Het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand en dat het budget voor bijzondere bijstand en het minimabeleid de gemeentelijke uitgaven niet dekt?1 2
Het bericht verwijst naar de factsheet «Financiën bijzondere bijstand» van Divosa. In deze factsheet wordt ten onrechte van de stelling uitgegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor bijzondere bijstand. De middelen voor bijzondere bijstand maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Het «fictieve budget» waar in de factsheet naar wordt verwezen is gereconstrueerd op basis van de verdeling binnen het gemeentefonds. De verdeling van het gemeentefonds wordt jaarlijks tegen het licht gehouden. Het resultaat daarvan is terug te vinden als bijlage bij de Gemeentefondsbegroting, in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Scheefheden in de verdeling kunnen aanleiding zijn voor een herijking van de verdeling van de verschillende uitgavenclusters. Voor het cluster Werk & Inkomen (waar de uitgaven voor de bijzondere bijstand onder vallen) is dat recent gebeurd. De resultaten van deze herijking zijn terug te lezen in de meicirculaire 2015 en hebben per 2016 tot een andere verdeling geleid. In het rapport «Basismateriaal fictief budget en lasten gemeentelijk minimabeleid3», een bijlage bij de factsheet van Divosa, wordt hier uitgebreid op ingegaan en geconcludeerd dat de nieuwe verdeling beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Divosa heeft er voor gekozen om de nieuwe verdeling niet op te nemen in de factsheet. Daarmee ontstaat ten onrechte het beeld dat er aan Rijkszijde sprake zou zijn van onvoldoende inzicht in de uitgaven van gemeenten.
Onderkent u dat groei van het aantal mensen in beschermingsbewind het gevolg is van de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Zo, ja welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De toename van de kosten van bewindvoering heeft mijn aandacht. In 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de groep onder bewind gestelden4. De aanname dat de groei van het beroep op beschermingsbewind is te herleiden tot de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vindt geen steun in dit onderzoek. Er vindt op dit moment een vervolgonderzoek plaats naar de omvang en kosten van beschermingsbewind. Onderdeel hiervan is een vergelijking tussen gemeenten met hoge kosten voor beschermingsbewind en gemeenten met relatief lage kosten voor beschermingsbewind. Hierbij wordt de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening als mogelijke factor meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid om gemeenten te compenseren voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan statushouders met een langdurig laag inkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toename van toegelaten asielzoekers die regulier moeten worden gehuisvest, zal – nu er sprake is van een verhoogde asielinstroom – mogelijk een toename van het beroep op de bijzondere bijstand tot gevolg hebben. Primair moet hier worden gedacht aan de grotere kostenposten zoals noodzakelijke inrichtingskosten en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
In het «Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom d.d. 27 november 2015» hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat het effect op het accres (gemeentefonds) dat ontstaat door de verhoogde asielinstroom wordt bezien in de werkgroep normeringsystematiek. Dit is onderwerp van gesprek bij het overleg over een aanvullende uitwerkingsovereenkomst. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen.
Bent u van mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet voldoende waar kunnen maken nu, naast de tekorten op het inkomensdeel, de tekorten voor de bijzondere bijstand oplopen? Zo ja op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
De financiering van de bijzondere bijstand kan niet los worden gezien van de grote decentralisaties die vanaf 2015 in het sociaal domein hebben plaatsgevonden. De uitgaven aan bijzondere bijstand moeten in onderlinge samenhang met deze middelen worden bezien. Voor wat betreft het Inkomensdeel geldt dat gemeenten eventuele tekorten kunnen reduceren door goed en effectief beleid en dat het financiële risico van individuele gemeenten wordt beperkt door het vangnet en dat op grond van de Participatiewet gemeenten gezamenlijk altijd een toereikend budget krijgen, ook als bijvoorbeeld de conjunctuur tegen zit. De komende jaren wordt de werking van de Participatiewet gemonitord. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van Divosa dat de bijzondere bijstand door gemeenten wordt gebruikt om de kabinetsbezuinigingen op minima te compenseren?
Bijzondere bijstand is een heel breed begrip, en kan een vergoeding voor velerlei uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreffen. Omdat de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd, is het expliciet aan de colleges om mede aan de hand van eigen regelgeving en in individuele gevallen te beoordelen of en zo ja in welke mate bepaalde kosten voor een vergoeding in aanmerking komen. In dit verband merk ik op dat het kabinet extra middelen voor het armoede- en schuldenbeleid aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld (€ 19 miljoen in 2013, € 70 miljoen in 2014 en vanaf 2015 jaarlijks € 90 miljoen.) Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven zijn deze middelen niet geoormerkt.
Verwacht u dat het tekort voor gemeenten op de bijzondere bijstand de komende jaren zal oplopen? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 en 3 aangegeven hebben de twee kostenposten waarvan de gemeenten verwachten dat die de komende jaren kunnen oplopen, mijn aandacht. Zoals in antwoord 3 aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het vervolgonderzoek beschermingsbewind en de bevindingen van de werkgroep normeringsystematiek. Daarnaast heeft een herijking van het Gemeentefonds plaatsgevonden, waarbij gebleken is dat binnen het cluster Werk en inkomen, waartoe de bijzondere bijstand wordt gerekend, de lagere uitvoeringskosten en hogere uitgaven elkaar ongeveer compenseerden. Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn de gemeenten in de meicirculaire 2015 hierover geïnformeerd.
Het bericht ‘Uitgehuwelijkt: ‘Teruggaan betekent mijn dood’’ |
|
Sadet Karabulut , Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Uitgehuwelijkt: «Teruggaan betekent mijn dood»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun familie, zijnde op vakantie buiten Nederland, worden gedwongen tot het sluiten van een huwelijk? Zo ja, wat doet u hier tegen? Zo nee, waarom niet?
Huwelijksdwang en achterlating beschouwt het kabinet als vormen van geweld. Huwelijksdwang, al dan niet in combinatie met achterlating, is verboden en strafbaar, en verhoudt zich op geen enkele wijze met de Nederlandse rechtsorde. Het gaat om ernstige schendingen van het recht van mensen om keuzen te maken over eigen lijf, leden en toekomst, over persoonlijk welzijn en brengt slachtoffers in ingrijpende loyaliteitsconflicten. Slachtoffers bevinden zich vaak in een afhankelijkheidsrelatie met familie waar zij zich niet makkelijk uit los kunnen maken. Het is extra schrijnend als de dwang wordt uitgeoefend door degenen die juist borg moeten staan voor genegenheid en voor het bieden van ontplooiingsmogelijkheden.
Het is buitengewoon moeilijk om vanuit Nederland te voorkomen dat vrouwen die op vakantie zijn in een land waarin ze familie hebben wonen, zich gedwongen voelen om daar een huwelijk te sluiten. Het kabinet zet daarom vooral in op preventie en voorlichting, zie de antwoorden op de vragen 5 en 6 hieronder.
Welke rechtsmiddelen heeft u om deze vrouwen te beschermen? Hoe zet u die rechtsmiddelen in?
Huwelijksdwang is strafbaar (artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). Daders kunnen maximaal twee jaar gevangenisstraf krijgen. Ook de voorbereiding van huwelijksdwang is sinds 1 maart 2016 strafbaar (artikel 285b Sr). Hierop staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar. De verjaringstermijn van zes jaar vangt pas aan als een slachtoffer achttien jaar is geworden. Een slachtoffer heeft hierdoor tijd om als volwassene na te denken over de gevolgen van het gedwongen huwelijk en om aangifte te doen. Als een Nederlander of een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland iemand in het buitenland gedwongen heeft tot een huwelijk dan is vervolging in Nederland op zich mogelijk, zelfs als (de voorbereiding van) huwelijksdwang in dat andere land niet strafbaar is. Als een Nederlander of vreemdeling met een vaste verblijfplaats in Nederland in het buitenland slachtoffer is van huwelijksdwang kan de dader daarvoor in Nederland worden vervolgd.
Met de diverse wetswijzigingen van de afgelopen jaren beschikt het OM over voldoende wettelijke bevoegdheden om (voorbereiding van) huwelijksdwang op te sporen en te vervolgen. De opsporing en vervolging van huwelijksdwang is complex, omdat huwelijksdwang doorgaans een verborgen vorm van dwang is waarvan niet of nauwelijks aangifte wordt gedaan. Het is daarom belangrijk om ook in te zetten op preventieve maatregelen. De daartoe getroffen maatregelen betreffen voorlichting, bewustwording, mentaliteitsverandering, deskundigheidsbevordering en vroegsignalering (vgl. het antwoord op de vragen 5, 6 en 8).
Overigens geldt dat een in het buitenland gesloten huwelijk, als blijkt dat sprake is van huwelijksdwang, in Nederland niet zal worden erkend wegens strijd met de openbare orde. Verder kan betrokkene in Nederland om echtscheiding verzoeken. Afhankelijk van het toepasselijk recht op het huwelijk, kan ook om nietigverklaring worden verzocht. Het spreekt niet vanzelf dat een dergelijke echtscheiding of nietigverklaring in Nederland ook in het land waar het huwelijk gesloten is zal worden erkend. De volkenrechtelijke soevereiniteit van landen maakt dat zij, afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande mate vrij zijn in het bepalen welke rechtsfeiten zij wel of niet erkennen. Zo lang betrokkene in Nederland verblijft, geldt zij/hij na de echtscheiding in Nederland in ieder geval als ongehuwd en staat het vrij om desgewenst een ander huwelijk te sluiten.
Hoeveel vrouwen die in Nederland woonachtig zijn, worden door hun familie op vakantie buiten Nederland gedwongen tot het sluiten van een huwelijk?
Het is inherent aan de aard van de problematiek, dat hierover geen harde gegevens beschikbaar zijn. Met het onderzoek van het Verweij Jonker Instituut dat op 29 september 2014 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is de (geschatte) omvang van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating voor het eerst in beeld gebracht2. Uit dit onderzoek blijkt dat het gaat om misstanden met een structureel karakter. De onderzoekers hebben een minimum omvang bepaald van 178 gevallen van achterlating voor de periode 2011–2012 op basis van registraties en dossieronderzoek. Een schatting door een groot aantal professionals voor dezelfde periode geeft een geschat aantal van minimaal 364 en maximaal 1631 gevallen van achterlating.
Deelt u de mening dat deze vrouwen geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe wordt dit gedaan en wordt daarbij ook aandacht besteed aan de bijkomende gevolgen van het sluiten van een religieus huwelijk? Zo, nee waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat voorlichting buitengewoon belangrijk is. Daartoe zijn ook de nodige maatregelen getroffen. Het Actieplan Zelfbeschikking 2015 – 2017 is inmiddels volop in uitvoering. De Minister van SZW heeft u op 31 maart jl. een rapportage gestuurd waarin de voortgang van dit actieplan wordt beschreven. Een aantal zaken hieruit noem ik hier: ieder jaar voor de zomervakantie wordt de campagne «Trouwen tegen je wil» herhaald met informatie over wat je moet doen als je bang bent te moeten trouwen tegen je wil of om te worden achtergelaten. De campagne is er op gericht jongeren te informeren over waar ze terecht kunnen voor advies en hulp. Op de site www.trouwentegenjewil.nl is ook informatie opgenomen over religieuze huwelijken en de regels daarover.
Ook is de brochure «Wat zegt de wet. Wat kun jij doen als professional» ontwikkeld, met als doel inzicht te geven in de mogelijkheden die ons recht biedt om slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating te helpen. De brochure gaat onder meer in op de strikte regels rond het wettig huwelijk: eerst wettig en dan pas religieus trouwen. Professionals in het veld kunnen met deze brochure mensen van waardevolle informatie voorzien.
In het project bespreekbaar maken van taboe-onderwerpen hebben voorlichters/ambassadeurs voorts de onderwerpen huwelijksdwang en achterlating bespreekbaar gemaakt in hun eigen kring, zowel mannen als vrouwen, om een verandering op gang te brengen.
Ten slotte moeten alle personen persoonlijk aangifte van vertrek doen als niet alle personen van hetzelfde adres tegelijkertijd naar het buitenland vertrekken. De gemeenteambtenaren van de Basisregistratie Personen zijn geïnstrueerd over hoe ze kunnen handelen bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating.
Deelt u voorts de mening dat de familie, die vrouwen op vakantie buiten Nederland dwingt tot het sluiten van een huwelijk, gewaarschuwd moet worden over de gevolgen daarvan voor de vrouw in kwestie en de gevolgen voor henzelf? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het sluiten van een gedwongen religieus huwelijk, met de mogelijkheid van een echtscheiding eenzijdig door de vrouw, tot nog meer huwelijksdwang leidt? Zo ja, wat kunt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is mij niet bekend.
Op welke wijze informeert u mensen, zowel vrouwen als mannen, over de mogelijke gevolgen van deze religieuze huwelijken en echtscheidingen, zoals bewustwordingscampagnes en of pilots?
