven en zo nodig te besluiten om over te stappen? Wat zou naar uw mening een redelijke termijn zijn voor het afwegen van een aanbieding voor contractverlenging? Bent u bereid om dit bij wet of anderszins te regelen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten indien zij dat willen, kunnen overstappen naar een andere aanbieder. In het tweede deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de hypotheekmarkt zal ook worden gekeken naar de tarieven die banken hanteren voor de verschillende klanten en de aanwezigheid van mogelijke overstapdrempels. Er zal na weging van de resultaten van het onderzoek worden bekeken of extra maatregelen op dit terrein noodzakelijk zijn.
Het is aan hypotheekverstrekkers zelf om hun tarieven te bepalen. Hierbij speelt bijvoorbeeld de inschatting van de risico’s voor de bank een grote rol. Het is voorts aan de consument om te bepalen bij welke aanbieder hij het contract naar keuze onder de gunstigste voorwaarden kan afnemen. Ik hecht er daarbij wel aan dat consumenten voldoende inzicht hebben in het hypothecaire krediet. Ik ben hierover in gesprek met de AFM.
Is het toegestaan dat banken bij het verlengen van een hypotheek een rente-aanbieding doen die hoger2 ligt dan bij nieuwe klanten (die overigens eenzelfde risicoprofiel hebben)? Zo ja, is dit naar uw mening strijdig met het beginsel «gelijke monniken, gelijke kappen»? Zo nee, onderschrijft u dat kortingen – en het vervallen van kortingen bij verlenging van een hypotheekcontact – beter zichtbaar moet worden gemaakt voor de klant? Zo ja, hoe zou dit naar uw oordeel moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Bezuinigingen bij het Rijk |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk snoeit nog forser»?1
Ja.
Is het waar dat de overheid veel ingrijpender gaat reorganiseren dan tot nu toe bekend was? Zo ja, hoeveel ingrijpender? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit bericht?
Nee. De voornemens om te komen tot een compacte rijksdienst geven invulling aan de taakstelling uit het regeerakkoord onder het kopje «kleinere overheid».
Gaan ten gevolge van – nog niet bekende kabinetsplannen – naast tienduizenden banen bij het Rijk inderdaad ook nog eens duizenden banen bij uitvoeringsinstanties in het land verloren? Zo ja, over hoeveel gaat dit en op welke wijze worden die banen geschrapt?
De aan de taakstelling voor het rijk verbonden bedragen zijn verdeeld over de ministeries en meerjarig ingeboekt. De ministeries zullen hun taakstellingen uitwerken in departementale plannen, waarin zij aangeven welke gevolgen zij aan de taakstelling verbinden. De genoemde uitvoeringsorganisaties maken deel uit van het Rijk en daarmee ook van het bereik van de taakstelling. In het programma Compacte Rijksdienst zijn voorstellen uitgewerkt om op een aantal terreinen te komen tot een ontdubbeling van uitvoering en toezicht.
Waarom is de voor uiterlijk januari van dit jaar toegezegde nota «Compacte Rijksdienst: Uitvoeringsprogramma» nog niet naar de Kamer gestuurd? Kan dit per ommegaande alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb deze nota op 14 februari 2011 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. Publiciteit daarover was aanleiding voor het krantenbericht.
Houdt u bij de reorganisaties rekening met de aangenomen motie-Heijnen en De Pater-van der Meer2 waarin wordt verzocht bij de vernieuwing van de rijksdienst rekening te houden met de economische situatie in de krimpgebieden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In haar brief aan de Tweede Kamer van 16 september 2009 (TK, 2009–2010, 26 991, nr. 272) heeft de voormalige minister van BZK het kabinetsbeleid wat betreft de locatiekeuze van organisaties van het rijk uiteengezet. Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan. Dit is ook het beleid van het huidige kabinet. Het kabinet heeft dus oog voor het belang van werkgelegenheid in de zogeheten krimpgebieden, maar bij het streven om tot een kleinere en beter georganiseerde rijksoverheid te komen, past het niet om organisatieonderdelen van het rijk in krimpregio’s te vestigen of handhaven, louter om redenen van werkgelegenheid.
Op basis van dit uitgangspunt wordt bij reorganisaties in de rijksdienst rekening gehouden met de genoemde motie van de leden Heijnen en De Pater-van der Meer.
Het bericht dat de ophokuren voor scholieren in het voortgezet onderwijs nog steeds bestaan |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog steeds veel ophokuren op middelbare scholen»?1
Zie mijn antwoorden op de volgende vragen en de antwoorden op de vragen van het lid Beertema (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1631) over hetzelfde onderwerp.
