De effectiviteit van coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Eerste prikken tegen corona beschermen nauwelijks meer»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Kunt u uitleggen waarom de vaccineffectiviteit van de eerste twee prikken vrijwel geheel is afgenomen? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
De vaccineffectiviteit tegen ziekenhuisopname wordt door het RIVM berekend door het risico op ziekenhuisopname bij ongevaccineerde mensen te vergelijken met dat bij gevaccineerde mensen. De gegevens hierover komen uit de ziekenhuisregistratie van de Nationale Intensive Care Evaluatie (NICE), aangevuld met gegevens uit het COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem (CIMS). Deze systemen bevatten geen gegevens over het aantal mensen dat al eerder COVID-19 heeft gehad en daardoor immuniteit heeft opgebouwd. In de afgelopen twee jaar zijn de meeste mensen inmiddels wel één of meerdere keren besmet geraakt. Verschillen in risico’s op ziekenhuisopname tussen gevaccineerde mensen en ongevaccineerde mensen zijn daarom niet meer alleen te wijten aan effecten van de vaccinatie, maar ook aan effecten van infecties.
Ook speelt mee dat mensen die door onderliggende aandoeningen (zoals diabetes, COPD of overgewicht) of medicijngebruik meer risico lopen om ernstig ziek te worden door COVID-19, zich relatief vaker hebben laten vaccineren dan mensen zonder dit soort risicofactoren. De groep ongevaccineerde mensen kan dus gemiddeld gezonder zijn dan de groep gevaccineerde mensen. Omdat het RIVM niet beschikt over gegevens over onderliggende aandoeningen, kan de vaccineffectiviteit hier niet op worden gecorrigeerd.
Vaccinatie is wel degelijk effectief in het voorkomen van ziekenhuisopname door COVID-19. Internationaal onderzoek laat namelijk een lagere kans op ziekenhuisopname door COVID-19 zien voor mensen met een afgeronde basisserie, wanneer dit wordt vergeleken met ongevaccineerde mensen. Het gaat bijvoorbeeld om onderzoek uit landen als het Verenigd Koninkrijk. Wel is het zo dat de bescherming van de basisserie tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 na verloop van tijd enigszins afneemt, met name bij mensen met een immuunsysteem dat minder goed werkt. Om deze bescherming op peil te houden is het daarom van belang dat mensen de herhaalprikken halen waar ze voor in aanmerking komen.
Heeft de afgenomen vaccineffectiviteit te maken met het feit dat het coronavirus een muterend virus is en vaccineren tegen een respiratoir, muterend virus eigenlijk zinloos is omdat je het niet kunt elimineren?
Vaccineren is zinvol omdat hiermee kan worden voorkomen dat mensen (ernstig) ziek worden door COVID-19. De nu beschikbare COVID-19-vaccins zijn ook bij de nu dominante variant(en) effectief in het voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19. Op die manier dragen COVID-19-vaccins in grote mate bij aan de volksgezondheid. Het is daarom nog steeds van belang dat alle mensen de prikken halen waar ze voor in aanmerking komen.
Dat virussen muteren is overigens een natuurlijk fenomeen. Hoe meer een virus circuleert, hoe groter de kans dat er mutaties optreden.
Bent u het, achteraf bezien, eens met de vele medici en wetenschappers die al vanaf het begin van de coronacrisis aangaven dat vaccineren dit virus niet zal doen verdwijnen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Zie antwoord vraag 3.
Betekent dit dat u de bevolking jaarlijks, of misschien zelf meerdere keren per jaar, gaat oproepen om een coronavaccin te nemen? Zo ja, waarom?
Het is op dit moment niet te voorspellen of het nodig is de bevolking jaarlijks of meerdere keren per jaar op te roepen voor een vaccinatie. Dit hangt af van verschillende factoren, waaronder de infectiedruk, de dominante variant en de effectiviteit van de vaccins. Het responsteam van het RIVM houdt deze factoren nauwlettend in de gaten en vraagt wanneer deze factoren hiertoe aanleiding geven het OMT-V te adviseren over de noodzaak voor revaccinatie.
Wat voor consequenties heeft dit voor het leven van mensen die ervoor kiezen geen vaccin te nemen? Worden zij meerdere keren per jaar geweerd uit het openbare leven?
Op dit moment gelden er geen beperkende maatregelen. In de praktijk betekent dit dat het coronatoegangsbewijs (CTB) op dit moment niet wordt ingezet. In de periode dat het CTB wel nog werd ingezet, hadden mensen die ervoor kiezen zich niet te laten vaccineren altijd de mogelijkheid om met een negatieve testuitslag toegang te krijgen tot locaties waar het hebben van een geldig CTB verplicht was.
Betekent dit daarnaast dat gevaccineerde mensen zich vrij door de openbare ruimte mogen bewegen, terwijl zij, zoals wij inmiddels weten, het virus wel kunnen verspreiden en daarmee dus zorgen voor een grotere en snellere verspreiding dan ongevaccineerden?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 6. De beschikbare COVID-19-vaccins beschermen nog steeds erg goed tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname door COVID-19. Het is dus nog steeds erg belangrijk dat alle mensen de prikken halen waar ze voor in aanmerking komen. Zo houden we de zorg toegankelijk en de maatschappij open.
Weet u wat de potentiële gevolgen en bijwerkingen zijn van mensen jaarlijks vaccineren met een nieuw, experimenteel vaccin? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, vindt u het dan niet verstandig te wachten met op structurele schaal vaccineren tot de potentiële bijwerkingen en lange termijn effecten daarvan in kaart gebracht zijn?
De COVID-19-vaccins die in Nederland gebruikt worden zijn geen experimentele vaccins. De vaccins zijn op dit moment voorwaardelijk toegelaten tot de markt. Zoals ik op 1 april jl. ook heb benoemd in reactie op vragen van het lid Van Meijeren (FvD)2, wordt een voorwaardelijke handelsvergunning pas afgegeven wanneer het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) de balans van werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit van een geneesmiddel positief heeft beoordeeld. Ook moet de fabrikant regelmatig aanvullende informatie aanleveren, waaronder bevindingen over langetermijneffectiviteit.
De kans dat er op langere termijn bijwerkingen optreden is zeer klein. Dit heb ik ook al aangegeven in reactie op de schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren3. Meestal treden bijwerkingen binnen één of enkele dagen na vaccinatie op en gaan vanzelf weer over. Dit komt door de manier waarop vaccins werken: het vaccin zorgt ervoor dat het lichaam antistoffen tegen het virus aanmaakt, waarna het vaccin zelf door het lichaam wordt afgebroken. Bijwerkingen die na enkele weken nog optreden zijn zeer zeldzaam.
Wereldwijd zijn inmiddels ruim 12 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend. De eerste vaccinaties zijn daarbij al ruim 1,5 jaar geleden gegeven. Er zijn geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Hier is brede wetenschappelijke consensus over.
Gaat u gelijklopend aan het herhaaldelijk vaccineren onderzoek doen naar de eventuele medische gevolgen die dat heeft? Zo nee, waarom niet?
Er wordt al onderzoek gedaan naar de effecten van de vaccins op korte en op langere termijn, door verschillende onafhankelijke organisaties in binnen- en buitenland. De bijwerkingen zijn te vinden in de bijsluiters van de vaccins en te vinden op de websites van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en het bijwerkingencentrum Lareb.
Meldingen van mogelijke bijwerkingen worden gemonitord door Lareb. Het doel van het monitoren van meldingen is het opsporen van mogelijk nog niet bekende bijwerkingen. De bevindingen van Lareb worden met het CBG gedeeld. Het CBG beoordeelt of het gaat om een nieuwe bijwerking en neemt maatregelen wanneer noodzakelijk. Ook zorgt het CBG ervoor dat de bevindingen internationaal worden gedeeld. De bevindingen worden gedeeld met de EudraVigilance-databank van het EMA en vanuit daar met VigiBase, de databank van de WHO. Deze databanken maken het mogelijk om informatie over mogelijke bijwerkingen internationaal uit te wisselen.
Betekent de zeer beperkte effectiviteit van de vaccins ook dat we nu jaarlijks beperkende maatregelen kunnen verwachten, zoals bijvoorbeeld schoolsluitingen en mondkapjesverplichtingen, aangezien het virus zich zal blijven verspreiden?
Het verdere verloop van het virus is onzeker. Voor de scenario’s over het verdere verloop van het virus verwijs ik naar de scenario’s van de WRR en het KNAW4. De effectiviteit van de vaccins is van verschillende factoren afhankelijk, onder andere de infectiedruk en de dominante variant.
De huidige virusvariant kan weer opleven als de immuniteit afneemt. De immuniteit neemt af naarmate de vaccinatie of besmetting langer geleden is. Een voorbeeld van een dergelijke opleving hebben we recent gezien met de zomergolf. Tijdens deze golf was het echter niet noodzakelijk om beperkende maatregelen in te voeren en het RIVM meldt dat deze zomergolf inmiddels lijkt te zijn gepasseerd.
Het is ook mogelijk dat een nieuwe virusvariant dominant wordt. Dit kan betekenen dat veel meer mensen besmet kunnen worden met het virus en/of veel meer mensen ernstig ziek kunnen worden door een infectie met het virus.
Het is niet uit te sluiten dat in een dergelijk scenario opnieuw maatregelen noodzakelijk zijn.
Het kabinet heeft in voorbereiding op de verschillende scenario’s, zoals uiteengezet door de WRR en KNAW, een lange termijnstrategie gepresenteerd. Onderdeel daarvan is dat het onderwijs onder op de stapel ligt bij het treffen van maatregelen. Er zal slechts sprake zijn van een (gedeeltelijke) sluiting van het onderwijs of de kinderopvang als we te maken krijgen met een virus(variant) waarbij scholieren, studenten en personeel in de scholen en onderwijsinstellingen direct gevaar lopen.
Betekent dit dat ook kinderen jaarlijks zullen worden opgeroepen voor een inenting tegen COVID-19? Zo ja, weet u wat hiervan de eventuele medische gevolgen en/of bijwerkingen zijn?
Net als bij volwassenen, is het op dit moment nog niet te voorspellen of het noodzakelijk is kinderen jaarlijks te vaccineren tegen COVID-19. Het antwoord op vraag 5 geldt ook voor het vaccineren van kinderen.
Bent u zich ervan bewust dat de steeds verder oplopende gevallen van vaccinatieschade, bijvoorbeeld veroorzaakt door myocarditis en pericarditis, zich veelal voordoen na het ontvangen van herhaalprikken/boosters? Zo ja, vindt u het dan verstandig om mensen herhaaldelijk te blijven vaccineren?
De kans dat myocarditis of pericarditis na vaccinatie optreedt is zeer klein. De belangrijkste oorzaken voor myocarditis en pericarditis zijn infecties, zoals een eerder doorgemaakte verkoudheid of griep en auto-immuunaandoeningen. Ook de ziekte COVID-19 kan myocarditis of pericarditis veroorzaken. Bijwerkingencentrum Lareb geeft aan dat uit onderzoek blijkt dat het risico op myocarditis na een COVID-19-infectie achttien keer groter is dan na een COVID-19-vaccinatie. Voor pericarditis is dit risico vijf keer groter.5 De door Lareb ontvangen meldingen geven geen aanwijzingen dat pericarditis of myocarditis vaker voorkomt na de boostervaccinaties dan na de eerdere vaccinaties. Overigens gaan de klachten die worden veroorzaakt door myocarditis en pericarditis meestal vanzelf over. Ook zijn ze met medicijnen goed te behandelen.
Betekent dit dat niemand ooit «volledig gevaccineerd» zal zijn tegen COVID-19, aangezien de vaccins maar zeer beperkte tijd effect hebben?
We weten inmiddels dat de bescherming van de COVID-19-vaccins na verloop van tijd afneemt en dat het voor bepaalde groepen nodig kan zijn om een extra dosis te krijgen, zodat de bescherming tegen ernstig ziek worden en ziekenhuisopname weer op peil gebracht wordt. Het is op dit moment niet uit te sluiten dat daar in de toekomst meer vaccinaties bij komen. De term «volledig gevaccineerd» geeft daarom nu aan of iemand alle vaccinaties heeft gehad waar diegene op dat moment voor in aanmerking komt.
Weet u ook hoeveel effectiviteit de vaccins hebben na elf maanden, tien maanden, negen maanden, etc., aangezien het belangrijk is te weten hoe snel en hoeveel de vaccin effectiviteit precies afneemt in welk tijdsbestek? Zo nee, waarom weet u dat niet en kunt u daar onderzoek naar doen?
Het RIVM houdt de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen en de effectiviteit van de vaccins op populatieniveau voortdurend in de gaten, op basis van eigen onderzoek en internationale literatuur, en informeert mij daar elke vier weken over. De effectiviteit van de vaccins is van verschillende factoren afhankelijk, waaronder de infectiedruk en de dominante variant. Dit is waarom de vaccineffectiviteit van tijd tot tijd kan verschillen. Ik hecht daarom grote waarde aan de monitoring van de incidentie van ziekenhuisopnames bij gevaccineerde en ongevaccineerde mensen door het RIVM.
Kunt u reflecteren op het feit dat vaccinatie volgens het kabinet «de enige uitweg» uit de coronacrisis was, terwijl dat nu geheel niet zo blijkt te zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Het is belangrijk dat zoveel mogelijk mensen zich laten vaccineren, zodat minder mensen ernstig ziek worden door COVID-19 en het virus zich minder makkelijk kan verspreiden. Om burgers in staat te stellen een weloverwogen keuze te maken om zich wel of niet te laten vaccineren, is actief en op grote schaal over vaccinatie gecommuniceerd. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt.
Kunt u reflecteren op de manier waarop gecommuniceerd is naar de burgers aangaande de coronavaccins? Deelt u de mening dat het kabinet de burger misleidende informatie heeft gegeven over de werking van de vaccins en hen daarmee op oneigenlijke gronden heeft bewogen zich te laten vaccineren?
Zie antwoord vraag 15.
Wat vindt u van de manier waarop is omgegaan met mensen die ervoor kozen zich niet te laten vaccineren? Staat u nog steeds achter de framing van de «pandemie van de ongevaccineerden» en de stigmatisering en maatschappelijke polarisatie die dat heeft opgeleverd? Zo ja, waarom? Kunt u een gedetailleerde verklaring geven?
Het halen van een vaccinatie blijft een vrije keuze. Stigmatisering van bepaalde groepen en maatschappelijke polarisatie passen daar niet bij. Dat laat onverlet dat je niet laten vaccineren nadelige effecten kan hebben voor anderen. Vaccinatie doe je voor jezelf maar ook voor een ander. Ook dat is iets om bij stil te staan.
Deelt u de mening dat het effectiever is op de zorgcapaciteit in Nederland structureel op te schalen, in plaats van te blijven prikken met een vaccin waarvan de effectiviteit snel afneemt?
De vaccins zorgen er, zoals ik in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen al heb toegelicht, nog steeds voor dat mensen minder ernstig ziek worden door COVID-19. De kans dat zij door een infectie in het ziekenhuis opgenomen moeten worden is daardoor een stuk kleiner. Het is daarom nog steeds van belang dat mensen die in aanmerking komen voor een vaccinatie deze ook halen. Zo blijft de zorg beschikbaar voor mensen die dit om een andere reden dan COVID-19 nodig hebben.
Ten behoeve van de zorgcapaciteit van ziekenhuizen bracht het expertteam «COVID-zorg in ziekenhuizen» (hierna: expertteam) in kaart wat nodig is om de ziekenhuiszorg goed voorbereid te laten zijn op een eventuele nieuwe COVID-19-golf in het najaar van 2022. Het expertteam heeft onder meer geadviseerd de bestaande personele capaciteit effectiever in te zetten door met meer flexibiliteit in te spelen op een eventuele oplopende zorgvraag. Het kabinet nam onder meer dit advies over en is hierover in gesprek met ziekenhuizen. Voor een gedetailleerde reactie op het advies van het expertteam verwijs ik u naar de Kamerbrief van 13 juni jl.6
Wat gaat de aanhoudende vaccinatiestrategie Nederland kosten en waar gaat het geld daarvoor vandaan gehaald worden?
Voor het jaar 2022 heb ik in mijn begroting rekening gehouden met de uitvoering van meerdere vaccinatierondes, namelijk de eerste boostercampagne in de winter, een herhaalprik voor ouderen en kwetsbaren in het voorjaar en een herhaalprik voor de gehele bevolking in het najaar. Ook voor het jaar 2023 heb ik een budget geraamd voor de COVID-19-vaccinatiestrategie. Hier heb ik de Kamer met de 6e incidentele suppletoire begroting over geïnformeerd7. De hiervoor benodigde middelen komen ten laste van het generale Rijksbrede beeld. Er wordt nog bezien of en in welke vorm structurele inbedding in mijn begroting nodig wordt geacht.
Afhankelijk van de opkomst, kan het voorkomen dat de uitvoeringskosten van de eerdere vaccinatierondes en de najaarsronde anders zijn dan ik aanvankelijk heb geraamd. Indien dit zo is zal ik dit de Kamer, conform de normale begrotingssystematiek, zo spoedig mogelijk melden met een suppletoire begroting. Dit geldt ook voor wijzigingen in mijn begroting ten behoeve van eventuele toekomstige vaccinatierondes.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om in te zetten op preventie en eventueel vroegtijdige medicatie, dan op vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
Preventie is van groot belang. Het is nog steeds erg belangrijk dat iedereen zich aan de basisadviezen houdt. Zo proberen we te voorkomen dat mensen besmet raken met het coronavirus. Toch kan het gebeuren dat iemand wel besmet raakt. De vaccins zorgen er in dat geval voor dat mensen minder ziek worden. Vroegtijdige medicatie en verdere behandeling bij ziekte kunnen in aanvulling daarop het risico verlagen dat patiënten die besmet raken een ernstig verloop van de ziekte doormaken. Vaccinatie, preventie en behandeling zijn daarmee alle drie van groot belang in het voorkomen dat mensen ernstig ziek worden of overlijden door COVID-19.
Het oproepen tot gebruik vetorecht inzake EU-wanbeleid boeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe ellende dreigt voor boer: Brussel kijkt ook naar ons mestbeleid»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Brusselse dictaten de Nederlandse landbouw helemaal kapotmaken?
Nederland is een lidstaat van de Europese Unie (EU) en als zodanig gehouden uitvoering te geven aan Europese richtlijnen, die volgens de daarvoor binnen de in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie afgesproken procedures zijn aangenomen, waarin ook Nederland een stem heeft. Dat geldt ook voor de voor de Nederlandse landbouw van belang zijnde Nitraatrichtlijn, die tot doel heeft om de waterverontreiniging veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Voor de uitvoering van de Nitraatrichtlijn stelt Nederland opvolgende actieprogramma’s Nitraatrichtlijn vast, bij de totstandkoming waarvan het parlement altijd wordt betrokken. De in de actieprogramma’s opgenomen maatregelen worden grotendeels geïmplementeerd door wijzigingen van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Bent u het met ons eens dat u er primair bent voor het dienen van de Nederlandse belangen? Zo ja, heeft u de bereidheid om een Nederlands vetorecht uit te spreken tegen de stikstofeisen, prullemanderen van de plannen van PvdA-mastodont Frans Timmermans en het voor boeren onwerkbare mestbeleid? Graag een gedetailleerd antwoord.
De stikstofeisen en het mestbeleid volgen uit reeds bestaande richtlijnen, welke volgens de Europese wetgevingsprocedures tot stand zijn gekomen. Deze richtlijnen zijn bedoeld om ook de Nederlandse belangen, als onderdeel van de Europese Unie, op het gebied van milieu te dienen. Het is immers in ons belang om een gezonde natuur en goede waterkwaliteit te realiseren.
Bij de totstandkoming van Europese wet- en regelgeving behartigt de lidstaat Nederland haar belangen via de Raad. Het Europees Parlement en de Raad oefenen samen de wetgevingstaak van de Europese Unie uit. Lidstaten hebben hierin geen vetorecht.
Het Duitse evaluatierapport Corona en de datachaos bij het Robert Koch Instituut |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het evaluatierapport inzake het coronabeleid in Duitsland en de ontoereikende gegevensverzameling van het Robert Koch Instituut?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit evaluatierapport. De URL waarnaar wordt verwezen werkt inmiddels niet meer. Het rapport kan worden geraadpleegd via: https://www.bundesgesundheitsministerium.de/fileadmin/Dateien/3_Downloads/S/Sachverstaendigenausschuss/220630_Evaluationsbericht_IFSG_NEU.pdf
Kunt u reflecteren op het feit dat uit het Duitse evaluatierapport over het coronabeleid blijkt dat circa 2,5 miljoen Duitsers onder behandeling van een arts kwamen te staan als gevolg van bijwerkingen door een coronavaccinatie?
