Het bericht ‘Duitse aanklager: Hamas heeft een wapendepot in Denemarken om klaar te zijn voor mogelijke aanslagen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Hamas volgens het Duitse federale parket verschillende wapenvoorraden in Europa heeft?
Ja
Kunt u aangeven of Nederland genoemd wordt in het rapport als mogelijke locatie van ondergrondse wapendepots van Hamas?
Tegen de Nederlandse verdachte loopt in Duitsland een strafrechtelijk onderzoek. In het belang van dit lopende onderzoek, kan ik geen uitspraken doen over deze individuele zaak.
Wat is het verband tussen de Nederlandse verdachte in deze zaak en Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de Nederlandse verdachte in verband gebracht met mogelijke wapendepots op Nederlands grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er Nederlandse organisaties bekend die banden hebben met de aangehouden Nederlandse verdachte?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er aanwijzingen dat (aan) Hamas (gelieerde organisaties) aanslagen voorbereiden op Nederlandse Joodse doelwitten?
Het kabinet is er alles aan gelegen om onze samenleving te beschermen tegen terrorisme en extremisme. Daarom worden – binnen de wettelijke kaders en bevoegdheden – alle mogelijke middelen ingezet om terrorisme en extremisme te bestrijden.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) meldt in zijn jaarverslag van 2023 dat onderzocht wordt of de dreiging van Hamas voor de nationale veiligheid van Nederland mogelijk verandert, sinds het recente conflict in Gaza en enkele aanhoudingen in het kader van terrorisme in Duitsland, Denemarken en Nederland. Dat onderzoek loopt door. Verschillende arrestaties hebben de afgelopen jaren laten zien dat de Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten de terroristische dreiging kunnen onderkennen en aanslagen verijdelen. Echter kan volledige veiligheid niet worden gegarandeerd. Het kabinet blijft zich daarom samen met alle partners ten volle inspannen voor het voorkomen van aanslagen in Nederland en blijft ook voorbereid op snelle interventie en respons bij mogelijke incidenten om de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden.
Hoe voorkomt u dat Hamas wapendepots in Nederland aan kan leggen teneinde een aanslag te plegen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier vindt screening en controle plaats op organisaties of personen die in verband worden gebracht met Hamas of andere terreurorganisaties?
De AIVD kan onderzoek doen naar personen of organisaties, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Daarnaast verrichten de politie en het Openbaar Ministerie onderzoek bij verdenking van strafbare feiten. Dit kan naar aanleiding van een aangifte, een (anonieme) tip of op eigen beweging door de politie. Het Openbaar Ministerie kan vervolgens beslissen over te gaan tot vervolging van een verdachte.
In het kader van screening of controle zijn er verschillende voorbeelden te noemen. Bijvoorbeeld de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft). Financiële instellingen die gebruikt kunnen worden door personen die terrorisme financieren zijn verplicht om inzicht te verkrijgen in de identiteit van hun cliënten, de herkomst van het vermogen van cliënten en toe te zien op de transacties die cliënten gedurende de zakelijke relatie uitvoeren. Ook ligt momenteel het wetsvoorstel Transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) voor behandeling in de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende mogelijkheden om – indien er aantoonbare en gegronde redenen zijn -geldstromen van maatschappelijke organisaties in Nederland transparant te maken en hier zo nodig op te handhaven. Het Openbaar Ministerie kan bovendien als er mogelijk sprake is van strafbare feiten, bepalen of en op welke wijze er onderzoek wordt gedaan naar geldstromen van organisaties.
Daarnaast worden personen die de Nederlandse buitengrenzen overschrijden gecontroleerd. Daarbij wordt o.a. de identiteit geverifieerd en vindt een check plaats in nationale en Europese systemen, waaronder het Schengeninformatiesysteem. Aan personen die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid wordt de toegang geweigerd.
Tenslotte moeten ook de procedures ten behoeve van toelating van vreemdelingen worden genoemd. De vreemdelingenketen heeft bij verlenen van toelating aandacht voor signalen die kunnen duiden op mogelijke gevaar voor openbare orde of nationale veiligheid. Eventuele signalen worden conform bestaande procedures doorgestuurd naar relevante veiligheids- en inlichtingendiensten. Indien vreemdelingen een dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, kunnen er vreemdelingrechtelijke maatregelen worden getroffen.
Zijn er op dit moment organisaties in Nederland actief die in verband gebracht kunnen worden met Hamas of PFLP, maar die nog niet op de nationale sanctielijst terrorisme staan?
Hamas werd in 2003 op de Europese sanctielijst terrorisme (GS931) geplaatst. Ook aan Hamas gelieerde organisaties als Islamic Jihad en Al Qassem brigades en Popular Front For The Liberation of Palestine (PFLP) staan op deze sanctielijst. In 2003 is de aan Hamas gelieerde stichting Al Aqsa op onze nationale sanctielijst terrorisme geplaatst.
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat personen of organisaties betrokken zijn bij terroristische activiteiten kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, deze personen of organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme plaatsen. «Voldoende aanwijzingen» zijn onder meer:
Op dit moment zijn er geen organisaties actief in Nederland waarbij voldoende aanwijzingen zijn om deze op de nationale terrorismesanctielijst te plaatsen.
Welke aanwijzingen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om over te gaan tot een verbod van een organisatie die in verband wordt gebracht met terrorisme, of het opstellen van een ambtsbericht ten behoeve van plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme?
Het oordeel of een organisatie verboden verklaard dient te worden vanwege het feit dat het doel of de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde is voorbehouden aan de rechter. Het Openbaar Ministerie kan hiertoe een verzoek indienen. Een verbodenverklaring betekent dat het grondrecht van vrijheid van vereniging buiten werking wordt gesteld. Om die reden ligt de lat voor een dergelijk verbod ook hoog. Hiervoor dient sprake te zijn van concrete feiten en omstandigheden die het verbod rechtvaardigen. Dit zal meestal bestaan uit informatie uit strafrechtelijke onderzoeken van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie kan de Ministers van Buitenlandse Zaken, Financiën en Justitie en Veiligheid informeren ten behoeve van een plaatsing op de nationale sanctielijst terrorisme. Ook in een dergelijk geval zal het Openbaar Ministerie moeten beschikken over relevante informatie uit strafrechtelijke onderzoeken. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 9 en 11.
Welke acties heeft u inmiddels ondernomen om het OM ertoe te bewegen om Samidoun op de nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen?
Zoals in het antwoord op vraag 9 toegelicht kunnen bij «voldoende aanwijzingen» personen of organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten door de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Justitie en Veiligheid, op de nationale sanctielijst worden geplaatst. Het plaatsen van organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme is niet aan het Openbaar Ministerie.
Laat mij daarnaast benadrukken dat er geen sprake van is dat ik als Minister van Justitie en Veiligheid het Openbaar Ministerie ergens toe beweeg. Ik acht het van groot belang dat de onafhankelijkheid van het Openbaar Ministerie gewaarborgd wordt en dat politieke inmenging met het werk van het Openbaar Ministerie wordt voorkomen: het Openbaar Ministerie gaat over zijn eigen onderzoeken.
Wel ben ik – in lijn met een aantal door uw Kamer aangenomen moties – het gesprek aangegaan met het Openbaar Ministerie over hoe om te gaan met organisaties als Samidoun. In dat gesprek is mij duidelijk gemaakt dat zij nu geen aanknopingspunten hebben voor het instellen van een onderzoek naar Samidoun. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen van de leden Eerdmans (JA21) en Bikker (ChristenUnie).
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat terrorisme/extremisme beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht »Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater» dat Argos onlangs publiceerde?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er steeds meer rechtszaken worden gevoerd, of hiermee wordt gedreigd, bij geschillen rond de levering van (drink)water?
Het Ministerie van IenW houdt geen gegevens bij van aantallen rechtszaken met betrekking tot de drinkwatervoorziening of dreigingen daartoe. Er kan dan ook geen uitspraak gedaan worden of er meer zaken gevoerd worden. Wel spreken drinkwaterbedrijven en provincies over een toenemende juridisering van besluitvorming over het gebruik van de leefomgeving.
Deelt u de mening dat meer water oppompen in een veranderend klimaat, met vaker voorkomende, langere en ergere droogteperiodes, geen universele of structurele remedie is tegen drinkwatertekorten?
De toenemende watervraag en het afnemend aanbod van water tijdens droge perioden hebben invloed op onze (drink-)watervoorziening. Daar is geen universele oplossing voor. Om de drinkwatervoorziening te waarborgen kijken de drinkwaterbedrijven naar nieuwe bronnen voor drinkwater zoals nieuwe oppervlaktewaterwinningen, brak grondwater en de mogelijkheid om bestaande grondwaterbronnen duurzamer te benutten.
Bij de keuzes die daarbij worden gemaakt moet uiteraard rekening gehouden worden met de wijze waarop de drinkwaterlevering ook in perioden van droogte gewaarborgd kan worden.
Deelt u de mening dat de drinkwatervraag en drinkwaterbeschikbaarheid nu niet optimaal zijn verdeeld, zowel over het land als in de tijd? En bent u het ermee eens dat drinkwaterbeschikbaarheid ook een verdelingsvraagstuk is?
Ja. Het is zo dat de bevolking niet homogeen verdeeld is over Nederland en het gebruik evenmin. Dat geldt ook voor de productiecapaciteit van drinkwater. Daarmee zijn er dus verschillen per regio. Hoe het drinkwater voor heel Nederland beschikbaar is en blijft, heeft ook een verdelingscomponent.
Deelt u de mening dat we niet meer mogen onttrekken dan dat er wordt aangevuld? En bent u het er dan mee eens, dat bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken, zoals drinkwaterbedrijven, landbouwbedrijven, bedrijven in de voedingsindustrie, etcetera, ook zorg zouden moeten dragen voor een vergelijkbare hoeveelheid infiltratie als dat nu wordt onttrokken, om zo het grondwaterniveau op peil te houden? Zo nee, waarom niet?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt de eis dat onttrekking en aanvulling van grondwaterlichamen over het jaar in evenwicht moeten zijn. Uit de stroomgebiedbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde, Eems 2022–20272 blijkt dat bijna alle grondwaterlichamen aan deze eis voldoen. Alleen in het grondwaterlichaam Slenk-diep (in Noord-Brabant en Limburg), wordt nu meer onttrokken dan wordt aangevuld. Door de provincies worden samen met andere partijen maatregelen genomen om deze neerwaartse trend tegen te gaan.
Bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken (meer dan 150.000 m³/jaar) moeten daarvoor vergunning aanvragen bij de provincie. Door de provincie wordt vervolgens getoetst of de onttrekking niet leidt tot ontoelaatbare effecten op de omgeving, zoals het meer onttrekken dan (natuurlijk) infiltreert.
Deelt u de mening dat de huidige, zeer lage, vergoeding voor drinkwater of het onttrekken van grondwater weinig stimulans bieden voor zuinig gebruik, hergebruik of het gebruik van alternatieven voor drinkbaar water?
Recent heeft de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de effecten van beprijzen van verschillende soorten water (leidingwater, grondwater en oppervlaktewater) op watergebruik ontvangen3. Hieruit blijkt dat hogere drinkwaterprijzen een beperkt effect hebben op het verminderen van het watergebruik, maar wel bijdragen aan een meer bewust drinkwatergebruik. Voor een groter effect moet beprijzen worden gecombineerd met informatievoorziening en regelgeving. Daarom werkt het Ministerie van IenW aan het nationaal plan van aanpak drinkwaterbesparing, de aanscherping van de regelgeving voor grond- en oppervlaktewateronttrekkingen en aan gedragscampagnes.
Bent u bekend met de vrees van drinkwaterbedrijven dat bij het verhogen van de kosten voor drinkwater voor grootverbruikers, deze overstappen op het gebruik van eigen bronnen en dat overheden dan vaak geen vergunning kunnen weigeren? Wat vindt u hier van?
Het eerdergenoemd onderzoek stelt dat er slechts beperkt mogelijkheden zijn voor grootverbruikers voor het overstappen naar andere waterbronnen voor het productieproces. Voor een grootschalige onttrekking is het verplicht om een vergunning bij de provincie aan te vragen en daarmee is er voor de provincie de mogelijkheid de afgifte van de vergunning te weigeren.
Als het lokale grondwatersysteem de gevraagde onttrekking kan dragen, en het drinkwatersysteem op die wijze ontlast wordt, zie ik dat als een adequate invulling van het principe van «het juiste water voor het juiste gebruik.»
Deelt u de mening dat grondwater veel meer als een grondstof beschouwd zou moeten worden, vergelijkbaar met olie, gas, zout of andere winbare grondstoffen?
Grondwater levert als grondstof een waardevolle bijdrage aan de drinkwatervoorziening en voedselindustrie, maar is meer dan een gebruiksproduct dat «gemijnd» moet worden. Aanwezigheid van grondwater in de bodem is van cruciaal belang voor een gezond bodemecosysteem en daarmee voor de agrarische sector, de bebouwde omgeving en de natuur.
Als voor drinkwater geschikt grondwater een schaarse grondstof is, moet er dan niet een veel strengere cascadering komen voor afnemers en bestemmingen hiervan? Moeten we niet veel beter wegen wat het maatschappelijk belang is van de toepassing, met menselijke consumptie bovenaan en andere toepassingen op een lagere schaal, zodat in gebieden of tijden met schaarste vergunningen eerder geweigerd en verbruik beter gereguleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om bij te dragen aan het herstel van het grondwatersysteem is het nodig dat provincies, zoals al is afgesproken, in hun gebiedsprogramma’s een regionale voorkeursvolgorde voor het gebruik van grondwater opnemen. Daarin moet de daadwerkelijke grondwaterbeschikbaarheid worden meegewogen.
Daarnaast is zoet grondwater niet de enige bron voor drinkwater. De drinkwaterbedrijven onderzoeken ook alternatieven, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke grote onttrekkingsvergunningen in recente jaren zijn geweigerd, voor welke bestemming en op welke grond deze zijn geweigerd?
De provincies zijn bevoegd gezag voor de grote onttrekkingen (meer dan 150.000 m3/ jaar). De Minister van IenW heeft geen rol in dit vergunningsproces. Bij het ministerie is er daardoor ook geen overzicht van geweigerde onttrekkingen.
Het bericht ‘Veel kinderen hebben spijt van aankopen in games, zoals loot boxes’ |
|
Harmen Krul (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Beljaarts |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat veel kinderen tussen de acht en twaalf jaar spijt hebben van hun aankopen in games, zoals blijkt uit onderzoek van Unicef?1
Ik vind de resultaten van het onderzoek van Unicef zorgelijk. Game-aanbieders bieden tools voor ouderlijk toezicht aan (zogenaamde «parental control»). Het is van belang dat ouders deze ook gebruiken en dergelijke aankopen met hun kinderen bespreken. Desondanks blijken veel Nederlandse basisschoolkinderen – al dan niet via hun ouders – aankopen te doen waar ze wel eens spijt van hebben. Dit kan onder andere te maken hebben met groepsdruk. Alhoewel groepsdruk om bepaalde aankopen te doen helaas van alle tijden is (en breder dan games), bevestigt het onderzoek van Unicef dat kinderen kwetsbaar zijn in een digitale omgeving.
Wat vindt u ervan dat van de 188.000 ondervraagde kinderen de helft aangaf weleens aankopen te doen in games? Bent u het ermee eens dat dit zorgwekkende cijfers zijn gezien de jonge leeftijd van de kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit onderzoek nog eens extra de noodzaak van een verbod op loot boxes onderstreept, zoals de Kamer heeft verzocht in de motie-Bontenbal c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 881)?
Ja, ik deel die mening.
Klopt het dat u in het Wetgevingsoverleg Digitale Zaken heeft aangegeven dat uw inzet erop is gericht om dit verbod te regelen in de aangekondigde Europese Digital Fairness Act, maar dat het onzeker is of deze verordening zo’n voorstel zal bevatten?
Ik heb al eerder bij de Europese Commissie gepleit voor strengere regels rondom in-app aankopen, waaronder een generiek verbod op loot boxes en strengere regulering van zogenaamde pay-to-win mechanismen en digitale munten. Dit standpunt is op verschillende manieren bij de Europese Commissie en andere lidstaten onder de aandacht gebracht, onder andere door het publiceren van een non-paper in juli 20232, het organiseren van een bijeenkomst in Brussel in november 2023 en tijdens de Informele Raad voor Concurrentievermogen over consumentenbescherming van 19 april 20243. Onder veel lidstaten leven vergelijkbare zorgen over in-game aankopen.
Mijn inzet is erop gericht om een verbod op loot boxes te regelen in de aangekondigde Europese Digital Fairness Act en ik zoek hiervoor de samenwerking met andere lidstaten. Het voorstel van de Europese Commissie wordt eind 2025 of begin 2026 verwacht. In de mission letter4 van Eurocommissaris McGrath is aangekondigd dat de Digital Fairness Act voldoende bescherming moet bieden rondom het verslavend ontwerp van digitale diensten.
Klopt het dat u in hetzelfde Wetgevingsoverleg heeft aangegeven dat lidstaten op dit punt geen strengere nationale regels kunnen opleggen?
Ik heb in het Wetgevingsoverleg aangegeven dat er bij de relevante Europese consumentenwetgeving5 sprake is van maximumharmonisatie. Dit betekent dat individuele lidstaten op dit terrein geen strengere regels mogen opleggen om de consument te beschermen.
Ziet u het risico dat een verbod op loot boxes veel vertraging oploopt, als dit uiteindelijk niet in het Europese voorstel wordt opgenomen? Hoe gaat u er dan voor zorgen dat de motie wordt uitgevoerd?
De Digital Fairness Act is reeds aangekondigd op Europees niveau. Of deze Act aanvullende regels rondom loot boxes zal bevatten is nog onzeker. In de mission letter van Eurocommissaris McGrath is aangekondigd dat de Digital Fairness Act voldoende bescherming moet bieden rondom het verslavend ontwerp van digitale diensten.
Ik zet mij in om een verbod op loot boxes op te laten nemen in de Digital Fairness Act, zoals tevens aangegeven in het antwoord op vraag 4. In de eerste helft van 2025 zal ik de Kamer nader informeren over de Nederlandse inzet in aanloop naar een mogelijk voorstel van de Europese Commissie.
Kunt u aangeven waarom het in België wel is gelukt om op nationaal niveau loot boxes te verbieden via de kansspelwetgeving?
De kansspelwetgeving in België kent een andere definitie van kansspel dan de Nederlandse, waardoor betaalde loot boxes in sommige gevallen in België worden aangemerkt als kansspel en onder een vergunningsplicht vallen. Het aanbieden van deze loot boxes zonder vergunning is in België vervolgens verboden. Gratis loot boxes, waarin alsnog mogelijk risicovolle elementen kunnen zitten, zijn ook in België niet verboden.
De Nederlandse kansspelwetgeving kent een andere definitie van kansspelen. Het aanpakken van loot boxes via de Nederlandse kansspelwetgeving is in een eerder stadium reeds onderzocht6. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde in maart 2022 dat een loot box in de game FIFA19 en daaropvolgende versies geen kansspel is waarvoor een vergunning nodig zou zijn. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak is het verkrijgen en het openen van deze loot boxes geen opzichzelfstaand kansspel volgens de Nederlandse definitie van kansspel.
Omdat loot boxes bijna altijd onderdeel zijn van een breder spel, is vervolgens ook het reguleren van loot boxes via een aanpassing van de kansspelwetgeving geen kansrijke en ook geen wenselijke route. Daarmee zouden immers niet alleen de beperkte spelelementen, maar hele spellen die die spelelementen bevatten onder de kansspelwetgeving vallen. Bovendien geldt dat de problematiek met sommige ontwerpkeuzes in games breder is dan alleen loot boxes, bijvoorbeeld ten aanzien van het gebruik van pay-to-win mechanismen en digitale munten. Dit sluit niet goed aan bij een eventuele route via de kansspelwetgeving.
Ik constateer om deze redenen dat het verder reguleren van loot boxes niet goed past binnen bestaande wetgeving. Een mogelijk alternatief zou nieuwe nationale wetgeving kunnen zijn met als doel de gezondheid van burgers te beschermen.
Ik ben echter van mening dat een verbod op loot boxes op Europees niveau het meest effectief is en daarom de voorkeur heeft. Het betreft hier bij uitstek een internationale markt en daarom kan met Europese wetgeving meer impact gemaakt worden.7 Nationale regels kunnen namelijk makkelijker omzeild worden, terwijl Europese regels ervoor kunnen zorgen dat game-aanbieders hun verdienmodel gaan aanpassen, omdat dan dezelfde regels voor een veel grotere markt gelden. Consumenten, zowel volwassenen als minderjarigen, worden hierdoor uiteindelijk beter beschermd. Bovendien is het voor ondernemers veel duidelijker als er eenduidige regels in de EU gelden en die niet per lidstaat verschillen.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Nederland op nationaal niveau loot boxes aan te pakken, bijvoorbeeld via de kansspelwetgeving of een andere route?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om, gezien de urgentie en het onderzoek van Unicef, niet te wachten op Europese wetgeving maar alvast in Nederland alles op alles te zetten om zo snel mogelijk een verbod op loot boxes in te voeren?