Hoe kan het dat middelbare scholieren nog steeds twee volle weken aan ophokuren per jaar hebben, waarbij leerlingen een verplicht lesuur krijgen zonder les of actieve begeleiding»?
«Zinloze uren» of «ophokuren» zijn niet hetzelfde als zelfstandig werken. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Zo kan zelfstudie waarbij begeleiding door een leraar beschikbaar is, een goede invulling van de onderwijstijd zijn. Dit kan door leerlingen echter ook worden ervaren als «ophokuur». Het is niet te vermijden dat onderdelen van het programma door leerlingen als minder inspirerend worden ervaren dan andere onderdelen. Dat wil echter niet per definitie zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs niet op orde is.
Waarom heeft de onderwijsinspectie niet eerder alarm geslagen over deze lege lesuren? In hoeverre houdt de inspectie toezicht op de invulling van de lesuren, naast toezicht op de droge urennorm?
De Inspectie rapporteert jaarlijks of scholen voldoende onderwijs van goede kwaliteit realiseren. Daarbij gaat het niet alleen over het aantal uren, maar ook over de invulling ervan: om mee te tellen als onderwijstijd moeten onderwijsactiviteiten aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen. Het inspectierapport over schooljaar 2008/2009 is op 17 maart 2010 aan uw Kamer gezonden, het rapport over schooljaar 2009/2010 wordt binnenkort aangeboden.
Of er al dan niet sprake is van «lege lesuren» is ook een kwestie van definitie. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Als een onderwijsactiviteit niet aan deze definitie voldoet, telt deze niet mee als onderwijstijd. Het is niet uit te sluiten dat dergelijke activiteiten worden aangeboden boven 1000 uur onderwijstijd die wel voldoet aan de kwaliteitscriteria. Daarover geeft het LAKS-onderzoek geen uitsluitsel.
In hoeverre heeft u zich de scholierenprotesten van drie jaar terug aangetrokken, waarbij leerlingen hun onvrede uitten over de lege lesuren die gepaard gingen met de strenge urennorm die u koste wat kost heeft ingevoerd?
Deze scholierenprotesten waren voor mij destijds mede de aanleiding om de Commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer Cornielje in te stellen. De aanbevelingen van deze commissie zijn overgenomen in het Wetsvoorstel onderwijstijd VO dat thans aanhangig is bij uw Kamer. Kernpunten van dit wetsvoorstel zijn dat leerlingen recht hebben op voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit, en dat leerlingen (en hun ouders) op schoolniveau inspraak hebben bij de invulling van de onderwijstijd: zij moeten er via de medezeggenschap mee instemmen. Zo kunnen leerlingen scholen aanspreken op de manier waarop de onderwijstijd wordt ingevuld en scholen zodoende «bij de les» houden.
Deelt u de mening dat deze lege ophokuren niets toevoegen aan de kwaliteit van het onderwijs?
Als er sprake is van lege ophokuren, dan voegen deze inderdaad niets toe aan de kwaliteit van het onderwijs.
Onderschrijft u de door het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (Laks) gevonden cijfers dat havisten gemiddeld 94 ophok-uren, vwo'ers 80 uur en vmbo'ers 60 uur per jaar moeten bijwonen? Zo nee, wat is volgens u het juiste getal?
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten van dit onderzoek en genoemde cijfers.
Wat is de reden dat de loze ophokuren in de havo het meest voorkomen, namelijk 95 lesuren (bijna 8% van de van de verplichte urennorm van 1000 klokuren)? Wat zegt dit over de kwaliteit van het havo-onderwijs?2
Het LAKS-onderzoek geeft hiervoor geen verklaring. Over de kwaliteit van het onderwijs kom ik binnenkort met u te spreken naar aanleiding van het Onderwijsverslag van de Inspectie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rector van het Bataafs Lyceum in Hengelo: «Graag zou ik de reguliere lessen uitbreiden, zeker nu de exameneisen verhoogd zijn? Dit kan nu echter alleen ten koste van andere vakken, want er is te weinig geld beschikbaar.»? Deelt u zijn analyse dat het aantal ophokuren niet is terug te dringen met de huidige bekostiging? Zo nee, wat is dan de reden dat deze school onvoldoende inhoudelijke lessen kan aanbieden?3
De uitspraak van deze rector is in zoverre correct, dat scholen inderdaad keuzes zullen moeten maken. De uitspraak «dat er te weinig geld beschikbaar is» onderschrijf ik niet: ook met de huidige bekostiging is het mogelijk om voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit te realiseren. Scholen hoeven bijvoorbeeld niet elk vak of elke (onderwijs)activiteit aan te bieden dat zij – bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen – zouden willen aanbieden.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat slechts 26,7% van de 2778 leerlingen aangeeft dat de ophokuren meestal nuttig worden besteed, terwijl 33,8% aangeeft dat deze uren nooit of meestal niet nuttig worden besteed?