In het genoemde evaluatierapport staat nergens vermeld dat circa 2,5 miljoen Duitsers onder behandeling van een arts zouden zijn komen te staan als gevolg van bijwerkingen door COVID-19-vaccinatie. Wel wordt het cijfer 2.487.526 genoemd in een persbericht2 en een motie3 van de Bondsdagfractie van de partij Alternative für Deutschland (AfD). Op basis van dit cijfer, dat afkomstig is van de Kassenärztliche Bundesvereinigung (KBV), stelt AfD dat ernstige bijwerkingen na vaccinatie met een COVID-19-vaccin vele malen vaker zouden zijn voorgekomen dan door het Paul-Ehrlich-Institut is geregistreerd.
Ondanks het feit dat het genoemde cijfer niet in het evaluatierapport voorkomt, wil ik toch kort ingaan op de bewering die in de vraag wordt gedaan. Ik vind het namelijk van belang dat burgers kunnen beschikken over correcte informatie bij het maken van afwegingen over hun eigen gezondheid.
Naar aanleiding van uw vraag is door het Ministerie van VWS bij de KBV nagevraagd of de bewering dat circa 2,5 miljoen Duitsers onder behandeling van een arts zouden zijn komen te staan als gevolg van bijwerkingen door COVID-19-vaccinatie juist is. De KBV heeft in reactie op dit verzoek laten weten dat het hier gaat om een misvatting, waar zij in de scherpst mogelijke bewoordingen afstand van neemt. Volgens de KBV waren er in 2021 ongeveer 2,5 miljoen patiënten met vaccinatiebijwerkingen die door een fondsdokter (Vertragsarzt) zijn gezien. Hoewel dit aantal op het eerste gezicht hoog lijkt, is dit geenszins onverwacht of zorgwekkend te noemen. De bijwerkingen die door fondsdoktoren zijn geregistreerd bestaan namelijk voor het grootste deel uit veelvoorkomende en overwegend milde postvaccinale verschijnselen, zoals roodheid en pijn op de injectieplaats. Voor deze veelvoorkomende postvaccinale verschijnselen geldt in Duitsland geen meldplicht en derhalve zijn deze niet door het Paul-Ehrlich-Institut geregistreerd. Daarnaast is de bewering dat alle 2,5 miljoen patiënten vanwege bijwerkingen door een arts zijn gezien niet uit de cijfers af te leiden. Het is aannemelijk dat er ook patiënten tussen zitten die vanwege andere klachten, zoals een chronische onderliggende ziekte, door een arts zijn gezien en dat bijkomstige postvaccinale klachten daarbij ook in het medisch dossier zijn geregistreerd. Tot slot dient het cijfer 2,5 miljoen in perspectief te worden geplaatst: in Duitsland zijn in 2021 rond de 154 miljoen coronaprikken gezet.
Kort samengevat geeft de bewering van AfD dus een vertekend beeld. Ik zie op basis van deze informatie dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de in Nederland ingezette COVID-19-vaccins. Volledigheidshalve heb ik de verklaring van de KBV (in het Duits) als bijlage aan deze beantwoording toegevoegd.
Is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de hoogte van de wijdverspreide vaccinatieschade in Duitsland? Zo ja, is het kabinet daarover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2. In Duitsland is geen sprake van een zeer hoge incidentie van ernstige bijwerkingen na vaccinatie met een door het EMA goedgekeurd COVID-19-vaccin.
Is er in Nederland duidelijkheid over hoeveel mensen als gevolg van een coronavaccinatie medische hulp hebben gezocht?
Zoals ik in reactie op uw motie van 24 mei jl.4 in de Verzamelbrief van 4 juli jl.5 ook heb toegelicht, zijn zorgverleners volgens de Geneesmiddelenwet (artikel 78:3) verplicht om bij Lareb melding te maken van ernstige vermoedelijke bijwerkingen. Van de 220.000 meldingen van vermoedelijke bijwerkingen werden er ongeveer 7.500 meldingen door zorgverleners gemaakt. Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat niet alle gemelde vermoedens ook daadwerkelijk bijwerkingen van COVID-19-vaccinatie zijn.
Is het mogelijk dat de onverklaarbare oversterfte van de afgelopen maanden veroorzaakt wordt door gevolgen van de coronavaccinaties, die onder de radar zijn gebleven, en/of het gevolg zijn van bijwerkingen en/of het versnellen van (chronische) aandoeningen? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide verklaring geven?
Er zijn op dit moment nog geen gegevens beschikbaar over de doodsoorzaken van de afgelopen maanden. In het recent gepubliceerde rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het RIVM6 is wel onderzoek gedaan naar de oorzaken en redenen van oversterfte in 2020 en 2021 in Nederland. De oversterfte van de afgelopen maanden viel, net als de eerdere drie periodes van oversterfte beschreven in het rapport, samen met een periode van hoge infectiedruk van COVID-19. Dit is bijvoorbeeld af te leiden uit rioolwatersurveillance en de aantallen ziekenhuisopnames door COVID-19. Het onderzoek liet zien dat het risico op overlijden aan COVID-19 veel kleiner was na vaccinatie. De geschatte vaccineffectiviteit tegen overlijden aan COVID-19 was hoger dan 90% in de eerste twee maanden na afronden van de basisserie. Dit betekent dat de kans om te overlijden aan COVID-19 meer dan 90% kleiner was voor gevaccineerde personen dan voor ongevaccineerde personen.
Daarnaast zijn er op basis van de analyses in het rapport van het CBS en RIVM ook geen aanwijzingen dat er in de Nederlandse bevolking een verhoogde kans op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 bestaat in de eerste twee maanden volgend op COVID-19-vaccinatie. Het onderzoek toont een verlaagd risico op overlijden aan andere doodsoorzaken dan COVID-19 in de acht weken na ontvangst van een vaccindosis, ten opzichte van het risico op overlijden zonder deze vaccindosis. Ook laat het rapport zien dat de sterftekans lager is in de gevaccineerde populatie dan in de ongevaccineerde populatie. De resultaten geven hiermee geen aanwijzing dat op populatieniveau het risico op overlijden na een eerste, tweede of boosterdosis COVID-19-vaccin verhoogd was.
Tot slot zijn er geen aanwijzingen dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen geven die zouden moeten leiden tot een andere afweging met betrekking tot de inzet van vaccins. Meldingen van bijwerkingen worden zorgvuldig geanalyseerd en gemonitord door onder andere Lareb, het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Het overgrote deel van de meldingen van bijwerkingen betreft niet-ernstige en bekende bijwerkingen na vaccinatie die kortdurend van aard zijn. Wereldwijd zijn inmiddels ruim 12 miljard doses van de COVID-19-vaccins toegediend waarvan de eerste
vaccinaties al ruim 1,5 jaar geleden gegeven zijn. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de voordelen van vaccinatie tegen COVID-19 opwegen tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Is het mogelijk dat de coronavaccins de afweer van (kwetsbare en oude) mensen dusdanig verzwakt/aantast dat zij vatbaarder zijn voor allerhande aandoeningen en/of eerder bezwijken aan (chronische) aandoeningen? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Het immuunsysteem werkt heel specifiek gericht op delen van bacteriën of virussen die in een vaccin zitten. Een prik tegen polio beschermt bijvoorbeeld niet tegen mazelen. Daarom is het niet te verwachten dat er effecten optreden buiten de ziekte waartegen het vaccin gericht is. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat er bij COVID-19-vaccins effecten optreden die verder gaan dan bescherming tegen COVID-19. Het is wel bekend dat de COVID-19-vaccins korte termijn bijwerkingen kunnen hebben, zoals koorts en roodheid op de injectieplaats. Er is geen bewijs dat dit leidt tot serieuze gezondheidsproblemen bij kwetsbare of oudere mensen. Ook is in het eerdergenoemde onderzoek van het CBS en RIVM geen verhoogde sterfte gezien na vaccinatie. Er werd juist gezien dat de kans op overlijden aan COVID-19 in de eerste twee maanden na afronding van de basisserie bij alle gevaccineerde leeftijdsgroepen ruim 90% kleiner is in vergelijking tot ongevaccineerde personen7.
Kan worden geconcludeerd dat het aantal mensen dat in Nederland schade heeft ondervonden van de coronavaccinaties vele male groter is dan wij nu in beeld hebben, gezien het feit dat slechts een heel klein deel van bijwerkingen van vaccinaties wordt gemeld bij het Lareb? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide uitleg geven?
Nee, deze conclusie kan niet worden getrokken. Via verschillende kanalen, zoals de website van de rijksoverheid, het RIVM en bijvoorbeeld Thuisarts.nl, zijn mensen geattendeerd op de mogelijkheid eventuele bijwerkingen na vaccinatie te melden bij Lareb. Dit is ook onder de aandacht gebracht via posters en flyers bij de vaccinatielocaties. Zorgverleners bij wie patiënten met mogelijke bijwerkingen zich melden, zijn tevens goed op de hoogte van de mogelijkheid om een melding bij Lareb te doen. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht, zijn zorgverleners wettelijk verplicht melding te maken van ernstige bijwerking. Met een meldgraad van zo’n 6 meldingen per 1000 vaccins is Nederland volgens Lareb internationaal koploper als het gaat om het melden van mogelijke bijwerkingen van COVID-19-vaccins.
In het licht van de informatie over vaccinatieschade in Duitsland, vindt u het dan nog steeds verantwoord de deze week aangekondigde nieuwe vaccinatiecampagne voor kwetsbare mensen doorgang te laten vinden? Zo ja, waarom? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
In mijn Kamerbrief van 29 juli jl.8 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd dat op basis van een advies van het expertteam COVID-19-vaccinaties (OMT-V) een nieuwe vaccinatieronde zal plaatsvinden in het najaar. Lareb heeft de meldingen die zijn gedaan uitvoerig onderzocht. Zo blijkt uit het vragenlijstonderzoek dat Lareb heeft uitgevoerd9 dat veel mensen milde, kortdurende bijwerkingen ervaren na een COVID-19-vaccinatie. Het gaat om bekende, niet-ernstige bijwerkingen, zoals hoofdpijn, spierpijn, rillingen en koorts. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de voordelen van vaccinatie tegen COVID-19 opwegen tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek op het Duitse coronabeleid, welke onder andere melding maakt van wetenschappelijk niet gefundeerde maatregelen, censuur en het ontbreken van gedegen gegevensverzameling?
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Hoe verhoudt zich dit tot het Nederlandse coronabeleid, aangezien dit vergelijkbaar was? Kunt u reflecteren op de bevindingen uit het Duitse evaluatierapport?
Ik deel de opvatting niet dat het Nederlandse en het Duitse COVID-19-beleid vergelijkbaar waren. Het beleid dat in Nederland is gevoerd is toegesneden op de eigen lokale context, net zoals dat in Duitsland is gedaan. In Nederland evalueert de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) het COVID-19-beleid. Op 16 februari jl.10
heeft de OvV het rapport «Aanpak Coronacrisis, Deel 1: tot september 2020» aan het kabinet aangeboden. Op 1 april jl.11 is de kabinetsreactie op dit rapport naar de Kamer verstuurd.
Kunt u reflecteren op het feit dat volgens dit rapport vele maatregelen zoals het verplichten van mondkapjes, lockdowns, de inzet coronatoegangsbewijzen, etc. ongefundeerd en weinig tot niet effectief zijn gebleken?
Voor de Nederlandse situatie geldt dat maatregelen altijd in samenhang werden genomen. Daarom is de effectiviteit van een afzonderlijke maatregel niet te bepalen. Wat betreft de fundering van de maatregelen: het kabinet liet zich bij het nemen van maatregelen breed adviseren door het Outbreak Management Team (OMT), alsook door de Gedragsunit van het RIVM, de politie, communicatiewetenschappers en andere gezaghebbende instituties. Wat betreft de opmerkingen over de effectiviteit van de maatregelen, zoals in het rapport wordt opgemerkt: ook dat moet in de specifieke lokale context worden bezien. Gegevens van het ene land kunnen niet een-op-een geëxporteerd worden naar het andere land.
Hoe kijkt u terug op de Nederlandse communicatie vanuit de overheid naar de burger, nu het Duitse rapport blijkt dat de communicatie in Duitsland veelal top-down werd gevoerd en er weinig ruimte was voor dialoog met de burger? Kunt u een analyse over de Nederlandse communicatie geven?
Dialoog met (groepen) mensen is altijd een belangrijk onderdeel geweest van de corona-aanpak van het kabinet en de communicatie-inspanningen die daarbij hoorden en horen. Zo is voortdurend contact met organisaties die in de haarvaten van de maatschappij zitten, partijen die dicht bij de verschillende doelgroepen staan. Denk hierbij onder andere aan vertegenwoordigers van jongeren, ouderen, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een kwetsbare gezondheid, anderstaligen en laaggeletterden. Met deze partijen bespreken we wat de signalen en behoeften zijn, daarop spelen we in. Deze partijen verspreiden ook de materialen die we vanuit het Ministerie van VWS maken om de doelgroepen zo goed mogelijk te informeren. Daarnaast werden en worden de effecten van alle publiekscommunicatie gemeten zodat we goed kunnen inspelen op de ontvanger van de informatie. Dit draagt bij aan een effectieve communicatie waarbij het belang van de burger centraal staat.
Wat vindt u van de conclusie dat de gegevensverzameling van het Robert Koch Instituut ernstig incompleet is, waardoor het beleid en de maatregelen niet zorgvuldig getoetst geëvalueerd kunnen worden? Geldt dit ook voor Nederland?
Als Minister van VWS ben ik verantwoordelijk voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie en de verzameling van daaraan gerelateerde gegevens in Nederland. De conclusies uit het rapport hebben geen betrekking op de Nederlandse situatie.
Wat vindt u ervan dat ook de data die is gebruikt voor het onlangs verschenen rapport van het RIVM en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de oversterfte niet compleet is en de brondata bovendien niet toegankelijk is gemaakt voor onafhankelijke wetenschappers?
Het CBS en RIVM hebben op mijn verzoek onderzoek gedaan op basis van de op dat moment voor hen beschikbare datasets, zoals de doodsoorzakengegevens, sterftecijfers, demografische gegevens, data over langdurig zorggebruik in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de vaccinatiestatus (CIMS). Het CBS en RIVM hebben in hun onderzoeksrapport12 helder uiteengezet wat de restricties zijn geweest binnen de gebruikte datasets en de daaraan verbonden consequenties voor de conclusies.
Naast de bovengenoemde gebruikte data hadden de onderzoekers bij het CBS en RIVM graag meer data willen gebruiken, zoals een actuelere doodsoorzakenregistratie, en koppelbare testdata. Dit is binnen de gestelde onderzoeksperiode niet mogelijk gebleken gezien de noodzakelijke zorgvuldigheid in de omgang met persoonsgegevens.
Mijn doelstelling is om in het verdiepende vervolgonderzoek naar oversterfte, dat wordt uitgevoerd in het kader van de beantwoording van motie 1617 van het lid Omtzigt13, zo veel mogelijk brondata beschikbaar te stellen voor onderzoek door wetenschappers die niet zijn gelieerd aan het CBS of RIVM. Hierover ben ik in gesprek met het RIVM en de GGD’en. Zorgvuldigheid in de wijze waarop het beschikbaar stellen van brondata gebeurt, vind ik van groot belang. Ik houd daarom te allen tijde rekening met de geldende wettelijke kaders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle data alsnog verzameld en openbaar gemaakt wordt en op welke termijn, zodat deze data getoetst kan worden?
Zoals ik reeds in de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen van het lid Omtzigt14 heb benoemd, werk ik op dit moment samen met onder meer het RIVM, de GGD’en en het CBS, om de data in de CBS-omgeving toegankelijk te maken voor onderzoek door onderzoekers die niet gelieerd zijn aan een van de zojuist genoemde instanties. Met het RIVM en de GGD’en verken ik wat er voor nodig is om data met betrekking tot vaccinatiestatus en doorgemaakte infecties via het CBS toegankelijk te maken voor onderzoekers die door de begeleidingscommissie van ZonMw worden geselecteerd in traject 3 van het oversterfteonderzoek. Op dit moment zijn diverse bronnen reeds beschikbaar bij het CBS15 waar onderzoekers onder strikte voorwaarden in de beveiligde CBS-onderzoeksomgeving onderzoek mee kunnen doen.
Welke conclusies verbindt u aan het Duitse evaluatierapport en welke gevolgen zal dit hebben voor het coronabeleid in Nederland? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Als Minister van VWS ben ik verantwoordelijk voor de bestrijding van de COVID-19-pandemie in Nederland. De conclusies van het evaluatierapport hebben betrekking op het Duitse COVID-19-beleid. Ik verbind hier geen gevolgen aan voor het Nederlandse COVID-19-beleid.
Onzorgvuldige uithuisplaatsingen kinderen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: onderzoek bij uithuisplaatsing kinderen gebeurt vaak onzorgvuldig»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat een uithuisplaatsing alleen ingezet mag worden als uiterste redmiddel bij problemen binnen een gezin?
Een uithuisplaatsing van een kind is een zeer ingrijpende gebeurtenis voor ouders, kind en professionals. Ik ben het ermee eens dat een uithuisplaatsing een laatste middel is, als er geen andere oplossingen meer zijn om ervoor te zorgen dat een kind veilig en gezond in het eigen gezin kan opgroeien.
Zo ja, kunt u dan verklaren waarom in veel gevallen niet eerst alle andere maatregelen die beschikbaar zijn, zijn aangewend, alvorens een kind uit huis te plaatsen?
Kinderen hebben het recht om gezond en veilig op te kunnen groeien. Het heeft de voorkeur als een kind opgroeit in het eigen gezin. Een jeugdprofessional kijkt dus altijd naar mogelijkheden om de problemen thuis te verminderen of op te lossen. Bijvoorbeeld door de inzet van intensieve behandeling thuis, of hulp vanuit het eigen netwerk en de familie. De richtlijn «Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming»2 geeft professionals hiervoor een duidelijk kader, waarin het voorkomen van uithuisplaatsingen een belangrijk onderdeel is. Dat laat onverlet dat er situaties denkbaar zijn waarbij het voor de veiligheid van de kinderen geboden is dat zij alsnog (vrijwillig of gedwongen) uit huis geplaatst worden.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland in vergelijking met andere landen veel vaker een kind uit huis laat plaatsen?
Nederland plaatst in vergelijking met andere Europese landen niet aanzienlijk meer kinderen uit huis.3 In vergelijking met andere West-Europese landen zit Nederland in de middenmoot. Mogelijke verklaringen voor verschillen tussen landen zijn niet onderzocht en mij dus ook niet bekend.
Is het mogelijk dat Nederland zo’n groot aantal uithuisplaatsingen kent omdat daar in ons land te snel op wordt overgegaan?
De stelling dat in Nederland een ongekend hoog aantal uithuisplaatsingen voorkomt, omdat daar te snel op wordt overgegaan, kan ik niet onderschrijven (zie antwoord op vraag 4). De bovengenoemde richtlijnen voor uithuisplaatsing geeft de jeugdprofessional een kader voor het nemen van dergelijke ingrijpende besluiten. Deze richtlijnen hebben de insteek dat een uithuisplaatsing van een kind zoveel als mogelijk voorkomen moet worden.
Daarmee is helaas nog niet gezegd dat het traject van uithuisplaatsingen altijd goed verloopt. Het onlangs uitgevoerde onderzoek naar de kwaliteit van het feitenonderzoek bij uithuisplaatsingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toont dit ook aan.4 Het werk is moeilijk en vraagt veel tijd, kennis, ervaring en competenties. De IGJ concludeert dat – ondanks de goede intenties van de betrokken partijen en jeugdprofessionals – er in de praktijk van het uithuisplaatsen verbeterslagen nodig zijn. Bijvoorbeeld op het gebied van de bejegening van en samenwerking met ouders en kinderen gedurende het gehele traject van hulp en bescherming, hun betrokkenheid bij de besluitvorming over belangrijke beslissingen zoals een uithuisplaatsing en de tijd en ruimte die een jeugdprofessional nodig heeft om tot een zorgvuldig besluit te kunnen komen. De conclusies en aanbevelingen van het IGJ-onderzoek zijn kritisch en vragen om een plan van aanpak. Zoals aangegeven in onze brief over het IGJ-onderzoek van 27 juni 2022, zullen de Minister voor Rechtsbescherming en ik dit gezamenlijk oppakken en in het najaar van 2022 aan uw Kamer terugkoppelen.5
Heeft u een verklaring voor het snelle overgaan tot een uithuisplaatsing? Is dat gebrek aan expertise bij de hulpverleners, te weinig tijd voor gedegen onderzoek door te hoge werkdruk, gemakzucht, of iets anders? Graag een gedetailleerde analyse.