Met het onderzoek van de universiteit Maastricht dat op 11 februari 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is voor eerst onderzoek gedaan naar de aard en omvang van religieuze en kindhuwelijken.3 Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. De problematiek van religieuze huwelijken wordt nu meegenomen in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over religieuze huwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen over het deelnemen van niet-gerechtsdeurwaarders in deurwaarderspraktijken en de borging van de onafhankelijkheid van het gerechtsdeurwaardersambt?1
Ja.
Klopt het dat niet-gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 4, sub b, van de Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarders (de verordening) alleen mogen participeren in een deurwaarderskantoor als deze niet direct of indirect betrokken is bij opdrachten aan hetzelfde kantoor?
Ja.
Voldoet de huidige verordening aan de recent door de Tweede Kamer aangenomen wetswijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, waarin de kernwaarde onafhankelijkheid uitdrukkelijk in is opgenomen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Gerechtsdeurwaarders moeten volgens het nieuwe artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet altijd onafhankelijk hun ambt kunnen uitvoeren. Een maximaal zeggenschapsbelang van 49% door een derde-niet-gerechtsdeurwaarder en een deelnemingsverbod voor directe en indirecte opdrachtgevers (zoals voorgeschreven in de artikelen 3 en 4 van de geldende verordening) geven samen een goede concretisering van het beginsel van onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder en scheppen duidelijke voorwaarden voor behoud van de zeggenschap binnen de eigen gerechtsdeurwaardersorganisatie.
Wat vindt u van de wens van uw voorganger dat er eigenlijk sprake zou moeten zijn van verdergaande derdenparticipatie en zelfs nulparticipatie?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ik hecht aan een goed verankerde onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder als bijzonder ambtsdrager heb ik een voorgestelde wijziging van de geldende verordening, die een versoepeling van de participatieregels beoogde, niet goedgekeurd. Een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 20164 heeft dit bevestigd, waarover ik u per separate brief reeds berichtte. Met deze uitspraak is geen leemte ontstaan in de zin dat nu geen regels zouden gelden met betrekking tot de gewenste onafhankelijkheid. Integendeel, de geldende verordening van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ongewijzigd van kracht, waarin de interne en de externe onafhankelijkheidsvereisten verankerd zijn.
Daarnaast krijgt het onafhankelijkheidsvereiste een wettelijke grondslag die per 1 juli a.s. in werking treedt. De geldende KBvG-verordening uit 2010 geeft daar een nadere invulling aan. Het is primair aan de KBvG om de onafhankelijkheid in de beroepspraktijk vorm te geven met haar verordenende bevoegdheid. Dit thema zal op de agenda blijven staan van het overleg dat ik periodiek voer met de KBvG.
Mijn ambtsvoorganger constateerde in antwoord op eerdere Kamervragen5 dat er binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is voor een verdergaande beperking van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren dan reeds het geval is in de geldende KBvG-verordening. Een algehele uitsluiting in een nieuwe KBvG-verordening was toen en is ook nu in dit licht niet realistisch. Of er aanleiding bestaat vereisten rondom onafhankelijkheid na inwerkingtreding van artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet in de vorm van een AMvB nader in te vullen, wordt momenteel in overleg met de KBvG bezien.
Hoe wordt gecontroleerd of derden die participeren in een deurwaarderskantoor niet indirect of direct betrokken zijn bij opdrachten aan datzelfde kantoor?
De Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder regelt onder andere in artikel 5 dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is om via een aandeelhoudersovereenkomst waarborgen te scheppen voor de onafhankelijkheid. Ook is geregeld dat hij opgave doet aan het bestuur van de KBvG van de voor het gerechtsdeurwaarderskantoor gekozen rechtsvorm en de inrichting daarvan, de aandeelhouders, vennoten of anderszins deelnemende personen, de omvang van hun deelnemingen en de aan elk van hun toekomende rechten en of deze personen direct of indirect betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor.
De controle vindt plaats door het bestuur op basis van signalen die de publiekrechtelijke beroepsorganisatie ontvangt. De controle kan momenteel worden uitgevoerd in het kader van de audit op de kwaliteitsnormen, doordat de KBvG-commissie Toetsing de auditoren daar een specifieke aanwijzing voor geeft. Per 1 juli 2016 vindt daarnaast de controle plaats door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), in het kader van het nieuwe integraal toezicht.
Bent u bekend met het belang dat rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft in deurwaarderskantoren en incassokantoren?4 Hoe groot is dat belang en hoe wordt daarop gecontroleerd? Is bij u bekend of deze rechtsbijstandsverzekeraar indirect of direct betrokken is bij opdrachten aan diezelfde deurwaarderskantoren? Kunt u daarbij uw reactie geven?
Ja. Rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft mij toegelicht dat DAS sinds 2006 belangen heeft in een aantal gerechtsdeurwaarderskantoren van 49%. Of deze situatie in overeenstemming is met de regels uit de verordening staat ter beoordeling van de KBvG en de tuchtrechter. DAS Holding heeft tevens belangen in een aantal incassokantoren. Deze incasso-organisaties kennen een grote diversiteit aan opdrachtgevers, variërend van MKB-bedrijven tot grootzakelijke dienstverleners. Als in incassozaken van deze opdrachtgevers een gerechtelijk traject moet worden opgestart, worden deze zaken aan de deurwaarderskantoren waar DAS in participeert in behandeling gegeven. Dit worden indirecte opdrachten genoemd. Volgens DAS worden rechtstreekse opdrachten, zoals haar eigen premie-incasso's, uitsluitend in behandeling gegeven aan gerechtsdeurwaarderskantoren waarin DAS Holding geen aandelenbelang heeft. DAS heeft volgens opgave geen incasso-portefeuilles waarbij zij eigenaar is van de vorderingen (koopportefeuilles) die in behandeling zijn bij gerechtsdeurwaarders waarin DAS Holding een aandelenbelang heeft. DAS heeft mij bericht dat derhalve geen sprake is van directe opdrachten aan gerechtsdeurwaarderskantoren waar zij een belang in heeft.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de verwevenheid van incasso-organisaties en gerechtsdeurwaarders?
Een zekere verwevenheid is onvermijdelijk omdat de gerechtsdeurwaarder in ons stelsel nu eenmaal bijzonder ambtenaar en ondernemer tegelijk is en hij naast gerechtelijke ook buitengerechtelijke incassowerkzaamheden mag ondernemen, zij het op een bij wet en bij verordening gereguleerde wijze. Incassowerkzaamheden zijn in beginsel verbonden met de kernfunctie van de gerechtsdeurwaarder: procesinleiding, betekening van exploiten en civiele tenuitvoerlegging. Het is de gerechtsdeurwaarder op zichzelf toegestaan om werkzaamheden te verrichten die in het verlengde van deze kernfuncties liggen, al zal hij de aard en de omvang van deze nevenwerkzaamheden moeten melden bij de KBvG. Ook in het grensgebied tussen het ambtelijke werk en de incasso zal echter altijd duidelijk moeten zijn wie in welke hoedanigheid optreedt (zie mijn antwoord hieronder op de vragen 8 en 9). De gerechtsdeurwaarder blijft bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KBvG-verordeningen en die door de tuchtrechter worden gehandhaafd en staat onder financieel toezicht van het BFT.
Wat vindt u er van dat er organisaties zijn die zelfs in het logo «incasso & gerechtsdeurwaarders» hebben verwerkt, waarmee een incassobureau druk kan uitoefenen door onomwonden de schijn te wekken aan burgers en bedrijven dat ze met een gerechtsdeurwaarder te maken hebben, ook als dat (nog) niet het geval is?
Incassobureaus mogen niet de indruk wekken (of dat nu naar schuldenaren toe of naar schuldeisers is) dat zij bevoegdheden hebben die zij niet hebben. Het is van groot belang dat misbruik van de titel en het logo van gerechtsdeurwaarder wordt tegengegaan. Bij schuldenaren mag geen misverstand bestaan over de positie en bevoegdheid van diegene die een incasso verricht. Het publiek moet erop kunnen blijven vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder ook gerechtsdeurwaarder is en dat de civiele tenuitvoerlegging in handen van een bevoegde openbaar ambtenaar ligt. Het nieuwe beroepsregister van het per 1 juli 2016 in werking tredende artikel 2a Gerechtsdeurwaarderswet biedt beter inzicht in wie bevoegd is. De KBvG doet in voorkomende gevallen ook aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM) van het zonder daartoe gerechtigd zijn voeren van de titel van gerechtsdeurwaarder (artikel 435, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht). Of in individuele gevallen de regels worden overtreden, zal worden onderzocht door het OM.
Is het geoorloofd dat een incassobureau zich voordoet als gerechtsdeurwaarder? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan, gelet op de risico’s? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen? Bent u bereid zo nodig de regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat vijftig schoonmakers in Dordrecht worden ontslagen en dat hun werk wordt overgenomen door mensen met een uitkering en/of werkers van de sociale werkvoorziening |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Vindt u dat er sprake is van verdringing als bestaande banen verdwijnen door niet betaalde of onderbetaalde krachten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, hoe kwalificeert u dit?1
De GR Drechtsteden heeft gekozen voor een andere invulling van de schoonmaakactiviteiten en wil mensen uit de doelgroep van de Participatiewet en de Banenafspraak kansen op werk bieden. Per 1 januari 2016 is het Servicecentrum Drechtsteden gestart met schoonmaak in eigen regie. Daarvoor worden personen met een Wsw-indicatie en Wajongers gedetacheerd vanuit Sociale Werkvoorziening Drechtwerk. Volgens de gemeente doet dit recht aan de gezamenlijke beleidsdoelstellingen van beide partijen om werkgelegenheid voor personen met een arbeidsbeperking te creëren.
Klopt de conclusie dat u ontslag van vaste medewerkers geen probleem vindt? Zo nee, waarom niet?
De GR Drechtsteden heeft het huidige schoonmaakcontract, conform de opzegtermijn, niet verlengd. Het is aan de werkgever om nieuwe opdrachten te verwerven, zodat zijn werknemers de werkzaamheden bij een andere opdrachtgever kunnen voortzetten.
Op welke wijze gaat u borgen dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van wet- en regelgeving met betrekking tot de bescherming van werknemers en regels rond aanbestedingen, handelen?
De verantwoordelijkheid voor het adequaat toezien op het voorkomen van verdringing van betaalde arbeid ligt uitdrukkelijk bij de gemeente. In de afgelopen maanden heb ik op verschillende manieren aandacht gevraagd voor het thema verdringing. Ik heb de oproep gedaan aan gemeenten in de Verzamelbrief van november 2015, om transparant te zijn in de wijze waarop de gemeenten aandacht schenken aan het tegengaan van verdringing van betaalde arbeid. Verder heb ik met de VNG overleg gevoerd over het belang van het voorkomen van verdringing van betaald werk. Dit onderwerp is ook besproken tijdens een landelijke bijeenkomst van wethouders. Gemeenten hebben met elkaar gesproken over hoe ze verdringing kunnen voorkomen en welke voorbeelden er zijn.
Kunt u toelichten of er sprake is van het inzetten van mensen met een bijstandsuitkering die deze werkzaamheden (gedeeltelijk) met behoud van uitkering verrichten?
Door de GR Drechtsteden is aangegeven dat de schoonmaakwerkzaamheden in Dordrecht betaald zullen worden uitgevoerd door voornamelijk kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. Het betreft mensen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het zijn volgens de GR Drechtsteden mensen met een Wsw-indicatie, Wajong of mensen met een WIW- of ID-baan.
Ziet u als systeemverantwoordelijke, naast de controlerende taak van de gemeenteraad, nog enige taak voor uzelf in het tegengaan van verdringing?
Verdringing van regulier werk door het niet naleven van de wettelijke regels moet worden tegengegaan. Graag verwijs ik naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 19 juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr. 624), waarin ik de wettelijke en beleidsmatige kaders rond het voorkomen van verdringing uiteen heb gezet.
Is de gemeente Dordrecht goedkoper of duurder uit door de inzet van mensen die onder de Participatiewet vallen?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Bent u bekend met de tekst: «De Inspectie SZW draagt door inspectie, toezicht en opsporing bij aan naleving van wetten en regels ... [ ] ... uitvoeringsinstanties op het terrein van werk en inkomen (UWV, gemeenten en SVB) zijn zelf verantwoordelijk voor het nalevingsniveau van de betreffende regels. De Inspectie SZW houdt hier toezicht op»?2 Hoe verhoudt uw eerdere antwoord, «Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten«, zich tot deze tekst?
De Inspectie SZW is op grond van artikel 37 van de Wet SUWI belast met het toezicht op de wijze waarop de gemeenten gezamenlijk bijdragen aan het behalen van de doelen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. Dit doet zij door op geaggregeerd niveau te oordelen in hoeverre de gemeenten effectief bijdragen aan de werking van het stelsel van de sociale zekerheid. De Inspectie SZW heeft geen wettelijke taak om toezicht te houden op individuele gemeenten.
Deelt u de mening dat lagere overheden, net als de rijksoverheid in overleg met FNV Schoonmaak heeft gedaan, artikel 38 van de CAO in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf3 van toepassing zouden moeten verklaren bij het inbesteden van de schoonmaakwerkzaamheden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen?
