Over de mensenrechtensituatie in Indonesië |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Indonesië, onder andere de Molukken, ernstig is en dat veel vreedzame (mensenrechten)activisten onterecht in de gevangenis zitten en mishandeld worden door de Indonesische autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Maakt u zich ook ernstige zorgen over deze ontwikkelingen?
De laatste jaren is in de mensenrechtensituatie in Indonesië verbetering gekomen, mede door toedoen van de huidige regering die in toenemende mate aandacht besteed aan bescherming van mensenrechten. Indonesië heeft de afgelopen jaren ook diverse internationale verdragen op het gebied van mensenrechten geratificeerd, waaronder het internationale convenant voor politieke en civiele rechten. Tegelijkertijd blijven er punten van zorg bestaan. Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Indonesië nauwlettend, zowel bilateraal als in EU-verband, en vraagt permanent aandacht voor de zorgpunten bij de Indonesische autoriteiten.
In uw vraag verwijst u, naar ik aanneem, naar de hoge strafmaat die is toegepast bij de veroordeling van vreedzame activisten die regionale symbolen hebben getoond, die door de Indonesische autoriteiten als separatistisch worden gekwalificeerd. Nederland heeft hierover diverse keren nadrukkelijk zijn verontrusting uitgesproken. Ook is bij herhaling met Indonesië gesproken over de behandeling van gevangenen in detentie naar aanleiding van berichten over mishandeling of het onthouden van medische zorg aan deze gevangenen.
Bent u bereid tijdens het bezoek van de Indonesische president aan Nederland de mensenrechtensituatie in Indonesië, in het bijzonder op de Molukken en West Papua, ter sprake te brengen?
Zoals bekend heeft het bezoek van de president op de voorziene data geen doorgang gevonden.
Bent u bereid een verslag van uw ontmoeting(en) met de president en zijn staf naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De meldkamer van het politiekorps Hollands Midden |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u het bericht «Meldkamer slaat zelf alarm»?1
Ja.
Hoe lang speelt het tekort op de meldkamer al? Wat is de oorzaak van het tekort en wat zijn de gevolgen?
De problemen om het politie aandeel in de bezetting van de meldkamer rond te krijgen, spelen vanaf begin dit jaar (2010). Sinds september is het probleem acuter geworden door een plotselinge opeenstapeling van (langdurig) zieken, zwangerschapsverloven en medewerkers die om andere redenen tijdelijk niet beschikbaar zijn. Het gevolg is dat er een tijdelijke oplossing is gevonden om de aanname en uitvraag van 112-meldingen te waarborgen. Deze oplossing houdt in dat de afdeling Teleservice, onderdeel van de Politie Hollands Midden, de 112-meldingen voor de politie aanneemt, registreert en uitvraagt, waarna de meldkamer de meldingen uitzet naar de operationele eenheden en deze aanstuurt via de mobilofoon. De andere kolommen (brandweer en ambulance) die ook werkzaam zijn in de meldkamer ondervinden minder problemen bij de personeelsbezetting.
Kan er snel een oplossing voor de onderbezetting worden verwacht? Zo ja, hoe ziet die oplossing eruit?
De Politie Hollands Midden heeft onderzoek gedaan naar capaciteitsmanagement en planning op de meldkamer. Dit heeft geleid tot aanbevelingen inzake het ziektepercentage, de beperkte beschikbaarheid van zittende medewerkers en de kwaliteit van roosterplanning, welke nu geïmplementeerd worden. Daarnaast heeft dit onderzoek geleid tot aanbevelingen om het aantal voor dit type werk inzetbare medewerkers te verhogen. Zo wordt binnen de basispolitiezorg een poule ingericht van medewerkers die op oproepbasis inzetbaar zijn als meldkamercentralist.
Wat is uw reactie op het feit dat telefonisten van de particuliere Teleservice nu 112-meldingen aannemen?
De afdeling Teleservice is onderdeel van de Politie Hollands Midden; het betreft dus geen particuliere organisatie zoals in het krantenbericht wordt gesteld. De taak van Teleservice is het aannemen en verwerken van meldingen die binnenkomen via het algemene nummer 0 900 8844. Deze taak is nu tijdelijk uitgebreid met het aannemen van meldingen via het nummer 112.
Is het waar dat telefonisten van Teleservice niet zijn opgeleid om noodmeldingen aan te nemen? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de afhandeling van meldingen? Acht u dit verantwoord?
De afdeling Teleservice van Hollands Midden behoort volgens kwaliteitsonderzoeken al jaren tot de best functionerende afdeling Teleservice van ons land. Alle medewerkers van Teleservice hebben een gedegen opleiding gehad en hebben veel ervaring met het aannemen van meldingen. De medewerkers hebben tevens, zij het beperktere, ervaring met het aannemen van noodmeldingen.
In de huidige situatie is er permanent een medewerker van de meldkamer op de afdeling Teleservice aanwezig, om de medewerkers te coachen en waar nodig over te nemen. De situatie wordt continue gemonitord en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de genomen tijdelijke maatregelen een negatief effect hebben op de kwaliteit van de afhandeling van meldingen.
Is het waar dat met enige regelmaat telefoontjes onbeantwoord blijven? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit is niet het geval.
Deelt u mijn mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn? Hoe gaat u er voor zorgen dat iemand die 112 belt, altijd gehoor krijgt?
Ik deel uw mening dat het noodnummer altijd bereikbaar moet zijn, dit geldt dus ook voor Hollands Midden.
De onwerkbare bureaucratie in het onderwijs |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het onderwijs lijdt onder bureaucratie en regeldruk?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht dat Actal op 28 september naar buiten bracht.
Vermindering van bureaucratie en regeldruk in het onderwijs zijn voor het ministerie van OCW al geruime tijd een belangrijke doelstelling waarop ook gericht beleid wordt gevoerd. Het komt regelmatig voor dat Actal, als extern adviescollege voor het kabinet, adviezen uitbrengt aan bewindspersonen.
Het advies (en bijbehorend onderzoeksrapport) is kritisch. Kritisch naar alle partijen die regeldruk veroorzaken voor schoolleiders, dus ook naar OCW. Het rapport bevat een aantal aanknopingspunten die prima aansluiten bij lopende initiatieven. Een voorbeeld is de suggestie om informatie eenmalig op te vragen en meervoudig te gebruiken. Ook het idee om de verantwoordingslasten bij (relatief kleine) subsidies te verlagen en te bezien of subsidies ook via de lumpsum kunnen worden verstrekt, is een thema waarvoor OCW op dit moment voorstellen uitwerkt.
Naast deze waardering voor het advies vind ik het echter jammer dat de onderzoekers o.a. geen gebruik hebben gemaakt van informatie die door OCW beschikbaar is gesteld, met name de evaluatie van het risicogerichte toezicht dat ik op 25 mei 2010 aan uw Kamer heb toegestuurd waaruit blijkt dat op dit terrein belangrijke stappen zijn gezet.
In zijn positieve beoordeling van 18 december 2008 spreekt Actal ook zijn waardering uit over het voorstel tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT), het terugdringen van de lastendruk die in dat wetsvoorstel is vervat en die vanaf dat moment in het inspectietoezicht ook is gerealiseerd.
Neemt niet weg dat ik het met Actal eens ben dat de bureaucratie en regeldruk in de onderwijssector nog steeds de volle aandacht van mijn ministerie verdient.
Waarom is het u in de afgelopen drie jaar niet gelukt om de bureaucratie in het onderwijs effectief terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de constatering dat 130 miljoen euro aan manuren gaat zitten in het papierwerk voor uw ministerie?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 voert het ministerie al een aantal jaren bewust beleid om de regeldruk in het onderwijs te verminderen. Mijn voorganger heeft eind 2008 in uw Kamer de ambitie uitgesproken om de administratieve lasten voor onderwijsinstellingen in 2011 met 25% gereduceerd te hebben. Eind 2009 heeft uw Kamer daarover ook een integrale voortgangsrapportage ontvangen, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 VIII, nr. 102.
Een paar recente voorbeelden van lastenverlichtende maatregelen:
Ook heeft OCW binnen de eigen organisatie instrumenten ontwikkeld die ertoe hebben bijgedragen dat regeldruk een continue afweging is in het beleids- en wetgevingsproces: het in kaart brengen van de effecten van beleidsvoorstellen op administratieve lasten is binnen OCW verplicht.
De onderzoekers van B&A hebben in opdracht van Actal in 2010 de sectoren PO, VO en BVE onderzocht en hebben daarbij gebruik gemaakt van eerder onderzoek van OCW uit 2009 naar de administratieve lasten. In dit onderzoek wordt aangegeven dat € 130 miljoen aan mensuren zit in administratieve lasten voor OCW. Dit bedrag betreft echter ook de overige sectoren binnen OCW (HBO, WO, Cultuur&Media), met als peildatum 1 maart 2007.
In de voortgangsrapportage 2009 (zie vraag 3) richting uw kamer zijn de reductiemaatregelen gepresenteerd die tussen begin 2007 (meetmoment) en eind 2009 zijn ingevoerd. Uitgaande van de behandelde maatregelen en nog te behalen reductievoorstellen bedragen de kosten aan mensuren, van de door Actal onderzochte sectoren, ca. € 80 miljoen.
Deelt u de mening dat scholen onnodig veel tijd kwijt zijn aan administratief werk, doordat zij verantwoording moeten afleggen aan maarliefst zeven verschillende instanties, naast de ouders het eigen schoolbestuur? Hoe oordeelt u over de aanbeveling van Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) om scholen te vragen nog maar één keer per jaar aan één partij cijfers te leveren over zaken als personeel en subsidies? Wanneer kunnen we een voorstel hierover tegemoet zien?
Laat ik vooropstellen dat elke verantwoorde reductie van administratieve lasten voor scholen meer mogelijkheden biedt om tijd en inzet van medewerkers te besteden aan het primaire proces. De aanbeveling van Actal is in dat verband ook nuttig. Vanuit OCW zijn de afgelopen jaren bevragingen gestroomlijnd, gedigitaliseerd en gereduceerd (zoals met de invoering van het onderwijsnummer en de vereenvoudigde verzuimmelding). Daarnaast vindt de verantwoording van alle subsidies nu plaats door middel van de jaarrekening en niet meer apart.