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt ouders vaak informatie over hun eigen casus en onderbouwing voor beslissingen die er over hun kind genomen worden onthouden?
Het uitgangspunt is dat ouders en kinderen worden meegenomen in belangrijke besluiten die hen aangaan. Een goede, open samenwerking tussen jeugdprofessionals, kind en ouders heeft immers positieve gevolgen voor het hulptraject van het kind. We zien echter dat dit in de praktijk niet altijd gebeurt. Jeugdprofessionals geven soms niet genoeg schriftelijke en mondelinge onderbouwing over waarom een uithuisplaatsing nodig is, zo blijkt ook uit het genoemde IGJ-rapport (zie antwoord op vraag 5 en 6). Het is voor kinderen en ouders daarnaast soms lastig te begrijpen wat hen overkomt, mede vanwege de wisselende gezichten, juridische procedures en omvangrijke, moeilijke rapporten. Ook op dit vlak zijn dus verbeteringen nodig, gericht op het beter informeren en bijstaan van kind en ouders bij een uithuisplaatsing. De Minister voor Rechtsbescherming heeft toegezegd met een plan van aanpak te komen voor het verbeteren van de rechtsbescherming van ouders en kinderen. Hij zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.6
Hoe gaat u de door u aangekondigde hervormingen in de jeugdzorg bewerkstelligen? Graag een gedetailleerd actieplan en een tijdlijn.
Het kabinet werkt aan hervormingen van het jeugdhulpstelsel. De contouren hiervan zijn op 13 mei 2022 gedeeld met de Tweede Kamer.7 Het kabinet stelt deze hervormingsagenda jeugd op samen met gemeenten, professionals, cliënten, jongeren en jeugdhulpaanbieders. Deze agenda gaat in op hoe 1) zorg en ondersteuning beter en tijdiger en op de juiste plek ingezet kan worden en 2) het stelsel beheersbaar, duurzaam en financieel houdbaar gemaakt kan worden. De hervormingsagenda gaat in op thema’s als: de reikwijdte van de jeugdwet, het versterken van toegang, betere kwaliteit en effectiviteit, leren en ontwikkelen, betere regionale samenwerking, betere inkoop en minder administratieve lasten en betere data en monitoring. Deze agenda zal naar verwachting in het najaar gereed zijn.
Heeft u een plan om de versplintering van de jeugdzorg als gevolg van de decentralisatie, die gezorgd heeft voor vele (bureaucratische) problemen, op te lossen? Zo ja, kunt u dat plan uiteen zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat de decentralisatie heeft gezorgd voor een wildgroei aan (ongecontroleerde) jeugdzorgaanbieders, waardoor getroubleerde gezinnen een verdienmodel zijn geworden?
Uit de laatste CBS-cijfers blijkt een gestage toename van het aantal aanbieders met 1.500 sinds de decentralisatie. Dit zijn veelal aanbieders van lichtere vormen van zorg. Ik vind het belangrijk dat passende zorg beschikbaar is voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren. Daarom wil ik inzetten op minder marktwerking, meer samenwerking en betere inkoop van zorg.
De inzet is om stevige stappen te zetten naar een veel eenvoudigere uitvoeringspraktijk waarbij excessieve winsten worden aangepakt en administratieve lasten worden verminderd. Dit wil ik bewerkstelligen door het vereenvoudigen van de inkoop, het onderzoeken van mogelijkheden voor begrenzing open house, de aanpak van hoge winsten, standaardisatie van uitvoeringsvarianten en de reductie van prestatiecodes. Via de reguliere voortgangsbrieven Jeugd zal ik uw Kamer informeren over de vorderingen hiervan.
Heeft u zicht op de werkwijze en de protocollen die gehanteerd worden door de verschillende zorgaanbieders, de kwalificaties van de zorgverleners en de winsten die geboekt worden?
Zicht op de werkwijze, protocollen en kwalificaties van zorgverleners is er vooral door het toezicht op zorgaanbieders door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ. Deze ziet toe op de veiligheid en kwaliteit van de hulp aan kinderen en jongeren en hun gezinnen. Waaronder op de jeugdhulpaanbieders die jeugdhulpverlening, jeugdbescherming of jeugdreclassering bieden. Dit doet de IGJ onder meer door gericht op bezoek te gaan bij de jeugdhulpaanbieders. Het kan zijn dat de inspectie themabezoeken doet of risico-gestuurd toezicht. Met risico-gestuurd toezicht zet de IGJ in op de grootste risico’s in de zorg, door informatie te verzamelen vanuit meldingen, uitkomsten van onderzoek en signalen van professionals uit het zorgnetwerk of van jeugdigen zelf en daar op bezoek te gaan en een toezichtonderzoek uit te voeren. Zij onderzoekt daarbij of jeugdigen passende hulp krijgen in een veilige omgeving en of de jeugdhulpaanbieder zich aan de wet en veldnormen houdt.
Op 1 januari 2022 is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking getreden. Nieuwe aanbieders van zorg moeten zich voor aanvang van hun zorgverlening melden (meldplicht). Deze meldplicht is tegelijkertijd per 1 januari voor de Jeugdwet geregeld. De meldplicht geldt dus ook voor de jeugdhulpaanbieders. De IGJ ziet hierop toe. Ook ziet de IGJ toe op het tijdig en volledig indienen van de jaarverantwoording. Daarnaast ontwikkelt het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) beroepsrichtlijnen en voert voor het Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) de registratie en professionalisering van professionals uit.
Ook werken we aan versterken van het inzicht op de beschikbaarheid van zorg, vroegsignalering van continuïteitsrisico’s en het toezicht op de naleving van de verplichtingen die gaan gelden voor aanbieders tot het voeren van transparante financiële bedrijfsvoering en tot het realiseren van een openbare jaarverantwoording. Dit is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» waarbij de Nederlandse Zorgautoriteit bovenstaande taken krijgt.
Er is bij mij geen overzicht bekend van winsten die jeugdhulpaanbieders maken.
Worden deze zorgverleners periodiek getoetst en gecontroleerd en zo ja, aan de hand waarvan?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u doen om zorgaanbieders die opereren vanuit winstoogmerk en niet vanuit de belangen van de kinderen aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 10.
Wat gaat u doen om ouders en kinderen die te snel en/of ten onrechte van elkaar gescheiden zijn weer bij elkaar te brengen en te compenseren voor de geleden schade?
Jeugdbeschermers zetten zich iedere dag in voor de veiligheid en de ontwikkeling van kinderen en zijn zich bewust van het ingrijpende karakter van een uithuisplaatsing. Voor een uithuisplaatsing is een machtiging van de rechter nodig, tegen welke beslissing hoger beroep openstaat. Er zijn geen regelingen op basis waarvan compensatie toegekend kan worden na uithuisplaatsingen.
Indien ouders van mening zijn dat te snel en op oneigenlijke gronden een uithuisplaatsing heeft plaatsgevonden, en zij de wens hebben dat het kind weer thuis komt wonen, dan kunnen zij (en kinderen van 12 jaar of ouder) een verzoek doen bij de Gecertificeerde Instelling (GI). Als de GI dit verzoek afwijst, kunnen zij het verzoek voorleggen aan de kinderrechter. De kinderrechter weegt het ontwikkelingsperspectief van het kind en besluit, op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, of de ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer kunnen dragen en het kind weer kan worden teruggeplaatst. Dat geldt ook voor vrijwillige uithuisplaatsingen waarbij pleegouders zich beroepen op blokkaderecht waardoor het kind niet zonder rechterlijke tussenkomst naar huis kan.
Het plegen van meerdere ambtsmisdrijven tijdens coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderstaande artikel?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit het WOB-onderzoek blijkt dat ambtenaren zich ervan bewust waren dat voor de ingevoerde coronamaatregelen weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was?
Ik deel de conclusie niet dat uit het Wob-onderzoek blijkt dat er weinig tot geen wetenschappelijk bewijs was voor de ingevoerde coronamaatregelen. In het door Indepen aangehaalde stuk is te lezen dat een ambtenaar aangeeft dat de «harde wetenschappelijke onderbouwing voor 1,5 m» «bescheiden» is en dat «internationale adviezen (WHO / ECDC) en vergelijking met landen om ons heen» een belangrijk toegevoegd argument vormen voor de werkzaamheid van de maatregel van 1,5 meter afstand. Dit is een illustratie van de wijze waarop er voortdurend getracht werd om te komen tot zo min mogelijk ingrijpende maatregelen die tegelijkertijd wel effectief de crisis bestreden.
Ook voor de andere in het Indepen-artikel genoemde maatregelen, namelijk de mondkapjesplicht, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, is de werkzaamheid in samenhang door het RIVM aannemelijk gemaakt; de modelleurs van het RIVM rekenden immers pakketten van maatregelen door op hun impact op het R-getal.
Waarom heeft u vanaf het begin van de coronacrisis de Grondwet ernstig onder druk gezet met de mondkapjesplicht, de anderhalve meter, de quarantainevoorschriften en de lockdowns, terwijl u wist dat er geen tot nauwelijks bewijs was of deze rigoreuze maatregelen enig soelaas zouden bieden?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet verplicht de overheid maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Grondrechten kunnen in de regel alleen worden beperkt in overeenstemming met het in de Grondwet vastgelegde stelsel van grondrechtenbeperkingen. Daarvoor is een regeling bij (of krachtens) wet in formele zin vereist. Daartoe hadden de regering en de beide Kamers van de Staten-Generaal samen, namelijk met de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), een zorgvuldig, democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces ingericht waarbij de Tweede Kamer een beslissende stem had. Aangezien bij de getroffen maatregelen het grondwettelijk systeem van grondrechtenbeperkingen in acht is genomen, deel ik niet de conclusie dat de Grondwet ernstig onder druk gezet is.
Ook de stelling dat er geen tot nauwelijks bewijs was of de maatregelen enig soelaas zouden bieden, deel ik niet, aangezien de werkzaamheid van deze pakketten van aannemelijk is gemaakt door experts van het RIVM.
Wat vindt u van het feit dat uit de WOB-stukken blijkt dat ambtenaren en ministers maandenlang bezig zijn geweest met het uitwerken van wetsvoorstellen die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden? U moet daarbij denken aan pogingen om het verbod op met stemverheffing meedoen aan demonstraties erdoor te krijgen, telefoongegevens van iedere burger ongevraagd te gebruiken, computernetwerken van bedrijven te doorzoeken, huizen binnen te dringen, lichamelijk onderzoek verrichten, gezonde burgers in quarantaine te plaatsen, en meer van dit soort zaken die fundamentele rechten en vrijheden van burgers ernstig inperken.
Ter bestrijding van de crisis zijn verschillende mogelijke maatregelen overwogen en voorbereid die al dan niet en in meerdere of mindere mate zouden kunnen ingrijpen in het dagelijks leven van mensen. Het kabinet werd hiertoe genoodzaakt om de ernstigste volksgezondheidscrisis van de afgelopen decennia te bestrijden met zo min mogelijk ingrijpende maatregelen, mede gelet op de eerdergenoemde verplichting in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet.
Juist vanwege het feit dat maatregelen de vrijheden van mensen zouden kunnen inperken, heeft het kabinet steeds het democratische proces bij en een goede onderbouwing en legitimering van (mogelijke) maatregelen voorop gesteld. De stelling dat er wetsvoorstellen zijn uitgewerkt die de Grondwet met voeten zouden hebben getreden, mist iedere feitelijke grondslag. Bij de voorbereiding van wetsvoorstellen die beoogden een wettelijke basis te bieden voor maatregelen is juist steeds zeer zorgvuldig gekeken naar overeenstemming met de Grondwet.
Bent u zich ervan bewust dat de coronawet niet strookt met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wetgeving die boven de Nederlandse wetgeving staat? Zo ja, wilt u de coronawet deponeren waar die thuishoort, in de prullenmand?
Ervan uitgaande dat met de coronawet de Twm wordt bedoeld, wijs ik er allereerst op dat deze wet per 20 mei 2022 is vervallen.
Ik ben van oordeel dat die wet niet in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Een aantal rechten die zijn vastgelegd in dit verdrag bevatten een beperkingsclausule. Dit betekent dat een recht beperkt mag worden onder bepaalde voorwaarden met een regeling bij of krachtens een wet in formele zin, zoals de Twm. De grondrechtenbeperkingen in de Twm voldeden naar het oordeel van de wetgever aan de voorwaarden om de in het Verdrag genoemde rechten voor zover van toepassing te kunnen beperken. In dit verband wijs ik erop dat over het voorstel voor de Twm de Afdeling advisering van de Raad van State een op het punt van de grondrechten instemmend advies heeft uitgebracht.2 Ik wijs er ook op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. Ook uit de rechtspraak volgt niet dat de maatregelen waarin de Twm voorzag en die zijn genomen, in strijd waren met het EVRM.3
Bent u zich ervan bewust dat, aangezien Nederland géén constitutioneel hof heeft en dit normaliter de enige plek is waar je als burger nieuwe wetgeving kunt laten toetsen aan de Grondwet, de Nederlandse burger nu voor een voldongen feit staat? Zo ja, wat zegt dat over de staat van onze democratie en vindt u het niet verbijsterend om te constateren dat de rechterlijke macht in Nederland haar mond heeft gehouden en nog altijd houdt? Graag een gedetailleerd antwoord.
In het Nederlandse staatsbestel is er in 1848 voor gekozen in de Grondwet niet te voorzien in een toetsing door de rechter van wetten aan de Grondwet (zie artikel 120 Gw). Over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken, mede op basis van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik herken me dan ook niet in de vraagstelling en laat de kwalificaties voor rekening van het Kamerlid.
Waarom werd de Kamer, vlak voor de bespreking in de Kamer zelf, verrast door een pakket van 160 pagina’s, terwijl de zaak volgens de WOB-stukken al vooraf beklonken was met enkele oppositiepartijen? Waarom maakte u van de behandeling in de Tweede Kamer een toneelstukje voor het volk?
Gegeven de context van het artikel, is mijn aanname dat met een omvangrijk stuk voor de bespreking van de Twm in de Kamer, gedoeld wordt op de nota naar aanleiding van het verslag (van 208 bladzijdes).4 Ik deel de opvatting niet dat dit stuk de Kamer heeft verrast, aangezien dat stuk zoals gebruikelijk de beantwoording bevat van de (505) vragen die de leden zelf hebben gesteld. De Kamer heeft het stuk bovendien niet vlak voor het debat van 7 oktober 2020, maar al op 30 september 2020 ontvangen.
Tijdens deze crisis moesten er op zeer korte termijn besluiten worden genomen en daarom zijn er soms nog op zeer korte termijn omvangrijke stukken aan de Tweede Kamer gestuurd. De conclusie dat de «zaak vooraf beklonken zou zijn» deel ik niet, evenmin als de kwalificatie dat er een «toneelstukje voor het volk» opgevoerd zou zijn.
Bent u zich ervan bewust dat vanwege het feit dat geen enkele rechter de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm-wet) mag toetsen aan de Grondwet, omdat dat op grond van Artikel 120 verboden is? Wat zegt dit over de staat van onze democratie?
Het verbod op rechterlijke toetsing van een wet aan de Grondwet geldt voor elke wet. Voor de goede orde wijs ik er opnieuw op dat diverse maatregelen die op grond van de Twm-bepalingen zijn genomen, aan de rechter zijn voorgelegd. In verband met de verwijzing naar de staat van de democratie merk ik op dat op grond van huidig recht over de grondwettigheid van wetgeving in formele zin wordt geoordeeld door de wetgever, waarvan de Tweede en de Eerste Kamer deel uitmaken. Met de totstandbrenging van de Twm is destijds het democratisch proces gewaarborgd. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer was als medewetgever betrokken. De Afdeling advisering van de Raad van State liet zich over het voorgelegde ontwerp positief uit.5 De Eerste Kamer heeft op 17 mei 2022 niet ingestemd met het voorstel voor de goedkeuringswet van de vijfde verlenging van de Twm, waardoor de Twm op 20 mei 2022 is komen te vervallen, en alle senatoren die spraken tijdens het debat, betrokken de grondrechten in hun betoog.6
Wat gaat u doen aan het feit dat er met de ondertekening van de Twm-wet op grond van Hoofdstuk 1, artikel 1, lid 2 van de wet «Ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen» door drie ministers ambtsmisdrijven zijn gepleegd en dit ook geldt voor iedere ambtenaar die hieraan meegewerkt heeft?
Het oordeel dat met ondertekening van en meewerken aan de Twm ambtsmisdrijven zouden zijn begaan, mist iedere grond.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag drie, aangeven welke bijdragen u levert aan de Europese en internationale beleidsontwikkelingen rond desinformatie?1
Het uitgangspunt voor bijdragen aan Europese en internationale beleidsontwikkeling wordt altijd vastgelegd in BNC-fiches die met uw Kamer worden gedeeld. Op hoofdlijnen is deze inzet dat het kabinet internationale samenwerking, binnen de respectievelijke verantwoordelijkheden, om desinformatie aan te pakken steunt, omdat desinformatie niet ophoudt bij grenzen. Het waarborgen van grondrechten staat hierbij altijd voorop.
Ter illustratie kunt u het BNC-fiche over de mededeling Europees Democratie Actieplan bekijken.2 Daarnaast kan het ook voorkomen dat bijdragen geleverd worden op basis van het Nederlandse beleid rondom desinformatie, die per Kamerbrief ook gedeeld worden met uw Kamer.3
Bent u bekend met de zin uit de actiepuntenlijst uit het WOB-document 279135: «Positieve communicatie over multilaterale verbanden door middel van Strategic Communications (StratCom) om ondermijnende narratieven over EU/NAVO tegen te gaan»?2 Levert u direct of indirect bijdragen aan de bestrijding van desinformatie aan de NATO, bijvoorbeeld StratCom Centre of Excellence (COE) in Litouwen? Zo ja, kunt u specificeren welke bijdragen worden geleverd?
StratCom wordt door de NAVO ingezet ter ondersteuning van het bondgenootschappelijk beleid en de militaire operaties en activiteiten om de doelstellingen van de NAVO te bevorderen. Nederland levert een aantal militairen aan de NAVO op StratCom functies. Het NAVO StratCom Centre of Excellence (CoE) in Letland maakt geen deel uit van de NAVO commandostructuur. Dit CoE doet onderzoek naar en geeft trainingen over strategische communicatie.
Bent u het ermee eens dat uit het WOB-document 279135 en het artikel «Zeg me dat het niet waar is» blijkt dat ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken regelmatig overleg voeren met verschillende socialmediabedrijven over de bestrijding van desinformatie, onder meer met Google, Twitter, Microsoft, LinkedIn, Facebook en Mozilla?3 4 Bent u bereid de Kamer de verslagen te doen toekomen van al deze gesprekken sinds 1 januari 2020? Zo nee, waarom niet?
Het klopt inderdaad dat er contacten zijn met sociale media bedrijven, mede op verzoek van uw Kamer.7 Sociale media bedrijven zijn belangrijke partners in de aanpak van desinformatie. Het contact ziet voornamelijk op het inzicht krijgen in de werkwijze van deze platformen, hun beleid op het gebied van desinformatie, en de uitvoering van de Europese praktijkcode tegen desinformatie. Van deze gesprekken zijn geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar. De Staatssecretaris van BZK zal bezien welke overige documenten hierover in bezit zijn. Deze informatie is tevens opgevraagd in een Woo-verzoek en zal daarom waar mogelijk openbaar gemaakt worden en naar uw Kamer gezonden worden.
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag vier, aangeven of ook ambtenaren van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid gesprekken over desinformatie hebben gevoerd met socialmediabedrijven? Bent u bereid de Kamer de verslagen te doen toekomen van al deze gesprekken sinds 1 januari 2020? Zo nee, waarom niet?5
Gesprekken over desinformatie met sociale media bedrijven worden over het algemeen op incidentele basis door het Ministerie van BZK georganiseerd. Voor een deel van deze gesprekken zijn ook ambtenaren van het Ministerie van JenV en de NCTV uitgenodigd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zijn er geen officieel vastgestelde verslagen beschikbaar van gesprekken met sociale media bedrijven over desinformatie. De NCTV voert van tijd tot tijd gesprekken met sociale mediabedrijven onder andere over het tegengaan van de verspreiding van terroristische content (zie ook het antwoord op vraag 5). In de context van deze gesprekken komt ook (de ervaring van sociale mediabedrijven met) desinformatie en misinformatie aan de orde, zoals ook toegelicht in vraag 3. Het Ministerie van JenV voert ook gesprekken met onder meer sociale mediabedrijven in het kader van de aanpak van online seksueel kindermisbruik.
De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM), die op dit moment in oprichting is, zal naast een handhavende taak ook een rol spelen bij het stimuleren van de samenwerking tussen deze marktpartijen.