De gemeenten kunnen zelf bepalen op welke wijze en door wie zij hun (schoonmaak) activiteiten laten uitvoeren. Er is geen aanleiding om gemeenten vanuit het Rijk voor te schrijven hoe zij dienen te handelen. De contractuele verhouding tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer is hier leidend.
Het bericht ‘Wajonger kan uitkering kwijtraken’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wajonger kan uitkering kwijtraken»?1
De berichtgeving in Trouw van 24 februari jl. geeft een onjuist beeld. Het klopt niet dat alle Wajongers vanaf 2018 opnieuw zullen worden gekeurd. In 2015 is UWV gestart met een herindeling van alle mensen die voor 1 januari 2015 zijn ingestroomd in de Wajong. Bij deze herindeling beoordeelt UWV niet het uitkeringsrecht van Wajongers, maar of de Wajonger in kwestie arbeidsvermogen heeft dan wel duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake. Wajongers die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, houden vanaf 2018 hun uitkering op het huidige niveau, te weten 75% van het wettelijk minimumloon. Wajongers met arbeidsvermogen ontvangen vanaf 2018 een uitkering ter hoogte van maximaal 70% van het minimumloon. Tegelijkertijd gaat UWV aan de slag met de activering van de Wajongers van wie is vastgesteld dat zij kunnen werken, zodat zij zoveel mogelijk kunnen werken in banen bij reguliere werkgevers. Tegen de uitkomst van de herindeling in het individuele geval staat uiteraard bezwaar en beroep open.
De herindelingsoperatie staat geheel los van het feit dat, indien de ontvanger van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (volledig) herstelt van de aandoening die hem recht op een uitkering gaf, het uitkeringsrecht komt te vervallen. Relevante wijzigingen dienen uitkeringsgerechtigden te melden, waarop UWV met het oog op een rechtmatige uitkeringsverstrekking moet vaststellen wat dit betekent voor de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene en voor het uitkeringsrecht. UWV doet dat door een herbeoordeling uit te voeren. Het uitkeringsrecht komt te vervallen als vastgesteld wordt dat betrokkene in staat is zelfstandig meer dan 75% wettelijk minimumloon te verdienen.
Klopt het bericht dat de artsen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan zijn om na 2018 alle Wajongers opnieuw te keuren? Zo ja, wanneer is hiertoe besloten en wie heeft dit besluit genomen? Op welke wijze is hier contact over geweest met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat Wajongers meteen na 2018 opnieuw worden herkeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie van de artsen van het UWV dat Wajongers na herkeuring hun uitkering verliezen en in de bijstand belanden? Klopt deze conclusie? Vindt u dit acceptabel?
Na de herindeling die momenteel wordt uitgevoerd verliezen Wajongers hun uitkeringsrecht niet. Indien zij niet duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, krijgen zij vanaf 2018 te maken met een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimum loon.
Op welke wijze is er vanuit het Ministerie van SZW contact geweest met het UWV over het na 2018 herkeuren van Wajongers en het intrekken van de uitkeringsrechten van Wajongers met voldoende arbeidsvermogen?
Zoals gezegd is geen sprake van een systematische herbeoordeling van Wajongers na 2018 en het intrekken van hun uitkeringsrechten.
Klopt het dat de zevende nota van wijziging Invoeringswet Participatiewet2 geen ruimte biedt om bij Wajongers, waarvan na herkeuring wordt geconstateerd dat ze voldoende arbeidsvermogen hebben om te werken, de uitkeringsrechten in te trekken zonder dat ze een baan hebben gevonden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1,2 en 3 is van een herbeoordeling geen sprake.
De herindeling richt zich op het bepalen van arbeidsvermogen. Als dit wordt vastgesteld, volgt een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon per 2018 en het starten van activering en begeleiding. Van het vervallen van het uitkeringsrecht is geen sprake.
Na de herindeling van Wajongers op arbeidsvermogen wordt met alle Wajongers van wie UWV heeft beoordeeld dat ze over arbeidsvermogen beschikken, een startgesprek gepland, een klantprofiel opgesteld en bezien of en zo ja, welke begeleiding en re-integratieactiviteiten kunnen worden ingezet om betrokkene te begeleiden naar een baan.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat Wajongers na hun herkeuring zonder baan in de bijstand belanden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Participatiewet op 2 maart 2016?
Ja.
De opbouw van schulden naar aanleiding van gedwongen opname in een ggz-instelling |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het gegeven dat mensen die gedwongen zijn opgenomen in een ggz-instelling van sommige gemeenten geen bijstandsuitkering ontvangen, omdat zij geen verplichte tegenprestatie kunnen leveren? Welke gemeenten betreft het?
Klopt het dat, gelet op de jurisprudentie, die gemeenten in hun recht staan? Zo ja, betreft het hier een voor u gewenst gevolg van de Wet werk en bijstand (Wwb)? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Klopt het bovendien dat dit hiaat in de wet niet nieuw is, maar dat er bij de behandeling van de Wwb in 2007 al voor werd gewaarschuwd? Waarom is dit probleem anno 2016 desondanks niet opgelost? Zo ja, wat gaat u daar alsnog aan doen?2
Is er volgens u sprake van rechtsongelijkheid wanneer mensen ervan afhankelijk zijn in welke gemeente zij wonen of zij wel of niet een bijstandsuitkering krijgen na een gedwongen opname? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wet is op het punt van de algemene bijstand helder. De wetgever heeft in dit kader uitdrukkelijk gekozen voor het openstellen van de bijzondere bijstand en niet voor algemene bijstand, omdat met bijzondere bijstand maatwerk kan worden verleend en derhalve meer kan worden afgestemd op de individuele omstandigheden.
Is het denkbaar dat iemand met somatische klachten in een revalidatiecentrum geen uitkering ontvangt, omdat de betreffende persoon geen verplichte tegenprestatie kan leveren in het kader van de Wwb? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven bij vraag 1 kan er bij gedwongen opname aanspraak zijn op bijzondere bijstand en die is niet gekoppeld aan arbeids- en re-integratieverplichtingen en de tegenprestatie. Wanneer iemand niet gedwongen, maar bijvoorbeeld langdurig, in een instelling verblijft, zij het met somatische klachten in een revalidatiecentrum of met psychische klachten in een GGZ-instelling, dan is er aanspraak op algemene bijstand en ligt het in de reden dat een bijstandsgerechtigde die is opgenomen in een zorginstelling een tijdelijke ontheffing krijgt van de arbeids- en re-integratieverplichtingen en de tegenprestatie naar vermogen.
Worden mensen met een aandoening die psychisch van aard is op deze wijze niet achtergesteld ten opzichte van mensen met een somatische aandoening? Hoe rijmt u dit met het streven van het kabinet de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te «destigmatiseren»?3
De Participatiewet maakt voor het ontvangen van bijstand geen onderscheid naar de aandoening die reden is voor (langdurig) verblijf in een instelling. Indien er sprake is van gedwongen opname gelden wel andere bepalingen, zoals aangeven onder vraag 1.
Kent u met het gegeven dat mensen die in een instelling verblijven een eigen bijdrage moeten betalen van minimaal 158 euro per maand?4
Mensen die zorg met verblijf ontvangen op grond van een GGZ-diagnose, vallen de eerste drie jaar onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Zvw kent geen eigen bijdrage voor de GGZ, maar deze zorg valt wel onder het verplicht (en mogelijk vrijwillig) eigen risico.
De minimale wettelijke eigen bijdrage voor mensen die zorg met verblijf ontvangen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) of woonachtig zijn in een accommodatie voor Beschermd Wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en de samenstelling van het huishouden. Indien de «lage intramurale bijdrage» van toepassing is, zoals bij de eerste zes maanden van het verblijf of indien er een partner thuis is blijven wonen, geldt in 2016 een minimale bijdrage van € 159,80 per maand. In de overige gevallen geldt bij verblijf in een instelling de «hoge intramurale eigen bijdrage» die vaak nihil is indien iemand een bijstandsuitkering op zak- en kleedgeldniveau ontvangt of een ander inkomen op dat niveau heeft.
Erkent u bovendien dat een gedwongen opname vaak onvoorzien is, en betrokkenen derhalve niet in staat zijn tijdig maatregelen te treffen ter voorkoming van voor doorlopende vaste lasten, zoals huur, water, gas en licht?
Zie hiervoor mijn antwoorden onder vraag 1 tot en met 3.
Lopen mensen die gedwongen worden opgenomen in een ggz-instelling volgens u een grote kans ook nog eens in de schulden te geraken en hun huis te verliezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zoals eerder aangegeven kunnen mensen die gedwongen zijn opgenomen, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. In die gevallen waarbij door de gedwongen opname de noodzakelijke kosten van het bestaan niet uit de aanwezige middelen kunnen worden gedekt, kan de gemeente bijzondere bijstand verstrekken. Gedacht moet dan worden aan bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen, de ziektekostenpremie en het doorbetalen van de woonlasten, voor zover natuurlijk noodzakelijk. Ik beschik niet over cijfers op dit vlak.
Heeft u er zicht op hoeveel mensen vanwege eigen bijdragen bij een gedwongen opname, en in een gemeente wonen die op grond van de Wwb weigert een uitkering te verstrekken, financieel in de problemen zijn gekomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de wet op dit punt te repareren, en gemeenten erop aan te spreken in de tussentijd coulant om te gaan met het verstrekken van een uitkering aan mensen in een ggz-instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
In dit kader wijs ik er op dat de wet reeds in 2008 is gerepareerd met het aanpassen van artikel 13 derde lid Participatiewet (voorheen WWB). Voorafgaande aan het inwerkingtreden van deze wetswijziging, is in de verzamelbrief van 18 september 2006 aan de colleges van burgemeester en wethouders verzocht om hierop te anticiperen.
Het bericht dat schoonmakers uitgebuit worden in hotels |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van woensdag 27 januari 2016 van Rambam over schoonmakers die uitgebuit worden in hotels?1
Zie beantwoording Kamervragen 2016Z01872, vraag 2.
Deelt u de mening dat schoonmakers betaald moeten worden volgens de geldende collectieve arbeidsovereenkomst (cao)?
Zoals in vraag 2 en 5 van de beantwoording van Kamervragen 2016Z01872 aangegeven vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen en houdt de Inspectie SZW actief toezicht op de schoonmaak in de hotelbranche.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarbij hebben ook sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op het feit dat schoonmaakmedewerkers in Bastion hotels ver onder het minimumloon betaald worden, terwijl eigenaar Maik Willems dankzij deze hotels multimiljonair is?2
Uiteraard vind ik dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon moeten krijgen.
In Nederland moet altijd tenminste het minimumloon betaald worden, en moeten geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd. Ook moeten misstanden op de arbeidsmarkt worden voorkomen. Dit gebeurt onder meer door toezicht te houden op de naleving van den Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Daarbij worden vanaf 1 januari 2016 ook de inspectieresultaten op het gebied van Eerlijk werk openbaar gemaakt op een speciale website (www.inspectieresultaten.nl).
Bent u bekend met andere hotels en hotelketens waar schoonmaakmedewerkers uitgebuit worden? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie Kamervragen 2016Z01872, vraag 5.
Welke gerichte maatregelen en acties heeft u genomen of gaat u nemen om uitbuiting van schoonmakers in hotels tegen te gaan?
Zie vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW te laten onderzoeken of hier sprake is van arbeidsuitbuiting zoals vermeld in het wetboek van strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Inspecteurs van de Inspectie SZW zijn bij hun inspecties alert op signalen van arbeidsuitbuiting. Als inspecteurs het vermoeden hebben dat er sprake is van arbeidsuitbuiting melden zij dit bij de directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van arbeidsuitbuiting. Onlangs zijn inspecteurs aanvullend getraind op het herkennen van deze signalen.
Het bericht dat gemeenten mensen met problematische schulden niet helpen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over mensen in schulden die niet geholpen worden door gemeenten?1
De Wgs (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) staat het categoriaal uitsluiten van groepen mensen niet toe. Via onder meer de Verzamelbrief gemeenten vraag ik hier regelmatig aandacht voor en heb ik verhelderd wat de wet voorschrijft als het gaat om toegang tot de Wgs.
De verantwoordelijkheid voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening is primair belegd bij gemeenten. Aangezien schuldenproblematiek tot hoge kosten kan leiden op andere terreinen binnen het sociale domein, zoals maatschappelijke opvang of jeugdzorg, hebben zij belang bij een breed toegankelijke schuldhulpverlening. Ik ondersteun gemeenten daarbij door via de website www.effectieveschuldhulp.nl en via de Verzamelbrief gemeenten handvatten aan te reiken. Het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20153, dat in opdracht van mij is uitgevoerd en onder meer aanbevelingen voor laagdrempelige gemeentelijke schuldhulpverlening bevat, is hier een voorbeeld van.
