Cursussen waarbij burgers leren om te gaan met hangjongeren |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Cursus omgaan met hangjeugd», waarin staat vermeld dat er gratis cursussen van start gaan waarbij burgers leren om te gaan met hangjongeren?1
Naar ik heb begrepen biedt stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam deze cursussen of workshops aan sinds 2008. Het staat de gemeente Amsterdam vrij om zelf locatiespecifieke keuzes te maken in haar totale aanpak van overlastgevende jongeren zoals de keuze om zich naast de aanpak van de jeugd zelf ook te richten op bewoners.
Deelt u de mening dat hier sprake is van de omgekeerde wereld, waarbij niet de hangjongeren zelf, maar de gewone burger zich moet aanpassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u niet dat de hangjongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt, in plaats van de burger op cursus te sturen waar deze leert om de «juiste» vraag te stellen aan de in hun portiek urinerende hangjongere? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit dan niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan kunt u aantonen dat vragen als «zo de nood was hoog» of «zo had je haast» een effect zullen hebben op het gedrag van hangjongeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet zo dat de overheid hiermee het signaal afgeeft dat de hangjongeren hun gang kunnen gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de problematiek hierdoor niet verergerd in plaats van verminderd omdat de hangjongeren zien dat overlastgevend gedrag loont?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten of eerdere soortgelijke danwel dezelfde cursussen positief effect hebben gehad op het gedrag van hangjongeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de effecten van voorgaande cursussen uiteenzetten en, indien mogelijk, wat deze effecten zijn op de kortere en langere termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat deze cursussen eigenlijk niet gratis moeten zijn, maar uiteindelijk moeten worden betaald door de belastingbetaler, terwijl de overlastveroorzakende hangjongeren vrijuit gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bijdrage leveren hangjongeren aan het verbeteren van hun gedrag?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoeveel deze cursus zal kosten voor de gemeente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om welk bedrag gaat dit?
Zie antwoord vraag 1.
De negatieve effecten van Indiaas OK-personeel |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zware belasting chirurgen door inzet Indiaas personeel?»1
Ja.
Is de berichtgeving waar dat culturele verschillen en taalachterstand voor de grootste problemen zorgen? Waren deze problemen niet op voorhand te voorzien?
Uit navraag blijkt dat ziekenhuizen niet erkennen dat culturele verschillen en taalachterstand voor grote problemen zorgen. Het inwerken van Indiase OK-assistenten vergt een grondige inwerkprocedure en daarmee tijd, maar dat was grotendeels op voorhand voorzien en wordt niet als een onoverkomelijk probleem ervaren.
Hoeveel kost de extra begeleiding van het personeel, zoals bijvoorbeeld in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam dat het inwerktraject heeft verlengd van drie naar vijf maanden? Betreft het hier ook extra kosten van duur betaalde chirurgen, zoals het artikel suggereert?
Het AMC Amsterdam ervaart de extra begeleiding, voor zover noodzakelijk, niet als een kwestie van geld, maar van tijd. De bestaande vaste staf van OK-assistenten begeleidt hun Indiase collega’s gedurende een wat langere periode alvorens de Indiase OK-assistenten geheel zelfstandig hun werkzaamheden kunnen verrichten. Hierbij is volgens het AMC Amsterdam geen sprake van extra belasting voor chirurgen.
Hoeveel kosten moet het Universitair Medisch Centrum Groningen maken om het Indiaas personeel op een extra taalcursus te sturen? Nemen andere ziekenhuizen ook deze stap?
Ik heb geen inzicht in de specifieke bedrijfsvoeringskosten van individuele instellingen. Uit navraag blijkt dat het AMC Amsterdam de extra kosten voor taalcurssussen als gering ervaart. Het VU MC volstaat met het voorziene programma.
Is het Indiaas personeel ook na deze extra kosten nog steeds goedkoper dan Nederlands personeel? Zo ja, betekent dit niet dat deze mensen naar Nederlandse maatstaven schandalig onderbetaald worden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat ziekenhuizen Indiase ok-assistenten geen arbeidscontract aanbieden op basis van de gangbare regelgeving. Uit navraag blijkt dat ziekenhuizen de verplichte CAO volgen.
Kunt u, ondanks berichtgeving over andere hygiënestandaarden, garanderen dat de kwaliteit van zorg niet vermindert?
In de Kwaliteitswet zorginstellingen staat beschreven dat zorgaanbieders verplicht zijn om verantwoorde zorg te leveren. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de Raden van Bestuur van de ziekenhuizen om te zorgen dat er, ook in het geval dat er Indiaas OK-personeel wordt ingezet, verantwoorde zorg wordt geleverd. De IGZ ziet hierop toe.
Klopt de opsomming in het artikel, dat aan het einde van deze maanden 62 Indiase verpleegkundigen werkzaam zijn? Hoe verhoudt zich dat tot het door u eerder toegezegde overleg tussen veldpartijen om te voorkomen dat meer ziekenhuizen zich genoodzaakt zien specialistische verpleegkundigen te werven in ontwikkelingslanden buiten de Europese Unie?2
Voor zoverre mij bekend is, hebben momenteel 6 ziekenhuizen in totaal 61 Indiase ok-assistenten geworven. Dat betreur ik, aangezien India een land is met grote tekorten aan zorgpersoneel. In het licht van (dreigende) personeelstekorten in Nederland en ongewenste maatschappelijke gevolgen heeft de toenmalige minister van VWS Klink met de NVZ en de NFU afgesproken om een fonds op te zetten voor het opleiden van gespecialiseerd personeel in ziekenhuizen. Dit fonds zal in 2011 aanvangen. Ziekenhuizen die opleiden ontvangen vanuit dit fonds een vergoeding voor de gedane uitgaven. Momenteel ontvangen ziekenhuizen geen extra vergoeding als ze zelf opleiden. Het opzetten van het fonds betekent dat zelf opleiden meer rendabel wordt en het werven in landen buiten de Europese Unie veel minder aan de orde hoeft te zijn.
Bent u nu wel bereid deze neokoloniale praktijken van de ziekenhuizen te verbieden? Had u dit niet naar aanleiding van onze eerdere vragen al moeten doen?
Ik zie geen reden om het werven van Indiase ok-assistenten te verbieden. Ik acht de WHO-code voor het werven van zorgpersoneel in ontwikkelingslanden het juiste kader waarbinnen een dergelijke werving in Nederland ethisch verantwoord plaats kan vinden. In Nederland zijn zorginstellingen grotendeels private ondernemingen met een zelfstandige bevoegdheid om zorgpersoneel te werven. Bij de implementatie van de WHO-code is dan ook een belangrijke rol weggelegd voor werkgevers. In dit licht ben ik verheugd dat werkgeversorganisaties de totstandkoming van de WHO-code in mei jongstleden als een belangrijke ontwikkeling zien. Zij beraden zich op dit moment hoe de code kan worden gekoppeld aan bestaande instrumenten (de zorgbrede governance code en het keurmerk voor bemiddelingsbureaus van buitenlandse werknemers).
Overigens deel ik uw mening niet dat er bij het werven Indiase OK-assistenten door Nederlandse ziekenhuizen sprake is van neokoloniale praktijken.
Bent u bereid en in staat deze vragen, en onze eerdere vragen over dit onderwerp van 16 juni en 12 juli jl., vóór 15 september a.s. te beantwoorden?
Aangezien navraag bij de betreffende instellingen noodzakelijk was, heeft de voormalige minister van VWS Klink u tot zijn spijt laten weten dat hij uw vragen niet voor de gestelde datum van 15 september kon beantwoorden. Hij gaf daarbij tevens aan uw vragen van 16 juni en 5 juli jongstleden (2010Z09461 en 2010Z10526) wel binnen de gestelde termijn te hebben beantwoord3.
Binnenlandse adoptie door lesbische ouderparen |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 12 augustus 20081 waarin u aankondigt een wetsvoorstel op te stellen, waarin het mogelijk wordt gemaakt dat het moederschap van de duomoeder van rechtswege ontstaat als de duomoeders gehuwd zijn en zij gebruik hebben gemaakt van een donor in de zin van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting? Is het waar dat de wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen die dit mogelijk moet maken, nog niet van kracht is?
Ja. Het voorontwerp tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, is het afgelopen voorjaar ter consultatie voorgelegd. In dit voorontwerp wordt onder meer voorgesteld dat het moederschap van de duomoeder van rechtswege ontstaat als de duomoeder is gehuwd met de moeder van het kind en duidelijk is dat de biologische vader van het kind geen rol zal spelen in zijn verzorging en opvoeding; in alle andere gevallen kan de duomoeder het kind erkennen.
Bent u bekend met de kosten van de juridische procedure van de adoptie van een kind geboren binnen een lesbisch huwelijk? Zo ja, deelt u de mening dat deze kosten zeer hoog zijn?
Op dit moment dienen lesbische ouderparen een verzoek tot adoptie door de duomoeder in te dienen bij de rechtbank. De kosten van indiening en behandeling van een verzoekschrift in geval van nationale adoptie zijn vergelijkbaar met de kosten die in andere procedure met betrekking tot de afstamming van kinderen moeten worden gemaakt, zoals gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, vervangende toestemming voor erkenning, ontkenning van het vaderschap en vernietiging van een erkenning. Graag verwijs ik terzake naar Kamerstukken II, 2009/10, 32 446, nr. 3, p. 2. Eventueel is sprake van verlaagde griffiekosten en kunnen ouderparen gebruik maken van van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand.
In het voorontwerp tot Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie, wordt voorgesteld het ouderschap van de duomoeder te regelen via de band van het afstammingsrecht, waardoor een gerechtelijke procedure voor adoptie door de duomoeder niet meer nodig is. Een tegemoetkoming als bedoeld in de Wobka, is dan niet meer opportuun.
De tegemoetkoming ingevolge de Wobka die wordt voorgesteld (Kamerstukken II 32 446), betreft de situatie van een interlandelijke adoptie, ongeacht of het gaat om paren van hetzelfde of van ongelijk geslacht.
Bent u op de hoogte van het feit dat de aftrekmogelijkheid van buitengewone uitgaven voor de kosten wegens adoptie per 1 januari 2009 is vervangen door een tegemoetkoming voor de kosten van adoptie, die alleen betrekking heeft op inter-landelijke adopties? Is het waar dat lesbische ouderparen hier niet voor in aanmerking komen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de rechtsongelijkheid die hier ontstaat, lesbische ouderparen tegemoet moeten worden gekomen in de kosten? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat lesbische ouderparen niet in aanmerking komen voor adoptieverlof, terwijl ze een adoptieprocedure moeten doorlopen met alle kosten en consequenties van dien en zij ook geen gebruik kunnen maken van het vaderschapsverlof? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In de vragen wordt gesproken over lesbische ouderparen die geen adoptieverlof (ex. art. 3:2 Wet arbeid en zorg) en geen «vaderschapsverlof» zouden hebben. De Wet Arbeid en Zorg kent geen vaderschapsverlof. Ik neem aan dat hiermee wordt gedoeld op het kraamverlof ex artikel 4:2 Wet Arbeid en Zorg.
De biologische moeder van een kind heeft – als zij werknemer is- recht op zwangerschaps – en bevallingsverlof in verband met de bevalling.