Kunt u uw eerdere antwoord op vraag vier toelichten, voor wat betreft de passage «Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn». Kan daaruit afgeleid worden dat er wel afspraken met online platformen gemaakt zijn over het verwijderen van berichten? Zo ja, kunt u aangeven welke afspraken dat zijn?6
In de Kamerbrief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen schetst de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aanpak en beleid rondom illegale content.11 Ten aanzien van online kinderporno en terroristische inhoud ziet het kabinet een taak voor de overheid weggelegd om de verspreiding van deze online inhoud actief tegen te gaan12.
Ten aanzien van de aanpak van hate speech is het kabinet terughoudender om actief op te treden. Online discriminatie kan worden gemeld bij het Meldpunt internet discriminatie (MiND), dat een onafhankelijke juridische toetsing uitvoert om te bepalen of sprake is van een discriminatoire uiting, al dan niet gevolgd door een verwijderverzoek. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie besluiten om bepaalde uitingen strafrechtelijk te vervolgen. Deze terughoudendheid heeft deels te maken met het feit dat bij hate speech veelal niet eenvoudig is vast te stellen of sprake is van een strafbare uiting en bij een te strikte handhaving een ongerechtvaardigde beperking van de vrijheid van meningsuiting op de loer ligt.
Het gaat hierbij om illegale content wat naast strafbare content ook bestaat uit andere onrechtmatige content. Daaronder vallen onder meer aantastingen van het privéleven, de eer en goede naam en onrechtmatige verwerkingen van persoonsgegevens. De voornemens van het kabinet om onrechtmatige content die mensen persoonlijk raakt aan te pakken zijn uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek naar een laagdrempelige voorziening voor de verwijdering van onrechtmatige content.13
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere, ontkennende antwoord op vraag vijf, een nadere toelichting geven op het zogenoemde Directeurenoverleg Desinformatie als vorm van georganiseerde aanpak?7 8 Kunt u eveneens een nadere toelichting geven op de zogenoemde Table Top Excercise?9ent u van mening dat dit valt onder georganiseerde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een rijksbrede aanpak desinformatie, waarbij meerdere ministeries acties ondernemen om de impact van desinformatie op de Nederlandse samenleving te verminderen. Het Directeurenoverleg Desinformatie is een interdepartementaal overleg op directeurenniveau. Dit overleg, onder voorzitterschap van BZK, zorgt voor coördinatie bij de beleidsvorming rondom desinformatie met de betrokken departementen. Wanneer het gaat om de specifieke beleidsterreinen van de departementen is de beslissingsbevoegdheid belegd bij de politieke leiding van ieder departement. De overkoepelende beleidsvorming valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK.
Zoals de naam ook aangeeft, gaat het bij de Table Top Excercise om een oefening. Dit is een interdepartementale oefening geweest waarbij een vrije inventarisatie is gemaakt van wat de mogelijkehandelingsopties zouden kunnen zijn i.r.t. de aanpak van desinformatie. Het gaat hier slechts om een concept stuk met geïnventariseerde opties, die niet daadwerkelijk allemaal verder zijn uitgewerkt door het Directeurenoverleg Desinformatie. Ieder departement is zelf verantwoordelijk voor het eventueel ondernemen van acties tegen desinformatie als deze specifiek gaat over een thema binnen de verantwoordelijkheden van dat ministerie. Het Ministerie van VWS heeft m.b.t. covid-19 daarom enkele acties ondernomen om desinformatie over het corona virus te adresseren en uw Kamer hierover ook geïnformeerd.17
Om tot kaders voor de ontwikkeling van beleid te komen, kunnen dergelijke oefeningen behulpzaam zijn. Daar waar het daadwerkelijk omgezet wordt in beleid, wordt dit per Kamerbrief met uw Kamer gedeeld.
Kunt u een toelichting geven op het actiepunt «Desinformatie alliantie opzetten»?10 Bent u van mening dat dit valt onder georganiseerde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Dit actiepunt is genoteerd als mogelijke optie om verder uit te werken. Hier is geen verdere betrokkenheid bij geweest van het Directeurenoverleg Desinformatie. Uiteindelijk heeft, in het kader van de Vaccinatiealliantie een team van experts zich wel verenigd in de denktank desinformatie. Hierover zijn recentelijk door het Ministerie van VWS vragen beantwoordt.19
Bent u bekend met de zin «Personen buiten de overheid die het gesprek over/tegen desinformatie online kunnen voeren»?11 Kunt u aangeven op welke wijze deze personen buiten de overheid – direct of indirect – worden of werden aangestuurd?
Die zin is ons bekend. Zie ook het antwoord op vraag 7, deze optie is niet uitgevoerd door het Directeurenoverleg Desinformatie en hier is daarom geen verdere betrokkenheid van het Directeurenoverleg bij geweest.
Kunt u nadere informatie geven over deze «personen buiten de overheid», zoals naam, functie, werkgever, et cetera? Zo nee, waarom niet? Indien uw mogelijke weigering voortkomt uit de bescherming van persoonsgegevens, bent u dan bereid een geanonimiseerd overzicht naar de Kamer te sturen, eventueel vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven of en hoe deze «personen buiten de overheid» worden of werden betaald? Welk budget was hiermee gemoeid vanaf 1 januari 2020 en uit welke begrotingspost werd dit betaald?
Nee. Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel burgers door toedoen van de overheid, direct en indirect, zijn gedebunked sinds 1 januari 2020? Kunt u tevens aangeven op welke wijze dat is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de eerdere beantwoording is aangegeven, kent ieder departement de mogelijkheid om berichten te ontkrachten via de eigen sociale mediakanalen21. Hierbij is ook het voorbeeld aangehaald waarbij het Ministerie van EZK in een sociale media post een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zicht te laten vaccineren heeft ontkracht. Er wordt niet gemonitord wat hiervan het effect is. Omdat ook niet wordt bijgehouden welke burgers deze informatie mogelijk verspreid hebben, kunnen hier geen cijfers van worden gegeven.
Kunt u naar aanleiding van uw eerdere antwoord op vraag acht, nogmaals aangeven of er wel of niet sprake is van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media, mede in het licht van de inzet van «personen buiten de overheid», het opzetten van een desinformatie alliantie, het Directeurenoverleg Desinformatie, het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) kernoverleg, et cetera?12 Bent u het eens met de stelling dat er wel degelijk sprake was van structureel beleid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals de Staatssecretaris van BZK eerder heeft aangegeven is er sprake van een rijksbrede aanpak desinformatie, waarbij ook de vrijheid van meningsuiting altijd voorop staat. Zoals ook aangegeven in brief over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid.23 Als illustratie is in de eerdere beantwoording u het voorbeeld gegeven waarbij het Ministerie van EZK een bericht heeft ontkracht24. Wij zijn van mening dat het plaatsen van een dergelijk bericht gerechtvaardigd is. Daarnaast is de strategie om desinformatie aan te pakken veel breder dan alleen het ontkrachten van berichten en ziet deze bijvoorbeeld ook toe op het vergroten van mediawijsheid en het creëren van meer transparantie op online platformen.
Kunt u een toelichting geven op het huisbezoek aan de burger in Enschede, door de wijkagent en een tweede persoon in burger? Kunt u daarbij ingaan op het proces van signalering dat tot het huisbezoek leidde, cq. de omgevingsanalyse, tot en met de acties die werden ondernomen, inclusief de aansturing daarbij en de chain of command?
Zoals u weet kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid wel aangeven dat het een taak van de politie is om signalen en/of informatie over mogelijke openbare orde verstoringen te verifiëren c.q. te duiden. Het actief contact opnemen door de wijkagent met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen is daartoe een van de mogelijkheden en behoort tot het normale politiewerk. Dit doet zij onder verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag. Echter is het ingaan op individuele casuïstiek dus niet mogelijk. Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen door de heer van Houwelingen (FvD) van 22 augustus jl. over het schorsen van een Twitteraccount.25
Kunt u nadere informatie geven van de tweede persoon in burger (functie, organisatieonderdeel) die naast de wijkagent betrokken was bij het huisbezoek? Wat waren zijn bevoegdheden om deel te nemen aan het huisbezoek?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid graag aangeven dat, indien burgers vragen hebben over het contact dat diegene met de politie heeft gehad, er altijd mogelijkheden zijn om hierover vragen te stellen bij de politie, dat kan bijvoorbeeld via de wijkagent.
Kunt u zich voorstellen dat dit huisbezoek als intimiderend en belastend werd ervaren? Bent u zich ervan bewust dat het huisbezoek werd uitgevoerd met een goed herkenbare politiebus die zichtbaar was voor de buurt, en dat daardoor het imago van de burger die thuis werd opgezocht is beschadigd? Zo ja, wat vindt u daarvan en kunt u uitleggen waarom dat machtsvertoon nodig was?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid erop wijzen dat politieagenten vaak in herkenbare politievoertuigen hun werk doen. Een huisbezoek kan om diverse redenen plaatsvinden en hoeft geen negatieve connotatie te hebben.
Bent u ermee bekend dat kort na dit huisbezoek het Twitteraccount van de burger is verwijderd door Twitter? Kunt u bevestigen of ontkennen of dit gebeurde met of zonder enige inmenging door de overheid of gelieerde partners? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 13 kan er niet worden ingegaan worden op individuele casuïstiek. In algemene zin wil de Minister van Justitie en Veiligheid graag aangeven dat de politie geen contact opneemt met bedrijven met als doel een account te verwijderen. De politie kan wel contact opnemen met bedrijven om hen erop te wijzen dat er bijvoorbeeld strafbare content op hun website wordt gepubliceerd.
De Denktank Desinformatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de Denktank Desinformatie (hierna te noemen DD) uit de onderstaande Kamerstukken en met hoe deze DD op social media «desinformatie» over onder andere vaccins bestrijdt?1
Vanzelfsprekend ben ik daar mee bekend. Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie. Zie de Kamerbrieven van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren2.
Kunt u aangeven wie, naast de toenmalige Staatssecretaris, met de werving en selectie van de leden van de DD waren en zijn belast? Zo nee, waarom niet?
In 2019, vóór de uitbraak van COVID-19, is de Vaccinatiealliantie, bestaande uit een groep van meer dan 100 professionals waaronder artsen, verpleegkundigen, doktersassistenten, apothekers, verloskundigen, communicatiedeskundigen, wetenschappers en beleidsmakers, gestart in het kader van het actieplan Verder met Vaccineren. Alle deelnemers hebben zich uitgesproken voor het belang van vaccineren en maken zich hier vanuit hun eigen positie en rol hard voor. Aanleiding voor de start van de Vaccinatiealliantie was de dalende trend van de vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma en de herhaalde oproep vanuit de Tweede Kamer om op te treden tegen desinformatie. De denktank desinformatie is in 2019 gestart onder de vlag van de Vaccinatiealliantie. Tijdens de eerste bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie is door de toenmalige Staatssecretaris een oproep gedaan aan de deelnemers of zij wilden participeren aan de denktank desinformatie.
Evenals mijn voorganger maak ik mij hard voor het weerspreken van desinformatie over vaccinaties en het vindbaar maken van de juiste informatie. Het gaat hierbij om het al dan niet moedwillig verkondigen of verspreiden van feitelijke onjuistheden over vaccinaties.
Desinformatie ondermijnt het vertrouwen in vaccinaties. Dat is schadelijk voor de volksgezondheid. Met vaccinaties voorkomen we een veelheid van infectieziekten, kunnen we jonge kinderen een gezonde start geven en hen en andere kwetsbaren beschermen. Ik sta dan ook voor het belang van vaccinaties, wil bevorderen dat mensen vertrouwen hebben in vaccinaties en beslissen over vaccineren aan de hand van feitelijk juiste, betrouwbare informatie.
Tijdens de eerste bijeenkomsten zijn de uitgangspunten voor respectievelijk de Vaccinatiealliantie als de denktank desinformatie besproken met de deelnemers, en die zijn als volgt:
Kortom, de deelnemers van de denktank konden zich vrijwillig hiervoor aanmelden, er heeft – behalve een oproep tot deelname tijdens de eerste bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie – geen werving en selectie door VWS plaatsgevonden.
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie. Zie de Kamerbrieven van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren3.
Kunt u gezien de rol van uw ministerie bij deze DD, aangeven op welke wijze de leden van DD zijn geworven en welke selectiecriteria zijn toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht van de namen van de DD en/of hun functies en kwalificaties aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
In de denktank zitten professionals met medische, wetenschappelijke en communicatie-expertise. De namen en functies van de individuele deelnemers van de denktank maak ik niet openbaar in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers. In de documenten die openbaar worden gemaakt, zijn in sommige documenten daarnaast organisatienamen niet altijd openbaar gemaakt, bijvoorbeeld omdat het openbaar maken van die organisatienamen leidt tot herleidbaarheid naar personen.
Om u toch een beeld te geven van de deelnemers en deelnemende organisaties, deel ik hierbij met u dat de volgende organisaties betrokkenen zijn bij de denktank desinformatie: onder andere Universiteit Utrecht, Maastricht University, Wageningen University & Research, Radboud UMC, VUMC, Erasmus MC, AJN Jeugdartsen Nederland, VWS, RIVM, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), CBG, GGD, Facebook, Google, TNO en Lareb.
Zijn er ook journalisten of redacteuren, werkzaam bij een week-, dag- of vakblad, betrokken bij de DD en het bestrijden van «desinformatie» op social media? Zo ja, bij welke uitgevers? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en uitsluiten? Zo nee waarom niet?
Voor zover mij bekend is, zijn er geen journalisten of redacteuren deelnemer van de denktank. Het is uiteraard niet uit te sluiten dat deelnemers van de denktank publiceren op basis van hun expertise en functie.
Kunt u – gezien de uit het eerdergenoemde Kamerstuk blijkende coördinerende rol van uw ministerie – aangeven in welk proces werd en wordt bepaald wat «desinformatie» is? Kunt u aangeven hoe dat steeds met nieuwe inzichten (van bijvoorbeeld tanende vaccin-effectiviteit, nieuwe bijwerkingen, medicatie, etc.) werd en wordt getoetst alvorens de DD «desinformatie» bestreed en bestrijdt op social media? Zo nee, waarom niet?
De denktank desinformatie richt zich onder andere op het weerspreken van desinformatie op sociale media en het beschikbaar en vindbaar maken van de juiste en betrouwbare informatie. Deelnemers van de denktank reageren op persoonlijke titel en vanuit eigen expertise (bijvoorbeeld medisch, wetenschappelijk en communicatief) op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijke kennis. Er is geen toetsingsproces ingericht hiervoor, deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren en wat deze reactie inhoudt.
Kunt u aangeven welke andere ministeries, overheidsinstanties, bedrijven en instellingen nog meer betrokken waren en zijn, naast het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de DD en in welke rol? Indien u dat niet weet, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u of leden van de DD of hun werkgevers een vergoeding hebben ontvangen of uren mogen schrijven voor hun activiteiten voor de DD en zo ja, hoeveel? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en daarover verslag doen? Zo nee, waarom niet?
De deelnemers van denktank ontvangen hiervoor geen financiering van VWS.
Kunt u aangeven hoe de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het mandaat dat aan de DD is gegeven zich verhoudt tot eerdere antwoorden op de Kamervragen2 van de leden Agema en van der Plas over influencers – antwoorden waarin de Minister van Justitie en Veiligheiden (mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) zegt dat haar ministerie geen influencers gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden?
Anders dan bij de influencers die zijn ingezet binnen de campagne «Alleen Samen» waarnaar verwezen wordt in bovenstaande vraag, is er geen sprake van een overeenkomst van opdracht tussen deelnemers aan de denktank desinformatie en het Ministerie van VWS. De deelnemers aan de denktank ontvangen geen financiering voor deelname en er is aan hen ook geen mandaat verstrekt voor het bestrijden van desinformatie namens VWS. Deelname aan de denktank vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Ten tijde van de oprichting van de denktank desinformatie in 2019, voor de uitbraak van COVID-19, was er ook geen aanleiding gebruik te maken van influencers voor het verhogen van de vaccinatiegraad voor vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma.
Kunt u aangeven welke feedback de DD aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of andere ministeries gaf en kunt u daarvan alle relevante documenten aan de Kamer ter inzage geven? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers van de denktank delen signalen van desinformatie of misinformatie met elkaar. Dit gebeurt live tijdens de bijeenkomsten die VWS voorzit, of per mail. VWS is initiator en deelnemer van de denktank en kan signalen die naar VWS worden gestuurd doorzetten naar de andere deelnemers van de denktank. De deelnemers van de denktank hebben daarnaast zelf een besloten Facebookgroep opgericht. VWS maakt geen deel uit van de Facebookgroep.
Signalen van desinformatie komen op verschillende wijzen bij deelnemers van de denktank terecht. Het kunnen bijvoorbeeld berichten zijn die worden gedeeld op sociale media, maar ook bijdragen die op websites verschijnen of brieven die worden verzonden naar leden van de denktank vanwege hun beroep of functie. Naast signalen die gedeeld zijn binnen de denktank, zijn er ook veel andere typen documenten die betrekking hebben op de denktank, zoals vergaderstukken.
Het verzamelen en beoordelen van alle documenten, die direct en indirect betrekking hebben op de denktank, is een proces dat veel tijd kost. Om die reden is het niet mogelijk de documenten te verstrekken binnen de beantwoordingstermijn van deze schriftelijke vragen. Vooruitlopend op de verdere verstrekking van relevante documenten, stuur ik u – waar sprake is geweest van een vastgesteld verslag van de bijeenkomsten -bij de beantwoording van deze Kamervragen allereerst deze verslagen. Conform de eerder gemaakte afspraken met de deelnemers over het besloten en het vertrouwelijke karakter van de denktank, en bovendien de privacy van de desbetreffende deelnemers en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt. Dit geldt in sommige documenten ook voor organisatienamen, bijvoorbeeld wanneer die bijdragen aan de herleidbaarheid naar personen. Overige, relevante documenten zal ik binnen een termijn van drie maanden delen met de Kamer. Ook voor deze documenten geldt dat alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar worden gemaakt.
Kunt u aangeven of de DD ook namen of accounts doorgaf (aan uw ministerie of aan andere overheidsinstanties) van mensen die zogenaamd «desinformatie» zouden verspreiden? Indien u dat niet weet, kunt u dat onderzoeken en uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het tegengaan van de verspreiding van desinformatie kan het voorkomen dat er namen of accounts gedeeld worden. De focus hierbij ligt op het tegengaan van het verspreiden van feitelijk onjuiste informatie, niet op de namen of accounts.
Kunt u van elk recent- en oud-lid van de DD laten onderzoeken of hij of zij mensen rapporteerde of rapporteert bij organisaties zoals bijvoorbeeld Twitter, Facebook of Linkedin, zodat berichten die volgens hem of haar «desinformatie» bevatten, werden verwijderd of accounts werden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers van de denktank maken zelf de keuze of zij een reactie geven op desinformatie en wat die reactie inhoudt. Daarbij kunnen zij berichten op sociale media rapporteren zoals dat door een ieder ander gedaan kan worden. Online platformen hanteren hun eigen gebruikersvoorwaarden over hoe om te gaan met dergelijke meldingen. Ik zie geen aanleiding hier nader onderzoek naar te laten doen.
Kunt u alle documenten, gesprekken en berichtenverkeer die direct of indirect betrekking hebben op de DD ter beschikking stellen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Signalen van desinformatie komen op verschillende wijzen bij deelnemers van de denktank terecht. Het kunnen bijvoorbeeld berichten zijn die worden gedeeld op sociale media, maar ook bijdragen die op websites verschijnen of brieven die worden verzonden naar leden van de denktank vanwege hun beroep of functie. Naast signalen die gedeeld zijn binnen de denktank, zijn er ook veel andere typen documenten die betrekking hebben op de denktank, zoals vergaderstukken.
Het verzamelen en beoordelen van alle documenten, die direct en indirect betrekking hebben op de denktank, is een proces dat veel tijd kost. Daarom stuur ik u als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen allereerst de verslagen van de bijeenkomsten. Conform de eerder gemaakte afspraken met de deelnemers over het besloten en het vertrouwelijke karakter van de denktank, en bovendien de privacy van de desbetreffende deelnemers en de bescherming van diens persoonlijke levenssfeer zijn alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar gemaakt. Overige, relevante documenten zal ik binnen een termijn van drie maanden delen met de Kamer. Ook voor deze documenten geldt dat alle tot personen herleidbare gegevens onleesbaar worden gemaakt.