Nederland pleit voor een verbod van loot boxes in de Digital Fairness Act en ik dring er bij de Europese Commissie op aan om zo spoedig mogelijk met een voorstel te komen. Ik wil niet vooruitlopen op nationale wetgeving, omdat ik verwacht dat er op Europees niveau actie wordt ondernomen.
Ik merk nogmaals op, zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 7 en 8, dat Europese wetgeving een effectiever instrument is.
Bent u bereid om in Europees verband aan te geven dat Nederland aan een nationaal verbod werkt, als in Europa onvoldoende stappen worden gezet en onvoldoende snelheid wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat vervuilende staalslakken worden geïmporteerd vanuit het buitenland |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vervuilende staalslak komt als afval het land in, maar wordt daarna gebruikt in de bouw»1?
Ja.
Klopt het dat Nederlandse bedrijven voor miljoenen euro’s per jaar aan staalslakken en restproducten van buitenlandse staalbedrijven importeren?
Uit de monitoring van afvalstoffen zijn hiervoor geen gegevens te halen. In de meldsystemen van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) ziet de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) namelijk geen gegevens over import of export van de staalslakken. Als staalslakken als bijproduct, dus als niet-afvalstof, worden getransporteerd dan zijn voor import en export op grond van de EVOA geen meldingen van het transport vereist.
Uit de handelsstatistieken die het Centraal Bureau voor Statistiek bijhoudt, zijn staalslakken als zodanig ook niet te halen, maar er zijn wel een aantal categorieën die over staalslakken zouden kunnen gaan. Op basis hiervan2 gaat het als indicatie om import van ongeveer 720 kiloton met een handelswaarde van ongeveer 49 miljoen euro in 2022.
Volgens UN Comtrade had de import van gegranuleerde slag en slagdross naar Nederland in 2023 een handelswaarde van in totaal bijna 9,5 miljoen USD.3
Om wat voor hoeveelheden gaat dit en hoe staat het in verhouding tot de hoeveelheid staalslakken die Tata Steel Nederland produceert?
Een indicatie van de hoeveelheden import is te lezen in het antwoord op vraag 2. Het aanbod aan Nederlandse staalslakken afkomstig uit de ijzer- en staalproductie was in 2022 ongeveer 1.200 kiloton. Volgens UN Comtrade zijn de hoeveelheden geïmporteerde staalslak 280 kiloton gegranuleerde slag en 17,1 kiloton slagdross4.
Klopt het dat de staalslakken worden geïmporteerd als afvalstof, maar dat het vervolgens de markt op gaat als «bouwstof»?
Geïmporteerde staalslakken worden gecertificeerd door hiervoor bevoegde instanties zoals het Duitse Institut für Baustoffen Forschung. Vervolgens worden de staalslakken als gecertificeerd materiaal Nederland binnengebracht en voldoen ze aan de regels voor de toepassing van secundaire bouwstoffen zoals vastgelegd in de Wet bodembescherming. De term «bouwstof» zegt niets over een eventuele afvalstatus van het materiaal. Met andere woorden, zowel afvalstoffen als niet-afvalstoffen kunnen als bouwstof worden toegepast, mits er aan de voorwaarden van de bodemregelgeving wordt voldaan. De bodemregelgeving maakt hiertussen namelijk geen verschil, dus het maakt voor de toepassing van staalslakken niet uit of ze een afvalstatus hebben of niet.
Klopt het dat bedrijven geld toe krijgen van Tata Steel, wanneer zij gebruik maken van staalslakken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, omdat daarmee een perverse prikkel ontstaat om vervuilende staalslakken als bouwstof toe te passen?
Er zijn signalen dat afnemers in een aantal gevallen vergoedingen voor transport- en verwerkingskosten hebben ontvangen. Er is echter geen informatie dat er momenteel zulke hoge vergoedingen worden verleend dat hier een perverse prikkel vanuit gaat. De bodemregelgeving is gericht op het beschermen van milieu en gezondheid. Prikkels die leiden tot negatieve effecten zijn niet wenselijk.
Geldt hetzelfde mechanisme voor de import van staalslakken van buitenlandse staalbedrijven? Zo nee, wat is de reden dat bedrijven staalslakken importeren uit het buitenland, terwijl als zij staalslakken overnemen van Tata Steel deze bedrijven geld toe krijgen?
Voor de import van staalslakken van buitenlandse staalbedrijven geldt ook dat er door de afnemer wordt betaald voor staalslakken, maar hier kunnen ook de logistieke kosten worden vergoed.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er überhaupt staalslakken worden toegepast als bouwstof, gezien de grote onzekerheden voor de gezondheid en het milieu? Zo nee, waarom niet?
Nee, in algemene zin is dat niet onwenselijk. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dat mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er bij de toepassing van staalslakken als bouwstof, net zoals bij alle andere bouwstoffen, voldaan worden aan de daarvoor geldende wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat het al helemaal onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven dan ook nog eens staalslakken importeren, terwijl er in Nederland al genoeg van deze afvalstof wordt geproduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan bedrijven zelf om de afweging te maken om staalslakken te importeren of exporteren, met inachtneming van de nationale en internationale regels die daarvoor gelden.
Bent u bereid deze geïmporteerde staalslakken te classificeren als afvalstof op het moment dat deze staalslakken in het buitenland ook als afvalstof worden geëxporteerd? Zo nee, waarom niet?
Staalslakken die naar Nederland zijn geïmporteerd, worden niet zonder meer geclassificeerd als afvalstof omdat de staalslakken als zodanig worden geëxporteerd. Per geval moet een beoordeling van de afvalstatus van een materiaal worden gemaakt. Er kunnen geen generieke uitspraken gedaan worden dat een materiaal in alle gevallen een afvalstof is, ook niet als dergelijke uitspraken in het buitenland zijn gedaan over een materiaal. In het kader van het toezicht op de naleving van de EVOA kan de ILT op grond van artikel 50, lid 4 bis, van de EVOA bij de eigenaar, houder of vervoerder van de afvalstoffen bewijsstukken opvragen waaruit (onder meer) blijkt of de staalslakken wel of geen afvalstoffen zijn.
Ook artikel 28 van de EVOA is hierin relevant. Dit gaat over verschil van inzicht tussen de verschillende bevoegde gezagen. Als het ene bevoegde gezag oordeelt dat een materiaal een afvalstof is, maar het andere bevoegde gezag oordeelt van niet, dan wordt het materiaal in het kader van import/export behandeld als afvalstof. Maar dit laat onverlet dat het land van bestemming het materiaal na aankomst volgens zijn eigen wetgeving mag behandelen, voor zover deze nationale wetgeving in overeenstemming is met EU-wetgeving en internationale wetgeving. De criteria voor de status van bijproduct staan in artikel 1.1, vierde lid, Wet milieubeheer (implementatie van artikel 5 Kaderrichtlijn afvalstoffen). Als een bedrijf kan aantonen dat aan de bijproductvoorwaarden wordt voldaan, dan is sprake van een bijproduct. Kan een bedrijf dat niet aantonen, dan kan de ILT de staalslakken op grond van artikel 50, lid 4 ter van de EVOA als afvalstof aanmerken.
Gaat u de import van afvalstoffen van buitenlandse staalproducenten aan banden leggen, zolang er zoveel onzekerheid is over de gevolgen voor de gezondheid en het milieu? Zo nee, waarom niet?
Afvaltransport in de Europese Unie moet voldoen aan de EVOA. De EVOA specificeert de gronden op basis waarvan een lidstaat bezwaar kan maken tegen import van afvalstoffen. Indien de verwerking van de afvalstoffen aan de geldende regelgeving voldoet, zal een rechter een streep zetten door een eventueel bezwaar tegen import. De stelling dat er onzekerheid is over de gevolgen van staalslakken wordt niet gedeeld. Staalslakken kunnen veilig worden toegepast mits dat binnen de kaders van de bodemregelgeving gebeurt. Wel worden de zorgen herkend die er zijn naar aanleiding van gevallen waarin het niet goed is gegaan. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving bekijkt het Îie wat kan worden gedaan om beter te borgen dat secundaire bouwstoffen, en dus ook staalslakken, veilig worden toegepast.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Circulaire economie?
Dat is helaas niet gelukt door de tijd die het kostte om de informatie die nodig was om de vragen te beantwoorden te verzamelen en te analyseren.
Het niet uitnodigen van zzp-vertegenwoordigers bij het Catshuis-overleg met de sociale partners van 21 november jl. |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Schoof , Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van het lid Aartsen van 20 september jl. over het niet betrekken van zelfstandigen zonder personeel (zzp-)organisaties bij de totstandkoming van het regeerprogramma?1
Ja.
Welke organisaties waren er uitgenodigd voor het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl.? Klopt het dat zzp-organisaties niet zijn uitgenodigd voor dit overleg met sociale partners?
21 november jl. heeft op het Catshuis een overleg plaatsgevonden met de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) en de voorzitters van de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties (FNV, CNV, VCP, VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland), verenigd in de Stichting van de Arbeid (StvdA). Deze organisaties hebben onder hun leden ook zelfstandigen. Er zijn voor dit overleg echter geen organisaties uitgenodigd die enkel zelfstandigen vertegenwoordigen.
Wat is de reden dat zzp-organisaties niet zijn uitgenodigd voor het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. ondanks de eerdere vragen van de VVD-fractie over het standaard betrekken en volwaardig erkennen van zzp-organisaties als onderdeel van de sociale partners?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de stem van zelfstandigen goed vertegenwoordigd is in de contacten van het kabinet met de polder. De Minister van SZW voert daarom regelmatig gesprekken met zelfstandigenorganisaties over beleid dat hun raakt, zoals de wetsvoorstellen Wet basisverzekering arbeidsongeschiktheid zelfstandigen (Baz) en Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) en de handhaving op schijnzelfstandigheid. Ook vanuit de StvdA worden zelfstandigenorganisaties betrokken bij voor hen relevante vraagstukken. Evenzo worden bijvoorbeeld jongeren- of ouderenorganisaties, brancheorganisaties, of pensioenuitvoerders betrokken als zij belanghebbenden zijn.
Tegelijkertijd zijn er ook overleggen in de polder waarbij de onderwerpen van meer algemeen sociaaleconomische aard zijn en het aangewezen is centrale organisaties uit te nodigen. Het Catshuisoverleg op 21 november jl. was daar een voorbeeld van.
Deelt u de mening dat zzp’ers en hun vertegenwoordigers een volwaardig onderdeel zijn van de sociale partners? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het kabinet bereid om bij ieder overleg dat zij voert met «de polder» en «de sociale partners» ook vertegenwoordigers van zzp’ers uit te nodigen voor deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Beleid dat raakt aan zelfstandigen kan niet tot stand komen zonder dat zelfstandigen, als volwaardige gesprekspartners, hierbij betrokken worden. Zoals bij vraag 3 is aangegeven gebeurt dit in de praktijk ook.
Wat het kabinet betreft maakt dat het echter niet noodzakelijk dat zelfstandigen altijd, en ongeacht de agenda, bij ieder gesprek met de sociale partners worden uitgenodigd. Een breed sociaaleconomisch overleg op hoofdlijnen van beleid – zoals het recente Catshuisoverleg – voert het kabinet in principe met de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. Zoals gezegd hebben deze organisaties ook zelfstandigen in hun achterban.
Is het kabinet ermee eens dat het door het kabinet gebruikte argument, dat zzp’ers onderdeel zijn van de SER en in die hoedanigheid door de SER worden vertegenwoordigd, een zeer zwak en oneerlijk argument is aangezien werkgeversorganisaties en vakbonden óók in de SER zitten en zij wel standaard separaat worden uitgenodigd? Zo nee, waarom niet?
Wat het kabinet betreft is de redenering andersom. Het kabinet voert breed sociaaleconomisch overleg primair met de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. In sommige gevallen is het handig en verstandig als hierbij ook de SER-voorzitter aansluit.
Dat neemt niet weg dat het goed is dat zzp-organisaties binnen de SER een duidelijker gemarkeerde positie hebben gekregen, ondermeer via het aanwijzen van zetels in de Raad voor zzp-organisaties.
Welke onderwerpen zijn er zoal besproken tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl.? Was er van tevoren een agenda opgesteld? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zijn er notulen of verslagen gemaakt van dit overleg? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Het kabinet hecht waarde aan een goede relatie met de Stichting van de Arbeid en de SER, voor advisering over, en afstemming van sociaaleconomisch beleid, ook vanwege de vertaling naar cao-afspraken op sectoraal- en bedrijfsniveau. In sommige gevallen, zoals bij de afspraken over de vroegpensioenregeling leiden dit soort overleggen tot concrete uitkomsten, waar het kabinet de Kamer in dat geval uiteraard over informeert. In dit geval betrof het een informele uitwisseling, zonder specifieke agenda, noch formeel verslag, die vooral gericht was op het bouwen aan een constructieve relatie richting de verdere regeerperiode van dit kabinet.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over het arbeidsmarktpakket van het kabinet en het SER-MLT advies? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
In het kader van de informele uitwisseling van aandachtspunten is stilgestaan bij de stand van zaken van het arbeidsmarktpakket, waar uw Kamer bij brief van 22 november jl. over geïnformeerd is2. Er is afgesproken hierover in 2025 verder te spreken.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over het opheffen van het handhavingsmoratorium van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA)? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er is in algemene zin stilgestaan bij de opheffing van het handhavingsmoratorium en de vragen die leven over de (mate van) handhaving per 1 januari a.s. Er zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot dit onderwerp. Het is goed hierbij op te merken dat de Minister van SZW vertegenwoordigers van zelfstandigen in oktober apart gesproken heeft over de wet Vbar en de opheffing van het handhavingsmoratorium.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over het wetsvoorstel Basisverzekering Arbeidsongeschiktheid Zelfstandigen (BAZ) en een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering van zelfstandigen? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er is kort stilgestaan bij de uitvoeringsproblemen van de BAZ, waar uw Kamer ook over geïnformeerd is bij de brief van 22 november jl.3 Er zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot dit onderwerp. Het is goed hierbij op te merken dat op 7 november jl. apart bij de uitvoeringsproblematiek is stilgestaan in een overleg van de Minister van SZW met de Stichting van de Arbeid en vertegenwoordigers van zelfstandigen.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over de wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR) en wetgeving over de positie van zelfstandigen op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er is in algemene zin stilgestaan bij de stand van zaken van het wetsvoorstel Vbar, mede in relatie tot het bredere arbeidsmarktpakket. Er zijn geen afspraken gemaakt met betrekking tot dit onderwerp. Het is goed hierbij op te merken dat de Minister van SZW vertegenwoordigers van zelfstandigen in oktober apart gesproken heeft over de wet Vbar en de opheffing van het handhavingsmoratorium.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over pensioenonderwerpen die raken aan de positie van zelfstandigen? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Nee, dit is niet aan de orde geweest.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. gesproken over de prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in het Uber versus FNV-arrest? Zo ja, wat is hierover gewisseld? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Nee, dit is niet aan de orde geweest.
Is er tijdens het Catshuisoverleg met de sociale partners van 21 november jl. vanuit het kabinet uitvoering gegeven aan de motie Smals/Van Beukering-Huijbregts2 om zzp’ers ook onderdeel uit te laten maken van de Stichting van de Arbeid? Zo nee, waarom niet?
Het overleg van 21 november jl. betrof een overleg met de Stichting van de Arbeid, niet over de Stichting van de Arbeid.
De StvdA is een privaatrechtelijke organisatie, waarbij het bestuur zelf bepaalt welke organisaties aangesloten (kunnen) zijn. Overigens heeft de StvdA eerder (naar aanleiding van de motie Smals / Van Beukering-Huijbregts) laten weten zichtbaarder te zullen maken langs welke wegen de belangen van zelfstandigen worden meegenomen en te bezien of een meer structureel overleg met zelfstandigenorganisaties een meerwaarde kan hebben5. In dit kader heeft de StvdA onder meer aangegeven samen met enkele zelfstandigenorganisaties themabijeenkomsten te organiseren, bijvoorbeeld over het thema duurzame inzetbaarheid. Daarnaast hebben de bij de Stichting aangesloten organisaties met regelmaat overleg met zelfstandigenorganisaties. Tegelijkertijd blijft de positie van zelfstandigen in de polder wel een aandachtspunt voor het kabinet, ook in de contacten met de Stichting en de SER.
Kunt u deze vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Wachtlijsten voor genderzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt»?1
Ja.
Kunt u samen met gemeenten inventariseren hoeveel personen per regio en uitgesplitst naar volwassen of minderjarig op dit moment op de wachtlijst staan voor genderzorg? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van jeugdhulp, dus ook genderzorg. Cijfers over aantallen wachttijden en gemiddelde wachttijden worden daarom niet landelijk bijgehouden. De landelijke Aanpak Wachttijden ondersteunt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Vereniging Nederlandse Gemeenten jeugdzorgregio's bij het aanpakken van onderliggende oorzaken van wachttijden in de instroom, doorstroom en uitstroom van jeugdzorg. Hierbij wordt breed gekeken naar de hele jeugdzorg.
Alhoewel de decentralisatie van genderzorg de afgelopen jaren heeft gezorgd voor een aanbod verspreid over het land, zijn transpersonen die een medische transitie wensen afhankelijk van een beperkt aantal centra en klinieken. Dit betekent dat de wachtlijst per regio beperkte informatie biedt, omdat mensen zorg zoeken door het hele land.
Voor wat betreft de hulp aan volwassenen met gendervraagstukken zijn er lange wachttijden tot de intake van psychologische transgenderzorg. Samen met de voormalig Kwartiermaker Transgenderzorg hebben de zorgverzekeraars de afgelopen jaren inspanningen geleverd ten aanzien van de wachttijden in de transgenderzorg, maar blijft meer nodig om de wachttijden te laten dalen. Vanwege de toename van toegankelijkheidsvraagstukken blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar aandacht vragen.
De Transgender Wegwijzer (een samenwerking van Transvisie en Transgender Netwerk)2 geeft een overzicht van de plekken waar vormen van (specialistische) genderzorg en ondersteuning worden verleend en hier staan, voor zover die bekend zijn, ook de wachttijden voor hulp aan volwassenen op.
Kunt u samen met gemeenten inventariseren wat de gemiddelde wachttijd per regio is voor (specialistische) genderzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de constatering van de Mutsaersstichting dat de aangekondigde kabinetsbezuinigingen op de jeugdzorg ook transgenderzorg zullen treffen? Zo ja, hoe rijmt dit met de uitspraak dat «kwetsbare jeugdigen moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp»?2
Binnen de jeugdhulp zijn geen specifieke middelen voor genderzorg gealloceerd. De middelen voor deze zorg lopen, net zoals de middelen voor jeugdhulp in brede zin, via de algemene uitkering van het Gemeentefonds naar gemeenten. Zij bepalen vervolgens hoe deze middelen het best ingezet kunnen worden kijkende naar de inwoners in hun gemeente. Over het totaal van de uitgaven aan jeugdhulp heb ik afspraken gemaakt met gemeenten in de Hervormingsagenda. In deze agenda is er structureel extra geld voor jeugdhulp bijgekomen, maar hebben we ook afgesproken maatregelen te nemen om te zorgen dat de uitgaven afnemen en het stelsel houdbaar wordt. In de Hervormingsagenda heb ik ook met cliënten, aanbieders, professionals en gemeenten afgesproken dat waar jeugdhulp nodig is, deze toegankelijk en beschikbaar moet zijn voor de meest kwetsbare jeugdigen en gezinnen. In dat kader nemen we diverse maatregelen. Zo is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg dit voorjaar bij uw Kamer ingediend.
Welke concrete maatregelen zou u kunnen nemen om de Mutsaersstichting te ondersteunen? Bent u ook bereid hiervoor maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor voldoende zorgaanbod voor jeugdigen en maken hierover afspraken met zorgaanbieders. In het geval van de Mutsaersstichting stond de financiële positie dusdanig onder druk dat de stichting en de Limburgse gemeenten onder begeleiding van de Jeugdautoriteit en conform het draaiboek «Continuïteit Jeugdhulp» een continuïteitsplan hebben opgesteld. Onderdeel van dit continuïteitsplan is dat de Mutsaersstichting zich meer gaat concentreren op haar kerntaken voor de gemeenten waar zij een contract mee heeft afgesloten. De gemeenten hebben daarnaast extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de Mutsaersstichting.
