Thuiszorgtaken voor mantelzorgers |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dat is een taak voor de familie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat in deze casus de familie van een cliënt met thuiszorg onder andere geacht wordt (spoed)medicatie op te halen bij de apotheek, de cliënt in bed moet helpen, gehoorapparaten en het kunstgebit dient schoon te houden, en neus en oren dient te verzorgen?
Ik ben het ermee eens dat taken ter ondersteuning van de cliënt niet zomaar op mantelzorgers kunnen worden afgeschoven. Er dient in goed overleg met de cliënt én de mantelzorger te worden bepaald welke zorg en ondersteuning nodig is.
De betekenis van mantelzorgers bij de zorg aan hun naasten is namelijk groot.
Zij vervullen vaak een zeer belangrijke rol in het dagelijkse leven. Een goed samenspel tussen formele en informele zorg is daarom een belangrijk startpunt voor goede zorg en ondersteuning. Zowel de Wmo2015 als de Zvw ondersteunen dit uitgangspunt. Dit wil echter niet zeggen dat het verlenen van mantelzorg verplicht is. In de praktijk zie ik dat het voor professionals soms nog zoeken is naar een zorgvuldige bejegening richting mantelzorgers en met hen vanuit gelijkwaardigheid tot een goede afweging te komen. Via het programma «In voor Mantelzorg» heb ik hierop ingezet en hebben 80 zorgorganisaties, waaronder de thuiszorg, aan het versterken van dit samenspel gewerkt. Medio dit jaar is een werkboek met de belangrijkste lessen en methodieken van het programma gereed. Dit boek zal ik op dat moment bij alle thuiszorgorganisaties, gemeenten, verzekeraars en andere zorgpartijen onder de aandacht brengen. Daarnaast worden op dit moment de richtlijnen waar wijkverpleegkundigen mee werken vernieuwd. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor de rol van de mantelzorger.
Bent u het ermee eens dat deze taken niet op het bord van een mantelzorger die anderhalf uur rijden verderop woont afgeschoven kunnen worden, maar dat deze taken behoren bij het leveren van goede zorg en ondersteuning op basis van de Zorgverzekeringswet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u gaat zetten om thuiszorgorganisaties, gemeenten en verzekeraars erop te wijzen waar hun verantwoordelijkheden liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat in deze casus de thuiszorgorganisatie een standaardlijst heeft met taken voor de familie, ongeacht hoe het netwerk van de cliënt er specifiek uitziet?
Ik vind dat per cliënt zorgvuldig moet worden onderzocht welke zorg en ondersteuning nodig is en het meest passend is. Het betrekken van familie en het bredere netwerk is daarbij essentieel. Zij vervullen immers een belangrijke rol in het leven van mensen. Als er een breder netwerk betrokken is, dan kan met de cliënt en de mantelzorger worden bekeken welke mogelijkheden er zijn om dit aan te spreken. Dit kan de meest betrokken mantelzorger verlichten en tevens van waarde zijn als het gaat om het voorkomen van eenzaamheid van de cliënt.
Het gebruik van een standaardlijst met taken voor de familie staat dit gesprek in de weg. Een gesprek waarin je samen tot maatwerk komt en de beste ondersteuning organiseert, met oog voor de draagkracht en draaglast van de mantelzorger. Een standaardlijst past dus niet bij de filosofie van de Wmo2015.
Bent u het ermee eens dat dit niet past bij het maatwerk dat onder de Wmo geborgd is, maar dat door professionals per cliënt gekeken dient te worden welke zorg en ondersteuning er bij welke cliënt nodig is, en dat er samen met diens specifieke mantelzorgers (of netwerk) gekeken dient te worden welke taken door mantelzorgers op zich genomen kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel thuiszorgorganisaties in Nederland hanteren een dergelijke standaardlijst, welke zijn dit, en hoe gaat u hen erop aanspreken dat dit niet past binnen het gewenste maatwerk in de geest van de Wmo?
Ik heb geen landelijk beeld van hoeveel thuiszorgorganisaties een dergelijke standaardlijst hanteren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 en 5 heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat in het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning per cliënt zorgvuldig wordt gekeken welke zorg en ondersteuning het meest passend is en welke rol het netwerk van de cliënt hierin kan spelen.
Een standaardlijst past hier niet bij. Ik zal dan ook tijdens mijn eerstvolgende periodieke overleg met de VNG en brancheorganisaties dit punt bespreken.
Bent u het ermee eens dat verzorging van het lijf, inclusief het schoonhouden van gebitten, gehoorapparaten, oren en neuzen, onder verzorging valt, en door professionals gedaan dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het van belang dat bij het bepalen van de zorg en ondersteuning de cliënt en de mantelzorger zelf nadrukkelijk kunnen aangeven wat nodig en wenselijk is.
Dat kan per situatie verschillen. Er zijn situaties waar de partner het prettig vindt om zijn vrouw in bed te helpen en de ruimte krijgt om andere verzorgende taken te verrichten. Dat is wellicht in de relatie tussen vader en dochter weer anders, bijvoorbeeld doordat de woonsituatie verschilt. Ook persoonlijke grenzen van de mantelzorger of de cliënt kunnen een rol spelen. In alle gevallen moet
verantwoorde zorg en ondersteuning het uitgangspunt zijn en is mantelzorg niet verplicht. Betrokken zorgprofessionals vervullen daar in de samenwerking met mantelzorgers een belangrijke rol in. Ik zie het vooral als mijn rol om samen met beroepsverenigingen, kennisinstituten en opleidingen het samenspel tussen formele en informele zorg verder te versterken. Zodat er niet meer wordt gesproken over het «inzetten» van familie, maar vanuit gelijkwaardigheid wordt gekeken welke bijdrage een ieder kan leveren om het welbevinden van de cliënt te verbeteren. In mijn voortgangsbrief informele zorg van 13 januari jl. heb ik u daar meer uitgebreid over geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat het niet de bedoeling is dat mantelzorgers worden ingeschakeld om cliënten in bed te helpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid thuiszorgorganisaties aan te spreken die familie en mantelzorgers inzetten om cliënten in bed te helpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kan er nogmaals helder gemaakt worden aan betrokken partijen (gemeenten, verzekeraars en zorgaanbieders) dat het niet de bedoeling is zorgtaken of ondersteuningsvragen af te schuiven op mantelzorgers, maar dat er samen met cliënten en mantelzorgers gekeken dient te worden waar mantelzorgers betrokken bij kunnen zijn, en hoe de zorg het beste georganiseerd kan worden voor iemand?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze zetten gemeenten beschikbare middelen en mogelijkheden in om mantelzorgers te ondersteunen bij hun mantelzorgtaken? Zetten gemeenten hier voldoende op in? Welke gemeenten schieten tekort? Hoe worden deze gemeenten hierop aangesproken?
Het is primair de taak van de gemeenteraad om te beoordelen of het college van B&W voldoende inzet op mantelzorgondersteuning en daarover lokaal het debat te voeren. Periodiek is er overleg met enkele gemeenten, de VNG en Mezzo om de ontwikkelingen rondom mantelzorg landelijk te volgen en waar nodig gezamenlijke acties in te zetten. Mezzo en de VNG zijn bezig met het ontwikkelen van een afwegingskader voor gemeenten dat in het gesprek met mantelzorgers kan helpen bij het bepalen van de benodigde ondersteuning. In de voortgangsrapportage Wmo die u deze maand ontvangt, zal ik hier nader op ingaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Ouderenzorg dat op 14 april aanstaande gepland staat?
Ja.
Ouders die zich door scholen onder druk gezet voelen om hun kind te medicaliseren tegen ADHD |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Renske Leijten |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat leerlingen onder druk van scholen medicatie slikken, terwijl er niet altijd een diagnose ADHD is gesteld? Wat is de oorzaak dat schoolbesturen ervoor kiezen om zonder een diagnose kinderen te medicaliseren?1 2
Nee, ik vind dat niet wenselijk. Op 17 maart jongstleden heb ik een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over ADHD.3 Daarin heb ik aangegeven dat de Gezondheidsraad in 2014 een advies uitgebracht over ADHD, waarin zij de vraag aan de orde stelt of alle kinderen terecht worden gediagnosticeerd met ADHD. Een van de knelpunten die de Gezondheidsraad beschrijft is de ervaren diagnosedruk door ouders, onderwijs en zorg. Naar aanleiding van het advies hebben de Staatssecretaris van VWS en ik, samen met brancheorganisaties van zorg- en onderwijsprofessionals, de onderwijsraden en ouderorganisaties een plan van aanpak opgesteld. Doel van dit plan is het tegengaan van de medicalisering van kinderen met ADHD.
Om beter in beeld te brengen waar, wanneer en door wie diagnosedruk wordt ervaren, worden in het najaar van 2016 twee expertbijeenkomsten georganiseerd. De resultaten van de bijeenkomsten worden onder meer gepubliceerd op de website www.passendonderwijs.nl.
Kunt u garanderen dat kinderen niet gedrogeerd of gemedicaliseerd worden vanwege de grote klassen in het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Scholen kunnen geen medicatie voorschrijven, dit is voorbehouden aan zorgprofessionals. De scholen en de besturen zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop het onderwijs wordt georganiseerd, waaronder de omvang van de klassen. Zij kunnen de groepen indelen op basis van onder meer visie en de specifieke context (leerlingen, leraren, schoolgebouw, etc.). De indeling dient zodanig te zijn dat voor alle leerlingen een passend onderwijsaanbod geboden kan worden. Dat betekent niet noodzakelijkwijs dat de groepen klein moeten zijn. Er kan bijvoorbeeld ook gekozen worden voor meer handen in de klas in de vorm van klassenassistenten.
Kunt u garanderen dat kinderen niet gedrogeerd of gemedicaliseerd worden vanwege de invoering van passend onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kunnen scholen geen medicatie voorschrijven. Verder blijkt uit cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) dat in 2015 in totaal 127.000 jongeren tot en met 18 jaar methylfenidaat voorgeschreven hebben gekregen. Dat is een daling ten opzichte van 2014. Uit de cijfers blijkt overigens niet voor welke indicatie methylfenidaat wordt voorgeschreven, omdat de cijfers van de SFK geen diagnoses vermelden. Methylfenidaat kan behalve voor ADHD ook voor narcolepsie worden voorgeschreven.
Kunt u garanderen dat kinderen niet gedrogeerd of gemedicaliseerd worden vanwege te weinig personeel en te weinig ondersteuning en begeleiding in het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kunnen scholen geen medicatie voorschrijven. Wel hebben de scholen een zorgplicht op grond waarvan zij een passend aanbod moeten bieden voor elke leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Wanneer zij dit niet (meer) zelf kunnen bieden, moeten zij in overleg met de ouders een passend aanbod op een andere reguliere- of speciale school bieden. De middelen voor extra ondersteuning zijn belegd bij de samenwerkingsverbanden. Binnen de verbanden worden afspraken gemaakt over de inzet en verdeling van het geld. In totaal is circa 1,3 miljard beschikbaar voor extra (zware) ondersteuning. Daarbinnen moet voor alle leerlingen een passend aanbod gerealiseerd kunnen worden.
Kunt u garanderen dat kinderen niet gedrogeerd of gemedicaliseerd worden vanwege de kosten van behandeling binnen de jeugdpsychiatrie of jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en de specifieke situatie van de patiënt, en dat bij die behandeling in principe de richtlijnen van de beroepsgroepen, waaronder de Multidisciplinaire Richtlijn ADHD, gevolgd worden. In de Multidisciplinaire Richtlijn ADHD bij kinderen en jeugdigen zijn vereisten opgesteld voor het stellen van een diagnose en de behandeling, waaronder met medicatie.4 Verder dient er voor de behandeling van de patiënt overeenstemming te zijn tussen de behandelaar en de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger). De kosten horen hier geen rol in te spelen.
Kunt u garanderen dat kinderen niet gedrogeerd of gemedicaliseerd worden vanwege de (lange) wachtlijsten in de jeugd-GGZ en/of de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag of wachttijden een relatie hebben met het (meer) voorschrijven van medicijnen in plaats van gesprekstherapie, wordt meegenomen in nader onderzoek dat in mei 2016 van start gaat. De resultaten van het onderzoek worden komend najaar verwacht.
Kunt u garanderen dat kinderen niet gedrogeerd of gemedicaliseerd worden vanwege externe omgevingsfactoren anders dan een vastgestelde diagnose ADHD zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het uitgangspunt dat de behandelaar op basis van de specifieke situatie van de patiënt een voorstel doet voor de behandeling. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, is, samen met de brancheorganisaties van zorg- en onderwijsprofessionals, de onderwijsraden en ouderorganisaties een plan van aanpak opgesteld, met als doel medicalisering tegen te gaan.
Bent u van mening dat de norm voor het medicaliseren van kinderen/leerlingen moet zijn dat er in principe niet wordt gemedicaliseerd tenzij er geen ander alternatief voorhanden is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Zijn er bij u klachten bekend – via bijvoorbeeld de onderwijsinspectie – over het onder druk zetten van ouders door scholen om hun kinderen te medicaliseren? Hoeveel klachten betreft het en wat is de exacte aard van deze klachten?
Bij de Inspectie van het Onderwijs komen zeer sporadisch klachten binnen over een verschil van mening over medicijngebruik. Deze klachten gaan breder dan alleen gebruik van medicijnen voor ADHD. De school kan in deze situaties contact opnemen met de contactinspecteur en de ouder met de vertrouwensinspecteur. Wanneer klachten binnenkomen via deze routes, pakt de inspectie dit op en gaat ze in gesprek met de betrokkenen.
Wat is uw reactie op het feit dat ouders zich onder druk gezet voelen om hun kind te medicaliseren wanneer kinderen te druk zijn in de klas? Welke maatregelen gaat u nemen om ouders die zich onder druk gezet voelen te ondersteunen?
In de brief van 17 maart jongstleden, waarnaar ik ook verwijs in het antwoord op vraag 1, ben ik ingegaan op de acties die zijn ingezet naar aanleiding van het rapport van de Gezondheidsraad. In dat rapport wordt ingegaan op de ervaren diagnosedruk door ouders, onderwijs en zorg.
Wat is volgens u de reden waarom scholen zich kennelijk genoodzaakt voelen ouders onder druk te zetten om hun kinderen te medicaliseren bij ADHD? Ziet u parallellen met de invoering van het passend onderwijs, dat voor heel veel kinderen helaas nog knellend onderwijs blijkt te zijn?
Nee, de parallellen die u schetst zie ik niet. Met de invoering van passend onderwijs is het uitgangspunt om te kijken naar wat een kind wel kan en wat er nodig is in het onderwijs. De prikkel om een diagnose te vragen die in het oude stelsel wel aanwezig was (voor de landelijke indicatiestelling) is er dus niet meer.
