De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Jhim van Bemmel (PVV), Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending Meldpunt,1 waarin de vele problemen rondom de postbezorging van Post.nl belicht worden?
In eerdere beantwoordingen van Kamervragen2 zijn de bepalingen en reikwijdte van de kwaliteitsnorm van 95% overkomstduur voor de Universele Postdienst (UPD) toegelicht. Een overkomstduur van tenminste 95% betekent concreet dat gemiddeld per jaar ten minste 95% van de brieven vallend onder de UPD de volgende dag na aanbieding3 (oftewel binnen 24 uur) bezorgd dient te worden door de verlener van de UPD (PostNL). Dit zijn brieven die ter bestelling worden aangeboden via de rode/oranje brievenbussen op straat of bij de postvestigingen. Er wordt ook wel van losse post gesproken en het betreft ongeveer 15% van het totale binnenlandse postvolume. OPTA houdt toezicht op de overkomstduur geldend voor UPD post. Daarnaast versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost. Voor partijenpost kent de Postwet de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet.
Een dergelijke verplichting zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt. Wat betreft de zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen (een keuze die de burger wat betreft de UPD niet heeft). Het lijkt me dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
PostNL bezorgt dagelijks gemiddeld 14 miljoen stuks geadresseerde post (inclusief 400 000 pakketten)4 en ontvangt per maand 7500 klachten over de bezorging, waarbij opgemerkt wordt dat dit aantal het afgelopen jaar stabiel is gebleven. PostNL heeft aangegeven zich de meldingen over de kwaliteit van de bezorging wel degelijk aan te trekken en heeft inmiddels het onderzoek opgevraagd bij omroep MAX en onderzoekt de wijze waarop de enveloppen van Meldpunt vermist of beschadigd zijn geraakt in het proces. Daarnaast heeft PostNL ook contact opgenomen met alle mensen die in het programma meldden geen post te hebben ontvangen. Al deze meldingen worden onderzocht, een groot deel van de klachten is reeds afgehandeld. De bestaande problemen worden serieus aangepakt.
Deelt u de mening dat de vele meldingen over foutieve bezorging, te laat bezorgde post en niet bezorgde post zeer schrijnend zijn en dat hier direct actie op ondernomen moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om Post.nl ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de scepsis, ontstaan door de vele meldingen en signalen van medewerkers, over de constatering dat Post.nl daadwerkelijk 96,5% van de poststukken binnen één dag zou bezorgen, mede gelet op de bovengenoemde uitzending, waaruit blijkt dat met zeker twintig procent van de bezorgingen iets mis was? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze twijfel weg te nemen? Bent u bereid de huidige systematiek welke toetst of brieven binnen de wettelijke termijn worden bezorgd tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
De verplichting van ten minste 95% overkomstduur is reeds in 2000 in de Postregelgeving opgenomen(voor de UPD, voorheen het monopolie). Het percentage is destijds reeds met een reden op 95% bepaald en niet op 100%.
Gegeven het grote aantal poststukken dat dagelijks wordt verzonden, kan niet worden uitgesloten dat er bij de postbezorging wel eens iets mis gaat (bijvoorbeeld door een computerstoring, een lekke band of slechte weersomstandigheden).
De metingen voor de 95% overkomstduur UPD (losse post) worden gehouden door het onafhankelijke onderzoeksbureau Intomart GfK. Hiervoor worden elke maand circa 5000 proefbrieven verstuurd. Deze kwaliteitsmeting geeft over het derde kwartaal van 2011 een kwaliteitsscore van 96.5% voor de UPD. Dit kwaliteitscijfer is een gemiddelde en kan lokaal of regionaal afwijken.
PostNL rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur UPD over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld (en afgestemd met OPTA) welke door het onafhankelijk onderzoeksbureau wordt toegepast bij het verrichten van de metingen. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
Ik hecht aan een goede uitvoering van de UPD. Zoals aangegeven houdt OPTA toezicht op de overkomstduur van tenminste 95% geldend voor poststukken vallend onder de UPD. OPTA zal in januari met haar oordeel komen over het percentage overkomstduur UPD van 2010. Ik heb vooralsnog geen reden om deze verplichting tegen het licht te houden.
Aangezien de overkomstduur ook een belangrijk criterium is voor contractonderhandelingen tussen (groot) zakelijk verzenders en PostNL, laat PostNL ook metingen verrichten voor de (volledig vrijgegeven) partijenpost. Teamvier verricht deze meting, waaraan tien grote klanten meewerken. Jaarlijks worden circa 25 000 proefbrieven verstuurd. PostNL heeft laten weten dat de kwaliteitscore voor het derde kwartaal van 2011 96,1% is. Zoals eerder aangegeven versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost, waarvoor de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet geldt. Een dergelijke verplichting opnemen in de Postwet zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de bezorging van de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt.
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van Post.nl hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Postwet zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van de UPD. Op PostNL als verlener van de UPD rust de verplichting en de verantwoordelijkheid om aan deze eisen te voldoen. De wijze van uitvoering van de UPD en de bedrijfsvoering daarbij is een verantwoordelijkheid van PostNL. In het geval PostNL niet aan de gestelde eisen voldoet, kan OPTA op grond van de Postwet optreden.
Google en het ongevraagd gebruik maken van gebruikersdata voor GPS-diensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Google, Apple en andere bedrijven ongevraagd gebruik maken van Android telefoons van consumenten om wifi-locatie data te verzamelen voor GPS-diensten, zoals vermeld staat in het artikel «How Google -and everyone else- gets Wi-Fi location data»?1
Fabrikanten van besturingssystemen voor mobiele telefoons waaronder Google (Android), Apple (iOS) en Microsoft (Windows Mobile) zijn in staat om via de draadloze netwerktoegang Wifi-routers te detecteren en gegevens over deze Wifi-routers (zoals MAC-adres en signaalsterkte van de Wifi router) te verzamelen en op te slaan. De genoemde fabrikanten gebruiken de gegevens over (de nabijheid van) wifi-routers als bron voor geolocatiediensten, vaak in combinatie met andere bronnen zoals GPS (satellietplaatsbepaling) en zendmasten (plaatsbepaling door contact met zendmasten van telecom operators).
Bent u ervan op de hoogte of deze bedrijven ook in Nederland ongevraagd data verzamelen? Zo ja, worden er door deze bedrijven wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor ongevraagd en ongeautoriseerde data- verzameling over (in dit geval de locatie van) personen, en ook ongevraagd en ongeautoriseerd doorgifte van data aan derden, wenselijk is?
Nee. Een dergelijk specifiek verbod is niet nodig. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt de toezichthouder voldoende ruimte om in een concreet geval een verbod op te leggen, mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ik verwijs u in dit verband naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 15).
In hoeverre dienen bedrijven expliciet toestemming te vragen aan de eigenaar van de telefoons en tablets om gebruik te maken van de data van deze apparaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat de verplaatsingsgegevens van smartphones gevoelige gegevens zijn. De samenwerkende Europese toezichthouders op de bescherming van persoonsgegevens (verenigd in de Artikel 29-werkgroep) hebben in opinie WP185 van 16 mei 2011 (Opinion on geolocation services on smart mobile devices) vastgesteld dat voorafgaande toestemming de enige grondslag is voor het verzamelen en verwerken van verplaatsingsgegevens van mensen. In diezelfde opinie hebben de toezichthouders ook aangegeven dat bedrijven een gerechtvaardigd belang kunnen hebben bij het verzamelen en verwerken van (statische) gegevens met betrekking tot Wifi-routers, mits zij voldoende waarborgen aanbieden, zoals adequate informatie en een opt-out.
Het bericht dat er niet naar de zorgen en signalen van familie van de patiënt wordt geluisterd. |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Ypsilon heeft gezegd dat de zorg onvoldoende doet met signalen van familie en vrienden van schizofrene patiënten?1
Signalen van familie en vrienden van schizofreniepatiënten zijn belangrijk en het is zaak dat daarnaar voldoende wordt geluisterd en zoveel mogelijk rekening mee wordt gehouden. Deze naastbetrokkenen hebben diverse mogelijkheden om aan de bel te trekken. In eerste instantie kunnen zij bij de huisarts van de patiënt terecht, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen. Ook kunnen familie en vrienden terecht bij de meldpunten zorg en overlast van gemeenten2.
Bij een direct gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving kent de huidige wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil op te laten nemen. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Ik kan mij voorstellen dat dergelijke situaties lastig kunnen zijn voor betrokkenen, zowel voor familie en vrienden als betrokken zorgverleners. Mocht sprake zijn van een tekortkoming in de zorg dan kan iedereen, ook familie en vrienden, dat melden bij het IGZ loket dat hiervoor beschikbaar is. De IGZ behandelt deze meldingen conform haar «Leidraad Meldingen» van maart 2010. Tenslotte besteedt de IGZ in diverse onderzoeken aandacht aan de betrokkenheid van familie.
Klopt het dat familie of vrienden van schizofreniepatiënten nergens terecht kunnen met hun zorgen, ook niet als de patiënt mogelijk een gevaar is voor zijn omgeving? Zo nee, waarom luidt Ypsilon dan de noodklok? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Hoe vaak hebben gemeenten het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
De VNG, het Kenniscentrum Wonen-Zorg van Aedes en Actiz, GGZ-Nederland en Zorgverzekeraars Nederland geven aan dat er geen cijfers bekend zijn over het aantal meldingen, signalen en of noodkreten van familieleden bij gemeenten, woningbouwcorporaties, GGZ-instellingen en zorgkantoren omdat die niet apart worden geregistreerd.
Hoe vaak hebben woningbouwcorporaties het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak hebben zorginstellingen en/of zorgkantoren het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden over een persoon met een wapenvergunning? Wat is met die meldingen gedaan?
Familieleden en naasten die twijfels hebben over de vraag of een bepaalde verlofhouder een vuurwapen kan worden toevertrouwd, kunnen daarvan te allen tijde melding doen bij de politie. Dat kan desgewenst ook anoniem via de stichting Meld Misdaad Anoniem. Voor de politie zijn dergelijke signalen van groot belang. Wanneer de politie een melding krijgt over problemen rond een verlofhouder, wordt bezien of die problemen dienen te leiden tot het intrekken van het verlof of bijvoorbeeld het tijdelijk vrijwillig in bewaring geven van de wapens.
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van meldingen als in de vraag genoemd.
In de brief van mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie van 18 november jongstleden3 is gemeld dat jaarlijks 0,3% van de wapenverloven niet wordt verlengd of wordt ingetrokken. De oorzaken hiervoor zijn divers. In enkele gevallen vormen ook meldingen van familieleden daarvoor de aanleiding.
Voor de maatregelen die mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie en ik nemen om het stelsel van legaal wapenbezit te versterken, verwijs ik u naar onze brief van 27 oktober jongstleden4 aan uw Kamer. Over de voortgang van deze maatregelen wordt u medio 2012 nader bericht.
Bent u bereid om, wanneer de antwoorden op de vragen 4, 5, 6 en 7 niet bekend zijn, onderzoek te doen naar hoe verschillende instanties omgaan met meldingen, signalen en noodkreten van familie? Zo ja, wanneer kan dat onderzoek afgerond zijn? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling van een breed ingevoerd familiebeleid in de GGZ staat nog in de kinderschoenen, maar steeds meer GGZ-instellingen onderkennen het belang om beleid op dit punt te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen. Dat duurt echter een aantal jaren. Daarnaast worden methodieken en hulpmiddelen in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling ontwikkeld, zoals cursussen psycho-educatie voor familieleden en het werken met de triadekaart.