Volgens het LAKS-onderzoek vindt 33,8% van de respondenten de besteding van «ophokuren» nooit (14,9%) of meestal niet (18,9%) nuttig. Bijna evenveel respondenten (31,6%) ziet het nut ervan meestal (26,7%) of altijd (4,9%) wél in. En nog eens ongeveer een derde van de respondenten (34,6%) weet het niet of heeft hier geen mening over. Uit het LAKS-onderzoek komt het beeld naar voren dat de meningen over het nut van ophokuren of zelfstudietijd verdeeld zijn. Het aantal respondenten dat dit wél zinvol vindt is namelijk ongeveer even groot als het aantal respondenten dat die mening niet is toegedaan, én als het aantal respondenten dat hierover geen mening heeft.
Leerlingen zouden er overigens goed aan doen om – als zij van mening zijn dat sprake is van niet-zinvolle invulling van de onderwijstijd – dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
Bent u bereid om direct in te grijpen op scholen, zodat leerlingen fatsoenlijk les krijgen in plaats van uren zinloos te worden opgehokt?
Indien een school onvoldoende onderwijstijd realiseert grijpt de Inspectie in. Ook zal de Inspectie nader onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs als de resultaten van een school onvoldoende zijn, als de school als (zeer) zwak beoordeeld wordt, als er financiële risico’s zijn, of als er (andere) serieuze signalen zijn dat het niet goed gaat op de school. Dat kan ook leiden tot ingrijpen.
Bent u bereid om de definitie van een lesuur aan te passen, zodat rommelige ophokuren, zonder actieve begeleiding van een docent niet meer kunnen meetellen voor de urennorm in het voortgezet onderwijs?
Nee. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
Particulier grondeigendom van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat u per 1 februari jl. uw particulier grondeigendom waarover u natuursubsidie ontving hebt verkocht voor € 1,– met een terugkoopbeding als u geen staatssecretaris meer bent? Kunt u de reden van deze constructie toelichten?1
Ja. Hiermee heb ik ook het eigendom overgedragen, na eerder het belang al op afstand geplaatst te hebben.
Heeft u aan de minister-president bij uw aantreden als staatssecretaris gemeld dat u gronden in eigendom had waarover u natuursubsidie ontvangt? Heeft hij met u besproken dat er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling bij de uitoefening van uw ambt daar u als staatssecretaris natuurbeheer in portefeuille heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren zijn en uw afwegingen daarbij?
Uit het gesprek met de formateur worden geen mededelingen gedaan. Ik verwijs u naar de brief van de minister-president van 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18.
Was u als gedeputeerde van Groningen verantwoordelijk voor het natuurbeleid in Groningen? In hoeverre was u als gedeputeerde voor landbouw en natuur zelf direct of indirect verantwoordelijk voor plaatsing van uw terreinen op de kaart van het provinciale natuurgebiedsplan?
In mijn derde periode als gedeputeerde in het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, april 2007–mei 2009, was ik gedeputeerde voor landbouw, natuur, milieu en bestuurlijke organisatie. De plaatsing van deze gronden binnen de begrensde EHS heeft plaatsgevonden geruime tijd voor dat ik als gedeputeerde aantrad.
In hoeverre heeft u zelf een rol gespeeld in de procedure van subsidietoekenning aan de aanvraag die uw ex-vrouw heeft ingediend?
Daarin heb ik geen enkele rol gespeeld. De subsidieaanvraag is bij de Rijksoverheid, het toenmalige Ministerie van LNV, ingediend en door de toenmalige minister van LNV toegekend.
Is een dergelijke constructie opgezet om te verhullen dat u mede eigenaar van de gronden bent waarover subsidie is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een dergelijke handelwijze de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u met de kennis en inzicht van heden dat u destijds juist hebt gehandeld? Zou u nu weer hetzelfde doen? Kunt u uw antwoord nader motiveren?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 2 februari 2011 heb aangegeven, hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een subsidieverzoek ingediend bij het toenmalige Ministerie van LNV. Dit is conform alle gangbare regels ingediend en afgehandeld. Daarna heb ik zowel als gedeputeerde, als als Staatssecretaris, geen enkele betrokkenheid gehad bij dit subsidieverzoek.