De partner van de bevallen werkneemster heeft – als hij of zij werknemer is – in verband met de bevalling van de partner recht op calamiteiten- en ander kortdurend verzuimverlof ex artikel 4:1 Wet arbeid en zorg en vervolgens op kraamverlof ex. art. 4:2 Wet arbeid en zorg. Het geslacht van de partner is hierbij niet van belang. Ook vrouwelijke partners hebben dus recht op kraamverlof, mits zij voldoen aan de in art. 4:2 Wet arbeid en Zorg geformuleerde eis dat er sprake moet zijn van huwelijk, geregistreerd partnerschap of ongehuwd samenwonen.
Als een partner het kind/de kinderen van zijn of haar partner wil adopteren, heeft hij of zij geen recht op adoptieverlof. Artikel 3:2 Wet arbeid en zorg bepaalt namelijk dat een werknemer recht heeft op adoptieverlof wanneer hij/zij «een kind feitelijk opneemt ter adoptie». Het adoptieverlof is immers bedoeld voor gewenning van het kind in het nieuwe gezin. Een partner die het kind van de partner wil adopteren of adoptie wenst van het kind dat uit haar partner wordt geboren neemt feitelijk geen kind op in het gezin ter adoptie en heeft dus geen recht op adoptieverlof.
Ook een partner die bij een moeder of vader met kinderen gaat wonen en die deze kinderen wil adopteren, neemt feitelijk geen kind(eren) op ter adoptie en heeft dus geen recht op adoptieverlof. Het geslacht van de partner is hierbij niet van belang.
De partner heeft ten aanzien van kinderen van zijn of haar partner wel recht op ouderschapsverlof ex. artikel 6:1 e.v. Wet arbeid en zorg indien dit kind/deze kinderen nog geen 8 jaar zijn en – ongeacht de leeftijd van het kind/de kinderen – zo nodig recht op kort- en langdurend zorgverlof (ex. art. 5:1 e.v. resp. 5:9 e.v. Wet arbeid en zorg). Ook hier geldt dat het geslacht van de partner niet van belang is.
Deelt u de mening dat lesbische ouderparen, zolang zij niet dezelfde rechten hebben als heteroparen, recht moeten krijgen op adoptieverlof of vaderschapsverlof? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat lesbische ouderparen ongelijk behandeld worden, gezien het feit dat zij wel de plicht hebben om een adoptieprocedure te doorlopen maar geen aanspraak maken op de rechten die daar bij horen? Zo ja, kunt u de Kamer laten weten wanneer u deze rechtsongelijkheid ongedaan gaat maken en of u dit ook gaat doen met terugwerkende kracht?
Zoals hiervoor aangegeven is het geslacht van de partner niet van belang bij de vaststelling van het recht op adoptieverlof en kraamverlof. Ik deel derhalve niet de mening dat lesbische ouderparen in dit opzicht ongelijk behandeld worden ten opzichte van heteroparen.
Het bericht 'Uitleg over uitkering tijdens gratis knipbeurt allochtonen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de plannen van de uitkeringsinstantie Sociale Verzekeringsbank om gratis haarknipbeurten te verzorgen voor allochtonen om op deze wijze het aanvragen van een uitkering te promoten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de motivatie van deze plannen van de Sociale Verzekeringsbank die zich beperkt tot «dat nog maar 37 000 mensen gebruik maken van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen»? Zo ja, bent u van mening dat dit een goede motivatie is? Kunt u uiteenzetten over welke uitkeringen, naast de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen, de Sociale Verzekeringsbank nog meer voorlichting geeft?
De SVB heeft bij de uitvoering van de AIO-aanvulling een verantwoordelijkheid om, in het kader van de armoedebestrijding, het niet-gebruik van de regeling tegen te gaan. Ten tijde van de aankondiging dat de uitvoering van de AIO naar de SVB zou gaan en het bijbehorende wetstraject bleek in de Tweede Kamer een brede steun te bestaan voor deze maatregel. Juist vanuit het oogpunt het niet-gebruik te bestrijden. In dit kader ondersteun ik de inzet van de SVB om de doelgroep actief te informeren over het recht op de AIO-aanvulling. Wanneer deze kappersactie blijkt te werken naast de meer gangbare communicatiemiddelen, kunnen ook dergelijke creatiever methoden ingezet worden.
In haar reguliere uitvoering geeft de SVB voorlichting over alle aan haar opgedragen regelingen. Communicatie over de AIO-aanvulling is daar slechts een klein deel van. Naast de reguliere voorlichting aan klanten heeft de SVB de afgelopen twee jaar bijvoorbeeld, via verschillende middelen als mailings, voorlichtingsbijeenkomsten, beurzen, radiospots en bannercampagnes voorlichting gegeven over de vrijwillige inkoop AOW, de halfwezenuitkering als onderdeel van de Anw, afschaffing AOW-partnertoeslag, gevolgen van een gezamenlijke huishouding op het AOW-pensioen, de AKW en het effect van vermogen op de hoogte van de AIO-aanvulling.
Kunt u bevestigen dat het hier om een proef in Utrecht gaat? Zo ja, kunt u toelichten welke evaluatiecriteria door de Sociale Verzekeringsbank worden gehanteerd voor eventuele verdere uitrol naar andere steden?
Ja, het gaat om een pilot in Utrecht.
Het al dan niet breder inzetten van de actie wordt beoordeeld aan de hand van:
Kortom, de effectiviteit en kostenefficiëntie zullen een belangrijke rol spelen in de keuze deze pilot verder uit te rollen.
Deelt u de mening dat de Sociale Verzekeringsbank beter voorlichting kan geven over het voorkomen van een onvolledige AOW en de vrijwillige inkoop van AOW rechten in plaats van het promoten van het verstrekken van uitkeringen met gratis knipbeurten?
De SVB moet zowel informatie verstrekken over de onvolledige AOW en de mogelijkheid van vrijwillige inkoop als informatie aan potentieel rechthebbenden over hun recht op AIO. De SVB zet ook communicatieactiviteiten in op beide onderwerpen.
De SVB heeft ten aanzien van de onvolledige AOW en de vrijwillige inkoop de volgende activiteiten:
Sinds 2008 wordt via radiocommercials en banners de Vrijwillige inkoop onder de aandacht gebracht. Dit wordt jaarlijks herhaald. Per december 2009 heeft de SVB de voorlichting aan migranten over de effecten van hun migratie voor het recht op AOW (en de overige volksverzekeringen) verbeterd. Personen die zich in- of uitschrijven bij het Gemeentelijke Basisadministratie wegens migratie, krijgen voortaan schriftelijke informatie van de SVB om hen op deze effecten te wijzen, alsmede op de mogelijkheid van vrijwillige inkoop dan wel voortzetting van de AOW-verzekering.
Daarnaast is de SVB actief op beurzen voor expats en potentiële emigranten, wordt voorlichting verstrekt in de grensregio’s via de Bureau’s voor Duitse en Belgische Zaken en gebruikt de SVB reguliere kanalen zoals internet en portals samen met anderen zoals Grensinfopunt.
Op het terrein van (bestrijding niet-gebruik) AIO verricht de SVB naast de kappersactie de volgende activiteiten:
De handhaving van het verbod op het verloten van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de verloting van pony’s op een manege’s in Assendelft1 en Almere2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verloting, waarbij een «tegoedbon» voor een pony kan worden gewonnen, in het licht van artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet (GWWD) voor dieren, dat het verloten van dieren verbiedt?
Artikel 57 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bevat een verbod om dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit te reiken bij wedstrijden, verlotingen, weddenschappen of andere dergelijke evenementen. Artikel 2.13 van het wetsvoorstel inzake de Wet dieren bevat eenzelfde verbod.
De achterliggende gedachte achter dit verbod is dat een dergelijke wijze van verkrijging van een dier niet strookt met de huidige opvattingen over de vereiste mate van zorgvuldigheid waarmee de aanschaf van dieren gepaard hoort te gaan.
Het houden van dieren vereist een bewuste keuze. Het is dan ook niet wenselijk dat door omstandigheden, zoals door het winnen van een prijs, wordt bepaald bij welke persoon de zorg voor een dier komt te liggen. Dit is in lijn met de voorgestelde zorgplicht zoals thans neergelegd in artikel 1.4 van het wetsvoorstel inzake de Wet dieren. Het feit dat de prijs in de vorm van een waardebon is gegoten die desgewenst kan worden ingewisseld voor een pony doet naar mijn mening niets af aan het verbod.
Onderschrijft u de analyse dat, conform de bedoeling van artikel 57 GWWD, ook een verloting van dieren via een waardecheque niet is toegestaan in Nederland? Zo ja, welke maatregelen zullen er volgen op de overtreding van dit verbod? Zo neen, moeten we hieruit concluderen dat er sprake is van een maas in de wet? Bent u in dat geval bereid de bepaling in artikel 57 GWWD/2.13 Wet dieren aan te scherpen, zodat deze en andere verlotingconstructies in het vervolg onmiskenbaar verboden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het verbod op verloting van dieren in de praktijk wordt gehandhaafd? Kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen dat de afgelopen jaren is geconstateerd, en welke maatregelen daarop gevolgd zijn? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat er tot op heden twee zaken voor de rechter zijn gebracht vanwege de overtreding van artikel 57 van de GWWD. In beide zaken zijn voorwaardelijke geldboetes opgelegd. In acht andere gevallen is de zaak afgedaan door middel van een transactie.
Is het u bekend dat de betreffende manege in Assendelft al eerder een verloting van een pony middels het uitgeven van een waardecheque heeft georganiseerd? Heeft de Algemene Inspectiedienst hiertegen actie ondernomen? Zo ja, kunt u toelichten hoe de AID heeft gehandeld en wat de uitkomst daarvan is geweest? Zo neen, waarom niet?
Ja, dit is bekend. Op de actie die hierop is ondernomen en de uitkomst daarvan, kan met het oog op de privacy van betrokkene publiekelijk geen mededeling worden gedaan.
Het bericht 'Geen cel voor agent die spioneerde voor Marokko' |
|
Lilian Helder (PVV), André Elissen (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Geen cel voor agent die spioneerde voor Marokko?»1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank Den Haag deze oud-rechercheur, welke geheime informatie uit politiesystemen heeft doorgespeeld aan de Marokkaanse autoriteiten, slechts een werkstraf van 240 uur heeft opgelegd en hij dus niet de cel in hoeft?
Ja. De uitspraak in deze zaak is op de website van de Rechtspraak gepubliceerd (LJN: BN6204).
Deelt u de mening dat een werkstraf, zeker in dergelijke situaties, een geheel verkeerd signaal afgeeft? Deelt u ook de mening dat deze ontwikkeling de geloofwaardigheid van het Nederlands rechtssysteem om zeep helpt? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Allereerst merk ik op dat het mij niet past om een oordeel te geven over een uitspraak van de onafhankelijke rechter. Betrokkene is veroordeeld voor overtreding van artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht. Daarop staat een maximale gevangenisstraf van 4 jaar of een geldboete van de vijfde categorie. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis vanzelfsprekend gelet op de ernst van het misdrijf, maar – zoals zijn taak is – daarnaast ook rekening gehouden met de overige omstandigheden en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ik heb geen aanwijzingen dat de afweging die hierbij gemaakt is een onzorgvuldige was. Dat blijkt ook uit het feit dat de rechter de strafeis van de officier heeft gevolgd. Ik meen dan ook dat er geen sprake is van een aantasting van de geloofwaardigheid van ons rechtssysteem.