Kunt u onderzoeken en aan de Kamer laten weten wat de betrokkenheid van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij de DD is? Kunt u onderzoeken en aan de Kamer laten weten of de NCTV zich inhoudelijk heeft bemoeid of nog bemoeit met wat door de DD al dan niet als desinformatie beschouwd diende en dient te worden? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten uit dat onderzoek op korte termijn doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De NCTV is geen deelnemer van de denktank desinformatie. Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte verslagen heeft de NCTV – vanwege diens expertise op het gebied van desinformatie – in samenwerking met andere organisaties wel een werksessie tijdens een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie over desinformatie begeleid. Alle deelnemers aan de Vaccinatiealliantie – dus ook leden van de denktank – konden zich aanmelden voor deze werksessie.
In enkele gevallen is er informatie uitgewisseld met de NCTV.
Kunt u aan de Kamer laten weten of in het geval van betrokkenheid van de NCTV bij de DD, er sprake is geweest van het noemen of doorgeven van namen van personen die volgens de DD of de NCTV desinformatie verspreiden of verspreiden? Zo ja, kunt u de Kamer de resultaten uit dat onderzoek op korte termijn doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Aanhoudende diefstal, intimidatie en agressie veroorzaakt door asielzoekers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede om asieloverlast, ze fluiten mijn dochter van 14 na»?1
Ja.
Wat is de status van uw belofte op eerdere Kamervragen waarbij u heeft gesteld dat het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland?2 Hoeveel mensen zijn op basis van een misdrijf vanaf 1 januari teruggestuurd naar het land van herkomst? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen en u ook in uw vraag aangeeft, is uitgangspunt van het openbare-ordebeleid dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor een verblijf in Nederland.3 Dit is geen belofte, maar staand beleid dat wordt uitgevoerd.
De IND kan de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervoor moet voldaan zijn aan een aantal voorwaarden, waarvoor ik u verwijs naar de antwoorden op eerder genoemde Kamervragen.4
De Staat van Migratie, die uw Kamer op 7 juli jl. is toegezonden, laat het aantal verblijfsvergunningen asiel zien dat is ingetrokken en het aantal asielaanvragen dat is afgewezen op grond van de openbare orde. Dit kunnen zowel eerste als opvolgende asielaanvragen zijn.5
De IND bepaalt of om redenen van openbare orde een verblijfsvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In 2021 zijn op grond van openbare orde 20 verblijfsvergunningen asiel ingetrokken en 20 asielaanvragen afgewezen. In 2020 ging het om 40 intrekkingen en 30 afwijzingen. In 2019 ging het om 30 intrekkingen en 30 afwijzingen.6
Als een vreemdeling in aanraking komt met de strafrechtketen (als verdachte/pleger van een misdrijf) wordt zijn dossier overgedragen aan de DT&V. De DT&V houdt bij hoeveel vreemdelingen in de strafrechtketen aantoonbaar vertrokken zijn uit Nederland. In 2021 zijn er ca. 740 VRIS-ers aantoonbaar vertrokken uit Nederland. In 2022 t/m mei waren dit er ca. 270. Deze cijfers worden ook maandelijks openbaar gemaakt in de Kerncijfers Asiel en Migratie.
Wat vindt u van het feit dat bewoners stellen dat de asieloverlast alsmaar erger wordt? Kunt u in uw beantwoording concreet ingaan op de vraag hoe u deze mensen gaat helpen?
Dat overlast van asielzoekers ook impact heeft op bewoners in de gemeente Westerwolde, is mij bekend en neem ik uiterst serieus. De migratieketen staat onder grote druk en alle inspanningen van betrokken partijen zijn erop gericht om de huidige situatie in de asielopvang te verbeteren om zo ook verdere overlast in Ter Apel te voorkomen.
Met inzet van beveiligers en politie proberen we overlast als asociaal gedrag op straat en winkeldiefstal te voorkomen om zo het woonklimaat voor bewoners en de werkomstandigheden voor ondernemers te verbeteren. Naast de preventieve aanpak wordt ook ingezet op een breed palet aan vreemdelingenrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in de aanpak van overlast.
Voor het treffen van passende maatregelen kan de gemeente Westerwolde opnieuw een beroep doen op de specifieke uitkering ten behoeve van de lokale aanpak van overlastgevende asielzoekers (SPUK) waarmee een maximale bijdrage van € 150.000,– kan worden aangevraagd.
Om ondernemers verder tegemoet te komen, zijn in overleg met de gemeente Westerwolde de beschikbare middelen voor de SODA-regeling aangevuld en opgehoogd tot een bedrag van € 25.000,–, zodat de regeling verder doorgang kan vinden.
Voorts ben ik momenteel de mogelijkheden en haalbaarheid van een aparte opvang aan het onderzoeken voor vreemdelingen met een kansarme aanvraag. In deze opvanglocatie geldt een sober regime en het vereiste dat de bewoners op locatie beschikbaar dienen te zijn voor het snel kunnen doorlopen van de procedure. De verwachting is dat een dergelijke locatie zal bijdragen aan het verminderen van de overlast aangezien vreemdelingen met een kansarme asielaanvraag relatief vaak betrokken zijn bij een incident of misdrijf.7
Heeft u de bereidheid om bewoners en ondernemers financieel te compenseren voor de kosten die zij maken om zichzelf tegen geboefte te beveiligen? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is het voor u een keer genoeg voor wat betreft het opvangen van asielzoekers? Op welk momentum sluit u de grenzen? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Iedereen heeft recht op een eerlijke asielprocedure. Tijdens de asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang en begeleiding, dit gebeurt grotendeels in asielzoekerscentra. Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit onacceptabel en zet ik samen met onder meer partijen uit de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten in op het voorkomen van overlastgevend gedrag en een harde aanpak. Zoals u bekend is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
25.000 woningen op boerengrond |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Provincie denkt aan immense uitbreiding Stroe: 25.000 woningen»?1
Ja.
Speelt u samen met provinciebesturen onder één hoedje om boeren van hun land te verjagen, teneinde de aanhoudende immigratie te kunnen blijven faciliteren? Zo nee, hoe duidt u dan het plan van de provincie Gelderland om 25.000 woningen te bouwen op landbouwgronden? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Er zijn geen plannen voor de bouw van 25.000 woningen in Stroe. De provincie Gelderland is momenteel bezig met een Ruimtelijk Perspectief voor de toekomstige inrichting van Gelderland. Daarvoor heeft de provincie meerdere scenario’s uitgewerkt. Daarbij gaat het om een brede ruimtelijke afweging tussen onder meer landbouw, natuur, water, economie en wonen. De scenario’s zijn behulpzaam bij de gesprekken tussen provincie, regio’s, gemeenten, inwoners en anderen over de mogelijke inrichting van de schaarse Gelderse ruimte. Het Rijk is niet betrokken bij dit provinciaal traject.
Op dit moment ben ik met de provincie in gesprek over de bijdrage die Gelderland kan leveren in de nationale doelstellingen om tot 2030 900.000 woningen te realiseren, waarvan het streven is dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. De inzet is om op 1 oktober afspraken te maken met de provincie over aantal te bouwen woningen, de gewenste hoeveelheid, de gewenste woondifferentiatie, het tempo, betaalbaarheid, de gewenste kwaliteit en klimaatbestendigheid. Tegelijkertijd werken Rijk en provincies samen aan een integrale aanpak in het landelijk gebied. Deze heeft als oogpunt om in samenhang de doelen op het vlak van klimaat, natuur en water te realiseren.
De woningbouwopgave, ook in de regio Foodvalley/ Gelderse Vallei is onderdeel van een bredere ruimtelijke puzzel die de provincie op verzoek van het Rijk (Ruimtelijke ordeningsbrief, 17 mei 2022)2 in samenwerking met alle medeoverheden (inclusief Rijkspartijen) en private- en maatschappelijk partijen zal leggen om de verschillende doelen en opgaven in de leefomgeving ruimtelijk in te passen. Voor deze puzzel is de verstedelijkingsstrategie voor de regio Arnhem-Nijmegen-Foodvalley de basis. Daarin werkt het Rijk samen met 2 provincies, 3 waterschappen, 2 regio’s en 26 gemeenten.
Waarom is de agenda van het kabinet erop gericht om bevolkingsgroei – ten faveure van boerengrond – te faciliteren in plaats van immigratiebeperkende maatregelen te nemen?
De doelstelling van het kabinet in relatie tot de volkshuisvesting is om ervoor te zorgen dat iedereen goed kan wonen; nu en in de toekomst. Dit houdt in dat er niet alleen voldoende beschikbare woningen moeten zijn, maar ook dat de woningen passend zijn, in leefbare wijken op de juiste plek staan (nabij werkgelegenheid en bereikbaar) en betaalbaar zijn en blijven.
Het realiseren van deze woningen moet samengaan met verschillende andere grote ruimtelijke opgaven (klimaat, landbouw, natuur, energie). Met het Programma NOVEX zullen we de komende periode deze bredere ruimtelijke opgave oppakken. Ik heb uw Kamer recent dit programma doen toekomen3. Het is in eerste aanleg aan de provincies om deze – soms lastige – ruimtelijke puzzel te leggen. Hier komt ook de afweging aan de orde met betrekking tot behoud van goede landbouwgronden.
Deelt u de mening dat migratie de grootste aanjager is van de huidige woningnood? Zo ja, wat gaat u doen om dit een halt toe te roepen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
In hoofdstuk 1 van de Nationale Woon- en bouwagenda4 en onderliggende programma’s ben ik uitgebreid ingegaan op aspecten en oorzaken van de huidige woningnood. Hierbij heb ik aangegeven dat er sprake is van meerdere samenhangende oorzaken voor de woningnood. Het aanwijzen van één daarvan als belangrijkste veroorzaker zou tekort doen aan de complexe problematiek en daarmee niet bijdragen aan de oplossing ervan.
Wist u toen u Gedeputeerde van de provincie Gelderland was van de megaplannen om 25.000 woningen te realiseren in het landbouwgebied Stroe? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Nee, de scenario’s zijn na het vertrek van de Minister voor Natuur en Stikstof als gedeputeerde van de provincie Gelderland tot stand gekomen.
De compensatie stijgende energieprijzen voor de consumenten van LPG |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom een tijdelijke BTW-verlaging op LPG (propaan), zoals aangegeven in het amendement van het lid Van Haga over het lage BTW-tarief voor propaan (36 088, nr. 21, t.v.v. nr. 20), volgens de Europese Btw-richtlijn niet mogelijk is?
De Btw-richtlijn hanteert als uitgangspunt dat voor alle goederen en diensten het algemene btw-tarief geldt. Toepassing van een verlaagd tarief is enkel toegestaan voor de goederen en diensten die staan opgesomd in Bijlage III bij de Btw-richtlijn. Tot 1 januari 2030 staat aardgas in die bijlage vermeld en mag Nederland hierop dus een verlaagd tarief toepassen. Propaan, een LPG, is geen aardgas en propaan/LPG wordt ook niet elders in Bijlage III genoemd. De Btw-richtlijn staat derhalve niet toe dat LPG onder het verlaagde btw-tarief wordt gebracht.
Waarom vallen huishoudens en consumenten van LPG en energie (aardgas, stadsverwarming en elektriciteit) onder verschillende Europese Btw-regels?
Aardgas en LPG zijn verschillende producten die in de praktijk voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Zo wordt LPG vaak gebruikt als autobrandstof en wordt aardgas vaker voor de verwarming van gebouwen gebruikt. Het is mogelijk om voor deze verschillende producten, verschillende btw-tarieven te hanteren omdat dit onderscheid het fiscale neutraliteitsbeginsel niet schendt. Dat beginsel verlangt dat producten die vanuit het oogpunt van de consument inwisselbaar zijn, dezelfde btw-behandeling krijgen. Op vergelijkbare producten kunnen dus geen verschillende btw-tarieven worden toegepast, op niet-vergelijke producten kan dat wel.
In april van dit jaar is de Btw-richtlijn gemoderniseerd. Met het oog op vergroening is daarbij besloten om voor producten als aardgas niet langer een verlaagd tarief toe te staan vanaf 1 januari 2030. Vanaf die datum vallen LPG en aardgas dus onder hetzelfde btw-tarief. Het kabinet heeft, in het wetsvoorstel Wet aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022, voorgesteld tijdelijk een verlaagd btw-tarief te hanteren voor aardgas, stadsverwarming en elektriciteit.
Vindt u het uit te leggen dat huishoudens die niet op het Nederlandse gasnetwerk zijn aangesloten en daardoor gebruik maken van LPG voor onder andere de verwarming van hun huis hierdoor worden gedupeerd?
De stijgende energieprijzen hebben een significante impact op de koopkracht van huishoudens. Om de gevolgen van stijgende energieprijzen in 2022 te dempen, hebben het vorige en huidige kabinet aanzienlijke maatregelen getroffen. Hieronder vallen onder meer een verlaging van de energiebelasting op elektriciteit in combinatie met een verhoging van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting in de energiebelasting, een verlaging van het btw-tarief op elektriciteit en aardgas, en een verlaging van de accijns op benzine, diesel en LPG/LNG. Het kabinet kan echter, gezien het collectieve welvaartsverlies, de effecten hiervan niet voor iedereen volledig compenseren. Bovendien is het kabinet beperkt in de maatregelen die op dergelijke korte termijn mogelijk zijn. Zo is het niet zomaar mogelijk om de doelgroep voor de energietoeslag uit te breiden. De huidige uitvoering van de energietoeslag vraagt al veel van gemeenten. Zij ervaren hierbij al knelpunten.
Binnen dit pakket profiteren consumenten van LPG niet mee van de btw-verlaging op aardgas, maar zij profiteren juist wel van de verlaging van de accijns op LPG. Daarnaast geldt ook voor consumenten van LPG dat zij, indien zij aan de voorwaarden voldoen, in aanmerking kunnen komen voor de eenmalige tegemoetkoming via de gemeente (zie ook het antwoord op vraag 7). Een extra compensatie voor specifiek deze groep is daarom niet aan de orde.
Kunt u aangeven of huishoudens die LPG gebruiken voor de periode juli-december 2022 gecompenseerd kunnen worden middels een éénmalige compensatieregeling? Hiervoor zou de aanvraagprocedure via de gemeente kunnen lopen (zoals dat ook voor een eenmalige compensatie energiekosten voor lage inkomens geschiedt)
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of u nog andere mogelijkheden ziet om huishoudens die afhankelijk zijn van LPG voor warmtevoorziening extra te compenseren voor de stijgende energieprijzen, en de koopkrachtcompensatie daarmee gelijk te trekken met de huishoudens die afhankelijk zijn van energie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom het toepassingsbereik voor het lage Btw-tarief voor propaan niet voldoende afgebakend zou kunnen worden zoals aangegeven in de appreciatie van het eerdergenoemde amendement, gezien alle andere toepassingen van LPG van zakelijke aard zijn?
LPG kent veel (niet-zakelijke) toepassingen, waaronder als aanstekergas, als drijfgas in spuitbussen, als stook- en kookgas in gasflessen en als brandstof voor vervoermiddelen (dus niet alleen verwarming van huishoudens). Ook als het verlaagd btw-tarief zou worden beperkt tot LPG die voor niet-zakelijke toepassingen wordt gebruikt, zou deze maatregel derhalve ongericht zijn en onvoldoende zijn afgebakend om goed te kunnen worden uitgevoerd.
Kunt u bevestigen dat de éénmalige tegemoetkoming energiekosten (zijnde 800,- euro) voor lage inkomens ook van toepassing is voor consumenten die LPG gebruiken voor verwarming en in de afgelopen jaren geconfronteerd zijn met stijgende energieprijzen?
Ja. Huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum hebben recht op een eenmalige energietoeslag via gemeenten. Hierbij maakt het niet uit of het huishouden LPG gebruikt voor zijn verwarming.
Bent u bereid u zich ervoor in te zetten dat een eventuele Btw-verlaging op LPG in de toekomst wel mogelijk wordt onder de Europese Btw-richtlijn?
De Btw-richtlijn is zeer recentelijk, in april van dit jaar, gewijzigd voor wat betreft de regels rondom de btw-tarieven. Bij deze wijziging is ervoor gekozen om, gelet op de Europese klimaatdoelstellingen, voor klimaatonvriendelijke producten (zoals aardgas) niet langer het verlaagd tarief toe te staan. Deze producten worden daarom op termijn uit de Btw-richtlijn geschrapt uit de lijst van producten waarop een verlaagd btw-tarief kan worden toegepast. Gezien deze ontwikkelingen acht het kabinet het niet opportuun zich voor een dergelijke maatregel op Europees niveau in te zetten.
De grote belangstelling voor de regeling ‘impulsaanpak winkelgebieden’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fonds aanpak noodlijdende winkelgebieden fors overtekend: 16 miljoen meer dan beschikbaar is»?1
Ja.
Bent u van mening dat, met het oog op de snelle veranderingen in de winkelstraat, de urgentie hoog is om winkelgebieden klaar te maken voor de toekomst?
Ja.
Bent u voornemens om, conform de toezegging van de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken, met de Tweede Kamer te kijken hoe geld uit de impulsregeling naar voren kan worden gehaald als er ruim meer goede aanvragen zijn ingediend dan er budget beschikbaar is?2
Wanneer veel meer goede projectaanvragen zijn ingediend dan kunnen worden gehonoreerd met het beschikbare budget voor deze openstellingsronde, dan zal ik dat zeker overwegen. Dat is nu echter nog niet aan de orde.
Bent u bereid om het geld uit de impulsaanpak dat gereserveerd staat voor de vierde en laatste tranche (2024) naar voren te halen en te verdelen over de tweede (2022) en de derde tranche (2023)?
Daarvoor zie ik op dit moment geen aanleiding. Er zijn in de eerste openstellingsronde 16 projecten ingediend die gezamenlijk 38 miljoen euro subsidie vragen. Er is voor deze ronde 22 miljoen euro beschikbaar.
Momenteel wordt de businesscase van de projectaanvragen beoordeeld op validiteit. Wanneer de projectaanvragen in financieel-technische zin akkoord zijn, dan worden de aanvragen inhoudelijk beoordeeld door de Adviescommissie Impulsaanpak Winkelgebieden. De commissie stelt een ranking op, waarbij de beste projecten het hoogst zullen eindigen. Deze projecten komen het eerst in aanmerking voor subsidie, tot het beschikbare budget is uitgeput. In de maand augustus zullen de beschikkingen worden afgegeven. Dan wordt ook duidelijk welke projectaanvragen niet voor subsidie in aanmerking komen. Het valt te verwachten dat nog enkele projectaanvragen worden afgewezen. Gemeenten worden in de gelegenheid gesteld om hun aanvragen, zonodig na een verbeterslag, opnieuw in te dienen voor een volgende openstellingsronde.
Hoe gaat u de projecten die onder deze regeling uitgevoerd gaan worden, gebruiken om andere gemeenten en private partijen te inspireren ook te investeren in transformatie en revitalisering van winkelgebieden?
Nieuwe kennis en inzichten worden actief opgehaald en gedeeld om gemeenten en andere geïnteresseerde partijen te activeren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een breed scala aan communicatiemiddelen als websites, nieuwsbrieven, informatiebijeenkomsten en publicaties. We laten betrokkenen aan het woord, zodat hun persoonlijke ervaring en motivatie gaat leven. Hierbij werken we nauw samen met allerlei partijen, waaronder de partijen achter de Retailagenda, die dicht bij de verschillende relevante doelgroepen staan. Voorbeelden zijn de brancheorganisaties in retail en vastgoed en organisaties van gemeenten als VNG en G40, maar ook bijvoorbeeld Platform 31 en De Nieuwe Winkelstraat.
Hoe wilt u, naast de uitvoering van de regeling «impulsaanpak winkelgebieden», die door het vorige kabinet in het leven is geroepen, invulling geven aan het door dit kabinet in het regeerakkoord geformuleerde ambitie om leegstand tegen te gaan en samenwerking tussen retail, cultuur en horeca te stimuleren?
Om leegstand verder tegen te gaan werkt mijn ministerie nauw samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeenten, onder andere op het terrein van transformatie. Bijvoorbeeld bij de uitwerking van het Nationaal Transformatieplan en de Verkenning Binnensteden van de G6-gemeenten. Binnen de Retailagenda wordt samengewerkt met alle partijen die actief betrokken zijn bij de transitie van de retail en de vitale binnensteden. Daarbij wordt uitdrukkelijk ingezet op het nog beter aansluiten van cultuur en horeca.
De problemen bij jeugdzorgaanbieder Partners voor Jeugd |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grote jeugdzorgaanbieder luidt noodklok: kan niet meer op tijd hulp leveren»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een van de grootste jeugdzorgorganisaties in Nederland, die zorg moet dragen voor kinderen met zeer complexe problematiek, dusdanig is vastgelopen dat deze kinderen niet meer op tijd geholpen kunnen worden?