Vanuit het ministerie van VWS is de afgelopen jaren een belangrijke impuls gegeven aan familie betrokkenheid door de landelijke introductie van de familievertrouwenspersoon (fvp). Deze fvp is een vertrouwenspersoon, die familie en vrienden/naasten van GGZ-patiënten bijstaat. Op dit moment beschikken 35 instellingen over een fvp. Daarnaast is ook een landelijke telefonische hulplijn beschikbaar voor familieleden en naasten. Verder overweeg ik om in wetgeving een verplichting voor zorgaanbieders op te nemen om in zorgplannen afspraken vast te leggen over eventuele familiebetrokkenheid. Die afspraak kan overigens ook inhouden dat, indien bijvoorbeeld sprake is van ernstige mishandeling, eventuele familiebetrokkenheid niet gewenst is of daar terughoudend mee wordt omgegaan. In het kader van de aanbieding van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging van de Wet verplichte GGZ zal de Kamer hierover verder worden geïnformeerd. Gezien bovenstaand ligt een onderzoek niet in de rede. Voor de politie wil ik graag verwijzen naar het antwoord bij vraag 7.
Wat is het probleem met het wetsvoorstel Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 32 399)? Waarom kan dit wetsvoorstel niet behandeld worden in de Tweede Kamer? Bent u bereid uw antwoord toe te lichten?
Op 14 februari 2011 is door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de minister van VWS, een brief aan de Kamer verzonden. Hierin staat dat wordt bezien of een andere opzet van de commissie (die de rechter adviseert over onvrijwillige zorg) mogelijk is. Deze brief is mede opgesteld naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, waarin vragen zijn gesteld over of de commissie niet leidt tot extra bureaucratie en vertraging5. Daaropvolgend is op 13 april 2011 met veldpartijen een andere opzet van de commissie besproken, de «meervoudige kamer verplichte ggz». Deze variant werd door alle veldpartijen afgewezen. Gezien dit advies wordt nu gewerkt aan een alternatief voor de commissie met zoveel mogelijk behoud van de oorspronkelijke doelen van het wetsvoorstel, waarbij wordt aangesloten bij de bestaande taakverdeling in het ggz-veld en gemeentelijk domein. Na positief overleg met het veld en financiële dekking zullen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van VWS een nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden verstuurd. Ik verwacht dat dit voor de zomer zal plaatsvinden.
De afpersing bij telefoonabonnementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat jong-volwassenen door criminelen gedwongen worden telefoonabonnementen af te sluiten, soms meerdere op een dag, waarna zij het dure toestel in moeten leveren en zelf vastzitten aan hoge abonnementskosten en soms gesprekskosten die zij vaak met geen mogelijkheid kunnen betalen?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat vooral mensen met een (licht) verstandelijke beperking het slachtoffer zijn van deze afpersing?
Ik heb geen specifieke informatie op grond waarvan kwantitatieve uitspraken over dit fenomeen gedaan kunnen worden. Telefoonmaatschappijen werken samen met de politie om de omvang nader in kaart te brengen en te bezien wat mogelijke proportionele en effectieve maatregelen zijn die dit soort afkeurenswaardige praktijken zouden kunnen verminderen of voorkomen. Voor het idee om op scholen aandacht te geven aan het probleem en voorlichting te verbeteren geldt eveneens dat de maatregelen proportioneel en effectief moeten zijn. Ik wijs er in dit verband bijvoorbeeld op dat jongeren onder 18 jaar in beginsel geen abonnement kunnen afsluiten zonder toestemming van ouders en dat daarom het aandacht schenken op scholen aan dit probleem minder direct effectief is. Voor vragen over fraude kunnen jongeren ook terecht bij de fraudehelpdesk www.fraudehelpdesk.nl). Deze helpdesk is de landelijke vraagbaak over alles op het gebied van fraude.
Welke mogelijkheden ziet u om kwetsbare mensen, vaak jong-volwassenen met een licht verstandelijke beperking, tegen deze criminele praktijken te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het een goede zaak zou zijn wanneer aan dit probleem aandacht zou worden besteed op scholen? Hoe gaat u er voor zorgen dat de voorlichting verbetert?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de telefoonmaatschappijen meer zouden kunnen en moeten doen om deze vorm van afpersing te voorkomen? In hoeverre zou van telefoonmaatschappijen verlangd kunnen worden dat zij enig onderzoek doen naar de vraag of de betreffende jongere zich het verlangde abonnement kan veroorloven en of er mogelijk sprake is van afpersing?
Indien de medewerkers van de telefoonmaatschappijen signalen krijgen dat een persoon wordt gedwongen om een abonnement af te sluiten, kunnen ze aan de betrokken persoon aangeven dat zij het abonnement niet zullen afsluiten. Wij hebben van de telefoonmaatschappijen begrepen dat deze problematiek ook al hun aandacht heeft. Zo worden winkelmedewerkers door de bedrijven getraind dergelijke situaties te herkennen.
Wat betreft het onderzoeken van de vraag of de betreffende jongere zich wel een abonnement kan veroorloven verwijs ik naar het antwoord op vragen 6 en 7.
Zouden de telefoonaanbieders zich niet opnieuw moeten aansluiten bij het Bureau Kredietregistratie, om in ieder geval te voorkomen dat dure abonnementen worden verstrekt aan mensen die zich dit eigenlijk niet kunnen veroorloven omdat aan hen reeds teveel krediet is verstrekt?
Telecombedrijven hebben hun eerdere deelname aan BKR weloverwogen beëindigd. Zij hadden naar hun oordeel onvoldoende zeggenschap over wat er met hun gegevens binnen BKR gebeurde. Dat leidde vaak tot boze consumenten die bijvoorbeeld geen hypotheek konden krijgen, omdat er ooit een achterstand op het betalen van een telefoonrekening was ontstaan.
Ik heb van de bedrijven vernomen dat wordt verkend of het haalbaar en effectief zou zijn om Preventel, het samenwerkingsverband van de telecomsector met als doel om te voorkomen dat klanten betalingsverplichtingen aangaan die zij niet kunnen dragen, op een adequate wijze kan worden aangevuld met informatie die zaken als afpersing bij telefoonabonnementen (gedacht kan worden aan meerdere aanvragen in korte tijd) en andere vormen van telecomfraude kan verminderen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat op een dag meerdere dure abonnementen worden afgesloten, onder dwang, op naam van iemand die met geen mogelijkheid aan die betalingsverplichting kan voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom neemt de politie dergelijke zaken meestal niet in behandeling en wordt niet eens proces-verbaal opgemaakt, met het argument dat het slachtoffer zelf gekozen heeft voor het telefoonabonnement? Bent u bereid er op toe te zien dat de politie actief werk gaat maken van het opsporen van de mensen (naar verluidt vaak jeugdige criminelen) die zich schuldig maken aan deze vorm van afpersing? Zo niet, waarom niet?
De politie neemt wel degelijk aangiftes op. Het is echter zo dat bij deze aangiftes vaak dusdanig summiere informatie wordt geleverd betreffende de (vermeende) bedreigers dat hier onvoldoende opsporingsindicatie in zit voor nader onderzoek. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 3 en 4 is de politie is in overleg met de telefoonmaatschappijen om de kwestie nader in kaart te brengen.
Wat is uw reactie op het bericht dat onjuiste en onvolledige informatie is verschaft door uw eigen ambtenaren?1
In het rapport van de Commissie van onderzoek COA wordt in paragraaf 5.5 en bijlage 5 uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de contacten tussen het COA en het departement over de vaststelling van de beloning hebben plaatsgevonden. Op zichzelf zijn de normbedragen voor topinkomens helder. Het bedrag waarover herhaaldelijk de discussie met het ministerie werd aangegaan was zo’n € 2000 bruto per jaar2, die óf onder het salaris kon blijven vallen, óf overgeheveld had moeten worden naar de onkostenvergoeding, geredeneerd vanuit de verstrekte informatie. Dat was een technische discussie, waarin het departement de oorspronkelijke lijn herbevestigde. De inconsistentie in de door de algemeen directeur verstrekte informatie betrof daarentegen ruim € 20 000 per jaar3.
Was u bekend met de excuusmail d.d. 23 september jl. van directeur-generaal Loes Mulder aan de heer Loek Hermans, de voorzitter van de Raad van Toezicht van het COA? Welke consequenties heeft dit voor de schorsing van bestuursvoorzitter Nurten Albayrak?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat niet duidelijk was of een hoger brutosalaris kon worden gecompenseerd met een lagere onkostenvergoeding? Zo ja, hoe is deze verwarring ontstaan? Zo nee, op welk onderdeel was er foutieve informatie verstrekt en hoe kwam dat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er al enige jaren verwarring is over verschillende inkomensnormen met betrekking tot topinkomens? Hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze bevindingen meenemen in het onafhankelijk onderzoek naar de misstanden bij het COA?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 1.
De opmerking dat een gevangenis geen hotel is |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de gevangenis nu een hotel is? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Welke elementen van een hotel zijn op dit moment aanwezig in de gevangenis?
Met mijn opmerking dat een gevangenis geen hotel is heb ik willen aangeven dat ik het een onwenselijke situatie zou vinden als gedetineerden bij aanvang van de detentie reeds de beschikking zouden hebben over allerlei privileges. Met het systeem van promoveren en degraderen leg ik het accent meer op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde. Iedere gedetineerde heeft het wettelijk recht op activiteiten uit de Penitentiaire beginselenwet, zoals luchten, arbeid en recreatie. Ook krijgt de gedetineerde de benodigde zorg en een minimumaanbod op het gebied van nazorg aangeboden. De vanzelfsprekendheid in het aanbieden van overige activiteiten, zoals scholing, terugkeeractiviteiten en gedragsinterventies, wordt met de persoonsgerichte aanpak echter vervangen door het gericht aanbieden van activiteiten bij goed gedrag en aanwezige motivatie. Ook mijn nieuwe visie op detentiefasering sluit aan op het systeem van promoveren en degraderen. Gedetineerden moeten zelf laten zien te willen werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij.
Indien u niet van mening bent dat de gevangenis momenteel een hotel is, waar komt dan uw opmerking dat de gevangenis is geen hotel is1 vandaan, terwijl u een beleidswijziging aankondigt inzake het verlofbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Waar is deze opmerking voor nodig? Hebt u ooit iemand horen beweren dat een gevangenis eigenlijk een hotel zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Meent u achteraf gezien niet dat u een verkeerd beeld heeft neergezet van de werkelijkheid? Hebt u lering getrokken uit het feit dat drie onderzoekers, die in uw opdracht onderzoek hebben verricht naar de door burgers gewenste strafmaat en strafhoogte, u verwijten selectief te winkelen in de conclusies van hun onderzoek, waardoor u doelbewust een verkeerde indruk probeert te laten ontstaan?2 3
Ik bestrijd dat ik met mijn beleidsreactie op het onderzoek «De burger als rechter. Een onderzoek naar geprefereerde sancties voor misdrijven in Nederland» (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 279, nr. 127) een verkeerd beeld heb neergezet van de werkelijkheid of dat ik selectief gebruik heb gemaakt van de conclusies van het onderzoek. In mijn reactie schets ik eerst het globale beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, waaronder de door de onderzoekers aangehaalde bevinding dat er onder de Nederlandse bevolking in het algemeen geen consensus bestaat over de geprefereerde strafzwaarte en de geprefereerde strafmodaliteit. Ik citeer: «Er zijn burgers die relatief licht willen straffen en burgers die relatief zwaar willen straffen. Ook de voorkeur voor strafmodaliteiten loopt sterk uiteen. Voor elke strafmodaliteit en voor veel verschillende strafzwaarten bestaan voorkeuren in de Nederlandse bevolking. Er kan volgens de onderzoekers dus niet in het algemeen worden gesproken van «het» draagvlak voor bepaalde sancties.»
Vervolgens licht ik een drietal bevindingen uit het onderzoek toe, die mijns inziens aansluiten bij het ingezette kabinetsbeleid. Zo luidt bijvoorbeeld één bevinding uit het onderzoek dat de Nederlandse bevolking (meervoudig) recidivisten strenger wil straffen dan first offenders. Deze bevinding sluit mijns inziens aan bij het wetsvoorstel minimumstraffen dat ben bij uw Kamer aanhangig zal worden gemaakt.
Bent u bereid dit niet meer te doen en voortaan een eerlijk beeld te scheppen van de werkelijkheid en eerlijk te zijn over de conclusies van onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Heeft u kennisgenomen van de documentaire in de uitzending van Een Vandaag, d.d. 17 oktober jongstleden, over het feit dat een jaar nadat melding werd gemaakt van kinderarbeid bij hazelnotenpluk, nog steeds kinderen werkzaam zijn in de hazelnotenpluk in Turkije?