Wat ik wel zie, is dat scholen soms moeite hebben met leerlingen met druk gedrag. Vaak zijn er docenten binnen een school die beter met bepaald gedrag om kunnen gaan dan andere docenten. In het gesprek met elkaar kunnen leerkrachten van elkaar leren in het omgaan met dergelijk gedrag. Om leerkrachten te ondersteunen bij dit gesprek, heeft het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) in opdracht van OCW een gesprekshandleiding ontwikkeld. Zoals in de eerder genoemde brief van 17 maart jongstleden is gemeld, is de handleiding te vinden op www.passendonderwijs.nl.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van een ouder dat wanneer zij vroeg om meer begeleiding, de school aangaf dat dat niet meer kon omdat dat wegbezuinigd is? Op hoeveel scholen is er sinds de invoering van passend onderwijs begeleiding en ondersteuning in de klas (onder andere onderwijsassistenten) wegbezuinigd? Kunt u hiervan een overzicht doen toekomen?
Het uitgangspunt is dat alle kinderen de ondersteuning krijgen die nodig is. De school en de ouders maken daarover afspraken. Als zij daar niet uitkomen kan het samenwerkingsverband een onderwijs(zorg)consulent inschakelen om te adviseren over passende ondersteuning aan een kind. De middelen voor extra ondersteuning zijn belegd bij de samenwerkingsverbanden. Daar worden afspraken gemaakt over de inzet en de verdeling van het geld. Over de inzet van de middelen leggen samenwerkingsverbanden en schoolbesturen jaarlijks verantwoording af via het jaarverslag.
Wat is uw oordeel over de uitspraken van hoogleraar J. van Os in de uitzending van de Monitor dat concentratieproblemen best eens te maken zouden kunnen hebben met het pedagogische klimaat op de school zoals te grote klassen en te veel aandacht voor bureaucratie waardoor er minder ruimte overblijft voor individuele aandacht voor kinderen? Vindt u deze uitspraak herkenbaar?3
De uitspraken zijn herkenbaar in de zin dat ik vaker heb gehoord dat grote klassen en bureaucratie ten koste zouden gaan van individuele aandacht voor kinderen. Er is echter geen onderzoek dat aantoont dat daardoor concentratieproblemen bij kinderen ontstaan.
Welke maatregelen gaat u nemen om leerlingen binnen het onderwijs te demedicaliseren?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, ben ik in mijn brief van 17 maart jongstleden ingegaan op de acties gericht op demedicalisering.
Wat is er ondertussen terecht gekomen van het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg»? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van de tot op heden behaalde doelstellingen?4
Het plan van aanpak wordt momenteel uitgevoerd. De meeste acties zijn gestart en worden eind dit jaar afgerond. Een aantal kent een langere looptijd, zoals de zorgstandaard ADHD. In de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs die in december 2016 naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, informeer ik u over de gemaakte afspraken en de genomen maatregelen.
Acht u de gezamenlijke doelstellingen en ambities in de publiekssamenvatting in het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» ook niet wat gratuit? Is het niet altijd zo dat «de juiste professional (bevoegd en bekwaam), met de juiste expertise, op de juiste plek, op het juiste moment moet worden ingezet»? Zo nee, kunt u situaties beschrijven waarbij dit niet van toepassing is?
Ik vind het door 13 partijen opgestelde en bestuurlijk bekrachtigde plan van aanpak met de bijbehorende doelstellingen en acties zeker niet gratuit, maar een effectieve samenwerking van verschillende beroepsverenigingen uit zorg en onderwijs samen met oudervereniging Balans. Het is terecht dat in het plan wordt gesteld dat de juiste professional, met de juiste expertise, op de juiste plek en op het juiste moment moet worden ingezet. Dit willen we bereiken met het plan van aanpak Gepaste zorg.
Hoe verhoudt de toename van het aantal kinderen die gemedicaliseerd worden zich met de invoering van het passend onderwijs? Had dit aantal volgens de doelstellingen van het passend onderwijs niet juist af moeten nemen? Wat is uw reactie hierop?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het aantal kinderen in de leeftijd van 0 tot en met 18 jaar dat medicatie voor ADHD gebruikt in 2015 ten opzichte van 2014 gedaald. Dat neemt niet weg dat acties nog steeds nodig zijn om tot gepaste zorg en begeleiding op school te komen.
Hoe beoordeelt u de analyse van de Vereniging Kinder- en Jeugdpsychiatrie in de uitzending waaruit blijkt dat medicatie geven goedkoper is dan gesprekstherapieën en dat daarom daar vaker voor wordt gekozen? Acht u het wenselijk dat kosten hierin blijkbaar zwaarder wegen dan het belang van het kind?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het uitgangspunt dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en de specifieke situatie van de patiënt. De kosten zouden daarbij niet doorslaggevend moeten zijn.
Acht u het wenselijk dat ADHD-medicatie wordt voorgeschreven terwijl er geen diagnose achter zit? Wat gaat u aan deze praktijken precies doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat zou ook niet mogen gebeuren aangezien de medicatie gekoppeld is aan diagnose en behandelplan
Bent u bereid de aanhoudende signalen over het dwingend voorschrijven van medicatie aan leerlingen door scholen te onderzoeken, zodat we definitief weten hoe wijdverspreid dit probleem is? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit verwachten? Zo nee, waarom niet?5
Het doel van de expertbijeenkomsten dit najaar, die in het antwoord op vraag 1 zijn genoemd, is om beter in beeld te brengen wat de ervaren problemen zijn. Hierbij wordt ook de druk meegenomen die ouders ervaren door scholen. In de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs van december 2016 zal ik terugkomen op de gemaakte afspraken en de genomen maatregelen.
Erkent u dat Ritalin en aanverwante medicijnen heftige middelen zijn, waarvan de precieze werking op langere termijn niet eens bekend is? Zo ja, waarom staat u deze massale toename van het aantal leerlingen die deze medicijnen gebruiken dan toe? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit te erkennen?
Over de werkzaamheid en langetermijneffecten van ADHD medicatie verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Ziengs (VVD) over het gebruik van ADHD-middelen voor recreatieve doeleinden. En naar de aldaar vermelde onderzoeken in het kader van het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen en het programma Priority Medicines voor Kinderen.8
Kunt u een oordeel geven over het feit dat er scholen zijn die op de stoel van de arts gaan zitten en specifieke adviezen geven over welke medicijnen kinderen zouden moeten gebruiken? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Een school mag geen medisch advies geven: dit is voorbehouden aan de zorgprofessionals. De school is wel een vindplaats: zij kan constateren dat het kind lastig gedrag vertoont. Dit kan ze aankaarten bij de ouders. In het gesprek met de ouders, kan een school het advies geven om de huisarts of andere zorgprofessionals, zoals uit het sociaal wijkteam, in te schakelen.
Kunt u een oordeel geven over het feit dat er gezinscoaches zijn die op de stoel van de arts gaan zitten en specifieke adviezen geven over welke medicijnen kinderen zouden moeten gebruiken? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Een gezinscoach helpt gezinnen om weer controle over hun leven te krijgen. Bijvoorbeeld bij problemen met de opvoeding en verzorging van kinderen, met geld of het huishouden. Hij kan samen met het gezin kijken welke vragen er zijn en welke ondersteuning eventueel nodig is. De gezinscoach kan zelf hulp bieden en kan, wanneer dat nodig is, het gezin in contact brengen met andere hulpverleners, bijvoorbeeld voor medisch advies. De gezinscoach mag niet op de stoel van de arts gaan zitten.
Acht u het wenselijk dat er voorwaarden – bijvoorbeeld het innemen van medicatie – aan kinderen worden gesteld om toegelaten te worden tot een middelbare school? Zijn dergelijke eisen überhaupt toegestaan? Zo nee, hoe gaat u optreden tegen scholen die dergelijke eisen stellen?
Scholen hebben zorgplicht, en moeten dus een passend aanbod bieden voor elke leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Zoals in de achtste voortgangsrapportage is aangegeven, worden scholen die de zorgplicht ontwijken of negeren daar door de inspectie op aangesproken.9
Hoe verhoudt het stellen van medicatie-eisen aan leerlingen voor toelating tot het onderwijs zich met de zorgplicht van scholen?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, worden scholen die de zorgplicht ontwijken of negeren daar door de inspectie op aangesproken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van een schooldirecteur dat scholen best in staat zijn adviezen te geven ten aanzien van medicatie omdat zij ervaring hebben met het effect van deze medicijnen op de leerlingen in de klas?6
Zoals in het antwoord op vraag 22 is aangegeven, mag een school geen medisch advies geven: dit is voorbehouden aan de zorgprofessionals. De school is wel een vindplaats: zij kan constateren dat het kind lastig gedrag vertoont. Dit kan ze aankaarten bij de ouders. In het gesprek met de ouders, kan een school het advies geven om de huisarts of andere zorgprofessionals, zoals uit het sociaal wijkteam, in te schakelen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Kinderombudsman dat het drogeren van kinderen slechts symptoombestrijding is en dat de wortel van het probleem hierdoor niet aangepakt wordt? Deelt u deze analyse?7
Ik vind het van belang dat de diagnose bij kinderen bij wie mogelijk sprake is van ADHD zorgvuldig wordt gesteld en dat zij de zorg en ondersteuning krijgen die nodig is. Ook als de diagnose niet gesteld wordt, kan de leerkracht of de ouder handvatten krijgen van de behandelend arts om beter om te gaan met het gedrag van het kind. Daarnaast zijn er ook handvatten beschikbaar voor leerkrachten voor het omgaan met lastig gedrag bij kinderen, onder andere via www.passendonderwijs.nl.
Hoe verhoudt de toename van het gebruik van Ritalin en verwante medicijnen zich tot de doelstelling van de Jeugdwet om te demedicaliseren?
Het doel van de Jeugdwet is dat de kinderen die zorg krijgen die ze nodig hebben.
De belemmeringen voor personen met een visuele beperking om als raadslid te kunnen functioneren |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten dat raadsleden mede vanwege de problemen die zij vanwege hun visuele beperking ondervinden bij het raadswerk, hun raadslidmaatschap neer leggen?1
Ja.
Zijn u andere voorbeelden bekend van raadsleden of andere politici die (mede) vanwege een visuele of een andersoortige beperking genoodzaakt zijn om hun raadslidmaatschap neer te leggen? Zo ja, hoeveel voorbeelden zijn u bekend en wat was de aard van de problemen die deze raadsleden ondervonden?
Het Ministerie van BZK houdt niet bij hoeveel politieke ambtsdragers een visuele of andersoortige beperking hebben dan wel om die reden hebben moeten aftreden. De toekenning van de voorzieningen is een verantwoordelijkheid van de bestuursorganen. In incidentele gevallen wordt het ministerie benaderd met vragen over te treffen voorzieningen. De variëteit in situaties is vrij groot. Het kan gaan om de behoefte aan een doventolk, een voorlezer voor blinden, een ringleiding voor slechthorenden of een aangepaste auto.
Deelt u de mening dat het te betreuren is dat raadsleden met een beperking (mede) vanwege die beperking hun raadslidmaatschap moeten staken? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om te voorkomen dat raadsleden om die reden met hun raadswerk moeten stoppen en om het democratisch bestuur toegankelijker te maken voor mensen met een beperking? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad te betreuren indien politieke ambtsdragers hun werk moeten neerleggen vanwege hun beperking. Zoals ik heb betoogd in mijn bij brief van 4 juni 20152 naar de Tweede Kamer gestuurde visie op de rechtspositie van politieke ambtsdragers, is één van de kernwaarden van democratie dat het dragen van politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid in beginsel voor een ieder openstaat. Daaruit vloeit voort dat de rechtspositie toetreding tot politieke ambten mogelijk maakt voor geschikte kandidaten en dat de rechtspositie bijdraagt aan een evenwichtige afspiegeling van de samenleving in vertegenwoordigende lichamen en bestuurlijke functies. Dit zijn dan ook onderdelen van het in die visie opgenomen richtinggevend kader voor de invulling van de diverse soorten regelingen en voorzieningen in de rechtspositie van politieke ambtsdragers. Voor de voorzieningen waarop decentrale politieke ambtsdragers op dit moment al aanspraak kunnen maken ingeval van een structurele functionele beperking, verwijs ik u kortheidshalve naar de beantwoording van vraag 4. Op dit moment ben ik op ambtelijk niveau aan het verkennen of meer nodig is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Welke voorzieningen zijn er voor raadsleden met een beperking om hen te ondersteunen bij de uitvoering van hun raadswerk? Zijn deze voorzieningen in alle gemeenten beschikbaar? Hoeveel gebruik wordt er van deze voorzieningen gemaakt?
In de rechtspositiebesluiten van alle decentrale voorzitters, dagelijks bestuurders en volksvertegenwoordigers is geregeld dat dergelijke politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor de bekostiging van een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA kent voorzieningen tot bevordering van de arbeidsparticipatie van (overheids)werknemers met een structurele functionele beperking. Het gaat daarbij om arbeidsplaatsvoorzieningen en voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar arbeid.
Indien een arts oordeelt dat het om een structurele functionele beperking gaat en betrokkene bekostigt zelf zo’n WIA-voorziening, dan dient het college de tegemoetkoming toe te kennen. Hier is geen discretionaire bevoegdheid. Het mag uitsluitend een vergoeding of tegemoetkoming in geld behelzen, geen voorzieningen in natura, omdat de grondslagen in de Provincie-, Gemeente- en Waterschapswet tot voor kort niet toestonden dat er in de rechtspositiebesluiten niet-financiële voorzieningen worden verstrekt. Ik ben voornemens deze rechtspositionele bepalingen aan deze recente wijziging aan te passen zodat in de toekomst ook niet-financiële voorzieningen kunnen worden verstrekt.
Deelt u de mening dat zolang raadsleden met een beperking (mede) vanwege die beperking als raadslid moeten stoppen, de genoemde voorzieningen blijkbaar niet toereikend zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp uit het persbericht dat het terugtreden van het betreffende raadslid niet zozeer lag aan de ontoereikendheid van de voorzieningen of aan het gebrek aan medewerking bij de toekenning ervan. Betrokkene heeft ervaren dat zij minstens driemaal zoveel tijd moet investeren in het raadswerk dan haar ziende collega’s, ondanks hulp en hulpmiddelen, en dat dit naast al haar andere werkzaamheden en activiteiten niet meer was op te brengen. Naar mijn mening kan dus niet in algemene zin worden betoogd dat de voorzieningen niet toereikend zijn omdat het voorkomt dat raadsleden met een beperking (mede) vanwege die beperking als raadslid moeten stoppen. Dit soort zaken is erg afhankelijk van de individuele omstandigheden.
Is er al uitvoering gegeven aan de motie van de leden Voortman en Van Dijk?2 Zo ja, hoe? Zo nee, op welke termijn gaat u uitvoering geven aan deze motie?
In de motie wordt de regering verzocht te onderzoeken in welke mate mensen met een beperking een vertegenwoordigende of een bestuurlijke functie hebben, wat belemmeringen daarvoor zijn en maatregelen te nemen om belemmeringen voor actieve deelname aan de democratie weg te nemen.
In samenwerking met de beroepsverenigingen van politieke ambtsdragers en de bestuurlijke koepelorganisaties wil ik ambtsdragers met een structurele functionele beperking benaderen met de vraag welke belemmeringen zij in de praktijk ervaren. Ik zal ook organisaties voor mensen met een handicap benaderen met dezelfde vraagstelling. De uitkomsten van deze inventarisatie zal ik betrekken in de al lopende evaluatie van Dijkstalwetgeving waarover ik in 2017 de Tweede Kamer schriftelijk zal inlichten. In het kader van deze evaluatie wordt onder meer bezien op welke wijze eventuele belemmeringen voor deelname aan de democratische instituties kunnen worden weggenomen.