Het Ministerie van VWS heeft een subsidieregeling «continuïteit cruciale jeugdhulp» die gefinancierd wordt door gemeenten. Dit voorjaar heeft het Ministerie van VWS via deze subsidieregeling middelen toegekend na een aanvraag door de Mutsaersstichting.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat de cliënten die op de wachtlijst stonden bij de Mutsaersstichting en niet terecht kunnen bij Genderhealthcare toch zo snel mogelijk passende hulp krijgen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende jeugdhulp, dus ook genderzorg voor cliënten die nu niet meer terecht kunnen bij de Mutsaersstichting en ook niet bij Genderhealthcare. De Mutsaersstichting geeft aan dat ze de jeugdigen die ze door deze keuze geen zorg meer kan verlenen, heeft verwezen naar een alternatief in de eigen regio of naar de gemeente in de eigen regio. De betreffende jeugdigen en/of ouders zijn door de Mutsaersstichting geïnformeerd. De cliënten die het betreft kunnen contact opnemen met hun eigen gemeente om na te gaan welke partij gecontracteerd is om deze hulp aan te bieden. Bij hulpvragen die hierin vastlopen kunnen ouders, jongeren, gemeenten en zorgverleners terecht bij het regionaal expertteam. Dit expertteam heeft als doel om voor elke jeugdige passende hulp te organiseren, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag.
Kunt u reflecteren op de mate waarin de huidige financiering voor genderzorg afdoende is voor het verlenen van deze zorg?
Voor financiering van jeugdhulp zijn gemeenten verantwoordelijk. Binnen de jeugdhulp zijn geen specifieke middelen geoormerkt voor genderzorg. De middelen voor jeugdhulp in brede zin, lopen via de algemene uitkering van het Gemeentefonds naar gemeenten. Zij bepalen vervolgens hoe deze middelen het best ingezet kunnen worden. De AMvB reële prijzen Jeugdwet4 is sinds 1 juli van kracht. Deze helpt gemeenten en aanbieders om bij het opstellen van een contract tot een reële prijs te komen voor jeugdhulp.
Met name de capaciteit voor hulp aan jeugdigen met genderproblematiek is beperkt. Daarom is het, zoals ik ook in de beantwoording van uw eerdere vragen over dit onderwerp 5 heb genoemd, van belang dat meer kennis en expertise op het gebied van genderdiversiteit in de reguliere zorg en de bredere maatschappij beschikbaar komt, zodat jeugdigen ook bij anderen (zoals huisarts, POH of lokaal team) terecht kunnen met hun vragen. Dit vermindert de druk op de specialistische jeugdhulp.
Gelet op de recente problemen met bureauJIJ3, kunt u nader toelichten waar jongeren uit het zuiden van Nederland momenteel terecht kunnen voor genderzorg?
Jeugdigen met een hulpvraag op het gebied van genderproblematiek kunnen zich melden bij hun gemeente, die verantwoordelijk is voor het toe leiden naar passende hulp.
Kunt u een concreet en helder tijdsplan aanleveren van de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg en per wanneer verwacht u dat deze van start zal gaan?
Onderdeel van de door het Ministerie van VWS ingezette koers voor transgenderzorg voor zowel jeugdigen als volwassenen, is de oprichting van een coördinerend gremium transgenderzorg (Landelijk Platform Transgenderzorg). Het doel van dit platform is de samenwerking en coördinatie tussen partijen in de transgenderzorg en daarmee ook toegankelijkheid tot zorg structureel te verbeteren. Bij dit platform is zowel de eerste, tweede als derde lijn betrokken. De verwachting is dat dit platform nog dit jaar met de werkzaamheden kan gaan starten. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor de oprichting van een stichting en het afronden van de notariële akte en statuten.
Kunt u nader toelichten wanneer de Kamer de door het Landelijk Platform Transgenderzorg te ontwikkelen werkagenda kan verwachten?
De voorbereiding voor de totstandkoming van het Landelijk Platform Transgenderzorg is op dit moment in volle gang. Prioriteit is het oprichten van een stichting. Zodra de stichting is opgericht wordt er zo spoedig mogelijk een werkagenda opgesteld. Verwachting is dat deze werkagenda in het eerste kwartaal van 2025 kan worden vastgesteld.
Het snelgroeiende geweld tegen christenen in India |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schokkende toename in geweld tegen christenen India»1?
Ja.
Deelt u de mening dat deze enorme toename aan geweld moet worden veroordeeld? Zo ja, bent u bereid dit expliciet te doen jegens de Indiase autoriteiten en te bevorderen dat ook de Europese Unie (EU) zich hierover krachtig uitspreekt?
Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden wereldwijd en heeft daarbij zeker aandacht voor geweld tegen christenen. Vrijheid van religie en levensovertuiging is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid en daarom komen de rechten van religieuze minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging geregeld aan de orde in gesprekken die Nederland met India voert in bilateraal, EU- en VN-verband.
Nederland zal dit blijven doen, onder meer door in te zetten op agendering van dit onderwerp in de eerstvolgende EU-India Mensenrechtendialoog, die naar verwachting begin 2025 zal plaatsvinden.
Kunt u toelichten wat de oorzaken van het toegenomen geweld zijn? Welke trends zijn hier zichtbaar?
De oorzaken van geweld tegen religieuze minderheden in India zijn niet eenduidig vast te stellen. Er zijn grote verschillen in de dynamiek op nationaal niveau en op niveau van de verschillende deelstaten. Het is niet altijd mogelijk om duidelijk te differentiëren of er sprake is van conflict van religieuze aard, etnische aard, gerelateerd aan sociale klasse, economisch conflict (bijvoorbeeld conflict over land), of een combinatie van dergelijke conflicten. Groeiend hindoenationalisme en toename van misinformatie in verschillende delen van India kunnen verder bijdragen aan de inperking van de rechten van religieuze minderheden, onder wie christenen.
Welke rol speelt geloofsvrijheid en het tegengaan van christenvervolging bij de status van India als combinatieland?
Bij de keuze om India te selecteren als combinatieland waren destijds de ontwikkelingsgerelateerde uitdagingen en handelskansen op het gebied van duurzaamheid en digitalisering leidend. Ongeacht de status van combinatieland zet Nederland zich wereldwijd in voor het beschermen en bevorderen van mensenrechten, zo ook in India. Vrijheid van religie en levensovertuiging is hierbinnen één van de vijf prioriteiten.
Heeft u of heeft de Nederlandse vertegenwoordiging reeds casussen van christenvervolging aan de kaak gesteld waar sprake was van straffeloosheid van de daders? Zo ja, hoe werd daarop gereageerd?
In de gesprekken die Nederland, in bilateraal, EU- en VN-verband, voert met India komt vrijheid van godsdienst en levensovertuiging regelmatig aan de orde. Het onderwerp ligt in India gevoelig en de reactie van desbetreffende autoriteiten in India is daarom zeer afhankelijk van de wijze waarop dit bij Indiase autoriteiten onder de aandacht wordt gebracht. Ondanks de gevoeligheid van het onderwerp, blijft Nederland hierover met India in gesprek.
Naast het onder de aandacht blijven brengen van deze problematiek in contacten met India, onderhoudt Nederland via de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging intensief contact met Nederlandse organisaties als Open Doors en Kerk in Nood om concrete gevallen van christenvervolging te identificeren en onder de aandacht te brengen van de ambassade voor eventuele actie.
Hoe reageert u op anti-bekeringswetten in India en het misbruik daarvan?
Nederland heeft zich hier meermaals over uitgesproken, waaronder in de meest recente Universal Periodic Review van India waarin Nederland een aanbeveling aan India heeft gedaan om zogeheten «anti-bekeringswetten» te voorkomen, zodat deze wetten de constitutioneel gewaarborgde vrijheid van religie en overtuiging in India niet schenden.
Ziet u enige mogelijkheid om de desinformatie te bestrijden die tot ophitsing tegen christenen leidt? Zo ja, welke?
Nederland zet zich in om misinformatie en de effecten daarvan op de positie van religieuze minderheden te bestrijden. In oktober 2024 vond in Berlijn een conferentie plaats van de International Freedom for Religion or Belief Alliance over de rol van AI en mogelijke actie tegen misinformatie. De Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging neemt deel aan verdere follow-up sessies hierover met experts om mogelijkheden voor actie tegen misinformatie in kaart te brengen.
Welke rol spelen sociaal-maatschappelijke klasse en het kastensysteem bij christenvervolging in India?
De Indiase samenleving is gelaagd en complex. Religie, sociale klasse en het kastensysteem dragen bij aan de complexe dynamiek van sociale interacties binnen de Indiase samenleving. Hoewel het kastensysteem in beginsel aan het hindoeïsme is verbonden en niet aan het christendom, heeft het doorwerkingen op de gehele Indiase samenleving. Ook in India is een hogere plaats op de sociale ladder, net als elders in de wereld, gebonden aan privileges. Religieuze minderheden ondervinden vaak unieke uitdagingen, waarbij sociaal-maatschappelijke klasse, samen met de effecten van het kastensysteem, deze uitdagingen kunnen versterken. Sociaal-maatschappelijke klasse en het kastensysteem hebben daarom ook een weerslag op de vervolging van christenen en andere religieuze minderheden in India.
Wat kunt u doen tegen minder directe vervolging waar christenen toch een achtergestelde sociale positie hebben?
Waar dit een probleem is wordt hierover gesproken in de reguliere mensenrechtendialogen. Onze ambassades in betrokken landen zetten zich hier voor in samen met gelijkgezinde landen binnen de EU, met de VS, het VK, Noorwegen en Canada, zoals recentelijk in Pakistan en Egypte.
Hoe ziet u de toekomst van Europese acties tegen christenvervolging, waar het thans niet duidelijk is ondergebracht in de mission letters van de kandidaat-commissarissen? Welke risico’s ziet u hier en hoe zijn die te ondervangen?
In licht van het recente aantreden van de nieuwe Commissie is momenteel nog veel onduidelijk ten aanzien van de inzet van de Commissie op het gebied van christenvervolging. Nederland zal zich net als in het verleden blijven inzetten voor de (her)benoeming van de EU-Speciaal Gezant voor vrijheid van religie en levensovertuiging buiten de EU.
Welke rol spelen mensenrechten en geloofsvrijheid in het EU-India strategische partnerschap? Ziet du daar ruimte om India op het thema geloofsvrijheid ook aan te spreken als partner?
De EU en India hebben in 2004 een strategisch partnerschap gesloten, omdat beide grootmachten niet alleen een intrinsiek belang in elkaars veiligheid, welvaart en duurzame ontwikkeling hebben, maar ook omdat zij samen sterker staan in de strijd voor een op regels gebaseerde wereldorde waarin multilateralisme centraal staat. In het strategisch partnerschap werd tevens herbevestigd dat de EU en India de onderlinge mensenrechtendialoog zouden continueren. De eerstvolgende mensenrechtendialoog vindt naar verwachting plaats in januari 2025 en biedt de mogelijkheid om een breed scala aan mensenrechtenthema’s te bespreken. Nederland zal zich inzetten voor agendering van de rechten van religieuze minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging bij deze dialoog.
Het niet ondertekenen van de overeenkomst waarmee toezichthouders eindelijk kunnen ingrijpen bij het houden van te veel dieren in stallen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangenomen motie (Kamerstuk 28 807, nr. 281) waarmee de regering wordt verzocht om ervoor te zorgen dat omgevingsdiensten beschikken over de gegevens die nodig zijn om effectief toezicht te houden op dieraantallen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat toezichthouders inzicht hebben in hoeveel dieren er daadwerkelijk in een stal staan, of in ieder geval een jaargemiddelde hiervan, zodat kan worden ingegrepen als een veehouder meer dieren houdt dan is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen ben ik van mening dat toezichthouders goed in staat moeten worden gesteld om hun werkzaamheden uit te voeren. Daarbij is uiteraard ook inzicht in de bezetting van een stal van belang.
Kunt u bevestigen dat er een gegevensleveringsovereenkomst klaarligt op het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voeselzekerheid en Natuur (LVVN), maar dat u deze (nog) niet heeft ondertekend? Zo ja, waarom heeft u deze overeenkomst niet ondertekend? Zo nee, wat is dan de stand van zaken van de aangenomen motie?
Ik ben op dit moment in overleg met betrokken partijen over dit onderwerp. Op basis daarvan worden vervolgstappen uitgewerkt.
Gaat u de wens van de Kamer respecteren en de overeenkomst alsnog ondertekenen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb maandag met betrokken partijen hierover gesproken. We hebben afgesproken gezamenlijk vervolgstappen te zetten, met als doel om tot een gedragen overeenkomst te komen.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk voor het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur van 4 december 2024 beantwoorden?
Ja.
De ongelijke behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het Openbaar Ministerie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de politie meldingen van antisemitisme zeven keer vaker doorstuurt naar het Openbaar Ministerie (OM) dan meldingen van discriminatie op grond van herkomst, beperking, leeftijd, religie of gender?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat deze ongelijke uitkomst van discriminatie-incidenten een «directe bedreiging» vormt «voor de fundamenten van de rechtsstaat», zoals gesteld door Controle Alt Delete? Zo nee, waarom niet?
Die conclusie vind ik voorbarig. Zoals op de website van Controle Alt Delete ook wordt aangegeven, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Deze verschillen kunnen door verschillende factoren ontstaan, bijvoorbeeld het verschil tussen een melding en een aangifte. Daarnaast is in de cijferrapportage van het OM «Strafbare Discriminatie in beeld 2023» aangegeven dat er sprake was van een uitzonderlijk sterke stijging van antisemitismezaken in 2023, vanwege de grote hoeveelheid voetbalzaken die instroomden.2 Dit zijn zaken waarbij het over het algemeen groepsbelediging betreft. Vanwege het openbare karakter hiervan is de strafbaarheid makkelijker te bewijzen. Ook dat kan een vertekend beeld van de percentages geven.
Net als de politie en het Openbaar Ministerie, neem ik elke vorm van discriminatie even serieus. Daarbij kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de aanpak. De discriminatiegrond speelt hierbij geen onderscheidende rol.
Kunt u toelichten waarom de politie meldingen van antisemitisme opvallend vaker doorstuurt naar het OM dan meldingen van andere vormen van discriminatie? Zijn er beleidsregels of prioriteiten die hieraan ten grondslag liggen?
De stelling die uit de eerste vraag – namelijk dat de politie meldingen van antisemitisme vaker door zou sturen naar het Openbaar Ministerie dan andere vormen van discriminatie – vind ik voorbarig en onderschrijf ik niet. Die conclusie kan niet worden getrokken op basis van de cijfers van OM en Politie, omdat die cijfers niet goed te vergelijken zijn.
In het artikel wordt gerefereerd aan de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties.3 In hoofdstuk 1 van dit rapport wordt de omschrijving en de interpretatie van de cijfers uitgelegd. Hierin wordt ook het verschil uitgelegd tussen een melding en aangifte. De politie beoordeelt elke melding of aangifte van discriminatie zorgvuldig en kan alleen aangiftes van strafbare discriminatie doorzetten naar het OM. Niet elke aangifte wordt door de politie ingezonden naar het OM, omdat sommige zaken door de politie (na overleg met de officier van justitie) niet verder worden opgevolgd vanwege gebrek aan opsporingsindicatie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van het OM. Vice versa komt het voor dat er rechtstreeks aangifte wordt gedaan bij de officier van justitie in plaats van bij de politie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van politie.
Het OM behandelt aangiften van discriminatie op grond van de Aanwijzing Discriminatie.4 Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar discriminatiegrond. Overigens kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de opsporingsfase. Zo is voor specifieke discriminatiefeiten «openbaarheid» een bestanddeel voor de strafbaarheid. Dat betekent dat discriminatiefeiten die zich voordoen waarbij alleen het slachtoffer aanwezig is, vaak lastig te bewijzen zijn. Bij antisemitisme ziet het OM dat het vaak gaat om groepsbeledigingen, die vanwege hun openbare karakter makkelijker te bewijzen zijn. Met betrekking tot de discriminatiecijfers van 2023 geldt daarnaast dat het OM opvallend veel discriminatiefeiten registreerde waarbij de verdachte een voetbalsupporter is. Dat waren vaak zaken die in of rondom het voetbalstadion plaatsvonden, waarbij het OM direct een strafbeschikking kon uitvaardigen. Het grote aantal voetbalzaken heeft er in 2023 ook voor gezorgd dat de instroom van feiten met de discriminatiegrond antisemitisme erg sterk is gestegen.5
Tot slot hebben veel discriminatiezaken een intersectioneel karakter; een zaak kan betrekking hebben op meerdere discriminatiegronden. Dit kan ook pas later in het onderzoek blijken. Alle vormen van discriminatie die bewezen kunnen worden, worden uiteindelijk in de tenlastelegging meegenomen.
Voor het OM geldt daarnaast dat het in beginsel een strafbaar feit of strafbare feiten slechts voor de rechter brengt, indien daarvoor voldoende bewijs bestaat. Dit leidt ertoe dat er meer feiten bij het OM instromen, dan wat er uiteindelijk door het OM aan de strafrechter wordt voorgelegd.
Kortom: zaken kunnen op verschillende manieren instromen bij zowel politie als OM waardoor het lastig is om de cijfers van de politie te verbinden aan de cijfers van het OM en op basis daarvan conclusies te trekken.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de geregistreerde discriminatie-incidenten in 2023 betrekking had op herkomst, maar dat slechts 3% van deze meldingen door de politie werd doorgestuurd naar het OM?
De politie heeft mij laten weten dat een mogelijke verklaring te vinden is in de jaarcijfers discriminatie 2023. Meldingen over de buurt of wijk gaan bovengemiddeld vaak over discriminatie op grond van herkomst. In het overgrote deel gaat het om meldingen van beledigingen, pesterijen of agressie van buren: mensen die via de tuinschutting racistische opmerkingen naar hun buren uitspreken, kinderen die door de andere buurtkinderen worden getreiterd vanwege hun herkomst of mensen die gevlucht zijn uit een ander land en die er door hun buren op worden gewezen dat ze niet welkom zijn. In dergelijke zaken wordt in aanleg veelal gekozen voor een betekenisvolle afdoening zoals een stopgesprek, bemiddeling, doorverwijzing naar een antidiscriminatievoorzieningen (ADV) of iets anders. Door deze alternatieve betekenisvolle afdoening hoeven meldingen niet doorgestuurd te worden naar het OM en komen deze meldingen ook niet terug in de cijfers van het OM.
Nog een (aanvullende) verklaring kan zijn dat de cijfers van de politie ook meldingen omvatten van ervaren discriminatie. In het geval van discriminatie op grond van ras/herkomst gaat het om meldingen die de politie registreert over racistische uitingen zonder dat er duidelijke, strafrechtelijke aanknopingspunten zijn. Het beeld is dat zij een substantieel deel van de meldingen over ras/herkomst uitmaken.
Klopt het dat de politie niet in staat is om meldingen, aangiftes en waarnemingen van aangiftes van agenten te onderscheiden naar discriminatiegronden? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit gebrek aan inzicht te verbeteren?
Jaarlijks worden de discriminatiecijfers gepubliceerd van de politie, de ADV’s, het meldpunt voor discriminatie op het internet Meld. Online Discriminatie, het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. Voor deze jaarlijkse rapportage maakt de politie een uitsplitsing op discriminatiegronden. Dit is een erg arbeidsintensief proces, waarbij de afweging is gemaakt dat de inspanning die momenteel wordt geleverd voor het genereren van cijfers afdoende is.
Erkent u dat het gebrek aan vertrouwen in de politie onder sommige groepen, zoals mensen met een migratieachtergrond, de aangiftebereidheid kan verminderen, aldus geformuleerd door politicoloog Mounir Samuel? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit vertrouwen te herstellen?
Bij sommige mensen heerst inderdaad het gevoel dat het doen van aangifte (van discriminatie) niet altijd loont. De politie herkent dit signaal en neemt het zeer serieus. Het is van groot belang dat een strafrechtelijk discriminatieaspect bij de politie adequaat wordt herkend, zodat opsporing en vervolging kan plaatsvinden. Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) vraagt binnen de eenheden voortdurend aandacht voor de herkenning van alle vormen van discriminatie zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en voor de bejegening van slachtoffers daarvan. Het ECAD-P begeleidt de eenheden onder meer bij het opnemen van aangiften en ondersteunt bij de opsporing. Hoewel niet elke aangifte leidt tot strafrechtelijke vervolging, kan de politie de aangever (of melder) alsnog tot steun zijn, bijvoorbeeld met een doorverwijzing naar een ADV van de gemeente. De politie investeert ook in de bejegening van de melder.
Bent u het ermee eens dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, welke concrete stappen bent u bereid te nemen om gelijke behandeling te waarborgen?
Ik vind inderdaad dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarom investeert het kabinet in de bestendiging van de aanpak door de politie van alle vormen van discriminatie door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie (ECAD-P) structureel te financieren. Ook het OM beschikt over een Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD). Op alle arrondissementsparketten werkt een officier van justitie die discriminatie als specialisme heeft en er is een advocaat-generaal die eveneens discriminatie in portefeuille heeft. Het kabinet ondersteunt het bestaande beleid van politie en het OM waarin de aanpak van alle vormen van discriminatie prioriteit heeft.