Dat is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Ook wij constateren dat te veel kinderen die kampen met complexe problemen en/of specialistische zorg nodig hebben op wachtlijsten terecht komen of geen passende zorg ontvangen. Om die reden zijn forse verbeteringen in de jeugdzorg en het stelsel nodig, inclusief de jeugdbescherming. Alle betrokken partijen – gemeenten, aanbieders, professionals, cliënten en het Rijk – zijn het daarover eens. De op 7 september gepubliceerde eindevaluatie van de herziening van de kinderbeschermingsmaatregelen onderstreept die noodzaak.
Er zijn dan ook stevige maatregelen nodig: zowel nu maar ook voor de toekomst. Voor de toekomst is in 2021 een toekomstscenario ontwikkeld, dat de bescherming voor kinderen en gezinnen, en daarmee het jeugdbeschermingsstel, meer gezinsgericht, eenvoudiger, lerend en transparanter inricht. Parallel daaraan werken we aan hervormingen in de jeugdzorg die in nauwe samenhang met het toekomstscenario worden vormgegeven, zodat beide trajecten elkaar versterken.2 Maar ook in het heden zijn stevige maatregelen nodig. Voor deze maatregelen verwijzen wij naar de brief die wij u voor Prinsjesdag toegezegd hebben en die gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen aan uw Kamer zijn verzonden. In die brief berichten wij u ook over de versnelling van het Toekomstscenario. Dit moet bijdragen aan een snellere verbetering van de jeugdbescherming.
Bent u van mening dat het de taak van de overheid is om de voortgang, continuïteit en kwaliteit binnen de jeugdzorgketen te bewaken, te monitoren en te controleren? Zo ja, kunt u verklaren hoe het heeft kunnen gebeuren dat de vertragingen binnen Partners voor Jeugd zo groot zijn geworden dat cliënten niet meer binnen de gestelde termijnen geholpen kunnen worden? Waarom zijn de problemen binnen deze organisatie niet eerder gesignaleerd en waarom is er niet eerder ingegrepen? Graag een gedetailleerde analyse.
In ons decentrale jeugdzorgstelsel zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor het realiseren van een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod voor jeugdbescherming, jeugdreclassering en jeugdhulp. De gemeenteraad heeft de taak om het college van BenW hierop te controleren. Daarnaast houden de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) toezicht op de kwaliteit en tijdigheid van hulp die aan kinderen wordt gegeven. De Jeugdautoriteit (JA) heeft de taak om de continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering te bevorderen. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid houdt het Rijk zicht op een goede uitvoering van de wettelijke taken van de verschillende actoren in het jeugdstelsel. Daarbij baseert het Rijk zich onder meer op rapportages van de inspecties en de JA. Indien sprake is van taakverwaarlozing door gemeenten kan het Rijk door middel van interbestuurlijk toezicht (IBT) toezicht uitoefenen op de uitvoering van de Jeugdwet door gemeenten.
Vanuit gemeenten, gecertificeerde instellingen (GI’s), JA, en Inspecties heeft het Rijk de afgelopen tijd zorgelijke signalen ontvangen over de jeugdbeschermingsketen. Over deze signalen hebben wij u in mei geïnformeerd.3 We hebben aangegeven dat kinderen die bescherming nodig hebben te lang moeten wachtten op de inzet van jeugdbescherming en specialistische jeugdhulp, als gevolg van onder meer krapte op de arbeidsmarkt, hoge werkdruk bij de GI’s en de uitstroom van gekwalificeerd personeel. Om die reden hebben wij diverse maatregelen ingezet, waaronder maatregelen om te komen tot passende zorg voor de meest kwetsbare kinderen en jongeren en diverse maatregelen om de werkdruk te verlagen en het ondersteunen van instellingen bij het realiseren van passende zorg.4
Daarnaast hebben we in de zomer gesprekken in de regio’s gevoerd met de verantwoordelijke gemeenten en GI’s om tot een regionale en landelijke verbeteraanpak te komen. Aan deze gesprekken heeft ook Partners voor Jeugd deelgenomen. Op basis van de uitkomsten van de gesprekken hebben we, samen met de GI’s en gemeenten, extra maatregelen uitgewerkt die op korte termijn kunnen bijdragen aan een oplossing voor het verminderen van de werkdruk bij jeugdbeschermers. Met deze extra maatregelen moet de negatieve spiraal worden doorbroken die noodzakelijk is om de continuïteit en kwaliteit van de jeugdbescherming te borgen. De maatregelen moeten GI’s in staat stellen om binnen afzienbare tijd een verlaging in werkdruk te realiseren. Voor een overzicht van die maatregelen verwijzen wij naar de brief die gelijktijdig met de antwoorden aan uw Kamer is verstuurd.
Wat is uw conclusie ten aanzien van de decentralisatie van de jeugdzorg, die heeft gezorgd voor versplintering en chaos van en in het zorgaanbod, met als gevolg dat er binnen gemeenten grote verschillen zijn ontstaan in het aanbod van en de mogelijkheden binnen de jeugdzorg en dat de wachtlijsten in veel gemeenten zijn opgelopen?
Specialistische jeugdhulp, zowel in het vrijwillig-, gedwongen-, civiel- of strafrechtelijk kader, moet zo georganiseerd zijn dat kwetsbare jeugdigen tijdig passende hulp ontvangen. Onze inzet is dat de specialistische zorg centraler wordt georganiseerd, zoals afgesproken in het Coalitieakkoord en nader uiteengezet in de brief «Hervormingen jeugdzorg» die wij uw Kamer in mei 2022 hebben gestuurd.5 Daartoe hebben we het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» in voorbereiding. Dit wetsvoorstel verplicht gemeenten tot regionale samenwerking bij de inkoop en organisatie van bepaalde vormen van (specialistische) jeugdhulp (waaronder de specialistische jeugd-ggz), specialistische jeugdhulp in het strafrechtelijk kader, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Gemeenten dienen hiertoe een gemeenschappelijke regeling te treffen. Hiermee wordt de versnippering tegengegaan waar GI’s en jeugdhulpaanbieders mee te maken hebben. Ook zijn we met gemeenten in gesprek over de doorontwikkeling van het Landelijk Transitie Arrangement om de beschikbaarheid te borgen van hoog specialistische, vaak landelijk gecontracteerde vormen van jeugdhulp, waaronder jeugdhulp in het strafrechtelijk kader.
We werken toe naar sterke en congruente regio’s die de regionale inkoop van specialistische zorg voor jeugdigen goed kunnen organiseren. We signaleren dat een aantal jeugdregio’s te klein is om bepaalde vormen van specialistische jeugdhulp goed te kunnen regelen. Minder regio’s en meer congruentie in buitengrenzen van regio’s is daarom gewenst. Op dit moment zijn wij hierover met betrokken partijen in gesprek. Afspraken hierover worden in de hervormingsagenda jeugd vastgelegd.
Daarnaast ondersteunen we gemeenten en aanbieders in hun regionale verantwoordelijkheid voor de aanpak van wachttijden. Samen met de VNG hebben we het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) opdracht gegeven in samenwerking met het Ketenbureau i-Sociaal Domein inzicht en overzicht van regionale wachttijden te creëren. Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande data en inzichten. De aanpak van het OZJ is een combinatie van 1: data-analyse; 2: een structurele aanpak naar onderliggende oorzaken; en 3: specifieke ondersteuning van regio’s. Uw Kamer is hierover in maart 2022 nader geïnformeerd.6
Kunt u uitleggen waarom er per gemeente zulke grote verschillen zijn in het beschikbare zorgaanbod en er sprake is van een «aanbestedingscircus»?
Volgens de Jeugdwet hebben de gemeenten de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een tijdig kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp. Het is aan gemeenten om de behoefte aan jeugdzorg van jeugdigen in te schatten, een beeld te verkrijgen van het aanbod van zorg in de markt, om hier vervolgens met de juiste inkoopstrategie in te voorzien. Om de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg te borgen is meer samenwerking tussen gemeenten, jeugdhulpaanbieders en GI’s nodig. De onzorgvuldig vormgegeven marktwerking in sommige delen van de jeugdhulp zorgt voor perverse prikkels die tot onnodige administratieve lasten leiden en bijgesteld moeten worden. Een belangrijke stap daartoe is het wetsvoorstel «Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015» dat uw Kamer in april 2022 heeft aanvaard. Dit wetsvoorstel helpt gemeenten om eenvoudiger aan te besteden. Daarnaast maakt het wetsvoorstel het aantrekkelijk om de inkoopmethode open house minder vaak te gebruiken. Deze inkoopmethode kan leiden tot een groot aantal aanbieders waarop gemeenten nauwelijks kunnen sturen. Op dit moment onderzoeken wij een mogelijke begrenzing van open house.
Verder ondersteunen wij vanuit het Ketenbureau i-Sociaal Domein gemeenten om goed geïnformeerd en voorbereid in te kunnen kopen, bijvoorbeeld met een basisleergang Inkoop Jeugdwet met verschillende producten en opleidingen.
Kunt u verklaren waarom veel gemeenten niet goed in staat te zijn te anticiperen op de zorgvraag en niet de juiste contracten met zorgaanbieders weten te sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe lang de «noodoplossing» van het niet meer op volgorde afwerken van de wachtlijsten om de meest complexe gevallen voorrang te geven volgens u acceptabel is en wat de te verwachten nevenschade hiervan zal zijn?
Wij vinden het van groot belang dat – ook wanneer een kind of jongere niet direct geholpen kan worden – hun veiligheid te allen tijde is geborgd. We zien dat GI’s soms overgaan tot het inzetten van wachtlijstbeheer wanneer kinderen door capaciteitsgebrek niet tijdig geholpen kunnen worden. Op basis van een risicotaxatie wordt bepaald welke kinderen het meest urgent zijn en als eerste geholpen dienen te worden. Daarbij worden ook afspraken gemaakt op welke wijze de veiligheid van het kind gemonitord wordt als hij/zij niet direct geholpen kan worden, zodat de GI onverwijld kan ingrijpen als de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook kunnen al afspraken gemaakt worden over het inzetten van noodzakelijke jeugdhulp.
De GI’s hebben inmiddels – zoals aangekondigd in onze brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 20227 – één landelijk handelingsperspectief ontwikkeld voor het omgaan met wachtlijsten voor alle GI’s. Vanuit het Rijk volgen we deze ontwikkeling op de voet en zullen daar ook voorwaarden aan verbinden. In de brief die gelijktijdig aan uw Kamer is verzonden, informeren we u over alle te nemen maatregelen om op korte termijn de werkdruk in de jeugdbescherming te verminderen, waaronder het handelingsperspectief.
Kunt u aangeven wat er ondertussen gebeurd is met de brandbrief van de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdzorgorganisaties2 van vorige maand aan de Tweede Kamer, inzake het feit dat een derde van de kinderen die onder toezicht worden gesteld veel te lang moet wachten op passende hulp?
Ondanks alle inspanningen in de afgelopen periode, is er op korte termijn meer nodig om ervoor te zorgen dat alle kinderen de hulp en bescherming krijgen die ze verdienen. Zoals uiteengezet in onze brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 2022, sturen we aan op twee sporen: maatwerk binnen de regio en intensivering van de landelijke aanpak. Deze aanpak is ook relevant in het kader van de brandbrief van de Raad voor de Kinderbescherming en jeugdzorgorganisaties. Verder verwijzen we naar de bij vraag 3 beschreven ontwikkeling van een regionale en aanvullende landelijke aanpak (zie onder), waarover we u nader informeren in de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer is verstuurd.
Vooruitlopend op de maatregelen die we in bovengenoemde brief m.b.t. jeugdbescherming hebben opgenomen, hebben wij u in de brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 2022 al aangekondigd enkele regio-overstijgende zaken aan te pakken in een landelijke aanpak. Dit omvat onder andere:
Het opzetten van een begeleide stimuleringsregeling om zijinstroom binnen de jeugdbescherming te bevorderen;
Het ontwikkelen van een kwaliteitskader en prestatiebeschrijvingen voor jeugdbeschermingsmaatregelen in samenwerking met gemeenten en sectorpartijen;
Het faciliteren van de inventarisatie van succesfactoren die uit de regio’s worden opgehaald en gericht zijn op het verminderen van werkdruk en het behoud van medewerkers bij de GI’s;
De ondersteuning van de sector in een arbeidsmarktaanpak, gericht op het aantrekken en behoud van personeel door o.a. het ontwikkelen van campagnes die het imago van de jeugdbescherming verbeteren.
Deze vier acties zullen naar verwachting in het vierde kwartaal van 2022 gereed zijn.
Welke stappen zijn er ondernomen om ervoor te zorgen dat kinderen en ouders sneller geholpen worden? Graag een uitgebreid antwoord.
In de beantwoording van vraag 3, 4 en 8 hebben wij reeds diverse maatregelen benoemd die we op korte termijn nemen om kinderen en ouders sneller en beter te helpen.
Voor de lange termijn moeten de Hervormingsagenda en het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming voor het jeugdbeschermingsstelsel zorgdragen dat gezinnen en kinderen beter en sneller geholpen worden. Op dit moment zijn wij in gesprek met de partners van de zogenoemde vijfhoek gemeenten (naast het Rijk en VNG, professionals, cliënten en jeugdhulpaanbieders) om te komen tot een Hervormingsagenda Jeugd. Streven is dat deze agenda dit najaar gereed is.
Het toekomstscenario moet leiden tot een meer gezinsgericht, eenvoudiger, lerend en transparanter jeugdbeschermingsstelsel, waarin de rechtsbescherming gewaarborgd is. Wij verwijzen naar onze brief «Hervormingen jeugdzorg» voor een nadere toelichting op het toekomstscenario.9 In de brief die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn verstuurd, informeren we u over de wijze waarop we de invoering van het toekomstscenario gaan versnellen.
Kunnen wij concluderen dat de decentralisatie van de jeugdzorg heeft geresulteerd in een toename van gezinssituaties die dusdanig hoog oplopen dat het «laatste redmiddel» van uithuisplaatsing van een kind nodig is? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg is het aantal jongeren met een maatregel voor kinderbescherming (ondertoezichtstelling en voogdij) die op een bepaald moment jeugdhulp met verblijf ontvangen (uithuisplaatsing), gedaald van 14.945 kinderen op 31 december 2015 tot 13.170 kinderen op 31 december 2021. Dat blijkt uit cijfers van het CBS over het aantal kinderen dat op 31 december van elk jaar jeugdhulp met verblijf krijgt. Hierin zitten ook plaatsingen van kinderen in het netwerk van gezinnen.
Als alleen gekeken wordt naar het aantal OTS-en (bij voogdij is nagenoeg altijd sprake van jeugdhulp met verblijf) dan zien we ook daar een daling in het aantal kinderen die op een bepaald moment jeugdhulp met verblijf ontvangen; van 7.300 kinderen op 31 december 2015 naar 5.615 kinderen op 31 december 2021. Er is niet alleen sprake van een daling in absolute aantallen, maar ook in relatieve aantallen (als percentage van het aantal kinderen met een maatregel voor OTS dat jeugdhulp met verblijf heeft). In relatieve zin gaat het om een daling van 34% op 31 december 2015 naar 25% op 31 december 2021.
Op grond van deze gegevens kunnen wij dan ook niet concluderen dat er een toename zou zijn van het aantal uithuisplaatsingen in de jeugdbescherming sinds de decentralisatie.
Wat gaat u doen om de werk- en regeldruk in de jeugdzorgketen te verminderen? Zijn hier al concrete plannen voor? Graag een gedetailleerd antwoord.
De tijd die hulpverleners te veel in administratie steken, moet naar zorg voor kinderen. Onze inzet is om stevige stappen te zetten naar een veel eenvoudigere uitvoeringspraktijk waarbij administratieve lasten worden verminderd. Daartoe zetten we diverse stappen, zoals nader uiteengezet in onze brief «Hervormingen jeugdzorg» van mei 2022.10
Zo is bijvoorbeeld de wet Maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 op 1 juli 2022 in werking getreden. Deze wet helpt gemeenten om eenvoudiger aan te besteden. Verder blijft het Ketenbureau i-Sociaal Domein gemeenten ondersteunen met handreikingen, opleidingen en ondersteuning op maat, omdat inkopen kennis en expertise vereist.
Met het Ketenbureau i-Sociaal Domein en met gemeenten en aanbieders verkennen we op dit moment concrete mogelijkheden om de uitvoeringspraktijk drastischer te vereenvoudigen door verdergaande standaardisatie van de drie uitvoeringsvarianten (inspannings-, output- en taakgericht) en de bijbehorende sturing en verantwoording uit te werken.
Heeft u een concreet noodplan om Partners voor Jeugd op de korte termijn overeind te houden, zolang er geen structurele oplossingen voor de hele jeugdzorgketen geïmplementeerd worden? Zo ja, wat behelst dit plan?
De continuïteit van de jeugdzorgketen staat onder druk en dat is nadrukkelijk een gedeelde verantwoordelijkheid. Oplossingen voor deze problematiek vragen extra inspanningen van het Rijk, gemeenten en GI’s. In de brief die gelijktijdig met de antwoorden aan uw Kamer is verstuurd, informeren we u over welke maatregelen genomen worden om de druk op de jeugdbeschermingsorganisaties – waaronder Partners voor Jeugd – op korte termijn te verlagen. We verwijzen daarbij naar onze beantwoording van vraag 3, 4 en 8.
Oneigenlijk gebruik leefgeld. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsmigranten willen ook leefgeld»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Den Haag heeft vastgesteld dat er zeker 150 Oekraïners, die niet op de vlucht zijn en hier voor de Russische aanval al waren als arbeidsmigrant, ten onrechte om leefgeld (260 euro per maand en een faciliteit voor vluchtelingen) komen vragen?
We zijn bekend met het signaal vanuit de gemeente Den Haag.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 30 maart 2022 geïnformeerd dat de volgende personen in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming2:
Op basis van bovenstaande omschrijving kunnen ook personen met de Oekraïense nationaliteit, die al voor 27 november 2021 in Nederland verbleven, in aanmerking komen voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Personen die voor de Russische aanval al in Nederland waren als arbeidsmigrant kunnen derhalve onder de doelgroep vallen en komen in dat geval ook in aanmerking voor opvang en het bijbehorende leefgeld.
Wat betreft Oekraïners die voor 27 november 2021 elders in Europa verbleven. Zij komen niet in aanmerking voor de ontheemdenstatus. We zijn op Europees niveau aan het onderzoeken hoe we beter zicht kunnen krijgen op de verhuisbewegingen binnen Europa.
Deelt u de mening dat het oneigenlijke gebruik van vluchtelingenfaciliteiten een bom legt onder de hulp aan échte vluchtelingen? Zo ja, hoe gaat u het oneigenlijke gebruik zo snel als mogelijk tegen? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
De voorzieningen voor ontheemden uit Oekraïne, zoals de gemeentelijke of particuliere opvang en het leefgeld, moeten gebruikt worden voor degene die daar recht op hebben volgens de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming. Wij hebben van gemeenten signalen ontvangen dat zij het in specifieke situaties lastig vinden om vast te stellen of iemand onder de Europese Richtlijn valt. In samenwerking met de IND zijn we bezig handvatten te bieden voor gemeenten. Daarnaast is het mogelijk om bij twijfel de IND een controle te laten doen op de documenten die worden overlegd door ontheemden. Daar zijn mobiele teams voor opgericht die per veiligheidsregio worden ingeschakeld om gemeenten hierbij te ondersteunen. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan voor inschrijving in het BRP, heeft de ontheemde vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat hij onder de Europese Richtlijn tijdelijke bescherming valt. Hieruit volgt dat hij geen recht op opvang en voorzieningen (o.a. leefgeld) heeft. De vreemdeling moet terug naar het land van herkomst. De Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) kan het vertrek van de vreemdeling uit Nederland begeleiden. Indien de vreemdeling toch asiel wil aanvragen, dan wordt hij verwezen naar Aanmeldcentrum Ter Apel.
Bent u bekend met het feit dat er heel wat Oekraïners worden uitgebuit? Zo ja, hoe gaat dat in samenwerking met de Arbeidsinspectie beter en adequater bestrijden? Kunt u hier gedetailleerd op antwoorden?
Binnen de Arbeidsinspectie is sinds het begin van de oorlog in Oekraïne een speciaal team actief, dat acteert op meldingen van en over ontheemden uit Oekraïne. Alle meldingen met signalen van mogelijke arbeidsuitbuiting worden onderzocht, en waar mogelijk opgevolgd. Het is dan ook heel belangrijk dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Bij inspecties werkt de Arbeidsinspectie regelmatig samen met gemeenten en andere ketenpartners om misstanden integraal aan te pakken. Op dit moment lopen er bij de Arbeidsinspectie verschillende onderzoeken naar mogelijke overtredingen van arbeidswetten bij bedrijven en uitzendbureaus die Oekraïners in dienst hebben. Tot nu toe heeft dit nog niet geleid tot een constatering van arbeidsuitbuiting in strafrechtelijke zin, wel tot mogelijke overtredingen van arbeidswetten.
