De uitspraak van het Tuchtcollege m.b.t. een huisarts die Covid-19 patiënten off-label medicatie voorschreef |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van het tuchtcollege met betrekking tot een huisarts die Covid-19-patiënten off-label medicatie voorschreef?1
Ja.
Wat vindt u van het oordeel van het tuchtcollege dat de betreffende huisarts niet in strijd heeft gehandeld met de Geneesmiddelenwet door het off-label voorschrijven van Hydroxychloroquine (HCQ) en Ivermectine? Onderschrijft u deze conclusie?
Hoe reflecteert u op uw beantwoording van eerdere Kamervragen over het beboeten van artsen die off-label medicatie voorschrijven aan Covid-19-patiënten, waar u suggereert dat de betreffende huisarts in dit geval wel degelijk de Geneesmiddelenwet heeft overschreden omdat een geneesmiddel slechts voorgeschreven mag worden voor de indicatie waarvoor het is geregistreerd? Kunt u uitleggen hoe het kan dat het tuchtcollege aangeeft dat de Geneesmiddelenwet niet wordt overschreden als door artsen off-label HCQ en Ivermectine wordt voorgeschreven?2
Aangezien het off-label voorschrijven van HCQ en Ivermectine ter bestrijding van Covid-19 dus niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet, kunnen wij dan concluderen dat het ontmoedigen/verbieden daarvan en het daarvoor demoniseren van artsen door de overheid ongegrond was en bovendien te classificeren valt als het verspreiden van «desinformatie»?
Was de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), uw ministerie en/of het kabinet op de hoogte van het feit dat het off-label voorschrijven van HCQ en Ivermectine dus niet in strijd is met de Geneesmiddelenwet? Zo ja, waarom heeft de overheid die indruk dan wel altijd gewekt? Zo nee, hoe komt het dat de overheid daarvan niet op de hoogte was, maar wat dit betreft wel een stellig verbod/ontmoedigingsbeleid voerde?
Vindt u niet dat overheid door het voorschrijven van off-label medicatie aan Covid-19-patiënten artsen bewust heeft beperkt in het uitoefenen van hun vak en daarmee in het bestrijden van de coronacrisis?
Hoe reflecteert u, niet in de laatste plaats in uw hoedanigheid als arts, op het feit dat artsen hierdoor door de overheid niet in staat waren aan hun artseneed te voldoen die hen verplicht te handelen in het belang van de patiënt, wat veel artsen van mening waren te doen door het voorschrijven van off-label medicatie en hen niet te schaden?
Vanuit mijn hoedanigheid als Minister, de enige die in deze zin relevant is, kan ik het volgende zeggen: De behandelrichtlijnen worden voor en door de medische beroepsgroep opgesteld. Het volgen van deze behandelrichtlijnen, die gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap, is in het belang van de patiënt.
Bent u bereid te onderzoeken of en op welke manier het toestaan van het voorschrijven van off-label medicatie aan Covid-19-patiënten een positief effect zou kunnen hebben gehad op de bestrijding van de coronacrisis en het voorkomen van maatregelen?
Gaat u de huisartsen die off-label medicatie hebben voorgeschreven aan Covid-19-patiënten actief benaderen om de resultaten van die behandelingen op te halen en daarvan een impactanalyse te maken, teneinde de door het kabinet gemaakte beleidskeuzes op dit gebied te evalueren en te heroverwegen?
Bent u voornemens om het voorschrijven van HCQ en Ivermectine vanaf nu op te nemen in de mogelijke behandel en/of preventie-methoden bij Covid-19 en gaat u artsen toestaan deze medicatie naar eigen inzicht voor te schrijven? Zo nee, waarom niet?
Gaat u artsen toestaan vrijelijk te communiceren, zowel met hun patiënten als binnen de medische wereld en in de media, over hun ideeën over en ervaringen met HCQ en Ivermectine bij de behandeling van Covid-19?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb toegelicht staat voorop dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook. Dit geldt echter niet onbeperkt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. De mate waarin BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren vrij zijn hun mening te uiten wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep.
Gaat u excuses maken aan alle artsen die beboet en gedemoniseerd zijn voor het voorschrijven van HCQ en Ivermectine aan Covid-19-patiënten en worden deze boetes kwijtgescholden?
Zie mijn eerdere antwoorden. Ik vind het te vroeg om hier nu op in te gaan.
Gaat u nu adviseren om de mogelijkheid van het gebruik van HCQ en Ivermectine als potentiële behandeloptie voor Covid-19 op te nemen in de protocollen voor de beroepsgroep? Zo nee, waarom niet en bent u niet van mening dat het van belang is om alle mogelijk werkzame behandelmethoden, waarvan wij weten dat deze veilig kunnen worden ingezet, te gebruiken bij het bestrijden van een gezondheidscrisis zoals de coronapandemie?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Gaat u de IGJ op de vingers tikken voor het onterecht beboeten van artsen voor het voorschrijven van off-label medicatie bij Covid-19-patiënten?
Die intentie heb ik niet. De IGJ is als toezichthouder onafhankelijk in haar oordeel en maakt haar eigen afwegingen. Zie ook de beantwoording van 16 november 2022 op vragen van Uw Kamer.3
De problemen bij het ministerie van VWS met betrekking tot het vrijgeven van coronadocumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Topambtenaar VWS over vrijgeven coronadocumenten: «Ik krijg het eigenlijk niet meer uitgevoerd»» van Follow the Money?1
Ja
Hoe reflecteert u op de zogenaamde «gefaseerde aanpak» van uw departement, nu slechts een kleine twee procent van de opgevraagde Wob/Woo-verzoeken over het coronavirus openbaar is gemaakt? Bent u voornemens een plan van aanpak te formuleren om het proces te versnellen? Of gaat u een geheel andere aanpak hanteren?
Het door u genoemde cijfer verdient een nuancering. Tot nu toe hebben de juristen ruim 600.000 documenten verwerkt. Er is besloten op 350.000 documenten. Een deel van deze 350.000 documenten valt af bij de inventarisatie, bijvoorbeeld omdat documenten niet op Covid-19 betrekking hebben of puur administratief van aard zijn. Deze inventarisatie is onderdeel van het reguliere Woo-proces. Er zijn dus meer documenten beoordeeld om tot de openbaarmaking te komen.
Toch gaat het openbaarmakingsproces langzamer dan verwacht, ondanks de enorme inzet van de vele tientallen extra juristen die het Ministerie van VWS op de openbaarmaking gezet heeft. Een belangrijke oorzaak van het langzame verloop is de omvang. Het aantal Woo-verzoeken is groot en blijft groeien (nu tot ongeveer 380) en het gaat om veel documenten: van op dit moment in totaal ca 8,2 miljoen coronadocumenten moeten er ongeveer 2,4 miljoen beoordeeld worden. Een andere oorzaak is dat de wet ook zorgvuldigheidseisen stelt (zoals zienswijze van derden, bescherming privacy en gevoelige bedrijfsinformatie).
Om het proces te versnellen, gaat het Ministerie van VWS naast de gefaseerde aanpak, tevens toewerken naar directe en volledige afdoening waar dat mogelijk is. Daarbij is het contact met verzoekers erg belangrijk. Wanneer verzoekers specifiek kunnen zijn in de informatiebehoefte, kan sneller en directer worden afgedaan. Daarnaast wil het Ministerie van VWS met slimme inzet van techniek ervoor zorgen dat gerichter kan worden afgedaan, zodat het proces kan worden versneld.
Hoe reflecteert u op de relatie van uw departement met de journalistiek? Bent u ook van mening dat deze een dieptepunt heeft bereikt? Hoe bent u voornemens deze relatie te herstellen?
Het ministerie heeft dagelijks intensief contact met journalisten van veel verschillende media. Het ongenoegen van journalisten over de trage openbaarmaking van coronadocumenten snap ik goed en dit ongenoegen wordt ook door de ambtenaren gedeeld. Ik merk in dit verband wel op dat het Ministerie van VWS de afgelopen coronaperiode langs vele wegen zo transparant mogelijk is geweest over de coronabestrijding. En hiermee ook gedurende de crisis de controlerende taak van de journalistiek zo goed mogelijk heeft gefaciliteerd. Dit neemt de kritiek op het tempo van afhandeling van Woo-verzoeken betreffende coronadocumenten niet weg. Het is juist om die reden dat de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van VWS het initiatief heeft genomen om met betrokkenen (journalisten en juridische experts) te kijken langs welke weg er versnellingen te realiseren zijn.
Kunt u reflecteren op wat het betekent voor de democratie en de rechtsstaat dat journalisten niet in staat zijn geweest hun controlerende taak uit te voeren door het beleid van uw departement en uw voorganger?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat uw ministerie door dit beleid eigenhandig het vertrouwen van de burger in de politiek en democratie heeft afgebroken, waardoor de samenleving steeds verder is gepolariseerd en wat geleid heeft tot maatschappelijke problemen op vele fronten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de geïnterviewde topambtenaar in het artikel blijk geeft van de ontoereikende organisatie binnen uw departement toen de coronacrisis toesloeg? Kunt u uitleggen waar deze chaos vandaan kwam en waarom het departement blijkbaar niet beleidsmatig en organisatorisch was voorbereid op een gezondheidscrisis?
In het artikel gaat het over de informatiehuishouding van het departement en de openbaarmaking van documenten. In dat kader deel ik de mening dat al voor de coronacrisis de informatiehuishouding niet op orde was. Voor de oorzaken daarvan verwijs ik naar de analyse uit het Generiek Actieplan Informatiehuishouding rijksoverheid uit 2021, dat is opgesteld naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Toeslagen. Dit actieplan is eerder door de Minister van Binnenlandse Zaken naar de Kamer gestuurd. Voor zover u doelt op de voorbereiding op een gezondheidscrisis, was het Ministerie van VWS voorbereid op een crisis, maar de coronacrisis was een mondiale gezondheidscrisis van zeer grote omvang.
Deelt u de mening van de topambtenaar dat de informatiehuishouding bij uw ministerie «niet op orde» is en al voor de coronacrisis niet was? Zo ja, hoe komt dit?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft uw ministerie eenzijdig besloten dat een groot deel van de opgevraagde Wob-verzoeken «niet relevant» bleken, of om deze überhaupt niet te verstrekken? Vindt u niet dat u daarmee de journalistiek, de rechtsstaat en de democratie bewust ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De openbaarmaking van documenten vindt plaats op grond van de Wet open overheid (Woo). Op basis van de Woo volgt het Ministerie van VWS een proces, waarbij de door verzoekers gevraagde documenten worden verzameld, geïnventariseerd en beoordeeld. Het Ministerie van VWS probeert hierbij de verzoekers zo gericht mogelijk van informatie te voorzien. Zij zitten immers niet op niet relevante informatie te wachten.
Kunt u gedetailleerd uiteenzetten welk «uitvoeringsprobleem» er van dusdanige orde is dat tot op heden nog steeds het grootste deel van de opgevraagde stukken niet openbaar is gemaakt? Kunt u een uitgebreide probleemanalyse geven?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Als de Woo inderdaad niet voorziet in het verwerken/uitvoeren van grote informatiestromen zoals bij de coronacrisis, moet er dan niet een andere wet komen die hierin wel voorziet? Bent u voornemens werk te gaan maken van alternatieve wetgeving die wel toereikend is? En zo ja, op welke manier?
Ik zie geen noodzaak tot het maken van alternatieve wetgeving. De Wet open overheid is per 1 mei dit jaar in werking getreden.
Waarom zouden journalisten een compromis moeten sluiten met betrekking tot de informatie die zij moeten kunnen krijgen, aangezien dit hoe dan ook hun mogelijkheden tot waarheidsvinding en controle inperkt? Moet de overheid er niet hoe dan ook voor zorgen dat de journalistiek – en de burger – toegang krijgt tot de informatie waar zij recht op hebben?
Het Ministerie van VWS wil zo transparant mogelijk zijn over de coronabestrijding en de beschikbare informatie conform de wettelijke vereisten openbaar maken. Zowel het Ministerie van VWS als de indieners van Woo-verzoeken willen de snelheid van afhandeling verhogen. Als in overleg met journalisten tot nadere precisering en prioritering van Woo-verzoeken gekomen kan worden, kan dat het tempo van openbaarmaking aanzienlijk bevorderen. De uiteindelijke beslissing daartoe is uiteraard aan de indieners van de Woo-verzoeken.
Waarom vertrekken zo veel van de juristen die recent zijn aangetrokken om de Woo-verzoeken te beoordelen en openbaar te maken binnen afzienbare tijd weer bij het ministerie? Ligt dat de aan de werkdruk, de werkwijze en/of de cultuur binnen uw ministerie? Heeft u onderzoek gedaan naar de hoge uitval van deze juristen? Zo nee, bent u voornemens dat te doen?
Allereerst hecht ik eraan dat het geschetste beeld van personeelsverloop niet alleen bij het Ministerie van VWS speelt. In brede zin is er sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Ik zie dat mede gezien de aard van de werkzaamheden en de huidige arbeidsmarkt, het complex is de beschikbare capaciteit op peil te houden. Het Ministerie van VWS zet verschillende instrumenten in om het personeelsverloop te stabiliseren.
In het artikel vraagt uw topambtenaar journalisten om af te zien van juridische procedures, maar bent u niet van mening dat dit valt of staat met de volledige en tijdige openbaarmaking van de informatie waar door journalisten om wordt gevraagd? Wanneer deze niet wordt geleverd en er ook geen juridische procedures meer zouden mogen worden aangespannen, zet u dan de onafhankelijke journalistiek niet de facto buitenspel?
Met deze uitspraak in het artikel wordt gedoeld op het feit dat het gesprek voeren over de informatiebehoefte juist dejuridiserend kan werken. Zowel het Ministerie van VWS als de indieners van Woo-verzoeken willen de snelheid van afhandeling verhogen. Als in overleg met journalisten tot nadere precisering van Woo-verzoeken gekomen kan worden, kan dat het tempo van openbaarmaking aanzienlijk bevorderen.
Waarom geeft uw topambtenaar in het artikel aan dat «niet iedereen bij VWS met journalisten in gesprek wil gaan»? Wordt deze houding geoorloofd op uw departement? Zou het niet zo moeten zijn dat vanuit een ministerie altijd medewerking moet worden verleend als de journalistiek vraagt om informatie?
Met deze passage in het interview is gedoeld op de mogelijkheid die de Woo biedt tot vertrouwelijke inzage in specifieke gevallen. Dit is nog tamelijk onbetreden juridisch terrein, op schending van de vertrouwelijkheid staan ook zware sancties. In brede zin wil het Ministerie van VWS in gesprek met de journalisten om hun informatiebehoefte nader te kunnen bepalen. Het Ministerie van VWS heeft intern een open cultuur waarin alle ruimte is om over de invulling van deze optie onderling van gedachten te wisselen. Dat de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van VWS deze optie ook met journalisten wil verkennen, heeft mijn steun.
Wanneer verwacht u dat alle openstaande Wob/Woo-verzoeken zijn afgehandeld? En hoe veel van deze verzoeken zullen door uw ministerie nog als «niet relevant» worden aangemerkt, of gewoon niet worden verstrekt en op basis van welke criteria? Betekent dat een groot deel van de coronadocumenten nooit openbaar zal worden en de beleidskeuzes, overwegingen en verantwoording daarvoor dus nooit kunnen worden gecontroleerd, of zelfs maar geëvalueerd?
Het ministerie werkt met de grootst mogelijke inzet aan het afhandelen van de ingediende Woo-verzoeken en het transparant zijn over de coronabestrijding. Hierbij is het Ministerie van VWS gebonden aan de Woo en bepaalde zorgvuldigheidseisen. Het streven is om het komende jaar zo veel mogelijk van de Covid-19 gerelateerde documenten openbaar te maken en daarbij naast de gefaseerde aanpak – waar dat mogelijk is – verzoeken direct af te doen.
