De wettelijk verankering van de Code zaakstoedeling |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de Code zaakstoedeling?1
Ja, die herinner ik mij.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de zaakstoedeling per wet te regelen?
Naar aanleiding van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Miracle Europe KFT t. Hongarije (12 januari 2012, nr. 5774/13) heb ik onderzocht of deze uitspraak noodzaakt tot nadere wettelijke verankering van de door de Rechtspraak ontwikkelde Code zaakstoedeling, zoals vermeld in mijn antwoord op 20 januari 2020 op uw eerdere vragen hierover.2 De EHRM-jurisprudentie vereist een systeem voor zaakstoedeling op basis van objectieve, transparante en controleerbare criteria. Uit de EHRM-jurisprudentie vloeit echter niet de eis voort dat deze uitgangspunten of criteria bij wet in formele zin moeten zijn gecodificeerd. De uitwerking van het systeem voor de toedeling van zaken kan in lagere regelgeving plaatsvinden, met een grondslag bevoegdheid in formele wetgeving, zoals het huidige artikel art. 20 lid 1c wet RO. De lagere regelgeving is in dit geval de op 14 februari 2020 gepubliceerde Code zaakstoedeling die de gerechten vervolgens uitwerken in hun bestuursreglementen. Met de publicatie van de Code zaakstoedeling wordt tevens gestand gedaan aan de motie van het lid Van Nispen (Tweede Kamer 2018–2019, 33 861, nr.3 bij het plenaire debat op 1 februari 2018 in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen. In deze motie wordt de regering verzocht om in samenspraak met de Raad voor de rechtspraak te zorgen voor meer transparantie bij de toedeling van zaken aan individuele rechters.
Kunt u toelichten waarom de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens (EHRM) aangaande Miracle Europe KFT tegen Hongarije, van 12 januari 2012, nr. 5774/13 toch niet heeft geleid tot een wettelijke verankering van de zaakstoedeling?
Zie antwoord vraag 2.
Eisen het EU-recht en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet dat alle zaken aselect worden toebedeeld?
Nee, dat is niet het geval. Uit het in vraag drie genoemde EHRM-arrest Miracle Europe KFT t. Hongarije vloeit voort dat, wanneer zaken niet aselect worden toebedeeld, de criteria op basis waarvan zaken dan worden toebedeeld, objectief, transparant en controleerbaar moeten zijn. Uitgangspunt van internationale standaarden, zoals het rapport van de European Commission for Democracy through Law (Venetië Commissie)4 en de standaard voor de zaakstoedeling van het Europese Netwerk van Raden voor de rechtspraak5 is dat zaken binnen gerechten in beginsel neutraal en willekeurig worden toebedeeld aan rechters. Daarbij kan de deskundigheid en ervaring van rechters een rol spelen. Ook is er ruimte om rekening te houden met de werkbelasting.
Deelt u de mening dat punt 4 van de Code zaakstoedeling (en de toelichting daarop) ruimte laat aan het gerechtsbestuur om in een onbepaald aantal zaken op grond van vage en subjectieve criteria een zaak aan een rechter toe te delen en dat dit derhalve niet leidt tot een voorafbepaalde, transparante en objectieve zaakstoedeling aan rechters?2
In punt 4 van de Code zaakstoedeling staat: «De zaken worden in beginsel aselect aan de rechters toegedeeld. In de zaakstoedelingsregeling wordt bepaald welke categorieën van zaken niet aselect worden toegedeeld, omdat de toedeling ervan maatwerk vergt.» Vervolgens wordt in de toelichting op punt 4 van de Code beargumenteerd waarom en in welke gevallen het nodig kan zijn dat de teamvoorzitter een zaak op maat toedeelt. Voorbeelden die daarvan worden gegeven zijn (potentieel) geruchtmakende zaken, clusters van zaken en vervolgzaken. Daarmee geeft de Rechtspraak invulling aan de eisen die voortvloeien uit de jurisprudentie van het EHRM en de in het antwoord op vraag 4 genoemde internationale standaarden, die ruimte laten om in bepaalde gevallen af te wijken van een willekeurige toedeling van zaken.
Bent u bereid om de zaakstoedeling alsnog wettelijk te verankeren met een aselecte toedeling? Zo nee, waarom niet?
Een nadere wettelijke verankering acht ik niet noodzakelijk, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien het antwoord op vraag 6 nee is, bent u dan wel bereid om minimaal het uitgangspunt van aselecte toedeling van alle zaken in de wet vast te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een transparante, objectieve wijze van zaakstoedeling extra van belang is nu rechters geen invloed hebben op de keuze van de gerechtsbesturen en er door de Raad van State recentelijk een gebrek aan voldoende vertrouwen is geconstateerd tussen de besturen en de werkvloer?3
De aanwezigheid van een systeem van zaakstoedeling dat voldoet aan de internationale eisen is onder alle omstandigheden van groot belang in een democratische rechtsstaat.
Het bericht dat een forensische zorginstelling moet stoppen met Tbs-behandelingen, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een Tbs-kliniek gesloten moet worden, omdat zij de financiën niet meer rond krijgt voor de behandeling van ernstig zieke mensen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het beschermen van de samenleving tegen ernstig zieke mensen en het geven van zo goed mogelijke zorg aan deze mensen belangrijker zou moeten zijn dan de vraag of een instelling winst kan maken op de behandeling van die mensen?
Ja, bescherming van de samenleving en het bieden van goede zorg staan voor mij voorop.
Herkent u het beeld dat forensische zorginstellingen op dit moment verlies draaien op de behandeling van TBS-patiënten en dat voor deze zware categorie patiënten het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures dus niet functioneert?
Ik herken dit beeld niet. Ik heb namelijk geen signalen dat de behandeling van deze patiënten in veel gevallen verlieslatend zou zijn. Daarmee deel ik dus ook uw conclusie niet dat per definitie het systeem van marktwerking en aanbestedingsprocedures niet functioneert en er straks een situatie ontstaat waarin ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden.
Erkent u dat het aan de huidige marktwerking in de forensische zorgsector te wijten is dat het gevaar dreigt dat ernstig zieke mensen straks niet meer behandeld worden, omdat die behandeling verlieslatend is? Zo nee, waar ligt dit volgens u dan aan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken naar differentiatie in prijsafspraken voor klinieken naar gelang de werkelijke kosten die zij moeten maken en niet naar de gemiddelde kosten, omdat daarbij bijvoorbeeld niet voldoende rekening word gehouden met de kosten voor huisvesting? Erkent u dat prijsafspraken voor bijvoorbeeld een kliniek in Groningen wel dekkend kunnen zijn, maar voor een kliniek in de Randstad niet, omdat de huisvesting daar veel groter is? Zo nee, waarom niet?
Bij het maken van prijsafspraken met forensische zorgaanbieders zijn de tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor mij leidend. De tarieven van de NZa zijn gemiddeld kostendekkend en bevatten onder andere een huisvestingscomponent. De tarieven van de NZa bieden daarnaast ruimte voor verschillende prijsafspraken tussen inkopers en aanbieders. Die ruimte wordt begrensd door het maximumtarief met de mogelijkheid om bekostiging tot tien procent boven dit maximumtarief af te spreken (het max-maxtarief). DJI hanteert op dit moment reeds voor alle aanbieders het maximumtarief van de NZa, waarbij voor een aantal vormen van klinische zorg gebruik gemaakt wordt van de ruimte die het max-maxtarief biedt.
Hoe verklaart u dat een deel van de werknemers in de forensische zorg alleen als zzp’er wil werken? Bent u bereid te kijken naar manieren om zzp terug te dringen in de forensische zorg?
Het werken als zzp-er in de zorg, niet enkel de forensische zorg, is een ontwikkeling die al geruime tijd gaande is. Er zijn ook andere dan financiële redenen om als zzp-er te willen werken. Voorbeelden zijn de invloed op het werkrooster en afspraken over administratieve ondersteuning. Als een werkgever medewerkers in dienstverband aan wil trekken, is het dus belangrijk dat hij aandacht heeft voor deze onderliggende factoren.
Van belang voor de forensische zorg is dat we het werken in deze sector aantrekkelijk maken en houden. De arbeidsmarkt is daarom ook één van de drie thema’s waar de Taskforce Forensische Zorg zich sinds zijn oprichting in 2018 mee bezig houdt. Zoals ik heb aangegeven in de laatste voortgangsbrief forensische zorg heeft de Taskforce ook op dit thema goede stappen gezet.2 Zo is in augustus van dit jaar een aansprekende arbeidsmarktcampagne «Forensische Zorg kijkt verder» gelanceerd, is er een samenwerkingsverband van HR-managers van zorgaanbieders ingericht waar kennis gedeeld kan worden over goed HR-beleid en worden extra stageplekken binnen forensische instellingen beschikbaar gesteld. Om deze aanpak de komende jaren vast te blijven houden zijn de prioriteiten van de Taskforce inmiddels opgenomen in de bestuurlijke agenda die met de sector is opgesteld.3
Het verrekenen van proceskosten met schulden van schuldenaars ten koste van rechtsbijstandsverleners |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, die in hoger beroep bepaalde dat de Algemene nabestaandenwet een wettelijk grondslag kent om de proceskosten te verrekenen met de openstaande vordering?1
Ja
Bent u bekend met het blog «Verliezen, het nieuwe verdienmodel van de gemeente Stein»?2
Ja
Wat is daarop uw reactie?
De valkuil dat een hogere proceskostenvergoeding voor overheden als een perverse prikkel zou kunnen dienen, zoals de blogschrijver beschrijft, herken ik niet. De blogschrijver neemt in zijn afweging niet mee dat de verhoging van de proceskostenvergoeding in het bestuursrecht juist onderdeel is van de ontwikkeling naar een burgergerichte overheid met als uitgangspunt het meer informeel en duurzaam oplossen van het geschil. Deze inzet is zowel in het belang van de burger als het bestuursorgaan.
Enerzijds wordt de proceskostenvergoeding verhoogd omdat het tarief momenteel aanzienlijk lager is dan de vergoeding door de Raad voor Rechtsbijstand voor een toegevoegde advocaat en de eigen bijdrage van de burger. Anderzijds mag worden verondersteld dat er een verband bestaat tussen het handelen van bestuursorganen en de kosten die een bestuursorgaan voor een juridische procedure ten gevolge van dat handelen moet maken. Een goede afweging daarover door het bestuursorgaan leidt daarom, in combinatie met een aantal andere factoren, uiteindelijk tot betere besluitvorming, zo is de verwachting. Een investering aan de voorkant van het besluitvormingsproces zorgt voor minder juridische procedures. Als de kosten van een beroepsprocedure uiteindelijk hoger zijn dan de investering in betere besluitvorming geeft dat aan het bestuursorgaan een prikkel om deze investering te doen. Een hogere proceskostenveroordeling kan dus een drijfveer zijn voor bestuursorganen om betere primaire besluiten te nemen. Bij het voorgaande is dus van belang dat de verhoging van de proceskostenvergoeding niet een op zichzelf staande maatregel is, maar moet worden beschouwd in een breder verband van maatregelen ter stimulering van betere dienstverlening door de overheid.
In de beantwoording van de vragen 6, 8 en 9 zal ik nader ingaan op de vergoeding van advocaten.
Klopt het dat ook de Invorderingswet, artikel 24, lid 4 een grondslag biedt om de proceskostenvergoeding aan de winnende partij te verrekenen met een openstaande schuld van die winnende partij aan de Belastingdienst?
Nee, dat klopt niet. Deze bevoegdheid is wel terug te vinden in artikel 24 lid 1 onder b van de Invorderingswet 1990.
Zijn er naar uw weten nog meer wettelijke mogelijkheden, buiten de voorbeelden in de bovenstaande bronnen, waarbij de proceskostenvergoedingen aan de winnende partij verrekend kunnen worden met een openstaande schuld van die winnende partij aan de verliezende partij?
Ja, er bestaat een breed scala aan andere voorbeelden.3
Deelt u de mening dat deze verrekening vooral een probleem kan vormen voor de rechtsbijstandsverleners, die dan naar hun vergoeding kunnen fluiten omdat de winnende partij niet over de proceskosten kan beschikken en daardoor geen geld heeft om de rechtsbijstandsverlener te betalen?
Nee, voorzover u hier doelt op rechtsbijstandverleners die op basis van een toevoeging hun cliënt hebben bijgestaan. Artikel 32 lid 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) bepaalt weliswaar dat de Raad voor Rechtsbijstand een vaststelvergoeding moet verrekenen met het deel van de door de rechter toegewezen proceskostenvergoeding die ziet op de vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand minus de eigen bijdrage. De Raad voor Rechtsbijstand hanteert echter sinds 2013 – hetzelfde jaar dat de Verzamelwet SZW die verrekeningsgrondslagen in diverse sociale zekerheidswetten heeft neergelegd – het samen met de Nederlandse Orde van Advocaten afgestemde beleid bij artikel 32 lid 5 van het Bvr om in deze gevallen een hardheidsclausule toe te passen. Die verrekening wordt in deze gevallen achterwege gelaten. De rechtsbijstandverlener krijgt dan de volledig vast te stellen vergoeding toegekend.
Verder merk ik op dat indien er geen sprake is van een toevoeging, de burger zelf de kosten voor rechtsbijstand draagt. Dit betekent dat indien eventuele toegewezen proceskosten verrekend worden met openstaande vorderingen door het bestuursorgaan, de rechtzoekende de proceskosten zelf zou moeten vergoeden aan zijn rechtsbijstandverlener op grond van een overeenkomst tot opdracht. Daar staat tegenover dat als verrekening door het bestuursorgaan niet zou plaatsvinden, de burger in de toekomst hetzelfde bedrag of nog meer aan de overheid moet betalen vanwege de nog openstaande vordering. In beginsel is de verrekening door het bestuursorgaan dus een methode gericht op vermindering van de schulden van de burger.
Vreest u ook dat het bovenstaande de rechtsbijstand aan personen met schulden minder aantrekkelijk maakt, waardoor de toegang tot het recht onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat rechtsbijstandsverleners in de bovenstaande gevallen terug kunnen vallen op de hardheidsclausule in artikel 5, vijfde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr)?
Ik ga er hierbij vanuit dat artikel 32 lid 5 Bvr bedoeld wordt. Artikel 32 lid 3 van het Bvr bepaalt allereerst dat, indien een rechtzoekende bijgestaan is op grond van een toevoeging en de wederpartij in de proceskosten is veroordeeld, de rechtsbijstandverlener dit moet opgeven bij zijn declaratie. Het bedrag van de kostenveroordeling wordt door de Raad voor Rechtsbijstand in mindering gebracht op de vastgestelde vergoeding.
Lid 5 van deze bepaling regelt dat indien aan de kostenveroordeling, bedoeld in het derde lid, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan en er redelijkerwijs ook geen zicht is op voldoening, het bestuur het derde lid buiten toepassing laat en niet tot verrekening overgaat.
De Raad voor Rechtsbijstand heeft deze regel ingevuld met beleidsregels. Uit de werkinstructie «Art. 32 Bvr Proceskostenvergoeding / Voorschot» op https://.kenniswijzer.rvr.org volgt dat de Raad lid 5 onder meer toepast indien door de wederpartij verschuldigde proceskosten door diezelfde wederpartij worden verrekend met een vordering op de rechtzoekende. Hiermee wordt voorkomen dat een rechtsbijstandverlener een lagere vergoeding krijgt toegekend, terwijl het bestuursorgaan zijn proceskostenveroordeling gebruikt om openstaande vorderingen te verrekenen.