Ja.
Wat vindt u van de bewering van Eurocommissaris Füle dat er «geen meetbare voortgang is gemaakt als het om kinderarbeid gaat» en dat er «ook geen systeem is dat ervoor zorgt dat kinderarbeid gestopt wordt»? Deelt u de mening van Eurocommissaris Füle dat deze kwestie aan de orde gesteld dient te worden bij de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages van de Europese Commissie dringt het kabinet aan op verbetering van de grondrechten in Turkije, waaronder kinderrechten1. De Europese Commissie geeft in haar voortgangsrapport voor Turkije aan dat er nog geen meetbare voortgang is geboekt in de bestrijding van kinderarbeid, maar dat er op het gebied van seizoensgebonden arbeid in de landbouw en migrerende kinderarbeid wel gewerkt wordt aan verbetering. Op aandringen van Nederland is in de Raadsconclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 en 8 december 2009 expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen2. Het kabinet zal hier in EU-kader aandacht voor blijven vragen, ook in de Raadsconclusies.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat kinderen onder de 16 jaar (waaronder zelfs kinderen van 9 jaar) werkzaam zijn in Turkije en dat hier sprake van een schending is van het Verdrag Inzake de Rechten van Kind, alsmede de ILO-verdragen? Zo ja, welke maatregelen wilt u daartegen ondernemen, mede gezien het feit dat bestrijding van kinderarbeid een prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid?
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO.
De kwestie van kinderarbeid bij seizoensmigratie is door de ambassade op hoogambtelijk niveau aangekaart bij het Turkse ministerie van Arbeid en bij de Turkse kinderbescherming. De Turkse autoriteiten zijn zich terdege bewust van het probleem, zoals ook blijkt uit het actieplan dat is ontwikkeld (zie gecombineerd antwoord vraag 4 en 5).
De ambassade in Ankara ondersteunt vanuit het Mensenrechtenfonds onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar. De studie wordt uitgevoerd door de Turkse NGO Development Workshop (DW). DW heeft in de eerste helft van het project onderzoek gedaan naar seizoen- en kinderarbeid in de hazelnootindustrie in Ordu (Noordwest-Turkije), suikerbietindustrie in Yozgat (Centraal-Turkije) en katoenindustrie in Sanliurfa (Zuidoost-Turkije). DW zal naar verwachting in juni 2012 een eindrapportage presenteren.
Bent u van mening dat de huidige vormen van naleving en controle in de hazelnootpluk, maar ook in de cacaosector, onvoldoende zijn? Welke actie is sinds oktober 2010 ondernomen?1 Hoe is het mogelijk dat een jaar na constatering van kinderarbeid bij hazelnotenpluk nog steeds geen controle is op kinderarbeid? Bent u van mening dat de betrokken bedrijven die hazelnoten inkopen tekortschieten in hun verantwoordelijkheid?
Zoals eerder geschetst in de antwoorden op Kamervragen over deze kwestie, liggen verschillende sociaaleconomische factoren ten grondslag aan kinderarbeid verbonden aan seizoensarbeid bij de oogst van diverse gewassen, waaronder hazelnoten. Dit probleem kan alleen effectief worden opgelost door lange termijn betrokkenheid van alle belanghebbenden. De oplossing ligt primair in handen van de Turkse overheid, indirect op het vlak van werkgelegenheid en arbeidsmarkt en direct ten aanzien van het toezien op kinderarbeid en scholing.
De hazelnootverwerkende industrie georganiseerd in de Nederlandse brancheorganisatie FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie), de Europese brancheorganisatie CAOBISCO (Association of chocolate, biscuit and confectionery industries of the European Union) en andere brancheorganisaties hebben de kwestie gezamenlijk opgepakt in samenwerking met de Turkse overheid en hierover bericht op de website4. FNLI en CAOBISCO hebben mij laten weten open te staan voor feedback, vragen en dialoog over het onderwerp. Voor informatie over de inspanningen van FNLI en CAOBISCO verwijs ik dan ook allereerst naar deze organisaties.
De FNLI geeft aan dat de actieve medewerking van de Turkse overheid cruciaal is om de situatie in Turkije daadwerkelijk te verbeteren. De FNLI heeft via haar contacten het dossier dan ook actief onder de aandacht van de Turkse autoriteiten gebracht. Inmiddels heeft de Turkse overheid een specifiek actieplan ontwikkeld om de kwestie van kinderarbeid bij de hazelnootoogst te adresseren: «The Action Plan Activities for keeping children away from the nut farms in the provinces where nuts are grown in 2011». Elementen van dit plan zijn bijvoorbeeld de bouw van scholen, en leraren actief betrekken om onderwijs mogelijk te maken voor de kinderen van de seizoensmigranten. Ook is er specifiek aandacht voor toezicht door de Turkse Onderwijsinspectie op de naleving van de Turkse leerplicht middels een digitaal registratiesysteem van aanwezigheid van leerplichtige kinderen. Zowel de FNLI als CAOBISCO geven aan het genoemde actieplan van de Turkse overheid te ondersteunen, evenals het beleid van de Turkse overheid gericht op verbeteren van arbeidsomstandigheden bij seizoensarbeiders. Ook dringen zij bij de Turkse overheid aan op een onafhankelijke en betrouwbare monitoring om de voortgang te meten. Specifieke informatie over genoemde zaken is beschikbaar op de internetsite van CAOBISCO5.
Daarnaast heeft CAOBISCO richtlijnen opgesteld op gebied van ketenverantwoordelijkheid: «Responsible Sourcing Guidelines». Deze richtlijnen stimuleren en ondersteunen bedrijven bij zaken als verifiëren van concrete stappen die toeleveranciers nemen, verkrijgen van producten geproduceerd volgens lokale wetgeving en internationale standaarden, en bij het oplossen van conflicten. De «Responsible Sourcing Guidelines» zijn eveneens beschikbaar op de website van CAOBISCO.
Op basis van bovenstaande maak ik op dat bedrijven het nodige doen om hun verantwoordelijkheid te nemen in deze kwestie. Ik zal de sector aanmoedigen om dit te blijven doen en de sector ondersteunen indien gewenst.
Wat betreft de cacaosector verwijs ik naar de antwoorden op recente Kamervragen over dit onderwerp6.
Welke verbeteracties zijn afgesproken en uitgevoerd om kinderen van werk naar school te leiden, in overleg met de brancheverenigingen en hun leden? Kunt u dit verbeterplan naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben alle betrokken bedrijven inmiddels een standaardclausule ingevoegd in contracten met leveranciers, die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen zijn? Zo nee, bent u bereid hier alsnog op aan te dringen? Bent u bovendien bereid om aan te dringen op actieve controle op naleving van deze standaardclausule?
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. De eerder genoemde «Responsible Sourcing Guidelines», die recent zijn gepubliceerd, bieden hier een extra instrument. Deze bevatten aanbevelingen met betrekking tot clausules in contracten en naleving.
Is de ketenanalyse van de Federatie Nederlandse levensmiddelen industrie (FNLI) op brancheniveau inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
De FNLI liet weten dat de ketenanalyse bijna gereed is. Hiervoor verwijs ik naar de FNLI.
Is het door u aangekondigde onderzoek van de Ankara University over dit onderwerp inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoek van de universiteit van Ankara richt zich niet zozeer op kinderarbeid als wel op de leefomstandigheden van kinderen van seizoenarbeiders in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. De conclusie van het onderzoek luidt dat deze kinderen veelal in een sociaaleconomisch en pedagogisch onwenselijke situatie opgroeien. Hierdoor worden de kinderen op een ontwikkelingsachterstand gezet, waardoor het voor deze kinderen zeer moeilijk is op te klimmen op de sociaaleconomische ladder. De onderzoeksresultaten zijn beschikbaar via internet7.
Wat is de uitkomst van het aangekondigde jaarlijkse SZW-overleg tussen Turkije en Nederland met betrekking tot dit onderwerp?
Het jaarlijkse overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Turkse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid richt zich op de onderhandelingen over de door Nederland voorgestelde veranderingen in de export van kinderbijslag en zorgtoeslag. SZW blijft de ontwikkelingen over kinderarbeid in de seizoenoogst volgen en zal, indien daartoe gelegenheid is, de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoenoogst opbrengen en bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding hiervan.
Wat is de voortgang van de door u gemelde Turkse interdepartementale werkgroep over dit onderwerp? Heeft deze al tot nieuwe activiteiten geleid?
De Turkse interdepartementale werkgroep die zich bezighoudt met kinderarbeid bestaat uit een nationale stuurgroep en een adviserend comité. In de stuurgroep zitten vertegenwoordigers van ministeries, werknemers- en werkgeversorganisaties en NGO’s. De stuurgroep beslist of projecten die het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de International Labour Association (ILO) in Turkije wil implementeren, passen bij het Turkse beleid op kinderarbeid, en toepasbaar zijn op de Turkse situatie. Het adviserend comité bestaat uit vertegenwoordigers van ministeries, NGO’s, ILO, Unicef, universiteiten en andere organen die zich bezighouden met kinderarbeid. De taak van dit comité is om een gezamenlijke inspanning te leveren om in overleg met alle betrokkenen te werken aan het uitbannen van kinderarbeid. In het eerder genoemde achtergronddocument geeft CAOBISCO een beeld van de activiteiten van de werkgroep. De ambassade heeft niet vast kunnen stellen of, en zo ja, welke concrete resultaten de werkgroep tot nu toe heeft opgeleverd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Maatschappelijk verantwoord ondernemen op 17 november 2011?
Dit bleek helaas niet mogelijk.
Het overplaatsen van een gevangenisdirecteur en beschuldigingen aan zijn adres |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de beschuldigingen aan het adres van de opgestapte directeur van de penitentiaire inrichting Tilburg niet verder worden onderzocht?1 Wat vindt u van het verwijt dat er op deze manier sprake is van een doofpot?
In de penitentiaire inrichting (PI) Tilburg is onderzoek uitgevoerd door het Bureau Integriteit en Veiligheid (BI&V) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aanleiding voor het onderzoek vormden klachten over het functioneren van de betrokken directeur. Uit het onderzoek van het BI&V blijkt dat er zowel getuigen zijn die de beschuldigingen jegens de directeur bevestigen als getuigen die deze beschuldigingen ontkennen. De conclusie op basis van het feitenonderzoek door het BI&V is dat geen eenduidig beeld bestaat van wat in een bepaalde context nu exact wel en niet is gezegd. Betrokkene heeft zich reeds teruggetrokken als vestigingsdirecteur van de PI Tilburg. Hij zal ook niet terugkeren; hem zijn werkzaamheden elders binnen DJI opgedragen.
Over de conclusies die zijn getrokken op basis van het onderzoek van het BI&V is open en transparant gecommuniceerd met de Ondernemingsraad (OR) en de medewerkers van de PI Tilburg. Op geen enkele wijze is dan ook sprake van een doofpotaffaire.
Op welke wijze is het onderzoek naar mogelijke intimiderende en seksueel getinte opmerkingen en vermeende handtastelijkheden verlopen?
Het BI&V heeft in de periode van februari 2011 tot en met april 2011 gesproken met medewerkers van de inrichting, deels aangedragen door de OR, deels door de directeur van de PI en deels aangedragen door de medewerkers zelf. Op basis van deze gesprekken heeft het BI&V haar bevindingen op schrift gesteld en heeft de leiding van het Gevangeniswezen haar conclusies getrokken. Ik deel deze conclusies.
Is het waar dat het heimelijk plaatsen van een camera strafbaar is en dat door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is toegegeven dat de voormalig directeur in strijd met de regels heeft gehandeld? Is het eveneens waar dat hier niet tegen is opgetreden? Waarom niet?