Het bericht ‘Fysiotherapeut gooit handdoek in de ring: ‘Wij zijn de stille armen’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Fysiotherapeut gooit handdoek in de ring: «Wij zijn de stille armen»»? Zo ja, wat is uw reactie op het bericht?1
Ja. Het is geen goed bericht dat fysiotherapeuten zorgen hebben over de toekomst. We hebben alle professionals hard nodig. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders samen goede afspraken maken over tarieven en de kwaliteit van de zorg, zodat fysiotherapeuten kunnen bijdragen aan de doelstellingen van het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het versterken van de eerste lijn. Hierbij moeten zorgverzekeraars een balans vinden tussen passende tarieven voor fysiotherapeuten en betaalbaarheid voor de cliënt, aangezien fysiotherapie een groot aandeel van de aanvullende zorgverzekering vormt. Op korte termijn ga ik met zorgverzekeraars in gesprek over mogelijke verbeteringen. Voor de langere termijn zet ik in op het verbeteren van de aanspraak.
Klopt het dat er 275 fysiotherapiepraktijken gesloten zijn in het eerste half jaar van 2022? Hoeveel fysiotherapiepraktijken zijn er in het eerste half jaar van 2022 geopend?
Voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat er in het vierde kwartaal van 2022 10.125 praktijken zijn en dat dit er in het vierde kwartaal van 2021 10.030 waren. Er is dus een toename van het aantal praktijken. Dit komt voornamelijk door een toename van het aantal eenmanszaken.
Hoe verhoudt dit cijfer zich tot fysiofacts, waarin staat dat het aantal fysiotherapeuten van 2019 naar 2020 met een KRF NL-registratie daalt?
2020 was een herregistratiejaar voor het kwaliteitsregister fysiotherapie, waardoor fysiotherapeuten die niet konden voldoen aan de herregistratie-eisen zijn uitgeschreven. Een daling in het aantal KRF NL-geregistreerde fysiotherapeuten kan ook deels verklaard worden door fysiotherapeuten die overstappen op het kwaliteitsregister van Stichting Keurmerk Fysiotherapie.
Klopt het dat er vooral fysiotherapeuten bij komen die gespecialiseerd zijn in een bepaalde aandoening of behandeling? Zo ja, acht u dit wenselijk of juist niet?
Fysiotherapeuten komen vanaf de opleiding altijd als fysiotherapeut in het BIG register. Pas als de fysiotherapeut werkzaam is, volgt eventueel een vervolgopleiding om te kunnen worden geregistreerd in een deel- of aantekeningenregister van de beroepsgroep. Beide typen fysiotherapeuten zijn nodig en verbijzonderde fysiotherapeuten kunnen ook reguliere fysiotherapie blijven bieden.
Is bekend of het aantal chronische patiënten die fysiotherapie nodig hebben de komende jaren gaat stijgen of gaat dalen?
Hier is geen prognose voor gemaakt, maar door de vergrijzing en het toenemende aantal chronisch zieken is de verwachting dat het aantal chronische patiënten dat fysiotherapie nodig heeft, zal stijgen.
Klopt het dat het voor fysiotherapiepraktijken/fysiotherapeuten die relatief veel patiënten met chronische aandoeningen behandelen vaker moeite hebben om hun hoofd financieel boven water te houden?
Hier zijn geen cijfers over beschikbaar.
Is bekend of het aantal contracten dat gesloten worden tussen fysiotherapeuten of fysiotherapiepraktijken voor 2023 ten opzichte van 2022 gaat stijgen of gaat dalen?
Dit is nog niet bekend. KNGF zal de contracteergraad in de beroepsgroep begin 2023 peilen onder de leden.
Hoe verhoudt het aanbod van (gespecialiseerde) fysiotherapeuten zich tot de vraag? Is er sprake van een capaciteitsoverschot of tekort? Kunt u dit per regio inzichtelijk maken?
Landelijk gezien loopt de toename van het aantal fysiotherapeuten op dit moment in de pas met de toegenomen zorgvraag. Dit kan wel gaan veranderen door de uitstroom in het vak en als de vraag naar eerstelijnsfysiotherapie verder toeneemt.
Via www.regiobeeld.nl is er inzage in de zorgvraag per regio en het CBS biedt inzage in het aantal vestigingen per regio. Doordat dit geen inzage in het aantal professionals geeft, is het echter lastig te concluderen of er een overschot of tekort per regio is.
Wat vindt u van de stellingname van de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotheratie (KNGF) dat fysiotherapie opnieuw in het basispakket moet worden opgenomen om uit deze impasse te komen?
Fysiotherapie wordt voor specifieke aandoeningen vanuit het basispakket vergoed. Ik ben het met de voorzitter van het KNGF eens dat we opnieuw moeten kijken naar de aanspraak van fysiotherapie in het basispakket. Daarom heeft het Zorginstituut een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen2. Voor mij is de belangrijkste overweging om mogelijk meer fysiotherapie in het basispakket op te nemen, dat fysio- en oefentherapie kan bijdragen aan de kwaliteit van leven en het dagelijks functioneren van patiënten en in sommige gevallen andere, vaak duurdere, (tweedelijns)zorg kan voorkomen. Fysiotherapie is basiszorg die men binnen de eerste lijn mag verwachten, mits het voldoet aan de wettelijke eisen, zoals de stand van de wetenschap en praktijk.
Wat is de stand van zaken rondom de onderzoeken door het Zorginstituut naar de toekomst van de fysiotherapie?
Op 20 mei 2022 informeerde ik de Kamer over de stand van zaken van het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie»3. Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, De Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, Stichting Keurmerk Fysiotherapie, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie stellen momenteel een kwaliteitskader op. Op basis daarvan gaan partijen in gesprek over welke zorg in aanmerking komt om in het basispakket opgenomen te worden. De NZa zal daarnaast een advies opstellen over passende bekostiging. Begin 2023 stuur ik u de programmalijn van het Zorginstituut waarin uitgebreider staat beschreven welke stappen nodig zijn om tot een passende aanspraak te komen.
A-symptomatisch testen voor Corona en het opheffen van de DOBC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de vrijgegeven Wob-verzoeken inzake a-symptomatisch testen voor corona en het opheffen van de Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (DOBC)?1
Ja.
Waarom werd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangedrongen op het loslaten van een evidence-based aanpak van de coronacrisis, terwijl uit rapporten van zowel het RIVM en het Outbreak Management Team (OMT) op dat moment bleek dat testen zonder klachten zinloos is en bovendien leidt tot veel vals-positieven? Vindt u niet dat, hoewel een crisis soms vraagt om snel handelen, dusdanig ongecontroleerd en onwetenschappelijk keuzes maken juist een risico oplevert voor zowel het bestrijden van de crisis, als voor de maatschappij?
Het Ministerie van VWS heeft bij de besluitvorming over beleid en maatregelen steeds zo goed mogelijk gebruik gemaakt van alle recente wetenschappelijke informatie vanuit verschillende expertises over de verspreiding van het virus en de effectiviteit van de maatregelen. De beschikbare informatie is in de pandemie ook gebruikt in de advisering en reflectie bij elke maatregelenronde door het OMT, het Sociaal en Cultureel Planbureau en de RIVM Gedragsunit en uitvoeringstoets. Het testen van asymptomatische contacten in het kader van BCO of de CoronaMelder was gericht op het vinden van presymptomaten. Contacten hebben namelijk een hogere a priori kans op Covid-19 en zijn hiermee anders dan «gewone» asymptomaten. De kans op foutpositieven dan wel foutnegatieven hangt daarbij ook af van de epidemiologische situatie.
Maatregelen binnen het testbeleid moet daarom worden bezien in de context van een totaalpakket aan coronamaatregelen, in combinatie met de specifieke context op dat moment.
Hoe heeft u, gezien u op de hoogte was van het risico op veel fout-positieven bij grootschalig a-symptomatisch testen, dit verdisconteerd in de interpretatie van en communicatie over de positieve testen die werden gemeld? Heeft u hiermee überhaupt rekening gehouden? Welke marges zijn gehanteerd en zijn daar conclusies/acties aan verbonden geweest? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken welke analyses hierop van toepassing zijn geweest en hoe hierop concreet is gehandeld bij de crisisaanpak?
De PCR-test is niet een binaire test en de uitslag ervan vraagt om een duiding van data. Voor de kwaliteitseisen van de PCR test gelden kwaliteitsnormen. De Covid-PCR-testen zijn steeds geanalyseerd in daarvoor geaccrediteerde laboratoria. De PCR-test wordt nog steeds gebruikt als gouden standaard om een besmetting met het coronavirus aan te tonen.
Is deze aanpak gedurende de crisis bijgesteld/veranderd en zo ja, op basis van welke inzichten en/of klinische data en op welke manier?
Het test-, quarantaine- en isolatiebeleid is aangepast afhankelijk van de epidemiologische situatie en op basis van OMT-adviezen.
Waarom is het rapport «beleid SARS-CoV-2 PCR bij personen zonder klachten» op 19 oktober 2022 verwijderd van de website van de rijksoverheid? Is dit rapport nog ergens anders inzichtelijk en openbaar en zo nee, waarom niet? Kunt u dit rapport alsnog toegankelijk maken?
Documenten en adviezen in het kader van de LCI-richtlijn COVID-19 worden aangepast of verwijderd wanneer deze niet meer actueel zijn. Via het Archiefweb is informatie zoals genoemd rapport nog terug te vinden: https://rivm.sitearchief.nl/?subsite=lci.
Hoe reflecteert u op de kritiek van het DOBC dat a-symptomatisch testen in het geval van de corona-app «niet wenselijk» en «discriminatie» is? Hoe verhoudt zich dat in uw optiek tot de grondrechten van mensen en waarom mochten deze grondrechten opzij geschoven worden? Waarom moest de app er koste wat het kost komen en werd deze onder andere door het DOBC aangeduid als een «prestigeproject van Minister Hugo de Jonge»? Klopt het dat uw voorganger grote persoonlijke belangen had bij het implementeren van de app? Zo ja, welke belangen waren dat en waarom?
De DOBC heeft in eerdere adviezen geadviseerd om CoronaMelder-gebruikers die een notificatie van de notificatie-app ontvangen (ook zonder symptomen) de mogelijkheid te geven om getest te worden vóór het moment dat ze het meest besmettelijk zijn (dat wil zeggen voordat de klachten beginnen). Zonder een notificatie-app zouden mensen zonder klachten of symptomen zich niet uit eigen beweging laten testen. In de adviezen 1, 3, 7 en 10 heeft de begeleidingscommissie het grote belang benadrukt van het direct kunnen laten testen wanneer men een app-waarschuwing (langdurig in nauw contact met een besmet persoon geweest) krijgt, ongeacht de aanwezigheid van symptomen. De DOBC spreekt in geen van haar adviezen over discriminatie in geval van asymptomatisch testen. De DOBC heeft daarnaast meermaals en langdurig aangedrongen op het actief houden van de CoronaMelder-app.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit Wob-documenten blijkt dat het a-symptomatisch testen er «politiek is ingefietst»? Betekent dit dus dat het grootschalig testen zonder klachten voornamelijk een politiek besluit is geweest? Hebben andere overwegingen dan puur epidemiologische een grote rol gespeeld bij het invoeren van grootschalig a-symptomatisch testen en de corona-app? Zo ja, welke overwegingen zijn dit en kunt de overwegingen hiervoor verklaren en verantwoorden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat uw voorganger het voorstel heeft gedaan om mensen a-symptomatisch te testen als zij naar voren kwamen uit de app, uit het bron- en contactonderzoek (BCO), of terugkeerden uit een «oranje land», ondanks dat bekend was dat het BCO-proces niet goed liep en mensen zonder symptomen vrijwel nooit corona krijgen en niet besmettelijk zijn? Zo ja, hoe was het dan te verantwoorden dat mensen zonder klachten op grote schaal getest moesten worden? Welke overwegingen lagen hieraan ten grondslag en waarom?
Het testadvies voor contacten die naar voren kwamen uit het BCO had als doel om de keten van besmettingen rondom de index (besmet persoon) snel op te sporen en verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Dit gold destijds ook voor mensen die via de CoronaMelder app een melding hadden gekregen.
Het testbeleid rondom het BCO en de CoronaMelder is veel aangepast door de gehele crisis heen – afhankelijk van de epidemiologische situatie werden deze adviezen versoepeld of aangescherpt. De aanpassingen zijn geïnitieerd vanuit verschillende OMT-adviezen.
Waarom zaten er in de DOBC ook leden van het OMT? Werd hierdoor de onafhankelijkheid van het DOBC niet gecompromitteerd? Heeft uw ministerie, dat grote invloed had op het OMT, invloed gehad op de gang van zaken binnen het DOBC? Zijn de (gewenste) politieke beleidslijnen en keuzes van uw ministerie en/of het kabinet van invloed geweest op de DOBC en zo ja, op welke manier?
Zowel voor het OMT als het DOBC was het van belang dat deelnemers beschikten over expertise en kennis op het gebied van onder meer epidemiologie en virologie. De DOBC was een onafhankelijke commissie. Politieke overwegingen spelen en speelden geen rol bij de totstandkoming van adviezen van de onafhankelijke DOBC en ook het besluit de Begeleidingscommissie te beëindigen staat hier los van.
Waarom werd er op het moment dat wetenschappelijk bekend werd dat a-symptomatisch testen zinloos is en bovendien veel vals-positieven oplevert, niet direct gestaakt met de corona-app en het grootschalig testen zonder klachten?
Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat asymptomatisch testen in combinatie met isolatie- en quarantainebeleid verdere verspreiding van het virus kan voorkomen. De meerwaarde van asymptomatisch testen is afhankelijk van de epidemiologische situatie en de context waarin wordt getest.
Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid vals-positieve testuitslagen in Nederland als gevolg van het grootschalig a-symptomatisch testen? Zo nee, gaat u hiervan nog wel een analyse maken?
Uit wetenschappelijk onderzoek bleek dat de kans op een positieve uitslag zonder dat daar een besmetting aan ten grondslag lag zeer klein was. Het is niet mogelijk een inschatting te maken van de hoeveelheid vals-positieve testuitslagen in Nederland. Het is niet retrospectief vast te stellen of iemand zonder klachten vals-positief testte.
Wat betekent de waarschijnlijkheid van veel vals-positieve testuitslagen voor de validiteit van het uitgevoerde coronabeleid? Kunnen wij hieruit concluderen dat vele maatregelen dus ingevoerd zijn op basis van foutieve informatie en daarmee dus eigenlijk epidemiologisch niet te verantwoorden waren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u analyseren hoe de baten van het grootschalig a-symptomatisch testen, en alle gevolgen voor de crisisaanpak die dat heeft gehad, opwegen tegen de kosten ervan als gevolg van de op basis daarvan ingezette maatregelen en alle maatschappelijk en economische schade die dat heeft veroorzaakt?
Gedurende de coronapandemie is er veel onderzoek uitgevoerd om de effectiviteit van maatregelenpakketten te onderbouwen en te evalueren. De actuele inzichten zijn steeds meegewogen in de besluitvorming. De maatregelen die in de afgelopen jaren zijn genomen, waren dan ook vanuit epidemiologisch oogpunt steeds effectief. Met betrekking tot dit onderwerp heb ik de Kamer uitgebreid geïnformeerd in mijn brief van 11 november 2022.2
Erkent u dat het grootschalig a-symptomatisch testen een foute beleidskeuze is geweest, die bovendien een ernstig vertekend beeld van de epidemiologische situatie en daarmee van de coronacrisis heeft opgeleverd?
Nee.
Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Kan de Kamer alle schriftelijke stukken krijgen van de afgelopen drie jaar, hoe dan ook genaamd en in welke vorm dan ook, terzake het World Economic Forum en (de samenwerkingsverbanden tussen) het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, alles in de ruimste zin, met betrekking tot de «Global Coalition for Value in Healthcare»?1
Bijgaand doe ik u de gevraagde informatie toekomen met betrekking tot de Global Coalition for Value in Healthcare.
Voor het openbaar maken van de gevraagde gegevens heb ik toestemming moeten vragen aan het WEF, omdat de vergaderstukken vertrouwelijk zijn gedeeld. Het WEF heeft laten weten dat persoonsgebonden gegevens en in vertrouwen verstrekte bedrijfsgegevens in verband met de Swiss Data Protection Act niet kunnen worden vrijgegeven. Derhalve zijn de stukken geanonimiseerd.