Daarnaast gaat de evaluatie van de Wgs die momenteel gaande is, in op de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Op basis van de uitkomsten zal ik samen met betrokken partijen bezien of en, zo ja, welke maatregelen nodig zijn om knelpunten op het gebied van toegang op te lossen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen gemeenten die strengere eisen stellen aan mensen die schuldhulp aanvragen dan in de wet is opgenomen? Wat heeft u gedaan sinds uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt dat het niet past dat mensen niet (langer) geholpen worden, simpelweg omdat zij niet aan de voorwaarden van het aanwezige ondersteuningsproduct kunnen voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel mensen per jaar om hulp bij schulden bij de gemeenten vragen? Hoeveel mensen vragen hierbij vergeefs om hulp en worden niet geholpen? Hoeveel mensen moeten lang wachten op hulp? Als u dit niet kunt, bent u dan bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wachtlijsten een negatief effect hebben op de situatie voor mensen met schulden en dat daarmee hun schuldproblemen worden vergroot? Zo ja, binnen welke termijn vindt u dat hulp inhoudelijk en effectief moet zijn gestart en welke maatregelen gaat u nemen om snelle en adequate schuldhulp voor iedereen mogelijk te maken?
Lange wacht- en doorlooptijden hebben een negatief effect op de motivatie van zowel mensen met schulden als schuldeisers. Daarom kent de Wgs ook een maximumwachttijd van 4 weken van hulpvraag tot eerste gesprek en een verplichting om de hulpvrager inzicht te bieden in de doorlooptijden. De termijn tot het daadwerkelijk starten van hulp is afhankelijk van de individuele situatie en het type hulp waar iemand voor in aanmerking komt. Omdat het maatwerk betreft is een algemene uitspraak hierover niet goed mogelijk.
Wat is uw reactie op het bericht dat slecht functionerende bewindvoerders de oorzaak zijn van een toename van de schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om mensen te beschermen tegen slecht functionerende bewindvoerders?
Het slecht functioneren van sommige bewindvoerders was een belangrijke aanleiding voor de door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingediende Wet wijziging curatele, bewind en mentorschap (Stb. 2013, 414). Daarom bevat de wet de verplichting voor beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, om aan kwaliteitseisen te voldoen. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (Stb. 2014, 46) zijn in werking getreden op 1 april 2014. Voor bestaande bewindvoerders geldt een overgangstermijn van twee jaar om aan de eisen te voldoen (tot 1 april 2016). Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de kwaliteitseisen. Eenmaal benoemd dienen bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen.
De controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen is inmiddels door de rechtspraak gecentraliseerd. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse kwaliteitscontrole plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant. De centralisatie zorgt ervoor dat de toetsing eenduidiger en efficiënter kan plaatsvinden. Kantonrechters blijven verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Alle rechtbanken en kantonrechters worden door het Landelijk Kwaliteitsbureau op de hoogte gesteld wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Als uit de jaarlijkse controle blijkt dat een bewindvoerder niet langer aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, dan worden alle rechtbanken en kantonrechters daarvan eveneens op de hoogte gesteld. Afhankelijk van de tekortkoming in de gestelde eisen kan aan de bewindvoerder een hersteltermijn worden gesteld. Het niet (langer) voldoen aan de kwaliteiteisen is een grond voor ontslag (vgl. artikel 1:448, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Tijdens een rondetafelgesprek over bewindvoering en schuldhulpverlening op 3 december 2015 in de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie is geopperd om een openbare lijst van «goedgekeurde» bewindvoerders bij te houden. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft hierop bij brief van 19 februari 20164 aan de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie geantwoord dat het aan de praktijk is om dergelijke ideeën nader te onderzoeken. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap wordt drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. De werklast bij de kantonrechters zal ook bij deze evaluatie aan bod komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat de werklast bij het kantongerecht te hoog is om tijdig in te grijpen wanneer er sprake is van slecht functionerende bewindvoerders? Welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de gemiddelde € 57.000 schuld van de armste 10 procent ten opzichte van de gemiddeld € 950.000 vermogen van de rijkste 10 procent een grote en ontoelaatbare ongelijkheid weerspiegeld?3 Zo ja, op welke wijze gaat u deze ongelijkheid verkleinen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze situatie?
Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van vermogen wordt het onderste deel van de vermogensverdeling bevolkt door huishoudens met een hoog inkomen (voornamelijk tweeverdieners) en een hoge hypotheekschuld. Over het algemeen hebben zij nog het nodige spaargeld op de bank. De daling van de huizenprijs heeft voor deze mensen een relatief grote impact gehad, waardoor de ongelijkheid de afgelopen jaren is toegenomen. In 2014 is de ongelijkheid voor het eerst weer gestabiliseerd. Nu de huizenprijzen weer stijgen, kan deze groep wellicht een betere plek in de vermogensverdeling innemen.
Een andere groep die tot de onderkant van de vermogensverdeling behoort, is een groep die vanwege het lage inkomen nauwelijks vermogen opbouwt, en dus een verhoogd risico loopt op problematische schulden. Deze groep kan indien nodig gebruik maken van het vangnet van onze verzorgingsstaat (een beperkte financiële buffer is uiteraard wel wenselijk).
Aan de bovenkant van de vermogensverdeling gaat het veelal om oudere huizenbezitters die hun eigenwoningschuld geheel of grotendeels hebben afgelost. Voor 99% van de huishoudens met vermogen zit dit vermogen voornamelijk in onroerend goed.
Essentieel bij het beoordelen van vermogensongelijkheid is niet of iedereen evenveel heeft, maar of dit een hindernis vormt voor sociale mobiliteit en sociale ontwikkeling.
Het kabinet zet zich er voor in om de kansen voor iedereen in Nederland zo gelijk mogelijk te verdelen. Nederland doet het internationaal gezien op dit punt heel goed met zijn uitgebreide verzorgingsstaat met toegankelijke zorg, onderwijs en betaalbare woningen.
Deelt u de mening dat de enorme maatschappelijke kosten die per jaar gemoeid zijn met problematische schulden een veel grotere investering voor het voorkomen van armoede en schulden noodzakelijk maakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Bestrijding van armoede en schulden blijft onverminderd een prioriteit. Het kabinet trekt hier jaarlijks 100 miljoen euro extra voor uit. Daarmee worden niet alleen gemeenten, maar via een subsidieregeling ook projecten van maatschappelijke organisaties zoals Stichting Vluchtelingenwerk, de Stichting Urgente Noden en de Vereniging Schuldhulpmaatje ondersteund.
Het kabinet geeft daarnaast onverkort uitvoering aan de agenda maatregelen schuldenbeleid. De afgelopen periode zijn daarin belangrijke stappen gezet, waarvan de resultaten inmiddels zichtbaar worden. Zo zijn met ingang van 1 januari 2016 alle gerechtsdeurwaarders op grond van een KBvG-verordening verplicht aangesloten op het beslagregister. In het beslagregister worden derdenbeslagen (beslagen op loon, uitkering en toeslagen) geregistreerd. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in de afloscapaciteit van de schuldenaar zodat beter afgewogen kan worden of het nemen van incassomaatregelen (met de bijbehorende kosten) zal leiden tot voldoening van de vordering. Het is de bedoeling om ook overheidsschuldeisers – die hun vorderingen niet via een gerechtsdeurwaarder innen – te laten aansluiten op het beslagregister. Inzicht in incassomaatregelen van de overige schuldeisers is van groot belang bij het correct vaststellen van de beslagvrije voet. Om een structurele verbetering te bereiken is daarnaast vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet noodzakelijk. Eind 2015 heeft uw Kamer hierover een hoofdlijnennotitie ontvangen6. De benodigde wetgeving zal naar verwachting in 2016 aan uw Kamer kunnen worden aangeboden. Ook ten aanzien van het breed wettelijk moratorium is wetgeving in voorbereiding, waarvan de internetconsultatie met voorrang wordt voorbereid. Tot slot is de hierboven reeds genoemde evaluatie van de Wgs in juni 2015 van start gegaan. Het resultaat van de evaluatie, voorzien van een kabinetsreactie, zal uw Kamer voor 1 juli 2016 ontvangen.
Wat gaat u concreet doen om armoede en schulden uit te bannen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat gevluchte Eritrese vrouwen zijn gedwongen tot seks |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat gevluchte Eritrese vrouwen zijn gedwongen tot seks? Om hoeveel vrouwen gaat het? Klopt het dat een aantal vrouwen zwanger is geraakt? Hoeveel van deze vrouwen verblijven in een asielzoekerscentrum?1 2
Het kabinet streeft naar een samenleving waarin mensen gelijke rechten hebben, elkaars rechten respecteren en waarin ze zich kunnen ontwikkelen en zichzelf kunnen zijn. Het is niet aanvaarbaar als opvattingen over de rol en positie van mannen en vrouwen of over het recht op zelfbeschikking uitmonden in onderdrukking en geweld. Religie, cultuur en traditie mogen nooit als excuus worden gebruikt voor geweld tegen mensen.
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A). GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in de COA opvang verblijven of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Waarop baseert het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) het vermoeden dat er een relatie is tussen de zwangerschappen en het kerkbezoek? Is hier onderzoek naar gedaan? Welke maatregelen zijn genomen?
Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het OM in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen bij het COA. De politie en het OM in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten. Het Landelijk Parket zal de mogelijkheden verkennen om signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Wat is uw reactie op het bericht dat veel vrouwen geen aangifte durven te doen omdat ze bang zijn voor represailles? Zijn er maatregelen genomen om deze angstcultuur te doorbreken zodat vrouwen die zijn misbruikt hun verhaal kunnen doen? Zijn er inmiddels aangiften gedaan? Zo ja, hoeveel?
Er is tot op heden geen aangifte gedaan. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan. Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Welke relatie hebben vertegenwoordigers van de Eritrese kerk in Rotterdam met het dictatoriale regime in Eritrea? Zijn er aanwijzingen dat Nederlandse Eritreeërs via de kerk worden beïnvloed en/of onder druk gezet door het Eritrese regime?
De Eritrese overheid heeft een sterke controle op kerken en moskeeën in Eritrea zelf. In hoeverre dit ook geldt voor de Eritrese kerk in Rotterdam is onbekend.
Er zijn geen aangiften bekend van Eritreeërs die in Nederland, al dan niet via de Eritrese kerk, onder druk zijn gezet door het Eritrese regime.
Ziet u een verband tussen misstanden in de kerk en de berichten over de slechte integratie van veel Eritreeërs in Nederland?3 Zo ja op welke manier? Welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De relatie die gesuggereerd wordt tussen de kerk en integratie kan niet via directe wegen onderzocht worden gezien de scheiding van kerk en staat die wij in Nederland kennen. Zodra het OM nieuwe bevindingen heeft, zal ik deze met u delen.
Op welke wijze heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie afgelopen jaar onderzoek gedaan naar afpersing van vluchtelingen voor de Eritrese overheid? Gaat u maatregelen nemen om de aangiftebereidheid van Eritreeërs die door vertegenwoordigers van het Eritrese regime onder druk worden gezet te vergroten?4
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft geen onderzoek hiernaar gedaan. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het openbaar ministerie. Indien er een concreet vermoeden bestaat dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, zal hiernaar door politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Politie en het openbaar ministerie zullen zich altijd inspannen om signalen van ernstige misdrijven te onderzoeken en indien aan de orde mogelijke slachtoffers van ernstige misdrijven actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangiften.
Bent u bereid om de eerdere vragen over de slechte integratie van Eritreeërs die zijn ingezonden op 25 november 2015 snel te beantwoorden?5
De antwoorden op de vragen van het lid Karabulut heb ik op 8 februari jl. aan uw Kamer doen toekomen.
Het bericht dat de alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen |
|
Sadet Karabulut , Ronald van Raak |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Utrechtse alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen?1
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Klopt het dat de geldstromen van de alFitrah-moskee zijn gecontroleerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst? Zo ja, zijn er eerder verdachte transacties geconstateerd? Zo nee, waarom vond er geen controle plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de alFitrah-moskee contacten met de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit onderhield toen deze stichting nog op de sanctielijst van het Amerikaans Ministerie van Financiën stond? Zijn deze contacten opgemerkt door de veiligheidsdiensten en zijn er maatregelen genomen? Zo nee, waarom waren de veiligheidsdiensten hier niet van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de gemeente Utrecht op de hoogte gebracht van de donaties uit Koeweit aan alFitrah? Heeft dit gevolgen gehad voor de samenwerking tussen de gemeente en de alFitrah-moskee? Is hierover contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de veiligheidsdiensten en de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de alFitrah-moskee nemen?2
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen. Tevens heeft de Minister van SZW contact gehad met de burgemeester van Utrecht over de zorgelijke geluiden rond de Al Fitrah moskee.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Tweede Kamer, dat Nederlandse gebedshuizen niet langer vanuit Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar mogen worden gefinancierd, voor de alFitrah-moskee? Bent u bereid om deze geldstromen bij alle Nederlandse gebedshuizen snel te blokkeren?3
Over de uitvoering van de motie Karabulut/Potters informeer ik u via de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. Deze brief kan de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet zien.