Artikel 139f van het Wetboek van Strafrecht stelt heimelijk cameratoezicht strafbaar. Dat is in het onderhavige geval echter niet aan de orde.Het is juist dat de ex-directeur cameratoezicht op medewerkers heeft laten uitvoeren, maar hij heeft dit punt informeel aan de orde gesteld bij de OR. De ex-directeur heeft echter verzuimd hiervoor formeel toestemming te vragen conform de Wet op de ondernemingsraden. Nadat de OR op 25 november 2010 aan de directeur meedeelde dat geen instemming was verleend voor het bedoelde toezicht, heeft deze het cameratoezicht beëindigd. Zie overigens het antwoord op vraag 1.
Wat is de relatie tussen de beschuldigingen van het personeel aan het adres van de directeur, het onderzoek van Bureau Integriteit en Veiligheid van februari 2011, zijn ontslag als directeur en zijn overplaatsing in maart 2011 binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u van mening bent dat het personeel, indien zij klachten hebben over de directeur en beschuldigingen aan zijn adres uiten, naar diezelfde directeur toe moet? Zo nee, waar kan personeel met klachten over de directeur dan wel naar toe?
Het integriteitsbeleid van het ministerie van Veiligheid van Justitie kent de zogenaamde escalatieladder. Indien personeel geconfronteerd wordt met ongewenst gedrag in welke vorm dan ook, wordt van het personeel verwacht dat het betrokkene daarop aanspreekt. Indien dit niet helpt dan kan dit worden geëscaleerd naar de leidinggevende van betrokkene. Indien dat ook niet helpt kan contact worden opgenomen met een hogere leidinggevende. Op elk moment kan contact worden opgenomen met een vertrouwenspersoon integriteit of seksuele intimidatie van het betreffende dienstonderdeel die kan dienen als klankbord en/of adviseur. Het ministerie kent bovendien voor gevallen van seksuele intimidatie een onafhankelijke Klachtencommissie Seksuele Intimidatie.
De aanschaf van 500 Google Apps-accounts door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klopt het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken, zonder pilot, 500 Google Apps-accounts aanschaft om mailcommunicatie in geval van calamiteiten te garanderen, zoals vermeld staat in het artikel «Buitenlandse Zaken kiest Gmail als terugvaloptie»?1
Ja.
Welke ministeries maken er ook gebruik van Google Apps-accounts? Wat zijn de ervaringen van deze ministeries?
Momenteel maakt geen ander ministerie gebruik van Google Apps-accounts.
Welke overwegingen heeft u doen besluiten om te kiezen voor dit specifieke systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien calamiteiten zich voordoen dient in elk geval de normale, niet-gerubriceerde, e-mailcommunicatie van Buitenlandse Zaken met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland door te kunnen gaan. Als back-up systeem is daarvoor indertijd Google Apps gekozen, omdat deze door Google geleverde dienst op Open Standaarden is gebaseerd, relatief goedkoop is, wereldwijd een hoge toegankelijkheid, beschikbaarheid en capaciteit garandeert en een minimale beheerlast vraagt van de ICT-organisatie.
Welke alternatieve systemen heeft u nog meer onderzocht? Op welke grond zijn deze systemen minder goed bevonden dan het Google Apps-accounts systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2009 waren er geen prijstechnisch verantwoorde Europese e-mail clouddiensten met wereldwijde dekking en zakelijke beschikbaarheidsgaranties.
Bent u bekend met de risico’s voor de privacy en veiligheid bij het gebruik van clouddiensten zoals eerder zijn gemeld door de AIVD?2 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy en veiligheid te waarborgen?
Ja. Conform vigerende regels voor het verwerken van privacygevoelige en andere vertrouwelijke informatie, mogen gebruikers geen privacygevoelige of andere vertrouwelijke informatie delen via Google Apps-accounts.
Kunt u garanderen dat ondanks het rapport van de AIVD, waarin zij beschrijft dat het gebruik van clouddiensten (zoals die van Google) eenvoudig toegankelijk zijn voor buitenlandse geheime diensten en opsporingsinstanties, het gebruik van Google Apps-accounts geen risico vormt voor de privacy en veiligheid van mensen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Voor de mate van garantie voor beveiliging van clouddiensten verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen 2011Z151833 gesteld door lid Gesthuizen (SP), 2011Z151244 gesteld door lid Schouw (D66) en 2011Z152415 gesteld door lid Elissen (PVV) door de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het bericht dat er ook Nederlandse ambassades gebruik maken van Google Apps-accounts? Zo ja, welke ambassades betreft dit? Op welke manier is zowel de privacy als de veiligheid gewaarborgd?
Google Apps accounts kunnen worden ingezet als back-up voor communicatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Voor borging van privacy en vertrouwelijke informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn uw ministeries of zijn andere ministeries zich eveneens (op aanvullende wijze) concreet aan het voorbereiden op een noodtoestand die het gevolg is van een overstroming? Zo ja, op welke wijze?
Alle ministeries werken aan een goede voorbereiding op verstoring van ICT en elektriciteit (ongeacht de oorzaak) door het opstellen van continuïteitsplannen. In deze plannen wordenweerbaarheid maatregelen opgenomen om de continuïteit van de kritieke processen van de ministeries te borgen.
Hierover zal in het voorjaar van 2012 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd in de Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.
Het bericht dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers al jarenlang veel te veel voor onderhoud van de gebouwen op de asielzoekerscentra betaalt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het COA teveel betaalt aan onderhoud?1
Klopt het dat in eerste instantie het onderhoud per asielzoekerscentrum werd uitgevoerd door een plaatselijke aannemer? Klopt het dat op den duur is besloten om deze opdracht centraal aan te besteden? Zo ja, waarom en door wie is dit besluit genomen?
Is het mogelijk om deze centrale aanbesteding in te trekken danwel de overeenkomsten met de huidige aannemers op te zeggen? Hoe denkt u dat het onderhoud in het vervolg het beste kan worden geregeld?
Klopt het dat deze klachten eerder zijn gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo ja, wat is er gebeurd met deze klachten?
Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Spekman, ingezonden op 21 september 2011. (2011Z18068, zie ook Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2011–2012, nr. 38) In het rapport van de Commissie van onderzoek COA is aan deze klachtbehandeling aandacht besteed in paragraaf 3.6.
Gaat u deze problematiek ook meenemen in het onderzoek naar de geldverspilling binnen het COA?
Zie antwoord vraag 4.
De opvang van een Afghaans asielzoekersgezin in de gezinslocatie in Katwijk |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Asielzoekertje naar Katwijk»?1
Ja.
Klopt het dat de ouders van dit gezin in de opvang in Katwijk gescheiden wonen van de kinderen? Waarom is hier voor gekozen? Waarom is ’s nachts geen contact mogelijk tussen ouders en hun kinderen? Geldt dit regime op deze wijze ook voor andere gezinnen?
Uitgangspunt van het COA is dat gezinnen op de gezinslocatie bij elkaar worden geplaatst, voor zover de inrichting en de bezetting dit toelaat. Dit uitgangspunt wijkt niet af van dat in asielzoekerscentra.
Het Afghaanse gezin waarover in het artikel wordt gesproken bestaat uit zes personen. Op de gezinslocatie Katwijk zijn woonunits voor vier en twee personen beschikbaar. Aangezien ten tijde van de plaatsing van het gezin geen vierpersoonsunit beschikbaar was, is het gezin drie naast elkaar gelegen tweepersoonskamers aangeboden. Hiermee heeft het COA het gezin zoveel mogelijk bij elkaar willen huisvesten. Het gezin heeft echter aangegeven een vierpersoonsunit te willen. Het COA heeft hen aangegeven dat deze weliswaar beschikbaar was, maar dat een naastgelegen tweepersoonskamer niet beschikbaar was. De familie heeft hiermee ingestemd en heeft daarmee zelf de keuze gemaakt gescheiden te wonen. Dit sluit overigens niet uit dat er tussen ouders en kinderen »s nachts contact mogelijk is.
Op welke wijze zijn de voorzieningen in de gezinslocatie Katwijk extra geschikt gemaakt voor kinderen? Is in Katwijk gewaarborgd dat zij voldoende leef- en speelruimte hebben, en dat zij de volledige mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen (basis- of voortgezet onderwijs)?
Al voordat het azc Katwijk werd ingericht als gezinslocatie was het een locatie waar veel kinderen verbleven. De locatie beschikte daarom over voldoende leef- en speelruimte voor kinderen. In het kader van het project «Kind in de Opvang» komen er op de locatie Katwijk bovendien extra en nieuwere speelvoorzieningen.
De kinderen op de locatie Katwijk hebben zonder meer de mogelijkheid om onderwijs te volgen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de 14-jarige zoon in het gezin, die in Musselkanaal in 4 HAVO zat, daar gedwongen vanaf moest en inmiddels twee weken geen onderwijs heeft kunnen volgen, omdat de middelbare scholen in Katwijk en omgeving vol zijn? Bent u bereid een voorziening te treffen, zodat kinderen die in de gezinslocatie in Katwijk verblijven, ook voortgezet onderwijs kunnen volgen?
Het gezin heeft eerder verbleven op de vrijheidsbeperkende lokatie (VBL) in Vlagtwedde. Bij een overplaatsing gaan in de regel leerplichtige kinderen direct van een onderwijsvoorziening op de ene locatie naar een onderwijsvoorziening op een andere locatie. Ook in deze situatie heeft het COA er hard aan gewerkt om het onderwijs aansluitend aan de verplaatsing van Vlagtwedde naar Katwijk doorgang te laten vinden. Voor het juiste onderwijs kijkt het COA niet alleen naar onderwijsvoorzieningen in Katwijk, maar ook naar onderwijsvoorzieningen in de omliggende gemeenten. Op het moment van de overplaatsing gaven alle scholen aan vol te zitten, maar inmiddels is een onderwijsvoorziening voor de betreffende jongen gevonden in Katwijk. Het vinden van een onderwijsvoorziening werd bemoeilijkt doordat er sprake zou zijn van een verplaatsing van Katwijk naar Gilze en Rijen in verband met de aangekondigde nieuwe asielaanvraag.
Klopt het dat dit gezin met drie jonge kinderen op 17 november a.s. opnieuw wordt verhuisd naar de gezinslocatie in Gilze? Wat is hier de reden van? Waarom worden zij, gelet op hun lopende nieuwe asielaanvraag, niet in een regulier asielzoekerscentrum (AZC) geplaatst, bij voorkeur diegene in Musselkanaal, waar het gezin met de kinderen jarenlang gewoond hebben? Kunt u in elk geval garanderen dat zij na afloop van de procedure, indien de herhaalde asielaanvraag niet wordt ingewilligd, in AZC Musselkanaal worden geplaatst?
Het gezin had eerder te kennen gegeven opnieuw een asielaanvraag te willen indienen. De afspraak die daarvoor gepland stond bij de IND op 17 november 2011 is echter van de zijde van de vreemdeling afgezegd. De familie is derhalve in de gezinslocatie Katwijk gebleven. Aangezien er geen opvolgende asielprocedure die recht op opvang zou geven, is opgestart, blijft de familie verwijderbaar.
Van een geplande verhuizing naar de gezinslocatie in Gilze en Rijen is nooit sprake geweest. Wel zou het gezin in verband met de nieuwe asielaanvraag naar de POL (Proces opvang locatie) in Gilze en Rijen zijn verplaatst.
Het bericht dat huisartsen aan de bel trekken over de situatie van vreemdelingen in de opvang |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk van Gerven |
|
Bent u bekend met het artikel over inhumane opvang en medische zorg van uitgeprocedeerde asielzoekersgezinnen en huisartsen die hierover de noodklok luiden?1
Ja.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) overheidstaken uitvoert, die zijn vastgelegd in een contract met zorgverzekeraar Menzis? Heeft u inzicht in dit contract?
In artikel 3 van de Wet COA is bepaald dat het COA belast is met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers in een opvangcentrum. Daartoe behoort de dekking van ziektekosten. Dit is opgenomen in artikel 9 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het COA dient een ziektekostencontract af te sluiten ter dekking van de kosten van het door mij vastgestelde pakket medische voorzieningen (de Regeling Zorg Asielzoekers). Het COA heeft aan deze wettelijke verantwoordelijkheid voldaan en aan de hand van een openbare aanbesteding voor de curatieve zorg een overeenkomst gesloten met zorgverzekeraar Menzis. Ik ben bekend met deze overeenkomst.