Klopt het dat rechtsbijstandsverleners bij een beroep op die hardheidsclausule Bvr artikel 5, lid 5, recht hebben op een vergoeding die in de praktijk lager kan zijn dan wanneer de rechtsbijstandsverlener de proceskostenvergoeding had gekregen? Waarom is dit zo?
Nee, dat is niet juist, tenzij de proceskostenvergoeding hoger is dan de vastgestelde vergoeding. Indien de rechtsbijstandverlener een beroep doet op de hardheidsclausule als genoemd in het antwoord onder vraag 8, wordt de overeenkomstig het Bvr vast te stellen vergoeding niet verminderd met het deel uit de proceskostenvergoeding dat ziet op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Evenmin is er sprake van een lagere vergoeding in de omgekeerde situatie. Als er wel een proceskostenvergoeding wordt uitbetaald, wordt deze voor het deel dat ziet op vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand – exclusief de eigen bijdrage – in mindering gebracht op de vast te stellen vergoeding. De rechtsbijstandverlener ontvangt dan weliswaar een lager bedrag via de Raad voor Rechtsbijstand. Het overige deel van de vergoeding wordt echter uitbetaald door de in het ongelijk gestelde partij.
Klopt het dat de vergoeding van die hardheidsclausule Bvr artikel 5, lid 5, wordt gefinancierd met geld dat eigenlijk bestemd is voor rechtshulp aan on- en minvermogenden?
De onder vraag 8 genoemde praktische invulling van artikel 32 lid 5 Bvr is opgenomen om rechtsbijstandverleners tegemoet te komen die in de praktijk geconfronteerd worden met de diverse bepalingen die een bestuursorgaan de bevoegdheid geven om proceskosten te verrekenen met een openstaande vordering. Deze bevoegdheden zijn indertijd opgenomen in de sociale zekerheidswetgeving om door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en Sociale Verzekeringsbank (SVB) aangedragen knelpunten in de uitvoering op te lossen. De vergoeding van een rechtsbijstandverlener wordt in principe betaald via het rechtsbijstandsbudget, tenzij er uit andere bron een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand volgt, om te voorkomen dat er een dubbele vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wordt uitgekeerd.
Om hoeveel geld gaat dit? Waarom gaat dit ten koste van het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand?
Aangezien er bij toepassing van de hardheidsclausule geen verrekening plaatsvindt met de vaststelvergoeding en dit dus geen effect heeft op de toe te kennen vergoeding, wordt van deze toepassing ook geen registratie bijgehouden, heeft de Raad voor Rechtsbijstand laten weten. Het is dus niet te achterhalen om hoeveel geld dat zou gaan.
Door, in voorkomende gevallen, het belang van de advocaat om zijn werkzaamheden vergoed te krijgen centraal te stellen heeft de Raad voor Rechtsbijstand in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten besloten het beleid op deze wijze in te vullen.
Vindt u ook dat het onwenselijk is dat geld voor on- en minvermogenden voor deze doeleinden wordt gebruikt, vooral omdat eigenlijk de bestuursorganen die kosten hadden moeten dragen?
Bent u bereid deze verrekening van de proceskosten met openstaande schulden uit de diverse wetten te schrappen om te voorkomen dat dit rechtsbijstandsverleners ontmoedigt om rechtsbijstand te verlenen en te voorkomen dat het budget voor on- en minvermogenden hierdoor wordt aangetast? Zo nee, waarom niet?
De financiële problemen bij de Geschillencommissie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de financiële problemen bij de Geschillencommissie? Waarom is er nog steeds niet gereageerd op het ingediende subsidieverzoek per brief van 7 juli 2020?1
Eind maart 2020 heb ik de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC), onderdeel van de Geschillencommissie, gevraagd welke gevolgen zij ondervinden van de Covid 19-crisis. De SGC heeft mij daarna op de hoogte gehouden van verdere ontwikkelingen. Bij brief van 7 juli 2020 heeft de SGC mij verzocht om een subsidie van € 268.000 teneinde de financiële gevolgen van de Covid-19 crisis binnen de organisatie op te kunnen vangen. Het gaat hier om een verzoek om subsidie in aanvulling op de jaarlijkse subsidie aan de SGC. Begin september heeft de SGC op mijn verzoek aanvullende informatie verstrekt. Medio oktober heeft een van mijn medewerkers de SGC telefonisch laten weten dat ik voornemens ben het verzoek af te wijzen. Bij brief van 9 november 2020 heb ik dit voorgenomen besluit schriftelijk kenbaar gemaakt. Op 18 november jl. heeft de SGC schriftelijk gereageerd op dit voorgenomen besluit. De SGC heeft aangegeven dat zij nog een mondelinge toelichting wil geven. Daartoe is de SGC op 20 november jl. in de gelegenheid gesteld. Op korte termijn zal een besluit op het subsidieverzoek van de SGC worden genomen. Daarbij zal de door SGC gegeven toelichting worden betrokken.
Erkent u de maatschappelijke rol en betekenis van de Geschillencommissie voor het goedkoop, snel en buitengerechtelijk oplossen van klachten en geschillen van bijvoorbeeld consumenten?
Ja zeker, zie ook het antwoord op vragen 4 en 5.
Ziet u ook dat de gevolgen van de coronacrisis ook voor deze organisatie groot zijn, bijvoorbeeld alleen al vanwege de enorme toename van zaken in bijvoorbeeld de reissector, wat tot grote onzekerheid leidt?
Ik ben mij ervan bewust dat ook de SGC de gevolgen van de Covid-19 crisis ondervindt en dat dit voor de organisatie de nodige impact heeft.
Wat zouden de gevolgen zijn als de Geschillencommissie haar deuren zou sluiten, zowel voor de rechtszoekenden die dit laagdrempelige alternatief dan kwijt zijn, maar ook voor de toename van zaken bij de Rechtspraak? Welke meerkosten zou dat tot gevolg hebben?
Bij de SGC zijn 50 sectorale geschillencommissies vanuit het bedrijfsleven, 16 geschillencommissies voor de zorg en de geschillencommissie Kinderopvang ondergebracht. Bij zorg en kinderopvang gaat het om commissies met een wettelijke grondslag. Daarnaast is de geschillencommissie Algemeen, die een wettelijke grondslag heeft en voortvloeit uit de Europese richtlijn inzake ADR voor consumenten, ondergebracht bij de SGC. In 2019 behandelde de SGC 5599 geschillen van consumenten. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie voor het jaar 2018 heb ik al aangegeven dat het voortbestaan van de SGC niet in gevaar mag komen. Dat standpunt is niet gewijzigd. De SGC, als één van de vier buitengerechtelijke geschilbeslechtingsinstanties in Nederland, vergroot de toegang tot het recht door conflicten in een vroeg stadium, snel en laagdrempelig op te lossen. Dat wil ik graag behouden.
Erkent u ook dat het behoud van diverse geschillencommissies voor een aantal sectoren ook verplicht is en voortvloeit uit wetten en internationale afspraken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de brief waaruit blijkt dat het voortbestaan van de Geschillencommissie in het geding is, nadat de overheidssubsidie de laatste jaren al gehalveerd is, waardoor nieuwe tegenvallers nu niet meer op te vangen zijn?
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 merk ik daarover aanvullend graag op dat ik in het recente verleden, bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van JenV voor het jaar 2018 heb aangegeven dat het voortbestaan van de SGC niet in gevaar mag komen. Dat standpunt onderschrijf ik nog steeds nadrukkelijk. Deze situatie doet zich nu niet voor. Om de vinger aan de pols te houden blijf ik -ook buiten het kader van het subsidieverzoek- met de SGC in contact over de gevolgen van de Covid 19-crisis zoals ik dat de afgelopen tijd ook heb gedaan.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de Geschillencommissie haar deuren niet hoeft te sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Schadevergoedingen door banken bij spoofing |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar, meer specifiek het onderwerp spoofing en de schade die dit soort criminaliteit voor slachtoffers veroorzaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken bij spoofing slachtoffers moeten compenseren, net zoals bij phishing reeds wettelijk verplicht is? Zo nee, waarom niet?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat banken voor bepaalde soorten fraude wettelijk verplicht zijn om schade te vergoeden.2 Daarbij gaat het om zogenoemde bancaire fraude: fraude waarbij er sprake is van misbruik van betaalmogelijkheden die de bank aan klanten ter beschikking stelt. Hierbij geldt dat een bank schade niet hoeft te vergoeden als er sprake is van grove nalatigheid door de klant. Om meer duiding te geven aan het begrip «grove nalatigheid», hebben de banken en de Consumentenbond in 2014 een vijftal uniforme veiligheidsregels opgesteld3. Wanneer aan deze vijf veiligheidsregels is voldaan, kan de klant erop rekenen dat zij de schade vergoed krijgt.
Het wordt voor consumenten steeds lastiger om spoofing en hulpvraagfraude via bijvoorbeeld WhatsApp te detecteren. In sommige gevallen is sprake van zeer grote schade. Banken hanteren een verschillend coulancebeleid, wat leidt tot onbegrip en onduidelijkheid over wanneer er wel en niet vergoed wordt. Daarom ben ik, zoals ik ook heb toegezegd in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid6 met de banken in gesprek over de compensatie van slachtoffers bij niet-bancaire fraude. Daarnaast verken ik parallel hieraan of aanpassing van wetgeving op dit gebied wenselijk en mogelijk is. Ik informeer uw Kamer in het eerste kwartaal van 2021 over de voortgang op beide punten.
Deelt u de mening dat het enige argument voor banken om wel of niet over te gaan tot compensatie zou moeten zijn of er sprake is van grove nalatigheid bij het slachtoffer? Deelt u de mening dat door de aard van spoofing (zeer geraffineerd en bouwend op het vertrouwen dat mensen in banken hebben) het niet eerlijk is van banken om te stellen dat een slachtoffer per definitie grof nalatig is geweest door zelf geld over te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de voorlichting van banken op orde is op het gebied van spoofing? Vindt u dat banken er voldoende aan doen om spoofing te voorkomen? Zo ja, waarom?
Het voorkomen van slachtoffers door goede voorlichting over spoofing en andere vormen van online fraude is van groot belang. Er wordt op dit vlak, onder meer door de banken, al veel ondernomen. Vrijwel alle banken besteden aandacht aan verschillende vormen van fraude via hun websites, social media en nieuwsbrieven. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Banken en de Betaalvereniging Nederland een website, www.veiligbankieren.nl, waar zij voorlichting geven over verschillende vormen van fraude en zijn er campagnes geweest om klanten te waarschuwen voor online fraude. Daarnaast is er sinds een aantal jaar de campagne «hang op, klik weg, en bel uw bank» die regelmatig plaatsvindt om het algemene publiek te informeren via radio, televisie en andere media. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft afgelopen september in samenwerking met veel private en publieke partijen, waaronder de banken, de campagne «Senioren en veiligheid» uitgevoerd. In deze campagne is onder andere aandacht besteed aan phishing en hulpvraagfraude. Er wordt momenteel gewerkt aan een vervolg van deze campagne, waarbij aandacht wordt besteed aan spoofing. Tenslotte is er ook op de website van de Fraudehelpdesk veel informatie te vinden.
Tegelijkertijd zie ik ook dat er de laatste maanden steeds meer mensen slachtoffer zijn geworden van deze vorm (en andere vormen) van fraude. Dit komt doordat de door criminelen gebruikte methoden steeds geraffineerder worden. Zowel het inbouwen van een vertraging bij het ophogen van het maximale betalingsbedrag als het laten zien van een spoofing-waarschuwing kan helpen bij het voorkomen van spoofing. Er is ook al een aantal banken dat deze maatregelen implementeert. Echter, alleen deze maatregelen zullen het probleem niet oplossen. Het is belangrijk om een integrale aanpak te hanteren. Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid onderzoek ik hoe we de samenwerking met banken op het gebied van fraudebestrijding, waaronder voorlichting en dit soort barrière-verhogende maatregelen, verder kunnen vormgeven en hoe we die fraudebestrijding nog meer kunnen versterken. Ook is de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de telecomsector over de aanpak van phishing en spoofing. Naar verwachting stuurt zij voor eind december een brief hierover aan uw Kamer.
Hoe verklaart u dat het nu voor de politie zo lastig is om de criminelen die dit soort fraude plegen op te sporen en dus het geld van de slachtoffers te achterhalen? Is dit technologisch onmogelijk of heeft het te maken met een gebrek aan opsporingscapaciteit? Wat gaat u er aan doen om nog meer geld dat via spoofing is verdwenen op te sporen en af te pakken?
Criminaliteit digitaliseert in toenemende mate. Gedigitaliseerde criminaliteit is zeer dynamisch en kent vaak een internationale dimensie. Het is snel schaalbaar en er kunnen dus veel slachtoffers worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld het geval is bij fraude door middel van spoofing. Daarnaast heeft de crimineel verschillende mogelijkheden om zijn of haar identiteit af te schermen, wat de opsporing bemoeilijkt. Voor de effectieve bestrijding van deze vorm van criminaliteit is inzicht in het fenomeen en overzicht ten aanzien van de omvang en impact noodzakelijk. Daarnaast vereisen deze gedigitaliseerde vormen van criminaliteit een combinatie van onder andere digitale expertise en financiële expertise.
De politie is actief bezig om met onder meer het Openbaar Ministerie, banken en de telecomsector om meer effectieve interventiestrategieën te ontwikkelen om deze vormen van criminaliteit tegen te gaan, te verstoren en aan te pakken.
Preventie blijft zeer belangrijk. Politie en het OM delen daarom signalen van modus operandi van fraude met partijen die in staat zijn preventieve maatregelen te nemen, zoals banken, telecommunicatiebedrijven en departementen en informeren ook zelf de samenleving over de gevaren van bepaalde fraudevormen.
Welke concrete juridische en/of praktische belemmeringen zijn er nu om frauduleuze geldstromen te volgen en, in het verlengde daarvan, crimineel verkregen vermogen op te sporen en af te pakken? Hoe denkt u die belemmeringen weg te nemen?
Zoals hiervoor vermeld is gedigitaliseerde criminaliteit dynamisch en vaak internationaal. Het vermogen dat door criminelen wordt buit gemaakt, wordt veelal via zogenaamde «geldezels» weggesluisd. Door de snelheid van het betalingsverkeer kunnen bedragen die van de slachtofferrekening worden overgemaakt naar een «geldezel» of naar een buitenlandse rekening worden doorgesluisd en/of nagenoeg direct contant worden opgenomen. Het volgen van de geldstroom wordt hierdoor bemoeilijkt. Het is daarom niet alleen belangrijk om in te zetten op de geldstromen, maar ook op het eerder interveniëren in het proces. Banken kunnen hierbij een belangrijke rol spelen aangezien zij bijvoorbeeld via fraudedetectiesystemen zicht hebben op die geldstromen.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid op 17 november jl. aan uw Kamer heeft gemeld7, hebben politie en banken een aantal projecten ingericht om hun samenwerking te versterken. Eén van die projecten richt zich op een betere detectie van «geldezels» en het bewustmaken van doelgroepen om te voorkomen dat iemand «geldezel» wordt. Daarnaast wordt gekeken naar de versterking van de gegevensdeling tussen politie en banken. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven met banken en politie te gaan onderzoeken wat er op het terrein van de gezamenlijke gegevensverwerking voor de aanpak van internetoplichting noodzakelijk is om effectief te kunnen opereren en wat onder de bestaande wetgeving de knelpunten zijn die een effectieve aanpak in de weg staan8.