De actuele stand van zaken rond de Global Coalition for Healthcare zijn te lezen op de website van initiatief. (https://initiatives.weforum.org/global-coalition-for-value-in-healthcare/global-innovation-hub).
Sectorkompas Ambulancezorg 2021 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het op 14 november 2022 verschenen «Sectorkompas Ambulancezorg 2021»?1
Ja.
Hoe verklaart u de plotseling sterke stijging in 2021 ten opzichte van de voorgaande jaren, van de vraag naar «rapid responders» en «first responders»?
De totale aantallen ambulance-inzetten van de afgelopen jaren laten een groei zien, met uitzondering van een daling in 2020 vanwege de covid-crisis. Dit geldt ook voor de inzetten van de Rapid responder en First responder, beide met een dip in 2019 en de Rapid responder ook in 2020. In de tabel hieronder zijn de exacte aantallen weergegeven uit het Sectorkompas Ambulancezorg 2021.
1.408.115
57.154
5.598
1.299.620
47.289
3.774
1.346.055
50.531
3.000
1.322.844
52.779
3.286
1.313.103
51.731
2.803
Ik heb aan Ambulancezorg Nederland (AZN) gevraagd om de ontwikkelingen te verklaren. Om de context van de inzetten te begrijpen is het goed te weten waarvoor de Rapid responder en First responder specifiek worden ingezet.
Rapid responders (RRA) zijn solo-eenheden die zorg verlenen onder directe verantwoordelijkheid van de Regionale Ambulance Voorziening (RAV). Het betreft een ambulanceverpleegkundige in dienst van de RAV die op een reguliere ambulance dienst doet, maar die daarnaast ook is opgeleid om als solo-eenheid te werken; dus zonder ambulancechauffeur. Inzet van de RRA vindt plaats op basis van triage en vervolgens uitgifte van de rit door de Meldkamer Ambulancezorg (MKA). De MKA besluit tot een dergelijke inzet van de RRA als bijvoorbeeld het toestandsbeeld niet helemaal duidelijk is of juist wanneer dat beeld wél duidelijk is, en naar verwachting geen vervoer nodig zal zijn. Ook is het mogelijk dat de RRA wordt ingezet omdat deze sneller is. Dan is er zorg ter plaatse in afwachting van de komst van een ambulance. Kortom, inzet vindt plaats op basis van triage en tevens gegeven de specifieke omstandigheden van het moment van ontstaan van de zorgvraag.
Voor wat betreft de stijging in aantal inzetten van de RRA is een mogelijke verklaring dat in de laatste jaren zorgdifferentiatie is doorgevoerd. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen hoog-, midden- en laagcomplexe ambulancezorg. Hierdoor kan specifieker worden bepaald welke zorg nodig is voor een inzet. In deze differentiatie wordt bijvoorbeeld de Physician Assistant (PA)/Verpleegkundig Specialist (VS) voor ambulancezorg ingezet. De masteropleiding wordt op dit moment geïntroduceerd en in meerdere regio’s lopen pilots. Deze PA/VS rijdt solo en de inzet wordt geregistreerd als Rapid responder. Daarnaast zijn er steeds meer samenwerkingsovereenkomsten met andere ketenpartners. Zo wordt in twee regio’s de huisartsvisite gereden door een ambulancechauffeur in een auto van de Regionale Ambulancezorgvoorziening (RAV). Deze ritten worden ook geregistreerd als Rapid responder. Deze twee ontwikkelingen spelen een rol in de stijging van het aantal inzetten van de Rapid responder.
First responders (FR) zijn mensen die worden gealarmeerd door de MKA, bijvoorbeeld in geval van een acute hartstilstand. Het betreft drie categorieën:
Gekwalificeerde hulpverleners van bijvoorbeeld politie en brandweerorganisaties;
(vrijwillige) hulpverleners verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en de reddingsbrigade;
Burgerhulpverleners die aangesloten zijn bij reanimatie-oproepnetwerken.
Alarmering van de FR vindt plaats door de MKA; een functie van de RAV. De hulpverlening vindt niet plaats onder verantwoordelijkheid van de RAV. Alarmering van de FR gebeurt als er acuut zorg noodzakelijk is en vooruitlopend op de aankomst van een ambulance of RRA. Wanneer de ambulance of RRA ter plaatse is, neemt die de zorgverlening over en is sprake van ambulancezorg.
Voor wat betreft de stijging in aantal inzetten van de First responders speelt in ieder geval een rol dat in 2020 veertien Regionale Ambulancezorgvoorzieningen (RAV-en) hun data hebben aangeleverd, dit is in de voorgaande jaren door dertien of tien RAV-en gedaan. Ook kan het succes van HartslagNu een rol spelen. HartslagNu beschikt inmiddels over een landelijk dekkend netwerk van burgerhulpverleners die met behulp van AED’s binnen enkele minuten kunnen starten met levensreddende handelingen ter overbrugging van de aankomst van de ambulance.
Indien deze verklaring er niet is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Voor zover de stijgingen zijn te verklaren is dit gedaan.
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten alleen in aanmerking komen voor bepaalde vormen van revalidatiezorg uit de basisverzekering als ze eerst uit eigen zak (of via een aanvullende verzekering) voor fysiotherapie hebben betaald?1
Revalidatiezorg kent verschillende vormen en zwaarten. Het genoemde bericht lijkt te verwijzen naar medisch specialistische revalidatiezorg (MSR). Ik zal daarom in de beantwoording van uw vragen hiervan uitgaan. MSR is de zwaarste en meest intensieve vorm van revalidatiezorg bedoeld voor hoogcomplexe patiënten met samenhangende problematiek op meerdere ICF2 domeinen.
Omdat deze vorm van revalidatie voor de patiënten met een laag niveau van complexiteit niet van meerwaarde is, is het van belang om (eerst) andere vormen van behandeling toe te passen.
De toegang tot MSR is geen doel op zich – het voorkomen, beperken of genezen van klachten is dat wel. Ook met andere vormen van revalidatiezorg dan MSR kan dit doel geheel of gedeeltelijk worden bereikt. Vaak betreft dit handelingen in het privédomein, denk aan preventie, zelfzorg of (lichte) beweegactiviteiten, of eerstelijnszorg zoals fysiotherapie, ergotherapie, poh-ggz, of psychologie, om te bezien of de patiënt hiermee voortgang kan boeken. MSR is bij de meeste indicaties pas aan de orde als eerstelijnszorg geen oplossing kan bieden of heeft geboden.
Zelfzorg en bepaalde vormen van eerstelijnszorg komen voor eigen rekening. Het is dus belangrijk om te realiseren dat het niet voor iedereen financieel mogelijk is om deze kosten voor eigen rekening te nemen of een aanvullende verzekering af te sluiten. Daarom zijn er andere vangnetten om ervoor te zorgen dat deze patiënten tegemoetgekomen of gecompenseerd worden voor de kosten die zijn gemaakt, denk aan een collectieve (aanvullende) verzekeringen via de gemeente, een beroep op bijzondere bijstand of de regeling fiscale aftrek specifieke zorgkosten.
Voor welke vormen van revalidatiezorg is dit het geval?
Dit is afhankelijk van de indicatie van de patiënt en niet alleen van de vorm van revalidatie.
Hoeveel patiënten moeten jaarlijks uit eigen zak betalen voor fysiotherapie om toegang te kunnen krijgen tot de voor hen medisch noodzakelijke revalidatiezorg?
Deze vraag lijkt te suggereren dat MSR een «einddoel» is. Echter, voor het grote merendeel van de patiënten is MSR niet aan de orde, omdat het voor hen onnodig zware zorg is die bij hun niveau van complexiteit geen meerwaarde biedt ten opzichte van eerstelijnszorg. Om uw vraag concreet te beantwoorden, zijn registratiegegevens nodig voor eigen betalingen. Echter, als deze zorg niet verzekerd is, wordt deze ook niet gedeclareerd – tenzij dit vanuit de aanvullende verzekering wordt vergoed, maar dat geeft geen volledig beeld.
Voor hoeveel patiënten wordt jaarlijks de vergoeding voor revalidatiezorg geweigerd omdat zij niet eerst gebruik hebben gemaakt van niet-vergoede fysiotherapie?
Dit is niet bekend. Overigens zijn er indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR.
Is het niet heel apart dat zorgverzekeraars eisen dat patiënten eerst onverzekerde zorg hebben gekregen voordat zij revalidatiezorg vergoeden voor patiënten die dit nodig hebben?
Het is van belang om passende zorg na te streven, dat wil zeggen om bij elke patiënt na te gaan welke zorg het meest effectief is tegenover de minste zorgzwaarte. Vóór de inzet van MSR is het stepped care principe uitgangspunt. De patiënt wordt volgens dit principe niet zwaarder behandeld en belast dan strikt noodzakelijk is. Er wordt dus gestart met de eenvoudigste en meest doelmatige interventie die mogelijk is gezien de aard en de ernst van de problematiek. Indien deze onvoldoende effect heeft, wordt verdergegaan met de volgende stap, met een grotere zorgzwaarte.
Het instapniveau wordt bepaald op basis van diagnostiek en in samenspraak met de patiënt. Overigens komen niet-complexe patiënten überhaupt niet in aanmerking voor MSR omdat dit voor hen geen meerwaarde biedt ten opzichte van de eerstelijnszorg.
Het feit dat in beginsel bepaalde stappen moeten worden doorlopen, maakt nog niet dat deze stappen dus verzekerde zorg dienen te zijn. (Zelf)zorg kan zeer zinvol zijn, maar toch niet verzekerd. Denk aan mondzorg voor volwassenen. Meerdere pakketcriteria spelen een rol in de afweging of zorg onderdeel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om zorg collectief te verzekeren, of dat deze voor verantwoordelijkheid van het individu kan komen. Per 2004 is besloten om behandelingen die niet op de chronische lijst staan, buiten het basispakket te plaatsen omwille van de sterke stijging van de collectief verzekerde zorguitgaven. Doel was – en is – om het zorgstelsel voor de lange termijn veilig te stellen door toegankelijkheid, solidariteit en betaalbaarheid met elkaar in evenwicht te houden.3
Overigens wordt de vormgeving van de aanspraak op fysio- en oefentherapie op dit moment heroverwogen. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht gekregen voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie». Aan het eind van het traject zal het Zorginstituut een advies uitbrengen over een geschikte vormgeving van de aanspraak van eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg.
Wat gebeurt er als patiënten die fysiotherapie niet kunnen betalen? Krijgen ze dan geen revalidatiezorg? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de zorgverzekeraar?
Er zijn vangnetten waarop de patiënt aanspraak kan maken. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. De zorgplicht van de zorgverzekeraar reikt slechts tot verzekerde zorg.
Zijn er andere voorbeelden van verzekerde zorg die enkel wordt vergoed als patiënten eerst gebruik hebben gemaakt van onverzekerde zorg?
Uw stelling is niet helemaal juist: er zijn wel degelijk indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR. Ter beantwoording van uw vraag: Hiervan zijn mij geen concrete voorbeelden bekend. Wel is eerstelijnszorg vrijwel altijd voorliggend op medisch-specialistische zorg.
Geeft dit voorbeeld niet ook aan dat fysiotherapie gewoon medisch noodzakelijke zorg is in bepaalde gevallen, aangezien zorgverzekeraars het zelfs als voorwaarde stellen voor verdere behandeling? Zo ja, waarom wordt het dan nog steeds niet vergoed vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle patiënten toegang hebben tot de revalidatiezorg die zij nodig hebben, ook als zij het niet eerst uit eigen zak fysiotherapie kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Kinderen met postcovid |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Deelt u onze zorgen over kinderen met langdurige klachten na een coronabesmetting? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om deze kinderen te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw zorgen over kinderen met langdurige klachten na een coronabesmetting. Deze klachten kunnen altijd eerst worden besproken met de huisarts. Hij of zij kan kijken of extra onderzoek of zorg nodig is. Ook kan bij verschillende instanties om extra hulp worden gevraagd.
Welke hulp het beste past, hangt af van de situatie. C-support1 ondersteunt als nazorgorganisatie ook (de ouders van) kinderen en jongeren en biedt brede ondersteuning en advies op het gebied van lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen. De organisatie helpt ook bij het vinden van de juiste zorgverleners. Daarnaast kunnen mensen terecht bij PostCovid NL 2. Deze patiëntenorganisatie voor volwassenen én kinderen biedt advies bij herstel en is er voor ervaringen van coronapatiënten en lotgenotencontact.
Tot slot worden er verschillende onderzoeken gedaan naar post-COVID en kinderen door het RIVM3en ZonMw 4. ZonMw financiert onderzoek naar COVID-19 vaccinatie bij kinderen met post-COVID.
Heeft u zicht op het aantal kinderen dat last heeft van langdurige klachten na een coronabesmetting? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de aantallen hiervan met een uitsplitsing van kinderen van middelbare schoolleeftijd, basisschoolleeftijd en onder de vier jaar? Zo nee, wilt u dit zo snel mogelijk in kaart brengen?
Het aantal mensen met post-COVID wordt niet geregistreerd, dus ook niet het aantal kinderen met post-COVID. Dit heeft enerzijds te maken met proportionaliteit en privacy, zoals ook is aangegeven in de Kamerbrief van 20 september 2021 5, waarin de voormalige Minister van VWS reageerde op de motie van het lid Van Esch (PvdD) 6. Anderzijds heeft dit te maken met het ontbreken van een eenduidige definitie van post-COVID. Het is een divers ziektebeeld, mensen kunnen zeer uiteenlopende klachten ervaren en de duur van de klachten varieert sterk.
Kunt u een overzicht geven van het onderzoek dat wordt gedaan naar postcovid bij kinderen, zowel binnen als buiten Nederland? Welke kennishiaten ziet u hier en bent u bereid om deze kloof in overleg met het onderzoeksveld op te vullen, waar nodig met biomedisch onderzoek? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Ook breder lopen er verschillende initiatieven ten aanzien van onderzoek. Op dit moment doet onder andere het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) een inventarisatie naar bestaande (inter)nationale onderzoeken over post-COVID. Er is behoefte bij het Ministerie van VWS en de betrokken veldpartijen aan een kennisagenda voor onderzoek met betrekking tot post-COVID. Op basis van de eerste inventarisatie door het IVM en daaropvolgende kennisagenda zal duidelijk worden welk aanvullend onderzoek nodig is.
Daarnaast blijf ik mijn Europese collega’s aandacht vragen voor post-COVID en de noodzaak voor het samenwerken rondom het uitwisselen en verbinden van onderzoeken. Mijn inzet is om deze twee trajecten met elkaar te verbinden. Zodra duidelijk is op welke gebieden nog aanvullend onderzoek nodig is, hoop ik daar op Europees niveau gezamenlijk op in te kunnen zetten.
Bent u zich ervan bewust dat postcovid bij kinderen ook groot beslag legt op de ouders van de zieke kinderen? Zo ja, wat kunt u doen voor deze ouders?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat post-COVID bij kinderen ook groot beslag legt op de ouders van de zieke kinderen. Naast de zorgen over het verloop van post-COVID en de impact van post-COVID op het leven en de toekomst van het kind en gezin, krijgen deze ouders ook te maken met praktische en organisatorische zaken. Te denken valt aan het begeleiden van hun kind bij fysiotherapie en ziekenhuisafspraken maar ook aan het praktisch organiseren van vervoer wanneer het kind vanwege ernstige vermoeidheid niet langer zelf kan fietsen. Ouders spelen daarnaast een belangrijke rol bij het herstelplan van het kind. Zij ondersteunen bijvoorbeeld hun kind bij het nemen van rust, het uitvoeren van oefeningen en het omgaan met de emotionele impact van post-COVID op hun kind en de andere gezinsleden. Gelijk aan andere gezinnen met een kind met chronische of langdurige aandoening of beperking, kunnen ouders daarom ondersteund worden bij het zorgen voor hun kind. Te denken valt aan het maken van afspraken met hun werkgever over het opnemen van zorgverlof of het aanpassen van het werkschema rondom het schema van het kind. Gemeenten kunnen daarnaast het gezin bijstaan door bijvoorbeeld – afhankelijk van de situatie en mogelijkheden van het gezin – het bieden van leerlingenvervoer, mantelzorgondersteuning en psychologische ondersteuning. Dit vraagt maatwerk van alle betrokkenen: elk gezin is anders en heeft een andere zorg- en ondersteuningsvraag. Ouders kunnen op www.regelhulp.nl zien welke mogelijkheden er voor hen zijn. Zij kunnen ook contact opnemen met het sociaal wijkteam in hun gemeente en bespreken wat nodig en mogelijk is. Daarnaast kunnen (ouders van) kinderen met langdurige klachten zich ook aanmelden bij C-support voor ondersteuning, zoals doorverwijzen naar de juiste hulpverleners.