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op grond van het islamitisch geloof niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid te onderzoeken of deze registratie kan worden aangepast, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van moslimdiscriminatie?
De politie en het OM registreren op basis van alle discriminatiegronden zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Voor de politie geldt dat de verdere uitsplitsing in de cijfers plaatsvindt in de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers. Het OM rapporteert op basis van de discriminatiegronden die zijn genoemd in de wet. Bij de discriminatiegrond «godsdienst of levensovertuiging» rapporteert het OM in zijn jaarrapportage in de toelichting bij de tabellen om welke vorm van discriminatie het ging. In 2023 ging het bij de grond «godsdienst of levensovertuiging» bij alle geregistreerde feiten over (aanhangers van) de islam.6 Juridisch gezien kan antisemitisme zowel onder de grond ras als godsdienst vallen. Antisemitisme wordt om die reden apart geregistreerd, zodat voor deze gronden geen vertekend beeld ontstaat.7
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op basis van herkomst niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid om te onderzoeken of deze registratie aangepast kan worden, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van anti-Zwart racisme, anti-Aziatisch racisme en anti-Ziganisme?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u zo spoedig mogelijk een gedetailleerd overzicht van het aantal discriminatiemeldingen, aangiftes en doorgeleidingen naar het OM per discriminatiegrond over de afgelopen drie jaar naar de Kamer sturen?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, zijn de cijfers van de politie en OM lastig aan elkaar te relateren. Zoals Controle Alt Delete zelf ook aangeeft, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Ik acht het dan ook een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om op basis van de conclusies van het onderzoek van Controle Alt Delete organisaties zoals ADV’s, politie en OM te moeten vragen om hun onderzoeksmethodiek voor het verzamelen en aggregeren van cijfers op fundamentele wijze te moeten herzien. Jaarlijks wordt een rapport gepubliceerd over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij ADV’s en andere organisaties in Nederland (zie vraag 5). Daarnaast publiceert het OM ook jaarlijks hun cijferbeeld, het rapport Strafbare Discriminatie in Beeld.
Bent u bereid in overleg te treden met de politie en het OM om een herziening van het discriminatiebeleid te bespreken, gericht op een gelijke behandeling van alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. In het beleid van het OM met betrekking tot de aanpak van discriminatie, dat is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de aanpak van de verschillende discriminatiegronden. De aanwijzing is, naast de wet, ook leidend voor de politie. Alle gevallen van discriminatie worden door politie en OM op gelijke wijze behandeld, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de discriminatiegrond.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de verschillen in behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het OM? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit lijkt mij niet noodzakelijk. Het oppakken van aangiften is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM. Deze aanwijzing maakt geen onderscheid in verschillende vormen van discriminatie.
Deelt u de zorg dat door het invoeren van meer maatregelen om antisemitisme te bestrijden en de strafmaat te verhogen de ongelijkheid in behandeling van discriminatiezaken groeit, aldus gesteld door Mounir Samuel in Vrij Nederland op 22 november 2024?2
Nee, deze zorg deel ik niet. In dit verband verwijs ik naar de Aanwijzing Discriminatie van het OM, die geen onderscheid maakt in verschillende vormen van discriminatie en bij ieder commuun delict met een discriminatieaspect voorschrijft dat als strafverzwarende omstandigheid in de eis te betrekken.
In de kabinetsstrategie antisemitismebestrijding wordt het voorstel om de strafmaat voor enkel antisemitisme te verhogen niet gedaan. In de strategie spreekt het kabinet wel steun uit voor het initiatiefwetsvoorstel van de leden Timmermans en Bikker, dat een een verhoogd strafmaximum voor elk strafbaar feit met een discriminatoir aspect voorstelt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het commissiedebat over politie dat op 19 december 2024 plaatsvindt?
Ja.
Pensioenfonds PWRI dat 1 januari 2025 wil invaren |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koploper PWRI krijgt van DNB duidelijkheid en haalt 1 januari' van 21 november 2024 uit PensioenPro?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van het feit dat in dit artikel door de voorzitter van het fonds wordt gesteld dat de deelnemers van PWRI helemaal niet blij zullen zijn en ook geen vertrouwen in het nieuwe stelsel zullen hebben op basis van de wettelijk verplicht te communiceren informatie, en die naar verwachting ook niet zullen lezen?
De bestuursvoorzitter van PWRI geeft aan dat de voorgeschreven informatie veelomvattend en fijnmazig is. De transitie-informatie geeft inzicht in wat er met het pensioen van deelnemers gebeurt als gevolg van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Nu in veel gevallen de aard van de aanspraak verandert, heeft dat effect op de bedragen. Het is daarom goed daarover te informeren. De bedragen staan daarbij echter niet op zichzelf, de bijbehorende toelichting en context zijn van groot belang, daar ben ik in eerdere Kamervragen ook op ingegaan.2 Pensioenuitvoerders hebben binnen de wettelijke voorschriften een grote mate van vrijheid om, gelet op de eigen populatie, deelnemers aanvullend te informeren. Gelaagdheid, afgestemd op doelgroep en behoeftes, zijn daarbij instrumenten die de pensioenuitvoerder kan inzetten. De bestuursvoorzitter van PWRI geeft ook aan dat te doen, door te verwijzen naar de belangrijke elementen uit ons pensioenstelsel die behouden blijven, namelijk solidariteit en collectiviteit. De Pensioenfederatie heeft daarnaast een servicedocument gepubliceerd met als doel pensioenfondsen te helpen bij het uitvoeren van de wettelijke verplichtingen rond transitiecommunicatie, waarin ook wordt verwezen naar de uitgangspunten die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) daarbij hanteert.3
Deelt u de mening dat een dergelijke uitkomst volstrekt haaks staat op wat de Pensioenwet en de Code Pensioenfondsen beogen, namelijk dat het belang van deelnemers bij ieder besluit voorop dient te staan?
Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de communicatie en informatieverstrekking. De vereisten in wet- en regelgeving vormen de basis waarop zij dit invullen. Daarbij maken pensioenuitvoerders aanvullend gebruik van initiatieven uit de sector (bijvoorbeeld het servicedocument waaraan ik in het antwoord op vraag 2 refereer).
Ben u het ermee eens dat, gezien het bestuur van PWRI-pensioenfonds bij monde van zijn voorzitter aangeeft dat de verplichte communicatie over het invaren deelnemers niet tevreden zal stellen, hun vertrouwen niet zal winnen en niet gelezen zal worden, de toezichthouders Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) het invaarverzoek niet hadden mogen goedkeuren?
De wet geeft mij als Minister geen bevoegdheid om inhoudelijk iets te vinden van het invaren van een specifiek fonds. De toezichthouders zien toe op de naleving van de wetgeving zoals deze ook door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen. Met betrekking tot de informatievoorziening voor het invaren is vastgelegd in artikel 150j van de Pensioenwet en artikel 46a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, dat het pensioenfonds een communicatieplan opstelt. De AFM heeft niet de rol in het transitieproces een invaarverzoek van het pensioenfonds goed te keuren. De AFM beoordeelt het communicatieplan en neemt dit mee in het lopende toezicht. DNB beoordeelt het invaarverzoek en kan besluiten wel of niet een verbod tot waardeoverdracht op te leggen. Dit is een verklaring van geen bezwaar (geen verbod) op het invaarverzoek.4 De individuele communicatie aan de deelnemer is geen onderdeel van het toezicht van DNB en vormt daarmee ook geen grond voor DNB om een verbod tot invaren op te leggen.
Op grond van artikel 46b lid 1 Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling beoordeelt DNB het voornemen tot invaren op vijf aspecten:
Bent u het ermee eens dat in dit geval er zeker naar verwachting geen sprake is van begrijpelijke informatie bij invaren, hetgeen de AFM nu juist als een van de belangrijkste eisen stelt?
Het pensioenfonds dient deelnemers op een begrijpelijke manier te informeren waarbij het fonds in kan zetten op gelaagdheid. Tevens moet het fonds invulling geven aan de wettelijke verplichtingen rond informatieverstrekking. De transitie is voor deelnemers impactvol en zij hebben het recht geïnformeerd te worden over wat dit voor hen betekent.
Bent u het ermee eens dat er pas sprake kan zijn van goedkeuring van het communicatieplan als onderdeel van het implementatieplan nadat door toezichthouder AFM is vastgesteld dat de voorgestelde communicatie ook afdoende, representatief en met goed resultaat vooraf getoetst is bij deelnemers?
Net als de vragensteller vind ik dat goede pensioencommunicatie belangrijk is voor deelnemers. Daarom zijn in de Pensioenwet communicatievoorschriften opgenomen. Onderdeel daarvan is dat de pensioenuitvoerder een communicatieplan opstelt ten behoeve van de transitie naar een nieuwe pensioenovereenkomst. In dit plan wordt vastgelegd op welke wijze de informatieverstrekking aan deelnemers wordt ingevuld. Onderdeel daarvan is ten minste de voor deelnemers relevante gevolgen van de wijziging. Zonder in dit antwoord volledig te zijn, moeten deelnemers verder geïnformeerd worden over de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de pensioenovereenkomst, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de pensioenovereenkomst rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten (het invaren). De AFM houdt toezicht op de uitvoering van de wettelijke vereisten die gelden voor pensioenuitvoerders, maar keurt (vooraf) geen communicatieplan goed. De AFM beoordeelt het communicatieplan wel en weegt de invulling hiervan mee in haar toezicht op de daadwerkelijk verstrekte informatie aan deelnemers. Dit betekent ook dat de AFM kijkt of de pensioenuitvoerder de informatie bij haar deelnemers heeft getoetst.
Bent u het ermee eens dat als er geen sprake is van toetsing van de communicatie, het fonds onverantwoorde risico’s neemt die kunnen leiden tot een regen aan klachten, mogelijk claims en/of aansprakelijkheidsstellingen?
Informatie moet aansluiten bij de doelgroep, en om die reden verwacht de toezichthouder dat informatie voor het wordt verstuurd wordt getoetst bij deelnemers. De AFM verwacht hierbij dat deze toets serieus wordt uitgevoerd en niet wordt gevraagd of deelnemers deze informatie wel willen ontvangen, maar juist of deelnemers de inhoud van de informatie begrijpen. In de praktijk toetsen pensioenfondsen bijvoorbeeld op meerdere momenten hun communicatie bij verschillende doelgroepen. Ook doen zij hiertoe aanvullend onderzoek. Dit gebeurt veelal vanuit het eigen communicatiebeleid, wat rekening houdt met de wettelijk normen rondom pensioencommunicatie zoals artikel 48 Pensioenwet. Het fonds is er te allen tijde bij gebaat om de communicatie goed af te stemmen op de verschillende doelgroepen. Dat afstemmen ziet dan toe op zowel de inhoud van de communicatie als de wijze en de momenten van de communicatie.
In dit artikel wordt gesteld dat de goedkeuring verleend is, maar dat de IT-systemen nog niet gereed zijn waaronder de benodigde koppelingen om bijvoorbeeld uniforme pensioenoverzichten (UPO’s) uit te draaien, waarom is er goedkeuring verleend als het systeem nog niet gereed is, terwijl dezelfde UPO overzichten voor en na transitie met de deelnemers moeten worden gedeeld in de transitie-informatie?
Ik kan niet ingaan op toezichtvertrouwelijke vragen over specifieke instellingen die onder toezicht staan bij toezichthouders AFM en DNB. De beoordeling van het invaarverzoek is aan DNB. De vijf aspecten waar DNB het voornemen tot invaren aan toetst en op basis daarvan tot zijn besluit komt, heb ik eerder genoemd in het antwoord op vraag vier.
Deelt u de mening dat hier sprake lijkt te zijn van een overhaaste en ook onvoldoende vertrouwenwekkende en onderbouwde beslissing van de toezichthouder om in te stemmen met de overgang per 1 januari?
Uitgangspunt van de Wet toekomst pensioenen is dat pensioenregelingen naar een van de nieuwe pensioenregelingen worden omgezet en dat zowel bestaande als toekomstige opbouw van pensioen wordt overgezet (invaren), tenzij dit onevenredig nadelige gevolgen heeft voor bepaalde deelnemers. Als ze gaan overstappen zijn sociale partners wettelijk verplicht hierover arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken en vast te leggen in het transitieplan. Verder zijn er wettelijke waarborgen die erop toezien dat de transitie evenwichtig wordt ingericht en dat pensioenuitvoerders deze transitie ook op operationele beheerste wijze kunnen uitvoeren en dat pensioenfondsen hun organisatie zó inrichten dat een beheerste bedrijfsvoering gewaarborgd is. Dat betekent dat het pensioenfonds risico’s die bestaan bij de uitvoering van pensioenregelingen in kaart brengt en beleid formuleert om deze risico’s adequaat te beheersen.5
DNB toetst het invaarbesluit aan de eerder genoemde wettelijke criteria. DNB heeft een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Daarmee ontstaat voor het bestuur van het pensioenfonds de mogelijkheid te besluiten tot invaren over te gaan.
Ook staat vermeld dat de deelnemersgegevens nog niet zijn ingeladen en dat gevolg is dat deelnemers die per 1 januari overgaan pas in het tweede kwartaal van 2025 een overzicht met definitieve bedragen krijgen waaruit blijkt hoe deze overgang voor hun heeft uitgewerkt, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Voorgeschreven is dat deelnemers na de transitiedatum hun transitie-informatie ontvangen, zoals die definitief is vastgesteld. De wetgever heeft bepaald daar de termijn «tijdig» aan te verbinden. Dat biedt de pensioenuitvoerder ruimte om de definitieve transitie-informatie vast te stellen en daarbij de juiste afwegingen te maken zodat die informatie zowel tijdig als correct is.
Beseft u dat als er deelnemersgegevens niet ingeladen zijn in het eerste half jaar dit tot gevolg kan hebben dat deelnemers ook bij tussentijds overlijden of echtscheiding geen informatie kunnen krijgen over de hoogte van hun aanspraak?
Uitvoerders kunnen de pensioengevolgen tonen van veranderingen van persoonlijke omstandigheden, ook als de pensioenregeling wijzigt. Er is geen aanleiding die erop wijst dat uitvoerders tijdens de transitie zouden afwijken van de uitvoeringspraktijk zoals die al jaren verloopt en de informatievoorschriften die daarvoor gelden.
Deelt u dan ook de mening dat de instemming met invaren alleen kan worden verleend als alle processen volledig in plaats zijn?
De wet schrijft voor op welke wijze besluitvorming rond invaren dient plaats te vinden. Sociale partners bepalen in de arbeidsvoorwaardelijke fase of zij het pensioenfonds willen verzoeken om in te varen. Bij de opdrachtaanvaarding besluit een pensioenfonds of het hiermee akkoord is, of niet. Na dit proces gaat het pensioenfonds aan de slag met het maken van haar implementatie- en communicatieplan. Deze plannen moeten aan de toezichthouders worden toegestuurd. In het implementatieplan wordt door het pensioenfonds ingegaan op onder andere risicoanalyses en beheersingsmaatregelen, de beschikbaarheid en kwaliteit van data, het transitie-ftk en overbruggingsplan.
Naast het implementatieplan dient het pensioenfonds indien het wenst in te varen een invaarmelding te doen bij de toezichthouder DNB. DNB toetst het verzoek tot invaren aan de wettelijke criteria neergelegd in artikel 46b Besluit uitvoering Pw en Wvb.
Bent u bekend met het artikel «Inhoud pensioenpot straks zichtbaar, de rekensom niet' uit het AD van 22 november 2024?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat hierin staat dat het voor een deelnemer niet te controleren is hoe de persoonlijke pensioenpot is berekend, waarbij de voorzitter van pensioenfonds PWRI aangeeft: «We hebben gekeken of de methodiek die achter de berekening zit valide is. Je kunt dit persoonlijk niet narekenen.» en verderop ook stelt «Wij denken dat de foutmarge heel erg laag is. Maar nee, je kunt het inderdaad niet zelf controleren.»?
Het krantenartikel geeft aan dat de voorzitter van pensioenfonds PWRI dit gezegd heeft: «We hebben gekeken of de methodiek die achter de berekening zit valide is. Je kunt dit persoonlijk niet narekenen. Dat hebben we ook nooit beloofd». Verder staat in het krantenartikel dat ze dit gezegd heeft: «Wij denken dat de foutmarge heel erg laag is. Maar nee, je kunt het inderdaad niet zelf controleren. Maar dat kan in het huidige stelsel ook niet. Daarin verandert er dus niets».
Aanvullend op bovenstaande is het relevant om aan te geven dat:
In hoeverre acht u, mede gegeven de tekst uit dit artikel, dat de wettelijke bepalingen die het invaren reguleren in voldoende mate toegankelijk zijn alsmede in voldoende mate precies en voorzienbaar zijn in hun toepassing, zo moeten de gevolgen van het invaren voorzienbaar zijn? Is een individu voldoende in staat om de gevolgen van het invaren goed in te kunnen schatten en kunt u dit nader toelichten?
De wettelijke bepalingen over informatieverstrekking veranderen niet ingrijpend door de Wet toekomst pensioenen. Doel en strekking daarvan blijven hetzelfde: pensioencommunicatie moet bewerkstelligen dat de deelnemer weet waar deze aan toe is, welke keuzemogelijkheden er zijn, welke gevolgen bepaalde gebeurtenissen en keuzes voor het pensioen hebben. Daarnaast heeft informatie ook een verantwoordings- en transparantiefunctie. Dat wordt niet anders in het nieuwe stelsel. De vorm en wijze van de informatieverstrekking is aan het fonds. Een fonds heeft immers het beste inzicht in de groepen deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden, leeftijdsopbouw daarbinnen en de eigen pensioenregeling. Een belangrijk onderdeel van het communicatiebeleid van een fonds is ook het verkrijgen van inzicht in die (informatie)behoefte van de diverse doelgroepen. Hiermee past het fonds de communicatie zoveel mogelijk aan op de naar voren gekomen behoefte. Op grond van de wet moet alle informatie aan deelnemers correct, tijdig, evenwichtig en duidelijk zijn. De AFM geeft hierbij guidance en houdt toezicht op correcte naleving. Het nieuwe pensioenstelsel dat met de Wet toekomst pensioenen is ingevoerd zet de relatie tussen pensioenfonds en (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op informatiegebied in een ander licht. De behoefte aan informatie zal toenemen. Hierop dienen pensioenfondsen vanuit hun zorgplicht in te spelen.
Fondsen zullen waarschijnlijk niet alleen meer onderzoek verrichten onder de diverse specifieke groepen van hun populatie naar hun informatiebehoefte. Ook zullen zij gelet op de fondsspecifieke kenmerken zoals grootte en financiële positie, weloverwogen keuzes maken in de wijze waarop en de momenten wanneer zij besluiten te communiceren. Uiteraard moet dit plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en toezichtsbepalingen. Die communicatie kan per fonds verschillen.
Voor de communicatie bij het invaren zelf is in artikel 150j Pensioenwet in aanvullende regels voorzien, die in het communicatieplan worden opgenomen. De AFM ziet op de communicatieplannen toe. In de communicatieplannen werken pensioenuitvoerders uit hoe ze aan de wettelijke vereisten rondom transitiecommunicatie vorm gaan geven. Overigens kunnen fondsen waar zij dat nodig achten ook daarbuiten hun fondspopulatie of een relevant specifiek deel daarvan informeren. Daarnaast dienen fondsen die willen invaren te zorgen voor een goede borging van datakwaliteit, wat mede van belang is voor de communicatie. Ik acht op basis van het voorstaande en de overige wettelijke bepalingen die het invaren reguleren dat de informatieverstrekking op voldoende toegankelijke wijze door de fondsen kan worden ingericht. Ten slotte merk ik op dat het een betrokkene vrij staat om zelf contact op te nemen met het (eigen) pensioenfonds, indien er vragen blijven over de gevolgen van het invaren. Dat kan in algemene zin of over de eigen persoonlijke situatie.
De informatievoorziening met betrekking tot de gevolgen van het invaren moet realistisch zijn, zo moeten de gevolgen reëel en juist worden berekend en inzichtelijk worden gemaakt, anders weet men immers niet waar men aan toe is, in hoeverre acht u een individu in staat om te controleren of de berekening voor hem/haar reële en juist is berekend en inzichtelijk is gemaakt en kunt u dit nader toelichten?
De gevolgen voor deelnemers van het invaren van de bestaande pensioenaanspraken naar een nieuwe pensioenregeling komen er op neer dat de aanspraken van de oude pensioenregeling vervallen en tegelijk aanspraken in de nieuwe regeling ontstaan. De voorschriften voor pensioenuitvoerders om die aanspraken voor het verwacht pensioen te berekenen, zijn wettelijk vastgelegd en veranderen niet. Deelnemers kunnen in beide gevallen die berekening niet maken, maar bijvoorbeeld wel bespreken met een financieel adviseur. Daar is financieel technische en actuariële kennis voor nodig die deelnemers niet (bijna nooit) hebben. Deelnemers kunnen altijd inzage in de individuele berekeningen vragen bij de pensioenuitvoerder, en navragen hoe deze tot stand is gekomen. Bij klachten hierover is een interne klachtenprocedure beschikbaar of kan een externe geschillenprocedure gevolgd worden.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord en heb er naar gestreefd dit binnen drie weken te doen.