Zou een deel van het probleem van spoofing voorkomen kunnen worden als het ophogen van het maximale betalingsbedrag niet meteen geregeld kan worden, maar dat er voor de veiligheid een aantal uren zit tussen de aanvraag en de daadwerkelijke ophoging? Zou het ook helpen wanneer de bank ook bij elke handeling om het betalingsbedrag te verhogen een spoofing-waarschuwing laat zien? Zo ja, bent u bereid banken tot deze maatregelen te verplichten dan wel aan te sporen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, nu u heeft toegezegd de juridische mogelijkheden te onderzoeken om banken te dwingen de schade van slachtoffers van spoofing te compenseren, op zo kort mogelijke termijn de verschillende juridische mogelijkheden om dit doel te bereiken in kaart te brengen? Wanneer kan de Kamer hier over geïnformeerd worden?
Zoals ik eerder in het mondelinge vragenuur heb gezegd, heeft het mijn voorkeur om afspraken te maken met de banken over de compensatie van slachtoffers bij niet-bancaire fraude. Een van de redenen hiervoor is dat het wijzigen van de wet gepaard gaat met een lange doorlooptijd. Bovendien kan er op die manier makkelijker ingespeeld worden op de actualiteit. Desalniettemin heb ik bij het vragenuur toegezegd om, parallel aan het maken van afspraken met de banken, een juridische verkenning te doen. Ik informeer uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2021.
Het sluiten van zwembaden en het stoppen van zwemlessen voor kinderen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep vanuit de zwembranche, de petitie en de brandbrieven die inmiddels zijn gestuurd over het sluiten van zwembaden en het stoppen van zwemlessen voor kinderen?
Ja.
Klopt het dat kort na de persconferentie van 3 november 2020 aanvankelijk het bericht luidde dat zwembaden alleen nog de deuren geopend mochten houden voor zwemlessen aan kinderen tot en met 12 jaar, maar dat bijna een dag later het bericht kwam dat de zwembaden toch volledig moesten sluiten? Wat is er misgegaan met deze communicatie? Wat is hier precies gebeurd?
Ik wil vooropstellen dat het besluit van het kabinet was dat er een tijdelijk verbod was op de openstelling van voor publiek toegankelijke gebouwen zoals zwembaden. Dit is ook, inclusief uitzonderingen, in de brief aan uw kamer van 4 november (Kamerstuk 25 295, nr. 688) bericht.
Direct na de persconferentie van 3 november is op rijksoverheid.nl dan ook een tekst geplaatst waarin stond dat zwembaden dicht zijn. Op enkele onderliggende pagina’s stond dat zwemlessen wel mochten plaatsvinden. In de ochtend daarna is geconstateerd dat dit in tegenspraak was en aangepast. Daarbij is helaas één pagina over het hoofd gezien. In het begin van de avond van 4 november is dit geconstateerd en vervolgens is de pagina meteen aangepast.
Zijn de gevolgen voor het zwemonderwijs en kinderen van dit gewijzigde besluit in kaart gebracht voor hiertoe is besloten?
Het kabinet heeft voor de getroffen tijdelijke maatregelen aansluiting gezocht bij de genomen maatregelen in maart, die gebaseerd waren op een advies van het OMT, voor zover deze effectief waren. De hoofdzaak van wat het kabinet wilde bereiken met de tijdelijke maatregelen is minder reisbewegingen, minder contactmomenten en minder bewegingen in het algemeen. De tijdelijke sluiting van zwembaden moet dan ook in samenhang met alle maatregelen worden bezien en niet in afzondering worden beoordeeld. De specifieke gevolgen van de sluiting van zwembaden zijn niet in kaart gebracht. Hierbij is het belangrijk om in ogenschouw te nemen dat deze maatregelen voor de beperkte periode van twee weken golden.
Onderschrijft u dat zwemmen, net als andere vormen van sport en bewegen, een bijdrage levert aan de fysieke en mentale gezondheid van mensen, en dat zwemmen aanvullend een onmisbare bijdrage levert aan de zwemveiligheid van kinderen en voor kwetsbare doelgroepen een laagdrempelige of zelfs enige mogelijkheid van bewegen is?
Jazeker. We weten dat zwemmen de vierde sport is in termen van wekelijkse deelname. Voor groepen die niet vanzelfsprekend bewegen (zoals bijvoorbeeld ouderen en mensen met een beperking) is zwemmen zelfs de tweede sport.
Waarom wordt zwemmen dan anders beoordeeld dan andere sporten en bewegen en zijn de zwembaden gesloten en de zwemlessen voor kinderen gestopt?
Zwemmen als zodanig wordt niet anders beoordeeld dan andere sporten. In het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wat de reden is dat de zwembaden tijdelijk gesloten waren.
Wat zijn hier nu precies de redenen voor en welke onderzoeken liggen daaraan ten grondslag? Zijn er aanwijzingen dat de omstandigheden in zwembaden bijgedragen hebben aan de verspreiding van het virus? Waaruit blijkt dit? Hoe beoordeelt u de onderzoeken en de meest recente wetenschappelijke inzichten die juist het tegenovergestelde lijken te onderbouwen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Is de zwembranche er naar uw mening de afgelopen periode in geslaagd om een veilige omgeving te bieden in zwembaden? Zo nee, op welke punten was men in gebreke?
De protocollen van de zwembranche sluiten aan bij de sportbrede protocollen van NOC*NSF en zijn van goede kwaliteit waardoor in zwembaden een veilige omgeving geboden is.
Wat zijn de gevolgen voor de zwemveiligheid onder kinderen als erkend wordt dat leren zwemmen een basisbehoefte en noodzaak is in een waterrijk land als Nederland? Is het dan niet vreemd dat zwemlessen niet door mogen gaan terwijl andere sporten voor kinderen wel door kunnen gaan?
(Kunnen) zwemmen is in Nederland een basisbehoefte en noodzaak. Ik hoop dan ook dat door de openstelling van de zwembaden het zwemlestraject zo snel mogelijk weer opgepakt kan worden.
Wat is uw reactie op het pleidooi, zoals geuit in de brieven, om de Nederlandse zwembaden zo spoedig mogelijk te heropenen en in ieder geval de zwemlessen voor kinderen doorgang te laten vinden?
Ook het kabinet wil vanzelfsprekend dat alle getroffen maatregelen zo spoedig als mogelijk is, beëindigd kunnen worden. Ik ben dan ook blij te kunnen melden dat het kabinet heeft besloten dat na deze periode van twee weken de zwembaden met ingang van 19 november weer open kunnen voor groepen van maximaal 30 personen per ruimte. Dit is gecommuniceerd in de persconferentie en Kamerbrief (Kamerstuk 25 295, nr. 659) van 17 november.
Bent u bereid deze vragen met de grootst mogelijke spoed te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Sekte-alarm niet gehoord’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Justitie jarenlang verzuimd heeft in te grijpen bij de Orde der Transformanten, terwijl daarover wel ernstige signalen zijn binnengekomen bij meldpunt Sektesignaal?1
Momenteel laat ik een onafhankelijk onderzoek uitvoeren conform de motie van Van den Berge c.s. van 5 oktober 2020. Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie. Onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en ggz-instellingen en die kunnen, waar nodig, psychosociale hulp leveren. Het meldpunt Sektesignaal heeft een belangrijke rol gespeeld bij het in contact brengen van de verschillende partijen binnen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het beter gezamenlijk optrekken en delen van informatie om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden heb ik geen meerwaarde gezien in het meldpunt Sektesignaal of in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt. Overeenkomstig de motie Van Wijngaarden- Van Toorenburg van 12 februari 2019 zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2021 nader berichten.
Is het waar dat het ging om meldingen van opsluitingen, afwijkend seksueel gedrag bij kinderen, arbeidsuitbuiting en financiële uitbuiting?
Politie en het OM geven nooit inhoudelijke informatie over meldingen of aangiftes die zijn gedaan vanwege vertrouwelijkheid en om de privacy van mogelijke daders en slachtoffers te waarborgen.
Hoe kan het dat geen actie is ondernomen op deze meldingen? Lag dat aan de aard van deze meldingen, zijn deze meldingen niet op de juiste plaats terechtgekomen, of niet op waarde geschat?
Zoals bij vraag 2 beantwoord geven politie en OM nooit inhoudelijke informatie over meldingen en aangiftes. Wel kan ik u melden dat iedere melding en aangifte van mogelijk seksueel misbruik wordt opgepakt door de politie. Iedere melding die leidt tot een verdenking van een zedenmisdrijf waarop geen informatief gesprek volgt wordt getoetst op de noodzaak van een ambtshalve opsporingsonderzoek.
Als betrokkene na een informatief gesprek besluit geen aangifte te doen vraagt de politie naar de reden van dit besluit en legt dit vast in het politieregistratiesysteem. Vervolgens wordt door de leiding van het Team Zeden en de zedenofficier van justitie afgewogen of ambtshalve onderzoek mogelijk en noodzakelijk is.
In het politiesysteem wordt geregistreerd op basis van een classificering zoals aanranding, verkrachting en ontucht minderjarigen maar niet op specifieke verschijningsvormen zoals ritueel misbruik, sekte, pro-anacoaches etc.
Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen gaan binnen de politie archieven geraadpleegd worden om te kijken of er in het verleden meldingen zijn gedaan die in verband kunnen worden gebracht met de voornoemde Orde der Transformanten.
Wat zegt dit volgens u over de aanpak bij de politie en het openbaar Ministerie van misstanden bij dit soort gesloten bolwerken? Is naar uw mening voldoende kennis en ervaring aanwezig om sektes aan te pakken?
Iedere melding van mogelijk seksueel misbruik in welke verschijningsvorm en werkwijze dan ook wordt serieus opgepakt en indien noodzakelijk wordt ambtshalve opsporing ingezet. Denk hierbij aan zaken waarbij de veiligheid van het slachtoffer of diens omgeving in gevaar komt.
Indien het OM op de hoogte wordt gebracht van mogelijke gepleegde strafbare feiten, zal een onderzoek worden ingesteld. In beginsel is voldoende kennis en ervaring aanwezig bij opsporings- en vervolgingsinstanties voor de aanpak van strafbare feiten, ook als die worden begaan in de context van een sekte. Indien nodig kunnen politie en OM daarbij de hulp van deskundigen inschakelen.
Helpt het wegbezuinigen van het specialistische meldpunt Sektesignaal, zoals u gedaan heeft, bij de aanpak van sektes? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid Sektesignaal zo snel mogelijk nieuw leven in te blazen en meerjarig te financieren omdat dit waardevol was en nog steeds betekenisvol kan zijn, voor slachtoffers en hun familieleden en de aanpak van misstanden bij sektes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Groninger Bodem Beweging (GBB) inmiddels al vijf jaar wacht op een beslissing van het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak tegen de NAM?1 Kunt u zich de onvrede over een dergelijke termijn voorstellen?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging kan ik mij voorstellen, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd. Na de aangifte is er een artikel 12 Sv-procedure gevolgd, die de nodige tijd in beslag heeft genomen. Het OM heeft mij bericht dat het onderzoek en de beoordeling daarvan geruime tijd hebben geduurd vanwege de omvang en complexiteit van deze zaak en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht diende te worden.
Hoe kan het dat het OM in september 2019 het onderzoek al had afgerond, maar dat een jaar later nog steeds geen conclusie is getrokken en de aangever (de GBB) hier nog niets over heeft gehoord ondanks herhaaldelijke verzoeken geïnformeerd te worden over de voortgang en de resultaten van het onderzoek?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is dit een omvangrijk en complex onderzoek geweest. Daardoor was de beoordeling eveneens ingewikkeld; vanwege het aantal individuele gevallen waarin een beoordeling van het te duchten levensgevaar moest plaatsvinden in combinatie met de omvang van het dossier, kostte een zorgvuldige beoordeling tijd. Hierbij speelt mee dat door het Hof is bepaald dat de NAM een zienswijze op het onderzoek diende te geven. Na afronden van het onderzoek heeft de NAM daar drie maanden de tijd voor gekregen. Het OM heeft eind februari 2020 de zienswijze ontvangen. Bovendien hebben de beperkingen ten gevolge van COVID-19 gezorgd voor verdere vertraging.
De betrokken partijen, waaronder ook de klagers, worden op de hoogte gehouden van het verloop van het proces op de momenten dat daar aanleiding voor is. Op diverse momenten hebben de klagers actief geïnformeerd naar de stand van het onderzoek. Daarop is ook altijd door het OM geantwoord en daarbij is aan de klagers meegedeeld dat er nog geen beslissing was genomen en dat klagers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis zouden worden gesteld zodra het OM een definitief standpunt over deze zaak zou hebben ingenomen.
Hoe verhoudt dit stilzwijgen van het OM zich tot de voorschriften opgenomen in artikel 6, tweede lid onder b, van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57)?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat beslissingen zo lang op zich laten wachten? Hoe gebruikelijk of ongebruikelijk is dit volgens u?
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kost een zorgvuldig en gedegen onderzoek en – in het verlengde daarvan – een zorgvuldige en gedegen beoordeling veel tijd, zeker waar het gaat om een omvangrijk onderzoek als onderhavige. Het past mij niet om vooruit te lopen op (vervolgings)beslissingen die nog genomen moeten worden door het OM.
Waardoor wordt deze lange duur nu veroorzaakt? Heeft dat vooral met capaciteitsproblemen in de opsporing te maken of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke? Worden er gesprekken gevoerd tussen de NAM en het OM over een mogelijke buitengerechtelijke afdoening van de strafzaak?
Zie antwoord vraag 4.
Komt er een moment dat het OM op grond van de resultaten van het door het Gerechtshof bij beslissing van 20 april 2017 bevolen onderzoek, een definitieve vervolgingsbeslissing moet nemen? Met andere woorden, mag dit eindeloos duren? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig? Zo nee, hoe lang mag dit dan wel duren?
Artikel 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat indien het naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging plaats moet hebben. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de oordeelsvorming naar aanleiding van het afgeronde onderzoek nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de klagers, ook al is deze duur verklaarbaar gelet op de complexiteit en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht dient te worden. Overigens heeft het OM mij bericht dat zij binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Wat vindt u van de uitspraak van het Gerechtshof dat er aanwijzingen zijn dat de NAM zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 170, aanhef 2, Wetboek van Strafrecht (WSr), het beschadigen van woningen waardoor levensgevaar te duchten is?
Het past mij als Minister niet om deze uitspraak van een inhoudelijk oordeel te voorzien.
Op welk moment kan het uitblijven van een beslissing worden opgevat als een fictieve vervolgingsweigering? Zijn daar andere voorbeelden van bekend?
Vooropstaat dat wanneer het gerechtshof een bevel tot vervolging heeft gegeven, de officier van justitie niet bevoegd is nadien zelfstandig te besluiten om van verdere vervolging af te zien. Daartoe is op grond van artikel 243, vijfde lid, Sv bewilliging van het gerechtshof vereist. In deze zaak heeft het gerechtshof een bevel tot vervolging gegeven dat inhoudt dat nader strafrechtelijk onderzoek moet worden verricht onder toezicht en begeleiding van de rechter-commissaris. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 6, zal het OM binnen afzienbare tijd de uitkomsten van het onderzoek en zijn standpunt in deze zaak naar buiten brengen.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van Groningers in de rechtsstaat ernstig geschaad is? Kunt u zich voorstellen dat het lange wachten op het OM in de strafzaak tegen de NAM het vertrouwen verder onder druk zet?
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in 2017 is er in het dossier Groningen sprake van «een Nederlands overheidsfalen van on-Nederlandse proporties». Hij gaf daarbij ook aan: «We hebben het vertrouwen verspeeld, de rijksoverheid voorop».3 De Minister-President heeft in debat met uw Kamer dan ook namens de regering excuses aangeboden.4 Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat de duur van deze zaak gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd.