Deelt u de mening dat ouders geholpen zouden zijn als postcovid bij kinderen snel wordt erkend door artsen, aangezien ouders namelijk in aanmerking komen voor regelingen die gelden voor langdurige zieke kinderen zoals tegemoetkomingen in zorgkosten en leerlingenvervoer? Waarom lukt het vaak niet om die erkenning te krijgen? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat zorgprofessionals voldoende bekend zijn met dit ziektebeeld bij kinderen?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat klachten snel worden (h)erkend door zorgprofessionals, echter is dit ziektebeeld nieuw en is er voor bekendheid met dit ziektebeeld bij kinderen onderzoek relevant. Aanvullend op antwoorden 1, 2 en 3 acht ik wetenschappelijk onderzoek zonder meer nuttig om tot een diagnose en behandeling te komen.
Welke stappen heeft u gezet om achterstanden in opleiding en sociaal-emotionele ontwikkeling bij kinderen zoveel mogelijk te voorkomen?
Begin 2021 is het Nationaal Programma Onderwijs (NP Onderwijs) gestart om corona-gerelateerde vertragingen in de leergroei en ontwikkeling van leerlingen en studenten te herstellen. Ook de komende jaren wordt met inzet van leerlingen en studenten, docenten en onderwijsondersteunend personeel, schoolleiders, bestuurders, gemeenten, en het Ministerie van OCW gewerkt aan de doelen van het NP Onderwijs. Van scholen en instellingen verwacht het Ministerie van OCW dat zij op basis van monitoring bijsturen op hun programma en dat zij door maatwerk leerlingen en studenten optimaal ondersteunen. Daarnaast zet het Ministerie van VWS zich samen met bewindspersonen van OCW via de landelijke aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» in voor de mentale gezondheid van leerlingen en studenten. In het kader van die aanpak wordt het kennis- en ondersteuningsprogramma Welbevinden op school geïntensiveerd door de Staatssecretaris van het Ministerie van VWS. Met dit programma worden, onder andere via de Gezonde School aanpak, praktische handvatten aangeboden op scholen en kunnen scholen werken aan een gezond pedagogisch- en leerklimaat.
Welke stappen zijn gezet om bij leerplichtambtenaren en het onderwijsveld meer bewustwording te creëren over het bestaan van postcovid bij kinderen en hoe daarmee om te gaan?
In 2021 is een handelingskader voor corona in het onderwijs opgesteld. Dit kader ondersteunt scholen en ouders in het geval leerlingen thuis worden gehouden uit angst voor een COVID-besmetting, bijvoorbeeld vanwege een kwetsbare gezondheid van een leerling of één van de gezinsleden. Op dit moment lopen gesprekken vanuit de Ministeries van OCW en VWS met betrokkenen bij het handelingskader, waaronder de organisatie van leerplichtambtenaren en jeugdartsen. In deze gesprekken nemen we ook post-COVID als onderwerp mee, waarin met betrokkenen kan worden besproken of en hoe dit onderwerp terug kan komen in het handelingskader.
Wat gebeurt er om coronabesmettingen op school zoveel mogelijk te voorkomen? Kunt u daarbij specifiek in gaan op goede ventilatie en het gebruik van CO2-meters?
Op school volgt iedereen de basisadviezen tegen verspreiding van corona. Het naleven van deze adviezen blijft belangrijk. Om besmettingen snel op te sporen en uitbraken en lesuitval in het onderwijs te beperken kunnen scholen kosteloos zelftesten aanvragen voor gebruik door docenten en leerlingen met corona-gerelateerde klachten. Daarnaast hebben scholen zich voorbereid op mogelijke oplevingen van het virus door voor verschillende fases van opschaling van maatregelen een draaiboek te maken.
Er is in het funderend onderwijs hard gewerkt om de ventilatie op orde te krijgen. Afgelopen zomer is de Maatwerkregeling ventilatie opgezet om scholen verder te ondersteunen. Hiervoor is € 140 miljoen euro beschikbaar gesteld. Hiermee worden de meest urgente gevallen geholpen. Aanvullend kan door scholen een beroep gedaan worden op de helpdesk van Ruimte-OK en een team van deskundigen dat op scholen langskomt voor advies rondom ventilatie. Ruim 1173 scholen hebben al om een bezoek gevraagd.
Bovendien is er € 17,3 miljoen beschikbaar gesteld via de lumpsum voor de aanschaf van CO2-meters. Uit onderzoek eerder dit jaar bleek dat in 60% van de scholen in alle klaslokalen een CO2-meter hangt. Uw Kamer is 30 september jl. geïnformeerd over de toekomstige verplichtstelling van het hebben van een CO2-meter in iedere klas [Kamerstukken 31 293 nr. 647]. Op 23 november jl. is uw Kamer tevens geïnformeerd over een plan van aanpak t.b.v. verbetering van onderwijshuisvesting [Kamerstukken 36 200-VIII nr. 125]. Ook in deze aanpak is gezond binnenklimaat een belangrijk thema.
Betrokkenheid van het Lareb bij de coronavaccinatiecampagne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot de betrokkenheid van het Lareb bij de coronavaccinatiecampagne, naar aanleiding van recent openbaargemaakte WOB-verzoeken?1
Ik ben op de hoogte van de blogpost waar in de vraagstelling naar verwezen wordt.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van Agnes Kant, directeur van bijwerkingencentrum Lareb, bij de Vaccinalliantie, die ten doel heeft de dalende vaccinatiebereidheid te bestrijden? Op welke manier vindt u dat deze twee rollen te verenigen en te verantwoorden zijn? Is hier geen sprake van belangenverstrengeling die ervoor zorgt dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Kant en daarmee de functie van het Lareb in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
De Vaccinatiealliantie is enkele jaren geleden opgericht om de kennis over vaccinatie, bijvoorbeeld vaccinaties uit het Rijksvaccinatieprogramma, te verbeteren en bij te dragen aan een hogere vaccinatiegraad. De alliantie verbindt professionals die actief betrokken zijn bij vaccinatie. Bij het verbeteren van kennis over vaccinatie hoort ook het beschikbaar stellen van toegankelijke en transparante informatie over mogelijke bijwerkingen. Bijwerkingencentrum Lareb draagt hieraan bij als meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen. Het is de taak van Lareb om bijwerkingen te monitoren en onderzoeken. Tevens is het zijn taak hierover te communiceren en onafhankelijke informatie over (meldingen van) bijwerkingen te geven. De inbreng van Lareb tijdens bijeenkomsten van de Vaccinatiealliantie is dan ook hoofdzakelijk gericht op het borgen van die onafhankelijke informatie. Derhalve waardeer ik dat mw. Kant, als directeur van Lareb, een bijdrage levert aan het goed informeren van mensen over vaccinatie. Lareb houdt zich binnen de Vaccinatiealliantie afzijdig van discussies rond de doelstelling om de vaccinatiegraad te verhogen. De suggestie dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van Lareb, en mw. Kant, ter discussie zouden staan deel ik geenszins.
Op welke manier wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Lareb gewaarborgd en blijft dit orgaan vrij van beïnvloeding en belangen van derden? Is mevrouw Kant in haar rol als directeur wel of niet (direct) betrokken bij het beoordelen en registreren van gemelde bijwerkingen bij het Lareb en hoe raakt dat aan haar werkzaamheden voor de Vaccinatiealliantie, dat een contrasterend doel ten opzichte van dat van het Lareb nastreeft? Indien mevrouw Kant direct betrokken is bij de registratie en beoordeling van gemelde bijwerkingen, vindt u dan niet dat zij deze taak eigenlijk niet zou moeten kunnen uitoefenen om alle (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen?
Lareb bepaalt zelf – zonder betrokkenheid van derden – hoe het meldingen van bijwerkingen duidt en analyseert, en wat er met de resultaten gebeurt. De uitvoering en verantwoording daarvan ligt niet bij één persoon maar bij een team van deskundigen, waaronder artsen en apothekers.
De bijeenkomsten van de Vaccinatiealliantie worden georganiseerd voor en door bij vaccinatie betrokken professionals. Een professional kan worden gevraagd om op vrijwillige basis een sessie te organiseren en hier staat geen financiële vergoeding tegenover. Er is geen sprake van werkzaamheden en de suggestie van «belangenverstrengeling» die in de blogpost wordt aangehaald is daarom evident onjuist. Ook de suggestie dat «contrasterende doelen» worden nagestreefd herken is niet.
Waarom moesten signaleringen van bijwerkingen van de coronavaccins eerst worden besproken met «externe partijen», alvorens het Lareb deze zou publiceren? Wie zijn/waren die «externe partijen» en wat is hun betrokkenheid en/of invloed bij de bijwerkingenregistratie, beoordeling en publicatie daarvan precies? Moet het Lareb niet onafhankelijk van derden alle bijwerkingen die worden gemeld registreren, beoordelen en openbaar maken?
Bijwerkingencentrum Lareb bepaalt zelf wanneer en wat er gecommuniceerd wordt over (de duiding van) meldingen en brengt nieuwe kennis over bijwerkingen altijd actief naar buiten.
Hiertoe verzamelt, registreert en analyseert Lareb meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Het uitvoeren van deze wettelijke taak levert signaleringen op over mogelijke bijwerkingen van onder andere vaccins. Deze signaleringen over vaccins worden door het Lareb standaard gerapporteerd aan het CBG en RIVM. Het CBG en RIVM besluiten, passend bij hun rol, of er naar aanleiding van signaleringen acties of maatregelen genomen moeten worden. Deze mogelijke acties of maatregelen worden meegenomen in de berichtgeving door Lareb. Signaleringen worden na de bespreking openbaar gemaakt op de website van Lareb.
Weet u of deze «externe partijen» op enig moment (mede) hebben bepaald dat bepaalde meldingen van bijwerkingen niet hoefden te worden geregistreerd/beoordeeld? Zo ja, op basis van welke criteria hebben deze «externe partijen» die afweging gemaakt en op welke manier? En door wie zijn die overwegingen onafhankelijk getoetst?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt het oordeel van de Vaccinatiealliantie met betrekking tot de (afzonderlijke) potentiële bijwerkingen van de coronavaccins door het Lareb gewogen? Welk gewicht wordt hier door het Lareb aan gegeven en welke overwegingen en/of acties met betrekking tot het registreren en beoordelen van meldingen zijn hier een gevolg van geweest?
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe verhoudt zich het doel van het wegnemen van «onterechte ongerustheid» bij «vaccinweigeraars» tot het doel van het objectief registreren en beoordelen van meldingen van bijwerkingen bij het Lareb? Weegt het ene doel zwaarder dan het andere en zo ja, waarom en welke afwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of er bij het Lareb weleens sprake is geweest van het niet (volledig) registreren en/of beoordelen van gemelde potentiële bijwerkingen en/of het nalaten actie te ondernemen op een bepaalde potentiële bijwerking omdat dit eventueel de vaccinatiebereidheid nadelig zou kunnen beïnvloeden? Zo ja, in welke gevallen is dat gebeurd en hoe werd de afweging daarvoor gemaakt? Is hierbij een risico-analyse gemaakt en zo ja, kunt u die toelichten?
Hiervan is geen sprake. Ik heb uw Kamer desgevraagd al vaak en uitgebreid geïnformeerd over de zorgvuldige wijze waarop bijwerkingen van COVID-19-vaccinaties in Nederland worden gemonitord, bijvoorbeeld in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 5 juli jl.,225 juli jl.,3 25 augustus jl.,4 31 augustus jl.5
Waarom heeft het Lareb op 26 oktober 2020 een werksessie van de Vaccinalliantie begeleid, die ten doel had onrust over bijwerkingen weg te nemen? Kunt u uitleggen waarom ervoor gekozen is deze bijeenkomst door het Lareb te laten begeleiden, terwijl de kerntaak van het Lareb juist is om alle (potentiële) bijwerkingen van vaccins te registreren en te beoordelen en daarover objectief en onafhankelijk te communiceren naar de bevolking, wat hypothetisch onrust over vaccins in de hand zou kunnen werken? Kunt u uitleggen hoe deze twee zaken met elkaar te verenigen zijn zonder dat de kerntaak van het Lareb daaronder komt te lijden? Waarom is specifiek gekozen voor het Lareb om deze bijeenkomst begeleiden?
Het is de taak van Lareb om potentiële bijwerkingen van vaccins en andere medicijnen te registreren en te beoordelen, en daarover objectief en onafhankelijk te communiceren. Ik heb begrepen dat de betreffende werksessie ging over welke vragen over bijwerkingen van vaccins er leven, welke informatiebehoefte er vanuit de samenleving is en over het belang van de kennisbank op de website van Lareb.
Hoe reflecteert u op het feit dat de initiële inschatting van het Lareb met betrekking tot het aantal meldingen van potentiële bijwerkingen van coronavaccinatie aanzienlijk veel kleiner was dan het aantal meldingen dat in werkelijkheid inmiddels is gedaan? Hoe kan het dat de geschatte berekeningen van het Lareb dusdanig veel blijken af te wijken van de realiteit? Kunt u een analyse geven voor deze discrepantie? Welke conclusie verbindt u hieraan met betrekking tot de vermeende veiligheid van de coronavaccins? Is dit voor u reden om (opnieuw) grootschalig onderzoek te gaan/laten doen naar de veiligheid en potentiële bijwerkingen van coronavaccinatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 25 juli 20226.
Aangezien uit WOB-verzoeken blijkt dat leden van de Vaccinatiealliantie actief waren in de Denktank Desinformatie, kunt u uiteenzetten of, hoe en in welke perso(o)n(en) het Lareb ook betrokken was(ren) bij de Denktank Desinformatie? Klopt het dat twee medewerkers van het Lareb deelnemen en/of hebben genomen aan de Denktank Desinformatie? Zo ja, wat is hiervan de reden en met welke overwegingen heeft het Lareb hiervoor medewerkers geleverd? Werd de Denktank Desinformatie geïnformeerd/gevoed door het Lareb en/of andersom? Bent u van mening dat de onafhankelijkheid en neutraliteit van het Lareb hiermee niet gecompromitteerd werd? Hoe werd (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden?
Uw Kamer is op 13 april 20217 en op 29 augustus 20228 geïnformeerd over de rol van de Denktank Desinformatie in relatie tot COVID-19-vaccinatie en de partijen die hierbij betrokken zijn, waaronder het Lareb.
Hoe verhoudt zich de betrokkenheid van techbedrijven zoals Google en Facebook bij de Denktank Desinformatie tot eventuele betrokkenheid bij contact van deze bedrijven met het Lareb? Is er contact geweest tussen deze partijen en zo ja, op welke manier, met welk doel en waarin heeft dat contact geresulteerd? Is de doelstelling van deze techbedrijven, namelijk het onderdrukken van «onwenselijke» informatie, van invloed geweest op de werkzaamheden van het Lareb?
Het Lareb monitort en onderzoekt onafhankelijk de bijwerkingen van vaccinaties.
Was/is – en zo ja op welke manier – het Lareb betrokken bij het «debunken» van kritische en/of onwelgevallige informatie door burgers/(medische) professionals op sociale media? Heeft het Lareb hiervoor bijvoorbeeld informatie verstrekt aan de Denktank Desinformatie en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of techbedrijven? Was het Lareb onderdeel van de Whatsapp-groep waarmee leden van de Denktank Desinformatie met elkaar in contact stonden en heeft de organisatie geholpen met de communicatiestrategie en/of uitingen van leden van de Denktank Desinformatie in het publieke en sociale domein? Zo ja, op welke manier?