Wat kan Nederland verder nog verwachten van de taakstraf? Zal deze binnenkort, zoals bij de onderhavige zaak, tevens opgelegd kunnen worden bij andere misdrijven indien de betrokken personen er geen nadeel van hebben ondervonden? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
In beginsel kan een taakstraf voor alle misdrijven worden opgelegd. De omvang van het nadeel dat de personen die door het misdrijf geraakt worden hebben ondervonden kan daarbij een van de omstandigheden zijn die de rechter in zijn oordeel meeweegt. Deze rechterlijke straftoemetingsvrijheid is nodig om de rechter in staat te stellen een straf of maatregel te kunnen opleggen die recht doet aan alle omstandigheden van het geval.
Wel is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel aanhangig dat ertoe strekt dat de rechter bij daders van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven niet uitsluitend een taakstraf kan opleggen. In het voorstel staat onder meer dat rechters geen taakstraf mogen opleggen voor misdrijven waarop een celstraf van zes jaar of meer staat en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Een combinatie van een taakstraf en een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel is in dergelijke gevallen nog wel mogelijk.
Klopt de informatie dat de betreffende veroordeelde oud-rechercheur ook andere informatie heeft doorgegeven aan de Marokkaanse autoriteiten over een Tweede Kamerlid van de SP? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijk handelen de democratie van onze staat ondermijnt en dat hiertegen enkel een zware gevangenisstraf geëist zou moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit initiëren?
Uit het vonnis van de rechtbank blijkt voor welke strafbare feiten de oud-rechercheur veroordeeld is. Uit privacyoverwegingen doe ik geen mededelingen over de personen over wie de veroordeelde informatie heeft verstrekt.
Een toename van hondengevechten in Rotterdam |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Vaker gevechten met honden in Rotterdam»?1
Ja.
Kunt u het beeld bevestigen dat er sterke aanwijzingen zijn dat het aantal hondengevechten in Rotterdam toeneemt, zoals geschetst door Dierenbescherming Rijnmond?
Voor de beantwoording van deze vragen is navraag gedaan bij de Politie Rotterdam-Rijnmond, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) en het Openbaar Ministerie (OM). Geen van deze instanties kan bevestigen dat er in Rotterdam sprake is van een toename van het aantal hondengevechten. Bij deze instanties zijn slechts sporadisch meldingen bekend van hondengevechten of van dode honden waarvan wordt vermoed dat zij bij een hondengevecht betrokken waren. Gezien de zeer kleine aantallen is er geen aanleiding om deze gevallen apart te registreren.
In het in vraag 1 aangehaalde krantenartikel wordt de uitspraak dat er sprake is van een toename van het aantal hondengevechten toegeschreven aan de algemeen directeur van de Rotterdamse Dierenbescherming. Als deze informatie correct is dan is het van belang dat de algemeen directeur van zijn bevindingen melding maakt bij de politie of de LID.
Kunt u een overzicht geven van het aantal «vechthonden» dat jaarlijks dood gevonden wordt en kunt u bevestigen dat dit aantal het afgelopen jaar in Rotterdam gestegen is? Zo nee, waarom worden deze gevallen niet geregistreerd? Hoe beoordeelt u in dat geval de gegevens van Dierenbescherming Rijnmond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal hondengevechten dat de afgelopen jaren is opgespoord? Kunt u daarbij uiteenzetten hoe vaak er vervolging heeft plaatsgevonden en welke straffen er zijn opgelegd?
Zoals gemeld in antwoord op vragen 2 en 3 zijn er tot op heden bij de betrokken opsporingsinstanties slechts sporadisch meldingen ontvangen over hondengevechten. Tot op heden heeft geen van deze schaarse meldingen een verdachte opgeleverd die aan een bewijsbaar strafbaar feit kon worden gekoppeld. Het OM heeft in de afgelopen 5 jaar dan ook geen enkele persoon vervolgd op grond van overtreding van artikel 61 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD).
Op welke gronden worden straffen opgelegd aan personen die deelnemen aan hondengevechten of deze gevechten organiseren?
Op grond van artikel 61 GWWD is het verboden om dierengevechten te organiseren of dieren aan dierengevechten te doen deelnemen. Artikel 122 van dezelfde wet verbindt hieraan een gevangenisstraf van ten hoogste 3 jaar of een geldboete van de vierde categorie.
Welke prioriteit wordt er gegeven aan het opsporen en vervolgen van personen die zich schuldig maken aan de hondengevechten? Kunt u dit toelichten?
Gezien de omstandigheid dat er slechts sporadisch meldingen worden ontvangen van dierengevechten is er momenteel geen aanleiding om ten aanzien hiervan een actief opsporingsbeleid te voeren. Zodra de opsporingsinstanties meldingen ontvangen van hondengevechten, zullen deze in beginsel worden onderzocht door de LID of de politie.
Deelt u de mening dat er naar alle waarschijnlijkheid een verband bestaat tussen het couperen van honden en de hondengevechten? Zo ja, wat wordt er met deze informatie gedaan? Zo neen, waar baseert u zich op als u meent dat een dergelijk verband niet bestaat?
De mensen die hun hond laten couperen en bereid zijn voor deze in Nederland verboden ingreep naar het buitenland te reizen, doen dit vaak omwille van het uiterlijk van de hond. Er zijn geen aanwijzingen dat deze gecoupeerde honden vervolgens worden ingezet voor hondengevechten.
Bent u bereid om het houden van honden die in het buitenland zijn gecoupeerd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voor een verbod op het houden van, al dan niet in het buitenland, gecoupeerde honden. Zoals ik bij de beantwoording van uw vragen van 19 februari 2010 over het couperen van honden heb aangegeven, zou bij een houdverbod het bezit van honden met gecoupeerde oren een duurdelict opleveren, waaraan door de overtreder, zelfs al zou hij dat willen, niet zo maar een eind zou kunnen worden gemaakt.
Daarvoor zou hij zijn hond of moeten verkopen – hetgeen bij een verbod welhaast onmogelijk zal zijn- of moeten doden. Dit laatste is uiteraard niet de bedoeling van het coupeerverbod.
Het bericht dat een terminale patiënt geen zorg heeft gehad |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de verklaring van mevrouw E. uit Sint-Oedenrode dat haar echtgenoot geen terminale zorg heeft gehad?1
In een reactie heeft het betreffende zorgkantoor aangegeven dat er, voor zover zij hebben kunnen nagaan, geen AWBZ-gefinancierde zorg is geleverd aan deze cliënt. Vooral onduidelijkheid bij het zorgkantoor over de urgentie van de problematiek (zie antwoord2 is de oorzaak van het uitblijven van deze zorg. Dit vinden het zorgkantoor en ook ik zeer pijnlijk, zeker gelet op het feit dat uit navraag blijkt dat in deze regio wel voldoende capaciteit beschikbaar is om aan deze zorgvraag tegemoet te komen.
Erkent u dat ook mensen in hun laatste levensfase recht hebben op zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat mensen die zich in de laatste fase van hun leven bevinden, voor zover mogelijk en verantwoord, in hun eigen omgeving en in de kring van naasten en dierbaren moeten kunnen overlijden. Een CIZ-indicatie bepaalt de omvang van de zorg waarop men recht heeft. De indicatie voor palliatief-terminale zorg is bedoeld om iemand in zijn laatste levensfase die zorg te bieden die betrokkene en de directe omgeving zoveel mogelijk ontlast. Het accent van de zorg ligt op pijnbestrijding, behoud van kwaliteit van leven en begeleiding van die persoon en zijn naasten.
Op welke wijze heeft het zorgkantoor UVIT (Univé, VGZ, Iza en Trias) in deze regio zijn zorgplicht vervult? Kunt u uw oordeel geven en toelichten?
Op het moment dat zorgkantoor UVIT de indicatie van de betreffende cliënt heeft ontvangen is de cliënt direct schriftelijk ingelicht over de pgb-stop. Hierbij is de cliënt gevraagd aan te geven naar zijn voorkeur: het inzetten van overbruggingszorg in combinatie met plaatsing op de pgb-wachtlijst dan wel het inzetten van zorg in natura waarbij betrokkene afziet van plaatsing op de pgb-wachtlijst. De cliënt heeft hierop schriftelijk aangegeven dat zij zo snel mogelijk zorg in natura wilde ontvangen als overbrugging. Het zorgkantoor geeft echter aan dat uit de indicatie en de schriftelijke reactie van de cliënt de urgentie onvoldoende duidelijk was. Hierdoor is niet direct naar de cliënt gereageerd. Ik betreur het ten zeerste dat hierdoor een persoon in zijn laatste levensfase de benodigde en in principe ook beschikbare AWBZ-zorg is misgelopen.
Is het waar dat zorginstellingen mevrouw E. hebben laten weten dat voor haar man geen terminale zorg beschikbaar was via zorg in natura?1
Op basis van de informatie waarover ik beschik, kan ik dit niet vaststellen. Overigens een zorginstelling die zelf de zorg niet kan leveren behoort altijd de cliënt naar het bemiddelingsbureau van het betreffende zorgkantoor te verwijzen. Het zorgkantoor kan dan alsnog direct de adequate zorg organiseren. Deze verwijzing naar het zorgkantoor heeft niet plaatsgevonden.
Welke zorginstelling(en) betreft het en wat is uw inhoudelijke oordeel over het optreden van deze instelling(en)?
Mij is niet bekend welke zorginstelling(en) dit betreft.
Bent u van mening dat een zorgkantoor altijd bij een persoonsgebonden budgetaanvraag (pgb) moet bemiddelen naar zorg in natura? Zo nee, hoe duidt u de zorgplicht van het zorgkantoor? Zo ja, bent u bereid dit aan alle zorgkantoren op te leggen?
Ja en uit navraag bij de zorgkantoren blijken zij deze cliënten altijd te bemiddelen. Het opleggen van deze verplichting is dan ook niet aan de orde.
Is het waar dat de suggestie in de radio-uitzending niet op zichzelf staat en dat veel mensen niet de zorg krijgen waar zij recht op hebben en die zij hebben aangevraagd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u in mijn brief van 2 juli 2010 (kenmerk DLZ/SFI-U-2998149) heb gemeld, is de toegankelijkheid van de AWBZ over het algemeen goed. Dit geldt ook voor de zorg in crisissituaties, waar direct in te zetten palliatieve terminale zorg een onderdeel van uitmaakt. Zorgkantoren en zorgaanbieders in de regio hebben hierover afspraken gemaakt. Uit deze casus blijkt ook dat er geen sprake is van een tekort aan zorgaanbod in de regio. In de AWBZ blijft de wachtlijstproblematiek zich concentreren bij enkele duidelijke groepen. Het gaat nog steeds om dementerende ouderen, personen met een meervoudige complexe problematiek (zoals oudere verstandelijk gehandicapten met psychiatrische problematiek) en jeugdige licht verstandelijk gehandicapten met veelal aanvullende problematiek. Deze personen wachten op zorg met verblijf in een instelling en krijgen overbruggingszorg thuis. In de bovengenoemde brief staan de beleidsacties vermeld, die moeten bijdragen aan het verminderen van deze problematiek.