Welke stappen gaat u zetten om het vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen?
In de afgelopen jaren is er veel in gang gezet om het vertrouwen van de Groningers in de overheid en ook in de rechtstaat te herstellen. Die maatregelen worden nu uitgevoerd. De gaswinning wordt versneld afgebouwd en uiteindelijk geheel stopgezet, de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is overgenomen van de NAM en wordt op onafhankelijke en publiekrechtelijke wijze vormgegeven, en het Nationaal Programma Groningen is opgezet om te investeren in de toekomst van de provincie Groningen. Op vrijdag 6 november jl. heeft het kabinet nadere bestuurlijke afspraken gemaakt met bestuurders van het aardbevingsgebied over de versterkingsoperatie om de uitvoering daarvan te versnellen en beheersbaar te maken.5 Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal het OM binnen afzienbare tijd naar buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Kunt u deze vragen één voor één en voor het WGO van donderdag 12 november beantwoorden?
Ik heb getracht deze antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Onderzoeken die uitwijzen dat koppen in de sport leidt tot hersenschade. |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hersenschade is er, maar ’s werelds grootste sportbonden kijken weg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat meerdere wetenschappers tegenwerking ervaren van grote sportbonden zoals de wereldvoetbalbond FIFA, de Amerikaanse Hockey League (NHL) en de National Football League (NFL) bij het doen van onderzoek naar hersenschade?
Ik vind dat wetenschappelijk onderzoek altijd onafhankelijk moet plaatsvinden.
Deelt u de mening dat wetenschappers altijd in staat gesteld moeten worden om kritisch onderzoek te doen zonder beïnvloeding van direct belanghebbenden? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat grote sportbonden onderzoeken naar hersenschade ontkennen, negeren en zelfs frustreren? Wat vindt u ervan dat grote sportbonden sinds 2001 bijeenkomsten van een groep wetenschappers die aanbevelingen moeten doen voor verbetering van veiligheid en gezondheid van sporters die een hersenblessure oplopen, betalen? Was u hier eerder mee bekend?
Iedere wetenschapper zou onafhankelijk onderzoek moeten kunnen doen zonder enige vorm van beïnvloeding, dus ook op dit onderwerp. Dat grote sportbonden ongewenste onderzoeken zouden negeren betekent niet automatisch dat de betreffende onderzoekers beïnvloed worden. Wanneer de onderzoeken ontkend en/of gefrustreerd worden is dat zeer onwenselijk omdat daarmee kennisontwikkeling op dit belangrijke terrein in gevaar komt.
Ik juich toe dat sportbonden middelen ter beschikking stellen voor onderzoek naar veiligheid en gezondheid van sporters, zolang de wetenschappelijke onafhankelijkheid in deze relatie gewaarborgd is. Dat de genoemde grote sportbonden sinds 2001 vierjaarlijks congressen organiseren over hersenletsel in sport is in openheid gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat veiligheid en plezier in het sporten altijd voorop moeten staan en er bij kinderen geen risico’s genomen mogen worden met mogelijk verregaande consequenties?
Uiteraard vind ik dat kinderen met plezier en veilig moeten kunnen sporten. Maatregelen om risico’s met verregaande consequenties te beperken horen daar bij.
Staat u nog achter de woorden «De verschillende onderzoeken naar koppen laten nu nog ruimte voor interpretatie. De onderzoeken geven nog geen eenduidige opvatting of koppen al dan niet schadelijk is voor de gezondheid»?2
Op het moment dat verschillende wetenschappelijke onderzoeken elkaar gedeeltelijk tegenspreken of onvoldoende de praktijk ondersteunen is het niet aan mij om te wegen welke de juiste is. Dit proces waarbij de kennis vergroot wordt ligt bij de wetenschappelijke wereld zelf.
In de toepassing van die kennis ligt de leidende rol bij de Europese voetbalbond (UEFA). In hun de circulaire (2020-38) wordt geadviseerd op een verantwoorde wijze om te gaan met het koppen bij kinderen. Deze circulaire is in lijn met het gehanteerde beleid binnen de KNVB. Dit beleid is ingevoerd in Nederland.
Ik herhaal dat het vanzelfsprekend van het grootste belang is dat het wetenschappelijke debat onafhankelijk van belanghebbenden gevoerd kan worden. Op het moment dat er aanwijzingen zijn dat wetenschappelijke onafhankelijkheid op dit onderwerp in Nederland in het geding is, maak ik mij hier hard voor. Maar tot dusver heb ik geen enkel signaal hierover ontvangen.
Hoe staat u nu tegenover uw conclusie «Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is geen eenduidig bewijs voor schade als gevolg van koppen»?3 Kan het zijn dat deze conclusie mogelijk is getrokken op basis van onvolledige informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Nederlandse onderzoek naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal door de KNVB in samenwerking met AMC/VU? Wat is de rol van de KNVB? Financiert de KNVB dit alleen of heeft de bond ook invloed op de resultaten? Is de verwachting nog steeds dat de resultaten in het voorjaar van 2021 bekend zijn?
De KNVB laat desgevraagd weten dat de resultaten van onderzoeksdeel A(gestructureerde registratie van kopballen in de vertegenwoordigende elftallen van de KNVB; O15 t/m O20, Jong Oranje en het Nederlands elftal) verwacht worden voor het voorjaar van 2021. Tegelijkertijd geeft de bond aan dat onderzoeksdeel B (de registratie van kopballen in het amateur – en profvoetbal) vertraging heeft opgelopen als gevolg van de beperkende maatregelen van corona en het faillissement van VoetbalTV. Hierdoor zijn aanzienlijk minder wedstrijden bruikbaar geweest voor analyse dan gepland.
De KNVB benadrukt dat zij financier zijn van het onderzoek, maar dat de opzet, dataverzameling en uitvoer van het onderzoek bij het UMC Amsterdam ligt.
Bent u, aangezien internationaal onderzoek steeds meer uitwijst dat koppen (zeker bij kinderen) hersenschade oplevert, nu wel bereid om alvast met de KNVB en andere Nederlandse sportbonden in gesprek te gaan over maatregelen?
Ik ben en blijf in gesprek met de KNVB over dit thema en eventuele maatregelen. In eerdere gesprekken heeft de bond mij aangegeven welke maatregelen zij genomen hebben om zorgvuldig met koppen om te gaan bij de jeugd. Bijvoorbeeld door het gebruik van zachtere ballen, kleinere veldjes en instructies aan jeugdtrainers. Daarnaast hebben ze in 2018 in samenwerking met AMC/VU een polikliniek geopend speciaal voor voetballers die een hersenschudding oplopen op het veld.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel sport en bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken op 30 november?
Ja.
De documentaire ‘De laatste sociaal advocaten’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de documentaire «De laatste sociaal advocaten»?1 Wat is in algemene zin uw reactie hierop?
Ja. De documentaire geeft een goed beeld van de belangrijke rol die sociaal advocaten vervullen en het diverse werkveld waarin zij met veel toewijding werken. Daarnaast geeft het inzicht in de veelsoortige problematiek van hun cliënten.
Heeft u veel waardering en respect voor het belangrijke werk van sociaal advocaten? Hoe uit dat zich?
Sociaal advocaten oefenen, ondanks de zwaarte en de uitdagingen, een vak uit van grote maatschappelijke waarde. Met de gecombineerde maatregelen van de stelselvernieuwing zetten we in op een betere vergoeding voor advocaten en mediators die in het stelsel werkzaam zijn. De inspanningen om het stelsel van rechtsbijstand bij de tijd te brengen liggen niet enkel op het financiële vlak. In de stelselvernieuwing werken we samen aan verbetering van de kwaliteit van de geboden rechtshulp en geven we innovatie ruim baan. Ook stimuleren we de instroom van jonge advocaten in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met een subsidie voor de kosten van de beroepsopleiding. De subsidieregeling van de Raad voor Rechtsbijstand start per 1 december aanstaande.
Erkent u dat sociaal advocaten cliënten bij staan, die zonder deze deskundige en juridische bijstand vaak niet in staat zouden zijn om hun recht te halen?
Wanneer mensen met een kleine beurs voor de oplossing van hun problemen een sociaal advocaat nodig hebben, dan is de toegang hiertoe geborgd, nu en in de toekomst.
Hoeveel sociaal advocaten zijn de afgelopen jaren gestopt met dit werk? Hoeveel sociaal advocaten zijn de afgelopen jaren minder op toevoegingsbasis gaan werken? Hoe wordt dit alles in de gaten gehouden?
De Raad voor Rechtsbijstand houdt de in- en uitstroom van rechtsbijstandverleners (waaronder advocaten) in het stelsel bij. In 2018 werkten 7.072 advocaten op toevoegingsbasis. Tussen 2018 en 2019 zijn 723 advocaten uit het stelsel uitgestroomd en zijn er 534 advocaten in het stelsel ingestroomd. Dit betekent per saldo een afname van 189. In 2019 werkten 6.883 advocaten op toevoegingsbasis.
Hoe wordt in de gaten gehouden hoe lastig het is voor mensen die een sociaal advocaat zoeken om deze nog te kunnen vinden?
De commissie Wolfsen heeft berekend dat er binnen het stelsel voor zo’n 3.750 advocaten werkaanbod is, dus van een nijpend tekort is geen sprake. Om er zicht op te houden dat er voldoende aanbod is van sociaal advocaten, monitort de Raad voor Rechtsbijstand het aantal ingeschreven advocaten en de spreiding daarvan. Daarnaast laat ik me voeden door signalen die het Juridisch Loket en de Nederlandse Orde van Advocaten aan mijn ministerie doorgeeft. Met de stelselvernieuwing, waarmee de eerste lijn verbreed wordt, wil ik die monitoring verder verscherpen zodat hierop nog beter zicht ontstaat. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat er juridische ongelukken kunnen gebeuren als mensen niet op tijd de noodzakelijke bijstand van een sociaal advocaat krijgen?
Het is bekend dat mensen die er niet zelf uit kunnen komen en niet op tijd de noodzakelijke bijstand ontvangen, verder in de problemen kunnen komen. Daarom wil ik met de stelselvernieuwing door verbreding van de eerste lijn, betere informatievoorziening en juiste doorverwijzing passend bij de hulpvraag van de rechtzoekende, vroegtijdig de juiste route naar een oplossing bieden aan de burger. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken uit de documentaire: «Je hebt in de sociaal advocatuur wel een flinke dosis idealisme nodig. Er staan voor een aantal zaken een aantal punten en die corresponderen met een aantal uren. Maar het aantal uren stemt niet overeen met het werk dat je aan een zaak hebt. Maar ik kan moeilijk tegen een klant zeggen «zoek het effe lekker zelf uit». Dus dan zit je wel soms voor Jan met de korte achternaam werkzaamheden te verrichten.»?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders wordt herzien, langs de lijnen van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer. Binnen de stelselvernieuwing hebben we oog voor de conclusie van de commissie-Van der Meer dat de vergoedingen voor toevoegingen in veel gevallen niet meer passen bij de tijd die eraan wordt besteed. Daarom zal de financiële ruimte die ontstaat door de maatregelen van de herziening binnen de bestaande budgettaire kaders worden gebruikt om de vergoedingen in het stelsel te verhogen. De doorrekeningen van de stelselvernieuwing laten zien dat het geheel aan maatregelen van de modernisering ruimte biedt voor een vergoeding voor advocaten die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken uit de documentaire: «Het komt heel vaak voor dat als je het gaat omrekenen dat je misschien voor 20 euro per uur gewerkt hebt. En daar moet natuurlijk dan ook nog de huur van kantoor en administratie van betaald worden. En dat is een beetje de opdracht van Justitie: Bezuinigingen. Het ministerie zit op de gedachte van de privatisering, het inschakelen van verzekeraars en aanbesteden. Die denken: probeer mensen weg te houden van advocaten en de rechter, dat kost alleen maar geld. Als het zo door gaat dan zou de sociaal advocatuur kunnen verdwijnen en daarmee verdwijnt dan die extra expertise.»
De stelselvernieuwing is noch een bezuinigingsoperatie noch een privatisering. In de stelselvernieuwing staan de burger en zijn hulpvraag centraal en wordt hij of zij door een versterkte eerste lijn geholpen aan bij die hulpvraag passende dienstverlening. Ook de tweedelijns rechtsbijstand door advocaten kan deel uitmaken van die passende dienstverlening. Bij die vernieuwing houden we vast aan de bestaande budgettaire kaders, er gaat geen euro af.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken uit de documentaire: «Je kan er niet omheen draaien, we hebben in deze maatschappij nu eenmaal juridische problemen. Ook al wil je dat ze dan niet juridisch genoemd worden. Maar er zijn regels, dan moet er iemand zijn die die regels snapt en de mensen helpt die die regels niet helemaal snappen.»
Daar ben ik het mee eens. In het nieuwe stelsel wordt de hulpvraag van de burger centraal gesteld. Gaat het dan om een juridische hulpvraag die door een advocaat moet worden beantwoord, dan zal dat ook in het nieuwe stelsel door een advocaat worden gedaan.
Hoe kijkt u er nu zelf op terug dat gedurende uw ambtstermijn, in deze regeerperiode, het grote probleem van de te lage vergoedingen niet is opgelost, terwijl vanaf het eerste moment het rapport van de commissie Van der Meer op uw bureau lag?
De inzet van de stelselvernieuwing is altijd geweest: meer oplossingen en minder procedures. Met de oogst van de maatregelen van de stelselvernieuwing moet geld beschikbaar komen voor hogere vergoedingen, wanneer blijkt dat voor de aanpak van die problemen de inzet van rechtshulp in de tweede lijn nodig is. Zoals ik al eerder heb aangegeven is met een stelselvernieuwing tijd gemoeid. Ondertussen doen we wat nodig is. Zo is er voor 2020 en 2021 jaarlijks € 36,5 miljoen beschikbaar gesteld voor een tijdelijke toelage voor advocaten in het stelsel van € 10,88 (excl. btw) per toevoegingspunt. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Wanneer kreeg u in de gaten dat de vergoedingen voor sociaal advocaten niet op een redelijk niveau liggen? Hoe kan het dan dat daar nauwelijks iets aan veranderd is? Waarom laat u goed opgeleide professionals jarenlang zonder redelijke vergoeding hun werk doen voor zoiets belangrijks als de toegang tot het recht, een fundament van onze rechtsstaat?
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet het stelsel van rechtsbijstand zal vernieuwen langs de lijnen van de rapporten van de commissies Van der Meer en Wolfsen. De commissie Van der Meer heeft in 2017 onderzocht of de forfaits nog passen bij de gemiddelde tijdsbesteding. De conclusie van de commissie was dat dit voor veel rechtsgebieden niet meer het geval is, waardoor een punt niet meer overeenkomt met een uur werken. De maatregelen van de stelselvernieuwing bieden binnen de budgettaire kaders ruimte voor een vergoeding voor advocaten die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie-Van der Meer. Om de transitie naar het vernieuwde stelsel mogelijk te maken krijgen advocaten daarnaast in de jaren 2020 en 2021 een tijdelijke toelage van € 10,88 per toevoegingspunt. Zie verder het antwoord op vragen 7 en 10.