Bovendien is het voornemen om subsidies waar mogelijk te beperken en op te nemen in de lumpsum. Verder heeft OCW de afgelopen jaren goede stappen gezet door te investeren in BRON waarmee de uitwisseling van gegevens verbeterd kan worden. Er wordt vanuit BRON op een aantal terreinen al gegevens verstrekt aan gemeenten, onderzoeksbureaus, het CBS (en aan de instellingen zelf). Ook is er een convenant met de universiteiten afgesloten op basis waarvan zij de verantwoordingsgegevens alleen aan DUO aanleveren. DUO zorgt ervoor dat de noodzakelijke informatie bij de overige vragers terecht komt.
De suggestie om te komen tot één verantwoording aan één partij, vergt concrete afspraken tussen andere overheden. Maar dit is lastig. Het onderzoek bevestigt mijn beeld dat tussen gemeenten en scholen een subsidierelatie bestaat, waarbij sprake is van vaak lage subsidiebedragen en relatief hoge verantwoordingslasten. Ik sluit me dan ook graag aan bij de aanbeveling van de onderzoekers aan gemeenten om te kiezen voor een verzamelsubsidie en een verzamelverantwoording, en die ook periodiek (bijvoorbeeld jaarlijks) uit te voeren in plaats van de huidige versnippering. Ik zeg u graag toe dat ik hierover contact opneem met mijn collega van BZK en met hem onderzoek hoe we hierover in overleg kunnen treden met de decentrale overheden.
Ik vind het belangrijk om in dit licht op te merken dat het totaal aan middelen van de onderwijsbegroting dat ten goede komt aan de scholen ca. € 30 miljard bedraagt. Scholen vervullen een belangrijke publieke taak en dit vraagt nadrukkelijk ook om verantwoordelijkheid en verantwoording over de geleverde prestaties van scholen. Ook uw Kamer hecht daar terecht groot belang aan. Het gaat dus om kwaliteit en proportionaliteit, om het vinden van balans: regelen waar het moet, vrijlaten waar het kan. Deze politieke weging zal ik continu en zo goed als mogelijk proberen te maken.
Deelt u de mening van de voorzitter van Actal dat de regelzucht in het onderwijst model staat voor het «georganiseerde wantrouwen» in ons land? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Zo is bijvoorbeeld het toezicht door de inspectie juist gestoeld is op «verdiend vertrouwen», zoals in het vorige regeerakkoord als doel is gesteld en dat – ook door Actal – van harte is ondersteund. Daarnaast is het voornemen om het aantal subsidies zoveel mogelijk te beperken en op te nemen in de lumpsum.
Deelt u de analyse van Actal dat er sprake is van schijnautonomie voor schoolleiders, doordat de verantwoording van de vrijheden die scholen hebben enorm zijn geworden? Zo ja, bent u bereid om meer zaken decentraal te organiseren, aangezien de decentralisatie van het onderwijs en de autonomievergroting van scholen en schoolbesturen heeft geleid tot meer bureaucratie doordat er zo ook meer «verantwoordingsvragers» ontstonden? Zo nee, waarom laat u deze belangrijke mogelijkheid om bureaucratie terug te dringen en zelf regie te nemen onbenut?
Als ik het persbericht en advies goed interpreteer, dan wordt er niet gesproken over een schijnautonomie voor schoolleiders, maar over een autonomieparadox. Het lastige aan deze vraag is dat u mij vraagt een reactie te geven op perceptie bij schoolleiders. Ik herken de spanning die bestaat tussen enerzijds de politieke keuze om meer verantwoordelijkheden te decentraliseren en autonomie te geven aan de sector en anderzijds de roep om politieke verantwoording. Het blijft daarbij een uitdaging om als overheid vooral verantwoording te vragen over het bereiken van de doelen («wat») en de scholen alle ruimte te geven in het functioneren van de organisatie («hoe»).
Ik kom zelf tot de conclusie dat er al veel is gedaan, er ook veel gebeurt, maar dat neemt niet weg dat ik het eens ben met Actal dat de bureaucratie en regeldruk in de onderwijssector nog steeds de volle aandacht van OCW verdient.
Hierin wordt ik gesteund door het huidige kabinet. Het regelakkoord geeft aan dat de regeldruk voor bedrijven, burgers, medeoverheden en professionals verder omlaag moet. Voor OCW is het van belang om in de komende periode een goede vertaalslag te maken vanuit deze rijksbrede aanpak.
Over de bezuinigingen bij het politiekorps Friesland |
|
Ronald van Raak |
|
Kent u het bericht dat de politie Friesland 144 banen schrapt vanwege aanhoudende financiële problemen?1
Ja.
Hoe zijn deze financiële problemen ontstaan?
De financiële problemen zijn ontstaan door een samenloop van omstandigheden. Zo is regiopolitie Fryslân met de invoering van het Budget Verdeel Systeem (BVS) in 2007 «krimpkorps» geworden, wat een budgetreductie betekende van ca. € 2,4 mln. per jaar. De taakstellende bezuiniging van 100 miljoen die de Nederlandse Politie is opgelegd, leidt daarnaast voor het korps tot een afname van de rijksbijdrage van € 0,8 miljoen in 2008 tot € 3,2 miljoen in 2010. Verder is net als bij andere korpsen ook in Fryslân sprake van een gedeeltelijke compensatie van de kosten die voortvloeien uit de CAO 2008–2010. Daarbij nemen hoge personeelslasten minder snel af dan voorzien, doordat veel oudere personeelsleden besluiten langer door te werken. Tenslotte is in verband met het nieuwbouwprogramma van de afgelopen jaren de rentelast voor regiopolitie Fryslân fors.
De combinatie van teruglopende inkomsten, hoge uitgaven en het onvoldoende tijdig onderkennen daarvan heeft tot de financiële situatie geleid waarin nu krachtig bijsturen noodzakelijk is geworden.
Hoe is het bedrag van 8,5 miljoen euro dat bezuinigd moet worden tot stand gekomen? Wat betekent een dergelijke bezuiniging voor de kwaliteit van de hulpverlening en dienstverlening van het politiekorps Friesland?
De begrote sterkte eind 2010 voor regiopolitie Fryslân bedraagt 1 485fte regulier personeel. Door mijn ministerie was eerder al berekend dat de uit de toegekende budgetten betaalbare sterkte rond 1 340 fte ligt. Het verschil van 145 fte veroorzaakt een verschil van rond de € 8,5 miljoen. Door Andersson Advies is, in opdracht van het ministerie van BZK en het Regionaal College van regiopolitie Fryslân, een onderzoek verricht naar de financiële situatie in het korps. Dat onderzoek bevestigt dat het bereiken van een sluitende begroting slechts kan worden bereikt door een afname van het aantal personeelsleden.
Het korps werkt inmiddels hard aan een aanpassing van de formatie. In een eerste set van maatregelen wordt daarbij een aanpassing van 144 fte gerealiseerd. Met de reductie van de formatie met 144 fte wordt een besparing gerealiseerd van ca. € 8.5 mln.
Ten aanzien van de hulp- en dienstverlening is geen algemene uitspraak te doen. Voor het aspect bereikbaarheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De formatiereductie noopt het korps tot een aanpassing van haar organisatie, maar ook tot het maken van keuzes in werkzaamheden. Zo wordt er naar gestreefd dat het horecatoezicht en toezicht bij evenementen voor een belangrijk deel wordt overgenomen door samenwerkingsvormen in de publieke en publiek-private sfeer. Ook wordt een beweging in gang gezet waarbij politiepersoneel tegen vergoeding wordt ingezet voor gemeentelijke handhavingstaken. Daarmee wordt door een andere wijze van organiseren beoogd geen concessie te doen aan de uitvoering van de publieke taak op zichzelf, terwijl de bijdrage van de politie daarin op onderdelen wordt gereduceerd.
Wat vindt u van de plannen dat mensen straks niet meer overal zonder afspraak aangifte kunnen doen en dat er mogelijk bureaus gaan sluiten? Deelt u de zorg dat hierdoor de bereikbaarheid van de politie achteruit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het korps realiseert een deel van de formatiereductie door de publieksfunctie te concentreren op een viertal bureaus. Tegelijkertijd wordt echter ingezet op een brede mogelijkheid tot het doen van aangifte door stimulering van aangifte via internet en het opnemen van aangiften op locatie. Daarmee wordt beoogd de bereikbaarheid voor het publiek op peil te houden, doordat op voorhand beter wordt geselecteerd voor welke assistentie een menselijk contact geïndiceerd is en in welke gevallen dit uitstel kan gedogen, danwel op andere wijze in de gevraagde assistentie kan worden voorzien. Ik deel uw zorg derhalve niet; de bereikbaarheid wordt anders vormgegeven, maar de hulpverlening en de dienstverlening blijven gegarandeerd.
Bent u bereid het politiekorps Friesland op te dragen de bezuinigingsvoorstellen terug te nemen, nu er met het aannemen van de motie-Van Raak/Hennis-Plasschaert niet meer bezuinigd hoeft te worden?2 Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober jl. aan u die ingaat op de motie Van Raak/Hennis-PLasschaert (bijlage). Hierin staat dat de minister van BZK de korpsbeheerders en de korpschefs verzoekt geen maatregelen te treffen die afdoen aan de kwaliteit van de politiezorg.
In het RA is besloten tot een intensivering bij de politie. Die intensivering, in combinatie met het doorzetten van een aantal ombuigingen bij de politie, maakt 3 000 fte meer operationele sterkte mogelijk dan zonder die intensivering mogelijk zou zijn. Ik treed binnenkort in overleg met het korpsbeheerdersberaad over de gevolgen van deze intensivering en de wijze waarop deze over de korpsen wordt verdeeld. Dat overleg zal uitwijzen of en hoe de voorstellen van Fryslân aanpassing behoeven.
Nederlandse opleidingscontracten voor huurlingenbedrijven met praktijk in Pakistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Bent u bekend met een bericht dat meldt dat het Amerikaanse huurlingenbedrijf Blackwater, tegenwoordig Xe, opleidingen heeft verzorgd voor de Nederlandse politie?1 Komt u daarmee terug op uw eerdere mededeling dat Nederland Blackwater nooit in dienst heeft gehad?2 Zo nee, sinds wanneer maakt u gebruik van de diensten van Blackwater/opvolger Xe of dochterbedrijven? Wat heeft u doen besluiten een contact met hen af te sluiten?
Door vijftien medewerkers van het Korps landelijke politiediensten is een technisch/tactische training gevolgd, verzorgd door het bedrijf Terrorism Research Center. Tijdens deze training werd enkel gebruik gemaakt van de faciliteiten van Blackwater in Moyock. Deze training duurde zes dagen en is gevolgd van 29 maart t/m 3 april 2009. De reden voor afsluiting van een dergelijk contract is gelegen in het feit dat het Terrorism Research Center als enige in de wereld deze opleiding/training verzorgt.