Studieschuld als nieuwe restschuld en zieke werknemers als gevolg van schuld |
|
Sadet Karabulut , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wordt studieschuld de nieuwe restschuld»?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Klopt het dat bij een verwachte gemiddelde studieschuld van € 35.000, mensen € 35.000 minder aan hypotheek kunnen opnemen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De in het artikel gegeven informatie is incorrect en onvolledig. Allereerst verwacht de regering niet dat de gemiddelde studieschuld € 35.000 gaat bedragen. Voor de introductie van het studievoorschot, leenden studenten gemiddeld € 10.000 (€ 15.000 voor de studenten die leenden, maar een derde van studenten leende niet). De verwachting, gebaseerd op de inschatting van het Centraal Planbureau, is dat studenten tweederde van de weggevallen basisbeurs gaan bijlenen, te weten € 6.000 extra.2
Vervolgens geldt dat het bedrag wat iemand aan hypotheek kan opnemen, afhankelijk is van meer factoren dan van studieschuld alleen. Op basis van een aantal factoren, waaronder de hoogte van het inkomen en de (toets)rente, wordt een woonquote vastgesteld: het percentage van het bruto inkomen dat besteed kan worden aan de woonkosten. Hierop wordt vervolgens een correctie toegepast wanneer de hypotheekaanvrager al een schuld heeft lopen.
Door de studieschuld mee te wegen bij de hypotheekverstrekking, doet de kredietverstrekker recht aan het feit dat een studieschuld een maandlast met zich meebrengt, zij het dat die aanmerkelijk lager wordt verondersteld dan die van een commerciële lening. Voor de aflossing van de studieschuld gelden immers beduidend gunstigere voorwaarden. Dit wordt ook erkend door de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten, waarmee de regering afspraken heeft gemaakt over hoe studieschulden worden meegewogen. Bij een consumptief krediet wordt ervan uitgegaan dat 2% van de hoofdsom als maandlast moet worden aangenomen, bij studieleningen onder het oude stelsel is dit 0,75%. Bij studieleningen onder de voorwaarden van het studievoorschot is deze zogeheten wegingsfactor vastgesteld op 0,45%. Dit omdat de leenvoorwaarden onder het studievoorschot aanmerkelijk socialer zijn dan de voorwaarden die onder het oude stelsel werden gehanteerd. Een studieschuld wordt dus niet een op een van de leenruimte afgetrokken, zoals in de vraag wordt verondersteld.
Doordat de wegingsfactor onder het nieuwe stelsel lager is dan onder het oude stelsel, wordt de leencapaciteit op verantwoorde wijze groter en wordt het dus makkelijker om een huis te kopen voor studenten met een studieschuld. De leencapaciteit is uiteraard wel lager dan voor hypotheekaanvragers zonder studieschuld. Zoals gezegd acht de regering het van belang dat studieschulden worden meegewogen, juist om overkreditering, betalingsmoeilijkheden en schuldenproblematiek te voorkomen.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat een studieschuld verzwegen kan worden bij de aanvraag van een hypotheek, zodat hoge studie- en woonlasten bij o.a. scheiding of werkloosheid kunnen leiden tot probleemschulden? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
De overheid heeft goede afspraken met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Autoriteit Financiële Markten die hierop zien. Zo hebben hypotheekverstrekkers een zorgplicht om overkreditering te voorkomen. Om invulling te geven aan die zorgplicht zijn banken wettelijk verplicht om inzicht te hebben in de financiële positie van de consument. Financiële verplichtingen, zoals lasten verbonden aan kredieten, zijn daar onderdeel van. Daarnaast heeft de aanvrager een informatieplicht. Hij moet de vragen van de hypotheekverstrekker naar waarheid beantwoorden en bewijsstukken overhandigen wanneer de hypotheekverstrekker daar om vraagt. Het is derhalve zeer onverstandig om de studieschuld niet te betrekken bij de aanvraag van de hypotheek gezien deze wettelijke plichten en het belang van verantwoorde kredietverstrekking.
Om te borgen dat de hypotheeklasten nu en in de toekomst betaalbaar blijven, is het voor zowel de consument als de hypotheekverstrekker van belang dat alle uitstaande kredieten bij de hypotheekaanvraag worden meegewogen. Dit geldt ook voor studieschulden. Ter verificatie van de hoogte van de studieschuld en dus als bewijsstuk, kan de oud-student eenvoudigweg een overzicht vanuit mijnDUO uitdraaien.
Deelt u de mening dat een studieschuld mede oorzaak kan zijn van problematische schulden bij werknemers? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deelt de regering niet. Een studielening zorgt ervoor dat de student met een opleiding kan investeren in zijn eigen toekomst: in een gunstige positie op de arbeidsmarkt met bijbehorend salaris, in persoonlijke ontwikkeling en algemene vorming. Deze investering verdient zich na de studie doorgaans ruimschoots terug. Mocht dat echter onverhoopt niet het geval zijn, dan zorgen de sociale terugbetaalvoorwaarden ervoor dat de student beschermd is tegen te hoge maandlasten: onder het minimumloon betaalt hij niets terug, hij betaalt nooit meer dan 4% over het meerinkomen boven die drempel en de eventuele restschuld wordt na 35 jaar kwijtgescholden. Ook kan de student de terugbetaling tijdelijk opschorten. Door bij het terugbetalen niet alleen te kijken naar de hoogte van de studieschuld, maar ook naar het inkomen van de oud-student, wordt de studielening naar draagkracht terugbetaald en wordt een studieschuld geen problematische schuld voor werknemers.
Hoe denkt u nu, na uw antwoorden op eerdere vragen, over de verwachting dat steeds minder oud-studenten in staat blijken hun studieschuld terug te betalen?2
De regering heeft voor de invoering van het studievoorschot laten onderzoeken door het CPB welk percentage studenten onder welke voorwaarden zijn studielening aflost (de aflosquote). In het oude stelsel bedroeg de aflosquote van studieleningen 90%. In het huidige stelsel zal die naar verwachting 86,4% bedragen. Dat niet alle studenten in staat zullen zijn om hun schuld af te lossen, is juist een kernmerkend, sociaal aspect van een studielening: bij terugbetaling wordt gekeken naar het inkomen, zoals uiteengezet bij vraag 4, en na 35 jaar wordt een eventuele restschuld kwijtgescholden. Er is geen aanleiding om nu aan die percentages of aan de aannames waarop ze gebaseerd zijn, te twijfelen.
Kunt u bevestigen dat maar liefst één op de zes verzuimgevallen bij bedrijven als achterliggende oorzaak een ernstig financieel probleem heeft, wat in de afgelopen twee jaar tot steeds meer ziekteverzuim heeft geleid?3 Zo ja, wat is hierover uw mening? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe groot dit probleem is?
Ik kan dit niet uit eigen onderzoek bevestigen, maar ik weet dat door veel individuele werkgevers verzuim wel wordt genoemd als een van de signalen die kunnen wijzen op financiële problemen. Dit bleek ook uit het onderzoek «Schuldhulpverlening in bedrijf – Financiële problemen op de werkvloer», van het Nibud en Divosa dat door het Ministerie van SZW is gefinancierd. In dit onderzoek wordt door de respondenten verzuim als een belangrijk signaal voor financiële problemen benoemd.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de gevolgen van verzuim door schulden bij werknemers voor hun gezondheid en toekomstperspectief? Zo nee, waarom niet?
Momenteel loopt er een meerjarig onderzoek «Stream» dat wordt uitgevoerd door TNO naar de factoren die van invloed zijn op duurzame inzetbaarheid, waaronder ook de financiële situatie. De komende maand zullen de eerste resultaten van dat onderzoek bekend zijn.
Uw Kamer zal hierover in maart worden geïnformeerd, via de voortgangsbrief over het programma Duurzame inzetbaarheid.
Welke maatregelen gaat u treffen om de sociaaleconomische en maatschappelijke gevolgen van schuldenproblemen bij werknemers te bestrijden?
Met Wijzer in Geldzaken, het Nibud, Divosa en de NVVK wordt een website voor werkgevers ontwikkeld, waar alle informatie over het bevorderen van financieel verantwoord gedrag bij werknemers te vinden is. Werkgevers kunnen een belangrijke rol spelen in het (vroeg) signaleren van financiële problemen. Bijvoorbeeld wanneer er loonbeslag gelegd wordt, maar ook wanneer er andere signalen zijn, zoals het vragen om een voorschot, concentratieproblemen en ziekteverzuim. Ook kunnen zij in de preventieve sfeer een rol spelen, door bijvoorbeeld duidelijk te communiceren over pensioenen en bij levensgebeurtenissen zoals een scheiding het gesprek aan te gaan. Op deze manier wil ik met eerder genoemde partijen werkgevers stimuleren om financieel verantwoord gedrag te vertonen en schulden te voorkomen. De manier waarop is natuurlijk volledig aan de werkgevers zelf. De website zal eind dit jaar getest worden door een kleine groep werkgevers, waarna hij in 2017 beschikbaar komt voor andere werkgevers.
Het bericht dat werkgevers veel minder banen voor mensen met een arbeidsbeperking hebben gerealiseerd |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat werkgevers veel minder banen voor mensen met een arbeidsbeperking hebben gerealiseerd?1
In het sociaal akkoord hebben werkgevers afgesproken dat zij de komende 10 jaar 125.000 extra banen creëren voor mensen met een arbeidsbeperking. 100.000 extra banen door werkgevers uit de marktsector en 25.000 extra banen bij de sector overheid. De AWVN stimuleert werkgevers om deze afspraak in te vullen. Zo biedt de AWVN werkgevers een ondersteuningstraject aan dat begint bij bewustwording en verkenning van mogelijk geschikt werk in de organisatie (een bedrijfsadvies) en leidt tot het beschikbaar maken van werk, en vervolgens tot het invullen van die werkplekken.
In twee jaar tijd heeft de AWVN met deze aanpak ruim 600 werkgevers bereikt. Op 31 december 2015 hebben 315 van hen de ambitie uitgesproken om in totaal 7.653 werkplekken beschikbaar te maken voor mensen met een beperking. De doelstelling van de AWVN om met dit traject in twee jaar tijd de ambitie voor 7.500 werkplekken op te halen, is daarmee behaald. Van de werkgevers die deze ambitie hebben uitgesproken, hebben op 31 december 2015 120 werkgevers 3.089 banen gerealiseerd en geregistreerd. De AWVN houdt op de site werkgeversgaaninclusief.nl sinds het begin van het traject bij hoeveel ambities werkgevers hebben geregistreerd en hoeveel banen werkgevers daarvan hebben gerealiseerd.
Tijdens het bezoek van een delegatie van de AWVN op 21 december 2015 op het departement, waarin de AWVN mij de resultaten aanbood, was dit voor mij aanleiding om de woorden «voorzichtig opgewekt» te gebruiken. De aantallen die de AWVN toen presenteerde tonen aan dat de AWVN voortvarend aan de slag is gegaan. Maar belangrijk blijft dat de ambities die de werkgevers hebben geregistreerd, worden omgezet in echte werkplekken voor de mensen uit de doelgroep.
In het licht van de banenafspraak zijn de inspanningen en resultaten van de AWVN een goede stap voorwaarts. De cijfers van de AWVN laten zien dat steeds meer werkgevers kijken naar de mogelijkheden om werk geschikt te maken voor medewerkers met een beperking en deze mensen ook aantrekken. De cijfers en ervaringen laten ook zien dat er nog flinke inspanningen nodig zijn om tot de afgesproken extra banen te komen. De cijfers van de AWVN geven een beeld van een beperkte groep werkgevers, en niet van het totaal aantal werkgevers in Nederland. Hoeveel extra banen er eind 2015 bij alle werkgevers in Nederland zijn bijgekomen voor de banenafspraak, blijkt bij de meting over eind 2015, waarvan de resultaten rond de zomer 2016 bekend worden.
Klopt het bericht dat van de 7.649 banen die door werkgeversorganisatie AWVN zijn toegezegd, er nog 4.558 banen niet zijn ingevuld door mensen met een arbeidsbeperking? Was u hiervan op 21 december jl. bij uw bezoek aan AWVN op de hoogte?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat er ruim 4.500 vacatures open staan voor mensen met een arbeidsbeperking, maar dat deze banen niet worden ingevuld? Bent u bereid hierover met het UWV en werkgevers in gesprek te treden?
Het gaat in de meeste gevallen niet om reguliere vacatures. Vaak gaat het om aangepaste functies of taken die van verschillende functies zijn afgesplitst. De AWVN ondersteunt werkgevers bij het traject om binnen het bedrijf draagvlak te krijgen en tot besluitvorming te komen om medewerkers met een beperking aan te trekken. Daarna is het aan de werkgever om in samenwerking met een publieke of private dienstverlener mensen aan te trekken die passen bij de aangepaste functie. Werkgevers kunnen hierbij gebruik maken van de diensten van partijen als het werkgeversservicepunt (UWV gemeenten, sw-bedrijven), Locus, uitzendbureaus, re-integratiebureaus. Ook kunnen werkgevers de functie opstellen en bijvoorbeeld registreren op Werk.nl.
Het gegeven dat een groot aantal geambieerde banen nog niet is gerealiseerd, duidt erop dat een groep werkgevers aan de slag moet om werk te maken van hun ambitie. Belangrijk is ook dat publieke en private bemiddelaars kandidaten leveren op het moment dat werkgevers hen benaderen met geschikt werk. Over de matching en bemiddeling van kandidaten heb ik regelmatig overleg met VNG, UWV, Divosa en Cedris in het verband van de Programmaraad. Ook in de Werkkamer worden afspraken gemaakt over de bemiddeling en matching van kandidaten.