Overigens heb ik mijn brief van 13 september 2010 (kenmerk DLZ/SFI-U-30226672) naar aanleiding van signalen van onder meer Per Saldo aangegeven, dat personen in hun laatste levensfase de mogelijkheid behouden om voor een pgb te kiezen. Hoewel voldoende palliatieve zorg in natura beschikbaar is, ben ik van mening dat keuzevrijheid van deze cliënten in de laatste levensfase zeer belangrijk is. Daarnaast blijf ik alert op signalen om mogelijk schrijnende gevallen te voorkomen. Met betrokken partijen (Per Saldo, College voor Zorgverzekeringen, Zorgverzekeraars Nederland en enkele zorgkantoren) worden huidige (en nieuwe) signalen beoordeeld.
Hoeveel mensen hebben afgezien van zorg in natura als alternatief voor een aangevraagde pgb?
Van de cliënten die al een keuze hebben gemaakt om wel of niet in te gaan op het aanbod van het zorgkantoor, geeft circa 70% aan hiervan geen gebruik te willen maken. Dit blijkt uit de eerste gegevens van de zorgkantoren die door het College voor Zorgverzekeringen worden verzameld. Zoals al eerder toegezegd zal ik de Kamer eind september informeren over de stand van zaken wat betreft het handhaven van het pgb-subsidieplafond.
Bent u bereid te onderzoeken waarom mensen afzien van zorg in natura en een plaats op de wachtlijst pgb prefereren? Zo ja, wanneer kunt de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek vindt momenteel plaats en zal naar verwachting begin november zijn afgerond.
Erkent u dat de pgb-stop bloot legt dat er situaties zijn waarin er geen alternatief is voor het pgb omdat de zorg niet in natura wordt geleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een belangrijke reden voor mensen om voor een pgb te kiezen is het behoud van eigen regie. Daarnaast kiezen ook personen voor een pgb, omdat zij vinden dat de aangeboden zorg in natura niet overeenkomt met hun wensen.
Mijn veronderstelling is dat niet zozeer de afwezigheid van deze zorg, maar de beoordeling dat de aangeboden zorg niet passend zou zijn op basis waarvan personen voor een pgb kiezen. Het reeds aangekondigde onderzoek (bij vraag 9) moet hierover meer duidelijkheid geven.
Daarnaast heb ik nog een tweede onderzoek uitgezet. Voor specifiek de groep jeugdigen met psychiatrische problematiek met een extramurale AWBZ-indicatie voor begeleiding bereiken mij signalen dat het zorgaanbod onvoldoende zou zijn. Via dit tweede onderzoek wordt dit getoetst. Naar verwachting is dit onderzoek eind november klaar.
Bent u bereid te onderzoeken welke belemmeringen er zijn voor pgb-aanbieders om ook zorg in natura te gaan leveren? Zo ja, bent u dan ook bereid oplossingen te zoeken voor de belemmeringen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn voor de pgb-aanbieders feitelijk geen belemmeringen om een toelating voor zorg in natura aan te vragen. Deze aanbieders kiezen niet voor zorg in natura, omdat zij opzien tegen de wederzijdse afhankelijkheidsrelatie met het zorgkantoor (o.a. het maken van productie-afspraken) en de transparantie en verantwoording die samenhangt met het aanbieden van zorg in natura (o.a. de jaarverantwoording). Dit zijn voor mij essentiële onderdelen van de zorg in natura. Ik zie dan geen reden om voor deze motieven een oplossing te zoeken.
Erkent u dat de pgb-stop bloot legt dat er meer wachtlijsten zijn dan zichtbaar was, omdat de wachtlijst kon worden «gecompenseerd» met een pgb? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen met grote urgentie beantwoorden en in ieder geval vóór het aangevraagde spoeddebat?3
Deze vragen zullen zo spoedig mogelijk worden beantwoord.
Het bericht 'Klinieken willen tbs'er sneller met verlof sturen' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Klinieken willen tbs’er sneller met verlof sturen»?1
Ja.
Is het waar dat er een notitie ligt van twaalf tbs-instellingen, waaruit blijkt dat zij hun patiënten veel eerder, namelijk al na achttien maanden, met verlof te sturen en na twee en een half jaar met onbegeleid verlof ?
Op 8 september 2010 hebben de gezamenlijke forensisch psychiatrische centra (fpc’s) mij hun inhoudelijke visie op de forensisch zorg aangeboden. De fpc’s stellen hierin onder meer dat zij de tbs-behandeling transparanter willen maken door gebruik te maken van forensische prognoses en een doorlopende toetsing daarvan. Zij beogen hiermee de behandeling niet langer te laten duren dan noodzakelijk, de middelen efficiënter te besteden en de resultaten beter te verantwoorden. De fpc’s stellen voor om richtlijnen te hanteren bij verlofverlening: een eerste aanvraag voor (beveiligd) begeleid verlof tot 12 maanden na aanvang van de tbs, voor onbegeleid verlof binnen 30 maanden en binnen 54 maanden een aanvraag voor transmuraal verlof; de concrete beslissing dient echter onverminderd op een individuele beoordeling te blijven berusten.
Hoe beoordeelt u deze plannen van de tbs-instellingen?
Dat de fpc’s de behandeling transparanter en efficiënter willen maken, vind ik nastrevenswaardig. Het is aan het hoofd van de inrichting om te bepalen wanneer voor wie welk soort verlof wordt aangevraagd. Of en wanneer een tbs-gestelde daadwerkelijk een verlofmachtiging krijgt, bepaalt de Minister van Justitie, nadat hij hierover door het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing is geadviseerd.
Klopt het dat een reden voor al deze nieuwe plannen onder andere zou zijn dat veel verdachten weigeren mee te werken aan behandelingen in tbs-klinieken? Klopt het dat in 2009 er slechts zeventig weigeraarswaren?2 Deelt u de mening dat dit slechts een poging is het failliete systeem van tbs weer nieuw leven in te blazen? Zo nee, waarom niet?
De fpc’s beogen met deze plannen de uitvoering van de tbs-maatregel en het systeem van de forensische zorg te verbeteren. De voorstellen ten aanzien van het verloftraject zijn slechts één onderdeel daarvan. Het aantal geregistreerde weigerachtige observandi in het Pieter Baan Centrum (PBC) fluctueert door de jaren heen, en is de laatste jaren iets toegenomen. Van 64 in 2005 tot 109 in 2008 en in 2009 een lichte daling: 95 weigeraars. Overigens wordt niet aan iedere verdachte die een pro justitia-onderzoek ondergaat, een tbs opgelegd. Vice versa geldt, naar mag worden aangenomen, dat niet aan iedere weigeraar een tbs zou zijn opgelegd als hij had meegewerkt.
Personen die een tbs hebben ondergaan laten gunstige recidivecijfers zien. Uit de nieuwste recidivemeting die binnenkort door het WODC wordt gepubliceerd blijkt dat de algemene recidive binnen twee jaar van tbs-gestelden 21.4 procent bedraagt. Dit is meer dan twee keer zo laag als de algemene recidive van ex-gedetineerden (50.4 procent). De cijfers tonen aan dat van een faillissement van het tbs-systeem zeker geen sprake is.
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen3 waarin u stelt dat het voor de meeste tbs-gestelden goed mogelijk is om na twee jaar behandeling een eerste keer met begeleid verlof te gaan? Wat is er de reden van dat het verlof binnen een paar maanden opeens zes maanden eerder kan plaatsvinden?
Verlofverlening wordt per individu afgewogen. Zie overigens het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het een schande is jegens de slachtoffers van tbs’ers of hun nabestaanden, dat een tbs’er na zo’n korte periode alweer lekker met verlof kan? Zo nee, waarom niet?
In zijn vonnis brengt de rechter ook de mate van vergelding van het aangedane leed tot uitdrukking. Hij kan daarbij een gevangenisstraf opleggen. Hij kan daarnaast bevelen dat na de detentie een tbs-behandeling ten uitvoer wordt gelegd. Dit is geen straf maar een maatregel. Het merendeel van de personen dat een tbs maatregel opgelegd krijgt, krijgt ook gevangenisstraf opgelegd, in 2009 84%.
De tbs-behandeling is nodig om de veroordeelde zonder onaanvaardbaar recidivegevaar terug te brengen in de samenleving. Verlof in de tbs is geen onderbreking van de behandeling maar een onderdeel van de behandeling, die gericht is op resocialisatie. Zonder verlof is terugkeer in de samenleving niet mogelijk. De tbs-gestelde moet immers kunnen aantonen dat hij met toenemende vrijheden kan omgaan, zonder zich schuldig te maken aan strafbare feiten.
Hoe beoordeelt u de risico’s van een onbegeleid verlof al na twee en een half jaar? Deelt u de mening dat de beveiliging van de samenleving voorop moet staan en dat de beveiliging van de samenleving veel beter gediend is met afschaffing van de tbs en het opleggen van hoge straffen aan misdadigers? Zo nee, waarom niet?
Verlof wordt gefaseerd en gecontroleerd opgebouwd en onder meer gebaseerd op gestandaardiseerde risicotaxatie en risicomanagement. Op die basis adviseert het Adviescollege Verloftoetsing tbs over een verlofaanvraag aan de Minister van Justitie, die een besluit neemt over het verlenen van een verlofmachtiging.
Voor het antwoord op het tweede deel van vraag 7 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van eerdere schriftelijke vragen van het lid Helder (PVV) over het inkorten van het tbs-traject na terugloop van behandelingen (6 augustus 2010, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2010, nr. 3024, Tweede Kamer).
De hoogte van de collegegelden voor tweede studies na wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kunt u toelichten hoe de collegegelden voor tweede bachelor- en masteropleidingen zich sinds de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) hebben ontwikkeld?
Universiteiten en hogescholen kunnen op basis van artikel 7.46, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de omvang van het instellingscollegegeld vaststellen. Het instellingscollegegeld is ten minste gelijk aan de hoogte van het wettelijk collegegeld en kan verschillen per opleiding of groep van opleidingen of per groep of groepen studenten, uiteraard met gelijke behandeling van gelijke gevallen. Het is aan elke instelling om gemotiveerd te bepalen welk instellingscollegegeld zij studenten in rekening brengt. De medezeggenschap bij een instelling heeft adviesrecht inzake het instellingsbeleid op dit punt.
OCW heeft in dezen geen rol en beschikt niet over een omvattend inzicht in de ontwikkeling van het instellingscollegegeld.
Om wel een inzicht te verkrijgen heeft mijn voorganger bij de behandeling van het nu tot wet verheven wetvoorstel versterking besturing in de Eerste Kamer toegezegd de invoering van de collegegeldsystematiek jaarlijks te monitoren en na drie jaar (in 2013) te evalueren (Kamerstukken EK, vergaderjaar 2009–2010, 31 821, E). Het beleid van instellingen bij het bepalen van de omvang van het collegegeld voor verschillende groepen en de gevolgen daarvan is daarbij een bijzonder aandachtspunt. OCW zal op korte termijn met VSNU, HBO-raad, ISO en LSvB in overleg treden om te bezien in welke vorm de monitoring en de (bredere) evaluatie van de Wet Versterking besturing het beste kan geschieden. De Eerste en Tweede Kamer zullen binnen afzienbare termijn een brief ontvangen waarin de voornemens over deze monitoring worden bekendgemaakt.