Het bericht dat Viktor Orbán premier Netanyahu wil uitnodigen in Hongarije en arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof niet zal opvolgen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Orbán zegt dat hij Netanyahu zal uitnodigen in Hongarije», en met het uitgesproken voornemen van de Hongaarse premier om geen gehoor te geven aan het arrestatiebevel dat het Internationaal Strafhof heeft uitgevaardigd?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitnodiging van premier Orbán aan premier Netanyahu in het licht van de verplichtingen van Hongarije als verdragspartij bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof?
Het Statuut van Rome bevat geen bepalingen die betrekking hebben op het al dan niet uitnodigen van personen tegen wie een arrestatiebevel is uitgenodigd door het Internationaal Strafhof (ISH) en de uitnodiging op zich is daarom niet in strijd met de verplichtingen van Hongarije onder het Statuut. Het Statuut van Rome bevat wel bepalingen die betrekking hebben op de samenwerking met het ISH bij de aanhouding en overdracht van deze personen.
Deelt u de zorg dat deze uitnodiging, in combinatie met de uitgesproken intentie van Hongarije om arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof te negeren, kan worden gezien als doelbewust provocatief gedrag, en een directe ondermijning van het gezag en de autoriteit van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Het gezag en de autoriteit van het ISH zijn stevig gevestigd en de verplichtingen onder het Statuut van Rome zijn helder. De uitlatingen van premier Orbán laat het kabinet aan hem.
Bent u bekend met artikel 90 van de Grondwet, waarin de Nederlandse regering zich verplicht in te zetten voor de handhaving en de bevordering van de internationale rechtsorde? Welke uitwerking krijgt deze verplichting in onze bilaterale relatie met Hongarije?
Artikel 90 van de Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Nederland zet zich op verschillende manieren in voor de ontwikkeling van de internationale rechtsorde en onderstreept het belang van de naleving van het internationaal recht, onder andere door onze steun aan het ISH. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u tevens bekend met de beleidsdoelen in de notaMensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde, waarin wordt gesteld dat Nederland straffeloosheid voor internationale misdrijven wil bestrijden, en bijdraagt aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk stellen?
Ja.
Bent u, in lijn met bovengenoemde verplichtingen en voornemens, bereid om tijdens het open debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, die plaatsvindt van 2 tot 7 december in Den Haag, de Hongaarse regering aan te spreken op hun provocerende gedrag? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie van de leden Van Baarle en Piri draagt Nederland in alle relevante gremia uit dat de bevelen en het beleid van het Internationaal Strafhof niet bewust mogen worden ondermijnd.3 In de afgelopen maanden heeft Nederland dat gedaan in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en in EU-verband in de Raad Buitenlandse Zaken, in het Politiek en Veiligheidscomité en in de Raadswerkgroep COJUR ICC. Nederland heeft ook tijdens het algemene debat van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome alle verdragspartijen, waaronder Hongarije, op het bovenstaande gewezen.4 Daarnaast heeft Nederland de verdragspartijen opgeroepen met het Hof samen te werken, ook voor wat betreft de uitvoering van arrestatiebevelen, in lijn met de motie van de leden Piri c.s.5
Bent u tevens bereid om alle verdragspartijen die hebben aangegeven arrestatiebevelen van het Internationaal Strafhof niet te zullen naleven, te wijzen op de schadelijke gevolgen van hun handelen voor het functioneren en de legitimiteit van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Als een verdragspartij in strijd met het Statuut nalaat te voldoen aan een verzoek tot samenwerking, ten gevolge waarvan deze het ISH verhindert zijn taken en bevoegdheden uit te oefenen, dan is het Hof bevoegd een uitspraak te doen met die strekking en de zaak te verwijzen naar de Vergadering van verdragspartijen. Daar is momenteel geen sprake van en het kabinet gaat daar niet op vooruitlopen. Zoals ook bij het vorige antwoord aangegeven, roept Nederland de partijen bij het Statuut van Rome op met het Hof samen te werken, ook voor wat betreft de uitvoering van arrestatiebevelen.
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor aanvang van de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, beantwoorden?
De vragen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoord.
Het artikel 'Congres VS eist inzage in ASML-export naar China' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Beljaarts , Schoof , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Congres VS eist inzage in ASML-export naar China»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de China-commissie van het Huis van Afgevaardigden aan vijf technologiebedrijven met het verzoek om gevoelige details over export prijs te geven?
Het Select Committee on the Chinese Communist Party van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden heeft schriftelijke vragen gesteld aan de vijf grote producenten van halfgeleiderapparatuur, waaronder ASML. Volgens het Select Committee is de insteek om beter begrip te krijgen van de stroom van halfgeleiderproductieapparatuur naar China en de bijdrage van deze apparatuur aan de Chinese halfgeleidersector2. Het staat leden van het Huis van Afgevaardigden, evenals andere volksvertegenwoordigers, vrij om vragen te stellen aan private partijen. Het is aan ASML om te besluiten over de beantwoording.
Bent u hierover met de Amerikaanse autoriteiten in gesprek? Zo ja, wat is uw inzet in deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Er is contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten, hoewel het schriftelijke verzoek van de Amerikaanse volksvertegenwoordiging komt. Over de inhoud van die gesprekken doe ik omwille van de vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Bent u bekend met andere Nederlandse of Europese bedrijven die voor deze commissie hebben moeten verschijnen? Zo ja, welke en welke consequenties had dit?
Voor zover het kabinet bekend hebben geen Nederlandse bedrijven een uitnodiging gehad om voor het Select Committee te verschijnen. Het verzoek aan ASML en de andere vier grote bedrijven betreft schriftelijke vragen, geen verzoek om voor het Select Committeete verschijnen.
Kunt u een inschatting geven van de mogelijke effecten op het wereldwijde concurrentievermogen van Nederland en Europa met betrekking tot chiptechnologie indien ASML zou ingaan op het verzoek van de China-commissie?
Nee, op basis van de schriftelijke vragen kan een dergelijke inschatting niet gemaakt worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat ASML zelf over zijn beantwoording.
Deelt u de mening dat exportcontroles niet bedoeld zijn voor economische doeleinden? Zo ja, hoe rijmt u dit met de steeds strenger wordende restricties van de Verenigde Staten, die bovendien een negatief effect hebben op de omzet van het belangrijkste techbedrijf van Europa? Bent u bereid de Verenigde Staten hierop aan te spreken?
Exportcontrole dient om de (inter)nationale veiligheid te versterken en ongewenst eindgebruik te voorkomen. Elk land maakt een eigen analyse in hoeverre bepaalde export een risico vormt voor de (inter)nationale veiligheid. Zowel Nederland als de VS hebben veiligheidszorgen met betrekking tot de ongecontroleerde export van geavanceerde halfgeleidertechnologie, en hebben daartoe eigenstandige maatregelen genomen. Deze maatregelen hebben een economisch (neven)effect in Nederland en daarbuiten. Het kabinet onderhoudt contact met partners hierover, waaronder de VS. Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Heeft u aanleiding te denken dat er striktere exportrestricties nodig zijn op ASML-machines om levering van chips voor de Russische oorlogsindustrie te voorkomen? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Het voorkomen van de levering van strategische goederen, waaronder halfgeleiderproductieapparatuur, aan Rusland is een prioriteit voor het kabinet. Zoals beschreven in de antwoorden van 18 oktober jl. op vragen van Kamerleden Van den Burg en Kamminga3, is de algemene indruk dat de Russische militaire industrie nog steeds in hoge mate afhankelijk is van geïmporteerde westerse onderdelen. Het voorkomen dat de uitvoer van strategische goederen en diensten de Russische oorlogsindustrie ten goede komt, verloopt primair via het sanctie-instrumentarium. Bij de uitvoering van (nationale) exportcontrolemaatregelen wordt ook altijd gekeken naar het risico op omzeiling van sancties. Het kabinet heeft hierbij ook prioriteit voor het tegengaan van omzeiling van sancties. Wanneer wijzigingen in regelgeving aan de orde zijn, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat ASML een pion wordt in de Amerikaanse economische strijd met China?
Nederland neemt eigenstandig beslissingen ter bescherming van de nationale veiligheid, zoals op het gebied van exportcontrole. Ten aanzien van de economische positie van Nederland en Europa is het van belang dat een sterke industriële basis wordt behouden en versterkt. Een sterkere eigen positie in de chipsector zorgt ervoor dat we weerbaarder zijn tegen eventuele verstoringen van economische, geopolitieke of andere aard. Daarom heeft Nederland ook het initiatief genomen voor een Europese «Coalition of the Willing» op het gebied van halfgeleiders. De Ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken zijn ook aan de slag om de Nederlandse inzet rondom een EU halfgeleider-strategie en een mogelijke herziening van de EU Chips Act verder vorm te geven. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van het Draghi-rapport en moet zorg dragen voor de versterking van het EU concurrentievermogen. U wordt binnenkort nader geïnformeerd over dit traject.
Verwacht u op korte of middellange termijn additionele exportrestricties voor ASML-machines vanuit de Verenigde Staten? Zo ja, lopen hierover gesprekken en wat is de Nederlandse inzet in deze gesprekken?
Het is aan de VS om uitspraken te doen over (toekomstige) Amerikaanse regelgeving. Nederland heeft contact met de VS, en met andere landen, over exportcontrole. Over de inhoud van deze gesprekken doe ik omwille van de vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Welke maatregelen hebt u in voorbereiding als vanuit de Verenigde Staten nieuwe exportrestricties worden opgelegd aan ASML?
ASML heeft vestigingen in de VS en is dus mede gehouden aan Amerikaanse regelgeving, net als Amerikaanse bedrijven opererend in Nederland mede gehouden zijn aan Nederlandse regelgeving.
In gesprekken met VS en andere partners wordt gesproken over het zo effectief mogelijk voeren van exportcontrolebeleid om de gedeelde veiligheidszorgen te adresseren, en tevens het gelijke speelveld in acht te nemen en verstoring van waardeketens te minimaliseren. Uiteindelijk gaat elk land over de eigen exportcontrolemaatregelen.
Ziet u mogelijkheden om het anti-dwang instrument in te zetten en bent u bereidt dit in Brussel te bespreken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, neemt Nederland eigenstandig maatregelen op basis van veiligheidszorgen. Het kabinet ziet in dit verband geen aanleiding om het anti-dwang instrument in te zetten.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de volgende uitspraken van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de overstromingen in Valencia in het wetgevingsoverleg Water van maandag 18 november 2024? «Kijk, de wetenschap is interessant en belangrijk, maar de wetenschap over het weer of het klimaat is ook nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Vandaar dat we allerlei scenario's hebben, die enorm uit elkaar lopen want ook de wetenschap weet dit niet precies.» «Het weer is wat er op een bepaald aantal dagen gebeurt. Dat is niet het klimaat. Dat is een weerfenomeen. Vandaar dat ik zeg dat je het weerfenomeen dat gezorgd heeft voor de overstromingen, die we ook in Nederland kunnen krijgen, niet per se «klimaatverandering» kunt noemen. Daarbij ken ik de situatie in Valencia niet. Ik weet niet of daar in de bouw of in de ruimtelijke ordening iets gebeurd is wat niet had moeten gebeuren. Je ziet wel dat er op heel veel plekken in de wereld gebouwd wordt op een manier waarop risico's op overstroming bewust worden genomen. Dat heeft ook niet per se met klimaatverandering te maken, want dat zijn risico's die altijd kunnen voorkomen.»
Ja.
Deed de Minister van Infrastructuur en Waterstaat deze uitspraken namens het hele kabinet en dus ook namens u?
Uitspraken gedaan door bewindspersonen zijn altijd namens het kabinet, tenzij expliciet aangegeven.
Bent u bekend met het feit dat het radicaalrechtse Vox in Spanje de watersnoodramp in Valencia gebruikt om desinformatie te verspreiden, onder meer door een hoax te verspreiden over vermeende sloop van dammen in de regio Valencia op bevel van de Europese Unie, terwijl er in werkelijkheid geen enkele dam is afgebroken die de watersnoodramp in Valencia had kunnen voorkomen?1
Ja.
Onderschrijft u dat u met bovenstaande uitspraken ook twijfel zaait over de rol van klimaatverandering bij de overstromingen in Valencia?
Nee. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft aan de situatie in Valencia niet te kennen en doet geen specifieke uitspraken over de situatie en de mogelijke verklaringen. Wel wil het kabinet bevestigen dat het belang van de wetenschap wordt ondersteund, juist ook rondom maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering.
Bent u bekend met onderzoeken, onder meer van de Universiteit van Oxford, die concluderen dat het verspreiden van desinformatie een beproefde techniek is van «klimaatobstructie», omdat het creëren van onzekerheid zorgt voor minder bereidheid tot ingrijpen?
Ja.
Bent u het ermee eens dat u met deze uitspraken ook bijdraagt aan het creëren van onzekerheid en dus klimaatobstructie?
Nee. De positie van het kabinet ten aanzien van klimaatverandering is duidelijk.
In het Regeerprogramma staat dat er wordt vastgehouden aan de bestaande klimaatafspraken en het kabinet zich committeert aan de verplichtingen die volgen uit (inter)nationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en biodiversiteit en klimaat.
Het kabinet staat daarnaast pal voor de waarde van wetenschap als aanjager van kennis en innovatie en met grote waarde in de aanpak van maatschappelijke uitdagingen zoals de klimaatproblematiek. Het Intergovernemental Panel on Climate Change (IPCC) bevestigt op basis van veel verschillende onderzoeken dat de frequentie en zwaarte van zware weersomstandigheden worden beïnvloed door klimaatverandering. Ook de Nederlanse IPCC-auteurs bevestigen dit in hun open brief van 20 oktober 2023. Daarnaast geeft het kabinet in het Regeerprogramma aan dat de wetenschap een belangrijke pilaar is van onze democratische rechtsstaat en het kabinet zich er daarom voor blijft inzetten dat wetenschappers onafhankelijk en onpartijdig onderzoek kunnen verrichten en houdt de academische vrijheid hoog in het vaandel.2
Onderschrijft u dat het onwenselijk is als kabinetsleden desinformatie verspreiden of desinformatie desgevraagd niet ontkrachten?
Ja. Het kabinet geeft in het Regeerprogramma aan dat het zich inzet voor de bescherming van de kwaliteit van het publieke debat door het bestrijden van de effecten van desinformatie.3 Daarbij zijn feiten en wetenschappelijk onderzoek cruciaal.
Gaat u actie ondernemen om complottheorieën en desinformatie over klimaatverandering tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich in om de burger te voorzien van betrouwbare informatie over klimaatverandering en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen via onafhankelijke kennisinstellingen zoals het KNMI, de Wetenschappelijke Klimaat Raad en PBL en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen door de nationale weerdienst KNMI.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor eind volgende week beantwoorden?
De nieuwe Rapportage Integratie en Samenleven 2024 |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Rapportage Integratie en Samenleven 2024 van het CBS?1
Ja.
Bent u bereid om vóór het wetgevingsoverleg over Integratie en maatschappelijke samenhang op maandag 25 november een kabinetsreactie op deze rapportage naar de Kamer te sturen?
Deze vragen zijn kort voorafgaand het wetgevingsoverleg (WGO) ingediend (vrijdag 22 november 2024). Een schriftelijke reactie op de vragen, dan wel CBS-rapportage, voorafgaand het WGO waren daarmee niet haalbaar.
Inmiddels heeft het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang (WGO) op 25 november jl. plaatsgevonden en heeft u hieraan deelgenomen.
In het WGO heb ik een reflectie gegeven op mijn uitspraken, waar ik nog steeds achter sta. Ook is de CBS-rapportage aan bod gekomen. Het rapport biedt een goede feitelijke basis voor de Actieagenda Integratie, die momenteel verder wordt uitgewerkt en in 2025 met de Tweede Kamer gedeeld zal worden.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak, gedaan bij de NOS, waarin u stelde dat «een groot deel van de islamitische jongeren» de Nederlandse normen en waarden niet onderschrijft?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing te zoeken. Via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volg ik deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat de provincie het ziekenhuis nu te hulp schiet in plaats van uw kabinet?
Uit de berichtgeving maak ik op dat het hier een lening betreft voor de bouw van het ziekenhuis dat in 2018 is geopend. Deze nieuwbouw is betaald met leningen van onder meer de provincie, banken, zorgverzekeraar Menzis en het UMCG. Het ziekenhuis hoeft tot begin 2025 geen rente hoeven te betalen over de lening die het ziekenhuis van de provincie heeft gekregen, voor de bouw van de nieuwe locatie in Scheemda. Het betekent niet dat de provincie dit bedrag kwijtscheldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven zet ik mij in om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland aan te passen. Het kabinet werkt aan minder marktwerking in de zorg en toegankelijkere zorg in de regio.
Bent u bereid zelf de portemonnee te trekken om dit ziekenhuis te helpen zodat voorkomen wordt dat er straks nog een ziekenhuis onder uw verantwoordelijkheid wordt uitgekleed of zelfs verdwijnt?
Het ziekenhuis draagt allereerst zelf verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken. Op basis van deze afspraken doet een zorgverzekeraar een Early Warning Melding bij de NZa als zij risico’s ziet voor de continuïteit van zorg op de korte termijn. De NZa meldt dit vervolgens aan het Ministerie van VWS. Deze vroegsignaleringsafspraken hebben tot doel om tijdig te kunnen handelen en de continuïteit van zorg te waarborgen.
Als de betrokken partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad. En van het Ommelander Ziekenhuis heb ik begrepen dat zij intensief en constructief overleg voert met de grootste zorgverzekeraar in de regio, Menzis.
Heeft u al contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Zo ja, kunt u alle stukken ter voorbereiding van dit gesprek en de notulen van dit gesprek aan de Tweede Kamer sturen?
Naar aanleiding van de huidige Kamervragen heb ik contact opgenomen met het Ommelander Ziekenhuis en hun input is verwerkt in de beantwoording van deze vragen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van eerdere Kamervragen en daarover is in de zomer van 2024 telefonisch contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis, over de financiële situatie waar zij zich in bevinden. Er zijn toen en ook nu geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Welk plan heeft u klaarliggen om te voorkomen dat deze financiële situatie gevolgen gaat hebben voor patiënten en het personeel van het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda?
Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij risico’s zien die zij niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht om ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
De raad van bestuur van het Ommelander Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het Ommelander Ziekenhuis met alle zorgverzekeraars goede contracten heeft afgesloten voor 2025. De patiënten van het Ommelander Ziekenhuis blijven daardoor verzekerd van toegankelijke en kwalitatief goede zorg in de regio. Daarnaast heeft Menzis het initiatief genomen om concreet samen met het Ommelander Ziekenhuis naar een duurzame, financiële oplossing toe te werken. In samenwerking met Menzis wordt een plan opgesteld, om op de lange termijn de toegankelijkheid van de medisch specialistische zorg in de regio te borgen. Dit plan zal ook worden afgestemd met de andere zorgverzekeraars en stakeholders van het Ommelander Ziekenhuis. Het gezamenlijke streven is dat het plan, voor een stabiele toekomst van het ziekenhuis, in het voorjaar van 2025 gereed is.
Wat heeft u geleerd van de situatie in Heerlen met betrekking tot uw houding richting inwoners en personeel dat tot veel woede heeft geleid?
Mijn houding richting de inwoners en personeel in Heerlen is zeer betrokken. Ik ben er tweemaal op werkbezoek geweest en heb met het ziekenhuis en de zorgverzekeraar CZ afgesproken dat als de personeelstekorten worden ingelost er zowel in Heerlen als Sittard-Geleen een ziekenhuis operationeel zal zijn met op beide locaties een SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers. Dit wordt meegenomen in het programma van eisen voor de nieuwbouw en bouwgrond in Heerlen. Zorgverzekeraar CZ is in dat geval bereid hiervoor de rekening op te pakken. Het ziekenhuis, de regio en ikzelf doen er alles aan de personele tekorten op te lossen. Het ziekenhuis stelt het op prijs als de politiek positiever over het ziekenhuis praat, zodat vestiging in de regio aantrekkelijker wordt. Ik zal dat doen. Er komt een prachtig, splinternieuw topklinisch ziekenhuis in Heerlen. Als meer artsen en verpleegkundigen zich in deze omgeving vestigen en de personele tekorten worden ingelost, dan zal er zowel in Heerlen als in Sittard-Geleen een ziekenhuis met een uitgebreide SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers zijn.
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn, dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid van zorg voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neem ik – binnen het zorgstelsel – verregaande stappen om het klimaat en de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen. Ik ben de eerste Minister die onderdelen uit de marktwerking gaat halen. Met de maatregelen in het regeerprogramma zet ik in op een andere inrichting van het zorglandschap, waarbij streekziekenhuizen het uitgangspunt van beleid worden.