Leidt digitalisering ertoe dat het democratisch bestuur minder toegankelijk is voor mensen met een beperking? Zo ja, waarom, en wat wordt daar momenteel tegen gedaan? Zo nee, waarom niet?
Dat hoeft niet. Digitalisering kan mensen met een beperking ook helpen om zelfstandig te participeren, met minder ondersteuning van anderen. Digitalisering maakt het bijvoorbeeld makkelijker voor mensen die moeite hebben met informatie op papier, door de mogelijkheid van teksten te laten voorlezen, vooringevulde formulieren aan te bieden en filmpjes met ondertiteling te laten zien en – voor visueel beperkten – foto’s van een beschrijving te voorzien.
Maar het verbeteren van de toegankelijkheid is een continu proces. Overheidsorganisaties doen gebruikersonderzoek. Doorontwikkeling van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek. Overheidswebsites moeten voldoen aan de webrichtlijnen (WCAG 2.0). Deze Webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniekonafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Ook webgebaseerde mobiele applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard de Webrichtlijnen. Met de naleving van de webrichtlijnen moet het voor mensen met een auditieve of visuele beperking gemakkelijker zijn om zelfstandig om te gaan met digitale informatie.
Op deze manieren wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de toegankelijkheid van de digitale overheid voor zoveel mogelijk mensen.
Hoe verhoudt het bericht dat het eventueel onvoldoende toegankelijk zijn van het democratisch bestuur voor visueel gehandicapten zich tot het aangenomen amendement van het lid Otwin van Dijk3 over uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap4, waarin algemene toegankelijkheid geborgd wordt?
Het amendement dat in de noot bij vraag 8 wordt genoemd is vervangen door amendement met nummer 56 dat in combinatie met subamendement nummer 576 is aangenomen.
Het voorgestelde artikel 2a van de Wgbh/cz luidt, voor zover hier van belang:
Het antwoord op de vraag hoe het eventueel ontoegankelijk zijn van het democratisch bestuur zich verhoudt tot het voorgestelde artikel 2a van de Wgbh/cz is mede afhankelijk van de AMvB op grond van het tweede lid van artikel 2a, welke AMvB nog in ontwikkeling is.
Het bericht dat er geen plek in een verpleeghuis is voor de nazorg voor een hoogbejaarde mevrouw van 102 jaar oud die nog zelfstandig woont |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen plek voor zieke en hoogbejaarde moeder»?1
Ja
Deelt u de mening dat het schandalig is, dat een 102-jarige vrouw, die door nog zelfstandig te wonen precies doet wat dit kabinet wil, zo aan haar lot is overgelaten?
Het verhaal dat de 102-jarige mevrouw uit Amersfoort in het Algemeen Dagblad heeft gedeeld is droevig. Zorginhoudelijk is het niet aan mij om te beoordelen of er in deze casus juist is gehandeld door de zorgverleners en het ziekenhuis die betrokken zijn geweest bij de zorg aan de mevrouw. Hier ligt eventueel een taak voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ ziet er, als onafhankelijk toezichthouder, op toe dat de instellingen en mensen die zorg bieden zich houden aan de wetten en regels én aan de normen die zij zelf hebben opgesteld. Verder vind ik het belangrijk dat als er sprake is van fouten de betrokken aanbieders lering trekken uit de situatie. In het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn aanbieders verplicht intern incidenten te registreren en deze te gebruiken voor verbetering van de kwaliteit van de zorg.
Wat voor mij vaststaat is dat het voor iedere patiënt belangrijk is dat juiste behandeling in het ziekenhuis en vervolgens juiste overdracht vanuit het ziekenhuis naar de opvolgende zorgverlener goed is geregeld, zodat de kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg geborgd is. Daar hebben alle patiënten en hun naasten recht op. Bij kwetsbare ouderen luistert het extra nauw. Een ziekenhuisopname is voor kwetsbare oudere patiënten namelijk risicovol vanwege hun verhoogde kans op complicaties zoals een infectie, ondervoeding, plotselinge ernstige verwardheid of vallen. Veel van deze complicaties hebben functionele en/of cognitieve achteruitgang van de oudere patiënt tot gevolg.
Dat de overdracht aandacht behoeft blijkt ook uit het in de zomer 2015 verschenen rapport van de IGZ «Continuïteit van zorg voor kwetsbare ouderen vanuit het ziekenhuis naar verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg en huisartsen niet gewaarborgd». Overdracht is een onderdeel van kwaliteitszorg en dus van de verantwoordelijkheid en professioneel handelen van zorgprofessionals/ aanbieders. Naar aanleiding van de conclusies van het rapport zijn partijen aan de slag gegaan met het ontwikkelen van een zorgpad voor kwetsbare ouderen in het ziekenhuis en over de keten, de herziening van de NHG richtlijn die overdracht van gegevens van 1e naar 2e lijn en vice versa beschrijft (HASP) en de herziening van de richtlijn Medicatie Overdracht in de Keten. Ook bij de in ontwikkeling zijnde richtlijn Polyfarmacie van de Federatie Medisch Specialisten en het NHG wordt stil gestaan bij de overdracht van gegevens.
Ik ben blij met deze ontwikkelingen, maar zie ook dat de overdracht een complex proces is en dat er in de dagelijkse praktijk nog meer aandacht moet komen voor een juiste, tijdige en consistente overdracht en ontvangst. Als zorgverleners in een regio tegen problemen aanlopen, kunnen zij met hun vraagstukken rond de regionale overdracht van patiënten tussen thuis, ziekenhuis, tijdelijke opname en wonen in een instelling terecht bij het Praktijkteam «Zorg op de Juiste plek». Dit Praktijkteam sluit op verzoek aan bij (regionale) overleggen en adviseert over wat er mogelijk is op het gebied van de keten rond kwetsbare patiënten, de bijbehorende wet- en regelgeving en brengt mensen met elkaar in gesprek. Ook worden de vele goede initiatieven die in het veld bestaan om de overdracht te verbeteren gedeeld.
De Transmurale Zorgbrug die in het betreffende artikel als oplossing wordt genoemd, is hier een voorbeeld van. Proactieve ziekenhuiszorg voor de oudere patiënt wordt gecombineerd met een warme overdracht, waarbij een wijkverpleegkundige al een bezoek brengt aan de kwetsbare oudere in het ziekenhuis, hier de indicatie stelt en het zorgbehandelplan bespreekt. Hierdoor wordt letterlijk een brug geslagen tussen professionals in ziekenhuizen en professionals in de eerstelijnszorg. De kwetsbare ouderen wordt een opstarthulp geboden, waarbij ze zoveel mogelijk zelf de regie over hun leven behouden. Het is een aanpak waarmee meteen gestart kan worden2 en ik roep dan ook elk ziekenhuis op hier vandaag nog mee te beginnen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de transferverpleegkundige, die speciaal in dienst is van het ziekenhuis om te overleggen over de nazorg, zo mogelijk in een verpleeghuis, geen contact heeft gezocht met de familie en mevrouw zonder overleg naar huis heeft laten gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de stelling van het ziekenhuis dat alle standaardprocedures zijn gevolgd? Zo ja, deelt u de mening dat die standaardprocedures dan niet deugen? Vindt u het ook niet heel verdrietig dat deze mevrouw de dupe is van regeltjes?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het trieste feit dat de huisarts van oordeel is dat opname in een verpleeghuis het beste is, maar zowel de huisarts als de thuiszorg geen plekje geregeld krijgt, het gevolg is van het stoppen van de financiering van de verzorgingshuizen (zorgzwaartepakketten 1–3)?
Met het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten VV 1 t/m 3 is aangesloten bij de trend dat mensen langer thuis willen blijven wonen. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplekken gedaald van 150.000 naar 84.000 plekken, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde tijd meer dan verdubbeld is. Ook de 102-jarige mevrouw uit Amersfoort geeft aan dat ze graag zo lang mogelijk thuis wil blijven wonen. Het ingezette kabinetsbeleid volgt deze trend. Het beleid is erop gericht mensen in staat te stellen zoveel mogelijk kwaliteit van leven te behouden en zo lang als het gaat thuis in hun eigen, vertrouwde omgeving te laten wonen. Ook mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf.
In november 2015 heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het eerstelijns verblijf, om te voorkomen dat in de laatste maanden van 2015 wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan. Het budgettair kader voor 2015 is daardoor, op basis van actuele declaratiegegevens op € 183 miljoen vastgesteld.
Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader beheersbaar te houden. Zo heb ik met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg. Hierdoor wordt bij instroom in de Wlz de permanente opname tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Hier is het subsidieplafond in 2016 op aangepast tot € 180 miljoen. Het Zorginstituut monitort maandelijks de uitputting van de subsidieregeling eerstelijns verblijf. Zo krijg ik een goed en tijdig inzicht in de uitgaven aan eerstelijns verblijf. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Het is van absoluut belang dat er voldoende plekken zijn voor deze kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. Vooral omdat deze opnames vaak acuut van aard zijn, is het noodzakelijk dat mensen niet heel lang hoeven te wachten op een bed.
Wat is er tot nu toe gebeurd met de in november 2015 toegezegde 20 miljoen euro extra om het probleem op te lossen? Gaat deze fooi dit probleem ook daadwerkelijk oplossen of erkent u nu eindelijk dat het sluiten van de verzorgingshuizen een fout is geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Scholen die ouders onder druk zetten om hun kind ADHD-medicatie te geven |
|
Karin Straus (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending over de «de ADHD-epidemie»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat scholen ouders adviseren over medicijngebruik van hun kinderen?
Een school mag geen medisch advies geven: dit is voorbehouden aan de zorgprofessionals. De school is wel een vindplaats: zij kan constateren dat het kind lastig gedrag vertoont. Dit kan ze aankaarten bij de ouders. In het gesprek met de ouders, kan een school het advies geven om de huisarts of andere zorgprofessionals, zoals uit het sociaal wijkteam, in te schakelen.
In hoeverre deelt u de mening dat scholen die ouders dwingen te kiezen tussen verplichte medicatie van hun kind of overplaatsing naar het speciaal onderwijs, handelen in strijd met (de doelstellingen van) de Wet Passend Onderwijs?
Scholen hebben een zorgplicht voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Dit betekent dat zij een passend aanbod moeten bieden voor leerlingen die worden aangemeld en voor leerlingen die staan ingeschreven. Wanneer de situatie verandert, kan de school aanlopen tegen bijvoorbeeld gedrag van de leerling, waardoor het geboden onderwijs niet meer passend is. De school moet, indien daar sprake van is, in overleg met de ouders onderzoeken of zij het aanbod weer passend kunnen maken, bijvoorbeeld door extra ondersteuning te bieden, eventueel met behulp van het samenwerkingsverband passend onderwijs. Wanneer dit niet kan, moet de school in overleg met de ouders een passend aanbod bieden op een andere reguliere- of speciale school die wel een passende aanbod kan bieden. Ouders mogen door scholen niet gedwongen worden om medicatie aan hun kind te geven.
In hoeverre is het professionals zonder medische achtergrond of opleiding wettelijk toegestaan om advies te verschaffen over medicijngebruik?
Het voorschrijven en verstrekken van medicijnen die uitsluitend op recept worden voorgeschreven zijn voorbehouden handelingen (artikel 36 Wet BIG). Op die manier is geborgd dat zowel bij het voorschrijven (arts) als bij het verstrekken van medicijnen (apotheker) altijd een bevoegde deskundige betrokken is om te adviseren over het gebruik van medicijnen.
Het staat iedereen vrij om advies te geven over het inschakelen van zorg bij bepaald gedrag. Dit is geen «medisch» advies, zoals een zorgprofessional dit geeft, maar een vrijblijvend advies. Specifiek voor onderwijsprofessionals is door de onderwijsraden een protocol ontwikkeld voor het omgaan met medisch handelen. Deze is beschikbaar via de site van de PO-Raad. Ook de AOb heeft protocollen ontwikkeld voor professionals over het omgaan met medisch handelen in de school, en deze beschikbaar gesteld op hun site. In deze protocollen wordt beschreven dat leerkrachten geen zorgprofessional zijn, en niet medisch hoeven te handelen. Wanneer toch gevraagd wordt dat zij helpen bij het innemen van medicijnen, dient hier zorgvuldig over te worden nagedacht door de leerkracht en school. De protocollen geven hier richtlijnen voor.
Wat is de rol van huisartsen en psychiaters bij het voorschrijven van ADHD-medicatie als scholen ouders onder druk zetten? Zijn medici niet gehouden aan de richtlijnen die zij hierover met elkaar hebben afgesproken?
Zowel de huisartsen als de psychiaters werken aan de hand van hun eigen richtlijnen/standaard ADHD. Ook is er een Multidisciplinaire richtlijn ADHD bij kinderen en jeugdigen.2 Deze richtlijnen worden gevolgd bij de behandeling van kinderen met ADHD. Waar nodig kunnen huisartsen en psychiaters hier beargumenteerd van afwijken. Zij zullen per individueel geval bezien of een kind ADHD heeft en zo ja, welke behandeling noodzakelijk is.
Op basis van welke criteria is het een school toegestaan om leerlingen van school te sturen of daarmee te dreigen? Zijn de betrokken scholen hierbij in overtreding?
Scholen hebben een zorgplicht, en moeten dus een passend aanbod bieden voor elke leerling. Wanneer zij dit niet (meer) zelf kunnen bieden, omdat bijvoorbeeld de situatie van de leerling is veranderd, moeten zij in overleg met de ouders op zoek naar een passend aanbod. Wanneer een school zelf geen passend aanbod heeft, moet deze een aanbod doen voor een andere school. Hierbij zijn de scholen niet in overtreding, maar volgen zij de wet. Wel moeten scholen dit op basis van gegronde redenen doen: de normale procedures van passend onderwijs gelden ook in deze situaties.
Heeft u maatregelen genomen of bent u van plan maatregelen te nemen om deze praktijken een halt toe te roepen? Welke maatregelen zijn dat?
In mijn brief van 17 maart heb ik aangegeven welke maatregelen ik heb genomen om scholen en leerkrachten in staat te stellen goed om te kunnen gaan met lastig gedrag bij leerlingen.3
In deze brief heb ik ook aangegeven dat ik samen met de Staatssecretaris van VWS, de beroepsverenigingen van zorg- en onderwijsprofessionals, onderwijsraden en oudervereniging Balans bezig ben uitvoering te geven aan het advies van de Gezondheidsraad over ADHD. Het plan van aanpak Gepaste Zorg dat onlangs is gepubliceerd bevat alle maatregelen die deze partijen samen nemen voor het bieden van gepaste zorg voor kinderen met druk gedrag.4
In hoeverre is de Onderwijsinspectie ingeschakeld om deze gang van zaken te onderzoeken? Zo nee, bent u bereid om de Onderwijsinspectie in te schakelen? Zo ja, wat is de onderzoeksopdracht en wanneer worden de uitkomsten verwacht? Kan, gezien de aard van de zaak, ook de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) hierbij betrokken worden?