Hoeveel opleidingen vragen een hoger collegegeld voor een tweede bachelor of master en hoeveel hoger ligt dit collegegeld?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er verschillen zichtbaar in het collegegeld voor een tweede studie tussen gelijke opleidingen bij verschillende instellingen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor het aantal studenten dat een tweede bachelor of master volgt? Kunt u uiteenzetten hoe het aantal aanmeldingen zich heeft ontwikkeld?
De informatie over het aantal aanmeldingen zoals dat via VSNU en HBO-raad beschikbaar is, bevat geen uitsplitsing naar aanmeldingen van studenten die een eerste of tweede bachelor- of masteropleiding volgen. Na registratie en verificatie van de inschrijving in het Centraal register inschrijving hoger onderwijs is de informatie over aantallen studenten wel voorhanden. De registratie is niet eerder dan eind dit jaar volledig en de verificatie in april 2011 afgerond; voordien zijn dus alleen voorlopige aantallen studenten bekend.
Deelt u de mening dat het maximaal te lenen bedrag van vijf keer het wettelijk collegegeld niet toereikend is voor de hogere instellingstarieven? Bent u bereidt hiervoor een oplossing te vinden?
Bij de introductie van het collegegeldkrediet in 2007 heeft de wetgever geconsta-teerd dat het huidige plafond in het collegegeldkrediet in de meeste gevallen voldoende ruimte biedt ook het instellingscollegegeld te kunnen lenen en dat tegelijkertijd wordt voorkomen dat zeer hoge collegegelden in het niet-bekostigd onderwijs via deze route door de overheid worden gefinancierd. Door de veranderingen in de collegegeldsystematiek komt het nu voor dat instellingen in specifieke situaties het instellingscollegegeld voor een tweede studie hebben bepaald op een bedrag dat hoger is dan vijf keer het wettelijk collegegeld. Ik zeg de Tweede Kamer toe dat ik onderzoek zal doen naar de vraag of een verruiming mogelijk en wenselijk is van de groepen deelnemers die gebruik kunnen maken van het collegegeldkrediet.
Zijn er instellingen die hun studenten vragen het collegegeld in één keer over te maken? Zo ja, bent u van mening dat studenten voldoende mogelijkheden hebben aan deze eisen te voldoen?
Op grond van de wet kan de student in een keer of in termijnen betalen overeenkomstig een betalingsregeling. Een student moet dus mogelijkheden hebben in termijnen te betalen. Over het aantal termijnen dat instellingen hanteren heb ik nog geen informatie. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat onderwijsinstellingen per jaar hun instellingscollegegeld bepalen? Zo ja, hoe groot mag dan wat u betreft de ontwikkeling zijn in het collegegeld van het ene op het andere jaar voor bestaande studenten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het u bekend of studenten zijn gestopt met een tweede studie vanwege een stijging van het collegegeld?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat de compensatieregeling voor studenten die tijdens hun eerste studie met een tweede studie begonnen en deze na afronden van de eerste studie afmaken tegen wettelijk tarief slechts drie jaar geldt? Zo ja, wat betekent dit voor de studenten die als tweede studie een vierjarige hbo-bachelors volgen?
Een student die een tweede studie is begonnen tijdens het volgen van een eerste studie kan deze tweede tegen wettelijk collegegeld blijven volgen gedurende het studiejaar waarin de eerste studie met succes is afgerond. In de overleggen die mijn voorganger daarover met VSNU en HBO-raad heeft gevoerd, hebben zij gemeld in ieder geval 3 jaar lang voor de studenten die een parallel begonnen tweede studie volgen, een collegegeld te vragen ter hoogte van het wettelijk collegegeld. Om deze afspraak te accommoderen is voorzien in een subsidieregeling tweede graden hbo en wo. In 2013 wordt geëvalueerd wat het effect van deze afspraak is, waarbij ook wordt gekeken naar mogelijk onbedoelde effecten. Ik ga ervan uit dat VSNU en HBO-raad in 2013 een uitspraak zullen doen over de situatie vanaf 2014 en daarbij ook de positie van studenten die voor 2014 hun tweede (vierjarige) bachelor opleiding zijn begonnen in acht zullen nemen.
De harmonisering van Europese wetgeving aangaande gezinsvorming en gezinshereniging |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht «De strengste van Europa»?1
Het artikel stelt dat het in sommige gevallen moeilijk is te voldoen aan de voorwaarden die door Nederland aan gezinsmigratie worden gesteld. Dit betekent echter niet dat deze voorwaarden daardoor onredelijk zijn. De regels voor gezinsmigratie zijn op democratische wijze tot stand gekomen en zijn in overeenstemming met internationale verplichtingen, waaronder de mensenrechtenverdragen.
De passage waarin wordt gesproken van de bevoorrechte positie van EU-burgers ten opzichte van eigen onderdanen, voor zover deze geen gebruik hebben gemaakt van hun vrij verkeer-rechten binnen de EU, is juist. Teneinde het vrije verkeer van personen binnen de interne markt te stimuleren zijn in Richtlijn 2004/38/EG betreffende het vrije verkeer van personen de beperkingen voor bewegingen van gezinnen binnen de EU minimaal gehouden. Een onderdaan van een andere lidstaat zou immers kunnen worden beperkt in zijn recht op vrij verkeer indien, bij het aannemen van een baan in Nederland, zijn echtgenote (ongeacht haar nationaliteit) niet eveneens zou worden toegelaten. Dit geldt niet voor Nederlanders die in Nederland verblijven. Om principiële redenen heeft de EU over deze categorie mensen geen zeggenschap. Eveneens om principiële redenen maakt Nederland bij gezinsmigratie in Nederland waarbij geen Europese component speelt, geen onderscheid tussen Nederlanders en legaal verblijvende onderdanen van derde landen.
Deelt u de mening die in dit artikel naar voren komt dat Nederland de strengste uitleg geeft aan Europese regelgeving voor gezinshereniging en gezinsvorming? Zo nee, welke landen, met uitzondering van Denemarken, kennen dan een stringentere toepassing? En om welke toepassingsregels gaat het in die gevallen?
In 2008 heeft de Europese Commissie onderzoek gedaan naar de toepassing van de richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) in alle Lidstaten waarin deze richtlijn gelding heeft (dat zijn alle lidstaten met uitzondering van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk).2
Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat Nederland op enige belangrijke punten strenger is dan andere landen. De inkomenseis en de hoogte van de leges zijn hiervan voorbeelden. De verplichte inburgering in het buitenland wordt inmiddels door een aantal lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk als toelatingseis gesteld. Op andere punten bieden de Nederlandse regels wel meer ruimte dan andere landen. Bijvoorbeeld de mogelijkheid voor niet-gehuwden (onder wie homoseksuelen) om te kwalificeren voor gezinshereniging, het ontbreken van het huisvestingsvereiste en de wachtperiode.
Klopt de bewering dat niet Nederlandse EU onderdanen wel zonder problemen iemand in het kader van de gezinshereniging en gezinshervorming van buiten de EU naar Nederland kunnen halen? Zo ja, waarom en hoeveel gevallen betreft dit?
Nee. Voor deze groep gelden echter wel andere regels in geval van gezinsmigratie, namelijk regels gebaseerd op richtlijn 2004/38/EG betreffende het vrije verkeer van personen. Voor Nederlanders en legaal verblijvende derdelanders gelden regels die zijn gebaseerd op richtlijn 2003/86/EG betreffende gezinsmigratie.
Staat u nog steeds achter de door voormalig staatssecretaris van Justitie uitgesproken wens in Europees verband regelingen te harmoniseren op het terrein van asiel en migratie?2
Ja. Een zoveel mogelijk op elkaar afgestemde aanpak van het asiel- en migratiebeleid is ook mijns inziens noodzakelijk om de interne markt verder vorm te geven.
Ziet u aanleiding in de in het artikel aangehaalde casus om de eis voor een vast inkomen bij te stellen voor personen die niet in loondienst, maar bijvoorbeeld als freelancer of zelfstandig ondernemer werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel het voor sommige personen lastiger kan zijn om de hoogte en de duurzaamheid van hun inkomen aan te tonen dan voor anderen, is het in het geval van freelancers, zelfstandig ondernemers en personen die werken via een uitzendbureau, wel mogelijk om aan het inkomensvereiste te voldoen. Het gegeven dat het voor deze personen lastiger kan zijn aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voldoen, heb ik onderkend in mijn voornemens omtrent het moderne migratiebeleid. Met de invoering van dit nieuwe beleidskader kan een referent onder verwijzing naar de gegevens die over hem of haar bekend zijn bij de belastingdienst aantonen dat het inkomen gedurende de afgelopen drie jaren voldoende was om aan de inkomenseis te voldoen. In dat geval wordt aangenomen dat ook aan het duurzaamheidsvereiste is voldaan.
Bent u bekend met het antwoord van de voormalig staatssecretaris van Justitie op Kamervragen, dat op termijn geen sprake meer kon zijn van de België-route?3 Welk concrete stappen neemt de regering om sluiproutes, zoals de in het artikel geschetste «België-route», te voorkomen?
Ja. Over de concrete stappen die ik neem en reeds heb genomen om misbruik van gemeenschapsrecht door gezinsmigranten uit derde landen te voorkomen is uw Kamer geïnformeerd bij brief d.d. 18 december 2009 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek naar deze problematiek.5
Deelt u de mening dat Nederland al één van de strengste eisen stelt voor gezinshereniging en gezinshervorming en dat verdere aanscherping weinig zinvol is wanneer omringende landen afwijkende normen hanteren en zo mogelijke «sluiproutes» mogelijk maken?
De definitie van «Europaroute» zoals deze is opgenomen in het onderzoek waarnaar het antwoord op vraag 6 verwijst, luidt: gebruik van gemeenschapsrecht door gezinsmigranten uit derde landen, dus zonder voorafgaand oordeel over de rechtmatigheid van dat gebruik. Het bestaan van de «Europaroute» is geen gevolg van het onderscheid tussen nationale wetgeving, maar is het gevolg van het onderscheid tussen (Europees) beleid ten aanzien van vrij verkeer binnen de Unie en gezinsmigratie van buiten de Unie. Ik pleit voor verdergaande harmonisatie binnen de EU waarbij op beide terreinen Europese beleidskaders ontstaan. Op deze wijze kan onwenselijk gebruik van Europees recht worden voorkomen.
Deelt u de mening dat de huidige situatie leidt tot ongewenste en ongelijke behandeling van Nederlandse burgers ten opzichte van andere EU burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om deze behandeling gelijk te trekken?
Nee. In het Nederlandse beleid is ervan uitgegaan dat EU-onderdanen en Nederlanders die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer, zich in een andere situatie bevinden dan personen die uitsluitend in Nederland verblijven en hebben verbleven.