Daarnaast wordt er actief ingezet op zoveel mogelijk bewustwording bij gemeenten, particulieren en ontheemden zelf, om te bevorderen dat organisaties en personen signalen van vermoedens van misbruik, uitbuiting of mensenhandel bij toezichthouders en opsporingsdiensten melden. Zo zorgt het Rijk samen met partners uit het maatschappelijk middenveld voor goede voorlichting aan alle partijen over de risico’s van mensenhandel voor ontheemden uit Oekraine. Dit doen we door de bestaande handreikingen (voor gemeenten en particulieren) en informatieflyers (van CoMensha en het RIEC) te delen. Via websites maar bijvoorbeeld ook via contactpunten van het Rode Kruis op stations. Tevens wordt ingezet op informatievoorziening voor werknemers over hun rechten en plichten. Zo zal www.workinnl.nl binnenkort beschikbaar zijn in zowel het Oekraïens als het Russisch.
In algemene zin komen misstanden bij arbeidsmigranten helaas nog te vaak en te breed voor. Het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is daarom een belangrijke prioriteit van het kabinet. Hier wordt hard aan gewerkt, samen met andere betrokken partijen zoals provincies, gemeenten, sociale partners en handhavingsinstanties. Hoewel er al veel in gang is gezet, is het uitvoeren van de adviezen niet van de ene op de andere dag geregeld. Het advies van het Aanjaagteam bevatte aanbevelingen voor de korte termijn, die zijn inmiddels uitgevoerd. Bijvoorbeeld het verbeteren van de registratie en toegang tot een DigiD. Daarnaast zijn we nu flink op weg om de aanbevelingen voor de lange termijn, waar wet- en regelgeving voor nodig is, bij uw Parlement te krijgen.
De aanhoudende chaos bij asielzoekerscentrum Ter Apel en de bevindingen van het Rode Kruis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Rode Kruis trekt handen af van Ter Apel»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe duidt u de bevindingen van het Rode Kruis die waarschuwt voor de «onmenselijke en onhoudbare situatie»? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarin u ook ingaat over de zorgen van de hulporganisatie aangaande de veiligheid op het terrein?
Het Rode Kruis heeft op 16 juli jl. besloten de tenten die zij in Ter Apel ter ondersteuning had opgebouwd, te verwijderen. Dit omdat het Rode Kruis constateerde onder de omstandigheden geen goede ondersteunende hulp te kunnen bieden. Ik snap dat het Rode Kruis zich grote zorgen maakt over de situatie in Ter Apel, met name op die bewuste dag. Op 17 juni jl. heeft het kabinet besloten om de structuur voor nationale crisisbesluitvorming te activeren. Binnen de nationale crisisstructuur worden maatregelen in drie fasen getroffen. Allereerst wordt de crisisnoodopvang uitgebreid. Ten tweede worden 7.500 statushouders versneld gehuisvest. Als laatst wordt er gewerkt aan een oplossing voor doorstroming en huisvesting van statushouders na de periode van drie maanden. Dat is, gezien de huidige woningmarkt, geen gemakkelijke opgave. Op 9 augustus is uw Kamer per brief2 geïnformeerd dat deze maatregelen nog onvoldoende renderen waardoor er vaker mensen buiten het aanmeldcentrum de nacht doorbrengen en dat er onvoldoende crisisnoodopvangplekken zijn om deze mensen onder te brengen. In aanvulling op de eerdergenoemde maatregelen zijn de veiligheidsregio’s gevraagd om een deel van de opvangplekken voor Oekraïners die niet benut worden te komende tijd te benutten voor reguliere asielzoekers, en om opnieuw per veiligheidsregio’s 225 extra crisisnoodopvangplekken te realiseren. Het kabinet ziet zich daarnaast genoodzaakt om het RO-instrumentarium in te zetten om opvanglocaties te realiseren.
Waarom bent u horende doof en ziende blind inzake de opvangcrisis, waarbij u de regie volledig kwijt lijkt te zijn? Kunt u in uw beantwoording aangeven hoe u deze chaos gaat oplossen, zeker omdat we u vorige maand naar aanleiding van eerdere chaos ook al over de situatie bevraagd hebben.2
Ik kan u verzekeren dat alle inzet binnen de crisisstructuur erop is gericht om snel resultaten te boeken, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2. De stip op de horizon voor de lange termijn is de realisatie van een stabiel en robuust asielsysteem met een stabiel opvanglandschap door middel van implementatie van «de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen» en het creëren van een wettelijke taak voor gemeenten om een bijdrage te leveren aan de opvang van asielzoekers.
Voor een uitgebreid overzicht van alle maatregelen verwijs ik naar de Tweede Kamerbrief van 9 augustus jl4.
Deelt u de mening dat u de kraan moet dichtdraaien als de emmer overloopt? Zo ja, wilt u eindelijk komen tot immigratiebeperkende maatregelen? Kunt u daar gedetailleerd op ingaan?
Nee, die mening deel ik niet. Het uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is dat Nederland bescherming biedt aan mensen die vluchten voor oorlog, vervolging en geweld. Daarbij komt dat Nederland verplicht is om zich te houden aan internationaal en Europeesrechtelijke verdragen als ook het Unierecht op basis waarvan o.a. asielzoekers die een asielaanvraag doen recht op opvang hebben. Dit laat uiteraard onverlet dat wij ons in Europees verband inzetten om meer grip te krijgen op de irreguliere asielstromen naar de Unie en Nederland. Over die inzet wordt uw Kamer in de geannoteerde agenda en verslagen van de JBZ-Raad geïnformeerd.
Tijdens het commissiedebat van 30 juni jl. heb ik uw Kamer een juridische verkenning toegezegd naar o.a. een tijdelijke asielbehandelstop, op de voet van artikel 111 van de Vreemdelingenwet. Ik kom hier na het zomerreces op terug.
Opnieuw de vraag hoeveel asielzoekers Nederland volgens u nog aankan? Kunt u daar, met de kennis van nu, gedetailleerd op ingaan?
Het Kabinet streeft naar meer grip op migratie. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat migratie aansluit op de draagkracht en behoefte van de Nederlandse samenleving. Zoals ook vermeld in mijn brief van 5 juli jl. met de beantwoording van de gestelde vragen tijdens het commissiedebat van 30 juni jl., begint dat met kennis en inzicht. Het kabinet werkt op verschillende manieren aan het vergroten van de kennis over de gevolgen van migratie op de Nederlandse samenleving. Zo is de Adviescommissie Vreemdelingenzaken gevraagd om een advies over de inzet van een beleidsmatig richtgetal van migratie. Daarbij is ook nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het incorporatievermogen van de samenleving. Het advies van de ACVZ weegt mee bij de beleidsontwikkeling rondom dit onderwerp. Naar de planning van de ACVZ verschijnt dit advies na het zomerreces.
Opnieuw de vraag wat uw antwoord is aan geografen die stellen dat het absorptievermogen van Nederland is bereikt en dat de aanhoudende bevolkingsgroei Nederland ontwricht? Kunt u daar, met de kennis van nu, gedetailleerd op ingaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u concreet doen om asielzoekerscentrum Ter Apel te ontlasten? Kunt u daar gedetailleerd op ingaan, met een lange termijn visie?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe waarborgt u de veiligheid van bewoners en ondernemers in Ter Apel en omgeving? Kunt u daar gedetailleerd op ingaan?
Dat overlast van asielzoekers ook impact heeft op bewoners en ondernemers in de gemeente Westerwolde, is mij bekend en neem ik uiterst serieus. Het ministerie is continu in gesprek met het COA, de gemeente, ondernemers en omwonenden omtrent de veiligheid en ook zijn er diverse maatregelen getroffen om de veiligheid te borgen. Zo zijn er in het winkelcentrum van Ter Apel dagelijks Boa’s aanwezig. Over het brede palet aan maatregelen bent u per Kamerbrief van 29 juni jl. geïnformeerd.
Toenemende druk op mantelzorgers en ouderenmishandeling |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mantelzorger kan druk vaak niet aan»1?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van het feit dat uit eerder onderzoek is gebleken dat ongeveer 460.000 mantelzorgers zich zwaarbelast voelen?
Mantelzorgers vervullen een belangrijke en waardevolle rol in onze samenleving. Daarover zijn meerdere onderzoeken bekend. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in december 2020 haar onderzoek «Een blijvende bron van zorg» gepubliceerd. Uit dit rapport komt naar voren dat de grote meerderheid van de 5 miljoen mantelzorgers die ons land rijk is, de zorg voor hun naaste goed weet te combineren met hun dagelijkse leven. Tegelijkertijd blijkt deze combinatie voor ongeveer 10% van hen te complex of vanwege zorgzwaarte te intensief, zij (dreigen) overbelast te raken. Vorig jaar april heeft mijn beleidsvoorganger uw Kamer in reactie op een eerdere set vragen daar ook beknopt over geïnformeerd.2
Het in eigen kring zorgen voor naasten is een groot goed en het vergt onze gezamenlijke aandacht om de groep voor wie dat om diverse redenen te zwaar wordt of dreigt te worden, waar nodig te ondersteunen.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een half miljoen mantelzorgers, de ruggengraat van onze zorg, door hun hoeven zakken? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ja, dat deel ik. Er is een grote groep Nederlanders die met liefde voor hun naasten zorgen. Het kan iedereen overkomen dat je naaste zorg van jou nodig gaat hebben. Het is een groot goed dat men in onze samenleving er vanuit kan gaan dat men bereid is dat ook te verlenen aan elkaar.
Dit kabinet maakt werk voor het verbeteren van de zorg voor ouderen (middels Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen, WOZO) en neemt het perspectief van mantelzorgers daar integraal in mee. Voorkomen dat mantelzorgers overbelast raken en het goed ondersteunen van hen, vraagt een samenspel van de client, de hulpverlener, de financier én de hele omgeving van de client en mantelzorger.
De extra inzet op de sociale basis van dit kabinet moet gemeenten stimuleren om te komen tot een brede aanpak rondom het omzien naar elkaar in de wijk, o.a. via het versterken van vrijwilligerswerk, versterken van mantelzorgondersteuning, preventie en burgerinitiatieven. Mantelzorgondersteuning is hierbij een speerpunt. Voor Prinsjesdag 2022 zal ik de beleidsagenda mantelzorg met u delen.
Dit kabinet bouwt voort op de lessen die geleerd zijn onder het vorige kabinet waar vanuit een bestuurlijk akkoord «Samen Sterk voor mantelzorg» met VWS, VNG, MantelzorgNL, ZN en VNO/NCW. Partijen hebben verschillende acties ingezet om mantelzorgers beter te bereiken en ondersteunen, zoals:
Brede landelijke campagne ter vergroting van de bewustwording bij mantelzorgers;
Een landelijk adviesteam voor gemeenten om gemeenten te adviseren bij o.a. respijtzorg is opgericht
75 pilots van gemeenten om de toegang naar (mantelzorg)voorzieningen te verbeteren zijn uitgevoerd
Verwijzer mantelzorgondersteuning voor professionals om mantelzorgers goed te ondersteunen en verwijzen naar aanbod
Akkoord tussen VWS, het Ministerie van SZW, VNO/NCW over de combinatie werk en mantelzorg
Bent u bekend met respijtzorginitiatieven in den lande?2 Zo ja, heeft u de bereidheid om te komen tot een landelijk dekkend netwerk voor respijtzorg? Kunt u een gedetailleerd antwoord naar de Kamer sturen?
Ja, diverse initiatieven voor respijtzorg die gericht zijn op het ondersteunen of ontlasten van mantelzorgers die aangeven dat nodig te hebben, zijn mij bekend. Dat is van groot belang en om deze reden is afgelopen jaren stevig ingezet om het beschikbare aanbod en de vraag beter met elkaar in evenwicht te brengen, onder andere via het Programma Langer Thuis en de landelijk aanjager Respijtzorg in samenwerking met MantelzorgNL.
Ik vind het belangrijk dat we in gezamenlijkheid zorgen voor voldoende passend aanbod om mantelzorgers tijdelijk te ontlasten dan dat er een landelijk dekkend netwerk respijtzorg komt. Het beschikbare aanbod kan bestaan uit logeerzorg, waarbij mensen tijdelijk ergens anders verblijven. Maar er zijn ook alternatieven, zoals respijtzorg aan huis. Het meest passende aanbod verschilt per situatie en vraagt dus maatwerk en keuzes op lokaal niveau. De afgelopen kabinetsperiode zijn er veel geleerde lessen en inzichten opgehaald over tijdelijke opvang. Ook nu ondersteun ik gemeenten actief hierbij door:
Het verspreiden van Handreiking Respijtzorg en Handreiking Logeerzorg om gemeenten te ondersteunen bij het inrichten van het aanbod respijtzorg, het faciliteren van een netwerk logeerzorg;
De doorontwikkeling van een Mantelzorgtest waarmee mantelzorgers inzicht krijgen in de taken die hen zwaar vallen of energie geven, en worden doorverwezen naar lokaal aanbod;
In 75 pilots zijn gemeenten aan de slag om de toegang tot mantelzorgvoorzieningen te verbeteren;
Een adviesteam ondersteunt deze pilot-gemeenten en andere gemeenten met het doorvoeren van verbeteringen.
Zoals ook in de Hoofdlijnenbrief Wmo gemeld, wil ik de komende periode inzetten op het innoveren van het respijtzorgaanbod. Hierbij wil ik goed luisteren op welke manier respijtzorg het beste aansluit bij de behoeften van mantelzorgers.
Heeft u de bereidheid om beter te monitoren wie hulp aan ouderen geeft, zodat we schrijnende situaties van ouderenmishandeling kunnen voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Ouderenmishandeling en specifiek ontspoorde mantelzorg is ernstig, zorgt voor schade in de relatie en is gevaarlijk voor het welzijn van de oudere. Het is daarom belangrijk mantelzorgers die langdurig intensief zorg moeten verlenen te ondersteunen en tijd te geven om af en toe lucht te happen en zichzelf te zijn. Dit is waarom ondersteuning, respijtzorg, advies, blijk van waardering voor en aan de mantelzorger onmisbaar is. Ik vind het van groot belang dat ieder die zorg levert aan een naaste, weet dat en waar dit ondersteuningsaanbod beschikbaar is. Als er ook professionele zorg in of aan huis is, kan ook die professional een rol hierbij spelen.
Hulp aan ouderen omvat een breed scala aan handelingen, welke binnen een grote diversiteit aan contexten wordt geboden. Hulp die binnen het formele circuit wordt geboden valt onder de geldende beroepsstandaarden van die beroepsgroep, inclusief opleiding en periodieke bijscholing van het personeel. Hulp welke binnen het informele circuit wordt geboden, waaronder mantelzorg, wordt per definitie niet structureel gemonitord. Vanuit de gedeelde wens om de bureaucratie in de zorg waar mogelijk te beperken, ben ik geen voorstander van het registeren van wie hulp aan ouderen biedt. Wel ben ik voorstander om in te zetten op preventie en aandacht te vragen voor een veilige mantelzorgrelatie.
Heeft u de bereidheid om ouderenmishandeling beter te registreren, zodat erger kan worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Kunt u een gedetailleerd antwoord sturen?
Veilig Thuis registreert meldingen en adviesvragen van over de veiligheid van betrokkenen van huiselijk geweld, waaronder ouderenmishandeling. Zowel professionals als slachtoffers of betrokkenen kunnen advies vragen of een melding doen. In 2021 ontving Veilig Thuis landelijk 2.370 meldingen over ouderenmishandeling, een aantal dat vergelijkbaar is met 2.580 in 2020 en 2.420 in 2019. Dit aantal staat niet in verhouding tot de geschatte prevalentie van ouderenmishandeling, waarbij volgens onderzoek uit 2018 van Regioplan werd geschat dat 1 op de 20 (5,5%) van alle thuiswonende ouderen ooit het slachtoffer zijn geworden van een vorm van ouderenmishandeling, en jaarlijks 1 op de 50 (2,0%) van alle ouderen slachtoffer wordt.4 Mede vanwege de complexiteiten die dergelijk prevalentieonderzoek met zich meebrengt, waaronder ouderen die uit schaamte niets durven te zeggen of ingewikkelde familierelaties, geven de onderzoekers aan dat deze percentages vermoedelijk een ondergrens betreffen. Dit houdt waarschijnlijk verband met het feit dat ouderenmishandeling lang niet altijd wordt herkend, of dat er handelingsverlegenheid is door de familierelaties en afhankelijkheid van de oudere.
In nauwe samenwerking met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en het CBS wordt periodiek gekeken naar de beschikbare cijfers van Veilig Thuis, welke mogelijkheden er zijn voor aanvullende gegevens en ook hoe deze data vervolgens kan worden ontsloten voor derde partijen. Ik zal met de VNG, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en betrokken partijen zoals MantelzorgNL in gesprek gaan over de mogelijkheden om ontspoorde mantelzorg eerder in beeld te krijgen en wat er mogelijk is aan ondersteuning van zowel de mantelzorger als zorgbehoevende wanneer hiervan een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis.
Om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak ouderenmishandeling heb ik recent een «expertpool» opgericht waarbij gemeenten aan de hand van een eigen hulpvraag worden ondersteund door een expert om de lokale aanpak te laten versterken. Ook kunnen gemeenten gebruik maken van verschillende toolkits, zoals de Basisaanpak ontspoorde mantelzorg5 die ontwikkeld is op basis van pilots in tien gemeenten om het beleid hier meer op in te richten en in te zetten op preventie.
Het bericht ‘Vlissingen en Velsen eerste mega-opvanglocaties voor vluchtelingen’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vlissingen en Velsen eerste mega-opvanglocaties voor vluchtelingen»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de keuzes voor Vlissingen, Velsen en Den Haag tot stand zijn gekomen?
Ik ben in gesprek gegaan met alle gemeenten die mogelijk een geschikte aanlegplaats zouden kunnen hebben voor een cruiseschip. De gemeenten Vlissingen en Velsen stonden ervoor open om gezamenlijk de mogelijkheden te onderzoeken om een cruiseschip te laten aanmeren waar voor de duur van maximaal zes maanden grootschalig asielzoekers opgevangen kunnen worden; ook met andere gemeenten worden hierover gesprekken gevoerd.
De opvanglocatie in Den Haag – op het land – loopt via de reguliere contacten tussen COA en gemeenten.
Zijn de besluiten voor mega-opvanglocaties in samenspraak genomen met de desbetreffende gemeenten?
Ik wil graag benadrukken dat er nog geen formele besluiten zijn genomen. Er lopen goede gesprekken met de betreffende gemeenten, waarbij het College van burgemeester en Wethouders uiteindelijk de beslissing neemt of er een locatie voor een opvangvoorziening in de gemeente komt.
Kunt u uitleggen waarom ervoor gekozen is asielzoekers op cruiseschepen op te vangen? Is er gekeken naar sobere alternatieven?
Er is sprake van een opvangcrisis, waarvoor op dit moment de nationale crisisstructuur is geactiveerd.
Dagelijks melden zich vanuit het buitenland asielzoekers bij het aanmeldcentrum in Ter Apel. Normaliter worden deze personen vanuit daar geplaatst in azc’s door het hele land. Maar doordat er te weinig mensen uitstromen uit azc’s, zijn er te weinig opvangplekken beschikbaar. Daardoor kunnen veel mensen uit ter Apel niet meer terecht in azc’s.
Om toch de benodigde opvangplekken te creëren in Ter Apel voor de nieuwe instroom van asielzoekers hebben veiligheidsregio’s crisisnoodopvanglocaties gerealiseerd. Een crisisnoodopvanglocatie is vaak niet meer dan een sporthal met veldbedden. Gezien deze omstandigheden en de enorme inzet die dit vraagt van veiligheidsregio’s is dit slechts een zeer tijdelijke oplossing. Het is nodig om een meer structurele buffer te creëren om alle mensen die gevlucht zijn voor oorlog en geweld een bed te geven.
Na een zorgvuldige inventarisatie van alle mogelijke opties is gebleken dat de inzet van een cruiseschip, waar per schip 1000+ asielzoekers opgevangen kunnen worden, het meest geschikt is om op korte termijn als buffer te fungeren. Ook op andere manieren wordt ingezet op het realiseren van adequate opvang, onder meer door het tijdelijk inzetten van commerciële mogelijkheden.
Wat zijn de kosten voor deze mega-opvanglocaties en hoe wordt het gefinancierd?
De financiering verloopt via de reguliere budgetten van COA. De financiële gevolgen worden dan via de reguliere begrotingssystematiek bezien. Op dit moment zijn er twee cruiseschepen in beeld. De schepen hebben een scheepshuur van respectievelijk 63.250 en 86.250 euro per dag.