In mijn brief van 27 november 20154 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die ik heb gemaakt om de Wet banenafspraak en de Participatiewet te vereenvoudigen. Ik heb deze afspraken gemaakt na overleg met de hiervoor genoemde partijen, en met de sociale partners. Het doel van deze aanpassingen is om de werkprocessen voor de banenafspraak verder te verbeteren.
Kunt u een overzicht geven van de openstaande vacatures?
De laatste gegevens zijn de gegevens van het CBS over het derde kwartaal 2015. Toen waren er in totaal 130.900 vacatures.5
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 is er in de meeste gevallen geen sprake van reguliere vacatures, maar van werk dat voor iemand uit de doelgroep is aangepast, zodat het geschikt werk voor deze persoon is geworden. Hiervan is geen overzicht beschikbaar.
Wat is uw reactie op het feit dat veel werkgevers aangeven dat ze mensen met een arbeidsbeperking alleen een tijdelijk contract aanbieden? Vindt u dat deze mensen een «reëel perspectief op een baan» hebben?4
De doelstelling van de banenafspraak is om meer mensen met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever te laten werken. Ook als werkgevers gebruik maken van inleenverbanden, zoals Wsw-detacheringen, wordt dit doel bereikt. In de praktijk is gebleken dat veel mensen met een arbeidsbeperking via detachering werken, zowel individueel als groepsgewijs. Detachering is een vaak gebruikt en succesvol middel om voor deze groep mensen werkgelegenheid bij een reguliere werkgever te bieden. Mensen kunnen ook langdurig via detachering aan de slag blijven. Detacheringen bieden kwetsbare mensen ook zekerheid. Als zij op de werkplek toch niet op hun plaats zijn, kunnen zij terugvallen op hun formele werkgever.
Zowel de werkgevers in de marktsector als de werkgevers in de sector overheid lijken er op dit moment de voorkeur aan te geven om mensen uit de doelgroep via inleenverbanden aan te nemen. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de werkgevers er bij een beginnend dienstverband voor kiezen mensen een tijdelijk dienstverband aan te bieden. Mogelijk is ook dat werkgevers eraan moeten wennen dat zij mensen uit de doelgroep bij zich laten werken, of dat werkgevers detacheringen een goede manier vinden om eerste ervaringen op te doen. Ook bieden uitzendbureaus en sw-bedrijven die mensen detacheren, vaak ondersteuning en nemen werkgevers administratief werk uithanden, waardoor werkgevers eerder bereid zijn iemand uit de doelgroep in dienst te nemen.
De keuze voor de vorm van de dienstbetrekking en de duur van de dienstbetrekking ligt bij de werkgever. De banenafspraak stelt geen specifieke eisen aan de arbeidsduur of de aard van de dienstbetrekking die werkgevers aanbieden aan de mensen uit de doelgroep voor de banenafspraak. Uiteraard dient de dienstbetrekking aan de algemene gebruikelijke (arbeidsrechtelijke) eisen te voldoen.
Met de Wet werk en zekerheid zijn verschillende maatregelen genomen om een oneigenlijk gebruik van flexcontracten tegen te gaan, en de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste contracten te herstellen en constructies aan te pakken waar sprake is van het structureel en langdurig inzetten van een werknemer op basis van een flexibel contract. Deze maatregelen gelden ook voor de banen waarin de doelgroep van de banenafspraak aan de slag is gegaan.
Vindt u dat er sprake is van een «garantiebaan» als mensen na een half jaar al weer op straat staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Onderkent u het risico dat mensen met een arbeidsbeperking hun leven lang met een tijdelijk contract moeten werken, en voortdurend het risico lopen werkloos te raken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat mensen met een arbeidsbeperking in vaste dienst worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel mensen met een garantiebaan hebben een vast contract? Hoeveel tijdelijke contracten zijn er?
De metingen die inzicht geven in de aantallen banen die werkgevers hebben gerealiseerd, zoals de tussenmeting van juli 2015, en zoals de 1-meting die medio 2016 beschikbaar komt, geven geen inzicht in het aantal vaste banen en het aantal tijdelijke banen. De metingen geven uitsluitend inzicht in het totaal aantal verloonde uren dat werknemers uit de doelgroep banenafspraak in een bepaalde periode hebben gewerkt.
Het bericht ‘salafisten houden de wacht tijdens jaarwisseling’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tijdens oud en nieuw in de Haagse Schilderswijk salafisten de wacht houden?1
Bij diverse gelegenheden, waaronder meerdere jaarwisselingen op rij, leveren tal van bewoners van de Schilderswijk (maar ook in andere Haagse wijken) een positieve bijdrage aan een rustig verloop van de jaarwisseling. Dit door te functioneren als ogen en oren voor de politie en eventueel door medebewoners aan te spreken op het veroorzaken van overlast in het kader van oud en nieuw. Het betreft vrijwilligers die een band hebben met maatschappelijke organisaties. Deze vrijwilligers krijgen geen aparte bevoegdheden en worden begeleid door de politie. Ten aanzien van de vrijwilligers moet opgemerkt worden dat het geen beleid is om personen te vragen naar gevoelde verbondenheid. De gemeente Den Haag wil en kan niet vragen naar iemands geloofsovertuiging.
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Den Haag samenwerkt met een organisatie die het salafistisch gedachtengoed actief uitdraagt?2
In de lokale context blijft het aan de gemeente om bij de vormgeving van haar integraal veiligheidsbeleid betrokkenheid van organisaties te organiseren. De lokale driehoek bepaalt binnen de eigen lokale context of deze samenwerking wenselijk is. Op 24 februari 2016 heb ik, als bijlage bij de vervolgbrief over het salafisme in Nederland4, een normatief kader naar uw Kamer verzonden. Dit kader kan gemeenten helpen bij het maken van de afweging met welke organisaties in welke context samen te werken, gebaseerd op hun feitelijke gedragingen en de al dan niet onwenselijkheid daarvan binnen de context van de rechtsstaat.
Uw Kamer heeft tijdens het VAO Politie van 8 maart 2016 de motie van het lid Bontes aangenomen. In deze motie wordt de regering verzocht alles in het werk te stellen om de samenwerking van de politie in Den Haag met de As-Soennah moskee tijdens oud en nieuw te beëindigen. Per brief van 14 april 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie zijn reactie – die in lijn is met de antwoorden op de hier gestelde vragen – gegeven.
Op welke wijze werkt politie Haaglanden samen met (leden van) de as-Soennah moskee en/of andere salafistische organisaties? Zijn er andere regionale eenheden van de politie die samenwerken met organisaties met salafistische invloeden? Zo ja, welke?
De gemeente en politie in Den Haag hebben contact met een grote verscheidenheid aan burgers en maatschappelijke organisaties in de stad. In de contacten met diverse organisaties is sprake van een dialoog. Een actieve dialoog met lokale gemeenschappen geeft ruimte aan diversiteit en biedt maatschappelijk tegenwicht tegen eventuele problematische gedragingen. Het blijft aan de lokale driehoek om af te wegen met welke organisaties zij samenwerkingsverbanden wenst te onderhouden en hoe deze vorm te geven.
Op welke wijze gaat u het besluit van de Tweede Kamer, dat de samenwerking tussen overheidsinstanties en salafisten moet worden beëindigd, uitvoeren? Welke gevolgen heeft dit besluit voor de samenwerking tussen de gemeente Den Haag en as-Soennah, en welke maatregelen gaat u nemen?3
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties leven als een profeet in Utrecht Overvecht |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Welke politieke acties koppelt u al dan niet samen met de lokale autoriteiten en diensten aan de zoals door u getypeerde «afschuwelijke» praktijken van de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties in Utrecht Overvecht?1
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over Al Fitrah? Hoe kijkt u nu aan tegen uw antwoorden toen? Deelt u de mening dat een omgeving waarin de politieke islam wordt gepredikt waarbij kinderen leren te haten en verafschuwen wat anders is, buurtbewoners en gelovigen door een soort zedenpolitie onderdrukt worden en vrouwen worden ontmenselijkt middels een niqaab, geen veilige omgeving is voor leerlingen of kinderen om welke vorm van onderwijs dan ook te volgen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?2
Het kabinet deelt de zorg van de Kamer over uitingen van het salafisme die de grenzen van de wet overtreden of die haaks staan op de waarden en normen van de democratische rechtsorde. De overheid richt zich hierbij op problematische gedragingen: niet op een gehele levensovertuiging. Er wordt al gehandhaafd door OM en politie op strafbare feiten. Echter, veel uitingen die als problematisch worden ervaren – zoals onverdraagzaamheid of anti-integratieve praktijken – bevinden zich in een grijs gebied waar de grenzen niet altijd duidelijk zijn tussen wellicht niet strafbaar, maar wel onwenselijk.
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen (en wat deze precies zijn) en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Bent u bereid om het pedagogisch klimaat in de aan het Fitrah verbonden koranonderwijs te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat kinderen ook geen koranonderwijs zouden moeten krijgen wanneer sprake is van een onveilige omgeving of waar het doel is kinderen te hersenspoelen voor de politieke islam voor een parallelle samenleving conform de regels van islamisten?
Zie antwoord op vraag 1.
Loopt er strafrechtelijk onderzoek naar de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties en/of personen? Zo nee, ziet u daar aanleiding toe?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
Is bekend hoe de Al Fitrahmoskee en daaraan verbonden organisaties gefinancierd worden? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen? Zo ja, kunt u deze gegevens met de Tweede Kamer delen?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Deelt u de mening dat de lokale autoriteiten evenals de rijksoverheid zich niet moeten laten ringeloren door deze politieke islamisten?
Zie antwoord 2.
Welke acties zullen worden ondernomen om armoede en segratie in Utrecht Overvecht te bestrijden? Op welke wijze worden buurtbewoners, leerkrachten en ouders die zich verzetten tegen deze islamisten, de nodige bescherming, ondersteuning en alternatieven geboden?
In Utrecht wordt gewerkt aan het voorkomen van polarisatie en radicalisering door uitvoering van het actieplan «Utrecht zijn we Samen». Onderdeel van dit actieplan is het werken aan acceptatie en integratie, opvoeding en onderwijs. Op 19 november hebben de leden Segers en Samson een motie ingediend om tot een effectievere aanpak van radicalisering te komen naar het voorbeeld van Utrecht. Deze motie is door de Tweede Kamer aangenomen.
Op het terrein van armoedebestrijding is er een vernieuwde armoedeaanpak. Deze wordt gemeentebreed ingezet op preventie en vroegsignalering van armoede, schulden en op ondersteuning zodat men zichzelf kan blijven redden en mee kan doen in de maatschappij. Er wordt actief gezocht naar samenwerking met partijen en ervaringsdeskundigen in de stad. In Overvecht vindt er meer inzet plaats doordat er in vergelijking met de andere wijken meer armoede is. Op 12 november 2015 is er een motie aangenomen door de gemeenteraad voor de inzet van een «Versnellingsgroep» die met ideeën en aanbevelingen zal komen op thema’s als werken aan werk, werken aan gezondheid en werken aan opvoeding en samenleven. Armoede loopt als een rode draad door die thema’s heen. Verder is Overvecht de bakermat voor Vreedzame school en Vreedzame wijk en is er al jarenlang een Bondgenotenoverleg. In het Bondgenotenoverleg neemt een groep mensen plaats die allemaal een netwerk van bewoners en professionals vertegenwoordigen. Het doel van de bijeenkomsten is onder andere om signalen en zorgen uit te wisselen over maatschappelijke ontwikkelingen.
Het bericht dat buschauffeurs worden vervangen door medewerkers van de sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Meppel buschauffeurs vervangt door medewerkers van de sociale werkplaats?1
Uit informatie van de gemeente Meppel blijkt dat het OV-bureau Groningen en Drenthe vanwege bezuinigingen heeft besloten de stadsdienst in onder andere Meppel te stoppen per medio december 2015. Daarop heeft de gemeente Meppel ervoor gekozen een nieuw vervoersconcept op te zetten en het stadsvervoer, het WMO-vervoer en het leerlingenvervoer aan elkaar te koppelen (combinatie van stadsvervoer en doelgroepenvervoer). Gekozen is voor een pilot van 2 jaar. De chauffeurs zijn (op detacheringsbasis) werkzaam bij Connexxion, waarbij zowel chauffeurs van bijvoorbeeld taxibedrijven als mensen vanuit SW-bedrijf Reestmond als chauffeur worden ingezet.
Uit de informatie die van de gemeente is ontvangen begrijp ik dat de chauffeurs die vóór deze nieuwe vorm van stadsvervoer op de stadsdienst reden in dienst zijn gebleven van Connexxion; er zijn geen chauffeurs hierom ontslagen.
Het opheffen van stadsdiensten is een keus van de betrokken partijen, in dit geval van het OV-bureau Groningen en Drenthe. De gemeente heeft daarop een alternatief gezocht en voor het hiervoor toegelichte concept gekozen.