Bestuurders en zorgprofessionals van een ziekenhuis moeten altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Dat hierover bij wijzigingen in het aanbod, of bijvoorbeeld nieuwbouw van ziekenhuizen goed overleg plaatsvindt met personeel, inwoners en lokaal bestuur vind ik zeer belangrijk. Dit leggen we ook vast in de handreiking die we opstellen.
Deelt u de mening dat de verslechterde financiële situatie van ziekenhuizen een gevolg is van ons zorgsysteem waarin concurrentie in plaats van samenwerking tussen ziekenhuizen wordt aangemoedigd?
De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door veel verschillende factoren bepaald. Het is te kort door de bocht om te zeggen dat concurrentie de oorzaak van een slechte financiële situatie is. Dat neemt niet weg dat ik vind dat concurrentie op sommige onderdelen niet bijdraagt aan een toekomstbestendig ziekenhuiszorglandschap. Daarbij staat gelijkwaardigere toegang tot goede en betaalbare ziekenhuiszorg, ongeacht hoeveel geld je hebt en waar je woont, voor mij centraal. Daarom werk ik onder andere aan budgetbekostiging van de acute zorg en zet ik in op meerjarige financiële afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Op die manier krijgen aanbieders een beter inhoudelijk en financieel perspectief voor de lange termijn.
Wat vindt u van het volledig ontbreken van democratische controle over particuliere instellingen die fungeren als publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen?
Ziekenhuizen zijn particuliere instellingen die een belangrijke rol vervullen in ons land. Zij leveren zorg aan mensen die dat nodig hebben en bieden werkgelegenheid, en daarmee inkomen. Zij moeten daarbij voldoen aan wetgeving die democratisch tot stand is gekomen. Dat is hoe het stelsel in Nederland is ingericht. Het is mijn verantwoordelijkheid om, via aanpassing van de randvoorwaarden, te sturen op een betere borging van de publieke belangen bij de inrichting van het zorglandschap. Zo zorg ik met de acties uit het regeerprogramma voor belangrijke aanpassingen in de regels voor de bekostiging van de acute zorg, en de regels voor spreiding van acute zorg en de verantwoordelijkheden die partijen daarbij hebben. Ik vind het daarbij belangrijk dat ziekenhuizen zich ervan bewust zijn dat zij in hun regio of stad een belangrijke functie hebben en dat zij in contact staan met lokaal bestuur en inwoners.
Welke plannen heeft u om te organiseren dat personeel, patiënten en de gemeentes democratische zeggenschap krijgen over onze ziekenhuizen?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, moeten ziekenhuizen voldoen aan democratisch tot stand gekomen wetgeving. Misschien bedoelt u dat de politiek in ons stelsel niet gaat over het aanbod van ziekenhuizen en de politiek het maken van kwaliteitsstandaarden belegt bij zorgpartijen? Stel dat de politiek wel kon beslissen dat een ziekenhuis op een bepaalde locatie een uitgebreide SEH, afdeling acute verloskunde of IC moet open houden, maar er is niet voldoende personeel. Wat gebeurt er dan in het geval van een bevalling die uitloopt op een keizersnede en er is geen anesthesist? Dat zou leiden tot grote ongelukken en de politiek zou willen dat we overgaan tot het systeem dat we hebben.
Ik werk intussen aan een handreiking voor het overleg in de regio voor als een ziekenhuis nadenkt over het aanbod van zorg. Verder zal ik de regelgeving aanpassen die moet worden gevolgd als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie in te perken. Dit alles moet leiden tot meer betrokkenheid van personeel, patiënten en gemeenten bij het maken van plannen voor, en bij besluitvorming over aanbod van (acute) zorg, en tot een goede weging van de belangen van betrokken partijen. Tegelijkertijd blijft het ziekenhuis, in overleg met de zorgverzekeraars, verantwoordelijk voor de zorg die het levert.
Het artikel 'Forse verhoging havengelden Schiphol wekt woede in de luchtvaartsector' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat een forse verhoging van de havengelden op Schiphol woede veroorzaakt in de luchtvaartsector?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de redelijkheid van een stijging van 41% in de havengelden?
Schiphol is verantwoordelijk voor het eens per drie jaar consulteren en vaststellen van de luchthavengelden voor een periode van drie jaar. De luchthavengelden dienen redelijk, transparant, non-discriminatoir en kostengeoriënteerd te zijn. Bovendien dient Schiphol het effect van de luchthavengelden op de netwerkkwaliteit in kaart te brengen en is Schiphol wettelijk verplicht om rekening te houden met de netwerkkwaliteit.2 De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder en toetst de luchthavengelden aan het wettelijk kader, op onder andere redelijkheid.
Wat is uw mening over het feit dat de kosten voor korte afstandsvluchten vanaf Schiphol al 42% hoger waren dan bij vergelijkbare luchthavens, en dat deze verschillen nu nog verder zullen toenemen?
Schiphol behoort tot de duurdere luchthavens in Europa. Dit vindt onder meer zijn oorsprong in de vele faciliteiten die aanwezig zijn op Schiphol, passend bij het zijn van een hubluchthaven die kwaliteit wil leveren. Middels de vliegbelasting, die per 1 januari 2027 naar afstand zal worden gedifferentieerd, worden bovendien de externe kosten van vliegen (deels) geïnternaliseerd. Op dit moment is dat met name voor korte afstandsvluchten het geval. In het onderzoek «De Prijs van een Vliegreis Editie 2023»3 kunt u meer informatie vinden over de internalisatie van externe kosten middels belastingen en heffingen. Tot slot worden bij zowel de vaststelling van de luchthavengelden als bij de vliegbelasting de netwerkkwaliteit en de concurrentiepositie van Schiphol meegewogen en voortdurend geëvalueerd, om het publieke belang van internationale verbondenheid te borgen.
Hoe kijkt u naar de sterke stijging van de havengelden, in ogenschouw nemende dat één op de drie Nederlanders vreest niet meer te kunnen vliegen als de kosten verder stijgen? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat vliegen ook toegankelijk blijft voor Nederlanders met een beperkter budget?
Schiphol is een hubluchthaven en biedt veel faciliteiten voor passagiers. Bovendien wil Schiphol kwaliteit leveren en is het doen van investeringen (daarbij) noodzakelijk. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt het belang van internationale verbondenheid meegewogen bij de vaststelling van de luchthavengelden en de totstandkoming van de vliegbelasting. Naast Schiphol beschikt Nederland ook over andere luchthavens zonder hubfunctie waar passagiers vandaan kunnen vliegen naar zakelijke en vakantiebestemmingen.
Acht u het eerlijk dat passagiers die in Nederland opstappen door de verhoging € 84 aan vliegbelasting en havengelden gaan betalen, terwijl een transferpassagier slechts € 26 hoeft af te rekenen? Bent u bereid deze scheve kostenverdeling te evalueren?
Ten aanzien van vraag 5 en 6 is het zo dat transpassagiers net als passagiers die in Nederland opstappen in het land van vertrek luchthavengelden en eventueel vliegbelasting moeten betalen. Schiphol is een hubluchthaven en transferpassagiers zijn van essentieel belang voor de hubfunctie van Schiphol en het uitgebreide bestemmingennetwerk. Transferpassagiers maken meer directe verbindingen vanuit Nederland mogelijk. Daarmee faciliteren transferpassagiers de behoefte van uit Nederland vertrekkende passagiers, aangezien zij vele bestemmingen in de hele wereld direct vanuit Nederland kunnen bereiken. Transferpassagiers zijn prijsgevoelig en kunnen daardoor gemakkelijk uitwijken naar andere hubluchthavens. Door transferpassagiers minder zwaar te belasten wordt dit tegengegaan. Andere (benchmark)luchthavens doen dit ook.
Aangezien 36% van de passagiers op Schiphol, de zogeheten de transferpassagiers, een korting van 45% krijgt op de havengelden, vindt u het dan rechtvaardig dat de in Nederland opstappende passagiers de grootste lasten dragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met Schiphol in gesprek te gaan om de geplande verhoging van de havengelden te beperken en binnen dit nieuwe tarief een eerlijkere verdeling van de lasten te realiseren, zodat vliegen betaalbaar blijft voor Nederlanders met een beperkt budget?
Zoals al is gesteld in het antwoord op vraag 2, is Schiphol verantwoordelijk voor het eens per drie jaar vaststellen en consulteren van de luchthavengelden voor een periode van drie jaar. Het ministerie heeft hierin geen formele rol, maar staat wel in nauw contact met Schiphol. Wettelijk vereist is dat de luchthavengelden redelijk, transparant, non-discriminatoir en kostengeoriënteerd zijn. Bovendien doet Schiphol een vrijwillige bijdrage van 100 miljoen euro om de stijging te dempen, en toetst ACM de luchthavengelden aan het wettelijk kader.
Bent u bereid om bij het aangekondigde onderzoek naar het differentiëren van de vliegbelasting en het betrekken van transferpassagiers ook aandacht te besteden aan een «eerlijke verdeling van belastingen onder alle passagiers»?
In het aangekondigde onderzoek zal worden gekeken naar de maatvoering en vormgeving van de afstandsafhankelijke vliegbelasting en de bijbehorend effecten op onder andere de netwerkkwaliteit, emissies, ontwikkeling van ticketprijzen en winstgevendheid van luchtvaartmaatschappijen. Er wordt gekeken naar de effecten op herkomst-bestemming passagiers en transferpassagiers. De resultaten van dit onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2025 met de Kamer gedeeld. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de keuze voor de uiteindelijke variant van de afstandsafhankelijke vliegbelasting. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van de maatregel.
De sterke toename van het aantal overtredingen van de regels over de door vliegtuigen minimaal aan te houden aanvlieghoogte richting Schiphol |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Kan worden bevestigd dat er regels gelden voor de minimale aanvlieghoogte van vliegtuigen richting Schiphol en dat deze, zoals bijvoorbeeld boven de gemeente Teylingen, kern Sassenheim, een minimale hoogte dienen aan te houden van 2.000 feet (609 meter) tussen 06.00 en 23.00 uur en 3.000 feet (914 meter) tussen 23.00 en 06.00 uur?1
Ja, deze regels zijn opgenomen in het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol (LVB) artikel 3.1.2. Zoals in artikel 3.1.2, derde lid, van LVB is beschreven is de minimale vlieghoogte in de Schiphol Terminal Maneuvering Area (TMA) overdag tussen 06:00 tot 23:00 uur 2000 voet (609 meter) en in de nacht tussen 23:00 tot 06:00 uur 3000 voet (914 meter) tot de eindnadering.
Kan worden bevestigd dat van die minimale aanvlieghoogte mag worden afgeweken en dat dit betekent dat in de nadering maximaal 15% van de vliegtuigen beneden de 2.000 feet (tussen 06.00 en 23.00 uur) mag overvliegen?2
In artikel 3.1.3 van het LVB is vastgelegd dat LVNL verkeersleiding geeft onder andere overeenkomstig de bepalingen over de minimale vlieghoogten. In het LVB is ook vastgelegd dat LVNL van die bepalingen mag afwijken als dat noodzakelijk is in verband met een veilige en doelmatige afwikkeling van het vliegverkeer. Die afwijkingsmogelijkheid is echter niet onbegrensd. In hetzelfde artikel is onder andere vastgelegd dat LVNL overdag maximaal 15% van het aantal naderende vliegtuigen in de Schiphol TMA tot de eindnadering mag laten afwijken van de minimale vlieghoogten in verband met een veilige en doelmatige afwikkeling van het vliegverkeer. In gebruiksjaar 2024 is deze afwijkingsmogelijkheid toegepast voor 1,2% van het aantal naderingen overdag toegepast. Dat is ruim binnen de 15%.
Is bij u bekend dat een groeiend aantal toestellen, van vooral KLM maar ook van Delta Air Lines, van het totaal aantal vluchten naar Schiphol, zoals hier aangegeven boven de gemeente Teylingen, kern Sassenheim, en omliggende gemeenten, zich onder die minimaal door vliegtuigen aan te houden grens van 2.000 feet bevinden en meerdere toestellen zelfs substantieel daaronder, ook met inachtneming van de toegestane afwijking?3
Het is bekend dat toestellen ter hoogte van Sassenheim al op de minimale vlieghoogtegrens van 2000 voet vliegen. De wijze waarop moet worden getoetst of een vlucht op of boven de minimale vlieghoogte vliegt is wettelijk vastgelegd in de RMI. Hierbij moet vanuit ICAO een vliegmarge in acht worden genomen om met onnauwkeurigheden rekening te houden, bijvoorbeeld van de hoogtemeter, de transponder of de radar. In de RMI is vastgelegd dat deze vliegmarge 300 voet bedraagt. Dit betekent dat vluchten met een geregistreerde hoogte van 1.700 voet of hoger (in de periode 06:00 tot 23:00 uur) of 2.700 voet of hoger (in de periode 23:00 tot 06:00 uur) niet beoordeeld worden als overtreding. De geregistreerde hoogtes van de vluchten bevonden zich binnen de 300 voet onnauwkeurigheidsmarge. Zoals bij vraag 2 aangegeven is in gebruiksjaar 2024 in 1,2% van de naderingen hiervan afgeweken.
Is er sprake van een (sterke) afwijking tussen de data over de aanvlieghoogten van de Stichting Omgeving Zonder Vlieghinder (OZV)-app «Over mijn dak», waarnaar wordt verwezen in vraag 3, en die van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)? Zo ja, wat is de inhoudelijke verklaring van deze afwijking, gezien het feit dat over hoogte in feitelijk gemeten meters vanaf hetzelfde punt geen discussie mogelijk is?
De ILT heeft op basis van haar vliegtuigvolgsysteem geconstateerd dat er geen sprake is van veelvuldige overtredingen. Dit systeem bevat gevalideerde en betrouwbare informatie, NLR heeft aangetoond dat het systeem voldoet aan de RMI. Het ministerie is niet bekend met de brongegevens van de genoemde data van de «Stichting Omgeving Zonder Vlieghinder (OZV)-app «Over mijn dak»» en kan dit daarom niet vergelijken.
Een veelvoorkomende oorzaak voor verschillen in «vliegtuig apps» is dat er geen rekening wordt gehouden met luchtdruk verschillen, terwijl deze een significante invloed hebben op de metingen.
Luchtverkeersleidingsorganisaties hanteren internationale voorschriften om de hoogte van vliegtuigen te bepalen. Internationaal is afgesproken dat een gemiddelde luchtdruk (1013 hPa) hiervoor wordt aangehouden zodat de toestellen op veilige afstand van elkaar gehouden kunnen worden. Het vliegtuig stuurt standaard informatie uit over deze hoogte. Het gebruik van de standaardluchtdruk geldt echter alleen voor het hogere luchtruim. In het lagere Nederlandse luchtruim (zo’n 1–2 kilometer boven de grond) wordt de hoogtemeting gecorrigeerd met de lokale luchtdruk. Dit zorgt voor een correcte vlieghoogte ten opzichte van de grond en is nodig voor een veilige vluchtuitvoering. Deze lokale luchtdruk kan behoorlijk variëren afhankelijk van de weersituatie. In de praktijk kan de hoogte met aangepaste luchtdruk tot wel 500 voet (150 meter) verschillen van de hoogte met de standaardluchtdruk die het vliegtuig uitzendt. Als een flighttracking app de gegevens niet corrigeert met de actuele lokale luchtdruk verklaart dat de afwijking.
Kan tevens worden bevestigd dat het aantal overtredingen van de minimaal toegestane vlieghoogte in het voorbeeld van de gemeente Teylingen, kern Sassenheim, en omliggende gemeenten, sterk toeneemt en kan aan de hand van vluchtgegevens over de periode van januari 2022 tot nu geduid worden of hier sprake is van een (groeiende) trend? Zo nee, graag een inhoudelijke motivering van het antwoord.
De ILT heeft over de periode sinds 2022 op het gebied van het vliegen op of boven de minimale vlieghoogten geen overtredingen van het LVB geconstateerd.
In hoeverre doet deze ontwikkeling zich vooral voor bij vliegverkeer van en naar de Kaagbaan afgezet tegen de andere start- en landingsbanen op Schiphol en welke rol speelt het aanwijzen van de Kaagbaan als preferente baan daarin precies een rol?
Omdat de Kaagbaan samen met de Polderbaan de meest milieupreferente baan is voor starts en landingen wordt de Kaagbaan zo veel mogelijk ingezet. Naderend verkeer dat op grote afstand tot de luchthaven op 2000 voet vliegt komt echter ook bij andere landingsbanen voor. Bijvoorbeeld bij naderingen vanuit het zuiden naar de Aalsmeerbaan en de Zwanenburgbaan.
Ligt een overvol of te vol luchtruim, zeker in het deel daarvan dat geldt als aanvliegroute naar de Kaagbaan, als oorzaak ten grondslag aan deze in aantal groeiende overtredingen van de door piloten aan te houden minimale vlieghoogte? Zo nee, wat is daarvan dan wel de oorzaak?
De ILT heeft sinds 2022 op het gebied van het vliegen op of boven de minimale vlieghoogten geen overtredingen van het LVB geconstateerd. Van een groeiend aantal overtredingen is dus geen sprake.
Toont de substantiële toename van het aantal afwijkingen van de minimale aanvlieghoogte, dat meer een patroon dan een afwijking lijkt te zijn, op zichzelf al niet voldoende aan dat een veilige en doelmatige afwikkeling van het luchthavenluchtverkeer niet (meer) mogelijk is binnen het luchtruim omdat het overvol of te vol is qua aantallen vluchten en toestellen?4 Zo nee, waarom niet?
Uit de cijfers volgt geen substantiële toename. Uit de meest recente afwijkingenrapportage is gebleken dat LVNL in gebruiksjaar 2024 in de gehele Schiphol TMA in de dagperiode 2674 verticale afwijkingen van de minimale vlieghoogte heeft geregistreerd (1,2%). In de nachtperiode 7 afwijkingen. De afwijkingen zijn toe te schrijven aan keuzes van luchtverkeersleiders in verband met een veilige en doelmatige afwikkeling van het vliegverkeer. Het LVB heeft LVNL een maximum percentage afwijkingen opgelegd waar LVNL met de aan haar toe te schrijven afwijkingen beneden moet blijven (15%). Met deze aantallen afwijkingen voldoet LVNL daar aan. Er is dus geen sprake van een wettelijke overtreding door LVNL.
In 2023 waren er 3194 afwijkingen overdag van de minimale vlieghoogte in de Schiphol TMA tot de eindnadering. Dat is 1,55%. In de nacht was er 1 afwijking.
In 2022 waren er overdag 4152 afwijkingen van de minimale vlieghoogte in de Schiphol TMA tot de eindnadering. Dat is 2,21%. Er waren geen afwijkingen in de nacht.
Erkent u dat met de sterke toename van het aantal laagvliegers de geluidsoverlast van het vliegverkeer en daarmee het aantal geluidgehinderden onder desbetreffende aanvliegroute, en zo ook in het voorbeeld van de gemeente Teylingen, navenant toeneemt? Zo niet, graag een inhoudelijke motivering daarvan.
Laagvliegen kan de geluidsoverlast en het aantal geluidgehinderden laten toenemen. Zoals bij antwoord 8 ook is aangegeven, volgt uit de cijfers geen toename van het aantal afwijkingen van de minimale vlieghoogte.
Geldt dat eveneens voor het neerslaan van de uitstoot van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS), waaronder die kanker kunnen veroorzaken, het voor de gezondheid funeste ultrafijnstof, maar ook CO2? Zo niet, dan graag een inhoudelijke motivering daarvan.
Op grond van de in de RMI voorgeschreven wijze waarop moet worden getoetst of vluchten op of boven de minimale vlieghoogtes hebben gevlogen, zijn er door de ILT geen vluchten beoordeeld als overtredingen van artikel 3.1.2 van het LVB. Er is dan ook geen grotere neerslag van de uitstoot van ZZS, ultrafijn stof en CO2 door vluchten onder de minimale vlieghoogte.
Wat is uw oordeel over het feit dat door toename van deze overtredingen sprake is van een verdere onnodige groei van geluidsoverlast en het inhaleren van ultrafijnstof en ZZS, die de gezondheid en het welzijn van de mensen onder die aanvliegroute (sterk) aantasten?
Aangezien er geen overtredingen zijn vastgesteld door de ILT kan er niet worden geconcludeerd dat er om die reden sprake is van een groei van geluidsoverlast en het inhaleren van ultrafijn stof en ZZS.
Klopt het dat de LVNL melding moet doen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) van elk toestel dat zich niet aan de minimaal aan te houden aanvlieghoogte houdt?
LVNL rapporteert aan de ILT maandelijks de aantallen afwijkingen van de minimale vlieghoogtes binnen en buiten de Schiphol TMA. Hierbij rapporteert LVNL de afwijkingen die in de nacht plaatsvinden op afzonderlijk vluchtniveau. De afwijkingen die LVNL overdag registreert rapporteert zij in aantallen vluchten.