KLopt het dat u eerder heeft erkend dat met name in het personen- en familierecht het verlenen van rechtshulp op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand niet meer lonend is en er een nijpend tekort aan dit soort rechtshulp door gespecialiseerde advocaten dreigt te ontstaan? Bent u bereid specifiek voor deze groep sociaal advocaten op korte termijn een verhoging van de vergoedingen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
De commissie Van der Meer heeft geconstateerd dat de vergoedingen op het terrein van het personen- en familierecht het meeste achterblijven. Dat is de reden dat ik bij de vernieuwing van het stelsel van rechtsbijstand prioriteit heb gegeven aan echtscheidingszaken. Zo heb ik de Raad voor Rechtsbijstand deze zomer opdracht gegeven om te starten met de ontwikkeling van rechtshulppakketten en dat allereerst te doen voor echtscheidingen. Daarnaast is onder de Subsidieregeling Stelselherziening Rechtsbijstand een aantal innovatieve projecten gehonoreerd en gestart, waaronder een tweetal projecten rondom echtscheidingen. Een nijpend tekort aan gespecialiseerde advocaten is nog niet aan de orde. Zie tevens het antwoord op de vragen 5, 10 en 11.
Wat bent u van plan nog deze regeerperiode specifiek iets te doen aan de nijpende situatie in het personen- en familierecht?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat als wetgeving in een bepaald rechtsgebied verandert, waardoor zaken complexer worden voor de juridische praktijk, dit zich zou moeten vertalen naar hogere vergoedingen ten behoeve van de sociale advocatuur, namelijk een hoger aantal punten per zaak? Erkent u dat dit nu juist voor het personen- en familierecht zou moeten gelden, omdat in dat rechtsgebied bij uitstek geldt dat veel is veranderd maar nooit iets is bijgekomen, waardoor juist hier de vergoedingen enorm uit de pas lopen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Daarom is het inmiddels ook kabinetsbeleid om bij nieuwe of gewijzigde wetgeving de impact op het beroep op rechtsbijstand in beeld te brengen en de kosten daarvan door te berekenen aan het verantwoordelijke departement.
KLopt het dat eerder is besloten de vergoedingen voor een periode van twee jaar iets te verhogen, maar inmiddels is ook de periode waarin de stelselherziening zou moeten zijn afgerond verlengd? Wanneer verwacht u dat het stelsel uiteindelijk herzien zal zijn en dat dit de besparingen oplevert die volgens u nodig zijn om de advocaten een hogere vergoeding uit te keren? Erkent u dat dit niet reeds in 2022 zal zijn? Deelt u dan de mening dat het goed zou zijn als nu al duidelijkheid zou komen over het in ieder geval verlengen van deze regeling tot na 2022, omdat het ondenkbaar zou zijn de vergoedingen in 2022 terug te draaien naar het nog lagere oude niveau?
Het vernieuwde stelsel moet op 1 januari 2025 volledig in werking zijn getreden. Dit betekent niet dat er tot die tijd niets gebeurt: de overgang naar het vernieuwde stelsel vindt geleidelijk plaats. De komende periode wordt – onder andere in pilots – gewerkt aan prototypes van rechtshulppakketten die uiteindelijk in de plaats zullen komen van de huidige toevoegingen. Met deze rechtshulppakketten zullen meer dan nu integrale oplossingen worden geboden voor (deels) juridische problemen. Per rechtsgebied zullen beproefde concepten ook al voor 1 januari 2025 in de plaats kunnen komen van de huidige toevoegingen in dat rechtsgebied. Zo wordt geleidelijk en per rechtsgebied de overstap gemaakt naar de nieuwe systematiek van rechtshulppakketten. De middelen die hierdoor vrijkomen zullen – binnen het bestaande budgettaire kader – worden gebruikt voor hogere vergoedingen voor de aanbieders van rechtshulp in het stelsel. Om de transitie naar het vernieuwde stelsel mogelijk te maken ontvangen advocaten in de jaren 2020 en 2021 een tijdelijke toelage van € 10,88 per toevoegingspunt. Het is aan een volgend kabinet om te bezien wat daarna nodig is.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk, en in ieder geval voor de behandeling van de begroting Justitie en Veiligheid, te beantwoorden?
Ja, met dien verstande dat in het antwoord op vraag 13 is verwezen naar de beantwoording van vraag 12.
Het blog van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit Imago en ‘backlash’too |
|
Michiel van Nispen , Jan de Graaf (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het blog van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit Imago en «backlash», d.d. 9 oktober 2020?1
Ja.
Heeft ook u zich verdiept in het patroon dat bij de opening van de gokmarkt in veel landen hetzelfde lijkt te zijn? Kunt u dat patroon beschrijven?
In zijn blog geeft de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Kansspelautoriteit een samenvatting van de bijdrage van een van de sprekers tijdens de «Gaming in Holland» conferentie. Deze spreker gaf volgens de voorzitter van de Raad van Bestuur aan dat er bij de opening van de online markt in verschillende landen sprake is geweest van een patroon waarbij eerst een staatsmonopolie werd afgebouwd, vervolgens een felle concurrentiestrijd losbarstte, waarna er negatieve publiciteit ontstond, gevolgd door strengere overheidsmaatregelen.
Klopt het dat er vrij vlot na het loslaten van het staatsmonopolie heel veel aanbieder op de markt komen, die met veel marketinggeweld in een felle concurrentiestrijd verwikkeld raken? Hoe denkt u dat in die strijd de spelers beschermd (kunnen) worden en afdrachten veilig kunnen worden gesteld?
In Nederland is de situatie anders dan waaraan de spreker tijdens het congres refereerde, want er is in Nederland geen sprake van het loslaten van een staatsmonopolie voor wat betreft kansspelen op afstand. Kansspelen op afstand worden gereguleerd. Het gaat er daarbij om de daadwerkelijke vraag naar kansspelen op afstand die nu bestaat of in de toekomst kan ontstaan, te kanaliseren naar legaal aanbod. Om een hoge kanalisatiegraad te behalen moeten consumenten kennis kunnen nemen van het legale aanbod van kansspelen op afstand. Legale aanbieders mogen daarom, onder strikte voorwaarden, reclame maken. Wervings- en reclameactiviteiten mogen niet aanzetten tot onmatige deelneming aan kansspelen. Om kwetsbare groepen te beschermen tegen reclame-uitingen van kansspelaanbieders mag kansspelreclame bijvoorbeeld niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen. Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand wordt een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid.
Omdat de online markt een geheel andere kansspelmarkt is dan die van loterijen, is niet te verwachten dat de opening van de online markt invloed zal hebben op de afdrachten in de loterijsector.2
Maakt u zich er ook zorgen over dat kwetsbare mensen de dupe kunnen worden en dat er een backlash ontstaat, zoals de voorzitter van het bestuur van de KSA het noemt? Zo niet, weet u dan niet dat uit de praktijk elders blijkt dat zich schijnende situatie kunnen voordoen, die in andere landen tot veel negatieve publiciteit leiden, waarna de overheid genoodzaakt wordt in te grijpen? Hoe bereid u zich hierop voor?
Met het oog op een zorgvuldige en veilige opening van de markt voor online kansspelen in Nederland is in de wet- en regelgeving reeds voorzien in zeer strenge eisen op het gebied van werving en reclame en voor wat betreft de zorgplicht van de vergunninghouder. Daarnaast zullen de ontwikkelingen na de opening van de markt zorgvuldig worden gemonitord en zal de Ksa de thema’s reclame en verslavingspreventie centraal stellen in het toezicht. Drie jaar na de inwerkingtreding van de wet zal deze worden geëvalueerd, waarbij nadrukkelijk zal worden gekeken naar de effecten op consumentenbescherming en verslavingsproblematiek. De normen in lagere regelgeving kunnen, als dat onverhoopt nodig blijkt, ook al vóór de geplande wetsevaluatie worden aangepast.
Gelooft u in de door de kansspelindustrie gepropageerde «zelfregulering»? Zo ja, hoe ziet die er dan uit? Zo niet, wat gaat u er dan aan doen om ervoor te zorgen dat er in Nederland niet ook een backlash volgt, zoals Italië, Spanje, België en het Verenigd koninkrijk?
Allereerst verwijs ik u naar het antwoord op de vorige vraag. In het blog geeft de voorzitter van de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit aan dat ook de Kansspelautoriteit een taak heeft in het voorkomen van een «backlash». De Kansspelautoriteit vult die in door scherp toezicht te houden op het naleven van de zorgplicht door vergunninghouders en door «verantwoord spelen» te stimuleren. Dit betekent dat de Kansspelautoriteit de normen en eisen in de regelgeving duidelijk maakt, de sector aanspreekt op de naleving daarvan en waar nodig direct doorpakt in de handhaving.
De sector heeft mij laten weten de bestaande Reclame- en Gedragscode voor kansspelen te evalueren en aan te passen aan de situatie die ontstaat na de regulering van kansspelen op afstand. Zij zien het gematigd houden van reclame hierbij als een belangrijk thema.
Kunt de deze vragen een week voor de begrotingsbehandeling J&V beantwoorden?
Ja.
De beslissing om Holland Casino en de automatenhallen open te houden gedurende de fase van zwaardere coronamaatregelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat Holland Casino en de speelautomatenhallen gevrijwaard zijn van sluiting, terwijl bijvoorbeeld de horeca nu wél dicht moet en het dringende advies is om zoveel mogelijk thuis te blijven en dus niet uit te gaan?1
Ja.
Op grond waarvan is de afgelopen dagen het besluit genomen dat speelautomatenhallen en casino’s open mochten blijven, terwijl bijvoorbeeld de hele horeca gesloten is en het idee toch is dat mensen zo min mogelijk contact hebben?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport blijkt uit het OMT-advies en het BAO dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de verdere verspreiding van het virus weer in te dammen.2 Het OMT heeft in dit geval niet geadviseerd sectoren zoals casino’s en speelautomatenhallen te sluiten. Het kabinet heeft het overgrote deel van de maatregelen overgenomen waarover het OMT adviseert. Bij de samenstelling van het maatregelenpakket is gekozen voor maatregelen die concreet bijdragen aan minder contactmomenten, zonder dat cruciale maatschappelijke functies in het gedrang komen. Zoals altijd is daarbij het uitgangspunt dat het virus zo hard mogelijk geraakt wordt en de maatschappij zo min mogelijk.
Dit maatregelenpakket gold uiteraard ook voor casino’s en speelautomatenhallen. Ik merk daarbij op dat zij net als theaters, bioscopen en poppodia, casino’s hun horecagedeeltes hebben moeten sluiten.
Het kabinet heeft op 3 november 2020 extra maatregelen aangekondigd om versneld het aantal besmettingen terug te dringen.3 Eén van deze maatregelen is het sluiten voor het publiek toegankelijke gebouwen, waaronder casino’s en speelautomatenhallen, gedurende twee weken.
Door welke belanghebbenden of organisaties is formeel of informeel geprobeerd invloed uit te oefenen op dit besluit?
Naar mijn weten is noch formeel of informeel invloed geprobeerd uit te oefenen op dit besluit. In het algemeen is er vanuit mijn departement contact met de sector over protocollen en de uitwerking van maatregelen.
Kan Holland Casino in deze tijden nog wel goed aan zijn zorgplicht voldoen in het kader van preventie ter voorkoming van kansspelverslaving? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe volgens u gewaarborgd is dat probleemgevallen, met inachtneming van alle voorschriften en maatregelen, de juiste hulp krijgen?
Uw vragen over het voldoen aan de zorgplicht heb ik aan Holland Casino voorgelegd. Holland Casino geeft met haar preventiebeleid invulling aan haar zorgplicht richting haar gasten. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat alle maatregelen die verband houden met de zorgplicht en het preventiebeleid met inachtneming van de coronaregels regulier doorgang kunnen vinden. De sector heeft in haar coronaprotocol aanvullende maatregelen getroffen om de continuïteit van haar zorgplicht nog verder te borgen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht. Lokale en regionale autoriteiten controleren partijen regelmatig op het naleven van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19.
Kan in alle vestigingen te allen tijde 1,5 meter afstand worden gehouden? Zo nee, welke consequenties zijn hier aan verbonden?
De sector is gehouden aan de noodverordeningen waarin de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 zijn vastgelegd. Hierop wordt de sector regelmatig gecontroleerd door de lokale en regionale autoriteiten. Bij niet naleving van de maatregelen kan worden ingegrepen worden door de Veiligheidsrisico’s. Zij kunnen bijvoorbeeld overgaan tot waarschuwen, strafrechtelijk optreden of het sluiten van (delen van) een locatie.4
De sector heeft een protocol opgesteld waarin onder andere wordt uiteengezet hoe partijen kunnen voldoen aan de maatregel om 1,5 meter afstand te houden. Hierover is branche-overstijgende afstemming geweest met VNO-NCW, MKB-Nederland en de schoonmaakbranche (OSB). Over het protocol is positief geadviseerd door een interdepartementale werkgroep onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, waarin vertegenwoordigers van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Infrastructuur en Waterstaat (I&W), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Financiën zitting hebben.
Hoeveel bezoekers mogen tegelijk binnen zijn op één locatie; hangt dit van het aantal zalen af en zo ja, hoe wordt een zaal gedefinieerd?
De regel voor samenkomsten uit het maatregelenpakket van 13 oktober 2020 is als volgt: samenkomsten in voor het publiek toegankelijke gebouwen en in besloten plaatsen zijn alleen toegestaan als het aantal aanwezigen per zelfstandige ruimte is beperkt tot ten hoogste 30 personen, mits hierbij voldoende afstand kan worden gehouden. Dit is exclusief personeel.6 Het aantal bezoekers dat binnen mag zijn op één locatie hangt dus af van het aantal zelfstandige ruimtes op de locatie. Bezoekersstromen dienen gescheiden te blijven.
Op naleving van de maatregelen ter bestrijding van COVID-19 worden casino’s en speelautomatenhallen regelmatig gecontroleerd door lokale en regionale autoriteiten.
Klopt het dat casino’s van Holland Casino vanwege de Covid-19-maatregelen verdeeld zijn in verschillende zones en dat per zone 30 mensen aanwezig mogen zijn? Is een zone iets anders dan een zaal en klopt het dat mensen tijdens hun bezoek van zone mogen wisselen? Zo ja, acht u dat wenselijk?2
Zie antwoord vraag 6.
Het gebrek aan hulp bij zoektochten van geadopteerden naar hun verleden |
|
Michiel van Nispen , Niels van den Berge (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat belangenorganisaties van buitenlandse geadopteerden zeer ontevreden en teleurgesteld zijn over uw aanpak en de subsidie die u gisteren bekend maakte?1
Ja.
Was het doel van deze subsidie niet aanvankelijk om zoveel mogelijk geadopteerden te helpen die op zoek zijn naar hun biologische familie in het land van herkomst? Begrijpt u dan de onvrede over het feit dat de subsidie gaat naar de inrichting van een centraal informatiepunt en niet naar individuele zoektochten?
In mijn brief van 5 december 2019 heb ik aangekondigd een financiële impuls beschikbaar te stellen ter versterking van het ondersteuningsaanbod aan geadopteerden die zoeken naar hun afkomst. Mijn uitgangspunt daarbij was dat dit geld ten goede zou moeten komen aan zo veel mogelijk geadopteerden en niet alleen aan geadopteerden die nu al aan hun zoektocht zijn begonnen. De financiële impuls is daarom gericht op het versterken van de organisaties die zich hiervoor inzetten en niet op individuele zoektochten. Dat laatste leidt tot onvrede bij sommige organisaties die vinden dat mijn maatregelen niet ver genoeg gaan. De voorstellen voor de besteding van het budget zijn gebaseerd op de uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met alle betrokken belangenorganisaties. Uit die gesprekken bleek ook de behoefte onder geadopteerden aan een centraal informatieknooppunt. Op het centrale informatieknooppunt kunnen geadopteerden terecht voor laagdrempelige informatie over zoektochten en over de beschikbaarheid van ervaringsdeskundigheid of psychologische bijstand. Hiermee beoog ik aldus ook een grote groep geadopteerden te faciliteren. Voor de volledigheid merk ik op dat het grootste deel van het budget zal gaan naar projectfinanciering van de organisaties en niet naar het informatieknooppunt.