Wij gaan er vanuit dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van de wet- en regelgeving handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers en de regels rond aanbestedingen.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat reguliere stadsdiensten worden opgeheven en dat de buschauffeurs grotendeels worden vervangen door medewerkers van de sociale werkvoorziening en mensen met een bijstandsuitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat de medewerkers van de sociale werkvoorziening in een bus van Connexxtion rijden, maar niet als chauffeur in dienst worden genomen? Deelt u de mening dat deze mensen als chauffeur in dienst moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden in het kader van hun tegenprestatie onbetaald moeten werken in het openbaar vervoer? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Uit informatie van de gemeente is gebleken dat op de busjes «maatjes» meerijden. Dit is een nieuwe service van de gemeente Meppel, waarvoor mensen worden ingezet die onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (tegenprestatie) uitvoeren. Dit gaat om een extra service voor reizigers die dat nodig hebben, bijvoorbeeld in het kader van het vervoer van mensen die Wmo-pashouder zijn.
Gemeenten hebben gezien het decentrale karakter van de Participatiewet een grote mate van beleids- en uitvoeringsvrijheid om het participatie- en re-integratiebeleid vorm en inhoud te geven binnen de wettelijke kaders. De uitvoering ligt bij het college van burgemeester en Wethouders. Uit de Gemeentewet vloeit voort dat de gemeenteraad ook een controlerende taak heeft op de uitvoering ervan.
Wat is volgens u de definitie van verdringing van betaalde arbeid? Vindt u dat hier sprake is van verdringing?
In de Kamerbrieven van oktober 2014 (Kamerstukken TK 29 544, nr. 558) en juni 2015 (Kamerstukken TK 29 544, nr 624) is het Kabinet ingegaan op het verschijnsel verdringing en de concrete maatregelen die het kabinet neemt om verdringing te voorkomen en tegen te gaan. In desbetreffende brieven is ook aangegeven dat naar onze opvatting sprake is van verdringing indien oneerlijke concurrentie leidt tot baanverlies van de één ten gunste van de ander. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn in het geval van schijnconstructies of doordat werkgevers en werknemers zich niet houden aan cao-afspraken of Nederlandse wet- en regelgeving.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de verantwoordelijk wethouder dat het project uit nood is geboren omdat er minder geld is?
Ook gemeenten zullen binnen het hun beschikbare budget keuzes moeten maken. Het is echter aan het college van burgemeester en Wethouders hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft daarbij een controlerende taak.
Wij vinden het vanuit onze rol en verantwoordelijkheid niet passend een oordeel te hebben over lokaal beleid; de verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het gemeentelijke niveau.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek uit te laten voeren naar de werkwijze in Meppel?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
Enorme loongroei van topbestuurders |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat de loongroei van topbestuurders van beursgenoteerde bedrijven in 2014 een zelden vertoonde sprong voorwaarts heeft gemaakt?1
Ik vind het ongepast wanneer de beloningen van topbestuurders gemiddeld gezien veel harder stijgen dan van andere werknemers. Ik ga echter niet over de hoogte van de beloningen van bestuurders van bedrijven. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt plaats in de onderneming zelf. Aandeelhouders, commissarissen en bestuurders gaan over het beloningsbeleid, niet het kabinet.
Bent u het eens met de stelling dat een groei van 28% voor topbestuurders van AEX bedrijven en 24% voor kleine beursbedrijven buitensporig veel is en de beloningskloof tussen werknemers en bestuurders daarmee onacceptabel vergroot wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u de groeiende kloof tussen topbestuurders en werknemers verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Met deze stelling ben ik het eens. Maar als gezegd treedt het kabinet niet in de bevoegdheden van aandeelhouders. Wel vindt het kabinet dat de ontwikkeling van evenwichtige beloningsverhoudingen binnen ondernemingen gediend is met meer openheid. De steeds terugkerende maatschappelijke discussie is dan ook voor de regering aanleiding om de bevoegdheden van de ondernemingsraad (OR) bij grote ondernemingen uit te breiden en scherper vast te leggen. Met deze wetswijziging wil de regering juist deze discussie en het bewustzijn van bedrijven hieromtrent stimuleren.
Kunt u inzicht geven in de beloningsverhouding tussen de laagst betaalde werknemer en de topbestuurder van beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde ondernemingen?
Nee.
Deelt u de mening dat de Code Corporate Governance onvoldoende zijn werk doet om het groeiend verschil in lonen van top en basis aan te pakken?
Het kabinet vindt dat de code corporate governance, waarin beursgenoteerde ondernemingen vastgelegd hebben hoe goed ondernemingsbestuur eruit moet zien, nageleefd moet worden. Deze code heeft echter niet tot doel de bestuurdersbeloningen te matigen. De code spreekt niet over de hoogte van beloningen. Het doel is te komen tot meer transparantie, een goede verantwoording en een goede verdeling van bevoegdheden.
Bent u bereid de wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om de beloningsverhouding tussen de laagst betaalde werknemer en de topbestuurder te begrenzen?
Het kabinet respecteert de onderhandelingsvrijheid van werkgevers en werknemers maar wil het bewustzijn en de discussie over de beloningsverhoudingen binnen de ondernemingen bevorderen. Ook in Europees verband streeft het kabinet naar voortgang in dit dossier. Het kabinet steunt het voorstel van de Europese Commissie tot het vergroten van de invloed van aandeelhouders op het beloningsbeleid van bestuurders. De regering onderschrijft in dat kader tevens het belang van het inzichtelijk maken van de verhouding van de beloning van bestuurders tot die van werknemers.
Het bericht dat de gemeente Dordrecht schoonmakers wil ontslaan om hun werkzaamheden uit te laten voeren door mensen met een uitkering en/ of werkers van de sociale werkvoorziening |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vijftig schoonmakers in Dordrecht worden ontslagen en dat hun werk wordt overgenomen door mensen met een uitkering en/of werkers van de sociale werkvoorziening?1
Uit informatie van de Gemeenschappelijke Regeling (GR) Drechtsteden begrijp ik dat de GR Drechtsteden voor 2016 opnieuw heeft bezien hoe zij uitvoering wil geven aan de schoonmaak van gemeentelijke gebouwen. In die afweging is, volgens de GR Drechtsteden, meegenomen hoe er een verbinding gemaakt kan worden met de maatschappelijke taken van de gemeente en de voorbeeldrol die gemeenten hierin te vervullen hebben. Hierbij gaat het vooral om het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt waarin ook kwetsbare mensen deelnemen aan het arbeidsproces.
De GR Drechtsteden heeft laten weten dat zij formeel geen arbeidsrelatie heeft met de medewerkers van het schoonmaakbedrijf. Zij heeft het huidige schoonmaakcontract met een commercieel schoonmaakbedrijf, conform opzegtermijn, niet verlengd.
Er is door de GR Drechtsteden voor gekozen om de schoonmaaktaken binnen de organisatie, die nu worden uitgevoerd door een commercieel schoonmaakbedrijf, op een andere manier te organiseren binnen de organisatie zelf, door functies of werkzaamheden aan te passen aan de mogelijkheden van werknemers uit de doelgroep die vallen onder de Participatiewet. Er wordt onder andere tijd en ruimte gecreëerd om de werknemers via jobcoaching en (sociale) begeleiding te ondersteunen op de werkvloer.
De keuze voor inbesteding of aanbesteding door gemeenten voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van de gemeente zelf. Ik ga er vanuit dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van de wet- en regelgeving handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers en de regels rond aanbestedingen.
Welke ruimte biedt de Participatiewet aan gemeenten om bestaand personeel te ontslaan om hun werkzaamheden in te laten vullen door mensen die onder de Participatiewet vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke doelgroepen uit de Participatiewet gaan in Dordrecht schoonmaakwerkzaamheden verrichten? Klopt het dat het hier (deels) gaat om mensen met een bijstandsuitkering die met behoud uitkering deze werkzaamheden moeten verrichten en/of werkers van de sociale werkvoorziening? Zo ja, vindt u verdringing van betaalde arbeid wenselijk? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Van de GR Drechtsteden heb ik begrepen dat de schoonmaakwerkzaamheden in Dordrecht betaald zullen worden uitgevoerd door voornamelijk kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. Het betreft mensen die onder de Participatiewet vallen en niet duurzaam zelfstandig een wettelijk minimumloon kunnen verdienen en/of een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het zijn mensen met een Wsw-indicatie, Wajong of mensen met een WIW- of ID-baan.
Het is belangrijk dat signalen over verdringing serieus worden genomen. De gemeenteraad heeft een controlerende taak waar het de uitvoering van het beleid door het college betreft, ook op het punt van verdringing. Het risico op verdringing kan echter alleen per geval en op lokaal niveau worden beoordeeld, dit betreft een gemeentelijke taak.
Acht u bij twijfel onderzoek van de Inspectie SZW naar verdringing wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft een controlerende taak.
Het bericht dat huurverhogingen leiden tot armoede |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat huurverhogingen leiden tot armoede?1
Het betreffende artikel suggereert een directe relatie tussen huurverhogingen en schuldenlast of armoede. Het artikel verwijst naar het Nibud-onderzoek «Geldzaken in de praktijk 2015», waaruit naar voren komt dat huishoudens betalingsachterstanden nu vaker wijten aan de vaste lasten dan in 2012. Maar zowel in 2012 als in 2015 gaven huishoudens inkomensdaling aan als tweede belangrijkste oorzaak van hun betalingsproblemen.
Wanneer huishoudens te maken krijgen met een inkomensdaling stijgen in het algemeen de vaste lasten ten opzichte van het inkomen. Het rijk waarborgt via het systeem van toeslagen dat (o.a.) de zorgkosten en huren voor de laagste inkomensgroepen betaalbaar blijven. Met de inkomensafhankelijke huurverhoging werden de huishoudens met een lager inkomen ontzien, de huurtoeslagont-vangers krijgen de huurverhoging grotendeels via de huurtoeslag gecompenseerd.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Neemt u de oproep van de Woonbond over om haast te maken met huurmatiging? Zo ja, hoe en wanneer gaat u zorgen voor huurmatiging? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de door u benoemde prioriteit «betaalbaarheid» van volkshuisvesting?2 3
Het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015, waarvan de invoering van de door Woonbond en Aedes voorgestelde huursombenadering deel uitmaakt, ligt voor advies bij de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel binnenkort bij uw Kamer in te dienen.
Ik verwacht overigens dat veel woningcorporaties bij de huurverhoging van 2016 uit eigen beweging de door Aedes en Woonbond overeengekomen huursombenadering zullen gaan toepassen.
In de brief van 22 juni 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 180) heb ik als stelselverantwoordelijke Minister (conform artikel 39, tweede lid van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting, BTIV) prioriteiten voor de periode 2016–2019 benoemd, waarvan corporaties worden geacht deze in hun bod op de woonvisie van de gemeente te betrekken. Die prioriteiten zijn:
Van gemeenten, woningcorporaties en hun huurdersorganisaties wordt dus verwacht dat zij in hun prestatieafspraken ook afspraken maken over de betaalbaarheid van de huurwoningvoorraad van de woningcorporaties.
Hoeveel huurders zitten in een vergelijkbare situatie als de mevrouw uit het artikel en leven in armoede?
Uit een analyse van achterliggende gegevens uit de Monitor Betalingsachterstanden 20144 blijkt dat 9% van de huurders een betalingsachterstand op de huur heeft of in de 12 maanden voorafgaand aan de enquête heeft gehad. Van de huurders met een netto inkomen van maximaal € 1.000 per maand heeft 14% een betalingsachterstand op de huur. Op basis van deze cijfers is niet te herleiden in welke mate de hoogte van de huur een rol speelt bij het ontstaan van schulden. Het ontstaan van een betalingsachterstand op de huur kan meerdere oorzaken hebben. Bovendien leidt het hebben van een laag inkomen niet automatisch tot armoede.
Bent u bereid om, gezien de groeiende betalingsproblemen bij lage- en middeninkomens, de huren te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid verhuurders te verplichten de huren te bevriezen. Verhuurders hebben te maken met stijgende onderhoudsprijzen en van hen wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren in het energiezuiniger maken van de bestaande woningvoorraad. In de huursombenadering zoals door Aedes en Woonbond overeengekomen en zoals ik die overneem in het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 (zie antwoord op vraag 2) is ook geen sprake van bevriezing van de huren. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, verwacht ik dat veel woningcorporaties hun huursomstijging in 2016 (uit eigen beweging) conform het akkoord van Aedes en Woonbond zullen matigen tot maximaal inflatie+1%. Binnen die huursomstijging hebben woningcorporaties de ruimte om hun jaarlijkse huurverhoging voor individuele woningen te variëren van 0% (of in incidentele gevallen zelfs huurverlaging) tot inflatie+2,5%.
Wat kunt u doen om de mevrouw uit het artikel en vergelijkbare huurders te helpen, zodat zij niet het ene gat met het andere gat hoeven te vullen en op een fatsoenlijke manier kunnen rondkomen iedere maand?