Er is geen onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) uitgevoerd op deze situaties. Hier was geen aanleiding toe: bij de inspectie komen zeer sporadisch klachten binnen die gaan over medicijngebruik. Deze situaties vallen binnen de normale procedures van passend onderwijs. Wanneer een school handelingsverlegen is, kan deze aanvullende voorwaarden stellen aan de toelating. Deze voorwaarden gaan niet over het al dan niet gebruiken van medicatie, maar hebben betrekking op het onderwijsaanbod. De voorwaarden voor het bieden van onderwijs kan de school onderbouwen door te verwijzen naar het schoolondersteuningsprofiel en na onderzoek bij de leerling. Mocht een school de zorgplicht niet nakomen, dan kan dit worden gemeld bij de inspectie. De inspectie onderneemt in dat geval onmiddellijk actie om dit nader te onderzoeken en, indien nodig, handhavend op te treden.
Deze gang van zaken valt niet onder het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg.
In hoeverre zijn er ook klachten over deze prakijken binnengekomen bij de Onderwijsinspectie, de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) en of bij de Inspectie Jeugdzorg (IJZ)? Zo ja, hoeveel en van wie zijn deze afkomstig? Wat is er met deze klachten gedaan? Zo nee, wat is hiervoor de verklaring?
Bij de Inspectie van het Onderwijs komen zeer sporadisch klachten binnen over een verschil van mening over medicijngebruik. Deze klachten gaan breder dan alleen gebruik van medicijnen voor ADHD. De school kan in deze situaties contact opnemen met de contactinspecteur en de ouder met de vertrouwensinspecteur. Wanneer klachten binnenkomen via deze routes, pakt de inspectie dit op en gaat ze in gesprek met de betrokkenen.
De IJZ en de IGZ hebben geen klachten ontvangen over de druk van scholen op ouders en professionals om jeugdigen te diagnosticeren met ADHD en medicatie voor te schrijven.
De-medicalisering van de jeugd is een van de doelstellingen van de Jeugdwet; bent u in het licht van deze signalen bereid om de Kamer nader te informeren over het aantal jongeren die ADHD-medicijnen gebruiken, over de ontwikkeling hierin en over de oorzaken en over de mogelijke acties die ondernomen kunnen worden om het gebruik terug te dringen?
Uit cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) blijkt dat in 2015 in totaal 127.000 jongeren tot en met 18 jaar methylfenidaat voorgeschreven hebben gekregen. Dit aantal is licht gedaald ten opzichte van de cijfers van 2014. Uit de cijfers blijkt overigens niet voor welke indicatie methylfenidaat wordt voorgeschreven, omdat de cijfers van de SFK geen diagnoses vermelden. Methylfenidaat kan behalve voor ADHD ook voor narcolepsie worden voorgeschreven. Om gepaste zorg aan jongeren met ADHD te leveren hebben 13 partijen, waaronder beroepsverenigingen uit zorg en onderwijs en de oudervereniging Balans, eind 2015 een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld, waarbij het streven is dat de jongeren die zorg krijgen die ze nodig hebben. Een aantal specifieke acties zijn: bijeenkomsten over diagnosedruk onder professionals om te komen tot gezamenlijke afspraken hierover, een onderzoek naar de praktijk van de zorgverlening en een nieuwe zorgstandaard ADHD. De resultaten van de expertmeetings zullen aan de betrokkenen worden teruggegeven in een landelijke bijeenkomst en op de website www.passendonderwijs.nl.
Bent u bereid met jongeren, ouders, scholen, huisartsen en psychiaters in overleg te gaan hoe deze trend beëindigd kan worden op korte termijn en de Kamer voor 1 juli 2016 over de gemaakte afspraken en genomen maatregelen te informeren?
Ja, hiertoe ben ik bereid. Dit gesprek vindt plaats in het kader van de uitvoering van het advies van de Gezondheidsraad over ADHD. In de negende voortgangsrapportage van passend onderwijs kom ik terug op de gemaakte afspraken en de genomen maatregelen.
Het bericht dat getraumatiseerde veteranen op straat dreigen te belanden |
|
Vera Bergkamp (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Getraumatiseerde veteranen dreigen op straat te belanden»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De Compound in Assen geeft invulling aan de behoefte van bepaalde veteranen om bij lotgenoten te wonen. De financiering van de Compound was op het moment dat het bericht verscheen een probleem.
Klopt het dat er niemand wil betalen voor de zorg geleverd door de Compound in Assen?
De gemeente Assen heeft inmiddels in een overeenkomst met de Compound vastgelegd om te voorzien in de kosten voor het jaar 2016. De gemeente en de Compound zoeken gezamenlijk naar een meerjarige oplossing.
Klopt het dat de zorg die wordt geleverd door de Compound in Assen niet alleen ten goede komt aan de gemeente Assen, maar een bovenregionale functie heeft? Zo nee, waarom niet?
Bij de Compound wonen ook enkele veteranen die afkomstig zijn van buiten Assen. De Compound verbiedt dat niet. Dat betekent niet direct dat er sprake is van een regionale of zelfs bovenregionale functie.
In de huidige structuur van verantwoordelijkheden die zijn afgesproken tussen het Rijk en gemeenten is geen rol weggelegd voor het Rijk ten aanzien van een aanvullend landelijk arrangement voor zorg en ondersteuning voor de voorzieningen die de Compound in Assen aan veteranen biedt. Wanneer de gemeente Assen en de Compound gezamenlijk constateren dat deze zorg en ondersteuning inderdaad een (boven)regionaal karakter hebben, dan is het allereerst aan hen om hier regionaal afspraken over te maken.
Deelt u de mening dat er een rol is weggelegd voor de rijksoverheid, gezien de bovenregionale functie van de zorg geleverd door de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als deze woonvorm, waarin getraumatiseerde veteranen een stabiele thuissituatie wordt geboden, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
De woonvorm geeft invulling aan de behoefte van bepaalde veteranen om bij lotgenoten te wonen en kan bijdragen aan het welzijn van deze veteranen. Van een generiek aanbod van dergelijke woonvormen voor veteranen – al dan niet met PTSS – is echter geen sprake.
Bent u bereid om een overleg te starten tussen VWS, Defensie en de gemeente Assen om zo te bekijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de problematiek van de financiering van de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
De financiering voor de Compound is voor dit jaar geborgd. De mogelijkheden voor een meerjarige oplossing worden op dit moment in eerste instantie op gemeentelijk niveau verkend. Ik zie op dit moment daarom geen reden voor aanvullende betrokkenheid vanuit VWS of Defensie.
Bent u tevens bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze gesprekken en de uiteindelijke oplossing voor de Compound in Assen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Mogelijke bedreigingen van heterogene woon- en werkgemeenschappen in de verstandelijk gehandicaptenzorg |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven in hoeverre u, sinds de decentralisaties, signalen heeft ontvangen over mogelijke knelpunten bij het voortbestaan van heterogene (verschillen in zorgzwaarte) woon- en werkgemeenschappen in de verstandelijke gehandicaptenzorg? Heeft u een helder beeld welke rol de decentralisaties hier wel/niet in hebben gespeeld? Zo nee, waarom heeft u dit niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat er knelpunten zijn rond het voortbestaan van woon- en werkgemeenschappen in de gehandicaptenzorg waar cliënten wonen met verschillende niveaus van zorgzwaarte. Wel weet ik dat er een zorginstelling is die zich zorgen maakt dat op termijn de mogelijkheden van een heterogene cliëntenpopulatie worden ingeperkt en dat daarmee het unieke karakter van de woon- en werkgemeenschap zal verdwijnen. Het gaat daarbij om een instelling die zorg levert op basis van een specifieke levensovertuiging in een gemeenschapsvormende cultuur. Voor deze instelling geldt, net als voor andere instellingen, dat de toekomst gelegen kan zijn in het verhuren van kamers en appartementen aangevuld met ondersteuning en zorg op maat of de zorg voor zwaardere groepen.
Omdat er op dit moment geen sprake is van een knelpunt, zie ik thans geen aanleiding deze mogelijke problematiek te onderzoeken. Uiteraard blijf ik zeer alert op signalen. Zie voorts antwoord vraag 3.
Heeft u signalen ontvangen dat door het wegvallen van zorgzwaartepakketten 1 en 2 het voorzieningsniveau en de bestaanszekerheid van heterogene unieke woongemeenschappen in het gedrang kunnen komen? Zo nee, kunt u dit uitsluiten, indien dit niet mogelijk is kunt u hier een onderzoek naar doen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een aantal voorbeelden noemen van heterogene woongemeenschappen waar zowel sprake is van mensen die gebruik maken van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en mensen met een Wet langdurige zorg (Wlz) indicatie? Zo nee, kunt u onderzoeken of deze combinaties nog bestaan, en of er mogelijke knelpunten zijn waar zij tegenaan lopen?
Op dit moment zijn er over het land verspreid woonvoorzieningen waar zowel cliënten wonen met een Wlz-indicatie als cliënten die zorg en ondersteuning ontvangen vanuit de Zvw en Wmo. Cliënten met een lage zorgzwaarte, die al vóór 1 januari 2015 in een Wlz-instelling woonden, kunnen daar blijven wonen. Hun zorg en ondersteuning wordt dan bekostigd vanuit de Wlz.
Als deze cliënten met een lage zorgzwaarte overlijden of als zij gaan verhuizen, kan hun plek worden gebruikt door een cliënt met een Wlz-indicatie of door een cliënt die zorg en ondersteuning ontvangt vanuit de Zvw en Wmo.
Deelt u de mening dat heterogene woon- en werkgemeenschappen bijzonder waardevol kunnen zijn, zeker in de verstandelijke gehandicaptenzorg? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier u hieraan bijdraagt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om deze reden is het binnen de wet- en regelgeving mogelijk dat zowel cliënten met een Wlz-indicatie als cliënten die zorg en ondersteuning ontvangen via de Wmo en Zvw, in een Wlz-instelling kunnen wonen.
Gedragstherapieën voor Gilles de la Tourette voor jeugd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de Europese richtlijnen voor de behandeling van tics (een plotselinge, spontane, korte samentrekking van een spier of spiergroepen) en Gilles de la Tourette, en de voorkeur die deze richtlijn uitspreekt voor gedragstherapie ten opzichte van medicatie?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat na de invoering van de Jeugdwet 2015 de mogelijkheden voor gedragstherapieën bij tics en Gilles de la Tourette flink zijn afgenomen? Zo ja, in welke mate, en wat is hiervoor de reden? Zo nee, kunt u dat cijfermatig onderbouwen?
Gedragstherapie voor de behandeling van Gilles de la Tourette wordt zowel regionaal als bovenregionaal ingekocht door gemeenten. Daarbij wordt de beschikbaarheid per regio of gemeente niet bijgehouden. Ik heb evenwel geen signalen ontvangen dat sinds de invoering van de Jeugdwet het aanbod van gedragstherapie voor kinderen met Gilles de la Tourette is afgenomen.
De therapeutische behandeling van tics en Gilles de la Tourette vergt specifieke deskundigheid. De HSK Groep is één van de aanbieders die deze deskundigheid in huis heeft. Overigens heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten in het voorjaar 2015 de bereidheid uitgesproken om voor het zorgaanbod dat door HSK Expertisecentrum Tics wordt geboden aan jeugdigen een landelijk raamcontract te sluiten. Dit betekent dat als kinderen uit een bepaalde gemeente een behandeling krijgen van die aanbieder, dit dan gebeurt tegen het landelijk overeengekomen tarief en de landelijk overeengekomen voorwaarden. Het HSK Expertisecentrum Tics heeft hier echter geen gebruik van gemaakt.
Zijn u problemen bekend met het vergoeden van gedragstherapie door gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt het dat het expertisecentra, zoals HSK Expertise Tics, niet gelukt is om contracten met gemeenten af te sluiten, omdat er veelal sprake is van bovenregionale zorg? Kunt u aangeven of deze zorg wel bovenregionaal wordt ingekocht? Zo ja, op welke wijze en in welke mate?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als er onnodig naar medicatie wordt gegrepen, omdat de gedragstherapiebehandeling niet meer lokaal te krijgen is, waardoor mensen vanwege bijvoorbeeld een te lange reisafstand daarvan afzien? Zo ja, welke oplossingen ziet u hiervoor ogen?
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de behandelaar om te beoordelen hoe tics en Gilles de la Tourette in het individuele geval moet worden behandeld. De professional stelt in samenspraak met de patiënt een behandelplan op. Ik vind het van belang dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en het belang van de patiënt, en dat bij die behandeling zoveel mogelijk de richtlijn van de beroepsgroep gevolgd wordt. Voor de behandeling van de patiënt dient er overeenstemming te zijn tussen de behandelaar en de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger).
Heeft u inzicht in hoeverre er sprake is van een trend naar meer medicatiegebruik bij de behandeling van tics en Gilles de la Tourette? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken? Zo ja, kunt u de cijfers daarvan met de Kamer delen?
Nee, er bestaat geen inzicht in hoeverre geneesmiddelen gebruikt worden bij de behandeling van tics en Gilles de la Tourette. Er zijn geen specifieke geneesmiddelen die voorgeschreven worden bij Gilles de la Tourette. Wel kan in sommige gevallen een antipsychoticum, zoals Haldol of Risperdal, worden voorgeschreven bij ernstige tics, maar deze hebben veel bijwerkingen. Omdat deze middelen ook bij andere psychische stoornissen (met psychoses) worden voorgeschreven is niet duidelijk in hoeverre deze geneesmiddelen worden gebruikt bij de behandeling van tics en Gilles de la Tourette.
Van belang is tevens dat voor de behandeling van de tics bij Gilles de la Tourette, niet medicamenteuze behandeling, maar gedragstherapie een eerste keuze is. Daardoor kan bij een groot deel van de patiënten een aanzienlijke vermindering van de tics worden bereikt. Gelet hierop zie ik onvoldoende aanleiding om hier onderzoek naar te laten doen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Stichting Gilles de la Tourette om te kijken naar mogelijke oplossingen om onnodige medicalisering tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Doordat gemeenten de inkoop van gedragstherapeutische behandeling voor kinderen met tics en Gilles de la Tourette zowel regionaal als bovenregionaal hebben ingekocht, kan er een wisselend beeld ontstaan in de mate de beschikbaarheid van deze zorg. Dit laat onverlet dat gemeenten deze zorg wel moeten kunnen aanbieden. Wanneer er problemen ontstaan bij de mate van beschikbaarheid moet dit in het gemeentelijke domein worden opgelost.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016?
Ja.
Het faillissement van Freecare |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het faillissement van Freecare dat in mei 2015 opgericht werd voor re-integratie, dagbesteding en het verlenen en begeleiden van zorg en leerwerktrajecten?1
Ik heb kennisgenomen van het faillissement van de Stichting Freecare. Ik heb tevens begrepen dat de B.V. die diensten aanbiedt voor de dagbesteding van ouderen niet failliet is verklaard, maar dat de gemeente Heerhugowaard wel het contract met Freecare B.V. heeft opgezegd. De gemeente heeft mij laten weten dat dit het gevolg is van niet nagekomen afspraken. Ook heeft de gemeente mij laten weten dat de continuïteit van de ondersteuning van de zes cliënten die ondersteuning ontvingen van Freecare is gegarandeerd.