Wat bedroegen de kosten van de opleiding en door welk ministerie werden of worden deze kosten gedragen? Voor welke periode geldt dit contract? Werden of worden naast de politie ook andere Nederlandse antiterreureenheden opgeleid?
In het totaal werd voor deze opleiding voor 15 medewerkers van het Korps landelijke politiediensten een bedrag van 38 929,35 Euro betaald (de prijs p.p. bedroeg 2 595,29 Euro). Onderhavige training vond plaats op basis van een eenmalig contract voor de duur van zes dagen. Het Korps Commando Troepen heeft van 10 t/m 23 februari 2005 met 60 personen getraind op het Blackwater trainingscomplex in North Carolina. Gedurende deze trainingsperiode is alleen gebruik gemaakt van faciliteiten. Trainingen zijn uitsluitend door eigen instructeurs verzorgd.
Wanneer werd het contract met het Direct Action Resource Center afgesloten?3 Verving dit het eerder afgesloten contract met Blackwater? Zo ja, waarom gebeurde dit? Indien nee, waar om gaat het dan wel?
Het op 9 februari 2009 ondertekende contract voor deze opleiding werd afgesloten met het bedrijf Terrorism Research Center en diende niet ter vervanging van een eerder contract, aangezien het een eenmalige opleiding betrof.
Wordt of werd er door het bewakingspersoneel van de Nederlandse ambassade in Pakistan nauw samengewerkt met Amerikaanse contractanten van Blackwater/Xe? Zo ja, zijn de op deze manier speciaal opgeleide leden van de politie of strijdkrachten ingezet, bijvoorbeeld bij het bewakingsdetachement van de ambassade? Of zijn er contractanten in dienst genomen? Zo ja, van welke onderneming?
Nee.
Zijn leden van dit bewakingsdetachement op 6 oktober 2009 door de Pakistaanse politie in Islamabad gearresteerd voor verboden wapenbezit? Zo nee, van welk bewakingsdetachement waren deze arrestanten? Is er een formele klacht hierover ingediend door de Pakistaanse politie?4 Zo ja, wat was uw antwoord op de klacht? Kunt u dat toelichten?
Op 6 oktober 2009 zijn enkele leden van een beveiligingsteam van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de Nederlandse ambassade, staande gehouden bij een controlepost van de Pakistaanse politie. Deze personen zijn niet gearresteerd en konden na een kort oponthoud hun weg vervolgen. Er is geen formele klacht ingediend door de Pakistaanse politie. De ambassadeur heeft de kwestie besproken met de Pakistaanse autoriteiten.
Hebben nog meer incidenten plaatsgevonden waarbij bewakingspersoneel in dienst van de ambassade bij betrokken was? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven en aangeven hoe deze zijn afgehandeld met de Pakistaanse autoriteiten?
Er zijn geen verdere incidenten geweest.
Bent u op de hoogte van de grote controverse die er in Pakistan is over de aanwezigheid van deze en andere Amerikaanse huurlingenbedrijven op Pakistaans grondgebied, zoals bleek uit het debat van 7 oktober 2009 in het parlement?5 Deelt u de opvatting dat het politiek onwenselijk is deze Pakistaanse gevoeligheid te blijven voeden en daarom noodzakelijk is geen werknemers van huurlingenbedrijven in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pakistaanse media hebben in het verleden kritisch bericht over de aanwezigheid van gewapende buitenlandse beveiligers bij ambassades. Gezien de veiligheidssituatie ter plaatse hecht Nederland eraan voor de beveiliging van de ambassade in Islamabad gebruik te blijven maken van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee. Ook is een door de Pakistaanse autoriteiten geautoriseerd bewakingsbedrijf actief voor de beveiliging van de ambassade.
De Pakistaanse overheid is op de hoogte van de aanwezigheid van de hiervoor genoemde beveiligers.
Klopt het dat de kwestie van de Nederlandse overtredingen ook aan de orde is gesteld voor een rechtbank in Lahore? Is het waar dat rechter Sharif van de Pakistaanse regering heeft geëist dat ze moest optreden tegen buitenlanders die van illegale activiteiten werden beticht? Zo ja, wat heeft Nederland de Pakistaanse regering hier op geantwoord?6
Berichtgeving over juridische stappen tegen Nederlandse beveiligers is louter uit de Pakistaanse media bekend. De Nederlandse ambassade in Islamabad heeft hierover nooit bericht ontvangen van de Pakistaanse autoriteiten.
Is het waar dat een voormalig hoofd van het bewakingsdetachement van de Nederlandse ambassade, hoofd is geworden van de Pakistaanse afdeling van de American Security Company Blackwater (XE Worldwide)?7 Deelt u de mening dat dit ongepast is, gezien de bijzonder slechte reputatie van Blackwater op het gebied van mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Mij is niets bekend over de huidige functies van voormalige werknemers van beveiligingsteams. De Nederlandse regering is overigens niet verantwoordelijk voor de beroepskeuze van voormalig overheidspersoneel.
Het bericht dat de uitlatingen van de voorzitter van Divosa, over dat jonggehandicapten in de bijstand moeten, op persoonlijke titel zijn |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa ertoe zullen leiden dat arbeidsgehandicapten voor altijd in de armoede geduwd worden, geen extra baan voor arbeidsgehandicapten oplevert maar slechts leidt tot vergaande tweedeling in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa om arbeidsgehandicapten onder het minimumloon te laten werken verwerpelijk zijn?1
Nee. De voorzitter van Divosa, dhr. R. Paas refereert in een artikel in Trouw aan een voorstel van Divosa uit maart 2010 om de onderkant van de arbeidsmarkt te hervormen. Divosa wil de politiek hiermee een alternatief bieden om de mogelijke bezuinigingen in de sociale zekerheid op te vangen. Het nieuwe kabinet heeft in het concept regeerakkoord VVD CDA aangegeven voornemens te zijn met voorstellen te komen op dit punt. Voor deze voornemens geldt dat deze nog verdere uitwerking behoeven alvorens ze beoordeeld kunnen worden.
Verder merk ik op dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende voorstellen heeft gedaan om meer mensen vanuit de WWB/WIJ, Wsw en Wajong aan het werk te helpen. Zo zijn onlangs een aantal pilots «Werken naar vermogen» gestart, waaronder een pilot loondispensatie, waarbij werkgevers toestemming kunnen krijgen om mensen met een arbeidsbeperking minder dan het wettelijk minimumloon te betalen als zij door deze beperking minder productief zijn. Ook hierbij geldt dat het tijd vergt om de resultaten te kunnen beoordelen. Uitgangspunt is altijd dat een activerende uitkeringssystematiek en maatwerk bij re-integratie moeten leiden tot een zorgvuldige aanpak om meer mensen aan het werk te helpen.
Deelt u de mening dat een voorzitter van een vereniging van sociale diensten op persoonlijke titel en zonder enig politiek mandaat of – verantwoordelijkheid dergelijke ingrijpende plannen niet zou moeten presenteren, temeer omdat hij de indruk heeft gewekt namens de vereniging te spreken en honderdduizenden arbeidsgehandicapten de stuipen op het lijf heeft gejaagd?23 Zo ja, welke consequenties verbindt u aan deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven geeft Divosa aan de politiek een alternatief te willen bieden om de mogelijke bezuinigingen op te vangen. Daarbij wordt door organisaties soms de pers opgezocht. Ik stel het op prijs dat organisaties meedenken om meer mensen aan het werk te krijgen. De voorzitter van Divosa refereert in het artikel in Trouw aan het eerdergenoemde voorstel van Divosa van maart 2010 voor «Een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt», hij spreekt daarmee namens Divosa en niet op persoonlijke titel.
Wat is volgens u de reden dat de voorzitter van Divosa op persoonlijke titel dergelijke uitspraken heeft gedaan? Is het mogelijk dat hij zich heeft willen profileren als minister van Sociale Zaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor een minister van Sociale Zaken onwaardige uitspraken zijn en de voorzitter van Divosa zich hiermee heeft gediskwalificeerd als toekomstig minister en als voorzitter van Divosa?
Zie antwoord vraag 2.
Het falen omtrent asbestverwijdering in woningen in de Nieuwegeinse wijk Jutphaas/Wijkersloot |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de renovatiewerkzaamheden en asbestsanering in de Nieuwegeinse wijk Jutphaas/Wijkersloot?
Ja, de VROM-Inspectie heeft in reactie op herhaalde klachten van een bewoner onderzoek gedaan naar de wijze waarop de gemeente Nieuwegein haar toezicht op het slopen van asbest uitvoert.
Deelt u de mening dat de gezondheid van bewoners en bouwpersoneel in de betreffende wijk in gevaar is gebracht door het niet naleven van regels omtrent de vergunningaanvraag/-verlening, en dat de illegale renovatiewerkzaamheden daarom direct moeten worden gestaakt totdat een diepgravend onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van asbest en de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van betrokken bewoners? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Nieuwegein en de Arbeidsinspectie zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de sloopwerkzaamheden van asbest en vullen deze taak serieus in.
Er zijn asbestinventarisaties verricht door een gecertificeerd bedrijf en als de regels voor asbestverwijdering worden opgevolgd bij de renovatiewerkzaamheden is er geen reden om te vrezen voor de gezondheid van bewoners en bouwpersoneel.
Deelt u de mening dat de gemeente Nieuwegein door zijn manier van handelen en communiceren het toonbeeld is van bestuurlijk onvermogen en het imago van een betrouwbare overheid heeft geschaad en dit ten allen tijde moet worden bestreden? Zo nee, waarom niet?
Er is door dezelfde bewoner een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman over de handelwijze van de gemeente Nieuwegein en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake het toezicht op de asbestregels. De Nationale Ombudsman is van oordeel dat de gemeente sneller actie had moeten ondernemen op de klacht van de bewoner. De gemeente accepteert het oordeel en zal haar werkwijze aanpassen.
Deelt u de mening dat het toezicht vanuit het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ten aanzien van de Nieuwegeinse renovatiewerkzaamheden en vergunningverlening heeft gefaald en dat de toezichtfunctie zo snel mogelijk moet worden verbeterd om herhaling in de toekomst te voorkomen? Zo ja, hoe wilt u dat gaan verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het houden van toezicht op specifieke renovatiewerkzaamheden ligt primair bij de gemeente. De VROM Inspectie heeft een tweedelijnstoezichtfunctie.