Wat vindt u ervan dat het COA u verantwoordelijk houdt voor het beleid met betrekking tot de medische zorg? Acht u het wenselijk dat huisartsen door het COA naar u worden doorverwezen, terwijl u de huisartsen weer terugverwijst naar het COA? Kunt u toelichten wat hier is misgegaan en wat u hieraan kunt doen?
De inrichting van de gezinslocatie is in samenspraak tussen het COA en mij tot stand gekomen. Het COA heeft hier vervolgens uitvoering aan gegeven en dit als zodanig de huisartsen ook medegedeeld. Daar waar de huisartsen door het COA zijn verwezen naar mij en andersom is waarschijnlijk sprake geweest van miscommunicatie.
Klopt het dat er een gesprek plaatsvindt tussen Menzis en het COA? Bent u bereid om de resultaten hiervan met het COA te bespreken of hierover de Kamer te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA en Menzis (Menzis COA Administratie (MCA) en het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) zijn continu met elkaar in gesprek. Zodra een van beide organisaties bemerkt dat er belemmeringen optreden in de uitvoering van de medische zorg, bespreken zij dat met elkaar. Dit is voor de wijzigingen op het centrum in Katwijk niet anders.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4 van de leden Dibi en Voortman.
Is er inmiddels voor gezorgd dat de uitgeprocedeerde asielzoekers toegang hebben tot medische zorg? Hoe is dit geregeld na het einde van het contract met Menzis?
De toegang tot de medische zorg is vanaf de start van de gezinslocatie overeenkomstig het huidige zorgmodel geborgd geweest. Dit betekent dat asielzoekers voor de toegang tot de zorg gebruik kunnen maken van het inloopspreekuur bij een huisarts of praktijkondersteuner op het asielzoekerscentrum, zelfstandig een afspraak maken met de huisarts van het centrum of via de praktijklijn van het GC A (7 dagen in de week, 24 uur per dag) een afspraak maken.
Daarnaast kan in nood- of spoedeisende gevallen gebruik worden gemaakt van 112. Via het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (TVcN) kunnen professionele tolken worden ingeschakeld.
Het huidige contract met zorgverzekeraar Menzis heeft een looptijd tot 1 januari 2014. Conform Europese richtlijnen is het COA verplicht de desbetreffende dienstverlening aan te besteden. De voorbereidingen voor deze aanbesteding starten in 2012.
Erkent u dat er eerder door Menzis COA Administratie (MCA) en Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA) is getracht om bij het COA aan te geven dat de medische zorg schromelijk tekortschiet of zal schieten door de statuswijzigingen van zowel AZC Katwijk (nu een gezinsopvanglocatie (GOL)) en van AZC Vught (nu een vrijheidsbeperkende locatie (VBL))?2 Wat is hierop de reactie geweest van het COA? Hebben zij de zorgen van Menzis serieus genomen? Bent u op de hoogte gebracht van de gezondheidsrisico’s die Menzis en de huisartsen aan hebben willen kaarten?
Zoals eerder aangegeven zijn COA en Menzis continu met elkaar in gesprek. Daarbij worden ook belemmeringen in de uitvoering van de zorg duidelijk. Het COA en Menzis hebben afspraken gemaakt hoe in het vervolg om te gaan met wijzigingen, binnen de opdracht die het COA heeft ten aanzien van het uit te voeren beleid.
Na de signalen van de huisartsen en de brief van de IGZ hebben het COA en GC A voor de langere termijn afspraken gemaakt over verhuizingen in een situatie waarin een opvanglocatie in korte tijd van bewoners wisselt en een andere status krijgt. Deze afspraken hebben ten doel de medische risico’s te ondervangen die aan de orde kunnen zijn bij de uitzonderlijke situatie van een plotselinge statuswijziging van een asielzoekerscentrum. De afspraken hebben betrekking op onder meer de duur en invulling van de voorbereidingsperiode voor GC A om zorg te blijven garanderen, voor die bewoners die zorg nodig hebben. Bewoners die niet zorgbehoevend zijn kunnen dan bijvoorbeeld met voorrang overgeplaatst worden, zorgbehoevenden later. Daarnaast heb ik expliciet de opdracht gegeven dat een overplaatsing pas zal plaatsvinden nadat het continueren van de medische behandeling op de nieuwe locatie is gewaarborgd.
Het feit dat het COA en Menzis regelmatig met elkaar overleggen en de wijze waarop voornoemde afspraken tussen beide partijen tot stand zijn gekomen overtuigt mij ervan dat COA en Menzis hun verantwoordelijkheid waarmaken en elkaars rol serieus nemen.
Wat is uw reactie op de noodkreten van Menzis COA Administratie en Gezondheidscentrum Asielzoekers en de zorgen die zij hebben geuit in hun brieven?2
Ik neem deze signalen serieus en ik stel vast dat het COA dit ook doet. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 hebben het COA en GC A voor de langere termijn afspraken gemaakt in een situatie waarin een locatie in korte tijd van bewoners wisselt en een andere status krijgt.
Met het COA heb ik bevestigd dat het uitgangspunt moet zijn dat de continuïteit van de medische behandeling steeds moet zijn gegarandeerd alvorens een gezin te verhuizen.
Hoe komt het volgens u dat in beide genoemde gevallen problemen zijn ontstaan met de overdracht van de dossiers van bewoners?
Ik verwijs hier in dit verband naar de hierboven opgenomen beantwoording van de kamervragen van de heer Voortman en de heer Dibi, in het bijzonder mijn antwoord op vraag 5.
Klopt de uitspraak van Menzis dat er op genoemde locaties alleen sprake is van de medisch noodzakelijke zorg? Wat verstaat u daaronder?
Ja, in overeenstemming met het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000 heb ik met het COA afgesproken de medische zorg op de gezinslocaties zodanig te regelen dat volwassenen toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg. Kinderen op de gezinslocaties hebben, uiteraard op indicatie van de zorgverlener, recht op alle voorzieningen van de Regeling Zorg Asielzoekers.
De beoordeling of medische zorg noodzakelijk is, komt toe aan de medische professional. Het gaat om elke vorm van zorg die de medische professional noodzakelijk acht en daarbij is geen enkele vorm van zorg op voorhand uitgesloten.
Gaat u alsnog onderzoek laten verrichten naar de invulling die door het COA wordt gegeven aan de medische zorg in een VBL danwel GOL of in ieder geval naar de mogelijkheden die het COA aan huisartsen en andere medici biedt om uitgeprocedeerde asielzoekers de nodige medische zorg te verschaffen? Zo nee, wat moet er nog gebeuren alvorens het COA overgaat tot actie of u het COA daartoe maant?
Zoals blijkt uit mijn beantwoording op vraag 5 is de toegang tot medische zorg gewaarborgd. Ik treed niet in de beoordeling die vervolgens moet plaatsvinden, namelijk of medische zorg noodzakelijk is. Deze beoordeling komt toe aan de medische professional. Ik zie dan ook geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Herkent u de schrijnende situatie in de gezinslocaties? Klopt het beeld dat de huisartsen geven over de inhumane leefomstandigheden? Zo ja, wat is uw verklaring? Zo nee, waarom denkt u dat zij dit beeld op deze manier hebben geschetst?
Nee, ik herken het beeld van de schrijnende situaties op de gezinslocatie niet. De opvang van gezinnen op de gezinslocatie geschiedt op locaties die voorheen werden gebruikt als asielzoekerscentrum. Aan de inrichting van deze locaties is niets veranderd. Ik heb begrepen dat de gezinslocaties ten tijde van de verhuizingen een rommelige aanblik hadden omdat op korte termijn een grote groep vreemdelingen naar een andere plaats moest worden overgeplaatst, maar zoals ik zelf heb kunnen vaststellen tijdens mijn werkbezoek aan de gezinslocatie Katwijk op 15 december jl., is dat inmiddels voorbij.
Het Europees arrestatiebevel in relatief kleine strafzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Ard van der Steur (VVD) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen1 over het bericht «Sjaak vlucht voor Poolse rechter»?2 Bent u op de hoogte van de actuele stand van zaken in de procedure van de heer E, waarbij nog steeds overlevering dreigt voor verdenking van een misdrijf van 200 Poolse zloty, ongeveer 25 euro?
Ja
Bent u, indachtig de motie waarin de Kamer heeft uitgesproken van mening te zijn dat het Europees arrestatiebevel niet bedoeld is voor gevallen waar het relatief kleine strafbare feiten betreft3, van mening dat er in de zaak van de heer E, sprake is van verdenking van een relatief klein strafbaar feit? Waarom heeft Polen geen gebruik gemaakt van alternatieven, zoals het in een andere lidstaat horen van verdachte? Hoe valt een terughoudend gebruik van het Europees arrestatiebevel te rijmen met de nog immer dreigende overlevering van deze Nederlander aan Polen?
In de zaak E. is er geen sprake van uitvaardiging van een EAB voor bagatelfeiten. Integendeel, de overlevering is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van twee strafvonnissen en voor een strafvervolging. Bij bedoelde strafvonnissen is E. veroordeelde tot een vrijheidsstraf van in totaal 3 jaren en twee maanden, waarvan nog elf maanden en veertien dagen moeten worden uitgezeten. De strafvervolging heeft betrekking op de verdenking van omkoping van een gevangenisbewaarder in Polen. Gelet op de ernst van de feiten vind ik het begrijpelijk dat de Poolse autoriteiten in deze zaak een EAB hebben uitgevaardigd. Zoals bekend besliste de rechtbank Amsterdam al in juli 2009 over de overlevering en bepaalde dat hij uitsluitend wegens zijn Nederlanderschap niet wordt overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van het strafrestant van de vrijheidstraffen, maar wel voor de strafvervolging onder de garantie van teruglevering. Dat wil zeggen dat betrokkene de tenuitvoerlegging van het strafrestant niet zal ontlopen. Nederland zal op verzoek van Polen het strafrestant ten uitvoer leggen. Indien E na de berechting in Polen voor de omkoping een vrijheidsstraf krijgt opgelegd, kan hij deze eveneens in Nederland ondergaan. Betrokkene wenst zich niet bij deze beslissing neer te leggen en is sindsdien voortvluchtig.
De motie Recourt c.s.(Kamerstukken II 2010–2011, 32 317, nr. 36) dateert van 17 februari 2011 en is op dezelfde dag aangenomen door de Tweede Kamer. De motie gaat over de overleveringspraktijk in het algemeen. Toepassing van hetgeen daarin wordt gesteld op de zaak E. is niet aan de orde op de enkele grond dat er geen sprake is van EAB voor bagatelfeiten.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen, waarin u stelt dat Polen beterschap belooft en dat er hoopvolle maatregelen worden genomen? Wat heeft het inmiddels opgeleverd dat het Poolse ministerie van Justitie de Poolse gerechten heeft gewezen op het feit dat het uitvaardigen van een Europees arrestatiebevel (EAB) een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid, en dat ook de proportionaliteit bij alle Poolse justitiële autoriteiten aan de orde is gesteld?4
De ervaringen van het parket Amsterdam wijzen uit dat nagenoeg alle Poolse EABs die worden ontvangen, betrekking hebben op Poolse onderdanen. Dat is niet verwonderlijk nu er vele duizenden Polen buiten hun eigen land werkzaam zijn. Hoewel daar EABs tussen zitten voor relatief kleine strafbare feiten, worden zeker ook Poolse EABs voor ernstige feiten ontvangen. Proportionaliteit bij de uitvaardiging van EABs is een aspect dat in Brussel Uniebreed aandacht krijgt en Nederland speelt daarin een actieve rol evenals bij het zoeken naar alternatieven in het kader van de onderhandelingen over het EOB.
Ik zie geen aanleiding om speciaal met de Poolse collega te overleggen.