Wat waren de exacte redenen op basis waarvan ex-personeelsleden om een faillissement hebben verzocht? Komt dit vaker voor in de zorgsector? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren?
Uit informatie van de curator van het faillissement Stichting Freecare blijkt dat het faillissement is aangevraagd door personen die werkzaam waren bij Stichting Freecare. Zij hebben, ondanks verschillende verzoeken, niet hun gehele salaris ontvangen. Op basis van deze vorderingen is het faillissement aangevraagd. Of deze gang van zaken vaker voorkomt in de zorg is mij niet bekend. Ik zie nu geen noodzaak om dat te onderzoeken. Er kunnen talloze aanleidingen zijn voor een faillissement. Waar het mij om gaat is dat bij een faillissement de continuïteit van de ondersteuning voor cliënten wordt gegarandeerd. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven de ondersteuning te kunnen garanderen. Daarnaast moeten de inspanningen erop gericht zijn om de mensen die hun baan verliezen aan ander werk te helpen.
Wat vindt u ervan dat personeel naar de rechter is gestapt, omdat salarissen en rekeningen gedeeltelijk of helemaal niet zijn uitbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat een voor de betrokkenen begrijpelijke stap die past binnen het systeem van wet- en regelgeving.
Hoeveel personeelsleden hebben (een deel van) hun salaris niet ontvangen? Bent u bereid ervoor te laten zorgen dat deze personeelsleden alsnog hun salaris ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de curator blijkt dat er ten tijde van de faillietverklaring drie personeelsleden in dienst waren bij Stichting Freecare. Geen van allen had per datum faillissement hun volledige salaris ontvangen. Voor datum faillissement waren er meer personeelsleden in dienst. De curator heeft echter (nog) geen zicht op wie er voor datum faillissement precies in dienst is geweest, of deze personen nog vorderingen hebben op de stichting en zo ja, hoe hoog deze vorderingen zijn.
Zijn vakbonden betrokken bij dit faillissement? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de curator blijkt dat zich geen vakbonden bij hem hebben gemeld.
Hebben de mensen die dagbesteding ontvingen van Freecare inmiddels vervangende zorg gekregen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Uit informatie van de gemeente Heerhugowaard blijkt dat de continuïteit van de ondersteuning van de zes cliënten die diensten afnamen van Freecare is gewaarborgd. Ten tijde van het faillissement waren er naast de genoemde zes cliënten geen andere cliënten die ondersteuning van Freecare ontvingen.
Wat vindt u ervan dat eigenaar Rene van L. en zijn levenspartner Remco H. eerder betrokken waren bij twee faillissementen, waardoor werknemers en andere bedrijven de dupe werden, en er een schuld van bijna € 4,5 miljoen ontstond, en nu zelfs een derde faillissement hebben veroorzaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik over te weinig feitelijke informatie om een oordeel daarover te kunnen uitspreken. Ik ben er van overtuigd dat de maatregelen in mijn agenda goed bestuur de kwaliteit van het bestuur en het interne toezicht in de zorgsector verder verbeteren. Voor ondersteuning die door gemeenten wordt ingekocht moet de gemeente in de verordening opnemen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Daarnaast heeft de aanbieder een eigen op de wet gebaseerde verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de geboden voorziening van goede kwaliteit is. Verder moet het college van B en W personen aanwijzen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015.
Hoe getuigt dit van goed bestuur en van cultuurveranderingen die u beoogt? Denkt u daadwerkelijk dat draaideurbestuurders, zoals Rene van L. en Remco H., door uw beleid ineens goed bestuur gaan uitoefenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is hier niet eerder ingegrepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de taak van de gemeente om de continuïteit van ondersteuning te waarborgen. Ik stel vast dat dit in het geval van het faillissement van de stichting Freecare gebeurt.
Op welke wijze gaat/kan het wetsvoorstel over het civielrechtelijk bestuursverbod2 voorkomen dat recidivisten, zoals Rene van L. en Remco H., zorgorganisaties over de rand van de afgrond duwen, en mensen hiermee duperen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel Civielrechtelijk bestuursverbod maakt het mogelijk om een bestuurder gedurende een periode van vijf jaar te verbieden om een bestuurs- of toezichtsfunctie te vervullen. Dat kan alleen in een situatie waarin de rechter heeft geoordeeld dat een faillissement het gevolg is van onbehoorlijk bestuur of dat er sprake is van het opzettelijk verzwijgen van informatie in de richting van de curator. Een dergelijk verbod kan ook worden opgelegd als de bestuurder in kwestie in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement op een kwalijke manier betrokken is geweest bij twee eerdere faillissementen. Ik kan niet beoordelen of dit faillissement voldoet aan deze criteria. Dat moet de rechter toetsen.
Overigens bestaat er voor stichtingsbestuurders ook al een bestuursverbod op basis van het Burgerlijk Wetboek. Dat kan ook weer alleen door de rechter worden opgelegd vanwege wanbeleid en/of handelingen in strijd met de wet of statuten.
Welke maatregelen kunt u nu al inzetten om te voorkomen dat Rene van L. en Remco H. opnieuw een publieke organisatie oprichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Is u bekend of deze zaak aan de Ondernemingskamer wordt voorgelegd? Kunt u de Kamer hierover informeren? Zo neen, waarom niet?
De oorzaak van het faillissement wordt door de curator nog onderzocht. Op basis hiervan zal door de curator worden beoordeeld of er vervolgstappen gewenst zijn en welke vervolgstappen dit zullen zijn.
Het bericht ‘Vriendin die Fokus woning uit moet’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vriendin die Fokus woning uit moet»?1
Ik begrijp dat het opzeggen van de zorgverlenings-overeenkomst en het opzeggen van de huur voor betrokkene zeer ingrijpend is.
Ik heb navraag gedaan over deze kwestie. De Rechtbank Den Haag heeft in kort geding van 29 juli 2015 een uitspraak gedaan in dezen. Uit de uitspraak blijkt dat het geschil dat partijen hebben een (jaren)lange historie kent en heeft geleid tot het ontstaan van een potentieel levensbedreigende situatie, waarvan partijen elkaar de schuld geven. De rechter heeft onder andere aangegeven dat mevrouw niet gemotiveerd heeft weersproken dat haar gezondheidssituatie recentelijk is verslechterd en dat haar arts van het Centrum voor Thuisbeademing haar heeft geadviseerd om zich gedurende een maand in een zorginstelling te laten opnemen teneinde personeel van Fokus in staat te stellen zich te bekwamen in het bieden van beademingsassistentie in noodsituaties. Deze geadviseerde opname in een zorginstelling heeft niet plaatsgevonden. De rechter heeft vastgesteld dat een gesloten zorgovereenkomst slechts opzegbaar is wegens gewichtige redenen. De rechter is van mening dat hier in dit geval sprake van is en heeft Fokus in het gelijk gesteld. De voorzieningenrechter is van mening dat Fokus – gelet op de ernst van de beperkingen van de cliënt – een zorgplicht heeft en een bemiddelende rol dient te vervullen om zowel een andere zorgverlener als een andere woonruimte voor deze cliënt te vinden en de zorgverlening tot die tijd moet continueren. Fokus heeft zich daartoe ook bereid verklaard. Ik adviseer mevrouw om in overleg met Fokus, woningcorporatie en andere betrokken partijen te zoeken naar een andere passende woon- en zorgomgeving.
Wat is uw advies aan deze mevrouw, die na vele jaren bij Fokus te hebben gewoond opeens te horen krijgt dat ze uit haar woning moet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de uitspraak in arrest C/01/291358/ KG ZA 15–152 van 19 april 2015 – waarin de rechter oordeelt dat Fokus een bewoner niet de huur mag opzeggen – van toepassing op dit voorbeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief van 16 november 2015 (TK 2015 – 2016, 34 104, nr. 84) heb ik aangegeven dat de voorzieningenrechter in het genoemde arrest heeft aangegeven dat de overeenkomst tussen de bewoner en Fokus als een geneeskundige behandelovereenkomst moet worden beschouwd en dat hiermee het huurcontract kan worden opgezegd op het moment dat de zorgverlening eindigt, maar dat daarvoor wel gewichtige redenen moeten zijn. In het geval van het arrest, waar de vraag naar refereert was de rechter onvoldoende overtuigd van die gewichtige reden en kon de huur niet worden opgezegd. Dat is anders dan in de casus die aan deze vragen ten grondslag ligt. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, heeft de rechter Fokus daarin in het gelijk gesteld.
Bent u nog steeds van mening, ook het arrest van 19 april 2015 in ogenschouw nemende, dat u de motie over het niet eenzijdig opzeggen van de zorg of de woning door Fokus ontraden moet worden (Kamerstuk 34 104 nr. 108)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik blijf bij mijn standpunt dat de in vraag 4 genoemde motie moet worden ontraden, omdat de koppeling tussen wonen en zorg een belangrijk onderdeel is van het Fokus-concept. Bovendien verhuurt Fokus de woning niet zelf, maar een woningcorporatie waarmee Fokus samenwerkt.
Ik ga ervan uit dat opzeggen alleen gebeurt indien daarvoor zwaarwegende redenen zijn. Zoals hiervoor uit mijn antwoord op vraag 2 en 3 blijkt, is dit ook zeer nadrukkelijk een punt waarop de rechter toetst.
Het supermarktkartel tegen leeftijdsverificatiesystemen voor de verkoop van alcohol en tabak |
|
Renske Leijten , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de gerechtelijke uitspraak over het handelen van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) inzake kartelvorming tegen het leeftijdsverificatiesysteem Ageviewers?1 Wat is uw reactie op dit vonnis?2 Wat vindt u van het handelen van het CBL? In hoeverre staat deze uitspraak volgens u op gespannen voet met de maatschappelijke taak van de supermarkten om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen uit te sluiten? Vindt u het wenselijk dat de maatschappelijke betrokkenheid van de supermarktbranche door deze uitspraak mogelijk in twijfel wordt getrokken? Vindt u acties richting het CBL nodig? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 maart jl. in de zaak van de Hollandsche Exploitatie Maatschappij tegen Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en Jumbo3. Aangezien het een uitspraak van een rechtbank betreft waartegen partijen in hoger beroep zullen gaan, kan ik niet ingaan op de inhoud van deze uitspraak danwel op het handelen van één van de partijen in deze rechtszaak. In zijn algemeenheid geldt uiteraard dat verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen moet worden uitgesloten.
Kunt u aangeven wat het betekent dat de rechtbank Den Haag de CBL Campagne «nog geen 20» en de CBL Code «verantwoorde alcoholverkoop in de supermarkt» nietig heeft verklaard en wat dit voor gevolgen heeft? Welke betrokkenheid heeft het Ministerie van VWS gehad bij de totstandkoming van deze campagne en code?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre vindt u dat supermarkten er voldoende in slagen om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen uit te sluiten? Hoe gaat u het CBL aansporen om maximale verantwoordelijkheid te nemen? Op welke wijze gaat u de voortgang hiervan monitoren? Bij welke nalevingsresultaten overweegt u de inzet van gevalideerde leeftijdscontrolesystemen verplicht te stellen?
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat de betrokkenheid van VWS bij de totstandkoming van de CBL campagne en -code betreft hebben zowel VWS als de NVWA destijds, vanuit de kennis van de Drank- en Horecawet, meegelezen op de code en tekstsuggesties gedaan.
Doel van de publiekscampagne «nog geen 20» was:
De campagne bestond uit een TV-spot, materialen voor scholen en materialen voor supermarkten. Hiermee ondersteunde deze campagne het beleid van het ministerie, immers de vergewisplicht vormt onderdeel van de Drank- en Horecawet. Het Trimbos-instituut heeft een subsidie van ca. € 60.000 ontvangen van het Ministerie van VWS/Jeugd en Gezin om inhoudelijk mee te werken aan de ontwikkeling van de campagne, die verder is gefinancierd door het bedrijfsleven.
Wat zijn uw doelstellingen met betrekking tot de nalevingscijfers voor de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen in 2016? Wanneer bent u tevreden? Overweegt u gebruik te gaan maken van verplichte leeftijdsverificatiesystemen indien uw doelstelling niet wordt gehaald? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, hoe gaat u betere handhaving garanderen?
Met de aanbieding van de resultaten van het mysterykidsonderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens onder verstrekkers in 2015 (bureau Nuchter) heb ik aangegeven wat mijn standpunt is ten aanzien van de nalevingcijfers.4 In mijn brief aan uw Kamer heb ik aangegeven dat, wanneer uit het mysterykidsonderzoek in 2016 niet blijkt dat de naleving substantieel is verbeterd, ik met maatregelen kom.
Zoals ik eerder heb aangegeven wil ik dat de wet wordt nageleefd. De wijze waarop die naleving wordt uitgevoerd is de verantwoordelijkheid van de verkopers van alcohol en tabak.
In hoeverre heeft u voldoende vertrouwen in de totstandkoming van het convenant displayban voor tabakswaren door het CBL? Wat is de stand van zaken? Acht u een breed gedragen, ambitieus convenant met de supermarktbranche haalbaar voor augustus 2016?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen als er voor augustus 2016 geen convenant is voor de displayban in supermarkten?
Het CBL heeft namens de aangesloten supermarktketens de intentie uitgesproken om voor 1 juli 2016 invulling te geven aan een convenant waarin wordt toegewerkt naar een displayban voor tabaksproducten. Behalve met het CBL voer ik ook gesprekken over de invoering van de displayban met de brancheorganisatie(s) van tabaksspeciaalzaken, tankstations, horeca en automaten. Verschillende supermarktketens zijn gestart met pilots of hebben in het geval van Jumbo besloten tabaksproducten in al hun winkels af te dekken. Ik heb van het CBL dan ook nog geen signalen ontvangen dat zij geen invulling kunnen geven aan een convenant. Ik wacht de invulling van het convenant derhalve af.
De TV-commercial van Sire: 'XTC-facts' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de TV-commercial van Sire «XTC-facts»?
Ja, die is mij bekend.
Denkt u echt dat jongeren na het kijken van dit filmpje zullen stoppen met het gebruiken van de harddrug XTC? Zo ja, waarom?
De Stichting SIRE (Stichting Ideele Reclame), die dit filmpje heeft laten produceren, is een onafhankelijke stichting: »SIRE heeft geen banden met de overheid of andere organisaties» (zie http://sire.nl/over-sire). Ik ben dus niet verantwoordelijk voor dit filmpje.
Deelt u de mening dat in deze commercial het beeld wordt geschetst dat het gebruik van de harddrug XTC kan en mag, zolang het maar eerst wordt getest? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad niet ondenkbaar dat dergelijke uitingen de belangstelling van jongeren voor het gebruik van drugs juist stimuleren in plaats van verminderen (Trimbos-instituut: Strategische Verkenning Uitgaansdrugs 2015). Om die reden maak ik binnen mijn drugsbeleid geen gebruik van massamediale voorlichting.
Denkt u niet dat dit filmpje eerder bijdraagt aan het beeld wat al onder de jeugd heerst, dat het gebruik van harddrugs zoals XTC normaal is, in plaats van dat het jongeren afremt?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet gek dat er in deze commercial gebruik wordt gemaakt van wel heel jonge jongeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het niet beter zijn om de jeugd het gebruiken van harddrugs te ontmoedigen door bijvoorbeeld schokkende beelden te laten zien van EHBO-posten op festivals? Waarom is er voor deze softe aanpak gekozen?