De Denktank Desinformatie heeft geen communicatiestrategie. Deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Zie mijn antwoord op vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom uit WOB-verzoeken blijkt dat door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werd overwogen om vaccinatiegegevens centraal te registeren in combinatie met burgerservicenummers (BSN), terwijl hiervoor door de betreffende personen geen informed consent was gegeven en het project met betrekking de mogelijkheden voor een dergelijke registratie op dat moment nog liep bij het Lareb en er hiervoor dus nog geen wettelijke grondslag was? Waarom was het registreren van mensen middels hun BSN van dusdanig groot belang dat het ministerie hiervoor bereid was de wet te omzeilen?
Uw Kamer is op 4 januari 2021 uitgebreid geïnformeerd over de zorgvuldige afwegingen die zijn gemaakt rondom de centrale registratie van COVID-19-vaccinatiegegevens.9
Wat vindt u van het feit dat het Lareb in oktober 2020 heeft gepoogd grootschalig onderzoek te starten naar zwangere vrouwen die zich lieten vaccineren, terwijl het vaccineren van dezelfde doelgroep destijds werd afgeraden door Pfizer? Heeft uw departement het Lareb op dat moment teruggefloten, aangezien ook het RIVM en de Gezondheidsraad tegen het vaccineren van zwangere vrouwen adviseerden?
Het in de vraagstelling geponeerde «feit» is onjuist. In de Wob-stukken, waaruit in de blogpost selectief wordt geciteerd, is te lezen dat Lareb zwangere vrouwen wilde monitoren na vaccinatie, maar pas op het moment dat de COVID-19-vaccins goedgekeurd zouden worden voor gebruik bij deze doelgroep. Op het moment van schrijven waren er echter nog geen COVID-19-vaccins beschikbaar en was ook niet bekend bij welke groepen deze vaccins na markttoelating zouden worden ingezet. Het feit dat Lareb een monitoring van zwangere vrouwen wilde starten, moet dan ook in deze context gelezen worden.
Hoe reflecteert u op de door het Lareb aangeboden bijscholing voor huisartsen in september 2022, waarbij actief werd aangestuurd op het vergroten en cultiveren van de vaccinatiebereidheid? Waarom heeft het Lareb een dergelijke doelstelling uitgedragen, terwijl haar kerntaak is om objectief en neutraal te kijken naar potentiële bijwerkingen van vaccins, in plaats van het aanprijzen/stimuleren ervan? Waarom hield het Lareb zich bezig met het informeren/onderwijzen van huisartsen over desinformatie door/van patiënten en de omgang met kritische patiënten? Wat voor soort informatie werd in dit geval geclassificeerd als «desinformatie»? Kunt u verklaren op welke manier dit een bevoegdheid/expertise is van het Lareb?
De presentatie waar in de vraagstelling naar verwezen wordt is openbaar en vrij toegankelijk via MedischeScholing.nl10 en betreft een scholing voor artsen. Het programma van deze scholing voor artsen bestond uit drie onderdelen: 1) bijwerkingen van de COVID-19-vaccinatie, 2) communicatie met cliënten en 3) de nieuwe vaccinatieronde. Het Lareb was enkel betrokken bij het eerste onderdeel, waarin veelvoorkomende meldingen van bijwerkingen werden toegelicht, om ervoor te zorgen dat artsen op de hoogte waren van wat zij zouden kunnen verwachten tijdens de aangekondigde najaarsronde. De voornaamste boodschap was dan ook dat artsen alert moeten zijn op bijwerkingen, dat zij vermoedens van bijwerkingen moeten melden en dat zij patiënten kunnen verwijzen naar de website van Lareb voor meer informatie over bijwerkingen. De overige programmaonderdelen werden verzorgd door een huisarts en door een medewerker van het RIVM.
De acute zorg |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Kan de Kamer voor de afgelopen vijf jaar (inclusief dit jaar) van de afzonderlijke (zes) ProQA-ambulancemeldkamers het totaal aantal meldingen ontvangen uitgesplitst per jaar en (vervolgens ook) uitgesplitst naar de (32) «hoofdklachtprotocollen» («aard van de ingangsklacht»)?
Naar aanleiding van uw vraag heb ik aan Ambulancezorg Nederland (AZN) gevraagd om deze data aan te leveren. Zij laten weten dat alle ProQA1 meldkamers hebben aangegeven mee te willen werken aan dit verzoek en er direct mee aan de slag zijn gegaan. Helaas vraagt het ophalen van de data meer tijd dan op voorhand werd voorzien. Ik zal hieronder toelichten wat de redenen daarvan zijn.
De gevraagde data wordt vastgelegd in het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS). Dit systeem is onderdeel van de informatievoorzieningen van de gemeenschappelijke meldkamers, beheerd door de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), zijnde een onderdeel van de Politie. De ProQA meldkamers hebben een verzoek tot informatieanalyse gedaan aan de LMS. De LMS zal als landelijk beheerder van de informatievoorzieningen de gevraagde data in de vorm van een rapportage leveren.
Op dit moment is er een transitie gaande van het samenvoegen van 25 regionale meldkamers naar 10 meldkamers met aansluiting op één landelijke IT-infrastructuur, beheerd door de LMS. Dit proces is nog in volle gang. Dat betekent dat een deel van de data in oude, verschillende meldkameromgevingen zit en een deel in de nieuwe omgeving van de LMS. De LMS heeft meer tijd nodig om de beschikbare informatie uit de oude meldkameromgevingen te verwerken en er ontbreekt nog aanvullende data van één ProQA meldkamer.
De LMS werkt er hard aan om alle gevraagde data op te leveren en AZN ziet toe op de aanlevering van de ontbrekende data van één ProQA meldkamer. Dit zal helaas niet meer lukken voor het kerstreces. AZN heeft laten weten dat zij in januari de rapportage verwacht te ontvangen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk informeren zodra ik de data heb ontvangen.
Het bericht ‘Het Transitieteam kreeg lucht van een geheime vaccinatiecampagne’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het (satirische) bericht: «Het Transitieteam kreeg lucht van een geheime vaccinatiecampagne»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de promotie en opkomst van de najaarsronde COVID-19-vaccinatie, die door de schrijver van dit bericht, Micha Wertheim, als «geheel onder de radar» wordt gekwalificeerd?
Op advies van het OMT-Vaccinaties (OMT-V) zijn alle mensen voor wie een herhaalprik nadrukkelijk geadviseerd wordt, te weten 60-plussers, zorgmedewerkers en mensen jonger dan 60 jaar die jaarlijks uitgenodigd worden voor de griepprik, persoonlijk uitgenodigd om als eerste een herhaalprik te komen halen. Daarmee hebben ca. 7,6 miljoen mensen per brief een oproep gekregen voor de herhaalprik. Tot en met zondag 20 november had 59,5% van de 60-plussers met een afgeronde basisserie dit najaar een herhaalprik gehaald. Onder mensen van 12 t/m 59 jaar ging het om 13,2% van de mensen met een afgeronde basisserie. Voor mensen van 12 t/m 59 jaar die niet tot de griepprikgroep behoren of werkzaam zijn in de zorg, geldt dat de herhaalprik beschikbaar is gesteld zodat zij een eigen afweging kunnen maken. Zij hebben geen persoonlijke uitnodiging ontvangen.
Naast de 7,6 miljoen verstuurde brieven worden, om zo veel mogelijk mensen te bereiken, zowel massa-mediale als meer fijnmazige communicatiemiddelen ingezet. Voorbeelden van de massa-mediale communicatiemiddelen zijn spots op radio en TV, buitenreclame in bushokjes, winkelcentra en het openbaar vervoer, advertenties in landelijke dagbladen en huis-aan-huisbladen, media-optredens van mijzelf en inhoudelijke experts, informatie op rijksoverheid.nl en informatie en toelichting op de sociale mediakanalen van mijn ministerie, RIVM en GGD GHOR Nederland. Deze acties bereiken een groot deel van alle Nederlanders. Dit blijkt onder andere uit de doorlopende campagne-effect monitor van de rijksoverheid.2 Zo liet de rapportage van september zien dat 85% van de respondenten op de hoogte was van de mogelijkheid om een herhaalprik te halen in het najaar. Ik ben het daarom niet eens met de kwalificatie dat de najaarsvaccinatieronde «geheel onder de radar» zou zijn. Recente berichtgeving van de Volkskrant liet ook zien dat Nederland behoort tot de EU-landen met de hoogste opkomst voor de herhaalprik in het najaar.3 Ook de komende tijd blijf ik mij inzetten om de vaccinatiegraad bij de groepen die door het OMT-V als kwetsbaar zijn aangewezen te verhogen en om ook de rest van de bevolking te informeren over de mogelijkheid om een herhaalprik te halen. Over de gehele communicatie-inzet voor de najaarsronde heb ik uw Kamer op 18 november jl. geïnformeerd.4
Hoe beoordeelt u de huidige vaccinatiegraad onder de mensen die baat hebben bij een herhaalprik, zoals de groep mensen van zestig jaar en ouder (48,7 procent) en zorgpersoneel? Hoe staat deze in verhouding tot de door de wetenschap en/of het RIVM aanbevolen en door u geambieerde vaccinatiegraden?
Het kabinet acht het van belang dat zoveel mogelijk mensen de vaccinaties die hen geadviseerd worden gaan halen. Voor de herhaalprik in het najaar zijn dit de 60-plussers, zorgmedewerkers en mensen jonger dan 60 jaar die jaarlijks uitgenodigd worden voor de griepprik. Het RIVM, de GGD’en en mijn departement spannen zich in om de vaccinatiegraad voor de herhaalprik voor deze groepen te verhogen. Van de hiervoor genoemde groepen is het echter alleen voor de 60-plussers mogelijk om de vaccinatiegraad goed in beeld te brengen. Van de 60-plussers heeft t/m 20 november 55,5% dit najaar een herhaalprik gehaald. Dit is 59,5% van de 60-plussers met een afgeronde basisserie.
Voor zorgmedewerkers en mensen onder de 60 die in aanmerking komen voor de griepprik geldt dat de opkomst voor de herhaalprik in het najaar niet exact berekend kan worden. Dit komt omdat het RIVM geen toegang heeft tot medische gegevens van Nederlanders die in aanmerking komen voor de griepprik. Daarnaast beschikt het RIVM ook niet over informatie over waar mensen die gevaccineerd worden werkzaam zijn. Omdat inzicht in de vaccinatiegraad in deze groepen van belang is, werkt het RIVM samen met het CBS aan schattingen van de opkomst. De schattingen zullen op korte termijn beschikbaar worden gemaakt op de website van het RIVM. Ik zal deze schattingen in de toekomst, mits beschikbaar, ook betrekken wanneer ik uw Kamer informeer over de opkomst voor de herhaalprik.
Welke vaccinatiegraden streeft u na in andere groepen en waarom? Welke acties bent u bereid (extra) te ondernemen om nog dit kalenderjaar de opkomst bij de najaarsronde te verhogen en daarmee de door u beoogde vaccinatiegraden te behalen?
Voor mensen van 12 t/m 59 jaar die niet tot de griepprikgroep behoren of werkzaam zijn in de zorg, geldt dat de herhaalprik beschikbaar is gesteld zodat zij een eigen afweging kunnen maken. Ik wil hier daarom geen streefcijfer aan verbinden. Wel vind ik het van belang dat deze groep goed geïnformeerd wordt over de mogelijkheid tot het halen van een herhaalprik, zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 2 en in mijn brief van 18 november. Daarnaast is het van belang dat vaccinatie laagdrempelig aangeboden wordt. In deze fase van de najaarsronde richten de GGD’en zich daarom op regionaal niveau meer op het vaccineren op kleinere locaties dichtbij en op pop-uplocaties, en op het inzetten van mobiele teams. Op een groot en groeiend aantal locaties door heel Nederland wordt er ook gebruik gemaakt van vrije inloop. Op www.prikkenzonderafspraak.nl zijn alle locaties met vrije inloop zichtbaar.
Wat is de stand van zaken rondom de maatschappelijke dialoog over vaccineren tegen COVID-19, zoals aangekondigd in de brief van 1 april jl.? Bent u bereid de Kamer hierover nog voor het Kerstreces te informeren?2
Ik heb uw Kamer op 18 november jl. geïnformeerd over de opzet en voortgang van de maatschappelijke dialoog over COVID-19-vaccinatie. Zoals ik in mijn brief aangaf verwacht ik dat het Athena Instituut in het eerste kwartaal van 2023 zijn onderzoeksrapport zal opleveren. Na ontvangst van dit rapport zal ik uw Kamer over de opbrengsten van dit traject informeren.
Manipulatie ziekenhuiscijfers en coronatoegangsbewijs |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt kennisgenomen van de berichtgeving aangaande openbaargemaakte Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-verzoeken met betrekking tot manipulatie van ziekenhuiscijfers door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1, 2
Ik heb kennisgenomen van dit Twitterbericht en de post op de genoemde website. Het betreft hier Twitterberichten op persoonlijke titel van een individu en een post op een blog zonder journalistieke waarborgen waarin deze Twitterberichten vrijwel integraal zijn overgenomen. In zowel de berichten als de blog staan evidente onjuistheden. Zo zijn de schrijvers niet op de hoogte van de status van het RIVM als agentschap van het Ministerie van VWS en wordt er een verband gelegd tussen een nieuwsbericht van het RIVM op 14 oktober 2021 en de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs (ctb), die reeds op 25 september 2021 was ingegaan.3 Tevens worden er ongegronde conclusies getrokken op basis van uit hun verband gehaalde en niet volgordelijk weergegeven knipsels uit Wob-documenten. Er wordt bijvoorbeeld een causaal verband gelegd tussen een verzoek van het Ministerie van VWS aan het RIVM op 13 oktober 2021 en een mailwisseling tussen RIVM-medewerkers over definities omtrent de vaccinatiestatus van in het ziekenhuis opgenomen personen, terwijl is te lezen dat deze mails eind augustus 2021 verstuurd zijn. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de toenmalige Minister van VWS zich persoonlijk «bemoeide met statistische keuzes». Op basis van uit hun verband gehaalde, losstaande persoonlijke beleidsopvattingen van individuele ambtenaren wordt gesuggereerd dat de Kamer onjuist zou zijn geïnformeerd over welke definities werden gehanteerd met betrekking tot vaccinatiestatus ten behoeve van de berekening van de vaccineffectiviteit. Deze definities en de afwegingen die hieraan ten grondslag liggen zijn juist transparant met uw Kamer gedeeld, bijvoorbeeld in de brieven en bijlagen die naar uw Kamer verstuurd zijn op 2 november 20214, 3 november 20215 en 19 november 20216.
Kunt u uitleggen waarom het voor de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zo belangrijk was om vlak voor de invoering van het coronatoegangsbewijs (CTB) een persbericht te laten verspreiden waarin stond dat vier op de vijf mensen in het ziekenhuis ongevaccineerd waren? Speelde het creëren van draagvlak voor het CTB onder de bevolking hierbij een rol?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het een normale gang van zaken dat een Minister een dergelijk persbericht «bestelt» bij een orgaan zoals het RIVM, om bepaalde door hem gewenste beeldvorming te ondersteunen en een maatregel maatschappelijk gevalideerd te krijgen?
Zie mijn antwoord op vraag 1. De term «bestelling» is een gebruikelijke verwoording binnen het ministerie voor een vraag of verzoek van de Minister, bijvoorbeeld ten behoeve van een persconferentie of een debat. De suggestie dat het gebruik van deze term – in zonder context weergegeven mails – zou betekenen dat er druk uitgeoefend zou zijn op het RIVM om een andere interpretatie van data om de gesuggereerde «gewenste beeldvorming» te ondersteunen, is ongegrond. Het RIVM is een zelfstandig onderdeel (agentschap) van het Ministerie van VWS, zoals vastgelegd in de Wet op het RIVM. De suggestie dat er «creatief» omgegaan zou zijn met coronacijfers werp ik verre van mij. Dit doet geen recht aan de enorme inzet van de medewerkers van het RIVM.