Welke mogelijkheden heeft u om de Poolse justitiële autoriteiten dan wel uw ambtsgenoot in Polen aan te spreken op het feit dat nog steeds overlevering wordt gevraagd voor relatief kleine strafbare feiten, en een alternatief te bespreken voor deze en mogelijk andere dreigende overleveringen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien Polen vast zou blijven houden aan de overlevering, in hoeverre is het Openbaar Ministerie dan bereid in overleg te treden met de Poolse Justitie teneinde de voorlopige hechtenis van de betrokken persoon niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk?
E. is sinds 2009 voortvluchtig. Over E. heeft in de zomer weer correspondentie tussen de raadsman en de officier van justitie plaatsgevonden met het oog op de overlevering van E. in juli 2011. De officier van justitie heeft aangegeven dat betrokkene zich op een bepaalde datum moest melden en er op gewezen dat het bevel tot aanhouding voor de strafvervolging een looptijd heeft van maximaal drie maanden, zodat uiterlijk na die periode een beslissing moet worden genomen over voortzetting daarvan en dat een verdachte ook naar Pools recht tussentijds om opheffing van de voorlopige hechtenis kan vragen. Voor een speciale interventie bij de Poolse autoriteiten zag hij daarom geen aanleiding, hetgeen ik verantwoord acht. Voor de goede vermeld ik nog dat de raadsman daarop aan het OM berichtte, dat betrokkene zich niet in juli maar pas in augustus 2011 wilde melden voor zijn overlevering, omdat dan de behandelende Poolse rechter terug zou zijn van vakantie. De raadsman gaf daarbij ook aan dat E. mogelijk door middel van een eigen regeling naar de zitting in Polen zou afreizen. Navraag van het parket bij de Poolse autoriteiten heeft echter geleerd dat E. niet op de zitting van 9 augustus in Polen is verschenen.
Het gebruik van spionagesoftware door de Nederlandse overheidsdiensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederlandse politie kocht Duitse spionagesoftware»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Nederlandse overheidsdiensten de Duitse spionagesoftware «Bundestrojaner» ook wel «R2D2» of «0zapftis» gekocht hebben? Zo ja, welke overheidsdiensten hebben deze software gekocht en in gebruik? Wat zijn de kosten die gemaakt zijn voor de aanschaf van deze spionagesoftware?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011). Hetgeen in voornoemd antwoord is vermeld geldt ook voor de kosten van deze producten.
Op grond van welke verdenking zetten Nederlandse overheidsdiensten spionagesoftware in? Garandeert u dat het gebruik van deze software binnen de grenzen van de wet valt? Zo ja, aan welke organisaties is toegestaan dergelijke activiteiten te verrichten, en op grond van welke wet(ten)? Zo nee, waarom niet? Welke stappen gaat u ondernemen om deze overtredingen van de wet te voorkomen?
Voor de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, is vereist dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Er zijn mij geen situaties bekend waarin dergelijke technische hulpmiddelen door onbevoegden en/of onjuist werden ingezet. Voor het antwoord op de vraag welke organisaties gebruik kunnen maken van dit middel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Op welke schaal wordt de spionagesoftware ingezet? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit en is bij al deze gevallen sprake van een verdenking die past binnen het wettelijke kader? Zo nee, welke redenen hebben u doen besluiten om buiten het wettelijk kader spionagesoftware in te zetten? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit?
Ik deel de mening dat dergelijke software enkel dient te worden ingezet bij het onderzoeken van ernstige misdrijven. Voor de waarborgen die hiertoe zijn ingebouwd verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Deelt u de mening dat het inzetten van spionagesoftware enkel ingezet dient te worden indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een justitieel onderzoek? Zo ja, garandeert u dat het computergebruik van Nederlandse burgers, waarbij geen enkele sprake is van verdenking, niet vastgelegd wordt door spionagesoftware van de Nederlandse overheid? Zo nee, onder welke omstandigheden acht u het mogelijk om spionagesoftware in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Notarissen die uit het ambt ontzet zijn en het toezicht op het notariaat |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Notariskamer van het gerechtshof Amsterdam van 20 september 2011,1 waarbij twee notarissen uit het ambt ontzet zijn omdat zij ernstige fouten hebben gemaakt en in strijd met de wet en de verordeningen aktes hebben laten passeren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van deze notarissen, die zelf niet aanwezig waren bij het passeren van de aktes en het informeren van de partijen overlieten aan een niet-juridisch geschoolde medewerker?
Conform artikel 37, artikel 38 en artikel 43 van de Wet op het notarisambt is een notaris wettelijk verplicht aanwezig te zijn bij het passeren van de aktes en het informeren van de partijen. De beroeps- en gedragsregels voor notarissen benadrukken deze aanwezigheids- en zorgplicht nader. De werkwijze van deze notarissen is daarmee in strijd met de wet en de beroeps- en gedragsregels voor notarissen.
Wat kan naar uw mening de oorzaak zijn van deze laakbare werkwijze, te weten het in strijd met de wettelijke verplichtingen zoveel mogelijk aktes laten passeren zonder de partijen volledig te informeren en er soms zelf niet eens bij aanwezig te zijn?
Ik ben niet in de positie om te bepalen wat de achterliggende oorzaken waren voor de werkwijze in dit concrete geval. In het algemeen kan worden gezegd dat men door dergelijke praktijken de passeercapaciteit en daarmee de omzet tracht te vergroten.
Heeft u gelezen dat de Kamer van Toezicht in deze zaak de notarissen het verwijt maakt dat zij bij de uitoefening van hun werkzaamheden kennelijk hun commerciële belangen zwaarder hebben laten wegen dan het naleven van hun notariële verplichtingen, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat de notarissen meer zaken zijn blijven aannemen dan zij aankonden?1 Wat vindt u hiervan?
De rol van de notaris als ambtenaar kan soms op gespannen voet staan met de rol van de notaris als ondernemer. Een werkwijze waarbij men de commerciële belangen laat prevaleren boven de ambtelijke verplichtingen is echter laakbaar.
Hoeveel vaker denkt u dat dit voorkomt? Deelt u de vrees dat hetgeen hier nu bekend wordt slechts het topje van de ijsberg is, omdat deze werkwijze lang niet altijd bekend wordt en de notarissen die dit doen zeker niet in alle gevallen voor de Kamer van Toezicht of de Notariskamer van het gerechtshof terecht komen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat hetgeen nu bekend is geworden slechts het topje van de ijsberg is. Het is onder notarissen algemeen bekend dat een dergelijke werkwijze niet is toegestaan en daarmede laakbaar is.
Klopt het dat in het recent verrichte WODC-onderzoek2 vooral is gekeken naar fouten die het Kadaster constateert in onroerendgoedakten, met als gevolg dat vooral typefouten en vormfouten zijn opgevallen en juridisch inhoudelijke fouten niet konden worden geconstateerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stelling dat in het WODC-rapport «Kwaliteit in zware tijd» vooral is gekeken naar type en vormfouten is onjuist. In het onderhavige rapport wordt een brede analyse gegeven van tal van aspecten die een rol spelen bij de kwaliteit van de notariële dienstverlening, zoals de kwaliteit van de kantoororganisatie, de kwaliteit van producten, de kwaliteit van de service, de naleving van wet- en regelgeving en de ontwikkelingen in het aanbod van werk voor notarissen. Het onderzoek laat zien dat de opbrengsten per akte als gevolg van een geringer aanbod van werk sterk zijn gedaald. Om die reden zijn vele notarissen gedwongen te bezuinigen. Het WODC signaleert daarbij het gevaar dat als langere tijd wordt bezuinigd op zaken als automatisering en kennisontwikkeling dit op den duur negatieve gevolgen heeft voor de dienstverlening van de notaris. Deze ontwikkelingen binnen het notariaat zullen door mij en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie dan ook nauwlettend worden gevolgd.
Hoe zou zodanig onderzoek kunnen worden verricht dat ook juridisch inhoudelijke fouten, zoals hierboven vermeld, aan het licht komen? Bent u bereid de onderzoeksmogelijkheden in kaart te brengen en zo mogelijk dit onderzoek te laten verrichten?
In de Wet van 29 september 2011 tot wijziging van de Wet op het notarisambt, zijn de taken van het Bureau Financieel Toezicht uitgebreid. Naast financieel toezicht zal dit Bureau tevens toezicht gaan houden op de integriteit van notarissen. Door deze wetswijziging ontstaat de mogelijkheid voor het Bureau Financieel Toezicht om per 1 juli 2012 ook onderzoek te kunnen verrichten naar door notarissen gemaakte juridisch inhoudelijke fouten.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen (waarschuwingen, berispingen, schorsingen en ontzettingen uit het ambt) die sinds 2005 jaarlijks aan notarissen zijn opgelegd?
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Waarschuwingen
43
42
60
46
49
11
Berispingen
19
20
23
26
41
6
Schorsingen
6
8
7
15
8
1
Ontzettingen
0
0
0
1
1
2
De uitzetting van een Afghaans asielzoekersgezin en de verwijdering van hun oudste zoon uit zijn schoolklas |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de uitzetting van de in het bericht genoemde Afghaanse familie Sultani?1
Ja.
Klopt het dat de minderjarige asielkinderen Feroz (geboren: 1998), Weys (geboren: 2000) en Arezo (geboren: 2004) hun gehele danwel vrijwel gehele leven in Nederland verblijven?
Bent u bekend met het thematisch ambtsbericht van 29 maart 2011 aangaande schoolgaande kinderen (in het bijzonder meisjes) in Afghanistan?1 Erkent u dat hierin staat vermeld dat schoolgaande kinderen met gevaarlijke risico’s en uitdagingen worden geconfronteerd, die bij meisjes nog groter zijn dan bij jongens?
Erkent u dat alle drie de kinderen dusdanig verwesterd zijn, dat zij niet zullen kunnen aarden in Afghanistan of hierbij in ieder geval problemen zullen ondervinden? Zo nee, welke waarde hecht u dan onder andere aan de inhoud van bovengenoemd ambtsbericht?
Bent u bekend met de brief van een levensgevaarlijke Afghaanse organisatie aan de vader van het gezin, waarin wordt vermeld dat hij zal worden vermoord indien hij zijn bijna 8-jarige dochter niet zal uithuwelijken aan een 24-jarige man? Zo ja, welke consequenties hecht u aan deze brief? Erkent u dat uitzetting een schending zal opleveren van artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), aangezien het gezin, en met name de vader, een reëel risico loopt op folteringen, onmenselijke of vernederende handelingen of bestraffingen?
Deelt u de mening dat het uitzetten van in ieder geval de verwesterde dochter veiligheidsrisico’s met zich meebrengt, die leiden tot schending van onder andere artikel 3 EVRM? Zo nee, waarom denkt u dan dat betreffend ambtsbericht niet van toepassing is op onderhavig geval?
Deelt u de mening dat de dochter voldoet aan de Sahar-regels, vastgesteld in uw brief d.d. 8 april 2011?2 Zo ja, gaat u daarmee over tot het toekennen van een verblijfsvergunning? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat de oudste zoon zonder vooraankondiging en op dwingende wijze binnen één dag van de Regionale Scholengemeenschap Ter Apel is verwijderd? Zo nee, hoe dan? Zo ja, waarom heeft u zich niet gehouden aan de normale procedure, zoals omschreven in artikel 13 tot en met 15 van het Inrichtingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs?
Ten aanzien van een verwijdering van de oudste zoon van diens school zijn mij geen feiten bekend. Mij is bericht dat de Dienst Terugkeer en Vertrek noch de Vreemdelingenpolitie met dit voorval van doen hebben gehad.
De WOTS-procedure en de voortgezette tenuitvoerlegging |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het beleid omtrent de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS)?1 Hoe vaak komt het voor dat de trage afhandeling van het WOTS-verzoek in het buitenland ertoe leidt dat er onvoldoende straf resteert om nog in Nederland ten uitvoer te kunnen leggen?