De effectiviteit van besteding van belastinggeld door btw-verlaging in de bouw |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de analyse van de steunmaatregelen in de bouw?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de analyse van de steunmaatregelen in de bouw van ABN AMRO. ABN AMRO becijfert dat de impuls van de tijdelijke btw-verlaging circa 330 miljoen euro bedraagt. Daarbovenop komt nog een inhaalslag van uitgestelde verbouwingen, die door de btw-verlaging alsnog doorgang vinden. In totaal schat ABN AMRO de impuls in op 845 miljoen euro. Het algemene beeld dat ABN AMRO schetst bevestigt mijn conclusie dat het verlagen van het btw-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen zorg kan dragen voor een tijdelijke extra vraag, productie en werkgelegenheid in de bouwsector. Dat is ook wat het kabinet beoogd heeft met deze stimuleringsmaatregel en is in lijn met de wens van de Tweede Kamer.2 Verder verwacht ABN AMRO dat door de stimuleringsmaatregelen van de overheid de woningverkopen licht zullen stijgen. Daarbij verwijst ABN AMRO naar het verlengen van de verhoging van de Nationale Hypotheek Garantie en het verlengen van de periode van dubbele hypotheekrenteaftrek tot eind 2012. In een woningmarkt die zo onder druk staat, is dit goed nieuws. Het EIB voert momenteel een onderzoek uit naar de daadwerkelijke effecten van diverse stimuleringsmaatregelen.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende schattingen van de opbrengsten van de btw-maatregel?2 Kan u aangeven wat uw eigen schatting is van de effecten? Kunt u daarbij ingaan op mogelijke concurrentie-effecten op andere sectoren, daar het hier een geïsoleerde maatregel betreft?
Van het artikel in het Financieele Dagblad heb ik kennisgenomen. In het artikel becijfert ABN AMRO de omvang van de toename van opdrachten als gevolg van de tijdelijke btw-verlaging op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen op 8504 miljoen euro.
Bouwend Nederland daarentegen rekent op een toename van 6 miljard euro. Bouwend Nederland baseert zich hierbij op een rapport van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB).5 In dit rapport brengt het EIB de effecten van verschillende steunmaatregelen in kaart die in augustus 2009 ter discussie stonden. De maatregelen die het kabinet in de brief van 30 augustus jl. heeft aangekondigd6 wijken overigens op bepaalde punten af van het pakket dat het EIB heeft doorgerekend in het rapport.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om onder meer de bouwsector te ondersteunen, omdat juist in deze sector het economisch herstel nog zeer wankel is en deze sector van groot belang is voor de werkgelegenheid en de economie. De bouw is een sector waar de gevolgen van de crisis relatief laat voelbaar zijn geworden, maar die relatief hard is geraakt, en waar de gevolgen van het inzakken van de productie jaren voelbaar zullen blijven. Stabilisatie van de bouwsector en de woningmarkt kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bredere economische herstel, de werkgelegenheid en het vermijden van toekomstige krapte op de woningmarkt. Het geïsoleerde effect van de btw-verlaging kan vooraf niet exact worden bepaald.
Bent u van mening dat hier sprake is van effectief en efficiënt besteden van belastinggeld?
Zoals het kabinet in de hiervoor aangehaalde brief van 30 augustus jl. heeft opgemerkt, beoogt het pakket aan tijdelijke maatregelen de woningmarkt een impuls te geven, mede vanwege de omzetdaling in de bouwsector en de gevolgen daarvan voor de economie en de werkgelegenheid. Juist bij de btw-verlaging gaat het om een tijdelijke stimulans die net als de overige fiscale maatregelen snel en gericht ingevoerd kan worden. Daar komt bij dat de branche op aandringen van het kabinet heeft toegezegd zich bij de leden ervoor te zullen inzetten dat het voordeel wordt doorberekend aan de consument. Het kabinet gaat er dan ook vanuit dat de maatregel zijn effect niet zal missen.
Hoe effectief en efficiënt de maatregel uiteindelijk zal blijken te zijn is iets om na afloop van de maatregel te bezien. De door ABN AMRO en EIB geschetste positieve effecten van de stimuleringsmaatregelen zijn slechts hun verwachtingen en betreffen niet daadwerkelijk gemeten effecten van het pakket aan maatregelen.
Herinnert u zich de toezegging om de effectiviteit van stimuleringsmaatregelen in kaart te laten brengen door het CPB?3 Wanneer kunnen wij de evaluatie over de maatregelen op de woningmarkt verwachten?
Ja. De Minister voor WWI heeft het EIB opdracht gegeven de effecten van diverse maatregelen met betrekking tot de woningbouw te onderzoeken. Het onderzoek is inmiddels van start gegaan. Om de effecten van de maatregelen zo goed mogelijk te kunnen onderzoeken, is het noodzakelijk een relatief lange onderzoeksperiode in acht te nemen, mede omdat de maatregelen nog lopen. In de loop van 2011 zal de eindrapportage naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de Algemene Financiële Beschouwingen?
Ja.
Het bericht dat Turken en Marokkanen tijdens een gratis haarknipbeurt uitleg krijgen over een aanvullende bijstandsuitkering |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat allochtonen tijdens een gratis knipbeurt uitleg krijgen in hun eigen taal over uitkeringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?1
Ja.
Deelt u de mening dat allochtonen met een onvolledige AOW zich verplicht moeten inkopen om in aanmerking te komen voor een volledige AOW? Zo nee, waarom geldt dit wel voor autochtone Nederlanders?
In de verplichte verzekering voor de AOW ligt de solidariteit van de AOW besloten. Het gaat hier om de solidariteit tussen personen die op eigen kracht een pensioen kunnen opbouwen en zij die dat niet kunnen. De toegang tot deze solidariteit is beperkt tot personen die in Nederland wonen of in Nederland werken en hier loonbelasting betalen. Door de verplichte verzekering bouwen deze personen een pensioen op, ongeacht het inkomen dat men heeft.
De mogelijkheid tot inkoop in de AOW is vrijwillig voor iedereen. Het gaat te ver wanneer de Nederlandse overheid personen zou verplichten pensioenrechten in te kopen over de periode dat men nog geen deel uitmaakte van de Nederlandse samenleving.
Inkoop in de AOW is ook niet voor iedereen van toegevoegde waarde. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men over de periode voordat men in Nederland kwam al pensioen heeft opgebouwd in het herkomstland. In 2009 waren er 490 243 personen met een gekort AOW-pensioen, echter slechts 31 500 huishoudens maakten gebruik van de AIO (SVB jaarverslag 2009). In de meeste gevallen heeft men dus voldoende ander inkomen om een eventueel AOW-gat te dichten. Ook vertrekt men in veel gevallen na pensionering naar het buitenland, zodat een beroep op de AIO uitblijft.
Vrijwillige inkoop van AOW past ook bij de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben voor hun pensioen. De burger kan zelf het beste de afweging maken of de inkoop AOW voor hen nuttig is.
Waarom worden Turken en Marokkanen in hun eigen taal geïnstrueerd en wordt niet vastgehouden aan het Nederlands? Deelt u de mening dat dit niet bevorderlijk is voor de noodzaak om Nederlands te leren en het integratieproces?
Uitgangspunt is dat in ons land in het Nederlands wordt gecommuniceerd. Het Kabinet ondersteunt nieuwe Nederlanders daarbij door te investeren in inburgering zodat mensen zelfstandig kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. In situaties waarin het niet goed mogelijk is om in het Nederlands te communiceren, en communicatie van vitaal belang is, moet gezocht worden naar andere, adequate en soms tijdelijke oplossingen.
In het geval van de AIO-regeling zijn maatregelen nodig om niet-gebruik tegen te gaan.
Uit onderzoek van de SVB in 2008 bleek, dat het potentiële niet-gebruik van de toenmalige WWB65+-regeling op 34% lag. Tijdens het algemeen overleg van 5 november 2008 bleek er een groot draagvlak in de Tweede Kamer te bestaan voor het bestrijden van het niet-gebruik van de AIO door de uitvoering van de AIO volledig bij de SVB te beleggen. Dit algemeen overleg heeft het startpunt gevormd voor deze maatregel. De SVB blijkt namelijk beter in staat deze moeilijk bereikbare doelgroep op hun AIO-recht te wijzen. De kappersactie is in het kader van het verder bestrijden van ongewenst niet-gebruik opgezet.
Het betreft met name een specifieke doelgroep van ouderen (65 jaar en ouder) met een migratie-verleden waarvoor de AIO relevant is. Bij deze ouderen is de beheersing van de Nederlandse taal niet vanzelfsprekend. Om een ordentelijke voorlichting voor deze specifieke doelgroep mogelijk te maken zijn tweetalige (Nederlands/Turks & Nederlandse/Marokkaanse) medewerkers van de SVB en informatie beschikbaar.Door deze werkwijze probeert de SVB een taalbarrière als reden voor het niet-gebruik van de AIO-regeling weg te nemen. Dit past bij het vertaalbeleid van de SVB, waarbij communicatie in principe plaatsvindt in het Nederlands maar waar nodig bij uitzondering van vertalingen gebruik wordt gemaakt
Waarom kunnen deze allochtonen gratis naar de kapper en moeten anderen hiervoor betalen?
Alle activiteiten gericht op het bestrijden van niet-gebruik zijn breed gericht op iedereen die een mogelijk recht heeft op een AIO-aanvulling. De doelgroep van de AIO omvat veel ouderen van niet-westerse herkomst, omdat deze ouderen door hun migratieverleden veelal te maken hebben met een onvolledige AOW en als gevolg daarvan vaker een beroep moeten doen op de AIO. De kappersactie speelt in op de verwachting dat een meer persoonlijke benadering voor deze doelgroep beter werkt en per saldo kosteneffectiever kan zijn dan algemene massamediale informatievoorziening via een website of radiospots. Dat neemt niet weg dat ook autochtone Nederlanders van 64 jaar of ouder die in aanmerking zouden kunnen komen voor de AIO gebruik kunnen maken van een gratis knipbeurt. Om de effectiviteit van communicatie activiteiten over de AIO zo groot mogelijk te maken, is het goed om specifieke acties in te zetten die gericht zijn op de groep mensen waarvan wordt verwacht dat zij in aanmerking kunnen komen voor deze regeling. De kosteneffectiviteit zal meegenomen worden in de evaluatie van de pilot.
Deelt u de mening dat deze discriminatie per direct moet stoppen en gaat u de SVB hier per direct op aanspreken?
Zie antwoord vraag 4.
Het advies aan zwangere vrouwen over alcohol dat te vrijblijvend is |
|
Nine Kooiman , Joël Voordewind (CU) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nickie van der Wulp in opdracht van de Universiteit Maastricht en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid Stap waaruit blijkt dat het advies aan zwangere vrouwen over dat alcoholgebruik te vrijblijvend is?1
Het was mij bekend dat er onderzoek werd gedaan naar de mate van voorlichting over alcoholgebruik door verloskundigen aan zwangere vrouwen. Tijdens de loop van het onderzoek heb ik mij laten informeren over de allereerste bevindingen. Ik vind het zorgelijk dat er vrijblijvend over alcoholgebruik wordt geadviseerd aan zwangere vrouwen.
Kan worden gesteld dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben over het gebruik van alcohol en de gevolgen daarvan tijdens de zwangerschap? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat verloskundigen onvoldoende kennis hebben. Wel is in het onderzoek geconstateerd dat verloskundigen vrijblijvend adviseren als het om alcoholgebruik voor en tijdens de zwangerschap gaat.
Al tijdens de loop van dit onderzoek heb ik het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) de opdracht gegeven om te onderzoeken hoe intermediairen zoals verloskundigen aan hun vakinformatie komen en hoe zij deze informatie gebruiken en verwerken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn nog niet bekend.
Bent u het eens met de aanbeveling dat verloskundigen aan zwangeren de vraag moeten voorleggen hoeveel alcoholische dranken zij nuttigen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik het mee eens. Aan het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid heb ik de opdracht gegeven een speciale interventiekaart te ontwikkelen. Deze interventiekaart is een instrument dat tijdens het consult als leidraad zal dienen voor de verloskundige om de nulnorm inzake alcoholgebruik uit te dragen. De vraag hoeveel alcoholische dranken de zwangere nuttigt, zal ook zeker worden opgenomen in de interventiekaart.