Het ontbreken van de Friese taal en cultuur in de adviesaanvraag voor cultuurbeleid |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Om welke reden geeft u in uw adviesaanvraag voor cultuurbeleid aan de Raad voor Cultuur (december 2010) geen aandacht aan de Friese taal en cultuur?
Ik haw oan de Rie foar Kultuer advys frege oangeande in nije lanlike basisynfrastruktuer. Ik haw dêrby in yntegraal advys frege, wêrby’t alle funksjes en sektoaren skerp tsjin it ljocht holden wurde. Ek haw ik frege om yn it advys ûntjouwingen yn de folsleine Nederlânske kultuersektor, subsidiearre en net-subsidiearre, te beheljen. Utgongspunt is in heachweardich kwalitatyf oanbod yn it hiele lân, konsintrearre yn heechweardige kearnpunten.
Deelt u de mening dat ook de Friese taal en cultuur een belangrijk segment binnen de Nederlandse cultuur is?
It feit dat der in nije taalwet komt dy’t likense rjochten foar it Frysk en Nederlânsk binnen de provinsje Fryslân fêstleit, jout al oan dat it kabinet it yn stân hâlden fan de Fryske taal fan belang achtet. Der is boppedat in bestjoersôfspraak tussen it Ryk en de provinsje wêryn’t ôfspraken oangeande de Fryske taal en kultuer makke binne. Dy bestjoersôfspraak Fryske taal en kultuer 2001 is jildich oant 31 desimber 2011. Hoe’t en oft de yn dy bestjoersôfspraak makke ôfspraken nei dy datum fuortset wurde, wurdt no besjoen mei yn it ramt fan it ferfolch op it bestjoersakkoart 2008–2011.
Bent u bereid alsnog de Friese taal en cultuur toe te voegen als onderwerp in de adviesaanvraag voor cultuurbeleid aan de Raad voor Cultuur? Zo nee, waarom niet? Fragen fan de leden Klijnsma en Jacobi (beiden PvdA) oan de steatssekretaris fan Underwiis Kultuer en Wittenskip oer it ûntbrekken fan de Fryske taal en kultuer yn de adfysoanfraach foar kultuerbelied (ingezonden 14 februari 2011)
Sjoch antwurd by fraach 1. De Rie foar Kultuer bringt in yntegraal advys oer it kultuerbelied ut mar ik bin teffens ree om mei de provinsje Fryslân oerlis te fieren, bygelyks fia it oerlis mei lânsdiel Noard.
Om hokfoar reden joue jo yn jo adfysoanfraach foar kultuerbelied oan de Raad voor Cultuur (desimber 2010) gjin omtinken oan de Fryske taal en kultuer?
Binne jo lykas de PvdA fan miening dat ek de Fryske taal en kultuer in wichtich segmint binnen de Nederlânske kultuer is?
Binne jo noch ree om de Fryske taal en kultuer ta te heakjen as ûnderwerp yn de adfysoanfraach foar kultuerbeleid oan de Raad voor Cultuur? Sa nee, wêrom net?
Het bericht dat tweeduizend medewerkers van de Dienst Uitvoering Onderwijs in Groningen een cursus krijgen aangeboden om te leren omgaan en angst voor liften |
|
Harm Beertema (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren met hoogtevrees op cursus»?1
Deelt u de mening dat het geen overheidstaak is om ambtenaren die lijden aan hoogtevrees, pleinvrees, smetvrees of wat voor vrees dan ook, van overheidswege een passende therapie aan te bieden? Zo nee, waarom maakt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan voor ambtenaren van de Dienst Uitvoering Onderwijs met hoogtevrees een uitzondering?
Het Besluit huisvesting |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende vleesvarken- en vleeskuikenhouders bereid zijn het aantal oplegrondes te verminderen om de ammoniakemissie te reduceren, omdat zij de in het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderijgevraagde aanpassing van huisvestingssystemen financieel niet kunnen opbrengen?
Het is mij bekend dat vanuit het bedrijfsleven de wens is geuit om het voor veehouderijen die op termijn willen stoppen, mogelijk te maken de verplichte reductie van de ammoniakemissie te realiseren door het aantal oplegrondes te verminderen.