Ja. Jaarlijks worden enkele tientallen verzoeken afgewezen wegens het ontbreken van een strafrestant. Een strafrestant kan om verschillende redenen ontbreken. Een daarvan is dat de (totale) WOTS-procedure meer tijd in beslag neemt dan er nog aan straf ten uitvoer te leggen valt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse gedetineerden als gevolg van een trage afhandeling in het andere land niet kunnen worden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving, met alle negatieve mogelijke gevolgen, zoals verhoogd recidiverisico, van dien? Welke mogelijkheden ziet u om te overleggen met die landen waar WOTS-verzoeken traag afgehandeld worden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat Nederlandse gedetineerden goed op hun terugkeer in de samenleving worden voorbereid. Dit doel wordt echter niet bereikt door WOTS-verzoeken toe te wijzen als een strafrestant ontbreekt. Reclasseringsprogramma’s ter voorbereiding op terugkeer in de samenleving worden immers vanuit detentie verzorgd. Is na overbrenging naar Nederland geen sprake meer van detentie, dan kan de genoemde voorbereiding niet worden geboden.
Een zekere behandelduur van WOTS-verzoeken valt niet te voorkomen. De wijze en duur van de behandeling behoort tot de autonomie van de betrokken landen en hangt direct samen met de wijze waarop het bestuur en de rechtsgang in een land zijn geregeld. Ook in Nederland vergt de afdoening van een WOTS-verzoek vaak de nodige tijd. Ik ben dan ook terughoudend om andere landen hierop aan te spreken.
Waarom wordt van Nederlandse gedetineerden in Venezuela het WOTS-verzoek afgewezen met de motivering dat tussen Nederland en Venezuela alleen de omzettingsprocedure wordt toegepast? Waarom kan van voortgezette tenuitvoerlegging geen sprake zijn? Wanneer is er sprake van bijzonder klemmende omstandigheden op grond waarvan hiervan kan worden afgeweken?2
De omzettingsprocedure geniet sinds de totstandkoming van de WOTS de voorkeur en is in de systematiek van de WOTS ook leidend. Waar mogelijk past Nederland, met instemming van uw Kamer, dan ook sinds jaar en dag deze procedure toe. Veroordeelden in een land waarmee Nederland de omzettingsprocedure toepast, kunnen in voorkomende gevallen op grond van klemmende omstandigheden worden overgebracht overeenkomstig de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging. Van klemmende omstandigheden kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een jeugdige leeftijd, hoge ouderdom of een slechte gezondheidstoestand. Dit komt sporadisch (naar schatting minder dan tien keer per jaar) voor.
Verwacht u dat een toegewezen verzoek om de buitenlandse straf om te zetten naar Nederlandse maatstaven zal worden afgewezen als Nederland toch voornemens is de gehele buitenlandse straf ten uitvoer te leggen? Zo ja, op grond waarvan? Is niet eerder de verwachting gerechtvaardigd dat een land wél kan instemmen met voortgezette tenuitvoerlegging, zeker wanneer het verzoek om de straf om te zetten reeds is toegewezen?
Tegen toepassing van de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging vallen geen bezwaren te verwachten door het land van veroordeling.
Kunt u een omschrijving geven van de huidige situatie in de gevangenis in Caracas? Is het waar dat het ambassadepersoneel geen toestemming meer krijgt op bezoek te gaan en de Nederlandse gedetineerden dus niet meer ziet en spreekt? Wat vindt u hiervan?
De situatie in de gevangenissen van Venezuela is in het algemeen zorgwekkend. De voorzieningen zijn beperkt en de cellen zijn vaak overvol. Er vinden regelmatig schietpartijen plaats waarbij doden en gewonden vallen.
Bezoeken van de ambassade of het honorair consulaat worden regelmatig op aanwijzing van de Venezolaanse autoriteiten afgelast in verband met de veiligheid. In zulke situaties tracht de ambassade via andere kanalen contact te houden met of informatie te krijgen over de Nederlandse gedetineerden.
Het is niet juist dat het ambassadepersoneel geen gedetineerden meer mag bezoeken. Recent werd het bezoekbeleid onaangekondigd gewijzigd door de lokale autoriteiten waardoor bezoeken in de periode mei tot en met augustus geen doorgang konden vinden. De bezoeken zijn inmiddels geleidelijk hervat.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat ook Nederlandse gedetineerden in Venezuela de zorg krijgen die zij nodig hebben, zeker als het gaat om het eveneens in de Venezuelaanse gevangenis verblijvende kleine kind van een Nederlandse gedetineerde vrouw? Welke mogelijkheden ziet u deze gedetineerden toch op grond van de WOTS-procedure hun strafrestant in Nederland uit te laten zitten? Bent u bereid hiertoe zo nodig te overleggen met de autoriteiten in Venezuela? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Venezolaanse autoriteiten om zorg te dragen voor het welzijn van gedetineerden. Ook in Venezuela steunt Nederland gedetineerden met de gebruikelijke consulaire bijstand (gift, bezoeken, attenties). Kinderen die geboren worden in gevangenschap hebben uiteraard de aandacht van de ambassade, maar ook in die gevallen zijn de Venezolaanse autoriteiten primair verantwoordelijk, samen met de ouders van het kind.
Voor de mogelijkheden om het strafrestant in Nederland uit te zitten verwijs ik naar mijn antwoorden op de voorgaande vragen. Indien een veroordeelde niet voldoet aan de criteria om voor overbrenging in aanmerking te komen, kan worden bezien of daarop een uitzondering mogelijk is. Het betreft hier een individuele en geen categorale toetsing.
De weigering van het CBR om de rijbevoegdheid van een goed functionerende TNT-chauffeur toe te kennen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Bent u op de hoogte van het persbericht «VARA’s ombudsman helpt Dussense Postbode, CBR pakt rijbewijs beste chauffeur af vanwege medicijn»?
Ja.
Heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) bij het toekennen van de rijbevoegdheid de ruimte om in specifieke gevallen af te wijken van de geldende regels? Zo ja, waarom heeft het CBR, ondanks de positieve adviezen van artsen en psychiaters, dat in dit specifieke geval niet gedaan? Bent u bereid het CBR aan te sporen om dit opnieuw in overweging te nemen? Zo nee, is het niet verstandig het CBR deze bevoegdheid wel te geven zodat er meer ruimte wordt gecreëerd voor maatwerk?
Nee, het CBR heeft geen bevoegdheid om in individuele gevallen van de regels ten aanzien van de medische rijgeschiktheid af te wijken die zijn neergelegd in de Regeling eisen geschiktheid 2000. De beslissingen ten aanzien van de medische rijgeschiktheid vallen onder de exclusieve verantwoordelijkheid en bevoegdheid van het CBR. Dit heeft de Raad van State in het verleden in diverse bezwaar- en beroepszaken ook bevestigd. Ik vind het ook niet wenselijk om voor het CBR ruimte te creëren voor maatwerk, omdat dit leidt tot willekeur in het beslissen over de rijgeschiktheid van mensen en het dus ten koste gaat van de rechtszekerheid.
In het geval van deze TNT-chauffeur heb ik van het CBR begrepen dat er geen positieve adviezen van artsen en psychiaters zijn uitgebracht. Twee psychiaters hebben over zijn rijgeschiktheid geadviseerd. De eerste heeft het advies uitgebracht om via een rijtest te beoordelen of mijnheer geschikt is om ondanks zijn medicijngebruik een auto te besturen. Die mogelijkheid biedt de huidige regelgeving niet. De tweede heeft niets gerapporteerd over de gebruikte medicatie en uitsluitend over het ziektebeeld van de betreffende chauffeur gesproken. Ons is dus niet bekend dat de psychiaters hebben aangegeven dat er voor de betreffende chauffeur geen nadelige bijwerkingen zijn.
Op grond waarvan is het medicijn Tryptizol in categorie 3 geplaatst? Is het mogelijk dat een gebruiker van dit medicijn geen nadelige bijwerkingen ervaart? Zo ja, hoe vindt u dat er omgegaan moet worden met personen die geen nadelige bijwerkingen ervaren? Bent u van mening dat in deze gevallen een uitzondering gemaakt moet worden bij bijvoorbeeld de toekenning van de rijbevoegdheid? Zo nee, hoe verklaart u dat zowel meerdere artsen als psychiaters hebben beoordeeld dat deze meneer geen nadelige bijwerkingen ervaart?
Nationale eisen aan de rijgeschiktheid moeten voldoen aan de minimumnorm uit Annex III van de tweede Europese richtlijn betreffende het rijbewijs. Deze richtlijn bepaalt dat geen rijbewijzen mogen worden afgegeven indien een bestuurder een geneesmiddel gebruikt dat van nadelige invloed op de rijvaardigheid kan zijn. In hoofdstuk 10 van de Regeling eisen geschiktheid staan de beperkingen voor deelname aan gemotoriseerd verkeer bij gebruik van rijgevaarlijke geneesmiddelen. Nederland heeft er, net als veel andere landen in Europa, voor gekozen de ICADTS-lijst (International Council on Alcohol, Drugs and Traffic Safety) als basis te hanteren voor de indeling van geneesmiddelen in categorieën . Bovendien is gebruik gemaakt van het advies van het Wetenschappelijk Instituut Nederlands Apothekers (WINAP) van september 2008. Mensen die geneesmiddelen uit categorie III van de lijst gebruiken zijn niet geschikt om een auto te besturen. Tryptizol staat in categorie III als iemand meer dan 75 mg per dag gebruikt. Het is mij niet bekend of verschillende gebruikers van dit medicijn de mogelijke bijwerkingen op een andere manier ervaren. Zoals ik in antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, is ons niet bekend dat de psychiaters hebben aangegeven dat er voor de betreffende TNT-chauffeur geen nadelige bijwerkingen zijn.
Zijn de producenten van het medicijn Tryptizol in overtreding gezien het feit dat de bijsluiter niet vermeldt dat bij gebruik van het medicijn het besturen van een voertuig niet is toegestaan? Zo ja, welke juridische stappen gaat u ondernemen om een einde te maken aan deze overtreding? Zo nee, waarom niet? Hoe moet een gebruiker van het medicijn weten dat het niet is toegestaan een voertuig te besturen?
De Geneesmiddelenwet behandelt in artikel 71, lid 2 de bijsluiter. De bijsluiter wordt opgesteld overeenkomstig de samenvatting van de kenmerken van het geneesmiddel en bevat een vaste volgorde van gegevens. Artikel 71, lid 2, sub e beschrijft de contra-indicaties, de interacties met andere geneesmiddelen of andere stoffen die de werking van het geneesmiddel kunnen beïnvloeden en speciale waarschuwingen. Onder punt 2 hiervan worden de effecten op de rijvaardigheid (of op het vermogen om bepaalde machines te bedienen) genoemd van het gebruik van het geneesmiddel. Er staat dus niet in artikel 71 dat een bijsluiter een verbodsbepaling moet bevatten ten aanzien van het autorijden of anderszins deelnemen aan het gemotoriseerde verkeer.
De bijsluiter van amytriptyline (merknaam Tryptizol) vermeldt dat dit geneesmiddel het concentratievermogen bij sommige patiënten kan verminderen en dat het besturen van voertuigen en (het uitvoeren van) andere werkzaamheden die door een verminderde concentratie gevaarlijk worden, moeten worden nagelaten. Een verbod op het besturen van een gemotoriseerd voertuig bij gebruik van amytriptyline staat niet in de bijsluiter. De bijsluitertekst is goedgekeurd door het College ter beoordeling van geneesmiddelen. De producent handelt dus in overeenstemming met de vereiste wettelijke richtlijnen. Een gebruiker van amytriptyline kan door het lezen van de bijsluiter ook weten dat een geneesmiddel de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden. Het voorschrijven van een geneesmiddel, en zeker een geneesmiddel als amytriptyline, is geen lichtvaardig iets. Ik vetrouw erop dat de zorgverleners (de voorschrijvende arts en de afleverende apotheker) de patiënt aan wie zij dit middel voorschrijven in het kader van hun zorgplicht wijzen op de risico’s zoals verwoord in de bijsluiter. Ik ga ervan uit dat ook de patiënt de bijsluiter leest en bij twijfel over het mogen besturen van een auto de betreffende instanties raadpleegt.