Vindt u het te verantwoorden dat een bewindspersoon dusdanig veel invloed heeft op een externe organisatie dat hij/zij kan bepalen hoe deze organisatie communiceert over de eigen gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier is het gerechtvaardigd dat het RIVM op dusdanige wijze op een dergelijk verzoek van de Minister ingaat, dat daarvoor een discutabele interpretatie van cijfers moet worden gegeven om dat verzoek te kunnen ondersteunen? Waarom is de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet teruggefloten door het RIVM?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er op andere momenten door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook druk op het RIVM is uitgeoefend om «creatief» om te gaan met coronacijfers? Zo ja, hoe en met welk doel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rechtvaardigt u het besluit om mensen waarvan de vaccinatiestatus onbekend was, of die deze niet wensten te geven, als «ongevaccineerd» mee te laten tellen in de ziekenhuiscijfers? Kunt u de overwegingen voor deze beleidskeuze uiteenzetten?
Er is een verschil tussen «vaccinatiestatus onbekend» en personen die ervoor gekozen hebben om de vaccinatiestatus niet te delen met het RIVM. Vaccinatiestatus onbekend wordt door het RIVM gebruikt wanneer de vaccinatiestatus niet in CIMS kan worden opgezocht, bijvoorbeeld wanneer geen correct BSN door een ziekenhuis is doorgegeven. Bij de analyses welk deel van de in het ziekenhuis opgenomen patiënten ongevaccineerd is – zoals in het RIVM nieuwsbericht van 14 oktober 20217 – zijn mensen van wie de vaccinatiestatus onbekend was uitgesloten. Personen die ervoor gekozen hebben om hun vaccinatiestatus niet te delen worden in de analyses voor de vaccineffectiviteit meegenomen als «ongevaccineerd». Het is op basis van de data waarover het RIVM beschikt namelijk niet mogelijk om voor de groep zonder geregistreerde vaccinaties in CIMS een onderscheid te maken tussen ongevaccineerde mensen en gevaccineerde mensen die hun gegevens niet gedeeld hebben met het RIVM. Hierover is uw Kamer geïnformeerd, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1. Dit is tevens inzichtelijk gemaakt en verantwoord in de rapportages van het RIVM over de vaccineffectiviteit.8 Deze beperking van de data komt voort uit de vrijheid van mensen om zelf te bepalen of zij wel of geen informatie over hun vaccinaties willen delen met het RIVM. Ik hecht zeer aan deze keuzevrijheid.
Hoe rechtvaardigt u het besluit om mensen die nog niet volledig gevaccineerd waren ook te classificeren als «ongevaccineerd» in de berekeningen van het RIVM? Deelt u de mening dat dat een inaccuraat en misleidend beeld geeft van de ziekenhuispopulatie en de medische status van mensen?
«Deels gevaccineerd» (tegenwoordig: «Basisserie deels/geheel afgerond») is steeds als aparte vaccinatiestatus opgenomen in de RIVM-rapportages over de effectiviteit van COVID-19-vaccinatie tegen ziekenhuis- en IC-opname. Deze mensen zijn dus niet als ongevaccineerd geclassificeerd in de berekeningen van het RIVM.9 De premisse van de vraag klopt derhalve niet.
Is het niet zo dat dergelijke inaccurate berekeningen en berichtgeving leiden tot des,- en misinformatie en het bovendien het in kaart brengen van de daadwerkelijke epidemiologische en medische situatie in gevaar brengt, wat vervolgens resulteert in een verkeerde aanpak van de crisis, aangezien geen zicht is op de daadwerkelijke, feitelijke situatie?
Ik deel dit beeld niet. Zie mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Betekent dit niet dat de Nederlandse overheid willens en wetens de juiste analyse en aanpak van de coronacrisis getraineerd heeft? Waarom is hiervoor gekozen? Wat waren de overwegingen voor het verspreiden van valse informatie en het daarmee bewust manipuleren van de coronacrisis?
Nee, zie mijn antwoorden op vragen 1 t/m 9.
Waarom werden de definities van «gevaccineerd» en «ongevaccineerd» door het RIVM in deze periode veranderd? Is dit gebeurd om op deze manier de ziekenhuiscijfers gelijk te laten lopen met de gewenste beeldvorming van het minsterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het kabinet?
De gebruikte definities zijn altijd transparant beschreven in de rapportages van het RIVM. Zie mijn antwoorden op vraag 1, vraag 7 en vraag 8. In de periode waarnaar de indiener refereert zijn geen definities veranderd.
Is het niet zo dat door niet volledig gevaccineerde mensen te classificeren als «ongevaccineerd», belangrijke informatie over potentiële bijwerkingen van vaccinatie over het hoofd gezien werden en/of (bewust) onder de pet werden gehouden?
De monitoring van de vaccineffectiviteit tegen ziekenhuis- en IC-opname door COVID-19 staat los van de monitoring van mogelijke bijwerkingen van vaccinatie door Bijwerkingencentrum Lareb. De wijze waarop opgenomen COVID-19-patiënten worden gecategoriseerd ten behoeve van de monitoring van de vaccineffectiviteit heeft hier geen invloed op.
Is het niet zo dat de Kamer door deze manier van creatief boekhouden ook geen zicht meer heeft op hoeveel mensen vlak na vaccinatie toch nog covid-19 kregen, of daar zelfs (tijdelijk) ontvankelijker voor werden, waardoor zij mogelijk in het ziekenhuis terechtkwamen en hierdoor dus geen zuiver zicht (meer) is op het covid-19 ziekte- en sterfteverloop en de mogelijke verbanden met vaccinatie?
Zie mijn antwoord op vraag 12. De suggestie dat na vaccinatie een verhoogde kwetsbaarheid optreedt is onjuist. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van onder andere 12 september jl.10 en 7 oktober jl.11 is het niet zo dat na vaccinatie een verhoogde kwetsbaarheid optreedt.
Waarom is de Kamer destijds niet duidelijk geïnformeerd over de twijfel van het RIVM aan de vaccineffectiviteit?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 7, 8 en 11.
Worden de cijfers van het RIVM met betrekking tot coronapatiënten en opnames in ziekenhuizen op dit moment nog steeds gemanipuleerd/van een alternatieve interpretatie voorzien, ten behoeve van bepaalde beeldvorming?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘RIVM: coronaprik voorkwam minimaal 88.000 ziekenhuisopnames’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «RIVM: coronaprik voorkwam minimaal 88.000 ziekenhuisopnames» van de NOS1?
Ja.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe het RIVM tot het aantal van 88.000 voorkomen ziekenhuisopnames is gekomen? Op welke berekeningen is dit aantal gebaseerd en wat waren hiervoor de parameters?
De berichtgeving die in vraag 1 aangehaald wordt verwijst naar een nieuwsbericht op de website van het RIVM.2 Hierin wordt uiteengezet welke gegevens er gebruikt zijn en hoe deze zijn geanalyseerd. Daarbij wordt aangegeven dat meer resultaten, informatie en een gedetailleerde omschrijving van de analyses later dit jaar gepubliceerd zullen worden.
Kunt u uitleggen hoe het RIVM heeft bepaald dat specifiek de coronavaccinatie voorkomen heeft dat mensen in het ziekenhuis terechtkwamen? Waarop is deze conclusie gebaseerd? Kunt u uiteenzetten waarom het RIVM van mening is dat deze mensen zonder coronavaccinatie wel in het ziekenhuis hadden moeten worden opgenomen? Welke (medische) variabelen en factoren zijn hierbij meegenomen? Kunt u de risicoanalyse delen?
Het RIVM geeft in het artikel – waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 1 heb verwezen – aan dat voor de berekeningen en conclusies gegevens gecombineerd en geanalyseerd zijn over het werkelijke aantal ziekenhuisopnames van stichting NICE, de geschatte vaccineffectiviteit per dag, en de vaccinatiegraad voor de basisserie, booster en eerste herhaalprik. Zo heeft het RIVM het aantal voorkomen ziekenhuisopnames geschat voor de leeftijdsgroepen 12–49, 50–59, 60–69, 70–79 en 80+.
De vraagstelling suggereert ten onrechte dat het gegeven dat coronavaccinatie ernstige ziekte en daarmee ziekenhuisopnames voorkomt een «mening» van het RIVM zou zijn. Deze suggestie is onjuist. Er is brede wetenschappelijke consensus, ook internationaal, over de effectiviteit en het belang van vaccinatie tegen COVID-19. De effectiviteit van de COVID-19-vaccins tegen ziekenhuisopname wordt wereldwijd gemonitord en onderzocht, waaronder door het RIVM3.
Waarop baseert het RIVM de bewering dat hierdoor de druk op de zorg verminderd is, aangezien bijvoorbeeld vele zorgmedewerkers naar aanleiding van de coronavaccinatie en de daarbij optredende (tijdelijke) bijwerkingen, zoals koorts en grieperigheid, uitvielen en er bovendien waarschijnlijk ook mensen door (tijdelijke) bijwerkingen juist in het ziekenhuis terechtkwamen?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het is evident dat het voorkomen van een groot aantal ziekenhuisopnames door vaccinatie leidt tot het voorkomen van (nog hogere) druk op de zorg. De mogelijke uitval van zorgmedewerkers als gevolg van de veelal lichte bijwerkingen van de coronavaccinatie en het aantal mensen dat door bijwerkingen het ziekenhuis bezoekt wegen niet op tegen het aantal ziekenhuisopnames als gevolg van SARS-CoV-2 besmettingen.
Hoe verhoudt het aantal ziekenhuisopnames dat volgens het RIVM voorkomen is door coronavaccinatie zich tot het aantal ziekenhuisopnames dat juist (mede) door coronavaccinatie en de daarbij behorende (tijdelijke) bijwerkingen is veroorzaakt? Heeft het RIVM inzichtelijk hoe veel opnames er (vermoedelijk en onder andere) zijn veroorzaakt door reacties op/door vaccinatie en waren deze mensen zonder vaccinatie vermoedelijk ook in het ziekenhuis terechtgekomen? Zo nee, waarop wordt die analyse gebaseerd?
Tussen de start van de COVID-19 vaccinatiecampagne tot en met 7 december 2022 zijn er 2681 meldingen bij Lareb binnengekomen waarbij er sprake was van een behandeling in het ziekenhuis of een opname na vaccinatie. Het Lareb meldt hierbij dat klachten of aandoeningen ook na de vaccinatie ontstaan kunnen zijn door een andere oorzaak. Het is dus niet bekend of deze mensen zonder vaccinatie geen behandeling in het ziekenhuis nodig hadden gehad. Zo is onbekend of deze mensen al een kwetsbare gezondheid hadden.
Hoe verhoudt het aantal ziekenhuisopnames dat volgens het RIVM voorkomen is door coronavaccinatie zich tot het aantal mensen dat naar aanleiding van (onder andere) een coronavaccinatie (mogelijk) is overleden als gevolg van (onder andere) een bijwerking van de vaccinatie? Heeft het RIVM inzichtelijk hoe veel sterfgevallen mogelijk voorkomen hadden kunnen worden zonder coronavaccinatie en hoe veel patiënten voorafgaand daar aan mogelijk een ziekenhuisopname bespaard had kunnen blijven? Waarop is deze analyse gebaseerd?
Tot nu toe zijn er bij Lareb 731 meldingen gedaan van overlijden korte tijd na een COVID-19 vaccinatie. Overlijden na vaccinatie betekent niet dat een bijwerking van het vaccin de oorzaak is van het overlijden. In de meeste gevallen is een al bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden.
Heeft het RIVM inzichtelijk hoe veel gevaccineerde mensen door (mogelijke) (tijdelijke) afname van hun afweer veroorzaakt door vaccinatie toch met/door Covid-19 in het ziekenhuis terechtkwam en kunt u analyseren hoe veel van deze mensen zonder vaccinatie geen ernstige Covid-19-infectie zou hebben opgelopen en hoe veel ziekenhuisopnames dat mogelijk bespaard zou hebben? Hoe verhoudt zich dat aantal tot het aantal ziekenhuisopnames dat volgens het RIVM door coronavaccinatie voorkomen is?
De suggestie dat na vaccinatie een verhoogde kwetsbaarheid optreedt, is onjuist. Dit heb ik reeds aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van onder andere 12 september jl.4 en 16 november jl.5
Hoe verhoudt het aantal ziekenhuisopnames dat volgens het RIVM voorkomen is door coronavaccinatie zich tot het aantal ziekenhuisopnames dat veroorzaakt is door de coronamaatregelen en de vaccinatiedrang, bijvoorbeeld door uitgesteld huisartsenbezoek en psychologische gevolgen zoals depressies en suïcide?
Er zijn geen cijfers bekend over ziekenhuisopnamen door coronamaatregelen of de door de indiener gesuggereerde vaccinatiedrang.
Hoe reflecteert u op de aanhoudende oversterfte, met name onder ouderen en Wlz-gebruikers, in verhouding tot de volgens het RIVM voorkomen ziekenhuisopnames? Is het mogelijk dat deze mensen weliswaar niet in het ziekenhuis werden opgenomen, maar in plaats daarvan – door uiteenlopende factoren – wel kwamen te overlijden, wat een vertekend beeld zou kunnen geven van de daadwerkelijk voorkomen ziekenhuisopnames door vaccinatie?
Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vragen die gesteld zijn door het lid Van Haga6, is er brede wetenschappelijke consensus over de effectiviteit van de vaccins in het voorkomen van ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 en de geringe kans op ernstige bijwerkingen na vaccinatie. Dit is door het RIVM, samen met het CBS, onderzocht binnen het op dit moment nog lopende oversterfte-onderzoek. Traject 3 van het huidige oversterfte-onderzoek is, zoals eerder vermeld aan uw Kamer, in september jl. van start gegaan. Een speciaal hiervoor ingestelde begeleidingscommissie bij ZonMw heeft hiervoor een onderzoeksagenda opgesteld waarin verscheidene thema’s opgenomen zijn. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Aangezien coronavaccinatie geen transmissie voorkomt en de vaccin effectiviteit bovendien veel korter en minder toereikend is dan in eerste instantie werd aangenomen, waar is dan de bewering van het RIVM op gestoeld dat door voorkoming van transmissie door vaccinatie veel minder mensen ziek zijn geworden en in het ziekenhuis zijn beland? Kunt u deze analyse nader verklaren?
Het RIVM heeft in het verleden twee onderzoeken gepubliceerd over het effect van vaccineren op transmissie van het virus en besmetting. Deze laten zien dat er wel degelijk een reductie van transmissie en besmetting is. Het eerste onderzoek naar de invloed van vaccinatie op de alfavariant van 5 augustus 2021 jl.7 laat zien dat huisgenoten van mensen die volledig gevaccineerd zijn 71% minder vaak besmet raken dan huisgenoten van ongevaccineerde personen. Naast de reductie van transmissie laat het onderzoek ook een reductie van infectie zien: volledig gevaccineerde huisgenoten van besmette personen raakten 75% minder vaak besmet dan ongevaccineerde huisgenoten. Een soortgelijk onderzoek van het RIVM naar de deltavariant8 liet zien dat vaccinatie ook bij de deltavariant aanzienlijk werkte tegen transmissie. Uit het onderzoek bleek dat gevaccineerde mensen het virus 63% minder vaak overdragen naar ongevaccineerden dan mensen die ook positief getest maar niet gevaccineerd waren. Daarnaast heb ik eerder aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Van Haga9 dat – ondanks een afname van bescherming over tijd – vaccinaties een goede bescherming bieden tegen ernstige ziekte.
Kunt u analyseren hoe veel ziekenhuisopnames als gevolg van neveneffecten van de overkoepelende coronamaatregelen voorkomen hadden kunnen worden, ten opzichte van de ziekenhuisopnames die volgens het RIVM zijn voorkomen door coronavaccinatie?
Nee, het RIVM beschikt niet over informatie over alle redenen voor ziekenhuisopnames anders dan door een SARS-CoV-2 infectie.
Kan het RIVM inzichtelijk maken hoe veel immuungecompromitteerde mensen na coronavaccinatie in het ziekenhuis terecht zijn gekomen? Hoe aannemelijk is het dat zij zonder vaccinatie in de onderzochte periode geen ziekenhuisopname nodig hadden gehad?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kan het RIVM een schatting maken van de hoeveelheid gevaccineerde personen die geweigerd hebben hun vaccinatiestatus te laten registeren en na vaccinatie alsnog met/door Covid-19 in het ziekenhuis zijn beland?