Hoeveel kost deze commercial?
Zie antwoord vraag 3.
Het ‘Rapport van het inspectiebezoek aan Martha Flora in Gouda op 28 september 2015’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de zorg die Martha Flora in haar vestiging in Gouda biedt, leidt tot risico’s op gezondheidsschade voor cliënten?1
De IGZ is naar aanleiding van haar bezoek op 28 september 2015 van oordeel dat de geboden zorg onvoldoende voldoet aan de normen en daardoor risicovol is. Er zijn bij de IGZ geen meldingen of signalen van derden over de zorgverlening bij Martha Flora locatie Gouda binnengekomen. De inspectie heeft naar aanleiding van het rapport geëist dat de instelling op de punten waar de geboden zorg niet aan de normen voldoet de nodige verbeteringen realiseert. De zorgaanbieder heeft hiervoor tot 7 april 2016 de tijd gekregen.
De IGZ heeft mij laten weten van oordeel te zijn dat de situatie bij Martha Flora locatie Gouda op dit moment geen reden geeft tot het instellen van Verscherpt Toezicht (VT) of het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel.
Kunt u nader toelichten hoe groot deze risico’s op gezondheidsschade voor de cliënten zijn? Is er al daadwerkelijk sprake geweest van gezondheidsschade door het niet voldoen aan (een van de) vijftien door de IGZ opgestelde normen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de cliëntendossiers niet op orde zijn, er geen cliëntmedezeggenschap is, de cliënt (of cliëntvertegenwoordiging) niet aantoonbaar betrokken wordt bij het opstellen van het zorg-/ondersteuningsplan, de wens van de cliënt niet de basis is voor de ondersteuning, de cliënt (of cliëntvertegenwoordiging) niet betrokken is bij de evaluatie en er geen procedure rondom veilige en verantwoorde farmaceutische zorg is maar dat de cliënt wel bijna vierduizend euro eigen bijdrage per maand moet betalen om zorg te krijgen in een Martha Flora huis? Staat dit volgens u met elkaar in verhouding? Kunt u uw antwoord toelichten?
De in de vraag genoemde aandachtspunten maken onderdeel uit van het thans lopende verbetertraject bij Martha Flora waar de IGZ op toeziet. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Het is voorts niet aan mij of de inspectie, maar aan de individuele cliënten van Martha Flora om uitspraak te doen over de prijs/kwaliteit verhouding van de geboden woon/zorgcombinatie.
Kunt u uiterlijk eind april (aangezien het inspectierapport van januari 2016 is en de zorgaanbieder binnen drie maanden een resultaatverslag moet sturen), of zoveel eerder als kan, het resultaatverslag van Martha Flora in Gouda aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom kan dat niet?
De zorgaanbieder moet een plan van aanpak/resultaatverslag indienen. Dit plan van aanpak/resultaatverslag maakt onderdeel uit van de beoordeling van het verbetertraject bij Martha Flora locatie Gouda door de IGZ. Ik zal de IGZ verzoeken om het resultaatverslag (waar nodig gelet op privacy-eisen geanonimiseerd) als bijlage bij haar eindoordeel te voegen.
Welke maatregelen voert de zorgaanbieder in met betrekking tot de door de IGZ geconstateerde tekortkomingen?
In het plan van aanpak/resultaatverslag wordt op alle door de inspectie genoemde verbeterpunten ingegaan door de zorgorganisatie.
Heeft de zorgaanbieder reeds gecontroleerd of de bij de overige locaties of teams geboden zorg aan alle getoetste normen voldoet? Zo ja, wat is hieruit gebleken? Zo nee, wanneer gaat deze controle plaatsvinden?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de bestuurder zelf om dergelijke controles uit te voeren. Daarnaast komt de IGZ in actie op het moment dat het toezicht op Martha Flora en/of op de overige locaties daar aanleiding toe geeft. Het bezoek aan Martha Flora Gouda is daar nu een gevolg van. Voorts houdt de IGZ de vinger aan de pols met betrekking tot de ontwikkelingen binnen Martha Flora in het algemeen.
Als u het rapport van de IGZ leest bent u dan van mening dat Martha Flora zichzelf kan (blijven) aanprijzen als een zorgaanbieder van luxere zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport van de IGZ gaat niet over prijs-kwaliteitverhouding. Of het woon/zorgaanbod van Martha Flora in Gouda het geld waard is, dat bepalende cliënten zelf.
Bent u ervan op de hoogte dat Martha Flora in Gouda niet het eerste Martha Flora huis is dat door de IGZ met een onvoldoende is beoordeeld?2
Ja. In 2014 constateerde de IGZ tekortkomingen bij Martha Flora in Lochem.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangaf dat voor de Martha Flora-verpleeghuizen geen Wtzi-toelating aangevraagd is en dit ook niet vereist is? Zou u een dergelijke controle toch niet wenselijk vinden voor dergelijke initiatieven, zeker nu blijkt dat verschillende Martha Flora-verpleeghuizen niet voldoen aan de normen van de IGZ?3
Een dergelijk vereiste staat los van het toezicht door de IGZ, omdat de IGZ – ongeacht of dit een zorginstelling is die een WTZi-toelating heeft of niet – in beide gevallen gelijkwaardig toezicht uitoefent op basis van risico’s ten aanzien van kwaliteit en veiligheid.
Kunt u inzicht geven in het verdienmodel van de Martha Flora-verpleeghuizen? Welke partijen zijn daarbij betrokken? Wat wordt er precies verdiend en door wie? Bent u bereid dit verder uit te zoeken als u dit niet weet? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder.
De forse toename van het aantal comazuipers |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat er een forse toename is van het aantal jonge comazuipers?1
Ja.
Vindt u het eveneens zeer zorgelijk dat er in één jaar een toename is van 19 procent van ziekenhuisopnames vanwege alcoholgebruik bij minderjarigen? Hoe duidt u deze toename?
Ik vind dit heel zorgelijk. De cijfers geven aan dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn. Het drankgebruik onder jongeren is voor mij een constant aandachtspunt. Het is van belang dat we met zijn allen – ouders, verstrekkers, gemeenten, scholen, overheid – blijven werken aan de sociale norm NIX18.
Wat opvalt in het factsheet van het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is dat, in tegenstelling tot eerdere jaren, de jonge jongeren in de leeftijd tot en met 14 jaar steeds minder vaak op de poli’s worden gezien. Het zijn nu vooral de 15-, 16- en 17-jarigen die in het ziekenhuis belanden. Dit bevestigt het beeld dat we al langer hebben, namelijk dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, maar dat als ze drinken, ze veel te veel drinken (bingedrinken).2
Uit de medio maart gepubliceerde ESPAD3 cijfers blijkt dat minder jongeren in de leeftijd van 15/16 jaar drinken en dat er ook minder jongeren in die leeftijdscategorie zijn die bingedrinken. Onder degenen die wel drinken is het binge drinken echter onveranderlijk hoog. Over de algehele linie zien we dus dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, dat minder jongeren drinken, maar dat er nog een groep – met name oudere – jongeren is die wel drinkt en dan ook veel drinkt.
De afgelopen jaren is extra ingezet op het tegengaan van alcoholgebruik onder jongeren, wat is het effect van die maatregelen geweest?
We zijn nog niet waar we moeten zijn maar er zijn al mooie effecten van deze extra inzet waar te nemen. Jongeren starten op steeds latere leeftijd met drinken (HBSC 2013, ESPAD 2016). Ten opzichte van 4 jaar geleden is de groep 15- en 16-jarigen die drinkt in 2015 met 11 procent afgenomen (ooit gebruik). Het aantal jongeren in deze leeftijdsgroep dat bingedrinkt nam in deze periode ook af (met 12%). Jongeren kopen zelf steeds minder alcohol (Intraval 2015). Steeds meer ouders stellen regels ten aanzien van het drankgebruik van hun kinderen (effectevaluaties NIX18, NSCK). Echter, er is nog een groep jongeren die veel drinken. Deze laatste groep heeft mijn zorg. We zijn er dus nog niet. Maar er is zeker een positieve ontwikkeling waar te nemen.
Welke aanvullende maatregelen wilt u nemen zodat de trend wordt omgebogen?
Ondanks dat het drankgebruik onder jongeren afneemt en er minder bingedrinkers zijn, blijft het aandeel bingedrinkers onder de jongeren die wel ervaring hebben met het drinken van alcohol, hoog (ESPAD 2016). Het betreft een hardnekkig probleem van met name oudere jongeren die veel drinken. Het Trimbos-instituut geeft aan dat een mogelijkeoorzaak is dat doordat jongeren later starten met drinken maar zich dan wel begeven in een jongerencultuur waarin (veel) drinken nog de norm is, zij sneller in de problemen raken door de alcohol (hun lichaam is nog niet gewend aan alcohol en vervolgens drinken ze opeens grote hoeveelheden in korte tijd). Het Trimbos-instituut gaat er van uit dat de resultaten van het Peilstationonderzoek – dat deze zomer uitkomt – meer inzicht geeft in de problematiek. Zodra dat bekend is, zal ik daar met mijn beleid op inspelen.
Welke mogelijkheden ziet u voor betere handhaving van de bestaande leeftijdsgrens voor alcoholverkoop?
Ik ga er van uit dat u hierbij doelt op betere handhaving van de leeftijdsgrens door gemeenten.
Op dit moment evalueer ik de Drank- en Horecawet (DHW). Onderdeel daarvan vormt onderzoek naar de stand van zaken van het toezicht op de DHW door gemeenten. De resultaten van dat onderzoek verwacht ik in het najaar. De kabinetsbrede beleidsreactie op de evaluatie van de DHW zal ik u in het eerste kwartaal van 2017 sturen.
Is er bekend hoe jongeren die in het ziekenhuis terechtkomen aan zo’n grote hoeveelheid drank konden komen? Wordt daar concreet onderzoek naar gedaan?
Uit de data van de NSCK blijkt dat van 772 van de 851 jongeren die hierover zijn gevraagd, bekend is hoe ze aan de alcohol kwamen: het vaakst komt de alcohol via vrienden (59%), gevolgd door de supermarkt (12%), thuis (12%), horeca (10%), slijterij (5%) en «anders» (2%). Ik concludeer daaruit dat 29% van deze jongeren de alcohol zelf aanschafte en dat 71% de alcohol van vrienden of thuis kreeg. Dit komt overeen met de conclusies van het onderzoek naar het aankoopgedrag van jongeren (Intraval, 2015) waaruit bleek dat minder jongeren alcohol proberen aan te schaffen maar dat de sociale beschikbaarheid nog groot is.
Het stijgende aantal jonge comazuipers |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Meer comazuipers door die zoete troep»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar 931 jongeren in het ziekenhuis terecht kwamen door overmatige alcoholconsumptie? Hoe duidt u de stijging van het aantal comazuipers met circa 20 procent ten opzichte van 2014? Wat betekent dit voor de gezondheid van de jongerenpopulatie?
Ik vind dit heel zorgelijk. De cijfers geven aan dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn. Het drankgebruik onder jongeren is voor mij een constant aandachtspunt. Het is van belang dat we met zijn allen – ouders, verstrekkers, gemeenten, scholen, overheid – blijven werken aan de sociale norm NIX18.
Wat opvalt in het factsheet van het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is dat, in tegenstelling tot eerdere jaren, de jonge jongeren in de leeftijd tot en met 14 jaar steeds minder vaak op de poli’s worden gezien. Het zijn nu vooral de 15-, 16- en 17-jarigen die in het ziekenhuis belanden. Dit bevestigt het beeld dat we al langer hebben, namelijk dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, maar dat als ze drinken, ze veel te veel drinken (bingedrinken).2
Uit de medio maart gepubliceerde ESPAD3 cijfers blijkt dat minder jongeren in de leeftijd van 15/16 jaar drinken en dat er ook minder jongeren in die leeftijdscategorie zijn die bingedrinken. Onder degenen die wel drinken is het binge drinken echter onveranderlijk hoog. Over de algehele linie zien we dus dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, dat minder jongeren drinken, maar dat er nog een groep – met name oudere – jongeren is die wel drinkt en dan ook veel drinkt.
In hoeverre bent u van mening dat het daadwerkelijke aantal jonge comazuipers hoger ligt, omdat deze cijfers alleen gaan over jongeren die bij een kinderarts terecht komen? Geven de cijfers wat u betreft slechts het topje van de ijsberg aan? Waarom wel? Waarom niet?
Het is mogelijk dat het daadwerkelijke aantal comazuipers hoger ligt. Immers niet alle kinderen die in coma raken zullen naar het ziekenhuis worden gebracht.
Hoe kan het dat het alcoholgebruik onder jongeren langzaam afneemt, terwijl het aantal minderjarige comazuipers flink stijgt? Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag, en hoe speelt u hier met uw beleid op in?
Het klopt dat het alcoholgebruik onder jongeren afneemt en jongeren op steeds latere leeftijd starten met het drinken van alcohol. Uit recente data blijkt dat ook het aantal jongeren dat bingedrinkt de afgelopen vier jaar is afgenomen.4 Onder de jongeren die wel ervaring hebben met het drinken van alcohol, blijft het aandeel bingedrinkers echter wel hoog. Het betreft een hardnekkig probleem van met name oudere jongeren die veel drinken. Het Trimbos-instituut geeft aan dat een mogelijkeoorzaak is dat doordat jongeren later starten met drinken maar zich dan wel begeven in een jongerencultuur waarin (veel) drinken nog de norm is, zij sneller in de problemen raken door de alcohol (hun lichaam is nog niet gewend aan alcohol en vervolgens drinken ze opeens grote hoeveelheden in korte tijd). Het Trimbos-instituut gaat er van uit dat de resultaten van het Peilstationonderzoek – dat deze zomer uitkomt – meer inzicht geeft in de problematiek. Zodra dat bekend is, zal ik daar met mijn beleid op inspelen.
Hoe staat het met de beschikbaarheid en kwaliteit van gemeentelijke preventie- en handhavingsplannen? Welke vorderingen zijn de afgelopen maanden gemaakt, en bent u daar tevreden over? Hoeveel gemeenten hebben inmiddels beleid ontwikkeld rondom zuipketen, en bent u hier tevreden over? Bent u, gezien uw oproep dat gemeenten meer werk moeten maken van controles, voornemens gemeenten te verplichten snel hun plannen op orde te hebben en uit te voeren? Wat gaat u doen als gemeenten nog steeds ontoereikende plannen hebben?
Op dit moment evalueer ik de Drank- en Horecawet (DHW). Onderdeel daarvan vormt ook een nieuw onderzoek naar de stand van zaken van de gemeentelijke preventie- en handhavingsplannen en van het toezicht op de DHW door gemeenten. De resultaten van dat onderzoek verwacht ik in het najaar. De kabinetsbrede beleidsreactie op de evaluatie van de DHW zal ik u in het eerste kwartaal van 2017 sturen.