In het kader van die tweedelijnstoezichtsfunctie is naar aanleiding van klachten van de bewoner door de VROM Inspectie twee maal een onderzoek ter plaatse ingesteld en daarbij werd geconstateerd dat de sloopvergunningen voldoen aan de gestelde eisen en dat het asbestmateriaal volgens de wettelijke eisen werd verwijderd.
Alcoholreclame rondom jeugdsport |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
Kent u het bericht «Vader: Haal bierreclame weg»?1
Deelt u de mening dat alcoholreclame langs sportvelden die bezocht worden door veel minderjarigen onwenselijk is, nu opnieuw gebleken is dat het bestaande criterium van 25% onvoldoende beschermend werkt?2 In hoeverre is alcoholreclame langs sportvelden en op de clubwebsite te verenigen met de campagne «Geen 16, geen druppel»?
Deelt u de mening dat jongeren op en rond het sportveld niet meer geconfronteerd mogen worden met alcoholreclame? Zo ja, bent u bereid aan te dringen op aanvulling van de Reclame Code met een verbod op alcoholreclame rondom jeugdsport?
Welke concrete resultaten heeft het overleg met de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik (STIVA) over de naleving van het 25%-criterium tot dusver opgeleverd?3
Met hoeveel zaken krijgt de Reclame Code Commissie te maken, waarbij het gaat om reclame op een plek waar minstens 25% minderjarigen zijn? Bent u van mening dat er effectief wordt opgetreden tegen dergelijke overtredingen, aangezien er nog nooit een sanctie is toegepast met betrekking tot het 25%-criterium? Zo ja, op welke manier?
Welke aanvullende maatregelen op het 25%-criterium kunnen worden genomen om te voorkomen dat grote groepen jongeren bij grote evenementen geconfronteerd worden met alcoholreclame, aangezien u hebt erkend dat het 25%-criterium niet toereikend is dit te voorkomen?4
Uitlatingen richting ambassadeur Habibie van Indonesië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wilders: toontje lager bij Indonesië»?1
Ja.
Bent u bereid afstand te nemen van de bejegeningen van de heer Wilders in de richting van ambassadeur Habibie van Indonesië? Zo nee, waarom niet?
De uitspraken van de heer Wilders zoals deze in de Telegraaf zijn weergegeven komen voor rekening van de heer Wilders zelf.
Welke concrete handelingen zult u verrichten om te garanderen dat de situatie tijdens het staatsbezoek van de Indonesische president niet uit de hand zal lopen, en dat de bevriende relatie tussen Nederland en Indonesië wordt gecontinueerd?
De Nederlandse en de Indonesische regering werkten nauw en in goede harmonie samen aan de voorbereidingen van dit staatsbezoek.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de aanvang van het staatsbezoek van president Susilo Bambang Yudhoyono op 6 oktober 2010?
Ja.
Q-koorts |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Overheid reageerde afwachtend op Q-koorts»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Provinciale Raad voor Volksgezondheid in Noord-Brabant?2
Het rapport, dat is geschreven door een student biomedische wetenschappen geeft een impressie van de ontwikkelingen tijdens de uitbraak in Noord-Brabant. Ik beschouw het vooral als een verkennend rapport dat met name is gebaseerd op de meningen en opvattingen van een aantal patiënten, artsen en bestuurders. Door die opzet, de beperkte omvang van het onderzoek en de focus op Noord-Brabant, kan voor het nationale beleid maar beperkte waarde worden gehecht aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het waar dat de Rijksoverheid Q-koorts als een regionaal probleem zag?
Nee.
Is de Rijksoverheid en in het bijzonder uw beleid erop toegerust om een gelijktijdige uitbraak van dierziektes of epidemieën met effecten op de volksgezondheid effectief te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke voorzorgsmaatregelen worden hiertoe genomen?
Ja, de minister van VWS en ik gaan uit van het «One Health»-principe waarbij bestrijding van zoönosen (infectieziekten die kunnen worden overgedragen van dieren op mensen) een aangelegenheid is van zowel de veterinaire sector als de humane gezondheidszorg, zoals in antwoorden op vragen van het lid Thieme eerder is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 825).
Is het waar dat de samenwerking tussen uw ministeries niet optimaal was bij het bestrijden van de Q-koorts? Is die samenwerking inmiddels verbeterd? Welke maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de samenwerking te verbeteren?
De manier waarop de ministeries van VWS en LNV de aanpak en bestrijding van de Q-koorts ter hand hebben genomen en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden, is de centrale vraag van de evaluatiecommissie Q-koorts onder leiding van prof.dr.ir. G. van Dijk. Zoals de minister van VWS en ik uw Kamer hebben gemeld, rapporteert de Commissie over haar bevindingen op 22 november 2010. Dit rapport zal, voorzien van een beleidsreactie van de minister van VWS en mij, worden aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nrs. 354 en 427).
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er indien uw samenwerking niet optimaal is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doden van geiten wellicht niet nodig was geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uw standpunt over schadevergoeding aan patiënten uiteenzetten?
In reactie op de motie van het lid Van Gerven (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nr. 392) over een collectieve regeling voor Q-koortspatiënten heeft de minister van VWS zijn standpunt over schadevergoeding aan patiënten reeds uiteengezet. De motie is door uw Kamer verworpen. De minister van VWS heeft dat standpunt bij de gesprekken met Q-uestion, de stichting voor mensen met Q-koorts, toegelicht.
Het terugbetalen van huurtoeslag in het geval van een papieren inkomen |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Toeslag of Tegenslag» van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden, dat aandacht vraagt voor mensen die door een «papieren inkomen» onterecht huurtoeslag moeten terugbetalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat een papieren inkomen, zoals bijvoorbeeld een Bbz-uitkering (aanvankelijk als lening, maar bij laag inkomen omgezet in een gift, en fiscaal toegerekend aan het jaar waarin deze beslissing wordt genomen) geen werkelijk inkomen is en waar de toekenning van de huurtoeslag niet op gebaseerd zou moeten worden?
Een algemene uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ) wordt verstrekt als lening. Na vaststelling van het jaarinkomen – wat pas in het volgende jaar kan geschieden – kan de lening geheel of gedeeltelijk worden omgezet in een bedrag om niet. Deze systematiek doet niet af aan het inkomenskarakter van een BBZ-uitkering. Na omzetting in een bedrag om niet is er immers op dit punt geen verschil tussen een BBZ-uitkering en een reguliere bijstanduitkering. De laatste wordt echter meteen bij uitbetaling als genoten beschouwd, terwijl de BBZ-uitkering pas tot het inkomen wordt gerekend op het moment waarop de lening daadwerkelijk wordt omgezet.
Kent u het oordeel van de Raad van State dat de huidige wetgeving het niet mogelijk maakt om deze scheve situatie recht te zetten door een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, zoals dat wel mogelijk is in het geval van nabetalingen?
De uitspraak van de Raad van State2 waarnaar op de website SociaalTotaal wordt verwezen is mij bekend. Daarin spreekt de rechter overigens niet van een scheve situatie.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er voor echte nabetalingen wél bijzondere regelingen bestaan die het toelaten deze inkomensbestanddelen buiten beschouwing te houden bij het toekennen van huurtoeslag, maar niet voor een inkomen op papier, waarvan geen huur betaald kan worden? Bent u bereid de wet hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
De bijzondere regelingen voor nabetalingen die zijn opgenomen in artikel 2b van het Besluit op de huurtoeslag, vormen overgangsrecht dat is gebaseerd op het hardheidsclausulebeleid dat vóór de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is ontwikkeld door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en dat na invoering van de Awir wordt gecontinueerd. Deze regelingen gelden alleen voor de huurtoeslag. In het standpunt van het vorige kabinet naar aanleiding van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vereenvoudiging Toeslagen3 en de uitkomst van de evaluatie van de Awir is voorgesteld om deze regelingen af te schaffen zodat het toetsingsinkomen voor toeslagen steeds gelijk is aan het fiscale inkomen. Daardoor worden belangrijke vereenvoudigingen gerealiseerd en wordt de huurtoeslag verder geharmoniseerd met de overige toeslagen. Het vereenvoudigen van belastingen en toeslagen heeft ook hoge prioriteit in mijn beleid. In dat licht bezien acht ik het niet opportuun om voor de BBZ-uitkeringen juist een nieuwe uitzondering te creëren.
De dassencompensatieproblematiek in de gemeente Cuijk |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoen voor dassenfamilie?1
Ja.
Is het waar dat de vergunning voor het recreatiepark niet verleend wordt omdat 3,8 km van de toegezegde 30 km aan houtwallen nog niet af is? Waarom weigert u deze de vergunning te verlenen? Is er sprake van een gebrek aan vertrouwen in de toezegging van de gemeente Cuijk? Zo nee, wat is dan de reden?
De gemeente Cuijk heeft zelf een dassenbeheerplan opgesteld en is zelf verantwoordelijk voor de volledige uitvoering hiervan. In het dassenbeheerplan heeft de gemeente Cuijk 30 kilometer aan landschapselementen of heggen opgenomen. Deze 30 kilometer is beoordeeld als de minimumvereiste voor een adequaat leefgebied. Er dient een volledig leefgebied voor de dassen ingericht te zijn, alvorens de dassenfamilie verplaatst kan worden.
Omdat er nog ruim 10 procent van de benodigde compensatie ontbreekt, kan ik op dit moment nog geen ontheffing verlenen.
Bent u bekend met de investeringen die door de gemeente zijn gedaan, zowel voor de nieuwe dassenplek als voor het recreatiepark? Bent u van mening dat de kosten (momenteel € 500 000 per jaar vertraging), die volgen uit het feit dat er nog geen bouwvergunning is, acceptabel zijn? Zo ja, waarom wel?
Ja, het is mij bekend dat de gemeente investeringen aan het doen is. Het is echter niet aan mij te beoordelen of de kosten acceptabel zijn. Dit kan de gemeente zelf afwegen.
Deelt u de mening dat de in 2003 gestelde compensatiemaatregelen niet in verhouding zijn met de huidige goede stand van de dassenpopulatie in het gebied rondom de gemeente Cuijk? Bent u bereid om de compensatiemaatregelen aan te passen?
Nee, ik deel deze mening niet. De gunstige staat van instandhouding van de dassen is afhankelijk van de instandhouding van hun leefgebied. Waar oorspronkelijk leefgebied verdwijnt als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen, dient dit dan ook gecompenseerd te worden om dassen voldoende kans op overleven te geven.