Veel mensen laten hun vaccinatie registreren bij het RIVM. Voor personen die gevaccineerd zijn door de GGD weten we dat het percentage dat geen toestemming geeft om de vaccinatie te delen met het RIVM tussen de 1%-7% ligt. Dit percentage verschilt per vaccinatieronde; zo heeft slechts 1% van de mensen die een vaccinatie gehaald heeft in de najaarsronde aangegeven dit niet te willen delen met het RIVM. De kans dat een persoon die geen toestemming heeft gegeven ook nog door COVID-19 in het ziekenhuis belandt is daarmee relatief klein. Voor de overige uitvoerders, die een veel kleiner percentage van de bevolking hebben gevaccineerd, zijn deze percentages niet bekend.
Kunt uitleggen waarop de bewering dat coronavaccinatie sterk heeft bijgedragen aan het voorkomen van ziekenhuisopnames en sterfte door Covid-19 als er grote onduidelijkheid bestaat over de vraag wanneer personen zijn geclassificeerd als «volledig gevaccineerd»? Geldt iemand die vlak na coronavaccinatie alsnog met Covid-19 in het ziekenhuis terechtkomt in dit geval wel of niet als gevaccineerd en welke criteria hanteert het RIVM in dit geval?
Er bestaat geen onduidelijkheid over de classificatie. In de maandelijkse, publiekelijk toegankelijke updates en rapportages van het RIVM over COVID-19 ziekenhuis- en IC-opnames naar vaccinatiestatus wordt aangegeven welke aannames gedaan worden met betrekking tot vaccinatiestatus op het moment van geschatte eerste ziektedag. Er wordt in het recente onderzoek naar de voorkomen ziekenhuisopnames aangenomen dat twee weken na de basisserie en één week na de herhaalprik sprake is van een volledige immuunrespons. Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat ziekenhuisopname gemiddeld één week na de eerste ziektedag plaatsvindt.
Het bericht ‘Losser testbeleid in ziekenhuizen’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Losser testbeleid in ziekenhuizen», waarin beschreven staat dat enkele ziekenhuizen hun personeel met coronaklachten laat doorwerken?1
Ja.
Klopt het dat de huidige richtlijnen luiden dat mensen bij covid-19-achtige klachten een zelftest doen en bij een positieve uitslag thuis blijven? Zo ja, wat vindt u ervan dat werkgevers afwijken van de richtlijnen? Heeft hierover overleg plaatsgevonden met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?2
De huidige algemene landelijke richtlijn luidt dat mensen bij COVID-19-achtige klachten een zelftest doen en bij een positieve uitslag thuis in isolatie gaan.
Specifiek voor zorgpersoneel in ziekenhuizen verwijst het RIVM naar de leidraad «COVID-19 testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis».3 Ziekenhuizen zijn wettelijk verplicht om onder alle omstandigheden zorg te blijven verlenen en zich voor te bereiden om de continuïteit van zorgverlening te waarborgen. Om bestuurders rond COVID-19 te ondersteunen, heeft de Federatie Medisch Specialisten deze leidraad opgesteld. De FMS-leidraad biedt ziekenhuisbestuurders om, in geval van uitzonderlijke omstandigheden waarin geen andere oplossingen zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen, medewerkers met milde klachten te laten doorwerken.
Naar aanleiding van het advies van Deskundigenberaad (DB) (d.d. 30 november 2022) is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in overleg met de betrokken uitvoeringsorganisaties over de gevolgen van een aangepast testbeleid voor zorgmedewerkers voor de testinfrastructuur.
Het DB adviseert om voor alle zorgmedewerkers een wijziging door te voeren waarbij de inzet van mondneusmaskers bij luchtwegklachten niet langer beperkt is tot het voorkómen van transmissie van SARS-CoV-2, maar wordt verbreed, onafhankelijk van de mogelijke ziekteverwekker van de luchtwegklachten. Het DB adviseert vanwege de gunstige epidemiologische situatie, het preventief testen van zorgmedewerkers zonder klachten te laten vervallen, evenals het advies om altijd een PCR-test te gebruiken bij zorgmedewerkers. Een zelftest kan voor hen volstaan. Ook adviseert het DB om de inzet van positief geteste zorgmedewerkers die voldoende fit zijn, binnen het ziekenhuis op een verantwoordelijke manier mogelijk te maken. Deze aanpassing geldt ook voor de huisartsenzorg en overige gezondheidszorgorganisaties, waar het patiëntencontact van korte duur is, en het geen zorg voor kwetsbare patiënten betreft. Voor personeel in de langdurige zorg blijft voorlopig het standaardadvies om bij een positieve test tenminste 5 dagen in isolatie te gaan (zie het advies van het DB van 30 november jl. zoals aan uw Kamer gezonden).
Is bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend of het alternatieve beleid (doorwerken met lichte klachten) tot stand is gekomen met inspraak en zeggenschap van zorgprofessionals? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik ga er vanuit dat de afweging door de betreffende ziekenhuisbesturen is gemaakt op basis van de FMS-richtlijn. Daarin is opgenomen dat ook de afspraken met de OR van de zorginstellingen moeten worden meegenomen in de besluitvorming.
Is bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend wat de voornaamste redenen zijn dat in ziekenhuizen afgeweken wordt van het RIVM-advies en mensen met klachten wordt geadviseerd te werken met een medisch mondmasker? Welke redenen zijn dit? Hoe beoordeelt u dit alternatieve ziekenhuisbeleid?
De FMS-handreiking biedt ziekenhuisbestuurders de mogelijkheid om af te wijken van het RIVM-advies op het moment dat het leveren van adequate zorg onmogelijk wordt en er geen andere mogelijkheden zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen. Daarbij is het van belang dat zorgmedewerkers worden betrokken bij de afweging over het al dan niet inzetten op het werk. Indien er signalen zijn dat werkgevers niet handelen conform de leidraad, dan kunnen zorgmedewerkers een melding doen bij de IGJ. De IGJ kan een raad van bestuur achteraf vragen uit te leggen welke afwegingen zijn gemaakt en welke maatregelen zijn getroffen indien medewerkers met klachten zijn ingezet.
De IGJ heeft naar aanleiding van de FMS-leidraad laten weten erop te vertrouwen dat ziekenhuisbestuurders de afweging tussen continuïteit van zorg en de risico’s van inzet van besmettelijke medewerkers op een verantwoorde manier maken. Dat vertrouwen heb ik ook.
Kunt u toelichten wat de huidige stand van de wetenschap is met betrekking tot zelftesten? Met andere woorden, hoe specifiek en selectief zijn de zelftesten op de nu circulerende covid-19-virusvarianten?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laat regelmatig onderzoek doen naar de prestaties van antigeenzelftesten. Uit onderzoek blijkt dat drie ruim verkrijgbare zelftesten onder mensen met coronagerelateerde klachten ook bij de omikronvariant voldoende presteren. De sensitiviteit lag bij deze zelftesten tussen de 70% en 79%.4 Uit onderzoek naar de prestaties van zelftesten bij de omikronvariant onder mensen zonder klachten blijkt dat de sensitiviteit lager ligt met waarden tussen de 20% en 27%.5 Een enkele negatieve zelftest is in dat geval dus geen garantie dat je veilig en niet besmet bent, maar is als onderdeel van een breder pakket aan basisregels nog steeds nuttig.
Omdat zelftesten op lange termijn het uitgangspunt blijft, wordt regelmatig onderzoek uitgevoerd om de prestaties van zelftesten te monitoren. Daarnaast heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nauw contact met instanties (zoals het RIVM) over mogelijke signalen van afgenomen sensitiviteit van antigeenzelftesten. Als er reden is voor zorg over de werkzaamheid van antigeenzelftesten bij bijvoorbeeld een nieuwe variant kan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport snel actie ondernemen. Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat zelftesten onvoldoende presteren op de nu circulerende CVID-19-virusvarianten.
Zijn specificiteit en selectiviteit van testen bij gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD)-locaties nauwkeuriger dan zelftesten? Zo ja, zijn deze GGD-testen voldoende toegankelijk voor werknemers in de zorg?
Op de GGD-locaties wordt met NAAT-testen, zoals PCR of TMA, getest. De NAAT-test heeft een hoge gevoeligheid. Dat betekent dat een test het virus ook oppikt bij iemand die nog weinig virus bij zich draagt. De sensitiviteit van NAAT-testen ligt dus hoger dan die van zelftesten. Bij een aantal doelgroepen zoals zorgmedewerkers die werken met mensen met een kwetsbare gezondheid zijn de risico’s van een vals negatieve testuitslag groter. Daarom blijft voor hen nog de mogelijkheid om de meest gevoelige NAAT-test, zoals PCR of TMA, bij de GGD te laten afnemen. Hiervoor kan 7 dagen per week online of telefonisch een afspraak worden ingepland.
Bent u van mening dat de veiligheid van kwetsbare patiënten gegarandeerd kan blijven wanneer personeel dat kampt met coronaklachten door blijft werken?
Het DB heeft een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij verantwoordelijkheden, risico’s en proportionaliteitsvraagstukken zijn meegewogen. De langdurige zorg sector wordt door het DB nog uitgezonderd van de versoepelingen ten aanzien van de inzet van zorgpersoneel, omdat daar wordt gewerkt met de meest kwetsbare patiënten en de omstandigheden onvoldoende kunnen worden gecontroleerd.
Op welke wijze bent u in contact met werkgevers in de zorg om te komen tot duidelijk en eenduidige richtlijnen voor de inzet van personeel in de zorg, gegeven de grote personeelstekorten, het hoge ziekteverzuim en het uitgangspunt in de langetermijnaanpak covid-19 om de zorg toegankelijk te houden voor iedereen? Hoe zorgt u ervoor dat wetenschappelijk tot stand gekomen richtlijnen uitvoerbaar zijn en blijven in de dagelijkse praktijk van het werken in de zorg?
Het RIVM heeft over de richtlijnen voor inzet van personeel in de zorg een Deskundigenberaad georganiseerd (10 en 18 november). In het DB is een groot aantal deskundigen vertegenwoordigd die zowel wetenschappelijke kennis hebben als kennis vanuit de dagelijkse praktijk.
Het DB voert na de jaarwisseling een gesprek over bredere aanpassing van het test- en isolatiebeleid en mogelijke bredere versoepelingen van bestaande adviezen.
Het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar VGZ gratis en voor niks reclame maakt voor bepaalde apotheekketens?1
VGZ heeft haar verzekerden geïnformeerd dat zij niet alleen bij reguliere apotheken terecht kunnen, maar ook bij online-apotheken. Ook heeft VGZ haar verzekerden geïnformeerd over de wijze van dienstverlening van de online-apotheken die zij heeft gecontracteerd. Verzekerden kunnen beoordelen of zij deze wijze van dienstverlening prefereren boven die van een andere apotheek. Zorgverzekeraars kunnen hun verzekerden informeren over het aanbod van zorgaanbieders waarmee zij een contract hebben. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie juist en evenwichtig is.
Wat is uw visie op de opkomst van grote commerciële apotheekketens, die zich met name richten op de meer lucratieve apotheekdiensten, zoals herhaalreceptuur, en de minder lucratieve levering van acute medicatie aan de traditionele apotheken laten? Bent u het ermee eens dat dit een onwenselijk bedrijfsmodel is?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) heb ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars afspraken gemaakt met als doel de zorg voor de toekomst kwalitatief goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Hieronder valt ook het meer inzetten van digitale zorg; niet als doel op zich, maar als middel om de zorg ook in de toekomst houdbaar te houden.
Transities en transformaties in het zorglandschap, die passende zorg bevorderen en helpen om de schaarse capaciteit in de zorg zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten ten behoeve van de verzekerden, zijn hierbij noodzakelijk. Hieruit volgt dat niet iedere zorgaanbieder hetzelfde aanbod hoeft te hebben. Zorgaanbieders, ook apothekers, kunnen er voor kiezen zich te specialiseren op een bepaalde patiëntengroep, of om vooral online diensten aan te bieden.
Ik vind het wenselijk dat zorgverzekeraars dergelijke transformaties in de zorg bevorderen en faciliteren. De noodzaak daartoe is er. Dit geldt ook voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van apothekerszorg, juist ook in de toekomst. Nieuwe zorgvormen en digitale zorgvormen kunnen daarbij helpen. Ook de Patiëntenfederatie ondersteunt de wenselijkheid van variatie in aanbod.2
Verzekerden hebben vervolgens zelf de keuze welke vorm van apothekerszorg bij hen past. De wensen en behoeften van patiënten lopen uiteen. Het is daarom ook aan de partijen in de zorg om er voor waken dat alle noodzakelijke en gewenste vormen van (farmaceutische) zorg geboden worden. Ik reken erop dat zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht en hun taak om kwalitatief goede doelmatige zorg in te kopen, goed onderhandelen met apothekers. Zij hebben de verantwoordelijkheid om niet alleen daar waar dat kan lage vergoedingen uit te onderhandelen, bijvoorbeeld door de inzet van online apotheken, maar ook om daar waar het nodig is ruimte bieden aan intensievere (en duurdere) vormen van zorg, met bijpassende vergoedingen. De NZa ziet toe op het proces van zorginkoop.
VGZ werkt samen met twee online apotheken die landelijk opereren, maar klein van omvang zijn in vergelijking met andere landelijke apotheekketens en -formules. Bij beide apotheken kunnen patiënten zowel terecht voor eenmalige receptuur als herhaalrecepten. Deze apotheken moeten aan dezelfde eisen voldoen als iedere andere apotheek. Hierop wordt toegezien door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zoals VGZ de opkomst van dit soort ketens stimuleren? Zo ja, bent u bereid om VGZ en eventuele andere verzekeraars die zich hier ook aan schuldig maken hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat de vertrouwde apotheek in de wijk of het dorp behouden blijft en niet weg wordt geconcurreerd door commerciële ketens die enkel de meest lucratieve zorg willen verlenen?
In het IZA hebben we afgesproken om een beweging in zetten naar zorg die digitaal geleverd wordt waar dit kan, maar ook dat deze fysiek blijft waar dit moet. Gezien de groeiende zorgvraag en de druk op de arbeidsmarkt verwacht ik dat we in de toekomst alle zorgvormen hard nodig zullen hebben, zowel online zorg als ook de apotheekzorg in wijk of dorp. In het IZA is afgesproken om de eerstelijnszorg te versterken. De apotheek in de wijk heeft daar een belangrijke rol in te spelen, ook bij het ontlasten van de huisarts. Er is zeker plek voor online apotheken, maar de farmaceutische zorg in de wijk moeten we koesteren en verder optimaliseren. Ik ga met partijen in overleg hoe we deze optimalisering kunnen realiseren.
De toename van het aantal mensen dat de tandarts mijdt om financiële redenen |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal mensen dat tandartsbezoeken overslaat vanwege de kosten is verdriedubbeld onder FNV-leden?1
Ik vind het van groot belang dat iedereen in Nederland toegang heeft tot goede mondzorg. Helaas kan het voorkomen dat mensen in een situatie verkeren dat dit niet het geval is. Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland die puur vanwege financiën mondzorg mijden: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld.
Afhankelijk van de definitie, de beschikbare databronnen, en de methoden van verzameling en analyse van data, variëren de schattingen tussen 0,4% (capaciteitsorgaan)2 en 11% (Commonwealth Fund)3. Het ACTA onderzoekt daarom in opdracht van het Ministerie van VWS en in samenwerking met Radboud UMC en de Hogeschool van Amsterdam: 1. wanneer men kan spreken van «ongewenste mijding van mondzorg», 2. hoeveel volwassenen in Nederland de mondzorg mijden om financiële redenen en 3. welke deelgroepen te onderscheiden zijn.
Waarom wordt er een onderzoek ingesteld naar «welke maatregelen het vermijden van mondzorg om financiële redenen kunnen terugdringen», als u gelijk de meest voor de hand liggende oplossing, namelijk gratis mondzorg voor iedereen, van de hand wijst?2
Gratis mondzorg is niet mogelijk. Er zullen altijd kosten zijn verbonden aan het bieden van mondzorg die door mensen moeten worden betaald.