Hoeveel gemeenten experimenteren, tegen uw nadrukkelijke wil in, met horeca-mengvormen? Dragen deze mengvormen bij aan het voorkomen van alcoholconsumptie door minderjarigen? Zo ja, op welke wijze, en waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u voornemens deze mengvormen definitief een halt toe te roepen, gezien de toename van overmatig alcoholgebruik door jongeren, en de slechte naleving van de reguliere verkooppunten?
Ik ben niet in het bezit van een actuele lijst met deelnemende gemeenten.
Of mengvormen bijdragen aan alcoholconsumptie door minderjarigen zal vermoedelijk per aan de pilot deelnemende gemeente verschillen.
Mijn mening over de pilot is onveranderd. Experimenteren is prima, doch binnen de kaders van de wet.
Welke mogelijkheden ziet u om ouders en scholen nog beter te betrekken bij het voorkomen dat minderjarigen alcohol drinken? Gebeurt dat, gezien de cijfers over het aantal comazuipers, wat u betreft al goed genoeg? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u beter doen?
We zetten de laatste tijd veel meer in op het betrekken van ouders en scholen bij het voorkomen dat jongeren drinken. Zo is het schoolprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen (over alcohol, drugs en tabak) vernieuwd. Daarbij is de rol van ouders bij de lessen vergroot. Ouders zijn daarnaast een belangrijke doelgroep binnen de NIX18 campagne. Ik onderzoek de mogelijkheid om schadelijke gevolgen van alcohol gebruik een plaats te geven in de campagne en hoop daar o.a. ouders verder mee te ondersteunen in het maken van de NIX afspraak. Op het nationale alcohol- en drugscongres van 16 en 17 maart jl. is de nieuwe ouderavond over «Uitgaan» gepresenteerd, met aandacht voor o.a. alcohol, XTC en gehoorschade. Op lokaal niveau worden ouders verder in dit onderwerp ondersteund door preventiewerkers van instellingen voor verslavingszorg en GGD’en.
Hoe komt het volgens u dat de trend onder minderjarigen om in de thuisomgeving flink te drinken groeit? Is er een mogelijke relatie met de toename van het aantal verkooppunten, bijvoorbeeld door horeca-mengvormen?
Mij is geen algemene trend bekend dat steeds meer jongeren in de thuisomgeving drinken.
Welke verantwoordelijkheden hebben ouders als jongeren elkaar ontmoeten in de thuisomgeving? Wat vindt u van de recente rechtelijke uitspraak over de ouderlijke verantwoordelijkheid voor alcoholgebruik door minderjarigen op feestjes?2 Vindt u dat ouders die hun verantwoordelijkheid niet nemen een sanctie moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u hierop handhaven? Zo nee, waarom niet?
Mijns inziens zijn ouders primair verantwoordelijk om te stimuleren dat hun kinderen niet gaan drinken tot hun 18e. Wanneer vrienden van hun kinderen bij hen thuis komen, hebben ouders mijns inziens niet alleen de verantwoordelijkheid voor het eventuele drankgebruik van hun eigen kind(eren) maar ook voor dat van de andere minderjarigen.
Zo oordeelde ook de rechter. Een rechter heeft een moeder onlangs een – strafrechtelijke – sanctie opgelegd omdat een meisje onder haar verantwoordelijkheid op het feestje van haar eigen kind teveel had gedronken en daardoor in de problemen was gekomen. Volgens de rechter zijn ouders die een feestje organiseren voor hun kind, verantwoordelijk voor het alcoholgebruik van minderjarigen op dat feestje.
Er zijn geen voornemens «achter de voordeur» te gaan kijken hoe ouders hun verantwoordelijkheid ten aanzien van drankgebruik waarmaken (uiteraard uitgezonderd situaties waar de veiligheid van kinderen in het geding is). Uiteraard zet ik er samen met veel andere partijen wel sterk op in om te stimuleren dat ouders handelen naar de norm NIX18.
Een toename van het aantal comazuipers |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten in verschillende media dat er opnieuw een toename is van het aantal jonge «comazuipers»?1 Kunt u de Kamer de meest recente gegevens over het aantal alcoholintoxicaties van het Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK), vergezeld van uw reactie, doen toekomen?
Ja.
Bijgaand doe ik u het factsheet van het Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK) toekomen.
Zowel de leden Ziengs, Leijten en Van Gerven, Volp, Van der Staaij en uzelf hebben schriftelijke vragen gesteld over de cijfers van het NSCK. Uit de antwoorden op alle vragen blijkt duidelijk wat mijn reactie op deze cijfers is. Ik ga er van uit dat ik met de beantwoording van alle gestelde vragen voldoe aan uw verzoek om een reactie op het factsheet van het NSCK.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in één jaar een toename is van 27% van het aantal alcoholvergiftigingen bij minderjarigen? Hoe duidt u deze toename? Vindt u het eveneens nog zorgelijker dat, als u deze nieuwe cijfers afzet tegen het aantal meldingen in 2007, het om een stijging van meer dan 300% gaat? Hoe verklaart u dit?
Ik vind dit heel zorgelijk. De cijfers geven aan dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn. Het drankgebruik onder jongeren is voor mij een constant aandachtspunt. Het is van belang dat we met zijn allen – ouders, verstrekkers, gemeenten, scholen, overheid – blijven werken aan de sociale norm NIX18.
Wat opvalt in het factsheet van het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is dat, in tegenstelling tot eerdere jaren, de jonge jongeren in de leeftijd tot en met 14 jaar steeds minder vaak op de poli’s worden gezien. Het zijn nu vooral de 15-, 16- en 17-jarigen die in het ziekenhuis belanden. Dit bevestigt het beeld dat we al langer hebben, namelijk dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, maar dat als ze drinken, ze veel te veel drinken (bingedrinken).2
Uit de medio maart gepubliceerde ESPAD3 cijfers blijkt dat minder jongeren in de leeftijd van 15/16 jaar drinken en dat er ook minder jongeren in die leeftijdscategorie zijn die drinken. Onder degenen die wel drinken is het bingedrinken echter onveranderlijk hoog.
Over de algehele linie zien we dus dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, dat minder jongeren drinken, maar dat er nog een groep – met name oudere – jongeren is die wel drinkt en dan ook veel drinkt.
Het aantal meldingen van alcohol-gerelateerde opnames in 2007 betrof 297. Het aantal alcoholintoxicaties betrof dat jaar 226. In 2015 was het aantal alcoholintoxicaties 691 op het aantal meldingen van 931. De verhouding tussen het aantal intoxicaties en het aantal meldingen is in die periode dus ongeveer gelijk gebleven (ca. 75% van de meldingen betrof intoxicaties). Wel is het aantal meldingen de afgelopen jaren sterk gegroeid. Ik ga er van uit dat dit te maken heeft met het feit dat meer ziekenhuizen een comapoli zijn gestart en de veronderstelling dat meer jongeren die door alcohol in de problemen raken naar een ziekenhuis worden gebracht dan voorheen.
Deelt u de mening dat het blijvende relatief hoge alcoholgebruik door jongeren en jongvolwassenen, vanaf met name 15 jaar, dient te worden teruggedrongen op basis van een samenhangend integraal alcoholbeleid, in navolging van het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie? Kent u dit advies, waarin – kort samengevat – staat dat maatregelen de volgende doelen dienen te hebben: 1) het beperken van beschikbaarheid en van het aantal verkooppunten van alcohol, 2) voorkomen dat alcohol voor een te lage prijs wordt aangeboden, 3) het zoveel mogelijk de confrontatie van jongeren met alcoholreclame en alcoholsponsoring beperken? Zo ja, welke beleidsmaatregelen kan de Kamer op deze genoemde terreinen het komende jaar van u verwachten?
Op dit moment loopt via ZonMw in opdracht van mij een onderzoek naar de maatschappelijke impact van een aantal maatregelen dat bekend staat als effectief, zoals reclamebeperkende maatregelen, prijsmaatregelen en het beperken van beschikbaarheid (zgn. «best buys»). De uitkomsten daarvan verwacht ik voor de zomer. Ik zal deze betrekken bij mijn beleidsreactie op de evaluatie van de DHW.
Los hiervan ben ik van mening dat voorwaarden voor het verder terugdringen van het alcoholgebruik onder minderjarigen in elk geval zijn dat a) de naleving van de leeftijdsgrens verbetert, b) het toezicht door gemeenten op orde is en c) nog meer mensen handelen naar de sociale norm NIX18 zodat ook de sociale beschikbaarheid afneemt.
Bent u ervan op de hoogte dat er 37 Nederlandse gemeenten zijn, daartoe mede gestimuleerd door de VNG, die begonnen zijn met een pilot die er o.a. toe leidt dat het aantal verkooppunten van alcohol wordt uitgebreid? Deelt u de mening dat deze pilot een averechts effect heeft op het terugdringen van het alcoholgebruik onder jongeren, en daarmee het voorkomen van alcoholintoxicaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat de pilot dient te worden afgeblazen, ook gelet op het feit dat de gemeenten die deelnemen aan de pilot in strijd handelen met de Drank- en Horecawet? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete maatregelen u gaat nemen om te bereiken dat gemeenten afzien van deze pilot? Deelt u voorts de mening dat gemeenten ertoe opgeroepen moeten worden winkels waar veel jongeren komen uit te sluiten van de pilots? Zo ja, wilt u deze oproep doen?
Ik ben bekend met de pilot mengvormen die onder leiding van de VNG wordt uitgevoerd. Ik ben niet in het bezit van een actuele lijst met deelnemende gemeenten.
Of de pilot bijdraagt aan alcoholconsumptie door minderjarigen zal vermoedelijk per aan de pilot deelnemende gemeente verschillen.
Ik heb u – evenals gemeenten en de VNG – eerder al laten weten hoe ik over de pilot denk. Experimenteren is prima, doch binnen de kaders van de wet. Ik verwacht dat gemeenten alleen zullen experimenteren binnen het kader van de DHW. Ik begrijp dat gemeenten op dit moment nog onderzoeken op welke wijze ze invulling gaan geven aan de pilot. Ik wil daar eerst kennis van kunnen nemen en blijf dit dan ook volgen.
Zoals u weet vindt dit jaar de evaluatie van de DHW plaats. Daarin zijn gemeenten natuurlijk een belangrijke belanghebbende. Ik zal dan ook zeker met gemeenten in gesprek gaan in het kader van de evaluatie, waarin dit thema nadrukkelijk aan de orde zal komen.
Welke middelen en mogelijkheden hebben ziekenhuizen om jongeren, na afloop of tijdens de opname, voor te lichten over de gezondheidsrisico’s van overmatig drankgebruik?
Vanuit het door mij gefinancierde Partnership Vroegsignalering Alcohol is door kinderarts Van der Lely en kinderpsychologe De Visser een medisch en pedagogisch / psychodiagnostisch protocol ontwikkeld voor jongeren tot 18 jaar die met een alcoholintoxicatie binnenkomen in een ziekenhuis. Dit protocol is inmiddels landelijk uitgerold. Gekoppeld aan het protocol is het aanbieden van een nazorgtraject.
Deelt u de mening dat de aard en omvang van het alcoholgebruik onder jongeren ook samenhangt met het feit dat de naleving door ondernemers, en de handhaving van de wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar door gemeentelijke DHW-inspecteurs (Drank- en Horecawet), nog onvoldoende van de grond komt? Bent u bereid gemeenten financieel tegemoet te komen, opdat zij meer middelen kunnen investeren in effectief toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet?
De mate waarin de leeftijdsgrens door verstrekkers wordt nageleefd en daarop wordt gehandhaafd door gemeenten, speelt een rol bij de omvang van het alcoholgebruik onder jongeren. Daarnaast speelt ook sociale beschikbaarheid een rol, zo blijkt uit onderzoek van bureau Intraval.4
In het verleden is budget vrijgemaakt voor de handhaving van de leeftijdsgrens door gemeenten, dit is destijds op verzoek van de VNG ongeoormerkt toegevoegd aan het Gemeentefonds. Welk bedrag gemeenten nu vrijmaken voor de handhaving, is aan gemeenten zelf.
Het bericht ‘Toename aantal alcoholintoxicaties in 2015’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er in 2015 931 jongeren onder de 18 jaar zijn opgenomen in een ziekenhuis als gevolg van alcoholgebruik, waarvan 691 jongeren zelfs een alcoholvergiftiging opliepen?1
Ik vind dit heel zorgelijk. De cijfers geven aan dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn. Het drankgebruik onder jongeren is voor mij een constant aandachtspunt. Het is van belang dat we met zijn allen – ouders, verstrekkers, gemeenten, scholen, overheid – blijven werken aan de sociale norm NIX18.
Wat opvalt in het factsheet van het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is dat, in tegenstelling tot eerdere jaren, de jonge jongeren in de leeftijd tot en met 14 jaar steeds minder vaak op de poli’s worden gezien. Het zijn nu vooral de 15-, 16- en 17-jarigen die in het ziekenhuis belanden. Dit bevestigt het beeld dat we al langer hebben, namelijk dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, maar dat als ze drinken, ze veel te veel drinken (bingedrinken).2
Uit de medio maart gepubliceerde ESPAD3 cijfers blijkt dat minder jongeren in de leeftijd van 15/16 jaar drinken en dat er ook minder jongeren in die leeftijdscategorie zijn die bingedrinken. Onder degenen die wel drinken is het bingedrinken echter onveranderlijk hoog. Over de algehele linie zien we dus dat de startleeftijd waarop jongeren gaan drinken omhoog gaat, dat minder jongeren drinken, maar dat er nog een groep – met name oudere – jongeren is die wel drinkt en dan ook veel drinkt.
Wat is uw reactie op de bevinding dat er tussen 2014 en 2015 een stijging van 27% is te zien in het aantal alcoholvergiftigingen bij minderjarigen? Deelt u de mening dat dit een schokkende en zeer ongewenste ontwikkeling is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bevinding dat 12% van de jongeren aangeeft dat ze de drank zelf hebben gekocht?
Uit de data van de NSCK blijkt dat van 772 van de 851 jongeren die hierover zijn gevraagd, bekend is hoe ze aan de alcohol kwamen: het vaakst komt de alcohol via vrienden (59%), gevolgd door de supermarkt (12%), thuis (12%), horeca (10%), slijterij (5%) en «anders» (2%). Dit komt overeen met de conclusies van het onderzoek naar het aankoopgedrag van jongeren (Intraval, 2015) dat ik u op 22 oktober 2015 heb toegestuurd4, waaruit bleek dat minder jongeren alcohol proberen aan te schaffen maar dat de sociale beschikbaarheid nog groot is.
Wat is uw reactie op de opmerking van kinderarts dhr. Van der Lely «het is niet onlogisch te veronderstellen dat veel van deze jongeren zich weinig hebben aangetrokken van de nieuwe leeftijdsgrens. Daarom reken ik op een daling van het aantal alcoholintoxicaties vanaf 2016. Voorwaarde is wel dat ook de naleving van de leeftijdsgrens door verstrekkers en de controle daarop door gemeenten aanmerkelijk verbetert»? Rekent u ook op een daling van het aantal alcoholintoxicaties vanaf 2016? Zo ja, waar baseert u uw veronderstelling op? Zo nee, waarom rekent u niet op een daling van het aantal alcoholintoxicaties vanaf 2016?