Ik zie dan ook geen aanleiding om de door de gemeente zelf voorgestelde en overeengekomen aanpak te wijzigen.
Deelt u de mening dat het beter is voor de gemeente, de bewoners, de investeerders en de dassenfamilie als deze zaak zo snel mogelijk wordt afgehandeld? Welke actie gaat u hiervoor ondernemen?
De Dienst Regelingen van mijn ministerie zal, in overleg treden met de gemeente om te helpen deze zaak zo snel mogelijk af te handelen. Zie verder mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gemeente Cuijk heeft laten zien haar toezeggingen na te komen en vertrouwt u erop dat de compensatiemaatregelen volledig zullen worden uitgevoerd? Kunt u toezeggen dat, met het zicht op completering van de uitvoeringsmaatregelen, de vergunning vóór 31 december 2010 verleend zal worden, om zo verdere geldverspilling te voorkomen?
Indien betrokken partijen, inclusief de gemeente Cuijk, de compensatie conform de onderling gemaakte afspraken uitvoeren en wanneer de inrichting van het leefgebied voor de dassen heeft plaatsgevonden, zie ik geen probleem een nieuwe ontheffingsaanvraag in behandeling te nemen.
Het niet aanbestedingsplichtig zijn van vertaaldiensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de brief van het Platform Zelfstandige Ondernemers (PZO) betreffende Europese aanbestedingen in de sector tolken en vertalers?1
Uit de brief blijkt dat het Platform Zelfstandige Ondernemers verzoekt om in het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet de IIB-diensten buiten de reguliere werkingssfeer van het wetsvoorstel te houden, bijvoorbeeld door een motiveringsplicht op te nemen in het wetsvoorstel voor het Europees aanbesteden van IIB-diensten. Het Platform Zelfstandige Ondernemers geeft verder aan dat overheidsopdrachten worden geclusterd en slechts aan enkele grote bemiddelingsbureaus worden gegund.
Het verbeteren van de toegang van ondernemers, met name het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel, tot overheidsopdrachten heeft mijn aandacht. In het Regeerakkoord is opgenomen dat het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel meer kansen verdienen bij aanbestedingen van de overheid. Dit is ook één van de ambities van het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet. Voor het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel is het van belang dat geen onredelijke eisen worden gesteld aan de opdracht, maar ook dat opdrachten niet onnodig groot zijn door samenvoeging, en de lasten niet onnodig hoog zijn. Het wetsvoorstel bevat daartoe een aantal maatregelen. In het wetsvoorstel is een bepaling over het clusteren van opdrachten opgenomen. In dit artikel staat dat de aanbestedende dienst bij de keuze omtrent het al dan niet samenvoegen van opdrachten acht slaat op de marktverhoudingen op de relevante markt. Daarnaast is in het wetsvoorstel een proportionaliteitsbeginsel opgenomen, waarmee de eisen, criteria en voorwaarden die aan een onderneming worden gesteld in redelijke verhouding moeten staan tot het voorwerp van de opdracht. Tenslotte wordt in het wetsvoorstel een aantal lastenverminderende maatregelen voorgesteld. Al deze maatregelen zullen de toegang van het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel tot deelname aan aanbestedingen vergroten.
Zoals het Platform Zelfstandige Ondernemers in haar brief ook schrijft, is het daarnaast belangrijk dat gewerkt wordt aan een cultuuromslag bij de aanbestedende diensten. Om dit te bereiken zet ik ook in op aanvullend beleid dat is bedoeld om de toegang van kleine bedrijven en zelfstandigen zonder personeel tot aanbestedingen te vergroten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een handreiking die de aanbestedende diensten bij de invulling van het proportionaliteitsbeginsel richting moet gaan geven.
Naar aanleiding van het Regeerakkoord bezie ik momenteel in hoeverre ik het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel nog betere kansen kan geven om deel te nemen aan overheidsopdrachten.
Voor IIB-diensten geldt volgens de Europese aanbestedingsrichtlijnen in beginsel een licht regime, waardoor aanbestedende diensten zelf kunnen bepalen op welke wijze zij deze opdrachten in de markt zetten. Dit is alleen anders als er sprake is van opdrachten met een duidelijk grensoverschrijdend belang. In dat geval moet de aanbestedende dienst in ieder geval een passende mate van openbaarheid hanteren.
Het opnemen van een verbod op het Europees aanbesteden van IIB-diensten in het wetsvoorstel vind ik niet wenselijk. Vanzelfsprekend moeten aanbestedende diensten het overheidsgeld zorgvuldig besteden. Aanbesteden is maatwerk en het is de verantwoordelijkheid van aanbestedende diensten om goed na te denken op welke wijze zij een opdracht in de markt zetten. De keuze voor een bepaalde procedure moet wat mij betreft dan ook ter beoordeling van de aanbestedende dienst gelaten worden. Dat is een beslissing waar ik niet in wil treden. In sommige gevallen zullen aanbestedende diensten kiezen voor een Europese aanbestedingsprocedure en in andere gevallen voor een onderhandse gunning. PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden, dat als doel heeft om de aanbestedingspraktijk verder te professionaliseren, kan aanbestedende diensten ondersteunen in deze afweging.
Bent u bereid om het werk dat verricht moet worden door tolken en vertalers niet langer aan te besteden, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit toch te doen, zoals een duidelijk grensoverschrijdend belang? Zo neen, bent u dan tenminste bereid om in deze sector geen aanbestedingen meer te organiseren waarin eisen zijn opgenomen waardoor zelfstandigen op voorhand worden uitgesloten?
Gezien mijn antwoorden onder vraag 1 vind ik het niet nodig maatregelen in het wetsvoorstel voor een nieuwe Aanbestedingswet te nemen om het Europees aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten te verbieden.
Wel neem ik in het kader van het wetsvoorstel Aanbestedingswet maatregelen om de toegang van het midden- en kleinbedrijf en zelfstandigen zonder personeel tot aanbestedingen te verbeteren, zoals het tegengaan van onnodig disproportionele eisen en het onnodig clusteren van overheidsopdrachten.
Onvoldoende kraamzorg |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de resultaten van een enquête onder zeshonderd moeders naar de door hen ontvangen kraamzorg?1
Ja.
In hoeverre vindt u deze enquête representatief voor de situatie in Nederland?
Dat wordt niet duidelijk uit de informatie die Kassa geeft over deze enquête. Onduidelijk is over welke periode de enquête is uitgevraagd.
Wat vindt u van het feit dat een kwart van de vrouwen niet tevreden is over de kraamzorg?
Dat is jammer en niet wenselijk. Uit een pilot met de CQ index (een gerenommeerd meetinstrument naar klantervaringen) eerder dit jaar, waaraan bijna 2000 kraamvrouwen hebben meegedaan, bleek dat er hoge waarderingsscores zijn voor de ontvangen kraamzorg: tussen 8.1 en 8.6. Het meest positief zijn de ondervraagde kraamvrouwen over de manier waarop ze door de kraamverzorgende bejegend zijn, over de informatie en communicatie, over de hygiëne, over de deskundigheid van de kraamverzorgende en over de bekendheid van de kraamverzorgende met het voorkómen van wiegendood.
Deze uitkomsten lijken niet te sporen met die van de enquête van Kassa.
Wat vindt u van het feit dat 15% van de vrouwen minder uren kraamzorg heeft gekregen dan was afgesproken, en dat 34% van de vrouwen met meer dan één kraamverzorgende en 20% zelfs met drie of meer verschillende verzorgenden te maken kreeg? Wat vindt u ervan dat in 74% van de gevallen ook een verschillende werkwijze werd toegepast, en in 26% zelfs tegenstrijdige informatie aan de moeder werd verstrekt?
De kraamzorgsector heeft mij direct na de zomer al laten weten dat in sommige regio’s de kraamvrouwen tijdens de normale zomerpiek inderdaad te maken hebben gehad met minder uren zorg dan geïndiceerd. Te weten in de Randstad, de provincie Flevoland en in en om de steden Tilburg, Den Bosch en Eindhoven. Daar wil ik wel aan toevoegen dat álle vrouwen de minimaal noodzakelijke zorg hebben ontvangen. De normale zomerpiek is opgevangen met de maatregelen zoals die ook tijdens vorige zomers zijn genomen, zoals aanpassingen in roosterschema’s van kraamverzorgenden; verkorten en betere spreiding van de vakanties van de kraamverzorgenden en het inzetten van ZZP’ers.
In 2010 zijn er zowel door de brancheverenigingen, de organisatie voor kraamverzorgenden, de inspectie voor de gezondheidszorg en verzekeraars geen geluiden van ernstige tekorten gemeld. Wel is gesignaleerd dat daar waar een algemeen tekort is aan verzorgenden niveau 3, ook een tekort aan kraamverzorgenden is. Het gaat dus om algemene arbeidsmarktproblematiek.
Zoals u weet ontstond er in de zomer van 2008 in Nederland een ernstig kraamzorgtekort. Betrokken partijen hebben naar aanleiding daarvan samen met VWS een drie jaren plan ontwikkeld om het tekort structureel op te lossen. Mijn voorganger heeft 20 miljoen gestoken in het verkort opleiden van extra kraamverzorgenden. De kraamzorgsector heeft hard gewerkt om het tekort aan kraamverzorgenden terug te dringen. Voor de zomer van 2009 zijn er al 1372 leerlingen gestart met de verkorte opleiding voor kraamverzorgende en al circa 950 nieuwe kraamverzorgenden ingestroomd vanuit de verkorte opleiding. In de regio’s waar nu nog problemen zijn, zetten de aanbieders het verkorte opleiden van kraamverzorgenden waar mogelijk door.
Om de problematiek van de zomer van 2008 in de toekomst te voorkomen zijn er aandachtspunten voor de lange termijn aan te wijzen. Onder andere een landelijke registratie van kraamzorgaanbieders en kraamverzorgenden die meer inzicht geeft in de verhouding tussen vraag en aanbod van kraamzorg in Nederland. Mijn voorganger was met de kraamzorgsector in gesprek om een landelijke registratie op te zetten en ik zal dat voortzetten. Maar ook het imago, de algemene aantrekkelijkheid van het beroep van de kraamverzorgende, aandacht vanuit ROC’s voor het opleiden van kraamverzorgenden zijn aandachtspunten voor de toekomst van de kraamzorg.