Is de veronderstelling juist dat het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij naast aanpassing van het huisvestingssysteem geen ruimte biedt voor vermindering van het aantal oplegrondes met een vergelijkbare ammoniakreductie?
Het is juist dat het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: het Besluit huisvesting) geen ruimte biedt om te voldoen aan de emissiegrenswaarden door het aantal oplegrondes te verminderen. Dat vloeit voort uit het uitgangspunt van het Besluit huisvesting, namelijk dat in de stallen de «beste beschikbare technieken» dienen te worden toegepast. Het Besluit huisvesting stelt dan ook geen eisen aan het aantal dieren dat mag worden gehouden, maar vereist dat emissiearme stallen worden toegepast. Het verminderen van het aantal oplegrondes impliceert dat op jaarbasis minder dieren worden gehouden dan gebruikelijk bij een normale bedrijfsvoering, zonder dat de «beste beschikbare technieken» worden toegepast.
Welke mogelijkheden zijn er om het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij zo aan te passen dat vleesvarken- en vleeskuikenhouders de ruimte krijgen om met minder oplegrondes in plaats van aanpassing van het huisvestingssysteem een vergelijkbare ammoniakreductie te bereiken, zodat deze ondernemers een dreigende bedrijfsbeëindiging kunnen voorkomen? Bent u bereid zich daar, in overleg met de sector, voor in te zetten?
De verplichting «beste beschikbare technieken» toe te passen vloeit voort uit de Europese IPPC-richtlijn en is geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (thans in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). «Beste beschikbare technieken» zijn technieken die technisch en economisch haalbaar worden geacht voor de betreffende sector. In zijn algemeenheid staat de verplichting om emissiearme technieken in stallen toe te passen wat mij betreft dan ook niet ter discussie. Wel wil ik in overleg met de sector bezien of het wenselijk is om voor bedrijven die op termijn willen stoppen een uitzondering te maken. In het Actieplan Ammoniak Veehouderij is reeds voorzien in de mogelijkheid voor stoppende bedrijven om de te behalen emissiereductie (deels) te realiseren door het afstoten van vee. Het verminderen van het aantal oplegrondes betekent in feite dat op jaarbasis minder dieren worden gehouden. In dat opzicht past het verminderen van het aantal oplegrondes in die systematiek. Daarentegen zal een dergelijke uitzondering vanwege de controleerbaarheid en handhaafbaarheid extra administratieve lasten voor het bedrijf zelf en extra uitvoeringslasten voor de overheid met zich mee brengen.
Momenteel wordt door een werkgroep, bestaande uit ambtelijke vertegenwoordigers van de VNG, het IPO en de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu, in het kader van de uitvoering van het Actieplan Ammoniak Veehouderij een nadere regeling voor stoppende bedrijven uitgewerkt. Daarbij zal ook de mogelijkheid van het verminderen van het aantal oplegrondes in beschouwing worden genomen. Het voorstel voor deze regeling zal besproken worden met de vertegenwoordigers van de sector.
De onbevaarbaarheid van de Indische oceaan |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ten minste één bemanningslid van een Duits schip is geëxecuteerd door Somalische piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat reders overwegen om de Indische Oceaan tot onbevaarbaar oorlogsgebied te verklaren?
Het is begrijpelijk dat de internationale redersverenigingen Bimco, de International Chamber of Shipping, Intercargo, Intertanko en de Internationale vakbondsorganisatie voor transportarbeiders uitermate bezorgd zijn over het toenemende geweld door Somalische piraten.
Zoals bekend is de regering van oordeel dat de reder eerstverantwoordelijke is voor de bescherming tegen piraterij. Nederland dringt er bij reders op aan dat zij de Best Management Practices (BMP’s), een set maatregelen die de reders zelf kunnen nemen om zich te beschermen tegen piraterij, zo volledig mogelijk implementeren. Van de reder wordt onder andere verwacht dat hij adequate voorbereidingen treft voor zijn transporten, zoals het uitvoeren van een risicoanalyse, het overwegen van alternatieve routes en eventueel het niet aannemen van een vracht.
Het risicogebied van piraterij strekt zich intussen uit tot de Arabische Zee en een deel van de Indische Oceaan. Mede omdat de zeevaartroute door het Suezkanaal van cruciaal belang is voor de wereldhandel en -economie zetten Nederland en andere landen marineschepen in voor de kust van Somalië om het voor reders en kapiteins mogelijk te maken om de vaarroutes door de Golf van Aden, de Arabische Zee en de Indische Oceaan te blijven benutten. Het belang hiervan wordt door Nederland zowel in Europees als in internationaal verband (bijvoorbeeld in de Contact Group on Piracy off the Coast of Somalia) actief uitgedragen. Zo heeft de minister van Defensie er in de EU op aangedrongen harder op te treden tegen piraterij en waar mogelijk piraten te beletten de zee op te gaan. Dit zou uiteindelijk de veiligheid in de regio ten goede moeten komen.