Begrijpt u ook de haast, dat die zoektochten naar waarheidsvinding nú plaats moeten vinden, omdat bij langer wachten de kans steeds groter wordt dat biologische ouders zijn overleden en belangrijke kennis en informatie verdwenen is?
Ik kan mij voorstellen dat geadopteerden deze urgentie voelen als zij willen zoeken naar hun afkomst.
Hoe kan het dat belangenorganisaties verrast zijn door het feit dat er nu toch geen plannen zijn opgesteld om individuele zoektochten te faciliteren, terwijl die indruk wel was gewekt?
Ik betreur het dat sommige belangenorganisaties aangeven verrast te zijn door het feit dat het beschikbare budget niet zal gaan naar individuele zoektochten. Onder regie van mijn departement hebben de afgelopen maanden veel gesprekken plaatsgevonden met betrokken organisaties. Daarin is verkend welke wensen en behoeften er zijn om het ondersteuningsaanbod te versterken en hoe elke organisatie hieraan kan bijdragen. Hierbij is steeds aangegeven dat het geld niet kan worden besteed aan individuele zoektochten.
Komt het geld zo uiteindelijk wel echt ten goede aan geadopteerden? Zo ja, hoe weet u dat zo zeker, gelet op de onvrede die er nu kennelijk over bestaat en het vertrouwen dat is gedaald?
De middelen worden ingezet om projecten te financieren van de belangenorganisaties, gericht op de ondersteuning van geadopteerden bij zoektochten. Daarnaast worden de middelen gebruikt om de informatievoorziening aan geadopteerden te verbeteren, door een centraal informatieknooppunt in te richten. Hiermee bekostig ik het ondersteuningsaanbod waarvan geadopteerden gebruik kunnen maken als zij willen zoeken, zodat het geld aan hen ten goede komt. Deze keuze voor de aanwending van het beschikbare budget is gebaseerd op de wensen en behoeften die de betrokken organisaties in de gesprekken hierover naar voren hebben gebracht.
Waarom hangt het verdere verloop van de subsidie af van de uitkomsten van de commissie-Joustra? Het recht van mensen te weten waar ze vandaan komen, zou toch los moeten staan van de vraag naar rol en verantwoordelijkheden bij adopties uit het verleden?
In het bericht van de voorzitter van de COIA, welke ik op 13 oktober jl. aan u heb doen toekomen, staat dat zij aanbevelingen zal doen die betrekking hebben op wat volgens de commissie moet gebeuren om betrokkenen nu en in de toekomst verder te helpen. Dit hoeft wat de COIA betreft niet beperkt te zijn tot een relatie met misstanden. Ik verwacht dat het rapport van de COIA waardevolle inzichten zal opleveren die ik vervolgens wil benutten voor de keuzes die ik moet maken om het ondersteuningsaanbod bij zoektochten te versterken.
Heeft u al eens geïnventariseerd hoeveel geld er precies nodig zou zijn om geadopteerden, dan wel de belangenorganisaties, financieel bij te staan in hun rootszoektochten? Zo ja, om wat voor bedrag gaat het dan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de Kamer daarover te informeren?
De parameters die relevant zijn om vast te stellen wat nodig zou zijn om geadopteerden, dan wel organisaties, financieel bij te staan laten zich moeilijk objectiveren. Voor elke zoektocht geldt dat zowel de mogelijke uitkomst als de inzet die nodig is om de uitkomst te bereiken, op voorhand niet (volledig) bekend zijn. Zo verschilt het per individu hoeveel informatie in Nederland beschikbaar is bij aanvang van de zoektocht; in hoeverre informatie kan worden achterhaald in het land van herkomst en in hoeverre landen van herkomst daarin zelf al ondersteuning bieden. Daarbij komt dat niet elke geadopteerde wil zoeken, of daarbij afhankelijk is van financiële ondersteuning van de Nederlandse overheid.
Met inachtneming van voorgaande kanttekeningen, schat ik in dat de kosten zullen neerkomen op tientallen miljoenen. Deze inschatting is erop gebaseerd dat sinds de jaren «50 circa 50.000 buitenlandse kinderen zijn opgenomen in Nederland en dat een geadopteerde tussen enkele honderden en duizenden euro’s kwijt is voor een zoektocht.
Bent u bereid met de geadopteerden in gesprek te blijven, echt te luisteren naar hun wensen en opnieuw te bezien wat er gedaan kan worden om individuele zoektochten te faciliteren?
Ik ben bereid met geadopteerden in gesprek te blijven en te luisteren naar hun wensen. Ik benadruk dat ik hierin reeds heb geïnvesteerd en dat er mij veel aan gelegen is de gemene deler te vinden in de tegengestelde wensen en wisselende belangen. Door de financiële impuls te richten op versterking van het ondersteuningsaanbod faciliteer ik uiteindelijk ook individuele zoektochten.
Kunt u deze vragen ruim voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het wel of niet stilleggen van de eredivisie voor vrouwen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Was direct en op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie stilgelegd zou worden door de nieuwe coronamaatregelen? Was hier expliciet over nagedacht en welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?1
Het was niet op voorhand duidelijk dat ook de Vrouwen Eredivisie zou worden stilgelegd. Toen dit aan het licht kwam, heb ik besloten om de Vrouwen Eredivisie gelijk te stellen aan de Eredivisie mannen, mits daar dezelfde protocollen worden gehanteerd en de vrouwen kunnen rekenen op dezelfde medische begeleiding.
Waarom werd de Vrouwen Eredivisie aanvankelijk niet meegenomen met het besluit om de Eredivisie voor mannen en de Keuken Kampioen Divisie doorgang te laten vinden en bleek later gelukkig dat dit toch wel mogelijk was? Hoe is dit gegaan en welke argumenten hebben tot dit andere besluit geleid?
Het was niet op voorhand duidelijk dat de wijze waarop vrouwenvoetbal binnen de KNVB is gepositioneerd, als consequentie had dat de wedstrijden in de Vrouwen Eredivisie niet door konden gaan. Wat voor mannen geldt moet echter ook voor vrouwen gelden. Toen de KNVB garandeerde dat in de Vrouwen Eredivisie dezelfde veiligheidsmaatregelen tegen de verspreiding van het virus worden genomen als in het betaald mannenvoetbal, kon ook de Vrouwen Eredivisie doorgang vinden.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke vorm van ongelijkheid blootlegt?
Ik ben van mening dat gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen overal moet gelden, dus ook in het betaald voetbal. Helaas zie ik, zowel nationaal als internationaal, nog de grote verschillen tussen het vrouwen- en mannenvoetbal.
Daar moet snel structurele verandering in komen. Ik heb daar al eerder bij de KNVB op aangedrongen. Gelukkig is er steeds meer oog voor deze verschillen en is er steeds meer bereidheid om daar iets aan te doen. Daarbij is de ambitie van de KNVB om een volwaardige vrouwenvoetbalcompetitie neer te zetten met meer media-aandacht, sponsors en bovenal de mogelijkheid voor meer vrouwen om professioneel hun sport te beoefenen met daarbij behorende beloning.
Nu u gisteren in het Kamerdebat terecht heeft gezegd «wat voor mannen geldt, geldt ook voor vrouwen», welke consequenties moet dit volgens u hebben voor de toekomst? Kunt u verslag doen van uw gesprek met de KNVB hierover, niet alleen hoe op korte termijn met de juiste voorzorgsmaatregelen de eredivisie voor vrouwen alsnog door kan gaan, maar ook wat dit betekent voor status en beloning van het vrouwenvoetbal?2
Zie antwoord vraag 3.
Het onderzoek van de RSJ naar het naleven van de coronamaatregelen in het gevangeniswezen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) alarm slaat over de volle cellen in het gevangeniswezen ten tijde van de coronapandemie?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de RSJ dat het gebruik van meerpersoonscellen (MPC) ten tijde van de coronacrisis onverantwoord is, omdat het onmogelijk is voor gedetineerden om zich aan de door het RIVM voorgeschreven anderhalve meter afstand te houden in MPC? Zo ja, bent u bereid het aantal gevangenen op MPC zo snel mogelijk naar nul te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie van de RSJ niet. Iedereen wordt bij binnenkomst op een eenpersoonscel geplaatst. Pas na de inkomstenprocedure van 8 dagen waarbij justitiabelen gemonitord worden op coronaklachten wordt een justitiabele eventueel op een MPC geplaatst. Ik vind meerpersoonscellen (MPC) een verantwoorde en volwaardige vorm van detentie. Ik zal het MPC-gebruik dan ook niet opschorten. Wel is er vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart binnen de bezetting van MPC ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe reageert u op de conclusie van de RSJ dat het onjuist is dat iemand die klachten vertoont wordt geïsoleerd, maar de celgenoot die geen klachten vertoont op een andere cel wordt geplaatst en niet wordt geïsoleerd, terwijl de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat indien één lid van een «huishouden» klachten vertoont, het hele huishouden in quarantaine dient te verblijven?
Zoals ik in de brief heb aangegeven die ik tegelijk met deze antwoorden heb verzonden aan uw Kamer, heb ik besloten in alle gevallen beide gedetineerden uit een meerpersoonscel in quarantaine te plaatsen als een van hen klachten krijgt. Dat betekent dat, in afwachting van de testuitslag van de gedetineerde die klachten kreeg, beide gedetineerden in die periode niet mogen deelnemen aan het dagprogramma.
Wordt een gedetineerde met klachten altijd getest op Covid-19; worden de personen die in contact zijn geweest met de gedetineerde die klachten heeft ook altijd getest, of worden deze personen slechts getest wanneer ook zij klachten hebben?
Conform de richtlijn van het RIVM worden in principe alleen personen die klachten hebben, getest op Covid-19. DJI volgt tevens de adviezen van de GGD met betrekking tot het bron- en contactonderzoek en welke contacten getest en in quarantaine geplaatst moeten worden. Dat betekent dat contacten van een positief getest persoon, in principe niet worden getest als zij geen klachten hebben.
Wordt een nieuwe gedetineerde voor binnenkomst in de Penitentiaire Inrichting (PI) getest op Covid-19, ook als hij geen klachten heeft? Zo nee, zou dat een goed idee zijn om zo de kans op besmetting binnen de PI nog verder te verkleinen en de ongerustheid onder personeel en gedetineerden weg te nemen?
Ik volg de richtlijn van het RIVM die inhoudt dat alleen bij klachten wordt getest.
Iemand die in contact is geweest met een besmettelijk persoon ontwikkelt pas na gemiddeld 5 tot 6 dagen klachten. Een negatieve test bij binnenkomst, sluit niet uit dat een justitiabele na een aantal dagen alsnog klachten kan ontwikkelen en daarmee medewerkers en andere justitiabelen kan besmetten.
Onvoldoende mogelijkheden voor de politie om verkeershufters aan te pakken. |
|
Cem Laçin , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Noodkreet: pak Tik Tok-patsers die met bijna 300 km/uur over de A16 racen keihard aan»? Welke plannen heeft u om de pakkans van deze snelheidsduivels te vergroten?1
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht. Dit zijn natuurlijk absurde en levensgevaarlijke snelheden. Het is ook zeer onwenselijk dat beelden van dergelijke snelheidsovertredingen op sociale media worden geplaatst om hiermee te pochen en zo mogelijk anderen aan te sporen hetzelfde te doen.
De pakkans wordt bepaald door de inzet van verschillende handhavingsmiddelen. Staandehoudingen zijn van belang alsmede de digitale handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles en mobiele radarsets. De korpsleiding van de politie heeft in 2016 besloten verkeershandhaving sterker neer te zetten, waardoor er gerichter wordt gestuurd op meer zichtbare handhaving door middel van staandehoudingen. Deze aanpak heeft resultaat. Het heeft geleid tot een stijging van het aantal staandehoudingen in 2019 (ruim 530 duizend) ten opzichte van 2018 (ruim 400 duizend). Dat is een stijging van ruim 30 procent. Deze stijging lijkt zich dit jaar, ondanks de (tijdelijke) lagere verkeersdrukte vanwege de coronamaatregelen, door te zetten. Om op meer feiten digitaal te kunnen handhaven is het OM in samenwerking met de politie verschillende pilots gestart. Het gaat hierbij onder andere ook om snelheidscontroles met behulp van verplaatsbare flitspalen. Daarnaast is het OM momenteel bezig om op 20 locaties op N-wegen trajectcontrolesystemen te plaatsen. Momenteel zijn er al 9 systemen op N-wegen in werking, de overige systemen zullen naar verwachting later dit jaar operationeel worden.
Zou het in de strijd tegen dit soort asociale verkeersdeelnemers helpen als er meer trajectcontroles zouden zijn? Zo ja, bent u bereid deze in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Trajectcontroles zorgen voor een verlaging van de gemiddeld gereden snelheid op het desbetreffende traject. Handhaving middels een trajectcontrolesysteem is dus zeker effectief. Het bepalen van de locaties van de trajectcontroles op het hoofdwegennet gebeurt in samenspraak tussen het OM, de politie en Rijkswaterstaat. Een belangrijk criterium bij de plaatsing van trajectcontroles is de mate waarin de snelheidslimiet wordt overschreden. Zoals ik ook in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, worden er momenteel trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen.
Worden verkeersovertreders die hun overtredingen zelf online plaatsen, al dan niet via social media platforms, altijd opgespoord en desnoods buiten heterdaad aangehouden dan wel bekeurd? Zo nee, waarom niet en welk percentage van deze overtreders komt met hun overtredingen dus gewoon weg?
Indien mogelijk moeten deze verkeersovertreders worden opgespoord en vervolgd. Onlangs nog is een verdachte in hoger beroep op basis van videobeelden veroordeeld tot 2,5 jaar rijontzegging, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, een voorwaardelijke celstraf en het betalen van 6.500 euro aan de Vereniging Verkeersslachtoffers. Dit is een flinke straf. Er zitten echter veel haken en ogen aan de opsporing (en vervolging) op basis van videobeelden. Op basis van enkel beelden is het moeilijk vast te stellen of daadwerkelijk te hard is gereden, welk voertuig het betreft en wie op dat moment het voertuig bestuurde. De beelden kunnen gemanipuleerd zijn en ook is niet duidelijk hoe betrouwbaar de snelheidsmeter is. Ook geven de beelden veelal een eenzijdig beeld vanuit het perspectief van de camera, zonder dat de aanleiding en context bekend is. Zo is het niet mogelijk om te zien wat zich buiten het zicht van de camera afspeelt en wat er voorafgaand aan de snelheidsovertreding heeft plaatsgevonden. Ook is de opsporing van de verdachte en precieze bepaling van pleegdatum en -plaats erg ingewikkeld.
Dit vergt dus veelal intensief opsporingsonderzoek onder leiding van het OM. Er vindt daarom altijd overleg plaats tussen de politie en OM om te bepalen of het mogelijk is om de bestuurder in de desbetreffende zaak op te sporen en te vervolgen. Helaas is dit dus niet in alle gevallen mogelijk.
Erkent u dat er te weinig capaciteit is bij de opsporing om deze strafbare feiten adequaat en consequent op te sporen? Kunt u een overzicht geven van de feitelijk inzetbare capaciteit hiervoor de afgelopen jaren?