Op dit moment zijn de kraamzorgpartijen bezig met een eindrapportage van de aanpak van het in 2008 gesignaleerde kraamzorg arbeidscapaciteitsprobleem. Deze rapportage verwacht ik begin 2011.
Het klopt dat kraamvrouwen verschillende kraamverzorgsters aan hun bed kunnen krijgen. Allereerst hebben veel kraamzorgaanbieders een speciale pool met gespecialiseerde kraamverzorgsters die assisteren bij de bevalling. Na de bevalling krijgt de kraamvrouw een andere «gewone» kraamverzorgster. Daarnaast krijgen veel vrouwen acht dagen achter elkaar kraamzorg, waarbij het qua planning en arbeidstijden vaak onmogelijk en onwenselijk is om deze zorg door één kraamverzorgster te laten verlenen. Een bevalling is tenslotte niet te plannen. Lokale geboortepieken zijn moeilijk te voorspellen, en kunnen incidenteel ook leiden tot inzet van bijvoorbeeld meer dan twee kraamverzorgenden per gezin.
Met de uitvraag van de indicatoren van Zichtbare Zorg kraamzorg, die dit jaar gestart is, komt in beeld in hoeveel gevallen er meer dan 2 kraamverzorgenden per gezin zijn ingezet. Deze kraamzorgaanbieders kunnen zo inzichtelijk gemaakt worden, zowel voor verzekeraars als voor aanstaande moeders.
Verschillende werkwijze en tegenstrijdige informatie zijn niet gewenst. Ik zal daar de kraamzorgpartijen dan ook zeker op aanspreken.
Voor wat betreft inzicht in de kwaliteit van de kraamzorg vullen de kraamzorgaanbieders dit najaar voor het eerst het Model Kwaliteitsjaarverslag Kraamzorg in. Een soort «aangifteprogramma» waarmee ze inzichtelijk maken wat de kwaliteit is van de zorg die ze leveren. Criteria zijn onder andere: hoe vaak is de kraamverzorgende binnen het uur na oproep bij de bevalling, hoe vaak gebeurt de intake aan huis, hoeveel kraamverzorgenden zijn er gemiddeld per gezin. Die criteria – of zorginhoudelijke kwaliteitsindicatoren – zijn bepaald door de branche zelf. Daarnaast is het natuurlijk van belang om te weten wat de klanten willen. Dat zal, ook vanaf dit najaar, gemeten worden aan de hand van de zogeheten Consumer Quality Index. In het voorjaar 2011 worden de resultaten verwacht.
Het uiteindelijke doel is dat de resultaten van alle aanbieders op een publieke website komen te staan, zodat de cliënt objectief kan vergelijken. De kraamzorgaanbieders kunnen de resultaten gebruiken om eigen verbeterpunten te formuleren, om te zien waar ze staan tegenover andere aanbieders en om zich te onderscheiden. Er kunnen ook punten uit komen waar de branche in het algemeen mee aan de slag moet.
Wat vindt u van het feit dat 14.7% van de vrouwen te maken heeft gehad met een onervaren kraamverzorgende, en dat in 5% zelfs sprake was van een ongediplomeerde kraamverzorgende?
Aangezien er voor de zomer van 2009 al 1 372 leerlingen gestart zijn met de verkorte opleiding voor kraamverzorgende en al circa 950 nieuwe kraamverzorgenden ingestroomd zijn vanuit de verkorte opleiding is het niet meer dan logisch dat er vrouwen zijn die te maken hebben gehad met een onervaren kraamverzorgende.
Het is mij onduidelijk of ongediplomeerde kraamverzorgenden als assistentie met een kraamverzorgende mee zijn gekomen of dat zij, wat indien zij ongediplomeerd is onacceptabel is, zelfstandig zorg heeft verleend. Deze signalen zijn niet bekend bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) precies in de bewaking van de kwaliteit van de kraamzorg in Nederland? Komt de IGZ alleen in actie wanneer er sprake is van een melding? Zo ja, hoe bewaakt de IGZ de kwaliteit van deze vorm van zorg dan?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) oefent niet alleen toezicht uit op basis van meldingen en signalen, maar handhaaft ook proactief op basis van een risicoanalyse, het zogenoemde Gefaseerd Toezicht. Partijen in de kraamzorg vinden het van belang te omschrijven wat verantwoorde kraamzorg is en inzicht te krijgen in de geleverde kwaliteit. Daarom is in 2008 onder voorzitterschap van de IGZ het eerder genoemde project «Zichtbare Zorg Kraamzorg» gestart, onderdeel van het sectorbrede programma Zichtbare Zorg. De doelstelling van dit project is het ontwikkelen, implementeren en beheren van een kwaliteitskader verantwoorde kraamzorg. Dit geeft inzicht in de kwaliteit van de kraamzorg, zowel zorginhoudelijk als voor wat betreft de cliëntervaring. In november 2010 start de jaarlijkse verplichte meetronde van de zorginhoudelijke kwaliteitsgegevens voor de Kraamzorg. De kwaliteitsinformatie wordt door de IGZ gebruikt voor haar toezichtstaak.
In het kader van Thematisch Toezicht heeft de inspectie in april 2009 het rapport «Kraamzorg in ontwikkeling» uitgebracht. De inspectie heeft op basis van de gesignaleerde risico’s haar handhavingsnormen geformuleerd en stimulerende acties naar veldpartijen ondernomen om verantwoorde kraamzorg in de sector te borgen. Tevens volgt de inspectie de voortgang van de verbeteracties die kraamzorgaanbieders hebben vastgelegd in een plan van aanpak. Doel van de toezichtbezoeken is te beoordelen of er bij de kraamzorgaanbieder mogelijke risico’s zijn op onverantwoorde zorg en hierover te rapporteren.
In welke regio’s is er op dit moment nog sprake van een structureel personeelstekort? Betreft het dichtbevolkte gebieden? In welke regio’s is het probleem opgelost met de extra middelen uit 2008?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Is er in Nederland sprake van een uniforme opleiding tot kraamverzorgende?
In principe hebben alle kraamverzorgenden die zijn opgeleid in het verkorte traject een diploma. Zij zijn gekwalificeerd kraamverzorgende en hebben zowel stage in de praktijk gelopen als een opleiding aan het ROC gevolgd. Werkgevers- en werknemerspartijen hebben afgesproken dat de verkorte opleiding een branche-erkenning krijgt. Eind 2009 zijn al acht ROC’s erkend als branche erkend opleidingsinstelling voor de verkorte opleiding tot kraamverzorgende.
Voor de verkorte opleiding tot kraamverzorgende zijn in 2009 het beroepscompetentieprofiel, het servicedocument kraamzorg en kwalificatiedossier ontwikkeld. Op basis hiervan ontwikkelen ROC’s hun onderwijsprogramma. Deze documenten zorgen voor uniformiteit in de opleidingen.
Ook stelt Stichting Arbeidsmarkt- en Opleidingsbeleid Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (A+O VVT) in samenwerking met het werkveld in 2010 een handreiking op voor de opleidingsinstellingen, om hiermee de kwaliteit te stimuleren en de uniformiteit van de opleiding te waarborgen.
Deelt u de mening van professor Van der Velden, voorzitter van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat voldoende goed opgeleide kraamverzorgenden noodzakelijk zijn, en dat kwalitatief goede kraamzorg kan bijdragen aan het terugdringen van de te hoge babysterfte in Nederland?
Ja. Voor wat betreft het terugdringen van de babysterfte in Nederland en de maatregelen die genomen zijn verwijs ik u naar de brief van mijn voorganger aan uw Kamer van 15 juni 2010.
In deze brief staan ook een aantal aanbevelingen voor de kraamzorg genoemd. Onder andere de aanwezigheid en assistentie bij de bevalling in een eerder stadium. Hierover hebben de kraamverzorgenden en de verloskundigen landelijke afspraken gemaakt.
Ook verwacht ik van het College Perinatale Zorg, dat per 1 januari 2011 wordt opgericht, dat er meer multi-disciplinaire richtlijnen worden gemaakt met daarin ruimte voor zowel de kraamverzorgenden als verloskundigen.
Ik verwacht van de kraamzorg dat zij specifiek aandacht besteden aan het informeren van gezinnen in achterstandssituaties over de nut en noodzaak van kraamzorg. Bij de aanpak van babysterfte in achterstandssituaties, waaronder het informeren over kraamzorg, wordt de hulp ingezet van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de G4 met hun GGD’en (Amsterdam, Utrecht, Rotterdam en Den Haag). Met deze partijen en de lokale zorgaanbieders (oa kraamzorg, verloskundigen, ziekenhuizen) wordt samen gewerkt aan een lokale aanpak van de babysterfte. De gemeente Rotterdam, GGD Rotterdam en het Erasmus ziekenhuis hebben een gezamenlijk actie plan opgesteld en zijn nu bezig met de uitvoering daarvan. De andere steden kunnen deze aanpak gebruiken als voorbeeld.
Deelt u de mening dat er sprake is van een structureel tekort aan ervaren kraamverzorgenden, dat dit de kwaliteit van de kraamzorg en de veiligheid van moeder en kind niet ten goede komt en dat dit, in het kader van het terugdringen van de babysterfte, zo spoedig mogelijk moet worden opgelost? Zo ja, bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk schriftelijk te laten weten op welke wijze u ervoor gaat zorgen dat voldoende kraamverzorgenden beschikbaar zijn, en dat deze kraamverzorgenden in staat zijn uniforme en kwalitatief goede zorg te verlenen?
Ik verwijs u naar mijn voorgaande antwoorden, waaruit blijkt dat mijn voorganger samen met het veld diverse acties heeft ingezet die bijdragen aan de kwaliteit van de kraamzorg in Nederland. Ik zal deze acties voortzetten. Op dit moment zijn de kraamzorgpartijen bezig met een eindrapportage van de aanpak van het in 2008 gesignaleerde kraamzorg arbeidscapaciteitsprobleem. Deze rapportage verwacht ik begin 2011.
Aanval van de International Security Assistanc Force (ISAF) in Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting van de regering van Pakistan dat de ISAF-aanval op Pakistaans grondgebied «onacceptabel» is en een schending van het ISAF-mandaat?1 Indien nee, waarom niet?
Het mandaat van ISAF staat geen geweldgebruik buiten Afghanistan toe anders dan noodzakelijk voor zelfverdediging. Er is geen sprake van aanpassing of uitbreiding van dit mandaat. Nederland heeft na het incident van 25 september jl.in de NAVO om opheldering gevraagd. Op basis van de verkregen informatie kan vooralsnog niet de conclusie worden getrokken dat in strijd is gehandeld met het mandaat van ISAF. De NAVO heeft een intern onderzoek aangekondigd.