Bent u het met de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV) eens dat de nascholing van verloskundigen als het gaat om van alcoholconsumptie tijdens de zwangerschap verbeterd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De KNOV inventariseert wat er nodig is aan bij- en nascholing, zorgt dat er nascholing komt en garandeert dat het van goede kwaliteit is. Ik laat het aan deze beroepsvereniging over om de nascholing van verloskundigen inzake voorlichting over alcoholgebruik tijdens de zwangerschap te verbeteren.
Bent u bereid, zoals ook de motie van de leden Voordewind en Leijten2 aangeeft, alcoholische dranken te labelen waarin gewezen wordt op de schadelijke effecten van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, aangezien dit bijdraagt aan het vergroten van het bewustzijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 20 augustus 2009 heb aangegeven, kiest het kabinet vooralsnog niet voor waarschuwingsteksten (bijv. over alcohol en zwangerschap) op flessen alcoholhoudende drank. Wel heb ik in die brief duidelijk aangegeven dat als wetenschappelijk wordt aangetoond dat waarschuwingslabels op alcoholhoudende dranken elders effectief zijn, in die zin dat het daadwerkelijk tot gedragsverandering leidt, dit voor het kabinet aanleiding kan zijn om zijn standpunt te herzien.
Uitbuiting van Indiase textielarbeiders door C&A en H&M |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u het bericht «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M» en «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»?12
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat de betreffende Nederlandse kledingconcerns kleding afnemen van bedrijven die de textielwerksters een vierde van het Indiase minimumloon betalen en loon inhouden voor een bruidsschat?
Wat vindt u van de verschillende reacties van de kledingconcerns op de bevindingen, waaronder een ontkenning van de plaatsing van orders, en in achtnemende dat één van de betreffende kledingconcerns in september 2009 ook hongerlonen bleek uit te betalen aan arbeiders in Azië?3
Uit gesprekken met C&A en H&M is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s, brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Bent u bereid deze concerns aan te spreken op het nemen van hun verantwoordelijkheid en het daadwerkelijk voldoen aan de door hen zelf opgestelde voorwaarden? Wilt u aandringen bij deze concerns mogelijk andere orders die vervaardigd worden onder barre omstandigheden te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met C&A en H&M en de brancheorganisaties in de textielbranche blijkt dat de sector zich bewust is van de verantwoordelijkheid in de handelsketen, het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de position paper van augustus 2010 van de brancheorganisaties Raad Nederlandse Detailhandel en Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel en de recent gepubliceerde visie van MODINT op MVO en duurzaamheid . Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De afgelopen jaren zijn in de textielsector positieve ontwikkelingen op het terrein van MVO te zien, niet alleen ten aanzien van ambitieuze doelen maar ook ten aanzien van de inzet van vele bedrijven. Verbeterprocessen vragen tijd en inzet. Indien er geen uitzicht op verbetering is, zien bedrijven het stopzetten van de handelsrelatie met de betreffende bedrijven in India als een uiterste maatregel. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Hoe oordeelt u in het licht van deze zaak over de tot op heden bereikte initiatieven op gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de consument beter inzicht zou moeten hebben in de omstandigheden waaronder producten worden vervaardigd om zodoende af te kunnen wegen het product al dan niet aan te schaffen? Op welke wijze kan dit worden bevorderd?
Consumenten die productieomstandigheden willen meewegen in hun aankoopbesluit kunnen daar in de winkel naar vragen. Soms hebben winkels specifiek gelabelde kledinglijnen. De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Op welke wijze spreekt u de Indiase autoriteiten aan op het aanpakken van uitbuiting van arbeiders door in hun land gevestigde bedrijven en op welke wijze kan Nederland dan wel de Europese Unie het bevorderen van de mensenrechten in India ondersteunen, specifiek die van meisjes en vrouwen? In hoeverre wordt de International Labour Organization betrokken bij het zoeken naar structurele oplossingen om hier kinderarbeid tegen te gaan?
De ambassade in New Delhi is actief op het terrein van de mensenrechten. Het bestrijden van kinderarbeid en het verbeteren van de positie van vrouwen zijn prioriteitsgebieden. Om zo veel mogelijk effect te sorteren werkt Nederland op deze terreinen nauw samen in EU-verband. De ambassade geeft uitvoering aan de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers en draagt actief bij aan de jaarlijkse mensenrechtendialoog die de EU voert met India. Tijdens de meeste recente mensenrechtendialoog tussen India en de EU zijn onderwerpen als kinderarbeid en vrouwenrechten uitgebreid besproken. De ambassade heeft actief deelgenomen aan de voorbereiding van deze dialoog. De ambassade in New Delhi financiert kleinschalige mensenrechtenprojecten onder het Mensenrechtenfonds. Voorts neemt de ambassade deel aan seminars/conferenties over kinderarbeid/vrouwenrechten en wordt nauw contact onderhouden met Indiase NGO's en internationale actoren, waaronder de International Labour Organization. Voor wat betreft de betrokkenheid van deze organisatie bij de bestrijding van kinderarbeid in India kan worden opgemerkt dat IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO sinds 1992 actief is in India. Nederland neemt actief deel aan vergaderingen van de ILO, waaronder die over kinderarbeid.
De exploitatie van het landgoed De Horsten te Wassenaar |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 dat twee boerderijen op het landgoed De Horsten te Wassenaar moeten wijken voor nieuwe woningen met de bedoeling hogere erfpachtinkomsten te genereren?
Ja.
Deelt u de mening van de Bond Heemschut en het Cuypersgenootschap, die zich verzetten tegen de voorgenomen sloop, dat het hier gaat om boerderijen met een bijzondere cultuurhistorische waarde?
Het betreft hier een landgoed in particulier eigendom. Het volledige onderhoud van het landgoed, inclusief De Eikenhorst, wordt privé betaald, met uitzondering van de kosten voor beveiliging (zoals de behuizing van de DKDB, de Koninklijke Marechaussee en het hek om De Eikenhorst) die door het Rijk worden gedragen.
De eigenaar streeft ernaar, zo is door de RVD namens Hare Majesteit de Koningin meegedeeld, om de Horsten duurzaam als eenheid te laten bestaan als uniek landgoed, samen met de andere landgoederen in Duivenvoorde en Twickel. Daarvoor is een financieel gezondere exploitatie noodzakelijk. Op dit moment is er een aanzienlijk jaarlijks exploitatie-tekort.
De Stichting Horst & Voorde is een samenwerkingsverband van de landgoederen Twickel, Duivenvoorde en de Horsten. Gezamenlijk wordt instandhouding van het groene gebied tussen Den Haag en Leiden nagestreefd. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan de recreatieve mogelijkheden in het gebied.
Zoals eerder door de RVD meegedeeld, staan op het Wassenaarse deel van het landgoed, naast een aantal woningen, drie naoorlogse boerderijen. Eén hiervan is Raaphorst 4. Deze boerderij is nu als rendabel agrarisch bedrijf in gebruik. De andere twee boerderijen Eikenhorst 3 en Raaphorst 5 waren niet rendabel, staan al meerdere jaren leeg en verkeren in slechte staat. Zo is er houtworm geconstateerd en is er asbest aanwezig. Er is een aanvraag voor een sloopvergunning ingediend voor deze verouderde, agrarische bedrijfspanden. Degenen die eventueel nieuwe opstallen gaan bouwen, zijn zelf verantwoordelijk voor het ontwikkelen van voorstellen hiertoe en het aanvragen van de hiervoor benodigde vergunningen.
Het is aan de gemeente om een beslissing te nemen over de in de publiciteit aan de orde gekomen vergunningaanvragen met betrekking tot Eikenhorst 3 en Raaphorst 5. Alle binnen de gemeente Wassenaar hiervoor geldende procedures op dit punt worden uiteraard gevolgd.
Bent u betrokken geweest bij de afwijzing van het verzoek tot toekenning van een monumentenstatus voor deze boerderijen en de toekenning van een sloopvergunning? Zo nee, had uw betrokkenheid niet in de rede gelegen met het oog op de bijzondere positie van de eigenaar van dit landgoed, de toegekende status als rijksmonument beschermde historische buitenplaats, het belang van de bescherming van het landgoed De Horsten en de wijze waarop dit landgoed beweerdelijk duurzaam behouden en beheerd wordt? En zo ja, waarom heeft u geoordeeld dat deze boerderijen plaats kunnen maken voor nieuwe woningen, waarvoor nog geen concrete bouwplannen ontwikkeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geven de leden van het Koninklijk Huis en van de koninklijke familie concreet vorm aan het duurzame behoud en beheer van hun bezittingen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de sloop van deze boerderijen verband houdt met de duurzame vestiging van de schoonfamilie van Z.K.H. kroonprins Willem Alexander in Nederland?
De RVD heeft namens H.K.H. Prinses Máxima der Nederlanden eerder al in antwoord op vragen uit de media meegedeeld dat er geen sprake van is dat de ouders van Prinses zich duurzaam in Nederland zullen vestigen. Er is dus geen enkel verband met de mogelijke sloop van deze boerderijen.
Het verstrekken van voedsel aan gedetineerden in gevangenissen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat in een aantal penitentiaire inrichtingen tegenwoordig minder voedsel wordt verstrekt aan gedetineerden dan voorheen, dat er bijvoorbeeld een half brood voor twee dagen en slechts één stuk fruit per dag wordt verstrekt?1 Is dit in iedere penitentiaire inrichting het geval?
Ja. De levering aan en verstrekking van voedsel in de penitentiaire inrichtingen is recent aanbesteed in het kader van een Europese aanbesteding. Afhankelijk van de voorheen verstrekte hoeveelheden voeding is het mogelijk dat deze hoeveelheden binnen de werking van het nieuwe contract zijn verminderd. Het gecontracteerde voedingspakket is in lijn met de door het Voedingscentrum geadviseerde hoeveelheden en samenstelling. De door de voedingsdeskundigen aanbevolen hoeveelheid (bruin)brood per dag komt overeen met een half brood per twee dagen. De aanbevolen hoeveelheid fruit bedraagt 2 stuks per dag. In het geval dat in bepaalde penitentiaire inrichtingen ten onrechte slechts 1 stuks fruit is verstrekt, is de leverancier daar inmiddels op aangesproken.
Is het waar dat het verminderen van het voedsel een gevolg is van de voortdurende bezuinigingen in het gevangeniswezen? Zo nee, wat is dan de reden? Was er geen andere oplossing voor het feit dat er teveel voedsel werd weggegooid dan voor alle gedetineerden de hoeveelheid voedsel terug te brengen?
De wijziging van het voedselpakket is ingegeven door de huidige inzichten op het gebied van de kwantitatieve en kwalitatieve verstrekking van voeding tegen een zo scherp mogelijke prijs. Hiermee is tevens een bijdrage geleverd aan de taakstelling van DJI. Het uitgangspunt blijft dat er zo min mogelijk voedsel wordt weggegooid. Dit uitgangspunt heeft echter geen rol gespeeld bij het samenstellen van het gecontracteerde voedingspakket.