De capaciteit die voor dit soort zaken wordt ingezet, wordt mede bepaald door prioritering en te maken keuzes in het totaal van taken van de politie. Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoeveel capaciteit er specifiek voor de opsporing van dit soort verkeersovertreders is ingezet.
Wat is uw reactie op het pleidooi om een snelheidsbegrenzer in te voeren om te voorkomen dat met dit soort belachelijke snelheden gereden kan worden?
Voertuigeisen worden Europees geregeld en daar is gekozen om in te zetten op een Intelligente Snelheidsadaptatie/-assistent (ISA)2. Dit zijn systemen die op basis van de lokale snelheidslimiet waarschuwen of ingrijpen zodra de limiet overschreden dreigt te worden. Voordeel hiervan is dat deze ook effectief zijn op het onderliggend wegennet waar de risico’s het grootst zijn. In nieuwe voertuigen wordt een ISA vanaf 2022 verplicht. In Europees verband wordt nu gesproken over de concrete invulling van de eisen waar voertuigen aan moeten voldoen.
In 2012 is er onderzoek gedaan naar een snelheidsslot voor zware overtreders.
Dit betrof een variant die de snelheid hard begrenst. Hieruit bleek dat dit niet voor alle voertuigen mogelijk was en dat het relatief eenvoudig te omzeilen is.
Dat maakt het ongeschikt voor de aanpak van deze doelgroep. In een expertgroep met CBR, Reclassering, SWOV, Politie, OM, Fonds Slachtofferhulp, Ministerie van IenW en Ministerie van JenV verkennen we de mogelijkheden om zware overtreders effectiever aan te pakken. De inzet van nieuwe technische oplossingen is hier een belangrijk onderdeel van.
Welke mogelijkheden bestaan er op dit moment om social mediaplatforms als Tik Tok aan te sporen om «dit soort opruiende filmpjes» te verwijderen? Bent u bereid te bekijken of hier meer actie op nodig is en hierover zo nodig in overleg te gaan?
Om content van social media platforms gedwongen te laten verwijderen dient het te gaan om illegale of onrechtmatige content. Illegale content (kinderpornografie, online hate speech en terroristische content) kan strafrechtelijk worden aangepakt. Onrechtmatige content (hierbij gaat het bijvoorbeeld om beeldmateriaal dat een persoon schade toe brengt, zoals naaktfoto’s die onrechtmatig verkregen of verspreid worden) kan op grond van het civielrecht worden verwijderd of een social media platform dient hier zelf actie op te ondernemen. In het geval van het delen van filmpjes waarin een verkeersovertreding wordt begaan is geen sprake van illegale of onrechtmatige content, hoewel de overtreding zelf natuurlijk wel strafbaar is. Er is geen wettelijke grondslag om social media platforms te dwingen om dit beeldmateriaal te verwijderen. Sociale media platforms kunnen hier natuurlijk zelf tegen optreden, maar het zal in het geval van verkeersovertredingen niet altijd even duidelijk zijn of het opruiende beelden betreft. Er bestaan immers ook meerdere tv-programma’s waarin beelden van verkeersovertredingen worden getoond, zonder dat hier een opruiende boodschap achter zit. Ik ben momenteel wel met social media platforms in gesprek over hun bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen en verwijderen van strafbare content.
Bereiken u ook signalen dat het vaak lastig is voor de politie om bewijs te vergaren tegen overtreders die hun overtredingen online plaatsen, omdat de verdenking van de overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet (Wvw) niet altijd genoeg bevoegdheden biedt om adequaat onderzoek te doen? Deelt u de mening dat de bevoegdheden die kunnen worden ingezet bij bijvoorbeeld het vermoeden van een poging tot doodslag (zoals het doorzoeken van woningen, het in beslagnemen en onderzoeken van gegevensdragers en aanhouden buiten heterdaad) ook wenselijk en zinnig kunnen zijn bij strafbare feiten zoals deze, voor die gevallen waar geen sprake is van verdenking van poging tot doodslag maar wel een ernstige overtreding van 5a Wvw wat dicht aan kan zitten tegen poging tot doodslag?
Deze signalen hebben mij vanuit OM inderdaad bereikt. Ik deel de mening van de vragensteller dat het mogelijk moet zijn om waar nodig ook voor opsporing in het kader van artikel 5a van de WVW bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten. Het gaat bij artikel 5a, zoals ik bij de totstandkoming van dit artikel heb benadrukt, om een ernstig strafbaar feit3. Voor het bewijs van de gedragingen die overtreding van artikel 5a WVW opleveren, zal doorgaans de vastlegging in een proces-verbaal nodig zijn, al dan niet vergezeld van foto-opnamen, camerabeelden, meetresultaten of getuigenverklaringen. Niet alleen van de gedragingen, maar ook van de aaneenschakeling of volgtijdelijkheid van die gedragingen, de omstandigheden ter plaatse op dat moment en het gevaar dat daarvan voor een ander te duchten was. Met name voor buiten de heterdaad situatie tekent zich de behoefte af ook voor wat betreft artikel 5a, teneinde opheldering van dit delict mogelijk te maken, bepaalde opsporingsbevoegdheden te kunnen toepassen, die slechts mogen worden aangewend bij verdenking van een voorlopige hechtenisfeit. Hierbij kan in het bijzonder worden gedacht aan het vorderen van gegevensverkeer met betrekking tot telecommunicatie, bijvoorbeeld om na te gaan of de verdachten kort voor of tijdens het ongeval gebruik maakte van een mobiele telefoon (artikel 126n Sv), of het vorderen van gegevens of camerabeelden (artikel 126nd Sv en artikel 126nda Sv). Daartoe wordt artikel 176, eerste lid, WVW (de strafbepaling voor artikel 5a) opgenomen in de opsomming in artikel 67, eerste lid, onderdeel c, Sv. Dit maakt onderdeel uit van een conceptvoorstel voor een verzamelwet dat ik aan de bij de strafrechtsketen betrokken organisaties in consultatie heb gegeven. Ik verwacht dat het wetsvoorstel naar verwachting begin volgend jaar ter advisering aan de Raad van State kan worden voorgelegd.
Bent u bereid te bezien of de in artikel 5a van de Wvw omschreven overtreding aangewezen kan worden als voorlopige hechtenisfeit in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de politie en het openbaar ministerie, daar waar zij dat nodig en wenselijk achten, de juiste opsporingsmogelijkheden kunnen inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom de zorgbonus niet wordt uitgekeerd aan zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand bij de forensische zorg én in het gevangeniswezen bij de zorg aan patiënten en/of gedetineerden niet altijd te waarborgen is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In brieven van de Minister voor Rechtsbescherming van 13 maart, 2 april en 6 oktober is aangegeven dat binnen DJI wordt gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen om zo verspreiding van het coronavirus binnen de justitiële inrichtingen tegen te gaan.2 DJI doet het maximale om deze richtlijnen te volgen, ook waar het gaat om het houden van de 1,5 meter afstand. Waar dat niet mogelijk is worden aanvullende maatregelen getroffen, zoals het gebruik van (medische) mondkapjes door personeel.
Waarom zijn zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS-klinieken) uitgezonderd van de zorgbonus, terwijl ook zij patiënten behandelen en gedetineerden verzorgen met COVID-19? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is overwogen om de zorgbonus toe te kennen aan zorgfuncties binnen het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS)? Zo ja, waarom is hier van afgezien?
Deelt u de mening dat zorgverleners die werkzaam zijn in het gevangeniswezen en de forensische zorg (TBS) ook meer dan applaus verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om het onderscheid in beroepsgroepen op te heffen en ook zorgverleners werkzaam in het gevangeniswezen en in de forensische zorg (TBS) een zorgbonus uit te keren aan inkomens tot twee keer modaal? Zo neen, waarom niet?
Het interview met de broer van een kroongetuige |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de broer van kroongetuige Nabil B.?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat de broer van kroongetuige Nabil B. een hoogoplopend conflict heeft met het openbaar ministerie (OM) over zijn beveiliging, en het bericht dat zijn advocaat het werk neer dreigt te leggen, dat hij zich onveilig voelt en zich niet serieus genomen voelt door het OM?
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het betreur dat de familieleden van de kroongetuige zich in deze moeilijke omstandigheden bevinden, die begrijpelijkerwijs een grote impact hebben op hun leefsituatie.
Het komt helaas voor dat te beveiligen personen ontevreden zijn over de (al dan niet) getroffen beveiligingsmaatregelen. Er wordt voortdurend nauw samengewerkt door de betrokken diensten om op basis van dreiging en risico passende en proportionele beveiligingsmaatregelen te treffen, waarbij de veiligheid van de te beveiligen personen centraal staat. Het bevoegd gezag beslist welke maatregelen worden getroffen en houdt daarbij waar mogelijk rekening met de wensen van de te beveiligen personen. De persoonlijke wensen en veiligheidseisen zijn niet altijd verenigbaar, hetgeen soms kan leiden tot conflicten.
Hoe kan het dat het nieuws over de kroongetuigedeal bekend is gemaakt nog voordat de beveiliging van familieleden geregeld was, terwijl expliciet en herhaaldelijk gewaarschuwd was voor de risico’s?
Voorafgaand aan het bekendmaken van de deal met de kroongetuige, zijn ten aanzien van meerdere familieleden maatregelen getroffen, waardoor deze familieleden vóór de presentatie van de kroongetuige elders waren ondergebracht. Ook met de andere familieleden werd contact gezocht om te spreken over beveiliging. Dit resulteerde in de meeste gevallen in afspraken over te nemen maatregelen. Alle afgesproken maatregelen waren geïmplementeerd op het moment dat de kroongetuige gepresenteerd werd.
Hoe ver strekt de zorgplicht van de staat als familieleden van kroongetuigen buiten hun schuld gevaar lopen?
Voor alle personen, dus ook familieleden van kroongetuigen, geldt dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft en neemt voor de bescherming van burgers op het moment dat zij of hun werkgever daarvoor vanwege de dreiging en het risico niet zelf kunnen zorgen. Welke beveiligingsmaatregelen passend zijn en of, en in hoeverre het functioneren van een persoon gefaciliteerd kan worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn.
Erkent u, net als de verantwoordelijke bij het OM, dat de mening van de familie van de kroongetuige zwaarder meegewogen had moeten worden? Hoe moet deze erkenning opgevat worden? Wordt hiermee nu erkend dat er fouten zijn gemaakt?
Met de uitspraak waarop wordt gedoeld in vraag 5, is bedoeld dat in de besluitvorming over een deal met een kroongetuige nadrukkelijker de mogelijke positie van familieleden en andere betrokkenen in de afwegingen hadden kunnen worden betrokken, zoals dat nu ook gebeurt in nieuwe zaken. Meer aandacht aan de voorkant voor de belangen van familieleden kan ook leiden tot meer draagvlak voor het beveiligingstraject.
Dat betekent overigens niet dat de uiteindelijke afweging anders zou zijn uitgevallen. De belangen van criminaliteitsbestrijding en ook nadrukkelijk het voorkomen van nieuwe liquidaties – soms ook van volstrekt onschuldige derden – waren en zijn juist in deze casus van bijzonder groot gewicht in de afweging om de deal al dan niet te sluiten. Dat wordt ook bedoeld met de opmerking «maar het maatschappelijk belang speelt ook mee bij de afweging». Er was en is veel aan gelegen om dit geweld te stoppen.
Met betrekking tot de huidige omgang met de familieleden zijn de getroffen maatregelen in overeenstemming gebracht met de ernst van de dreiging die zich heeft gemanifesteerd in het daadwerkelijk om het leven brengen van onschuldige derden. Het is daarbij van belang te benadrukken dat bij het nemen van beveiligingsmaatregelen sprake is van risicomanagement in plaats van risico-uitsluiting.
Welke gevolgen zou deze erkenning moeten hebben voor wat betreft de huidige omgang met de familieleden, maar ook voor eventuele toekomstige gevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wil het OM dit in toekomstige gevallen verbeteren, zoals gesteld wordt in het artikel in de Volkskrant? Wat wordt bedoeld met de opmerking «Maar het maatschappelijk belang speelt ook mee bij de afweging»?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u er van dat door een hoge politiefunctionaris die belast is met de beveiliging van de familie in een gesprek tegen de broer van de kroongetuige zegt «Jullie zitten gewoon in een soort experiment»?
Laat ik vooropstellen dat ik er groot belang aan hecht dat functionarissen die in dienst staan van de rechtsorde, zoals advocaten, hun professie veilig en zonder vrees kunnen uitoefenen en daartoe bescherming krijgen als dat nodig is. Mijn beeld en ervaring is dat de diensten en functionarissen betrokken bij het vormgeven van de beveiliging professioneel zijn en de veiligheid van personen zo goed mogelijk waarborgen.
Bent u bereid zelf met de familieleden van de kroongetuige te spreken om hen te horen hoe het met hen gaat, hoe zij de afgelopen tijd hebben ervaren en wat hen dwars zit? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de beveiligingsmaatregelen van de familieleden van de kroongetuige ligt bij de coördinerend Hoofdofficier van Justitie. Dit is de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissement Midden-Nederland. Het is daarom niet aan mij om inhoudelijk in te gaan op de door hen geuite zorgen en de besluiten over de al dan niet getroffen beveiligingsmaatregelen.
In hoeverre werd en wordt altijd eerst een inschatting gemaakt of de betrokkenen wel te beveiligen zijn, voordat een deal tussen OM en kroongetuige wordt gesloten?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten zal in het kader van getuigenbescherming vooraf per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen, diens naasten en hun rechtsbijstandsverleners en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd, vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast geldt dat scherp wordt gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten.
Vindt u in algemene zin dat, naast inschattingen van veiligheidsrisico’s bij naasten van personen met wie een deal wordt gesloten, ook overwegingen die te maken hebben met (beperkte) capaciteit bij de diensten die uiteindelijk voor bescherming en beveiliging moeten zorgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het stelsel bewaken en beveiligen is de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van de benodigde beveiligingsmaatregelen. Proportionaliteit van de maatregelen is hierbij eveneens een uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat de mensen en middelen die nodig zijn voor het instellen en uitvoeren van de beveiligingsmaatregelen per definitie schaars zijn. Het vraagt daarom een voortdurende en zorgvuldige afweging van de overheid om maatregelen proportioneel en efficiënt in te zetten.
Ik heb uw Kamer in juni jl.2 laten weten dat dat het aantal personen en objecten dat langdurig en intensief bewaakt en beveiligd wordt, is toegenomen. Dit zal naar verwachting niet verminderen. Daarom versterk ik structureel het stelsel bewaken en beveiligen over de gehele linie zodat steeds passende beveiligingsmaatregelen geboden kunnen worden aan personen die dat nodig hebben, zonder dat opschaling onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders. Daarbij blijft proportionaliteit van de maatregelen nog steeds een van de uitgangspunten.
Wat is op dit moment de exacte stand van zaken met de capaciteit bij deze diensten?
In mijn brief van 16 december jl.3 ben ik in gegaan op de voortgang van de verbeteringen in de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. In mijn brief van 18 juni jl. 4 heb ik uiteengezet welke investeringen ik heb gedaan in de stelsels van bewaken en beveiligen en getuigenbescherming. Hiermee worden deze stelsels over de gehele linie versterkt, zodat beveiligingsmaatregelen tijdig, effectief en adequaat ingezet kunnen worden wanneer er sprake is van dreiging, risico of de mogelijkheid van geweld. De investering wordt tevens ingezet om de uitvoering van beveiligingsmaatregelen te flexibiliseren. Het doel is steeds passende beveiligingsmaatregelen te bieden aan de personen die dat nodig hebben, zonder dat opschaling onmiddellijk leidt tot druk op de capaciteit elders.