Er komen dan nog kosten bij zoals eventuele havengelden/liggeld, compensatie voor de eigenaar van de kade, het veilig en geschikt maken van de kade, diesel, voorzieningen als stroom en water en kosten die de gemeente maakt. Op dit moment is nog niet bekend wat hiervan de exacte kosten zijn.
Daarnaast gelden uiteraard de kosten die ook voor andere COA-locaties gelden, bijvoorbeeld op facilitair gebied. Op het schip kan niet zelfstandig gekookt worden, dus de maaltijden worden centraal bereid.
Waarom is het besluit genomen om mega-opvanglocaties in het leven te roepen? Is hierbij rekening gehouden met de leefbaarheid en sociale veiligheid van asielzoekers, maar ook met die van de omgeving?
Het COA zal samen met de gemeente van de grootschalige opvanglocatie een uitgebreid plan maken voor de leefbaarheid en sociale veiligheid van zowel de asielzoekers als de omgeving. Hierbij wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar onderwijs, dagbesteding, medische zorg, logistiek en inzet van beveiliging en BOA’s.
Bent u het eens dat mega-opvanglocaties de druk op directe omgeving, en daarmee op de zorg, woningmarkt, sociale cohesie, veiligheid en andere voorzieningen, opvoeren?
Uiteraard heeft een grootschalige opvanglocatie gevolgen voor en effect op de directe omgeving.
Samen met de gemeente wordt gekeken welke stappen nodig zijn om de grootschalige opvang goed te organiseren, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, zorg, logistiek, et cetera. Op 27 juni heeft de gemeente samen met het COA ook een bewonersbijeenkomst georganiseerd, waar door de inwoners van Velsen-Noord vragen gesteld konden worden aan de gemeente en het COA. Hier heb ik ook aan deelgenomen. Ik begrijp de zorgen die geuit worden door de inwoners van de gemeente, en probeer de zorgen samen met het COA en de gemeente zoveel als mogelijk weg te nemen. Het gesprek met omwonenden wordt ook de komende maanden voortgezet, mits het schip daadwerkelijk zal aanmeren in de gemeente Velsen.
De inzet van een cruiseschip heeft geen directe gevolgen op de woningmarkt. Op het gebied van zorg wordt gebruik gemaakt van de Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA), dit geldt zowel voor grootschalige- als kleinschalige locaties. Door het gebruik van grootschalige locaties, kan dit zelfs effectiever ingeregeld worden.
Bij het realiseren van opvanglocaties wordt altijd gekeken naar aandachtspunten voor de veiligheid. In samenspraak met de gemeente wordt dan ook ingezet op inhuur van particuliere beveiliging en een passende inzet van BOA’s en politie.
Meer incidenten met verwarde personen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten verwarde personen»?1 .
Ja.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer verwarde personen beslag leggen op de al overbelaste politiecapaciteit? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
Het aantal meldingen over personen met verward gedrag dat bekend is bij de politie, de zogenoemde E33 meldingen, laat de afgelopen jaren een stijging zien. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging te geven. Kijkend naar het type melding zien we dat de E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen en dat het aantal meldingen geen beeld geeft van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie is daarvoor niet opgeleid.
Het aantal incidenten dat de politie registreert onder de noemer overlast «verward persoon», staat daarnaast niet gelijk aan het aantal mensen met verward of onbegrepen gedrag. Bij een incident kunnen namelijk meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Het aantal unieke personen met verward gedrag ligt daarmee lager dan het aantal meldingen. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief over de aanpak voor personen met verward of onbegrepen gedrag die gelijktijdig met deze beantwoording aan de Kamer is gezonden, zal de politie in nauwe samenwerking met het Ministerie van JenV een analyse uitvoeren van de registraties in combinatie met andere data om meer zicht te krijgen op het aantal unieke personen dat achter deze meldingen schuilgaat en hun zorg- of ondersteuningsvraag.
We vinden het belangrijk te benadrukken dat we mensen die verward gedrag vertonen passende zorg en ondersteuning dienen te bieden, maar dat we tegelijkertijd ook aandacht moeten hebben voor de openbare orde en veiligheid van burgers, de persoon in kwestie zelf en zorg- en politiemedewerkers. Er moet steeds worden gezocht naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook indien noodzakelijk vanuit politie vanwege gevaarzetting.
Het vraagstuk van de als te krap ervaren politiecapaciteit is bekend. De vraag naar inzet van de politie zal altijd groter blijven dan de beschikbare capaciteit. Op lokaal niveau beslist het lokaal gezag (de burgemeester samen met de officier van justitie) over de prioriteiten en onderwerpen waarop de inzet van de politie dient plaats te vinden. In geval van nood en/of gevaar voor de openbare orde of veiligheid zal de politie altijd optreden.
Bent u bekend met het feit dat ondermeer de politievakbond Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) heeft gesteld dat het gestegen aantal incidenten met verwarde personen te wijten is aan bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Zo ja, heeft u de bereidheid de bezuinigingen op de GGZ terug te draaien, zodat er meer instellingen zijn waar verwarde personen onderdak kunnen vinden in plaats van deze in de wijken los te laten? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
We zijn daarvan op de hoogte, maar delen de opvatting van de ANVP niet en willen hier graag enkele kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste zijn mensen met verward of onbegrepen gedrag niet één op één gelijk te stellen met mensen met een psychische zorgvraag. Het betreft een bredere groep met veelal (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, andere gedragsproblematiek en/of waarbij sprake is van levensproblemen zoals schuldenproblematiek of verlies van een naaste, die als gevolg hiervan een verwarde episode doormaken. Slechts een zeer klein gedeelte van deze doelgroep vormt een gevaar voor de veiligheid. Het is op basis van de registratie van E33- meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen de persoon waarover wordt gemeld een (psychische) zorgvraag heeft. In de Kamerbrief die tegelijk met deze beantwoording aan de Kamer wordt verzonden, geven wij aan een nadere analyse van de E33-meldingen en de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de doelgroep die hierachter schuilgaat, uit te zullen voeren. Ten tweede zijn de afgelopen jaren (2018–2022) de uitgaven aan de curatieve ggz gestegen van 3,7 miljard euro naar 4,6 miljard euro.
Bent u van plan te zorgen voor een landelijk dekkend netwerk van de psycholance, een ambulance die bedoeld is voor verwarde en psychiatrische patiënten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is in 2020 met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer met psychiatrische hulpverlening door de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. De verantwoordelijkheid van de RAV voor dit vervoer is verankerd in de Wet Ambulancezorgvoorzieningen. Daarmee is sprake van een landelijk dekkend netwerk. Om de kwaliteit van dit vervoer te borgen heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft het «Kwaliteitskader Mobiele zorg rondom psychiatrische beoordeling» vastgesteld. De manier waarop dit vervoer precies wordt ingevuld en georganiseerd verschilt per regio. Op die manier kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken en behoeften van de regio. De psycholance is een vorm om dit vervoer in te richten, maar er zijn ook andere goede manieren om het vervoer van mensen met verward of onbegrepen gedrag vorm te geven. Omdat bij het landelijk uitrollen van één specifiek vervoersmodel zoals de psycholance geen rekening met de lokale context kan worden gehouden, vinden we dat niet wenselijk.
De term piekbelasting |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de onduidelijkheid onder boeren over de term «piekbelaster»?
Ik kan mij die onduidelijkheid voorstellen, omdat er geen eenduidige definitie is van de term «piekbelaster».
Wat verstaat u onder de gebruikte term «piekbelaster»? Is een piekbelaster 1) een bedrijf dat de standaardgegevensformulieren (SDF)-rapportage per Natura 2000-gebied significant negatief beïnvloedt; 2) een bedrijf dat de nationale artikel 17-rapportage beïnvloedt waardoor habitattypen en -soorten een ongunstige staat van instandhouding krijgen; 3) een bedrijf dat de Nationale Databank Flora en Fauna-rapportage per Natura 2000-gebied negatief beïnvloedt; 4) een bedrijf dat in de aankoopcalculator AERIUS drempelwaarden overschrijdt?
Piekbelaster is geen vast omschreven begrip. In de regel wordt de term gebruikt voor bedrijven met een hoge uitstoot op stikstofgevoelige natuur, die in de meeste gevallen op relatief korte afstand van stikstofgevoelige natuur gelegen zijn. Deze piekbelasters kunnen bedrijven uit alle sectoren zijn. Afhankelijk van de context en de gewenste benadering daarbij kan deze groep qua omvang smal of juist breder worden begrensd en gedefinieerd.
Kunt u aangeven hoe deze vier criteria zich precies verhouden tot een piekbelaster?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag blijkt, hangt de definitie van de term «piekbelaster» af van de context. Daarbij gaat het in algemene zin om bedrijven of bedrijfslocaties die een relatief hoge stikstofbelasting veroorzaken op stikstofgevoelige natuur, daarmee significant bijdragen aan de negatieve effecten op een of meer stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden en daarin gelegen gevoelige habitattypen en soorten waardoor deze zich in een ongunstige staat van instandhouding bevinden.
Kunt u aangeven welke afweging er precies gemaakt wordt bij de Maatregel gerichte aankoop en beëindiging (MGA) en Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (LBV)?
Beide regelingen gaan uit van vrijwillige deelname. Met deze regelingen wordt beoogd zoveel mogelijk bedrijven te kunnen ondersteunen die hun bedrijf(slocatie) vrijwillig willen beëindigen. Met de Lbv is gekozen voor een regeling die landelijk door RVO wordt uitgevoerd waarbij gebruik wordt gemaakt van één landelijke drempelwaarde. Bij een overtekening van de regeling worden de aangemelde bedrijfslocaties geprioriteerd naar kosteneffectiviteit. Dat wil zeggen zo veel mogelijk stikstofdepositievermindering tegen een zo laag mogelijke prijs. Er kunnen circa 10.000 veehouderijlocaties in aanmerking komen waarbij wordt getoetst aan een landelijke drempelwaarde. Veehouderijlocaties waarvan de totale depositie op alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden de landelijke drempelwaarde overschrijdt kunnen deelnemen aan deze stoppersregeling.
Bij de MGA-2 is gekozen voor een regeling die door provincies wordt uitgevoerd en hen ondersteunt bij de uitvoering van provinciale gebiedsprocessen.
De eerste tranche van de maatregel gerichte aankoop is gericht op het kunnen aankopen van circa 800 veehouderijlocaties die een depositie veroorzaken van minimaal 2 mol N/ha/jaar gemiddeld op stikstofgevoelige en overbelaste hectares Natura 2000-gebied gelegen binnen een afstand van 10 kilometer van de veehouderij. Dit wordt getoetst middels de aankoopcalculator die voor de eerste tranche van de MGA is ontwikkeld.
De 2e tranche van de MGA zoals recent geconsulteerd, richt zich op circa 3900 veehouderijlocaties: per stikstofgevoelig Natura 2000-gebied de 2% veehouderijen binnen een straal van 25 km van het natuurgebied die de hoogste depositie veroorzaken op dat natuurgebied. Dit wordt getoetst middels de (nieuwe) aankoopcalculator die voor de 2e tranche van de MGA is ontwikkeld.
Hoe is de afweging gemaakt tussen het uitkopen van piekbelasters en (mondiale) voedselzekerheid, duurzaamheid en landbouwinnovatie?
Het voedselsysteem op nationaal en Europees niveau is voor de meeste voedselproducten zelfvoorzienend; het is ook robuust en veerkrachtig. Maar dit is alleen volhoudbaar wanneer de landbouwproductie bezien vanuit stikstof, water, biodiversiteit en klimaat duurzaam plaatsvindt. Om de voedselzekerheid op lange termijn te borgen moeten we daarom juist investeren in een sterke natuur, schone landbouw en voldoende biodiversiteit. Niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Ik zet mij er dan ook voor in om de voedselsystemen wereldwijd te verduurzamen, door middel van export van technologie, kennis en kunde. Uiteindelijk is verduurzaming van het voedselsysteem de enige weg naar het borgen van mondiale voedselzekerheid op de lange termijn.
Het monitoren van zedendelinquenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Advocaat: verdachte in zaak-Gino eerder veroordeeld voor misbruik»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het te vaak voorkomt dat zedendelinquenten te vaak opnieuw over schreef gaan?
Zedenmisdrijven hebben veel impact op de slachtoffers en de maatschappij. Daarom werkt de gehele strafrechtketen samen om herhaling van misdrijven, en daarmee (nieuw) slachtofferschap, zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat is er gedaan met de conclusies van het onderzoek Van de Bunt, Holvast en Plaisier uit 2011 dat concludeerde dat het toezicht op zedendelinquenten verbeterd kan worden? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
De samenwerking tussen reclassering en politie was in de jaren dat het rapport van Van de Bunt, Holvast & Plaisier (2011) werd opgesteld minder structureel en intensief, dan in de huidige tijd. Dit rapport was één van de aanleidingen voor reclassering, Openbaar Ministerie en politie om de samenwerking in het toezicht op zedendelinquenten met een hoog recidiverisico te verbeteren.
In 2015 startte een pilot ter voorbereiding op de Wet langdurig toezicht (Wlt).2 Het doel van de pilot was om vast te stellen wat nodig was voor de optimale samenwerking bij verdachten of veroordeelden, waarbij een hoog risico op recidive werd ingeschat.
De opbrengsten van de pilot hebben in 2018 geresulteerd in samenwerkingsconvenanten tussen reclassering, Openbaar Ministerie en politie in het kader van ketensamenwerking bij zedenzaken, waarbij tevens ruimte is voor het bieden van maatwerk. Onder andere het werken met vaste contactpersonen per organisatie, waarbij risicofactoren en andere relevante aandachtspunten tussen politie en reclassering gedeeld werden, bleek bij te dragen aan effectiever toezicht houden.
Wat zijn de ontwikkelingen van het monitoren van zedendelinquenten nadat in 2018 het startpunt van intensievere samenwerking met de reclassering en openbaar ministerie werd gegeven? Is teruggekeken op leerpunten en ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de groep zedendelinquenten, waarvan daadwerkelijk recidive is te verwachten, groter is dan de groep met toezichtmaatregelen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Of er toezichtmaatregelen en/of behandeling wordt opgelegd, is afhankelijk van het vastgestelde recidiverisico. Wanneer dat risico substantieel is, is het gebruikelijk om toezicht en/of behandeling te adviseren. De rechter besluit vervolgens of hij dit daadwerkelijk oplegt. Ik zet hieronder de werkwijze uiteen.
Als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het OM de reclassering en/of het NIFP de opdracht geven een adviesrapport op te stellen. De reclassering en het NIFP maken op basis van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten een inschatting van het risico op herhaling van delictgedrag. Indien een gemiddeld of hoog risico wordt ingeschat of als er een andere aanleiding is voor de inzet van bijvoorbeeld behandeling of begeleiding om het risico te verminderen, dan zal hierover worden geadviseerd.
Bij zedenverdachten wordt vaak het meewerken aan een (ambulante) behandeling bij een forensische zorginstelling geadviseerd als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van een maatregel. In het geval er een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een Tbs-maatregel wordt opgelegd, kan ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM)3 worden opgelegd. Deze maatregel maakt langdurig toezicht op de veroordeelde mogelijk.
Een laag risico op herhaling of andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen reden zijn om weinig of geen interventies in te zetten. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben bij laagrisico delinquenten.4
Het OM kan in de strafeis het advies van de reclassering of het NIFP volgen. De rechter beslist welke straf, maatregel of voorwaarden worden opgelegd.
Bij hoeveel procent van de zedendelinquenten worden bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, een verplichting tot behandeling door een zorginstelling of een verbod contact te leggen met bepaalde personen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Op basis van beschikbare informatie van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat in 2021 door de rechter in eerste aanleg 931 zedenzaken bewezen zijn verklaard5. Hiervan werd in 917 zaken een straf opgelegd en in 14 zaken werd geen straf opgelegd. In de zaken waarin een straf werd opgelegd, werden in 405 zaken ook een of meerdere bijzondere voorwaarden opgelegd bij een voorwaardelijke straf of als onderdeel van een zelfstandige maatregel. In 54 zaken werd enige vorm van TBS opgelegd en in 6 zaken een PIJ-maatregel.
De straf of maatregel wordt opgelegd voor de gehele zaak. Er zijn echter zaken waarin meerdere feiten bewezen zijn verklaard. In die gevallen kan de strafoplegging mede voor andere feiten zijn dan enkel zedenfeiten.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kunnen bijzondere voorwaarden ook worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Hoe is de politiële toezichttaak op zedendelinquenten geborgd waarbij u duidelijkheid schept over de uitvoering door de betrokken politiemensen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Uitsluitend in het geval van bijzondere voorwaarden strekkend tot vrijheidsbeperking, zoals contactverboden, locatiegeboden en -verboden, en verboden om Nederland te verlaten kan de politie een rol vervullen. De politie kan bijvoorbeeld handhavend optreden indien de justitiabele zich niet aan de opgelegde maatregel(en) houdt. De rol van de politie in deze is primair reactief. Indien er een meldplicht is bij de reclassering of gecertificeerde instelling (jeugdreclassering), kan de politie in individuele gevallen hierbij actieve ondersteuning bieden. Denk hierbij aan het afleggen van een huisbezoek aan de justitiabele, waarbij risicosignalen worden gedeeld met de reclassering.
Instanties en organisaties die betrokken zijn bij het toezicht op zedendaders voelen een grote verantwoordelijkheid om het proces van terugkeer van deze personen in de samenleving op veilige en verantwoorde wijze te laten verlopen. Ter bevordering van de samenwerking en het terugdringen van de recidive is wet- en regelgeving (o.a. de Wet langdurig toezicht) ontwikkeld en zijn diverse ketenafspraken gemaakt tussen het OM, de politie en de reclassering. Deze ketenafspraken maken voor de betrokken partijen duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten.
In 2018 is een landelijk ketenoverleg zeden ingericht en de regionale ketensamenwerking zedenzaken geïmplementeerd. Ook hebben het OM, de politie en de reclassering in elke regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking binnen toezicht coördineert. Daarnaast is in iedere regio een periodiek casus-gestuurd ketenoverleg georganiseerd.
Hoe is de samenwerking tussen de betrokken instanties inzake het monitoren van zedendelinquenten? Is het voor de reclassering duidelijk wat zij van de politie mag verwachten en vice versa? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven mede in het licht dat binnen de politie werd getwijfeld of het monitoren van zedendelinquenten wel een primaire politietaak is?
Zie antwoord vraag 7.
De Bilderberg-conferentie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Willem-Alexander met Rutte en Hoekstra bij Bilderberg-conferentie»1 en het wel «zeer openhartige» optreden van de Minister-President over deze bijeenkomst2?
Ja.
Klopt het dat de Koning, de Minister-President en de Minister van Buitenlandse Zaken naar Washington zijn afgereisd voor de 68e editie van de Bilderberg-conferentie? Zo ja, met welk mandaat zijn zij naar Washington gevlogen?
Ja. De uitnodigingen zijn verstuurd aan de Minister-President van Nederland, de Minister van Buitenlandse Zaken van Nederland en Zijne Majesteit de Koning.
Wat is er op de Bilderberg-conferentie besproken? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid van Houwelingen vallen de besprekingen tijdens de conferentie onder de Chatham House Rules om zo een open uitwisseling van ideeën en meningen te bevorderen. Door deel te nemen heb ik dat aanvaard.
Welke beslissingen zijn er op de Bilderberg-conferentie genomen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie het antwoord op vraag 3. Op de Bilderberg-conferentie worden geen besluiten genomen.
Heeft de Nederlandse belastingbetaler meebetaald aan de trip van de Nederlandse delegatie? Kunt u in uw beantwoording een totaal kostenplaatje van uw geheimzinnige reis opnemen?
De kosten voor reis- en/of verblijf komen voor leden van de regering voor Rijksrekening. De totale kosten van mijn deelname betroffen € 8.837,99. Deze kosten vormen ook onderdeel van de regeling «Openbaarmaking Bestuurskosten» en worden altijd openbaar gemaakt.
Op welke wijze heeft de Nederlandse kiezer invloed bij deze ondemocratische politieke bijeenkomst? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
De kiezer heeft de leden van de Tweede Kamer gekozen. De leden van de Tweede Kamer mandateren de leden van het kabinet, om ze vervolgens ook ter verantwoording te kunnen roepen.
Deelt u de mening dat het niet meer van deze tijd is dat een klein groepje welgestelden uit het bedrijfsleven, politiek, wetenschap, media en de financiële wereld over ons denkt te kunnen beslissen? Zo neen, waarom niet?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld van deze conferentie.
Heeft u de bereidheid om volledige transparantie te verschaffen over de Bilderberg-conferentie? Zo neen, dan de klemmende oproep om geen Nederlandse delegaties af te vaardigen.
Zie het antwoord op vraag 3.