Hoe geloofwaardig is het dat de LVNL de melding moet doen van deze overtreding van de regels van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol over de minimaal toegestane aanvlieghoogte, terwijl het juist de LVNL zelf is die direct in contact staat met piloten en hen informeert over de te nemen route en de aan te houden aanvlieghoogte?
LVNL levert maandelijkse rapportages aan de ILT. LVNL is verplicht om de registratie en de rapportage van de afwijkingen volgens de wettelijke voorschriften van de Regeling Milieu-informatie luchthaven Schiphol (RMI) uit te voeren. De ILT controleert de afwijkingen met onder meer haar eigen vliegtuigvolgsysteem. De ILT controleert ook of LVNL zich aan rapportageverplichtingen houdt. Dat doet zij door regelmatig audits uit te voeren op het totstandkomingsproces van de rapportages en de processen die hieraan ten grondslag liggen.
Worden de meldingen van alle overtredingen ook volledig en naar waarheid door de LVNL gedaan aan de hand van de data over vliegtuigen die zich onder de minimaal aan te houden aanvlieghoogte van 2.000 feet bevinden? Door wie en hoe wordt daarop gecontroleerd?
Zoals bij vraag 13 is aangegeven, is LVNL verplicht om de registratie en de rapportage van de afwijkingen volgens de wettelijke voorschriften van de Regeling Milieu-informatie luchthaven Schiphol (RMI) uit te voeren. De ILT controleert of LVNL zich aan die verplichtingen houdt. Dat doet zij door regelmatig audits uit te voeren op het totstandkomingsproces van deze rapportages en de processen die hieraan ten grondslag liggen. De ILT heeft bij de audits geen aanwijzingen gevonden dat de meldingen niet naar waarheid worden gedaan.
Moet vastgesteld worden dat de LVNL vanuit haar specifieke taak in het bepalen van de aanvlieghoogte van vliegtuigen, een sleutelrol speelt in het realiseren van minder (geluids)overlast en het terugdringen van de uitstoot door het vliegverkeer van de voor de gezondheid van omwonenden van Schiphol zeer schadelijke ZZS en ultrafijnstof, alsmede CO2? Zo nee, waarom niet?
LVNL heeft als formele taak om vliegtuigen binnen de milieuregelgeving veilig en doelmatig af te handelen. De regels met betrekking tot de aanvlieghoogtes van vliegtuigen zijn vastgelegd in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) en in de Regeling milieu-informatie (RMI). Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor het LVB en de wijzigingen daarin. Wanneer regels daarin worden opgesteld of aangepast worden partijen als LVNL, Schiphol, de ILT maar ook de Maatschappelijke Raad Schiphol geconsulteerd. LVNL speelt daarom geen sleutelrol in relatie tot de wetgeving. Uiteraard heeft LVNL vanuit haar maatschappelijke betrokkenheid wel een rol in het zo milieubewust mogelijk afhandelen van het luchtverkeer.
Zo ja, vindt u dat de LVNL zich niet enkel en alleen moet richten op een veilige en efficiënte afwikkeling van het vliegverkeer, maar daarbij zich ook sterk rekenschap moet geven van de gerechtvaardigde gezondheids- en welzijnsbelangen van de omwonenden van Schiphol, tevens met het oog op de verplichting om de «fair balance» in acht te nemen en daar ook daadwerkelijk naar te handelen?5 Graag een inhoudelijke motivering van het antwoord.
LVNL heeft uiteraard vanuit haar maatschappelijke betrokkenheid een rol om hinder te beperken waar dat veilig en technisch mogelijk is. LVNL zet daar ook op in door bijvoorbeeld «minderhinderschiphol.nl» en als partner in het programma luchtruimherziening.
Kan worden bevestigd dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de instantie is die, namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, toezicht houdt en zo nodig handhavend optreedt tegen overtredingen van de minimaal door vliegtuigen aan te houden aanvlieghoogten?
Ja.
Klopt het dat de ILT periodiek een overzicht ontvangt van de LVNL, al dan niet door tussenkomst van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, van het aantal afwijkingen door vliegtuigen van de minimale aanvlieghoogte?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
Welke instrumenten staan de ILT ter beschikking om op geleide daarvan handhavend op te treden tegen die overtredingen en tegen welke partijen kunnen die sancties dan ingezet worden? Is dat de LVNL, de luchthaven Schiphol, de luchtvaartmaatschappijen of alle drie?
De baan- en routegebruiksregels in het huidige stelsel richten zich tot één bepaalde sectorpartij, doorgaans de LVNL. In geval van overtreding van deze regels kan door de ILT een bestuurlijke sanctie worden opgelegd. Zo kan de ILT bijvoorbeeld bij niet toegestane afwijkingen van de vertrek- of naderingsroutes en/of niet toegestane afwijkingen van de minimale vlieghoogte die zijn veroorzaakt door LVNL op ieder moment in het gebruiksjaar handhavend optreden, en zo nodig direct een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opleggen. De ILT doet hiervoor eerst onderzoek naar de feiten om te kunnen beoordelen of die een sanctie rechtvaardigen. Deze verplichting tot onderzoek en afweging vloeit voort uit de Algemene wet bestuursrecht.
De ILT hanteert als procedure bij overtredingen door gezagvoerders dat na het vaststellen van een overtreding, een waarschuwingsbrief naar de betreffende luchtvaartmaatschappij wordt gestuurd. De praktijk wijst uit dat zo’n waarschuwingsbrief meestal voldoende effectief is om nieuwe overtredingen te voorkomen. Als beoordelingstermijn hanteert de ILT hiervoor een periode van een jaar na het versturen van de waarschuwingsbrief.
Wat is de maximale hoogte van het bedrag van de boetes die de ILT kan opleggen tegen overtreders van de minimaal aan te houden aanvlieghoogte? Kan worden aangegeven of daarvan een afschrikwekkende werking uitgaat, gelet op de toename van het aantal overtredingen? Zo nee, waarom niet en tot welke (beleids)conclusie brengt dat u?
De maximale hoogte van het bedrag van de boete is € 100.000. Dit bedrag is vastgelegd in artikel 11.16, Lid 3c van de Wet luchtvaart. In verhouding tot de opbrengsten van een vlucht voor een luchtvaartmaatschappij is het geen te verwaarlozen bedrag. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er van het maximale bedrag geen afschrikwekkende werking uitgaat.
Ook kan de ILT een last onder dwangsom (LOD) opleggen. Zo heeft de ILT bijvoorbeeld in 2024 de KLM een last onder dwangsom (LOD) opgelegd omdat de maatschappij voor de 3e keer ongeoorloofd had afgeweken van de nachtelijke vertrekroute vanaf Schiphol in het horizontale vlak. De handelwijze van de Inspectie is dat zij bij een dergelijke opeenvolging van 3 identieke overtredingen binnen het tijdsbestek van 1 jaar overgaat tot de oplegging van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Dit op basis van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) en het door de ILT vastgestelde handhavingsbeleid. De LOD wordt opgelegd om herhaling in de toekomst te voorkomen. Bij elke volgende overtreding verbeurt KLM een dwangsom van € 10.000 tot een maximum van € 100.000. Indien nodig kan de Inspectie een nieuwe, eventueel hogere LOD opleggen aan KLM in het genoemde voorbeeld.
Hoeveel overtredingen zijn er geregistreerd vanaf 2022 tot nu, uitgesplitst per maand, en hoeveel boetes zijn daarvoor daadwerkelijk opgelegd en geïnd, in absoluut en relatieve getallen? Indien niet elke overtreding is gesanctioneerd, waarom is dat dan niet gebeurd?
De ILT doet verslag van haar toezichtsresultaten in de handhavingsrapportages die zij twee keer per jaar publiceert. Vanaf 2022 zijn op het gebied van het vliegen op of boven de minimale vlieghoogten geen overtredingen van het LVB geconstateerd.
Indien de ILT slechts gedoogt of niet elke overtreding sanctioneert, waarom treedt de ILT dan niet in alle gevallen handhavend op? Is dat haar eigen keuze en zo ja, heeft zij daartoe een discretionaire bevoegdheid? Indien dat niet haar eigen keuze is, door wie of door welke instantie wordt die keuze dan gemaakt of daartoe opdracht gegeven?
Bij dit type overtredingen gedoogt ILT niet. ILT treedt op als zij een overtreding vaststelt die aan een normadressaat toegerekend kan worden. De ILT is de bevoegde toezichthouder op dit type wetgeving.
Indien u die keuze voor gedogen maakt of het niet sanctioneren van elke overtreding of dat opdraagt aan de ILT, wat is daarvan dan het motief?
Zie antwoord op vraag 22.
In hoeverre bent u (wettelijk) toegestaan zich (vergaand) in te laten met het toezicht en de handhaving van de ILT, terwijl die daarvoor nu juist mede in het leven is geroepen? Graag een inhoudelijke motivering van het antwoord.
Een Minister kan op grond van aanwijzing 14 van de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties in bepaalde gevallen en onder voorwaarden een algemene of bijzondere aanwijzing aan een rijksinspectie geven. Een aanwijzing dient in dat geval aan de Tweede Kamer te worden gestuurd of in de Staatscourant te worden gepubliceerd. Een Minister kan op grond van artikel 10.22 van de Algemene Wet Bestuursrecht een instructie geven. Met betrekking tot afwijkingen van de voorgeschreven vlieghoogtes zijn geen instructies of aanwijzingen van kracht.
Wat vindt de ILT, in casu de toezichthouder en handhaver, ervan dat zij haar primaire taak niet zelfstandig kan en/of mag uitvoeren, indien dat het geval is?
Bij dit type wetgeving kan en mag de ILT haar primaire taak, toezichthouden en handhaven, zelfstandig uitvoeren.
Heeft de ILT bij u eerder aangedrongen op het loslaten van het gedoogbeleid met betrekking tot de minimaal aan te houden aanvlieghoogte en zo ja, wat was daarop uw inhoudelijke reactie?
Nee, aangezien er geen sprake is van gedoogbeleid.
Indien door (een groep van) gemeenten een verzoek wordt ingediend bij de ILT om handhavend op te treden tegen overtredingen van de minimaal aan te houden aanvlieghoogte, een zogenaamd handhavingsverzoek, wat betekent dat dan concreet voor de ILT in haar handelen? Moet de ILT dan handhavend optreden? Zo nee, waarom niet?
Bij ontvangst van een handhavingsverzoek zijn de «spelregels» van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dat betekent onder andere dat de ILT eerst zal onderzoeken of de verzoeker een belanghebbende is in de zin van de Awb. Daarna zal de ILT beoordelen of het handhavingsverzoek ontvankelijk is. Als dat positief is, neemt de ILT het handhavingsverzoek in behandeling en volgt een inhoudelijk onderzoek naar de overtreding waartegen de verzoeker handhaving verzoekt. Na afronding van dat onderzoek deelt de ILT haar voorgenomen beslissing mee aan de verzoeker. Naar aanleiding hiervan kan de verzoeker een zienswijze indienen. Na eventuele ontvangst van de zienswijze en de beoordeling hiervan neemt de ILT een definitieve beslissing op het handhavingsverzoek en deelt deze mee aan de verzoeker. Hiertegen is bezwaar en beroep mogelijk. De uitkomst van een handhavingsverzoek kan zijn: het verzoek wordt toegekend, en in dat geval zal de ILT handhavend optreden. De uitkomst van een handhavingsverzoek kan ook zijn: het verzoek wordt afgewezen, en in dat geval zal de ILT niet handhavend optreden.
Indien de ILT wél handhavend optreedt en niet slechts gedoogt welke verklaring heeft u er dan voor dat, ondanks de handhaving in combinatie met de opgelegde sancties, er juist een sterke toename is van het overtreden van de minimaal aan te houden aanvlieghoogten?
Opgemerkt moet worden dat afwijkingen van de minimale vlieghoogten niet automatisch betekent dat dat ook tot overtredingen van het LVB leidt. De ILT heeft over de periode sinds 2022 op het gebied van het vliegen op of boven de minimale vlieghoogten geen overtredingen van het LVB geconstateerd. Zie ook antwoord 8.
Tot welke (beleids)conclusie brengt het u dat de handhaving met sancties, die beogen het aantal overtredingen van de regels terug te dringen, juist het tegenovergestelde effect lijkt op te leveren?
Omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd, zoals in de vraagstelling wordt veronderstelt, kan het ministerie hier ook geen andere conclusies aan verbinden.
Noodzaakt dit feitencomplex tot het herzien van het systeem van meldingen en het daaraan gekoppelde handhavingsinstrumentarium, inclusief sancties? Zo nee, waarom niet en wat is dan precies nodig om toezicht en handhaving tegen deze overtredingen gezag en een geloofwaardig karakter te geven?
Nee. Er is geen sprake van overtredingen, en de huidige handhavingsinstrumenten zijn in geval van niet toegestane overtredingen van de minimale vlieghoogtes effectief.
Indien er geen handhaving plaatsvindt en/of er geen sancties worden toegepast tegen elke overtreding, vindt u dan ook dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en haar toezichthouder, de ILT, die beiden geacht worden voor het algemeen belang op te komen en daarvoor uit belastinggelden worden betaald, verzaken en de belangen van de omwonenden van Schiphol wederom ondergeschikt maken aan die van Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen? Zo nee, waarom niet?
Omdat er geen overtredingen zijn geconstateerd zoals in de vraagstelling wordt verondersteld, kan het ministerie hier niet op antwoorden. Uiteraard is het Ministerie van mening dat de regels in het belang van de omgeving moeten worden nageleefd. De ILT ziet hier dan ook correct op toe.
Hoe schadelijk en fnuikend is een dergelijke gang van zaken, in het verlengde ook van het harde oordeel van de rechtbank Den Haag op 20 maart 2024 dat de Staat de belangen van omwonenden rond Schiphol «stelselmatig onrechtmatig» ondergeschikt heeft gesteld aan die van de luchtvaart, in uw ogen voor het vertrouwen van de omwonenden van Schiphol in onze democratische rechtsstaat? Graag een inhoudelijke motivering van het antwoord.
Het regeerprogramma stelt dat het kabinet de rechtspositie van omwonenden van Schiphol zo snel mogelijk wil herstellen en de geluidsbelasting met in totaal 20% wil terugdringen. Om zo snel mogelijk de regelgeving weer op orde te krijgen en de geluidbelasting te verlagen, wordt momenteel de Europese balanced approach- procedure (BA) doorlopen. Een deel van de maatregelen die volgt uit de BA worden vastgelegd in een gewijzigd LVB. Daarmee wordt er een einde gemaakt aan de jarenlange gedoogsituatie en wordt de rechtspositie van omwonenden hersteld. Om een betere rechtsbescherming te bieden aan alle omwonenden van Schiphol, dus ook de mensen die verder van Schiphol af wonen, gaat het kabinet extra handhavingspunten voor geluid toevoegen. Daardoor is er voor omwonenden houvast in de vorm van een maximale jaarlijkse geluidbelasting bij hen in de buurt. De ILT houdt hier toezicht op om naleving te verzekeren.
Bent u daarom bereid tot herziening van het beleid van toezicht en handhaving van de ILT tegenover overtredingen van de minimaal aan te houden aanvlieghoogte van vliegtuigen? Zo ja, hoe zal dat inhoud en vorm krijgen en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het aantal overtredingen is niet toegenomen en daarom is er geen aanleiding tot herziening van het beleid van toezicht en handhaving van de ILT tegenover overtredingen van de minimaal aan te houden aanvlieghoogte van vliegtuigen.
Kunt u bevestigen dat bij een geleidelijk dalende nadering, de zogenaamde Continuous Descent Operation (CDO), toestellen niet trapsgewijs dalen maar in een continue neerwaartse beweging, omdat lager vliegen dan later kan worden ingezet en dat deze wijze van aanvliegen op Schiphol in proeven heeft uitgewezen veel geluidsoverlast op de grond te voorkomen, kerosine te besparen en daarmee tevens de uitstoot van ultrafijn stof, CO2 en ZZS verminderen?
Het is correct dat bij de inzet van een geleidelijke dalende nadering het lager vliegen later wordt ingezet en dat is uitgewezen dat dit een reductie geeft van de geluidsoverlast op de grond, het gebruik van kerosine en daarmee de uitstoot van ultrafijn stof, CO2 en ZZS.
Klopt het dat deze glijvluchtnaderingen, oftewel CDO’s, al voor nachtvluchten worden gebruikt en/of verplicht zijn? Zo ja, wordt daaraan ook daadwerkelijk en strak de hand gehouden, gelet op de hoeveelheid geluidsoverlast die vliegtuigen ook na 23.00 uur in de praktijk toch nog vaak blijken te produceren voor de omwonenden van Schiphol?
In de nacht wordt gelijkmatig dalen inderdaad standaard toegepast. In het Luchthavenverkeersbesluit zijn luchtverkeerswegen rondom deze CDO’s opgenomen die gevolgd moeten worden (art 3.1.2). LVNL heeft deze procedures naar de Polderbaan en Zwanenburgbaan afgelopen jaren geoptimaliseerd.
Bovendien voert LVNL deze speciale nacht-procedures wanneer mogelijk langer uit dan verplicht, namelijk een halfuur eerder beginnen vanaf 22:30 uur en een half uur langer tot 6:30 uur, om geluidsoverlast tegen te gaan.
Waarom worden deze CDO’s niet (tevens) ingezet voor vluchten tussen 06.00 en 23.00 uur, mede met het oog op de met algemene stemmen aangenomen motie-Amhaouch, die de regering verzocht «zich in te zetten dat bij Schiphol zo spoedig mogelijk binnen de geldende veiligheidsprocedures praktijkervaring wordt opgedaan met hoger aanvliegen in combinatie met een gelijkmatige daling, bijvoorbeeld op de Kaagbaan, zodat bij positieve ervaringen dit zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd»?6
De brede inzet van CDO’s zoals verwoord in de motie Amhaouch is de ambitie en inzet in het programma Luchtruimherziening. Deze ambitie zal in samenspraak met de omgeving stapsgewijs worden ingevoerd. Op korte termijn (2025) wordt er in het huidige luchtruim met een leertraject gestart. Dit leertraject start op Schiphol, op één landingsbaan. Bij het leertraject worden omwonenden en andere belanghebbenden betrokkenen. Over de verdere aanpak van dit leertraject wordt u door middel van een Startnotitie geïnformeerd die begin 2025 wordt gepubliceerd. Onderdeel daarvan is ook de bijbehorende participatieaanpak.
Waarom wordt de motie-Amhaouch door u nog niet uitgevoerd? Wanneer precies zal de uitvoering daarvan ter hand genomen worden?
De motie-Amhaouch krijgt uitvoering in het programma Luchtruimherziening, zie het antwoord op de vragen 36 en 38.
Kunt u bevestigen dat de inzet van CDO’s in de praktijk niet toegepast kan worden omdat het luchtruim daarvoor veel te vol is, zeker in de aanvliegroute naar de preferente Kaagbaan, en dat deze wijze van nadering derhalve illusoir is? Graag een inhoudelijke motivering van het antwoord.
Dit kabinet vindt het van groot belang om de leefomgevingskwaliteit rondom luchthavens te verbeteren. Het structureel vliegen van CDOs is een belangrijk middel om geluidhinder van naderend verkeer te verlagen. Het programma Luchtruimherziening werkt aan een nieuwe indeling van het luchtruim dat toekomstbestendig is voor de ambitie om op Schiphol stapsgewijs toe te werken naar structurele inzet van CDOs overdag. Zoals het antwoord op vraag 36 schetst, wordt hiervoor eerst een leertraject gestart op één landingsbaan op Schiphol. In dit traject zullen de omgeving, de verkeersleiding en ook de luchtvaartmaatschappijen ervaring op doen binnen het huidige luchtruim. De lessen daarvan worden gebruikt bij de vervolgprojecten rondom luchthavens Schiphol en Rotterdam The Hague Airport. Daarbij zal in overleg met de omgeving worden gewerkt aan de gefaseerde invoering na 2030, wanneer ook de nieuwe indeling van het luchtruim in gebruik genomen is. Dit vereist de ontwikkeling van de benodigde technische ondersteuning en planningstools voor verkeersleiders.
Stapsgewijs wordt dus toegewerkt naar CDO’s in alle perioden van de dag en ook op de preferente Kaagbaan.
Kunt u bevestigen dat de president-directeur van KLM eerder, en ook publiekelijk, in lijn met het dictum van motie-Amaouch, een pleidooi hield voor deze CDO’s?
Het ministerie kan niet nagaan wat de president-directeur van KLM al dan niet publiekelijk heeft gezegd. Wel kan bevestigd worden dat KLM algemeen pleit voor gebruik van CDO’s. De invoering van CDO’s heeft namelijk geluidsvoordelen én bespaart brandstof. Zo heeft KLM bijvoorbeeld ook technische bijdragen geleverd in de projecten om CDO’s in de nacht in te voeren.