Op dit moment wordt door de betrokken organisaties hard gewerkt aan de uitbreiding van capaciteit ten behoeve van de uitvoering en doorontwikkeling van het stelsel bewaken en beveiligen. Ik houd u van de voortgang op de hoogte in mijn brieven over de maatregelen in het kader van het breed offensief tegen de georganiseerde criminaliteit.
Geheime belangen die leidden tot niet-ontvankelijk verklaring op verzoek van het OM zelf |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere vragen over de secundaire victimisatie door het openbaar ministerie (OM) van een slachtoffer van poging tot doodslag?1
Ja.
Klopt het dat het lokale parket drie opties heeft voorgelegd aan de Centrale Toetsingscommissie (CTC) van het OM?
Zoals eerder aangegeven is de zaak, na het opkomen van de problematiek, door meerdere personen en verschillende gremia bekeken.2 Daarbij is bekeken hoe het opgekomen probleem moet worden gewaardeerd en welke uitkomst daaraan moet worden verbonden. Het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) heeft mij laten weten dat het lokale parket in dit verband inderdaad drie opties heeft voorgelegd aan de CTC. Ook is de zaak besproken met de Landsadvocaat.
Waarom is dan uiteindelijk toch de keuze gevallen op het niet-ontvankelijk verklaren aangezien dit zo’n onbevredigende uitkomst biedt en dit nota bene expliciet werd afgeraden als «ongewenst scenario» omdat «daarmee aan het belang van het slachtoffer niet tegemoet wordt gekomen»?2
Het OM heeft aangegeven dat de in deze zaak te beschermen belangen uiteindelijk enkel voldoende konden worden beschermd door het vorderen van de niet-ontvankelijkheid. De andere opties zouden de te beschermen belangen onvoldoende beschermen. Daarmee bleek de optie tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid – hoewel zeer onbevredigend – de enige mogelijkheid.
Klopt het dat de advocaat-generaal in deze zaak, die het verzoek indiende om niet-ontvankelijk te worden verklaard bij het Gerechtshof in Arnhem, niet op de hoogte was dat er nog twee andere opties waren voorgelegd? Zo ja, waarom niet en hoe kan dat?
Het OM heeft mij laten weten dat dit klopt. Het OM heeft aangegeven dat de advocaat-generaal, die deze zaak heeft behandeld, op de hoogte was van het feit dat de zaak was voorgelegd aan de CTC, maar niet van de voorgelegde opties. De advocaat-generaal is geïnformeerd over de conclusie die uiteindelijk is getrokken. De conclusie was dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid, de enige reële optie was waarbij de te beschermen belangen voldoende zouden zijn gewaarborgd. Het OM heeft mij laten weten dat, nu na uitvoerig beraad en het wegen van verschillende opties reeds was gebleken dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid de enige reële optie was, er geen noodzaak meer was om de advocaat-generaal op de hoogte te brengen van de verschillende opties.
Bent u ook vooraf geïnformeerd over het voornemen tot het verzoek van de eigen niet-ontvankelijkheid? Zo ja, wanneer?
Het OM heeft mij vooraf, op 22 mei 2019, geïnformeerd over deze zaak. Daarbij heeft het OM aangegeven – na een afweging van alle bij het proces spelende belangen – tot de conclusie te zijn gekomen geen andere optie te hebben dan de eigen niet-ontvankelijkheid te vorderen.
Klopt het dat u toen ook niet bent geïnformeerd over de «rondom het probleem spelende en te beschermen belangen» die het OM ertoe brachten zich in deze zaak niet-ontvankelijk te laten verklaren?
Bent u toen wel geïnformeerd over de andere twee opties die door de CTC van het OM zijn besproken en het feit dat het OM het negatieve advies van de CTC heeft genegeerd?
Zoals eerder aangegeven is deze zaak binnen het OM door meerdere personen en binnen verschillende gremia bekeken.4 Daarbij is bekeken hoe het opgekomen probleem moet worden gewaardeerd en welke uitkomst daaraan zou moeten worden verbonden. Het OM heeft mij geïnformeerd over de uitkomst van deze besprekingen en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Het OM heeft niet geëxpliciteerd welke overwegingen in dit afwegingsproces door welke personen en in welke gremia naar voren zijn gebracht.
Overigens heeft het OM mij laten weten het advies van de CTC niet te hebben genegeerd, maar na het wegen van alle opties en het afwegen van de gegeven adviezen tot de conclusie te zijn gekomen dat het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid – hoewel zeer onbevredigend – de enige reële opties was.
Waarom heeft u de beperkte informatie van het OM in deze casus toen geaccepteerd?
Voor mijn informatiepositie is het primair van belang dat helder is wat de uitkomst is en welke overwegingen daaraan ten grondslag liggen. Daarover heeft het OM mij geïnformeerd.
Heeft u overwogen gebruik te maken van uw bevoegdheid een bijzondere aanwijzing te geven?
Nee, zoals eerder aangegeven heb ik daartoe vanwege de zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming behoeven geen aanleiding gezien.5
Heeft u overwogen de Kamer actief te informeren over dit unieke geval, vanwege het onbevredigende verloop van deze zaak?
Nee, ik heb daartoe geen aanleiding gezien.
Kunt u toelichten wat het belang is van het inbrengen van de algemene thematiek van deze casus in de OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling als het OM er zo stellig van overtuigd is dat deze situatie zich niet nog eens voor zal doen?
Zoals eerder aangegeven behoeft volgens het OM de algemene thematiek van deze casus reflectie.6 Om die reden heeft het OM aangegeven deze thematiek te zullen inbrengen in de OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling. Hoewel niet gereflecteerd kan worden op de zaak in het bijzonder, kan wel met het oog op de kwaliteitsontwikkeling binnen het OM op de thematiek worden gereflecteerd en kan worden bezien of op dat punt bepaalde lessen getrokken kunnen worden. Het belang van kritische zelfreflectie onderschrijf ik van harte.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft mij overigens laten weten dat hij, vanuit zijn toezichthoudende taak op het OM, voornemens is een oriënterend vooronderzoek te starten naar de gang van zaken in deze zaak.
Hoe beschouwt u uw rol als Minister van Justitie en Veiligheid in relatie tot het OM, met betrekking tot gevoelige zaken zoals deze? Op welke manieren had u kunnen bijsturen in deze zaak? Vindt u dat dit terecht niet is gebeurd?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik verantwoordelijk voor het handelen en nalaten van het OM. De verantwoordelijkheid die ik als Minister van Justitie en Veiligheid draag, laat echter onverlet dat ik in verband met de bijzondere positie van het OM in het strafproces terughoudendheid betracht. Ik acht het niet passend bemoeienis te hebben met de autonome afwegingen en beslissingen van het OM in deze individuele strafzaak. Die bemoeienis is er dan ook niet geweest.
Klopt het dat het slachtoffer geen recht heeft op de processtukken? Kunt u dit toelichten?
Het slachtoffer heeft in het algemeen recht om kennis te nemen van de processtukken die voor hem van belang zijn (op grond van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering) en om daar ook afschrift van te krijgen. In deze zaak heeft de raadsman verzocht om een afschrift van stukken waarop de vordering tot niet-ontvankelijkverklaring werd gebaseerd, zodat het slachtoffer zich kon voorbereiden op de zitting. Het OM heeft aangegeven dat die vordering tot niet-ontvankelijkheid echter niet was gebaseerd op de processtukken, maar op andere omstandigheden en derhalve kon in dit geval niet aan dit verzoek worden voldaan.
Begrijpt u dat het slachtoffer alles op alles zet om de processtukken alsnog te ontvangen? Hoe kwalificeert u het feit dat het OM intern het woord «stalking» gebruikt om deze pogingen zo te beschrijven, zoals blijkt uit de WOB-stukken?3
Ik begrijp dat het slachtoffer de processtukken wenst te ontvangen. Het gebruik van de woorden «ik word gestalkt» is, ook naar het oordeel van het OM, ongelukkig te noemen, maar moet niet anders begrepen worden dan dat de schrijver van de e-mail heeft willen aangegeven dat de urgentie van zijn vraag hoog was. Overigens heeft het OM mij laten weten dat uit de processtukken niet de reden voor het vorderen van de niet-ontvankelijkheid blijkt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 was deze vordering gebaseerd op andere omstandigheden.
Uit de openbaargemaakte WOB-stukken blijkt ook dat binnen het OM wordt gesproken over zaken die eerder al zijn misgegaan in deze casus, kunt u dit toelichten?
Het OM heeft mij laten weten dat met «zaken die zijn misgegaan in deze casus» wordt gedoeld op de omstandigheden die hebben geleid tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid. Een toelichting hierop kan ik noch het OM geven, omdat daardoor de zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming behoeven direct zouden worden geschaad.
Bent u bereid alsnog meer duidelijkheid te verschaffen over de «zwaarwegende belangen» in deze zaak, gelet op de maatschappelijke onrust over deze zaak?
De te beschermen belangen zijn zo zwaarwegend, dat geen duidelijkheid kan worden verschaft over de redenen voor het vorderen van de eigen niet-ontvankelijkheid. Deze zwaarwegende belangen spelen nog steeds. Zoals ik eerder heb aangegeven acht ik – en ook het OM – deze uitkomst vanuit maatschappelijk oogpunt, maar bovenal voor het slachtoffer in deze zaak bepaald onbevredigend.8
De Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «A bid for justice? Legal interpreting privatisation in Europe?» over de gevolgen van Europese aanbestedingen van diensten van tolken en vertalers in de verschillende Europese strafrechtketens?1
Ja.
Bent u bekend met de problemen die andere Europese lidstaten hebben ervaren bij de Europese aanbestedingen?
Ik ben bekend met ervaringen van enkele andere Europese lidstaten op het gebied van het Europees aanbesteden van tolk- en vertaaldiensten.
Kunt u bevestigen dat in Denemarken inderdaad aanbestedingsovereenkomsten voortijdig zijn beëindigd?
Ja, de Deense politie heeft via een persbericht op 11 december 2019 laten weten een contract met intermediair EasyTranslate te hebben beëindigd.2
Is het u bekend dat Duitsland, ondanks de implementatie van de Europese richtlijn in nationale wetgeving, er toch voor heeft gekozen de tolk- en vertaaldiensten op deelstaatniveau in eigen hand te houden? Nu de parlementair advocaat tot de conclusie kwam, dat die optie ook voor Nederland openstaat, waarom kiest u dan niet voor diezelfde weg?
In het advies over de plicht om tolk- en vertaaldiensten Europees aan te besteden heeft de parlementair advocaat vermeld dat Duitsland de bepalingen uit de Richtlijn 2014/24/EU van het Europees parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG heeft omgezet in nationaal recht. In het advies wordt daarbij aangegeven dat er geen reden is om te veronderstellen dat de Richtlijn anders dan in Nederland is geïmplementeerd of niet naar behoren is geïmplementeerd.3 Dat betekent voor zowel Nederland als Duitsland dat het binnen de kaders van de Richtlijn onder bepaalde omstandigheden mogelijk is om tolk- en vertaalcapaciteit intern te organiseren door tolken en vertalers in dienst te nemen en/of de intermediairsfunctie intern te vervullen met inzet van eigen medewerkers. In mijn reactie op het advies van de parlementair advocaat ben ik uitvoerig toegelicht waarom deze opties niet werkbaar zijn voor tolk- en vertaaldiensten bij de Nederlandse rijksoverheid.4
Heeft u onderzoek laten verrichten naar de aanbestedingen in andere Europese lidstaten?
Bij de ontwikkeling van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten is gekeken naar de situatie in andere Europese lidstaten. Daarbij werd steeds duidelijk dat de situatie in andere landen niet zonder meer te vergelijken is met de situatie in Nederland. Zo wisselen tarieven en werkwijzen sterk in verschillende landen, afhankelijk van de overheidsstructuur en nationale wetgeving. Ik heb gekozen voor een bij de Nederlandse situatie passende oplossing.
Welke lessen uit andere Europese lidstaten worden betrokken bij het aanbesteden in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom denkt u dat in Nederland geen sprake zal zijn van concentratie van tolk- en vertaaldiensten bij één of enkele grote bemiddelaars?
Zoals ik in mijn brief van 5 april 2019 aan uw Kamer heb uitgelegd,5 stimuleren we binnen de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een groter aantal intermediairs actief te worden op de markt van overheidsaanbestedingen, met als doel de positie van tolken in relatie tot de intermediairs te verstevigen en een gezonde markt te ontwikkelen. Deze ruimte voor ontwikkeling bieden we onder meer door onze opdrachten gevarieerd en in niet te grote volumes op de markt te zetten.
Waarom denkt u dat in Nederland geen groot aandeel van de beloningen aan tolken en vertalers bij de bemiddelaars zal blijven hangen in tegenstelling tot andere Europese landen?
De aanbestedingen binnen de nieuwe systematiek zijn erop ingericht dat in de gestelde voorwaarden een goede uitgangspositie voor tolken en vertalers tot uiting komt, in lijn met de motie Van Dam en Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55), die een aantal van deze voorwaarden expliciet benoemt. Intermediairs zijn via hun contract gehouden aan deze voorwaarden.
Hoe denkt u de nodige kwaliteit van de tolkdiensten te waarborgen gezien de betaling per minuut door de bemiddelaar?2
De aanbestedingsvoorwaarden waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 8, waarborgen de kwaliteit van de tolkdiensten.
Wist u dat veel tolken op dit moment op zoek zijn naar een andere baan, omdat deze werkwijze voor hen niet meer rendabel is? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo ja, wat zegt dit volgens u?
Ik realiseer me dat er nog steeds zorgen zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten de positie van tolken versterkt wordt. Een tolk moet als zelfstandig ondernemer echter zelf de afweging maken of de rijksoverheid een interessante opdrachtgever blijft. Dat zal mede afhangen van vraag en aanbod voor de verschillende talen.
Voor de monitoring van de werking van de nieuwe systematiek, die ik nader heb toegelicht in mijn brief van 18 september 2020 aan uw Kamer,7 zijn vraag en aanbod belangrijke parameters. Signalen vanuit de beroepsgroep op dit punt zullen via het structurele overleg met de relevante beroepsorganisaties overgebracht worden.
Bent u bereid, gezien de problemen in de verschillende Europese lidstaten, u in Europees verband, samen met uw Europese collega’s, in te spannen voor het herinvoeren van een uitzonderingsgrond voor tolken en vertalers in de strafrechtketen op Europese aanbestedingen? Waarom wel, waarom niet?
Daar zie ik geen reden toe. Ik heb er vertrouwen in dat we de zorgen van de beroepsgroep goed hebben geadresseerd en dat met de invoering van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten een sterke en noodzakelijke professionaliseringsslag wordt gemaakt. Voordat het verlichte aanbestedingsregime door de invoering van nieuwe Richtlijn niet meer van toepassing was op tolk- en vertaaldiensten, was er in ongeveer de helft van deze diensten bij de rijksoverheid al voor aanbesteding gekozen. De markt was echter niet goed ontwikkeld en werd overheerst door enkele grote intermediairs. Voor de nieuwe systematiek is het van belang dat alle tolk- en vertaaldiensten aanbesteed worden. De ontwikkelde eenduidige wijze van inkoop stimuleert de ontwikkeling van een gezonde markt en een transparant speelveld, niet alleen voor intermediairs, maar juist ook voor tolken en vertalers.