De huidige huurwetgeving biedt de mevrouw uit het krantenartikel al mogelijkheden om een lagere huurprijs te bewerkstelligen. Zij geeft aan dat zij twee jaar geleden is verhuisd naar haar huidige woning en toen een huur betaalde van ruim € 600 en dat die nu is gestegen naar € 708. Dat doet vermoeden dat zij een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen heeft gehad. Want bij toepassing van de maximaal toegestane huurverhoging voor de laagste inkomenscategorie (in 2013 en 2014 4% en in 2015 2,5%) tot de huidige huurprijs van € 708 zou de huurprijs in eerste helft 2013 veel hoger hebben moeten liggen dan de genoemde (ruim) € 600 hebben gelegen.
Nu haar volwassen zoon de woning verlaten heeft, leeft zij van een bijstandsuitkering van € 914 en hoopt ze zo snel mogelijk huurtoeslag te ontvangen. Indien het huishoudinkomen door het inwonen van de volwassen zoon boven de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke hogere huurverhoging heeft gelegen, kan zij een huurverlaging wegens inkomensdaling voorstellen. Bij haar huidige inkomen op bijstandsniveau ligt haar inkomen namelijk onder de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke huurverhoging. Huurders kunnen bij de Nederlandse Woonbond (als zij lid zijn) of bij Het Juridisch Loket (www.juridischloket.nl) terecht voor advies over het doen van een huurverlagingsvoorstel aan hun verhuurder.
Vanaf 1 januari 2016 moeten woningcorporaties (bij verhuizing) aan huishoudens die qua inkomen recht hebben op huurtoeslag passende woningen toewijzen, dat wil zeggen een woning met een huurprijs onder de aftoppingsgrens (ca. € 590 voor een- en tweepersoonshuishoudens en ca. € 630 voor meerpersoonshuishoudens). De mevrouw uit het voorbeeld zou bij haar verhuurder, indien dat een woningcorporatie is, kunnen informeren of zij – nu haar inkomen op bijstandsniveau ligt – in aanmerking kan komen voor een goedkopere huurwoning.
Het bericht dat Eritreeërs in Nederland slecht integreren |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Eritreeërs in Nederland, die hier al 15 tot 35 jaar wonen, slecht zijn geïntegreerd?1
Acht u het wenselijk dat het Eritrese regime invloed uitoefent op Eritreeërs in Nederland en hen belemmert om te integreren? Zo ja waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Hoe wilt u voorkomen dat nieuwe Eritrese vluchtelingen worden beïnvloed door bijvoorbeeld tolken die loyalisten zijn?
In zoverre u hier verwijst naar de tolken die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gebruikt tijdens de asielprocedure, kan ik u daarover het volgende melden. Een tolk doorloopt verschillende stappen voordat hij wordt opgenomen in het tolkenbestand van de IND. Het overleggen van een verklaring omtrent gedrag (VOG), het bespreken met de tolk van de gedragscode van de IND en het belang van neutraliteit zijn hier onderdeel van. Voor de IND is het namelijk noodzakelijk dat de omstandigheden worden gecreëerd waarin asielzoekers in volledige vrijheid kunnen verklaren. De IND heeft continu oog voor signalen die het functioneren van de ingezette tolken betreffen, en stelt onderzoek in als daartoe aanleiding is. Zo nodig kan ervoor gekozen worden bepaalde tolken niet (meer) in te zetten. Daarnaast kent de asielprocedure de nodige waarborgen bij het afnemen van een asielgehoor, zoals het feit dat de vreemdeling kan aangeven of het asielgehoor naar tevredenheid is verlopen en de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen op het verslag van het asielgehoor.
Tot slot verwijs ik u ook naar de beantwoording2 van Kamervragen hieromtrent van het lid Voortman door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 15 juni 2015 en zijn brief3 aan uw Kamer van 3 november jl.
Heeft u een lijst van Eritrese scholen waar onderwijs wordt gegeven in de taal en geschiedenis van Eritrea? Zo ja, welke zijn dat? Heeft u ook zicht op andere Eritrese organisaties? Heeft u contacten met de Eritrese Nederlanders of zelforganisaties?
Er zijn in ons land geen Eritrese scholen, bekostigd of niet bekostigd, waaraan kinderen onderwijs kunnen volgen. Leerplichtige Eritrese kinderen volgen onderwijs op reguliere scholen. Voor zover er initiatieven plaatsvinden buiten onderwijstijd, is dat aan de ouders en niet aan de overheid. Vanuit mijn ministerie worden pogingen ondernomen om de contacten met Eritrese organisaties op te bouwen, zodat er meer inzicht komt in de door Eritreeërs ervaren beïnvloeding vanuit de Eritrese regering. Uiteraard is het geen goede gang van zaken als organisaties enkel bezig zijn met Eritrea. Dit is niet bevorderlijk voor de oriëntatie op Nederland.
Mensen die willen integreren zullen geholpen worden via het huidige beleid. Bovendien worden signalen uit specifieke gemeenschappen meegenomen in het generieke beleid.
Heeft u aanwijzingen dat de Eritrese scholen en organisaties de integratie belemmeren? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zijn er ook aanwijzingen dat er sprake is van beïnvloeding en financiering vanuit het Eritrese regime? Zo ja, gaat u het regime daarop aan spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de bewering dat er in Nederland geen controle is over de Eritreeërs waardoor zij in de eigen groep worden getrokken ondanks dat er ook Eritreeërs zijn die willen integreren? Bent u bereid de laatstgenoemde groep te ondersteunen zodat de vorming van klein-Eritrea kan worden afgebroken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u zich bewust van de trauma’s van de Eritreeërs die recent naar Nederland zijn gevlucht? Zo ja, bent u bereid betrouwbare deskundigen hiervoor in te schakelen zodat zij niet aan hun eigen lot of het Eritrese regime worden overgelaten?
Wanneer daar sprake van is, is daar binnen de asielprocedure oog voor. Het vormt een continu onderdeel van de asielprocedure om in te schatten of asielzoekers speciale voorzieningen en waarborgen nodig hebben, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid. Medewerkers van de IND zijn er op getraind om dergelijke signalen te herkennen en er op door te vragen. De medewerker mag het asielgehoor onderbreken en desnoods stopzetten als de toestand van de vreemdeling daar aanleiding toe geeft. Daarnaast kan de asielzoeker een medisch oordeel overleggen waarin staat dat hij niet kan worden gehoord, dan wel slechts gehoord kan worden onder beperkende voorwaarden vanwege diens medische situatie.
Verder hebben asielzoekers die in de opvang van het COA verblijven, toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Binnen de meeste gezondheidscentra asielzoekers (GCA) is een GGZ-consulent werkzaam. Hierdoor is het eerste GGZ-aanbod dichtbij en laagdrempelig beschikbaar. Als verdere GGZ nodig is, dan worden de bewoners doorverwezen naar vervolgbehandelaars. Welke specifieke zorg vervolgens wordt aangeboden, is aan de betreffende behandelaar.
Wat zijn de resultaten van de internationale inspanningen inzake de gedwongen Diaspora-taks? Is er een verandering in de dwingende rol van de Eritrese ambassade? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen?2
Hoewel dit onderwerp tijdens gesprekken wel onder de aandacht wordt gebracht zijn er op dit moment geen resultaten te benoemen op dit gebied. Het heffen van een belasting onder eigen onderdanen in Nederland is in principe niet illegaal, mits deze betalingen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het openbaar ministerie. Indien er signalen zijn dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, dan zal hiernaar door de politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
Wat is uw reactie op de stelling dat specifieke aandacht voor de integratie van mensen uit landen als Eritrea en Somalië, de integratie kan bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
De sluiting van leerwerkbedrijven |
|
Sadet Karabulut , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat een succesvol maatwerktraject voor kansarmere jongeren, schoolverlaters, langdurig werklozen, mensen met een burn-out, ex-verslaafden, autisten en vluchtelingen de deuren moet sluiten door een gebrek aan financiering?1
Het leerwerkbedrijf Werkartaal kan blijkens haar website door gebrek aan deelnemers c.q. nieuwe instroom haar activiteiten helaas niet voortzetten. Voorts maak ik uit de website van de Stichting Werkartaal op dat de resterende deelnemers goed zijn overgedragen aan andere organisaties (zoals het Christelijk college Zeist, de techniekacademie Harderwijk en een design Meubelwerkplaats; een ander leerwerkbedrijf in de regio).
Hoe beoordeelt u de resultaten van het leerwerkbedrijf Werkataal waarbij 70 procent van de deelnemers na het traject een baan vindt, waarvan 80 procent langdurig aan het werk blijft? Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke leerwerkbedrijven in stand te houden?
Het leerwerkbedrijf Werkartaal heeft in het verleden alleszins goede resultaten laten zien. Inderdaad geeft Werkartaal aan dat 70 procent van de uitstroom regulier werk of vrijwilligerswerk vindt. Er zijn in Nederland circa 250.000 leerwerkbedrijven (2015). Het betreft hier particuliere/private bedrijven en stichtingen. De leerwerkbedrijven vallen buiten het rechtstreeks bekostigde onderwijsstelsel van het Ministerie van OCW. Het Ministerie van OCW kan dan ook geen maatregelen nemen om een individueel leerwerkbedrijf dat in financiële nood verkeert te ondersteunen.
Acht u het wenselijk dat door invoering van de Participatiewet en de daarmee gepaard gaande megabezuinigingen steeds meer kansarme jongeren, langdurig werklozen, mensen met een burn-out, autisten, ex-verslaafden en vluchtelingen in de knel komen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De Participatiewet is er op gericht om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet, zoals mensen met een arbeidsbeperking, naar werk toe te leiden. De gemeenten hebben de beschikking over nieuwe instrumenten om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen, en de werkgevers nog beter te ondersteunen bij het aannemen en in dienst houden van deze groep.
Zijn maatwerktrajecten zoals bij leerwerkbedrijf Werkataal niet juist cruciaal om thuiszitters en andere kansarme jongeren de mogelijkheid te geven een vak te leren en structureel een baan te vinden? Deelt u de mening dat het sluiten van succesvolle leerwerkbedrijven totale kapitaalvernietiging is van kennis en expertise bij het leerbaar maken en het terugleiden naar de arbeidsmarkt van kansarme jongeren?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 en ook uit de website van de stichting Werkartaal al wel blijkt is als gevolg van andere keuzes bij gemeenten en de provincie Utrecht, maar ook een dalende vraag (lees vacatures) vanuit de branches waarvoor Werkartaal opleidt onvoldoende vraag voorhanden om tot een gezonde financiële huishouding te komen. Er zijn in de regio alternatieven gevonden om de deelnemers naar werk te kunnen begeleiden. Jaarlijks komen en gaan vele duizenden leerbedrijven als onderdeel van het economisch proces. Zo zijn 2015 zijn er 22.000 erkenningen toegekend en 17.000 ingetrokken, dan wel opgeheven.
Spant u niet het paard achter de wagen door succesvolle maatwerktrajecten weg te bezuinigen, waardoor kansarme jongeren thuis komen te zitten en op termijn de kosten op het gebied van zorg, justitie en sociale zekerheid zullen stijgen? Kunt u dit toelichten?
Gemeenten ontvangen middelen voor de uitvoering van de Participatiewet en de WMO. Zij maken eigen keuzes bij de besteding daarvan. Indien zij ervoor kiezen om leerwerkplekken te realiseren, kunnen betrokken leerwerkbedrijven subsidie aanvragen bij OCW (de subsidieregeling praktijkleren; men komt overigens enkel in aanmerking voor een subsidie indien er een volledig traject gericht op het halen van een diploma wordt aangeboden).
Welke rol kan het onderwijs nemen ten aanzien van maatwerktrajecten zoals Werkartaal, zodat dit laatste vangnet voor leerlingen, die anders in het geheel uitvallen, voort kan blijven bestaan?
Acht u het wenselijk dat u één van de weinig uitstroommogelijkheden van leerlingen uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs door enorme bezuinigingen onmogelijk maakt? Welke maatregelen gaat u nemen om deze uitstroommogelijkheid in stand te houden?2
Ik zie voor het onderwijs geen specifieke rol weggelegd voor wat betreft het nemen van maatregelen op het terrein van maatwerktrajecten die in het kader van bijvoorbeeld re-integratie en werk-naar-werk trajecten plaatsvinden. Naast de reguliere entree- en niveau 2 opleidingen blijft het onderwijs uiteraard samen met Leerwerkbedrijven specifieke maatwerkopleidingen aanbieden als daar additionele financiering voor beschikbaar is.
Hoeveel jongeren raken in de knel door invoering van de Participatiewet en de bijbehorende bezuinigingen? Hoe gaat u voorkomen dat deze jongeren thuis komen te zitten zonder opleiding en werk?
De stichting Werkartaal heeft in de regio een goede rol vervuld in de doorstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs naar mbo-entree en niveau 2. Het aantal leerlingen voor de richtingen waarvoor de stichting Werkartaal opleidt (enkele techniek-opleidingen) is de laatste jaren echter sterk afgenomen. Er zijn andere leerwerkbedrijven die de rol van de Stichting Werkartaal kunnen overnemen. Dat blijkt ook uit het feit dat alle deelnemers inmiddels een plek hebben kunnen vinden.