Zult u, in reactie op het krachtige pleidooi van de president-directeur van de KLM én in lijn met de motie-Amhaouch, op zeer korte termijn deze zogenaamde CDO’s daadwerkelijk implementeren, ook tussen 06.00 en 23.00 uur, en daarvoor alle noodzakelijke stappen zetten? Zo nee, waarom niet?
Alle noodzakelijke stappen worden gezet in het programma Luchtruimherziening. Dit vraagt zowel voor de technische uitwerking áls voor de participatie met omwonenden een zorgvuldig proces. Zie ook de antwoorden op vraag 36 en 38.
De ILT onderzoekt momenteel het feitelijk gebruik van CDO’s op Schiphol en zal hierover rapporteren in de Staat van de Luchtvaart die in het eerste kwartaal van 2025 naar de Kamer zal worden gestuurd.
Wilt u deze vragen één voor één en volledig beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Extra krimp Schiphol dreigt na nieuwe berekeningen PVV-minister Madlener’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra krimp Schiphol dreigt na nieuwe berekeningen PVV-minister Madlener»?1
Ja.
Hoe rijmt dit bericht met uw verantwoordelijkheid om in het kader van een betrouwbare overheid te fungeren als waardige gesprekspartner richting de sector?
Het kabinet heeft inmiddels op 6 december een keuze gemaakt naar aanleiding van de uitkomsten van de definitieve berekeningen. Het kabinet kiest daarbij voor een invulling van het geluidsdoel in de eerste fase naar –15%2. Dit betekent dat er vanaf november 2025 478.000 vliegtuigbewegingen mogelijk zijn. Het kabinet heeft bij haar besluit betrokken dat er een ernstig risico is dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte onacceptabel is in het kader van het lopende Europese notificatieproces. Het kabinet heeft naar aanleiding van de controleberekeningen opnieuw een afweging van alle betrokken belangen gemaakt en ook expliciet het belang van de luchtvaartsector gewogen.
Wat is de voornaamste reden van de extra krimp op Schiphol?
Er is geen sprake van extra krimp. Het kabinet zet in op een geluidsdoel van –15% in de eerste fase. Dit leidt tot 478.000 vliegtuigbewegingen op het etmaal en 27.000 bewegingen in de nacht. Dat valt binnen de in september gecommuniceerde bandbreedte.
Wat zou een lager aantal vliegbewegingen op Schiphol betekenen voor de toekomst van Schiphol, het hubnetwerk en vliegtuigmaatschappijen?
Een lager aantal vliegtuigbewegingen dan de eerder genotificeerde bandbreedte is op dit moment niet aan de orde. Met de keuze voor –15% wordt nog altijd een groot deel van het geluidsdoel in de eerste fase ingevuld, maar wordt ook voorkomen dat in korte tijd een scheve balans ontstaat voor wat betreft de gevolgen voor de Nederlandse economie en de luchtvaartsector.
Wat is de voornaamste reden dat u eerst aankondigde dat er 475.000 tot 485.000 vliegbewegingen mogelijk waren vanaf Schiphol, maar nu dreigt af te stevenen op maximaal 466.000?
De in de afgelopen periode uitgevoerde controle leidt – naast het eerder gecommuniceerde maatregelenpakket – tot een aantal van 466.000–467.000 vliegtuigbewegingen om het geluiddoel van –17% per november 2025 te behalen. Echter, het kabinet heeft gekozen voor een andere fasering in de tijd. Per november 2025 wordt –15% van het geluidsdoel ingevuld. Dit leidt tot 477.000 tot 478.000 vliegtuigbewegingen. De resterende 5% wordt in een latere fase ingevuld. Hierover is de kamer op 6 december geïnformeerd3.
Hoe hebben luchtvaartmaatschappijen hierop gereageerd? Wat heeft u met deze reactie gedaan?
Met de keuze van het kabinet voor een andere fasering van het geluiddoel wordt een verdergaande capaciteitsbeperking voorkomen. Het belang van de luchtvaartsector is bij die afweging expliciet afgewogen. Overigens geldt ook bij een bescheiden beperking van de capaciteit dat de sectorpartijen van mening zijn dat de beperking van hun groeimogelijkheden ver gaat en pijn doet.
Hoe wordt de door luchtvaartmaatschappijen toegezegde vlootvernieuwing meegenomen in de berekening over hoeveel vliegbewegingen Schiphol mag maken?
Alle onderliggende stukken, zoals de onderzoeksrapporten, zijn inmiddels gepubliceerd. Hierin is te zien dat additionele vlootvernieuwing gerealiseerd voor 1 november 2025, onderdeel is van het maatregelenpakket en ook een belangrijk deel van het geluidsdoel invult (namelijk –3,6 procent en –4,9 procent op de dag van in totaal –15%). Zoals vastgesteld in het Actieplan geluid betreft dit vlootvernieuwing die plaatsvindt bovenop hetgeen al autonoom plaatsvindt. Meer vlootvernieuwing meenemen dan hetgeen nu is gedaan is niet mogelijk binnen de huidige procedure.
Waarom wordt maar een gedeelte van de in totaal toegezegde vlootvernieuwing meegenomen in de berekeningen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een groter gedeelte van de vlootvernieuwing, die mede bijdraagt aan een stillere luchtvaart, mee te nemen in de berekeningen?
Zie antwoord vraag 7.
Is de aanname wat betreft vlootvernieuwing ook getoetst door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR)? Zo nee, waarom niet? Indien dit niet het geval is, kunt u deze toetsing alsnog laten uitvoeren?
Het NLR heeft alle berekeningen getoetst, dus ook de berekeningen voor wat betreft vlootvernieuwing.
Hoe wordt tariefdifferentiatie meegenomen in de berekeningen over hoeveel vliegbewegingen Schiphol mag maken?
Tariefdifferentiatie is onderdeel van het maatregelenpakket. De door Schiphol op 31 oktober jl. vastgestelde tarieven zijn hierbij als uitgangspunt meegenomen. Dit betreft de meest recente informatie. Het ministerie heeft de aannames met betrekking tot deze tariefdifferentiatie laten toetsen door twee externe experts. Dit heeft niet geleid tot een (verdere) aanpassing van de aannames.
Wat doet een krimp van het maximaal aantal vliegbewegingen met het commitment van luchtvaartmaatschappijen rondom stillere en schonere luchtvaart?
Het kabinet gaat er vanuit dat dit commitment nog steeds blijft staan. Sterker nog, additionele vlootvernieuwing is een belangrijke maatregel in het pakket. Er worden daarom met de KLM groep bindende afspraken gemaakt over de invulling en naleving van de maatregelen.
Wat voor gevolgen heeft de krimp van het maximaal aantal vluchten van Schiphol specifiek voor het behalen van de doelen rondom geluidsreductie, mede gelet op het feit dat dit beleid valt of staat met het commitment van luchtvaartmaatschappijen?
Een capaciteitsreductie naar 478.000 vliegtuigbewegingen is nodig om het gestelde geluidsdoel in de eerste fase te behalen (–15%). Op luchtvaartindetoekomst.nl4 zijn alle onderliggende rapporten met daarin de definitieve berekeningen te vinden. Daarin wordt ook inzichtelijk gemaakt wat de impact van beperking van het aantal vliegtuigbewegingen is op het geluidsdoel.
Capaciteitsreductie is het sluitstuk. Allereerst is gekeken naar andere maatregelen om het geluidsdoel te bereiken, zoals additionele vlootvernieuwing. Ook deze maatregelen zijn noodzakelijk voor het behalen van het geluidsdoel. Het maatregelenpakket is niet vrijblijvend. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12 maakt het kabinet daarom duidelijke en bindende afspraken met de sectorpartijen over de invulling en naleving van de afspraken. Er zijn inmiddels verschillende gesprekken gevoerd met KLM en Schiphol. Het doel van deze gesprekken is om bindende afspraken vast te leggen in bijvoorbeeld convenanten. Zodra de uitkomst van deze gesprekken vaststaat, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zijn er bij u ook signalen bekend hoe de extra krimp is ontvangen door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen die veelvuldig gebruik maken van Schiphol, zoals Delta Air Lines?
Er is doorlopend contact met verschillende luchtvaartmaatschappijen waaronder Delta Air Lines. Luchtvaartmaatschappijen zijn ook geïnformeerd over het besluit van 6 december jl. dat leidt tot een maximum aantal vliegtuigbewegingen van 478.000, waarbij geen sprake is van een extra krimp ten opzichte van de eerder gecommuniceerde bandbreedte.
Kunt u inzichtelijk maken of en zo ja welke retaliatierisico’s het kabinet met dit pakket verwacht?
Het kabinet heeft de potentiële risico’s breed gewogen. Ook het risico op eventuele tegenmaatregelen is onderdeel geweest van de besluitvorming. Zoals aangegeven in de brief van 6 december kiest het kabinet ervoor, mede na overweging van het internationale perspectief en de voorspelbaarheid naar luchtvaartmaatschappijen en andere landen, om de fasering voor het bereiken van het geluidsdoel van –20% anders vorm te geven.
Neemt u maatregelen om potentiële retaliatie te voorkomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 15.
Wat betekent deze krimp voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Het besluit van 6 december is de uitkomst van een brede belangenafweging. Zoals in de Kamerbrief van 6 december ook is gemeld, wordt met de keuze voor 15% nog altijd een groot deel van het geluidsdoel in de eerste fase ingevuld, maar wordt ook voorkomen dat in korte tijd een scheve balans ontstaat voor wat betreft de gevolgen voor de Nederlandse economie en de luchtvaartsector.
Heeft u zicht op hoe de Europese Commissie in het kader van de Balanced Approach procedure deze krimp van het aantal vliegbewegingen van Schiphol zal beoordelen?
De Europese Commissie is geïnformeerd over het aantal vliegtuigbewegingen dat volgt uit de definitieve berekeningen. De Europese Commissie kan nu overgaan tot de advisering. Na ontvangst van het advies van de Europese Commissie zal het kabinet een definitief besluit nemen over het uiteindelijke maatregelenpakket dat in regelgeving wordt vastgelegd.
Moet u opnieuw aan Brussel notificeren indien u op een lager aantal vliegtuigbewegingen uitkomt dan genotificeerd (475.000 – 485.000)? Zo ja, wat betekent dit voor de tijdsplanning van proces? Zo nee, waarom niet aangezien deze beperking niet eerder genotificeerd is?
Het kabinet heeft bij haar besluit betrokken dat er een ernstig risico is dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte onacceptabel is in het kader van het lopende Europese notificatieproces. Daarom heeft het kabinet de doelstelling in de eerste fase verlaagd naar –15%. De Europese Commissie is op 6 december geïnformeerd dat het maximum aantal vliegtuigbewegingen op 478.000 uitkomt en daarmee binnen de eerder gecommuniceerde bandbreedte valt.
Zijn er mogelijkheden te bedenken waardoor het maximaal aantal vliegbewegingen op Schiphol toch nog hoger uitkomt dan de 466.000 waar we nu op dreigen af te stevenen?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de definitieve berekeningen naar Brussel gestuurd worden?
Nee, dit is helaas niet gelukt. Het versturen van de definitieve berekeningen heeft vanwege gestelde deadlines inmiddels al plaatsgevonden.
De gevolgen voor veiligheid van de aangekondigde grenscontroles |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel personeelstekort is er momenteel bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)? Hoeveel extra fulltime-equivalent (fte) zijn er nodig om effectieve grenscontroles in te voeren? Denkt u dat het realistisch is om zoveel fte aan te trekken voor 9 december?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op dit moment, mede vanwege de huidige groei van de taken, te maken met een tekort aan personeel. Het kost tijd om nieuw personeel te werven, selecteren en op te leiden. Het huidige tekort is een momentopname en sterk onderhevig aan verandering. Daarom kan het benoemen van exacte aantallen een vertekend beeld geven. De uitvoering van de binnengrenscontroles zullen plaatsvinden op basis van de bestaande capaciteit van de KMar. Door het anders clusteren van personeel1 zet de KMar erop in om, binnen de bestaande capaciteit, effectief meer gerichte binnengrenscontroles uit te voeren. Het kabinet heeft voor de nabije toekomst financiële middelen vrijgemaakt ten behoeve van het versterken van het grenstoezicht. Dit betekent dat de KMar de komende jaren de middelen krijgt om de capaciteit te versterken. Deze versterking staat los van de recent aangekondigde binnengrenscontroles. Dit laat onverlet dat versterking van de KMar ten behoeve van grenstoezicht op termijn ook effect kan hebben op de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht aan de binnengrenzen.
Waar zal de KMar minder moeten doen om personeel te kunnen leveren voor deze grenscontroles? Welk effect heeft dat op andere prioriteiten van dit kabinet met betrekking tot veiligheid? Op welke plekken zal bijvoorbeeld minder moeten worden beveiligd?
De KMar zal de binnengrenscontroles binnen de bestaande capaciteit uitvoeren, waardoor de impact naar verwachting beperkt zal zijn wat betreft verdringingseffecten voor andere taken van de KMar. Wel zet de KMar erop in om effectief meer gerichte controles uit te voeren door het anders clusteren van personeel1.
Zullen er in de praktijk meer of andere grenscontroles zijn dan normaliter in de decemberperiode, als grenscontroles worden opgevoerd vanwege de invoer van illegaal vuurwerk vanuit België en Duitsland?
Grenscontroles zullen zich conform de Schengengrenscode en het mandaat van de KMar primair richten op controle van personen die de grens passeren waarbij getoetst wordt of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. De KMar plant controles niet in omwille van vuurwerkcontroles. Tegelijkertijd, als de KMar bij grenscontroles stuit op signalen die duiden op een strafbaar feit waar een andere handhavingsorganisatie mee belast is, bijvoorbeeld als het gaat om verboden invoer van goederen, kan de KMar doorpakken. Dit kan onder meer door de zaak over te dragen aan de desbetreffende organisatie.
Klopt het dat er bij de KMar zorgen bestaan over de aangekondigde grenscontroles vanwege het personele capaciteitsgebrek?
De binnengrenscontroles vinden plaats binnen de bestaande capaciteit.
Klopt het dat het extra geld dat wordt vrijgemaakt voor de KMar waarschijnlijk weinig soelaas zal bieden, aangezien het probleem vooral zit bij het vinden van voldoende mensen en niet zozeer bij een tekort aan financiële middelen?
De aanwending van extra financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld door het kabinet, wordt momenteel uitgewerkt door de Ministeries van Defensie en AenM. Hierbij wordt ingezet op zowel extra personele KMar-capaciteit als inzet van technische en innovatieve middelen hetgeen kan bijdragen aan het bieden van soelaas. Er wordt hierbij rekening gehouden met het realisatie- en absorptievermogen van de KMar en de krapte op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat er nog met geen enkele grensgemeente contact is geweest over de aangekondigde grenscontroles? Zo ja, hoe denkt u dan de uitvoerbaarheid van grenscontroles te waarborgen? En hoe kunt u voldoen aan uw belofte dat er geen onbedoelde gevolgen voor de economie zullen optreden als u de lokale input niet heeft meegenomen?
Nee, ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 december jl. Zoals in de deze brief is aangegeven heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht. Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen die door de leden Post en Sneller zijn gesteld ten aanzien van zorgen over de impact op de economie.2 Er zijn diverse contacten geweest met grensregio’s waaronder provincies en gemeenten, onder meer via een bestuurlijk overleg d.d. 3 december 2025. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is het kabinet scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar onze buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de impact op de economie en grensregio tot een minimum te beperken.
Het bericht dat de Campagne van Platform Zorg voor Leven geweerd is vanwege „te veel negatief commentaar” |
|
Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Eppo Bruins (CU), Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het berichtCampagne Platform Zorg voor Leven geweerd om «te veel negatief commentaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland ruimte zou moeten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat onderwijsinstellingen weigeren om reclame-uitingen van de «Week van het Leven» te vertonen die niet strijdig zijn bevonden met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code?
Scholen en onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs vormgeven. Dat betekent niet alleen dat ze zelf kiezen welke lesmethodes ze gebruiken maar ook dat de besturen van de betreffende onderwijsinstellingen zelf afwegen welke reclame-uitingen zij (laten) vertonen binnen de instelling. Als een school of onderwijsinstelling besluit dat een reclame-uiting niet passend is, dan staat het hen vrij deze niet te (laten) vertonen. In dit geval heeft de exploitant van de billboards besloten om de campagne stop te zetten, op dringend verzoek van de onderwijsinstellingen.
Hoe zorgt u ervoor dat scholieren en studenten op evenwichtige wijze worden geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus, en in hoeverre is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties, mede gelet op het feit dat genoemde, waardige campagneboodschap door onderwijsinstellingen wordt geweerd?
In algemene zin is het belangrijk om leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s aan te reiken. Aandacht voor relationele en seksuele vorming, en in het verlengde daarvan aandacht voor (onbedoelde of ongewenste) zwangerschap, komt terug in de kerndoelen voor het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Op dit moment worden de kerndoelen herzien en aangescherpt. In de opgeleverde conceptkerndoelen wordt relationele en seksuele vorming concreter benoemd dan in de huidige kerndoelen. Ook in de bovenbouw van het vo kan aandacht gegeven worden aan relationele en seksuele vorming, bijvoorbeeld bij het vak biologie. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is relationele en seksuele vorming geen verplicht onderdeel van het curriculum, maar we zien dat instellingen hier in burgerschapslessen wel aandacht aan besteden.
Scholen kiezen zelf met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Het is daarbij belangrijk dat leerkrachten inzichten uit wetenschap en praktijk betrekken en onderwijs geven dat aansluit op de ontwikkeling en belevingswereld van het kind.
De door de overheid gestimuleerde voorlichting aan scholieren en studenten betreft een brede relationele en seksuele vorming. Met daarin, met name op het vo en mbo, ook aandacht voor regie op kinderwens en anticonceptie. De onderwerpen onbedoelde of ongewenste zwangerschap en abortus kunnen hierbij aan de orde komen. Het is hierbij ons doel jongeren te informeren over al hun mogelijkheden, mocht dit hen overkomen.
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap van het Ministerie van VWS bevat activiteiten die ook voor jongeren, scholieren en studenten (buiten het onderwijs om) ter beschikking staan. Jongeren en scholieren kunnen informatie vinden over alle keuzeopties bij een onbedoelde zwangerschap bij het Landelijk Informatiepunt onbedoelde zwangerschap. En zij kunnen desgewenst een beroep doen op keuzehulp, waarbij cliënten over al hun keuzeopties worden geïnformeerd. Als er een keuze is gemaakt, is er ondersteuning beschikbaar voor iedereen die hieraan behoefte heeft, ook voor jongeren, scholieren en studenten. Hierbij valt te denken aan psychosociale hulp na abortus of lokale ondersteuning bij het (aanstaand) jong ouderschap via de jeugdgezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet.
Welk ondersteunend aanbod op het gebied van onbedoelde zwangerschap is er in Nederland gericht op scholieren en studenten in het mbo, hbo en wo?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap behelst diverse maatregelen en activiteiten voor een brede doelgroep. Scholieren en studenten kunnen hiervan desgewenst gebruik maken, en doen dit ook. Wij noemden in de beantwoording op vraag 4 al het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap en de keuzehulp.
Voor sommige doelgroepen is binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap extra aandacht, bijvoorbeeld voor jongeren. Zo worden scholen voor po, vo en mbo-instellingen met de Stimuleringsregeling Seksuele en Relationele vorming geholpen om structureel aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming. Scholen kunnen hierdoor extra geld krijgen om lespakketten te kopen die zijn afgestemd op de leeftijd van het kind of om bijvoorbeeld een gastdocent in te huren. Ook krijgt de school advies vanuit de GGD. Er zijn voor het mbo-onderwijs 12 activiteiten op het gebied van gezonde relaties en seksualiteit beschikbaar van verschillende aanbieders die mbo-instellingen kunnen inkopen.
Ook is er op 16 december jl. een campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, van start gegaan. Jongeren worden met deze campagne op sociale media doorgeleid naar het platform Sense.info. Dit is de plek voor jongeren waar zij betrouwbare informatie kunnen vinden over anticonceptiemethoden, soa-preventie, condooms en seks.
Jongeren, scholieren en studenten kunnen met vragen rondom seksualiteit anoniem en vrijblijvend terecht bij Sense. Via Sense.info kunnen zij via de chat vragen stellen en via de zogenoemde Sense-spreekuren ook gebruik maken van counseling door GGD’en. Indien nodig vindt er een doorverwijzing plaats. Onderwerpen die bijvoorbeeld besproken worden bij Sense zijn anticonceptie, seksuele grensoverschrijding of seksuele identiteit. De laagdrempeligheid en openheid van Sense biedt een veilige omgeving om seksualiteitsvraagstukken te bespreken. Dit valt ook terug te zien in het toenemend aantal jongeren dat hun weg naar Sense weten te vinden.
Tot slot bieden de kenniscentra Fiom en Rutgers via verschillende kanalen betrouwbare informatie over anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en abortus.