Kunt u aangeven hoe vaak invallen vanuit Pakistan door Afghaanse opstandelingen worden uitgevoerd? Is het waar dat voor het eerst tot op Pakistaans grondgebied wordt teruggeslagen? Indien nee, hoe vaak is het eerder gebeurd en wanneer was dat?2
Vanuit de Pakistaanse Tribale Gebieden (FATA) worden gewelddadige activiteiten in Afghanistan uitgevoerd en aangestuurd, onder meer door verbanden als het Haqqani netwerk. Ik waardeer de voortdurende inspanningen van het Pakistaanse leger tegen gewelddadige extremisten zeer en acht het noodzakelijk dat de Pakistaanse autoriteiten hun inspanningen intensiveren tegen groeperingen die vanaf Pakistaans grondgebied in Afghanistan opereren. Hierbij dient het internationaal recht onverkort te worden gerespecteerd3.
Het incident op 25 september jl. betrof ISAF-luchtvaartuigen die uit zelfverdediging hebben teruggeschoten op opstandelingen die vanaf de Pakistaanse kant van de grens vuurden. Daarbij kwamen meer dan 30 opstandelingen om het leven.
Op 30 september jl. vond een tweede incident plaats. ISAF bevestigt dat twee ISAF helikopters uit zelfverdediging hebben teruggeschoten toen vanaf Pakistaans grondgebied het vuur op hen werd geopend, waarbij zij zich tijdelijk in Pakistaans luchtruim hebben begeven. Pakistan en ISAF hebben hiernaar een gezamenlijk onderzoek ingesteld. De voorlopige conclusies van 6 oktober 2010spreken over een tragische gebeurtenis die voorkomen had kunnen worden door betere coördinatie tussen ISAF en het Pakistaanse leger. Vanuit een naar later bleek douanepost vuurden Pakistaanse douanebeambten schoten af als waarschuwing voor de passerende ISAF-helikopters. De bemanning van de ISAF-helikopters beschoot vervolgens het gebouw uit zelfverdediging. Twee Pakistaanse douanebeambten zijn hierbij gedood en vier gewond geraakt. De commandant van ISAF, generaal Petraeus, heeft spijt betuigd voor het verlies van mensenlevens. Hij heeft de families gecondoleerd.
Bij geen van de incidenten waren Nederlandse eenheden betrokken.
Waarom besloot de ISAF-commandant de tegenaanval tot op Pakistaans grondgebied voort te zetten? Hoeveel mensen kwamen bij de aanval om het leven? Was deze aanval niet met de Pakistaanse autoriteiten afgestemd? Indien dit wel het geval was, hoe verklaart u dan het Pakistaanse protest?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat de oorlog in Afghanistan, die door middel van Amerikaanse bombardementen al in Pakistan wordt gevoerd, nu ook door de NAVO in Pakistan zal worden gevoerd en dat dit het draagvlak onder de Pakistaanse bevolking nog verder aantast? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te pleiten om geen aanvallen op Pakistaans grondgebied uit te voeren door ISAF-troepen? Zo ja, op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een einde te bepleiten aan de Amerikaanse luchtbombardementen in Pakistan? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De intensive care zorg in Vlissingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Vlissingen straks geen intensive care meer heeft?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving.
Bent u op de hoogte van de plannen van de raad van bestuur van het Admiraal De Ruyterziekenhuis ten aanzien van intensive care zorg op Walcheren? Zo ja, komen deze overeen met het beeld dat in het bericht wordt geschetst?
Ja, ik ben bekend met de voornemens van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) als het gaat om het toekomstige profiel van het ziekenhuis op de locatie in Vlissingen. Tijdens het spoeddebat op 6 oktober 2010 over het verdwijnen van de IC in Vlissingen heeft mijn voorganger uw Kamer laten weten dat het ADRZ een IC-faciliteit op Walcheren wil realiseren. Mijn voorganger heeft u bij brief van 5 oktober 2010 uitgelegd wat het ADRZ onder een IC-faciliteit verstaat.
Is uw inschatting dat de «intensive-care-faciliteit» waarover in het bericht gesproken wordt een volwaardige level 1 intensive care afdeling betreft?
Nee, de IC-faciliteit is niet vergelijkbaar met een volwaardige IC-level 1. Met een IC-faciliteit zoals het ADRZ deze voor ogen heeft, kan niet meer worden gesproken van een IC-level 1. Mijn voorganger heeft u hierover bij brief van 5 oktober 2010 en tijdens het spoeddebat van 6 oktober 2010 uitgebreid geïnformeerd.
Bent u van mening dat met deze plannen van de raad van bestuur recht wordt gedaan aan de met algemene stemmen door de Kamer aangenomen motie2 die oproept tot behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren? Zo nee, welke stappen kunt u nemen c.q. bent u bereid te nemen om te garanderen dat deze motie wel wordt uitgevoerd?
In de afgelopen jaren is een proces in gang gezet dat heeft geleid tot meer fusies tussen ziekenhuizen. De huidige situatie in Noord en Midden Zeeland is hiervan het gevolg. Ik betreur dit. In het Regeerakkoord zijn er dan ook maatregelen aangekondigd voor een strakker fusiebeleid.
Het behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren heeft mijn voorkeur. Ik vind het van belang dat de kwaliteit op een verantwoord niveau dient te zijn. Ik heb bij het ADRZ dan ook aangedrongen op een business case dat ingaat op de kwalitatieve en financiële haalbaarheid van een dergelijk ziekenhuis op Walcheren.
Als de kwaliteit niet op een verantwoord niveau gehouden kan worden, zijn afzonderlijke maatregelen nodig. In de brief die u tijdens het spoeddebat is beloofd, zal ik hier nogmaals op ingaan.
Herinnert u zich uw tijdens het spoeddebat op 29 juni 2010 gedane toezegging dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het onderzoek naar bereikbaarheidsnorm van ambulances in Zeeland half juli 2010 klaar te zullen hebben? Zo ja, is dit onderzoek reeds afgerond en kunt u dit naar de Kamer versturen?
Het gaat hier om de nadere analyse van het tijdelijk verblijf en ambulanceritten op Walcheren. Ik zal u de uitkomsten van deze analyse binnen twee weken doen toekomen.
Wat is uw reactie op de berichten dat vanwege de onderbezetting bij TNT er geregeld post blijft liggen1 en dat de leiding van TNT sjoemelt met post?2
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Wat betreft de falende postbezorging geldt dat OPTA hiernaar onderzoek doet in het kader van de plicht van TNT Post ervoor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden (onbeheerd achterlaten van poststukken op steunpunten). OPTA heeft voorts op 13 september jl. kritische vragen aan TNT Post gesteld naar aanleiding van het toenemende aantal klachten bij OPTA over problemen met de kwaliteit van de postbezorging (in het kader van de 95% overkomstduur-verplichting). Gemiddeld 95% van de brieven (gemeten over een kalenderjaar), die worden aangeboden door de consument in de rode/oranje TNT brievenbussen of op de TNT-postvestigingen, moet de volgende dag worden bezorgd. Dit is de zogenaamde 95% overkomstduur-verplichting. OPTA heeft aangegeven in het onderzoek naar de postbezorging door TNT Post het mogelijk door TNT Post niet voldoen aan de 95%-norm mee te zullen nemen.
De berichtgeving over de sjoemelende leiding van TNT Post valt onder de interne bedrijfsverantwoordelijkheid van TNT Post.
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) deze berichten bij het onderzoek naar de falende postbezorging betrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de onderbezetting bij TNT en het sjoemelen met post door de leiding het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
De door u gesignaleerde problemen verschillen sterk van aard en oorsprong en zijn zeker niet (enkel) op te hangen aan de openstelling van de postmarkt. De openstelling van de postmarkt heeft, zoals aangegeven bij de totstandkoming van de Postwet 2009, vooral effect op de tarieven voor de zakelijke markt, omdat concurrentie zich op deze markt concentreert. De openstelling van de postmarkt heeft in de praktijk voor 92% betrekking op de zakelijke post (meer keuze, lagere prijzen en innovatie ten doel).
Wat betreft deze (zakelijke) post heeft de klant/verzender van de poststukken, juist door de openstelling van de postmarkt, de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen. Het lijkt mij dan ook in het belang van TNT Post (en de medewerkers) om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
Zoals ik ook in het AO van 29 juni jl. heb aangegeven, sta ik nog steeds achter de openstelling van de postmarkt.
Het bericht dat bierbrouwer met borden langs sportvelden eigen reclamecode schendt |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bierbrouwer Heineken eigen reclamecode schendt?1 en2
Ik heb dit bericht gelezen. Ik weet niet of in het onderhavige geval sprake is van schending van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het is aan de Reclame Code Commissie om hierover te beslissen.
Is het waar dat de sporters bij de Utrechtse vereniging Kampong voor een kwart minderjarig zijn? Zo ja, bent u van mening dat hiermee de reclamecode wordt geschonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet relevant hoeveel minderjarigen lid zijn bij deze vereniging. Wel is het relevant dat er sprake is van overtreding van de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken als op een bepaald moment een kwart van de aanwezigen minderjarig is. Het doet er dan niet toe of dat sporters zijn van Kampong, van een bezoekende sportploeg, toeschouwers of jonge kinderen van de naschoolse kinderopvang die op de sportvereniging worden opgevangen.
Hoe vaak komt voor dat een sportclub reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal heeft? Bent u bereid dit te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij is niet bekend hoeveel sportclubs reclameborden van alcoholproducenten langs de velden of in de sporthal hebben. Ik verwacht dat de alcoholindustrie en de sportverenigingen zich houden aan de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken. Het betreft hier zelfregulering, waarbij de minister van VWS geen formele rol heeft.
Bent u van mening dat sport en alcoholreclame zich tot elkaar verhouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor alcoholreclame op plaatsen waar actief sport wordt beoefend door minderjarigen of waar minderjarige toeschouwers zijn is in de zelfregulering de 25%-regel opgenomen.
Hoe verhoudt de oproep van NOC-NSF en de alcoholindustrie, om het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jeugdigen sporten, zich tot reclame voor alcohol langs de velden of in de sporthal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik juich het toe dat NOC*NSF en de alcoholindustrie oproepen het schenken van alcohol in sportkantines te beperken als jongeren sporten. Zelfregulering voor het voeren van reclame langs de sportvelden kan deze oproep ondersteunen.