De opvatting van de Duitse staatssecretaris dat de route via het Suezkanaal naar de Indische Oceaan beter kan worden vermeden komt voor rekening van de Duitse staatssecretaris.
Deelt u de opvatting van de Duitse staatssecretaris dat de route via het Suezkanaal naar de Indische Oceaan beter kan worden gemeden?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de beschreven methode van piraten om gegijzelde bemanning als menselijk schild te gebruiken, zodat aanwezige marineschepen niet kunnen ingrijpen, u aanleiding uw positie ten aanzien van de plaatsing van mariniers aan boord van schepen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De beschreven methode is helaas niet nieuw, omdat in bijna alle gevallen van een kaping Somalische piraten de bemanning aan boord gegijzeld hebben gehouden, om zo ontzetting door marineschepen te voorkomen. In de regeringsreactie op het AIV-advies over piraterij heeft de regering gesteld van mening te zijn dat de bescherming van individuele zeetransporten, door het plaatsen van een Vessel Protection Detachment, onder bepaalde omstandigheden een overheidstaak is. Op korte termijn zal de Kamer hierover een beleidskader ontvangen.
Op welke manier zult u gehoor geven aan de door VN-secretaris generaal Ban Ki Moon bepleite harde maatregelen om de straffeloosheid in Indische Oceaan tegen te gaan?
Op verzoek van de secretaris-generaal Ban Ki-moon heeft Jack Lang als speciaal adviseur een rapport geschreven waarin hij voorstellen doet om de straffeloosheid van piraterij tegen te gaan. Nederland draagt reeds bij aan het tegengaan van straffeloosheid door middel van een financiële bijdrage van € 0,8 miljoen aan het UNODC-programma ter versterking van de justitiële infrastructuur op de Seychellen, een bijdrage van € 1 miljoen aan het VN-Trustfund voor piraterijbestrijding en de inzet van een politieadviseur in het piraterijbestrijdingsprogramma van UNODC in Nairobi. Mede aan de hand van het rapport van Lang zal worden bezien welke maatregelen zowel nationaal als internationaal kunnen worden getroffen om de straffeloosheid verder tegen te gaan.
Bent u bereid ook in Europees verband te pleiten voor maatregelen die reders het vertrouwen geven om de vaarroute door de Indische Oceaan te blijven benutten?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers op 23 december 2010?
In de uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat het ontslagbesluit en de uitkeringsregeling in stand blijven maar dat twee overwegingen bij de uitspraak van 1997 moeten worden aangepast. De Raad overweegt dat de bemoeienis van de heer Spijkers met de afwikkeling van het ongeval van de heer Ovaa een wezenlijke rol heeft gespeeld bij zijn ontslag en dat Defensie een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen die de aanleiding waren voor het ontslag. De Raad baseert de herziening van zijn overwegingen op de in 2002 tussen Defensie en de heer Spijkers gesloten vaststellingsovereenkomst waarin is vastgelegd dat door Defensie jegens de heer Spijkers ernstig nalatig en onzorgvuldig is gehandeld, op de excuusbrief aan de heer Spijkers waarin dit evenzeer wordt erkend en op de rede van de staatssecretaris bij de uitreiking van de Koninklijke onderscheiding aan de heer Spijkers in 2003.
Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst heeft Defensie, aanvullend op de uitkeringsregeling, een vergoeding van € 1,6 miljoen voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan de heer Spijkers betaald. Sinds 2008 zijn nog enige praktische problemen opgelost die de heer Spijkers ondervond na de vaststellingsovereenkomst. De uitspraak volgt datgene wat is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en de nadien genomen acties. Er zijn na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geen verdere acties ondernomen omdat het ontslagbesluit zelf en de daarbij getroffen uitkeringsregeling door de Raad in stand zijn gelaten.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de herziene overwegingen heeft Defensie contact opgenomen met de FNV, die de heer Spijkers bijstaat. De FNV zal laten weten over welke onderwerpen nog overleg gewenst wordt.
Welke acties heeft u na de uitspraak ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er vanuit uw ministerie contact opgenomen met de heer Spijkers? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.