Mijn voorganger en de minister van VWS hebben recentelijk ook nog de voorlichting over rijgevaarlijke geneesmiddelen bevorderd. Mijn voorganger heeft de publiekscampagne, gericht op de gemotoriseerde weggebruiker, verzorgd. De minister van VWS heeft in samenwerking met relevante organisaties een voorlichtingstraject voor artsen en apothekers over rijgevaarlijke geneesmiddelen en eventuele alternatieven hiervoor opgesteld.
Vindt u niet dat in deze specifieke casus, waarbij zowel artsen als psychiaters positief adviseren, meneer reeds 13 jaar goed functioneert met het medicijn en het feit dat hij in 2010 is uitgeroepen tot beste chauffeur van rayon Utrecht, het weigeren van de rijbevoegdheid zeer onrechtvaardig is? Zo ja, gaat u acties ondernemen opdat deze meneer zijn rijbevoegdheid weer toegewezen kan krijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, heb ik van het CBR begrepen dat in deze specifieke casus geen positieve adviezen van artsen en psychiaters zijn ontvangen. Het CBR gaat zeer zorgvuldig om met de toepassing van de regels voor het vaststellen van de rijgeschiktheid van mensen die medicijnen gebruiken. De consequenties zijn immers verstrekkend: mensen verliezen hun rijbewijs. Ik begrijp dat dit voor de betrokkene, zoals de betreffende TNT-chauffeur, dan ook vervelende consequenties kan hebben voor zijn baan. Ik wil op deze casus echter geen individuele uitzondering maken. Ik zal het WINAP vragen of er een significant verschil bestaat in de bijwerkingen bij beginnend en chronisch gebruik van Tryptizol. Op grond van de uitkomsten kan ik dan beoordelen of er aanleiding bestaat om dit medicijn bij chronisch gebruik in een lagere categorie in te delen. Ik zal u over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
De mensenrechtenschendingen door Frontex in Griekse vluchtelingenopvang |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Bent u bekend met het rapport van Human Rights Watch over de wantoestanden in de Griekse opvang van migranten?1
Ja.
Wat is uw reactie op de werkwijze van het politiebureau te Feres, waarbij 97 vluchtelingen tegelijkertijd zijn gedetineerd, terwijl er slechts ruimte is voor 30 personen?
Met Human Rights Watch onderschrijf ik het belang dat gedetineerden hun detentie in menswaardige omstandigheden doorbrengen. Griekenland zit midden in het overgangproces naar een hervorming van zijn asiel- en migratiestelsel. Onverminderd het uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het bewerkstellingen van de verbeteringen bij Griekenland zelf ligt, steunt Nederland Griekenland in dit proces via EASO en Frontex. Door het EASO is vanaf 1 april van dit jaar een aantal asiel-ondersteuningsteams in Griekenland ingezet, die bestaan uit asiel- en opvangdeskundigen uit de verschillende lidstaten. De aanbevelingen die door deze deskundigen zijn gedaan over detentieomstandigheden en faciliteiten zijn door de Griekse autoriteiten overgenomen in de technische plannen. In mijn contacten met mijn Griekse ambtgenoten zal ik het belang van een spoedige implementatie van deze plannen (blijven) accentueren. Ik beschik momenteel niet over informatie om uw concrete vragen over de duur van individuele asielprocedures in Griekenland te beantwoorden. In ambtelijke contacten hebben de Griekse autoriteiten wel meegedeeld dat in het indienen van een asielaanvraag reden kan liggen om de detentie op te heffen.
Wat is uw reactie op de situatie in het vreemdelingendetentiecentrum in Fylakio, waar kinderen zonder enkele begeleiding tussen voor hen onbekende volwassenen vastzitten in overvolle en smerige cellen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gebeurt er met de asielprocedures van deze vluchtelingen? Hoe snel wordt bekeken in hoeverre zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning? Hoe lang blijven vluchtelingen gemiddeld in Griekse opvangcentra?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Frontex mensenrechten schendt door bewust vluchtelingen onder erbarmelijke omstandigheden in detentie onder te brengen? Wat vindt u ervan dat Frontex deze procedure in stand heeft gehouden, ondanks de eerdere uitspraak van het EHRM dat mensenrechten worden geschonden in dergelijke centra?
Frontex is een agentschap van de Europese Unie dat de operationele samenwerking tussen EU-lidstaten coördineert op het gebied van het beheer van de buitengrenzen. Indien lidstaten technische en operationele bijstand nodig hebben aan de buitengrenzen, kan het agentschap hen bijstaan. Ondanks de coördinerende rol van Frontex, blijven EU-lidstaten zelf verantwoordelijk voor de bewaking van de Schengen-buitengrenzen. Dit geldt tevens voor de opvang en het in detentie zetten van illegale migranten. Frontex zelf heeft hier geen taak in en is dus niet verantwoordelijk voor eventuele slechte omstandigheden in detentiecentra.
Wat is uw reactie op de conclusie van Human Rights Watch dat de activiteiten van Frontex (nog steeds) in strijd zijn met het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie?
Alle EU-lidstaten zijn gehouden om de mensenrechten te respecteren aangezien zij alle gebonden zijn aan onder meer het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en het Handvest van de Grondrechten voor de Europese Unie. Als agentschap van de Europese Commissie is Frontex eveneens gebonden aan het Handvest en verplicht om fundamentele rechten te waarborgen. Grensbewaking wordt uitgevoerd conform de Schengengrenscode (Verordening 562/2006) waarin de taken en bevoegdheden van de grenswachters zijn beschreven. Zowel in de Schengengrenscode als in de Frontex-verordening wordt expliciet verwezen naar fundamentele rechten, in het bijzonder het EU-grondrechtenhandvest. Bescherming van de fundamentele rechten is tevens een belangrijk onderdeel van de opleiding die Frontex aan grenswachters biedt. Het agentschap kent daarnaast een incidentenmechanisme waarmee grenswachters incidenten kunnen melden aan Frontex en hiermee ook de overige lidstaten op de hoogte stellen van mogelijke schendingen van mensenrechten.
Naast deze reeds bestaande waarborgen, zijn in de nieuwe Frontex-verordening nieuwe maatregelen opgenomen waarmee mensenrechten verder gewaarborgd worden. Zo zal er een grondrechtenfunctionaris worden aangesteld en wordt een adviesforum ingesteld dat de uitvoerend directeur en de raad van bestuur bij zal staan op het gebied van fundamentele rechten. De grondrechtenfunctionaris zal onafhankelijk zijn in de uitvoering van zijn taken. Door regelmatig te rapporteren aan de raad van bestuur en het adviesforum draagt deze bij aan het toezicht op naleving van fundamentele rechten door Frontex. De nieuwe Frontex-verordening geeft het agentschap tevens de mogelijkheid om gezamenlijke operaties en proefprojecten stop te zetten wanneer lidstaten niet langer voldoen aan de voorwaarden voor het uitvoeren van de gezamenlijke operaties of proefprojecten.
Gezien het bovenstaande zijn er naar mijn mening voldoende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat Frontex conform het EU-recht en internationale verdragen omtrent fundamentele rechten handelt.
Hoe denkt u over de conclusie van Human Rights Watch, waaruit blijkt dat de voorgenomen wijzigingen in de regels met betrekking tot operaties van Frontex onvoldoende zullen zijn om verdere mensenrechtenschendingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke garanties zijn er concreet gesteld om te waarborgen dat Frontex de mensenrechten naleeft? Wat zal er in de toekomst gebeuren met geluiden van mensenrechtenschendingen? Welke noodprocedure zal worden gestart om deze geluiden te kunnen bespreken?
Zie antwoord vraag 6.
De grote gevolgen van schaalvergroting in de supermarktbranche voor kleine supermarktondernemers |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Carola Schouten (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de constatering in het bericht «Grotere supermarkten boeken weer meer winst. Kleine supers onverminderd in zwaar weer» dat de verruiming van het aantal zondagopenstellingen mede veroorzaker is van verslechtering van de concurrentiepositie van de kleine supermarktondernemer ten opzichte van die van de grote ketens?1
Zondagopenstelling heeft een effect op het mogelijke aantal openingsuren van winkels, waaronder grote en kleine supermarkten. Winkeliers, ook supermarkten, maken gebruik van de mogelijkheden die de wet hen biedt om openingstijden aan te passen aan consumentenvoorkeuren. In welke mate een supermarkt daar gebruik van maakt is aan de supermarkt zelf. En hoewel grote bedrijven beter kunnen inspelen op de ruimere mogelijkheden, maken ook kleine bedrijven gebruik van de ruimere openingstijden. Het is hierbij een gegeven dat grote winkeliers bepaalde schaalvoordelen hebben ten opzichte van kleine winkeliers. Tegelijkertijd hebben kleine winkeliers weer bepaalde voordelen ten opzichte van grote winkeliers, zoals specialisatie.
De Winkeltijdenwet gaat uit van verplichte sluiting van de winkels op zondag. Op dit uitgangspunt zijn slechts een beperkt aantal uitzonderingen mogelijk, zoals bijvoorbeeld de toerismebepaling. Het is aan gemeenten om te bepalen of zij gebruik willen en kunnen maken van deze uitzonderingen op de hoofdregel. De wetswijziging die op 1 januari 2011 in werking is getreden, heeft tot doel het oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling uit de Winkeltijdenwet tegen te gaan. Hiertoe is de toerismebepaling aangescherpt. De wetswijziging zal dan ook eerder tot gevolg hebben dat het aantal koopzondagen afneemt, dan dat zij toeneemt. Deze wetswijziging brengt naar verwachting voordelen voor de kleine ondernemer mee, zoals uit eerder onderzoek van het Centraal Planbureau2 blijkt. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat kleine winkels er door de wetswijziging naar verwachting wat in omzet op vooruit gaan, terwijl de winkelketens er in omzet wat op achteruit gaan. De reden hiervoor is dat winkelketens bij minder zondagsopening hun schaalvoordelen minder kunnen benutten, en dat geeft kleine winkeliers een kostenvoordeel. De wetswijziging leidt er dus toe dat de concurrentiepositie van kleine winkeliers licht verbetert ten opzichte van de positie van winkelketens.
Overigens maakt de omzet op zondag vooralsnog een beperkt deel uit van de totaalomzet (1,16%). Tegelijkertijd manifesteert de schaalgrootte van grote supermarkten zich niet alleen op het terrein van openingsuren, maar ook op onder meer het terrein van prijsstelling van producten, het assortiment aan producten en het kunnen opvangen van economische tegenwind. Mogelijk hebben die laatste factoren wel het meeste effect op de dalende trend van de omzet en aantal van kleine supermarkten.
Erkent u dat ruimere zondagopenstelling voor kleine ondernemers grotere bezwaren en problemen oplevert dan voor (grote) ketens?
Ruimere zondagsopenstelling zou meer problemen kunnen opleveren voor kleine ondernemers dan voor ketens. Zoals ik hierboven echter reeds heb aangegeven, zal de wetswijziging die op 1 januari 2011 in werking is getreden, eerder leiden tot een verlaging van het aantal koopzondagen, wat juist voordelen voor de kleine ondernemer meebrengt.
Vindt u deze ontwikkeling een onwenselijk gevolg van de ruimere zondagopenstelling?
De mogelijkheden voor de detailhandel van ruimere openstelling op zondag is slechts één van de factoren die een rol spelen bij de dalende trend van de omzet en aantal van kleine supermarkten. Daarnaast spelen, zoals al eerder aangegeven, factoren als prijsstelling van producten, het assortiment aan producten en het kunnen opvangen van economische tegenwind een belangrijke rol bij deze ontwikkeling.
Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om dit ongewenste gevolg teniet te doen en uiteen te zetten welke maatregelen dat zijn?
Nee, zoals ik reeds heb aangegeven is de ruimere openstelling op zondag slechts één van de factoren die een rol spelen bij de dalende trend van de omzet en aantal van kleine supermarkten. Bovendien zal de wetswijziging die op 1 januari 2011 in werking is getreden, eerder leiden tot een verlaging van het aantal koopzondagen dan een verhoging.