Zijn er landelijk minimum hoeveelheden vastgesteld die de penitentiaire inrichtingen in acht moeten nemen bij het verstrekken van voedsel? Deelt u de mening dat iedere gedetineerde eigenlijk de richtlijnen van het Voedingscentrum voor gezonde voeding zou moeten kunnen volgen, waaronder bijvoorbeeld de dagelijks aanbevolen hoeveelheid van twee stuks fruit? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiervoor te zorgen?
De te verstrekken hoeveelheden zijn neergelegd in het programma van eisen van de aanbesteding en in het contract met de leverancier. De verstrekking van het totale pakket waarborgt een gezonde voeding, waaronder de verstrekking van twee stuks fruit per dag. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, is het gecontracteerde voedingspakket in lijn met de door het Voedingscentrum geadviseerde hoeveelheden en samenstelling. Er zal overigens op worden toegezien dat gedetineerden die daarom verzoeken per dag meer brood krijgen dan in het standaardpakket is voorzien.
Kwijtschelding van de heffingen van Waterschap Veluwe |
|
Sadet Karabulut |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat Waterschap Veluwe en Waterschap Dommel geen kwijtschelding verlenen aan mensen met een inkomen op de bijstandsnorm voor de heffingen van het Waterschap, maar een kwijtscheldingsnorm hanteren onder de bijstandsnorm?1
Ja. In de media is inmiddels overigens het bericht verschenen dat het waterschap Veluwe de kwijtscheldingsnorm bijstelt.
Wat vindt u van het argument van het Waterschap Veluwe dat het Waterschap geen inkomenspolitiek wil bedrijven? Deelt u de mening dat het Waterschap Veluwe juist wel (negatieve) inkomenspolitiek bedrijft door als nagenoeg enige Waterschap op de kwijtscheldingsnorm van 90% van de bijstandsnorm te gaan zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook bij de heffing van lokale belastingen is uitgangspunt dat het primaat voor het inkomensbeleid aan het Rijk is voorbehouden.
Het element van de draagkracht van de burger wordt ingevuld via het lokale kwijtscheldingsbeleid. Ook dit lokale kwijtscheldingsbeleid is begrensd, zodat het primaat van het inkomensbeleid bij het Rijk blijft. De grenzen van het kwijtscheldingsbeleid zijn neergelegd in een landelijk geldende regeling van de minister van Financiën: de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW90). Waterschappen zijn, evenals gemeenten, voor hun kwijtscheldingsbeleid aan deze regeling gebonden. De URIW90 gaat bij kwijtschelding voor wat betreft de in aanmerking te nemen kosten van bestaan uit van 90% van de bijstandsnorm.
In beperkte mate kunnen waterschappen en gemeenten invulling geven aan het lokale kwijtscheldingsbeleid. Zo mogen zij bepalen dat voor bepaalde «eigen» belastingen of heffingen in het geheel geen dan wel gedeeltelijk kwijtschelding wordt verleend. Daarnaast mogen zij op het punt van de kosten van bestaan (zie hiervoor) afwijkende regels stellen die er toe leiden dat in ruimere mate kwijtschelding wordt verleend. Gemeenten en waterschappen kunnen invulling geven aan laatstbedoelde wettelijke bevoegdheid door te bepalen dat de kosten van bestaan in aanmerking worden genomen tot een percentage dat ligt tussen 91 en 100% van de bijstandsnorm, in plaats van 90% van de bijstandsnorm die gehanteerd wordt in de URIW90.
Op deze wijze wordt aan de lokale overheden de ruimte geboden een eigen sociaal beleid (minimabeleid) te voeren, gebaseerd op de eigen (lokale) beleidsmatige overwegingen. Wanneer lokale overheden daarbij binnen de in de wet bepaalde grenzen opereren, is van een onaanvaardbare doorkruising van het algemene inkomensbeleid geen sprake. Waar de landelijke regeling voor wat betreft de kosten van bestaan uitgaat van 90% van de bijstandnorm, kan van een waterschap dat aan deze norm vasthoudt bezwaarlijk worden gezegd dat het negatieve inkomenspolitiek bedrijft.
Hoe beoordeelt u de situatie dat binnen bepaalde gemeentegrenzen verschillende regels voor kwijtschelding van de heffingen van het Waterschap gelden omdat de grenzen van de Waterschappen niet gelijk lopen met de gemeentegrenzen? Acht u dit een wenselijke situatie? Zo nee, welke maatregel gaat u nemen om deze ongelijkheid op te heffen?
Wij zijn van mening dat op het gebied van kwijtschelding van belastingen en heffingen sprake moet zijn van rechtsgelijkheid op het niveau van rijk, gemeenten en waterschappen. De wet biedt gemeenten en waterschappen binnen bepaalde grenzen de mogelijkheid een eigen kwijtscheldingbeleid te voeren dat rekening houdt met alle facetten: het lokale minimabeleid, de financiële gevolgen van kwijtschelding voor de lokale begroting, het profijtbeginsel, de mogelijke uitholling van de heffingsgrondslag e.d. De afwegingen daaromtrent kunnen per gemeente en per waterschap verschillen. Op het moment dat de grenzen van een waterschap niet gelijk lopen met de gemeentegrenzen, kunnen binnen gemeentegrenzen verschillende regels voor kwijtschelding van de heffingen van het waterschap en van de heffingen van de betreffende gemeente gelden. Zolang de lokale overheden daarbij blijven binnen de daartoe in de wetgeving gestelde grenzen, vinden wij het niet wenselijk in te grijpen.
Bent u bereid een minimale wettelijke norm vast te stellen voor de kwijtschelding van de heffingen van het Waterschap (bijvoorbeeld op 100% van de bijstandsnorm), zodat de ongelijke rechtpositie van burgers wordt opgeheven? Kunt u dit toelichten?
Op dit moment bestaat er reeds een minimale wettelijke norm voor de kwijtschelding van waterschapsbelastingen: 90% van de bijstandsnorm. Waterschappen kunnen op grond van «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» besluiten om uit te gaan van ten hoogste 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan.
Deze discretionaire bevoegdheid tot het voeren van een ruimer kwijtscheldingsbeleid is onderdeel van de lokale autonomie. Het is niet wenselijk om lokale overheden te verplichten een ruimere kwijtscheldingsnorm te hanteren, omdat dit direct financiële gevolgen heeft voor de lokale overheid die daartoe beslist. Juist op lokaal niveau kan de afweging tussen een ruimer kwijtscheldingsbeleid en de (financiële) gevolgen het beste worden gemaakt. Voor waterschappen zijn de waterschapsbelastingen nagenoeg de enige inkomstenbron voor de vervulling van hun taken. De overige belastingplichtigen vangen de kosten van lokaal kwijtscheldingsbeleid op. De waterschappen zullen daarom het kostenaspect en het effect van een verruiming van kwijtschelding op de overige belastingplichtigen meenemen in hun overwegingen, zoals ook is bedoeld bij de beantwoording van vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de plenaire behandeling van het wetsvoorstel «Wijziging van de gemeentewet, provinciewet en de waterschapswet in verband met verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen»2?
Ja.
De bedreiging van Brabants drinkwater door ondergrondse opslag van kernafval in België |
|
Paulus Jansen |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Brabants drinkwater in gevaar»1 en «Waterbedrijf: kernafval in klei onacceptabel»?2 Zijn de beschreven feiten waar?
Is de Nederlandse regering geïnformeerd over de plannen voor de ondergrondse opslag van nucleair afval door België nabij de Nederlandse grens? Is er namens de Nederlandse regering een zienswijze ingediend?
Wat is de wettelijke procedure bij een besluit over ondergrondse nucleaire opslag in België? Wat is de rechtspositie van overheden, burgers en bedrijven aan deze zijde van de grens?
Hoe gaat de Nederlandse regering verzekeren dat de kwaliteit van het Brabantse grondwater adequaat beschermd wordt?
Het bericht dat te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ondergrens van 95 procent van de kinderen bij de tweede vaccinatieronde niet wordt gehaald?
Ik onderschrijf de doelstelling van de WHO om mazelen te elimineren. Daarom wordt er hard gewerkt om voor de tweede dosis van het BMR2-vaccin een vaccinatiegraad van 95% te halen. Het RIVM rapporteert dat 93,1% van de 10-jarigen twee doses heeft gehad, en dat op 11-jarige leeftijd dit percentage is toegenomen tot 94,5%. Ik wil hier bij aantekenen dat 98% van de 10-jarigen minimaal één BMR-vaccinatie heeft gehad.
Wat is oorzaak dat bovengenoemde ondergrens in Nederland niet wordt gehaald?
De belangrijkste verklaring is dat er groeperingen zijn die vaccinatie afwijzen.
Welke groeperingen binnen onze samenleving laten hun kinderen niet inenten tegen mazelen?
Naast de ouders die op religieuze gronden vaccinatie afwijzen, zijn er ouders die vanwege een antroposofische levensovertuiging geen BMR2-vaccinaties aan hun kind laten geven. Ook zijn er ouders die bezwaren hebben tegen vaccinatie vanwege de vermeende schadelijke gevolgen.
Wat kunnen de gevolgen zijn van het feit dat te weinig kinderen in Nederland worden ingeënt tegen mazelen?
Bij een voldoende hoge vaccinatiegraad zijn ongevaccineerde kinderen toch enigszins beschermd door groepsimmuniteit. Ze liften dan als het ware mee met het vaccinatieprogramma doordat de kinderen in hun omgeving wel zijn gevaccineerd. Als er te weinig kinderen worden ingeënt tegen mazelen is er een risico dat ongevaccineerde kinderen mazelen krijgen en kans lopen op ernstige complicaties als oorontsteking, longontsteking en hersenontsteking. Op dit moment liggen de risico’s op een uitbraak vooral daar waar ongevaccineerden bij elkaar wonen en niet op indirecte bescherming door groepsimmuniteit kan worden gerekend.
Deelt u de mening dat het wenselijk is een mogelijke uitbraak van een mazelenepidemie in zijn geheel uit te sluiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Een epidemie van mazelen is nooit helemaal uit te sluiten, tenzij het lukt om het virus te elimineren. De WHO stimuleert een mazelen-eliminatieprogramma waaruit de doelstelling van 95% vaccinatiegraad afkomstig is. Nederland heeft zich aan dit programma gecommitteerd. Door de inspanningen van de consultatiebureaus en GGD'en in Nederland lukt het over het algemeen goed om dicht bij die streefwaarde te komen.
Bent u voornemens de inspanningen voor een hoge vaccinatiegraad met kracht voort te zetten?
Ja. Mijn beleid is om de ouders in hun besluit tot wel of niet vaccineren van hun kind te ondersteunen door een goede voorlichting. Het RIVM verzorgt dit met een scala aan middelen (website, folders, richtlijnen, consultatie en advisering). Het RIVM bevordert ook de deskundigheid van iedereen die bij de uitvoering van het RVP is betrokken.
De uitvoerders van het vaccinatieprogramma spannen zich steeds in om ouders goed te informeren over het belang van de vaccinaties die in het RVP worden aangeboden en hen te begeleiden bij hun keuze. Om de professionals te ondersteunen in hun gesprek met de ouders heeft het RIVM vorig jaar het boekje Vaccinatiebezwaren; vanuit het perspectief van de weigeraar3 van F. Woonink uitgebracht. Door inzicht te geven in de overwegingen van de groeperingen die vaccinatie afwijzen zijn ze beter voorbereid op die gesprekken.