Bent u van mening dat het voorbeeld van reclame maken door Heineken bij Kampong een goed voorbeeld is van de zelfregulering die de alcoholreclamecode veronderstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u nu bereid strenger te controleren of alcoholreclame publiek bereikt dat minderjarig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het gaat hier om een Reclamecode van de alcoholbranche. Het toezien op de naleving hiervan is geen overheidstaak maar een taak van de zelfregulering.
Bent u ook bereid de code van de alcoholindustrie waarin staat dat drankreclame geen publiek mag bereiken dat voor meer dan 25 procent uit minderjarigen bestaat om te zetten in een wettelijke regel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer voorstellen ontvangen?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik verwacht van de alcoholindustrie dat ze de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken naleeft.
Hoe verhoudt het feit dat 23 procent van de sportevenementen wordt gesponsord door de alcoholindustrie zich tot de code dat minderjarigen niet actief mogen worden blootgesteld aan reclame voor alcohol? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Of er bij sponsoring sprake is van bereik onder minderjarigen, hangt vooral samen met de aard van de gesponsorde sporten. Bepaalde sporten, zoals skaten, worden veel door jongeren beoefend en kunnen rekenen op veel jeugdige toeschouwers. Andere sporten, zoals golf, zijn meer gericht op ouderen. Het aantal gesponsorde sportevenementen zegt derhalve op zich niet veel, wel de aard daarvan.
Hoe verhoudt de stelling van NOC-NSF «Drinken is geen sport» zich tot de alcoholreclame? Kunt u uw antwoord toelichten?
«Drinken is geen sport» is een voorlichtingsactie en geen alcoholreclame. De voorlichtingsactie richt zich op verantwoord verstrekken van alcohol in sportkantines. Ik ondersteun deze voorlichting.
Wat is er uit de gesprekken gekomen met de bioscoop (reclame)exploitanten en de STIVA (Stichting Verantwoord Alcoholgebruik), de koepel van de alcoholindustrie die toezicht houdt op de zelfregulering inzake alcoholreclame over de handhaving van de alcoholreclame code?
Op 9 september is er ambtelijk overleg geweest met het bestuur van STIVA. Daaruit bleek dat bij hen nadrukkelijk de wens leeft om alcoholreclame volgens de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken uit te voeren. Indien dit niet het geval is, zijn zij bereid om te bekijken hoe operationele zaken kunnen worden aangepast. Zij zullen hiertoe contact opnemen met exploitanten van bioscoopreclame om te bekijken welke technische belemmeringen kunnen worden weggenomen.
De nettobijdrage van Nederland aan de Europese Unie |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de nettobetalingpositie van Nederland aan de Europese Unie (EU), volgens de meest recente cijfers van de Europese Commissie, zeer hoog is in verhouding tot die van andere lidstaten met een vergelijkbaar welvaartsniveau en daarom omlaag moet?1 Indien nee, waarom niet?
Nederland behoort in 2009 volgens de definitie die de Europese Commissie gebruikt tot de drie grootste nettobetalers, gemeten als percentage van het Bruto Nationaal Inkomen. België is volgens die cijfers de grootste nettobetaler (0,43%), Nederland en Denemarken dragen netto 0,36% van hun BNI af. Daarna volgen Duitsland (0,33%) en Luxemburg (0,32%). In deze cijfers is de Nederlandse korting van € 1,153 miljard in 2009 meegenomen.
Het kabinet pleit ervoor dat in de EU de sterkste lidstaten de zwaarste lasten dragen (verticale billijkheid) en dat lidstaten met relatief dezelfde welvaart hetzelfde afdragen aan de EU (horizontale billijkheid). De jaarlijkse afdrachtenkorting voor Nederland (circa € 1 miljard per jaar voor de periode 2007–2013) zorgt ervoor dat de Nederlandse nettobijdrage beter aansluit bij die van vergelijkbare lidstaten.
Is het waar dat Nederland de grootste nettobetaler is indien ook de invoerrechten die Nederland afdraagt en de inkomsten die België door de aanwezigheid van EU-instellingen ontvangt, worden meegenomen?
Ja, volgens deze zogenoemde boekhoudkundige definitie is Nederland de grootste nettobetaler gemeten als percentage van het BNI. In absolute bedragen is Duitsland de grootste nettobetaler.
Indien ja, deelt u de mening dat dit een reëlere berekening van de betalingspositie van lidstaten is en dat deze de basis moet zijn voor de discussie over de toekomstige EU-afdrachten? Indien ja, bent u bereid daar bij de Commissie op aan te dringen? Indien nee, waarom niet?
Is het waar dat ook de Europese Commissie heeft aangegeven lidstaten zoals Nederland, met een buitensporig hoge nettobetalingpositie, te willen compenseren met een lagere bijdrage?2
Op 28 september jl. heeft commissaris Lewandowski bij de perspresentatie van de cijfers over 2009 desgevraagd aangeven dat voorkomen moet worden dat de nettoposities van Nederland en andere grote nettobetalers na 2013 verslechteren. Hij gaf daarbij aan dat er meerdere instrumenten zijn om dat te bereiken. Concrete voorstellen heeft de Commissie niet gepresenteerd. Deze worden later verwacht.
Indien ja, deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer een lagere bijdrage van lidstaten zou worden gecompenseerd door meer «eigen inkomsten» voor de Europese Unie, zoals diverse Europese belastingen? Indien nee, waarom niet?
De invoering van een Europese belasting is voor Nederland geen optie. Het kabinet pleit voor het gebruik van het BNI-middel als enige financieringsbron voor de Europese begroting. Afdrachten enkel op basis van welvaart zijn volgens Nederland het meest rechtvaardig, transparant en eenvoudig uitvoerbaar.
Bekladding op en brandstichting bij moskeeën |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat onlangs brand is gesticht bij een moskee in Groningen?1
Ja.
Bent u bekend met de volgende reeks vergelijkbare incidenten: 23 september 2001 Brandstichting moskee Gorinchem; 10 juni 2001 Brandstichting moskee Apeldoorn; 21 mei 2003 Brandstichting moskee Vianen; 17 juni 2003 Brandstichting islamitische school Eindhoven; 5 april 2004 Brandstichting moskee Panningen; 2 november 2004 – 13 maart 2005 135 moskeeën en 29 islamitische scholen doelwit van bedreiging, bekladding, vernieling en brandstichting; 26 maart 2005 Brandstichting Bedir-school Uden; 26 maart 2005 Brandstichting moskee Oldenzaal, 15 juni 2005 Brandstichting moskee Rotterdam; 10 juni 2006 Brandstichting moskee Vlaardingen, 15 december 2006 Brandstichting moskee Maastricht, 24 maart 2007 Brandstichting moskee Huizen; 20 oktober 2007 Brandstichting moskee Leeuwarden, 13 juli 2007 Moskeeën Haarlem beklad met leuzen «fuck Allah», «Allah moet dood», 21 juli 2007 Molotovcocktails moskee Haarlem, Wintermaanden 2007/08 bekladding, ingegooide ruiten, brandbommen, moskee Zeist; 19 maart 2008 Molotovcocktail moskee Huizen; 8 mei 2009 Molotovcocktail moskee Zoetermeer, 14 februari 2009 steen door ruit tijdens ochtendgebed, moskee Drachten; 27 juni 2009 Turks verenigingsgebouw en moskee beklad met leuzen «Sieg Heil» en «Geert Wilders»; 2 augustus 2009 varkenskop moskee Ede en 19 november 2009 Molotovcocktail moskee Zoetermeer?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze niet-limitatieve opsomming getuigt van een structureel probleem of ziet u dit als een reeks incidenten?
Dergelijke incidenten bij moskeeën of andere gebedshuizen kunnen niet getolereerd worden. Ieder incident bij een gebedshuis zorgt ervoor dat mensen geraakt worden in hun geloofsbeleving.
Ik beschik niet over aanwijzingen dat er sprake is van een verband tussen de verschillende incidenten, noch dat er sprake is van gecoördineerde acties. Ook is niet bij alle incidenten duidelijk wat het motief is.
Het criminaliteitsbeeld discriminatie van politie, Poldis 2009, dat u in september 2010 heeft ontvangen laat geen stijging zien van het aantal discriminatie-incidenten bij moskeeën (16 incidenten in 2009 tegenover 32 in 2008). Het KLPD bevestigt het beeld dat uit Poldis 2009 naar voren komt. Over de eerste helft van 2010 zijn bij de Dienst IPOL van het KLPD vijf incidenten bij moskeeën, drie incidenten bij synagogen en één incident bij een kerk bekend.
Hoe heeft u gereageerd en gehandeld in het verleden als dergelijke incidenten zich voordeden?
Dergelijke incidenten krijgen uiteraard de aandacht van politie en Openbaar Ministerie en worden op regionaal niveau onderzocht. Het is daarbij belangrijk dat slachtoffers altijd aangifte doen. Dat kan op reguliere wijze. Een (eventueel anonieme) melding of verzoek tot aangifte kan ook heel laagdrempelig via de site www.hatecrimes.nl.
Door het lokaal bevoegd gezag wordt een afweging gemaakt of aanvullende beveiligingsmaatregelen nodig zijn en zo ja, welk niveau van maatregelen passend is. Het Nationaal Informatieknooppunt van het KLPD verzorgt de landelijke informatiecoördinatie rondom deze incidenten zodat er een landelijk beeld is van de incidenten en verbanden tussen incidenten tijdig kunnen worden onderkend.
Bent u bereid meer aandacht in preventieve en repressieve zin te schenken aan anti-islamitisch geweld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Tegen anti-islamitisch geweld wordt steeds stevig opgetreden, net als tegen elke andere vorm van geweld. De opsporing en eventuele vervolging van anti-islamitisch geweld is een verantwoordelijkheid van de regionale politiekorpsen en de betrokken parketten.
Vanuit het Rijk wordt ingezet op preventie van iedere vorm van geweld en discriminatie. Zo is er in het onderwijsprogramma via de kerndoelen verplichte aandacht voor mensenrechten en/of kennis van en respect voor verschillende opvattingen en levenswijzen.
Daarnaast zijn er meer specifieke preventieve maatregelen zoals in het lopende Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 en in september 2010 heeft u het actieprogramma bestrijding van discriminatie ontvangen met daarin een samenhangend pakket aan maatregelen. Verder onderhoudt het kabinet contact met verschillende minderhedenorganisaties. Daarbij onderhandelt het kabinet constant met de verschillende minderhedenoganisaties. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.