Ik hoop op een daling van het aantal alcoholintoxicaties vanaf 2016. Gelet op de recente ontwikkelingen, lijkt dat wel voor de hand te liggen. Jongeren starten op steeds latere leeftijd met drinken (HBSC 2013, ESPAD 2016). Jongeren kopen zelf steeds minder alcohol (Intraval 2015) en uit evaluatie van de NIX18 campagne en de cijfers van het NSCK blijkt dat steeds meer ouders regels stellen ten aanzien van het drankgebruik van hun kinderen. Steeds meer mensen ondersteunen ook de NIX18 norm. Gelet hierop verwacht ik dat de groep minderjarige drinkers afneemt.
Ziet u in tegenstelling tot kinderarts dhr. Van der Lely wel een (duidelijke) verklaring voor de toename in het aantal jongeren dat na overmatig alcoholgebruik in het ziekenhuis terecht kwam of zelfs een alcoholvergiftiging opliep? Hoe verklaart u de continu stijgende lijn als het gaat om het aantal ziekenhuisopnames en alcoholvergiftigingen onder jongeren over de afgelopen jaren?2
Wat de oorzaak van de stijging is, blijft gissen. Zoals in het antwoord op vragen 4 en 6 aangegeven zien we over het algemeen een positieve trend wat betreft alcoholgebruik door jongeren: minder jongeren drinken, de leeftijd waarop ze starten met drinken gaat omhoog en meer ouders stellen grenzen. We zien echter nog een groep jongeren die wel drinkt en dan ook veel drinkt (bingedrinken). Het betreft een hardnekkig probleem van met name oudere jongeren die veel drinken. Het Trimbos-instituut geeft aan dat een mogelijkeoorzaak is dat doordat jongeren later starten met drinken maar zich dan wel begeven in een jongerencultuur waarin (veel) drinken nog de norm is, zij sneller in de problemen raken door de alcohol (hun lichaam is nog niet gewend aan alcohol en vervolgens drinken ze opeens grote hoeveelheden in korte tijd). Het Trimbos-instituut gaat er van uit dat de resultaten van het Peilstationonderzoek – dat deze zomer uitkomt – meer inzicht geeft in de problematiek. Mogelijk dat ook meer jongeren die door alcohol in de problemen raken naar een ziekenhuis worden gebracht dan voorheen.
Ziet u de resultaten van het onderzoek ook als een tegenvaller na de nieuwe Drank- en Horecawet? Zo nee, waarom nieter? Kunt u uw antwoord toelichten?
We zijn nog niet waar we moeten zijn maar ik zie de cijfers niet als een tegenvaller van de Drank- en Horecawet (DHW). Uit veel onderzoeken blijkt namelijk dat het beleid van de afgelopen jaren en de leeftijdsgrensverhoging wel werken. Jongeren starten op steeds latere leeftijd met drinken (HBSC 2013, ESPAD 2016). Ten opzichte van 4 jaar geleden is de groep 15- en 16-jarigen die drinkt in 2015 met 11 procent afgenomen (ooit gebruik). Het aantal jongeren in deze leeftijdsgroep dat bingedrinkt nam in deze periode ook af (met 12%). Jongeren kopen zelf steeds minder alcohol (Intraval 2015). Steeds meer ouders stellen regels ten aanzien van het drankgebruik van hun kinderen (effectevaluaties NIX18, NSCK). Echter, er is nog een groep jongeren die veel drinken. En als jongeren aan drank willen komen, is dat nog steeds relatief gemakkelijk voor ze. We zijn er dus nog niet. Maar er is zeker een positieve ontwikkeling waar te nemen.
Overigens evalueer ik op dit moment de Drank- en Horecawet (DHW). De verhoging van de leeftijdgrens maakt daar onderdeel van uit. Daar worden de cijfers van NSCK van de afgelopen jaren in meegenomen.
Wat is uw reactie op de conclusie van dhr. Van Dalen «ik kom langzamerhand tot de conclusie dat de decentralisatie op dit terrein een miskleun is. Het lukt gemeenten niet om hun eigen horeca te controleren. Ze vinden het moeilijk om een boete van 1.300 euro op te leggen. Daar worstelen ze echt mee»? Bent u het met dhr. Van Dalen eens? Zo nee, waar baseert u uw mening op? Zo ja, wat gaat u dan ondernemen?
Zoals hierboven beschreven evalueer ik op dit moment de DHW. Onderdeel daarvan vormt onderzoek naar de stand van zaken van het toezicht op de DHW door gemeenten (evenals naar de stand van zaken van de gemeentelijke preventie- en handhavingsplannen). De resultaten van dat onderzoek verwacht ik in het najaar. De kabinetsbrede beleidsreactie op de evaluatie van de DHW zal ik u in het eerste kwartaal van 2017 sturen.
Herinnert u zich uw eerste reactie op het onderzoek: «Alcoholmisbruik moeten we op alle fronten aanpakken. Te beginnen bij ouders en jongeren die hun verantwoordelijkheid moeten nemen»? Hoe verhoudt deze opmerking c.q. uw prioriteit zich tot de enige wat positievere conclusie dat ouders strenger zijn geworden, en de conclusie van dhr. Van der Lely «Het stevig drinken gaat gewoon door, maar nu wel stiekemer»? Kunt u uw antwoord toelichten? Stelt u hiermee de juiste prioriteit?3
Het is mooi te lezen dat uit de data van de NSCK blijkt dat ouders strenger zijn geworden ten aanzien van het alcoholgebruik van hun kinderen. Uit onderzoek blijkt dat dit helpt om drankgebruik van hun jongeren terug te dringen. Uit het hiervoor genoemde onderzoek van Intraval (2015) bleek nog dat jongeren hun alcohol vooral krijgen van ouders en vrienden. Ik zou ouders en jongeren zelf evenals hun vrienden dus willen blijven aanspreken op het belang van NIX18: dat jongeren tot hun 18e nog niet drinken. Ik spreek verstrekkers aan op het belang van een goede naleving, gemeenten op het belang van handhaving en ondersteun scholen om voorlichting te kunnen geven. Maar spreek ook ouders er op aan dat het belangrijk is dat ze de NIX afspraak maken, en jongeren dat ze alcoholgebruik beter nog even kunnen uitstellen. En meerderjarige vrienden dat ze geen alcohol moeten geven aan 18 minners.
Daarnaast is het belangrijk dat we niet alleen focussen op de rol van ouders op het gebied van het stellen van grenzen, maar dat we ook beter uitleggen aan jongeren wat alcohol met je doet (dat meisjes minder goed tegen alcohol kunnen dan jongens, dat het drinken van sterke drank andere gevolgen heeft dan zwakalcoholische drank etcetera) en wat de schadelijke gevolgen van alcohol zijn.
Gaat u ervoor zorgen dat de naleving van de leeftijdsgrens nu echt wordt verbeterd? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Bent u het met de organisatie STAP eens dat alcoholpreventie en goede handhaving bij de gemeenten geen prioriteit heeft? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten hier nu wel voldoende prioriteit aan gaan geven?
Dit jaar vindt er weer een mysterykidsonderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens onder verstrekkers plaats. Wanneer daaruit blijkt dat de naleving onder verstrekkers niet is verbeterd zal ik, zoals ik u juni vorig jaar heb laten weten, met maatregelen komen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Gaat u nu eindelijk een einde maken aan de vrije baan die de industrie krijgt voor reclame, en het in de beeldvorming «sexy» maken van alcoholgebruik? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom ziet u hiertoe geen reden?
Op dit moment loopt via ZonMw in opdracht van mij een onderzoek naar de maatschappelijke impact van een aantal maatregelen dat bekend staat als effectief, zoals reclamebeperkende maatregelen, prijsmaatregelen en het beperken van beschikbaarheid (zgn. «best buys»). De uitkomsten daarvan verwacht ik voor de zomer. Ik zal deze betrekken bij mijn beleidsreactie op de evaluatie van de DHW.
Bent u van mening, gelet op uw antwoord op eerdere vragen dat «aan de verstrekkers is gevraagd concrete maatregelen te nemen om de naleving van de leeftijdsgrens substantieel te verbeteren, voorzien van een duidelijk tijdpad waarop de betrokken organisaties hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen en op korte termijn met voorstellen te zullen komen», dat de voorstellen van die verstrekkers een kentering in de cijfers op het gebied van alcoholintoxicaties en ziekenhuisopnamen laten zien? Zo ja, kunt u uw overtuiging onderbouwen? Zo nee, moeten de verstrekkers extra maatregelen gaan nemen?4
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen wil inzetten voor huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen wil inzetten voor de huishoudelijke verzorging, terwijl u eerder heeft aangegeven de constructie met alfahulpen te willen verbieden?1
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.2 Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt met ingang van 1 januari 2017.3 Het aangekondigde wetsvoorstel wordt op korte termijn geconsulteerd bij de betrokken partijen, zoals de VNG. Ik vind het beleid van de gemeente dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden het beleid voort te zetten.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten alfahulpen inzetten, terwijl u aangegeven heeft dit eigenlijk niet te willen? Heeft u dit met alle gemeenten gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind het niet wenselijk als gemeenten beleid ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft de gemeenten geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met de bonden FNV en CNV en mij over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning. Gemeenten zijn op de hoogte van de aangekondigde wetswijziging die de inzet van alfahulpconstructies bij algemene voorzieningen verbiedt per 1 januari 2017.
Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van mensen wordt ingeperkt, aangezien de gemeente Oude IJsselstreek een voorkeur heeft voor alfahulpen omdat deze zo goedkoop zijn?
Met de gemeente Oude IJsselstreek heeft overleg plaatsgevonden, waarin de gemeente haar beleid heeft toegelicht. De gemeente heeft mij laten weten dat zij, ook in het nieuwe beleid, haar inwoners de mogelijkheid biedt om te kiezen voor ondersteuning in natura, de hulp waarbij een thuishulp in dienst is van een aanbieder.
Hoe oordeelt u over het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek die haar inwoners huishoudelijke verzorging geeft van 1,5 uur per week met een uitzondering naar 2,5 uur? Vindt u dit getuigen van maatwerk conform de uitgangspunten van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De regering verwacht van gemeenten dat zij zich een goed beeld vormen van de ondersteuningsbehoeften van mensen die daarvoor in aanmerking komen. Dit dient te geschieden door een zorgvuldig individueel onderzoek.4 De Wmo 2015 beschrijft de onderdelen van dit uit te voeren individuele onderzoek uitgebreid.
De Wmo 2015 biedt ruimte aan gemeenten om voorzieningenaanbod in te richten dat bestaat uit algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De gemeente Oude IJsselstreek maakt gebruik van een algemene voorziening die bestaat uit een basispakket huishoudelijke verzorging van gemiddeld anderhalf uur en een aanvullend pakket voor bijzondere doelgroepen van gemiddeld één uur per week. Cliënten met een eenvoudige vraag om ondersteuning kunnen zich direct melden bij de aanbieder of het bemiddelingsbureau voor alfahulpen om aanspraak te maken op dit basispakket.
De gemeente Oude IJsselstreek heeft aangegeven dat iedere cliënt het recht heeft op een zorgvuldig onderzoek naar zijn individuele ondersteuningsbehoefte door de gemeente. Wanneer uit het onderzoek naar ondersteuningsbehoefte, of uit het contact met de aanbieder van thuiszorg of het bemiddelingsbureau voor alfahulpen, blijkt dat de ondersteuningsvraag eenvoudige hulp overstijgt, dan wordt individueel maatwerk geboden aan de cliënt.
Bent u bereid de gemeente Oude IJsselstreek te wijzen op de plicht dat zij haar inwoners die aangewezen zijn op huishoudelijke verzorging een eerlijke keuze moet bieden met goede informatieverstrekking en dat zij hen niet mag dwingen te kiezen voor een alfahulp?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te onderzoeken welke gemeenten met alfahulpconstructies werken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoetzien?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen op dit moment geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.5 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen. Mede in het licht van het aangekondigde wetsvoorstel zie ik geen meerwaarde in een aanvullend onderzoek.
Bent u bereid om het verbod op alfahulpen per direct naar de Kamer te sturen en totdat dit beleid wettelijk vastligt gemeenten te verzoeken te stoppen met alfhahulpconstructies?
Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn?1
Ik ben bekend met de cijfers die het CBS op 3 maart publiceerde over het aantal daklozen in Nederland. Deze cijfers zijn gebaseerd op 3 registraties, waaronder het briefadres bij een locatie voor nachtopvang en daklozenuitkering. Deze cijfers hebben dus betrekking op het aantal personen dat een beroep doet op opvang en een daklozenuitkering en niet perse het aantal mensen dat op straat verblijft. Uit deze cijfers blijkt dat dakloze mensen de weg naar de voorzieningen van dakloosheid goed weten te vinden en gebruik maken van de ondersteuningsmogelijkheden die voor hen bestaan.
Zowel daklozen als statushouders moeten na eerste opvang kunnen doorstromen naar betaalbare woonruimte. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de druk die de verhoogde instroom van vergunninghouders op de beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor regulier woningzoekenden geeft, tegen te gaan. Zo kunnen verhuurders sinds 1 februari jl. aanspraak maken op subsidie van het Rijk indien zij een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders realiseren, bovenop de bestaande woningvoorraad. Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een wetswijziging in voorbereiding waarmee de voorrang van statushouders uit de Huisvestingswet wordt geschrapt.
Waarom laat het kabinet zoveel asielzoekers toe maar worden de daklozen niet geholpen?
Het artikel ‘Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel verwoorde opvatting van het college van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «een voorkeur heeft voor het gebruik van alfahulpen»?
Volgens het kabinet is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van de huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet daarom aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast2. Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt3. Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik vind het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden dit beleid voort te zetten.
Wat vindt u van de eveneens in bedoeld artikel verwoorde opvatting van hetzelfde college dat het «wel niet zo'n vaart zal lopen» met het verbieden van de alfahulpconstructie, zoals u in het zorgakkoord van 4 december 2015 (dat overigens mede is ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft afgesproken?
Recent heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente is gewezen op het kabinetsstandpunt. Het beleid van de gemeente verhoudt zich niet met het aangekondigde wetsvoorstel. Er is de gemeente Oude IJsselstreek in dit kader daarom aangeraden hun beleid bij te stellen. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de gemeente verplicht zijn het aangekondigde beleid te herzien. De gemeente wacht de parlementaire besluitvorming af.
Wat onderneemt u tegen gemeenten die, ondanks de inmiddels door u aangekondigde wetgeving in dezen, voornemens zijn door te gaan met de alfahulpconstructie?
Gemeenten worden door mij ontraden beleid te ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
Heeft u zicht op het aantal gemeenten dat thuiszorg wil (blijven) laten verrichten met behulp van alfahulpen? Zo ja, om hoeveel gemeenten, alfahulpen en daarbij betrokken cliënten gaat het?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.4 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen.
Hoe bent u voornemens de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie daadwerkelijk tot het verleden te laten behoren? Hoe waarborgt u daarbij de continuïteit in de zorgverstrekking?
Het beperken van de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie hoeft geen afbreuk te doen aan de continuïteit van de ondersteuning. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de gemeenten die beschikken over voldoende alternatieven en al geruime tijd op de hoogte zijn van het voornemen tot deze wetswijziging. Zij kunnen hier dan ook reeds op anticiperen.