Opname van mondzorg in het pakket is een ongerichte en kostbare ingreep in plaats van een gerichte aanpak voor de specifieke groep die hun mondzorgkosten niet meer kunnen betalen. Dit valt niet te rijmen met de pogingen om de almaar stijgende zorgkosten te beteugelen en om terughoudend om te gaan met generieke toevoegingen aan het pakket. Het eigen risico van zorg in de basisverzekering kan daarbij alsnog een drempel vormen.
Ik ben van mening dat een goede probleemanalyse, gevolgd door een doelgerichte en specifieke aanpak, meer opportuun is. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen, waaronder de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT). Daarom ben ik momenteel samen met de Minister voor Armoedebestrijding een dergelijke aanpak aan het uitwerken om te voorkomen of te beperken dat mensen in armoede of met geldzorgen of schulden de mondzorg mijden. Dit doen wij in een project met zorgverzekeraars, gemeenten, beroepsorganisaties, Rijk en de Patiëntenfederatie.
Beseft u dat de stijging van het aantal tandartsmijders grotendeels veroorzaakt is door de jarenlange politieke keuze om mondzorg niet vanuit het basispakket te vergoeden, waardoor mensen nu ze financieel krapper komen te zitten gedwongen worden om te kiezen tussen noodzakelijke mondzorg en andere essentiële uitgaven, zoals de energierekening en voedsel?
Ik ben het niet eens met uw conclusie dat het aantal tandartsmijders grotendeels veroorzaakt is door de keuze om mondzorg niet vanuit het basispakket te vergoeden. Ik zie dat niet als een passende oplossing, zoals ook te lezen is in eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen hierover.5 Opname in het basispakket is geen garantie dat mensen wel naar de tandarts gaan: ook ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is dat mensen in Nederland afhankelijk zijn van maatschappelijke organisaties als Dokters van de Wereld voor de toegang tot basale medisch-noodzakelijke zorg?
Geldzorgen kunnen mensen verlammen, waardoor zij niet altijd contact opnemen met hulpverleners en gebruikmaken van de voorzieningen die er zijn. Organisaties, zoals Dokter van de Wereld, laten zien dat het soms nodig is om naar de mensen toe te gaan. Gemeenten zetten daarom steeds vaker in op huisbezoeken als zij signalen krijgen over (beginnende) betalingsachterstanden. Vanuit dit contact kan worden geïnvesteerd in bredere hulpverlening waar een bezoek aan de tandarts onderdeel van kan zijn.
Bent u zich ervan bewust dat alleen al het productiviteitsverlies door tandziekten in Nederland drie miljard euro per jaar kost?3
In mijn antwoorden op de vragen van het lid Ellemeet (GroenLinks) (ingezonden 17 februari 2021)7 heb ik gereageerd op het onderzoek van Stefan Listl waar u naar verwijst. In dit onderzoek wordt geschat dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van 209 dollar per persoon. Ook wordt beschreven dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij de gebruikte methodiek en schatting.
Bent u zich ervan bewust dat een gebrek aan mondzorg er ook voor kan zorgen dat mensen door onbehandelde mondziektes meer gezondheidsproblemen krijgen, waar vaak duurdere behandelingen voor nodig zijn? Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel zorgkosten hierdoor jaarlijks worden veroorzaakt?
De afgelopen jaren zijn steeds meer onderzoeken beschikbaar die laten zien dat er relaties zijn tussen een ongezonde mond en andere gezondheidsproblemen.
Dit betreft met name associaties tussen parodontitis enerzijds en diabetes en cardiovasculaire aandoeningen anderzijds8. In dit verband heeft ook een onderzoek op basis van Nederlandse zorgverzekeringsdata laten zien dat er een significant effect is van parodontale behandeling op diabeteskosten9. De meerderheid van de onderzochte studies deed daarbij geen uitspraak over causaliteit. Dit betekent overigens niet noodzakelijk dat er geen causale verbanden zijn tussen mondziekten en chronische ziekten. Op dit moment is echter geen uitspraak te doen over welke ziektes en aandoeningen hun oorsprong kunnen hebben in een slecht verzorgde mond en dat een deel daarvan kan worden voorkomen door betere toegang tot mondzorg.
Ik ben bereid om (inter)nationale studies te volgen en hierover te rapporteren in de langdurige monitor die wordt opgezet om de mondgezondheid in Nederland te meten.
Waarom benadrukt u wel de kosten van opname van mondzorg in het basispakket, maar niet de hoge kosten van de gevolgen van zorgmijding?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven wordt in de meerderheid van de onderzochte studies geen uitspraak gedaan over causaliteit. Een uitspraak over de kosten van zorgmijding is daarom ook lastig te doen. Temeer, omdat er ook geen eenduidige definitie is van zorgmijding en er verschillende oorzaken van zorgmijding te onderscheiden zijn.
Waarom benadrukt u enkel de kosten van collectieve financiering van mondzorg? Geven mensen momenteel niet ook geld uit aan de tandarts, maar dan privaat? Zijn dat niet ook zorgkosten? Stijgen de zorgkosten echt als je dit collectief zou gaan financieren? Verwacht u soms dat mensen daardoor massaal zouden stoppen met tandenpoetsen?
Opname van mondzorg in het basispakket zal ertoe leiden dat er veel zorg via het publieke domein wordt vergoed, voor de mensen die nu ook al naar de tandarts gaan vanuit de eigen portemonnee of via de private aanvullende verzekering. Voor lage inkomens wordt mondzorg vervolgens niet per definitie toegankelijker, omdat een groot deel van deze kostenverschuiving via het eigen risico weer bij de mensen zelf terechtkomt.
Concreet als volgt: De premiebetaler zal per jaar € 15 euro extra betalen. Daar moeten eventuele kosten voor eigen risico bij worden opgeteld. Deze variëren per persoon, afhankelijk van of iemand het eigen risico sowieso al vol maakt. In het slechtste geval waarbij iemand veel tandheelkundige kosten maakt (> € 385) en het eigen risico volledig wordt aangesproken, betaalt diegene dat jaar € 400 voor mondzorg via het basispakket.
Gelooft u echt dat de oplossing van het brede probleem van mensen die mondzorg mijden om financiële redenen ligt in het optuigen van meer bureaucratische regelingen om in specifieke gevallen ondersteuning te geven?
Ik wil de komende periode samen met de beroepsverenigingen, gemeenten en zorgverzekeraars onder andere verkennen hoe we bestaande regelingen gezamenlijk beter en gerichter kunnen inzetten. Het is niet mijn ambitie om nieuwe regelingen op te tuigen. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT).
Waarom zou het een logische oplossing zijn om gemeenten, die bovendien vaak toch al kampen met financiële tekorten, allemaal verschillende eigen regelingen op te laten tuigen om een landelijk probleem op te lossen?
Omdat maatwerk is geboden. Het is van belang om bij het aanpakken van het probleem met mijding van mondzorg om financiële redenen te kijken naar verschillende relevante aspecten, zoals de grootte van het probleem, de te onderscheiden deelgroepen en samenhangende problemen (gebrek aan kennis, angst, etc.). Vervolgens kan hier gericht met lokale samenwerking hulp worden geboden.
Gemeenten werken met dezelfde regelingen, zoals een gemeentepolis of bijzondere bijstand, maar de uitvoering hiervan verschilt per gemeente. Deze regelingen zijn vaak ook een manier voor gemeenten, zorgverzekeraars en tandartsen om samen te werken. In verschillende gemeenten pakt dit logischerwijs verschillend uit. De komende periode zal bureau BS&F in opdracht van het Ministerie van VWS hier onderzoek naar doen en best practices verspreiden.
Bent u bereid om mondzorg voor alle Nederlanders weer in het basispakket op te nemen, zonder eigen risico?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Zoals eerder aangegeven is de basis dat volwassenen een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de verzorging van hun gebit. Er kunnen echter (financiële) omstandigheden zijn waardoor mensen hulp nodig hebben. Gemeenten kunnen waar nodig mensen bijstaan met gemeentelijke compensatieregelingen, de gemeentepolis en bijzondere bijstand. Helaas bieden gemeentelijke voorzieningen niet altijd een oplossing. Echter, opname in het basispakket is ook geen garantie dat iedereen wel naar de tandarts gaat: Ten tijde van het ziekenfonds gingen er jaarlijks bijna 1 miljoen mensen niet naar de tandarts.
Dit probleem kan sneller en doelgerichter worden aangepakt via lokaal maatwerk dan via het basispakket. Dit is in lijn met de aanbevelingen van de beroepsverenigingen: de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Tandheelkunde (KNMT), de Nederlandse Vereniging voor Mondhygiënisten (NVM) en de Organisatie van Nederlandse Tandprothetici (ONT).
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Fysio’s stoppen ermee: ‘Salarisverhoging niet mogelijk zonder bedrijf in gevaar te brengen’’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel fysiotherapeuten het vak verlaten, vanwege de te lage tarieven die zorgverzekeraars hun bieden?1
Het artikel waar u naar verwijst en de boodschap dat fysiotherapeuten zich genoodzaakt te stoppen met hun werkzaamheden vind ik zorgelijk. De kern van het artikel beschouw ik als een signaal dat het contracteerklimaat tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars verder verbeterd dient te worden. Beide partijen hebben hier een verantwoordelijkheid in en dienen hierin te investeren.
Bent u het ermee eens dat zorgverzekeraars fysiotherapeuten het werk onmogelijk maken, op het moment dat de tarieven die zij bieden meer dan 28 procent lager zijn dan de kostprijs? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het een ongewenste situatie als fysiotherapeuten hun werk als onmogelijk ervaren door de houding van de zorgverzekeraars. Ik ben van mening dat de fysiotherapie een belangrijke rol speelt in de eerstelijnszorg en het versterken hiervan, naast de huisarts en de wijkverpleging. We hebben alle professionals hard nodig. Daarbij verwacht ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders hun rol conform het Integraal Zorgakkoord (IZA) oppakken en bijdragen aan passende zorg door afspraken te maken over tarieven en het verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Tevens is het van belang dat alle partijen zich committeren aan het bijdragen aan de bevordering van het contracteerproces.
Bent u het ermee eens dat de machtspositie van kleine zorgaanbieders, zoals fysiotherapeuten, ten opzichte van zorgverzekeraars veel te zwak is? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze machtpositie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In het IZA is benadrukt dat de contractering een belangrijk instrument is om het leveren van kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de patiënt te stimuleren, samenwerking tussen zorgaanbieders te bevorderen en afspraken te maken over de toegankelijkheid van zorg.
In het IZA is ook afgesproken om een verkenning te doen naar de mogelijkheden voor gezamenlijk onderhandelen van kleine zorgaanbieders, waarbij ik uw Kamer eerder heb toegezegd een brief te sturen over de mogelijkheden en beperkingen voor samenwerking binnen de kaders van de Mededingingswet. Ik verwacht deze brief in het tweede kwartaal van 2023 te kunnen sturen. Dit kan mogelijk ten goede komen van de fysiotherapie.
Zou het niet beter zijn als kleine zorgaanbieders, zoals fysiotherapeuten, met een groep gezamenlijk zouden mogen onderhandelen, zodat zij sterker staan ten opzichte van de zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe dit mogelijk zou kunnen worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat er landelijke kostendekkende tarieven moeten komen voor de fysiotherapie?
Ik ben het ermee eens dat er kostendenkende tarieven moeten zijn, maar het is aan aanbieders en zorgverzekeraars om hier onderling afspraken over te maken. Zorgverzekeraars kunnen differentiëren in hun tarieven. Zoals aangegeven in antwoord 2 verwacht ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken met elkaar maken over passende tarieven en de kwaliteit van de aangeboden zorg.
Bent u bereid om de zorgverzekeraars aan te spreken op de veel te lage tarieven die zij bieden, om te voorkomen dat er nog meer fysiotherapeuten het vak verlaten?
Aangezien fysiotherapie een groot aandeel van de aanvullende zorgverzekering vormt, moeten zorgverzekeraars en zorgaanbieders een balans vinden tussen passende tarieven voor fysiotherapeuten en betaalbaarheid voor de patiënt. Dit levert spanning op. Op korte termijn ga ik hier met zorgverzekeraars over in gesprek. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een aanspraak op fysiotherapie. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen2.
Het verzoek om een overzicht van alle transacties die hebben plaatsgevonden van en naar de Stichting Open Nederland |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Kuipers |
|
Herinnert u zich uw reactie d.d. 27 september jl. op het verzoek d.d. 13 september jl. om een overzicht van alle transacties die hebben plaatsgevonden van en naar de Stichting Open Nederland (SON)?
Ja.
Waarom geeft u in uw reactie aan dat aan het verzoek is tegemoetgekomen, terwijl u het gevraagde transactieoverzicht niet heeft verstrekt? Erkent u dat een dergelijk overzicht niet via de normale financiële verantwoordingsprocedures inzichtelijk is?
Vanuit het Ministerie van VWS hebben we volgens de normale financiële verantwoordingsprocedures inzage gekregen en gegeven in de informatie van alle overboekingen die gedaan zijn vanuit het Ministerie van VWS naar SON en andersom. Uit uw vraagstelling begrijp ik dat u inzicht wil in alle transacties van SON met derden. Het klopt dat deze niet voor de normale financiële verantwoordingsprocedures opgevraagd worden door het ministerie. Naast dat dit zeer ongebruikelijk is, ontbreekt in dit specifieke geval ook de noodzaak daartoe.
Erkent u dat u op grond van de Dienstverleningsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de SON op uw verzoek, per omgaande en zonder enig voorbehoud, inzage kunt krijgen in alle transacties die van en naar de SON hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Bent u bereid om alsnog te voldoen aan het informatieverzoek van 13 september jl. en een overzicht te verstrekken van alle transacties die hebben plaatsgevonden van en naar SON? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke uitvraag aan opdrachtnemers is niet gebruikelijk en wordt zonder gegronde aanleiding niet gedaan door het Ministerie van VWS. Ik zag, en zie, geen aanleiding om onderzoek te doen naar alle individuele transacties van SON.
Op het moment is SON bezig met de financiële afhandeling van de opdracht die zij hebben uitgevoerd t.b.v. Testen voor Toegang, waaronder ook een jaarverslag en jaarrekening. Deze zal naar verwachting eind november afgerond worden.
Zodra deze stukken definitief zijn, zijn deze via het Handelsregister op te vragen en inzichtelijk voor iedereen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Fysiotherapeutische zorg die medisch noodzakelijk is, maar die niet in het basispakket zit |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
Bent u ermee bekend dat ouderen met een basisverzekering zelf fysiotherapie moeten betalen en daarvan afzien, hoewel deze onmisbaar is voor hun medische welbevinden?
Ja, hier ben ik mee bekend. Wel wordt hun fysiotherapie (of oefentherapie) vanaf de 21e behandeling vergoed vanuit de basisverzekering als het fysio- of oefentherapie betreft voor een aandoening op de chronische lijst. Fysio- en oefentherapie tot en met de 20e behandeling kan vergoed worden vanuit een aanvullende verzekering, en in sommige gevallen vanuit de gemeentepolis.
Deelt u de veronderstelling dat het tijdig verlenen van fysiotherapeutische zorg kosten kan besparen die ontstaan door zorgmijding?
Ja ik deel uw veronderstelling. Het tijdig verlenen van fysio- en oefentherapeutische zorg kan eventuele toekomstige kosten besparen door het voorkomen van (duurdere) zorg in het ziekenhuis. Mits de zorg van de fysio- of oefentherapeut aantoonbaar effectief is. Aanwijzingen voor het voorkomen van (duurdere) zorg komen ook naar voren in recent gepubliceerde onderzoeken (Ecorys1, Equalis2 en SiRM3). Dit wordt bevestigd uit monitoring door het Zorginstituut4. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat mensen met claudicatio intermittens (etalagebenen) minder ziekenhuiszorg nodig hebben als zij gesuperviseerde looptherapie ontvangen.
Is het mogelijk om te bezien of de huisarts en/of specialist in overleg met de fysiotherapeut een behandelplan kan opstellen dat ook onder de basisverzekering valt (Duitse systeem), wat de medische situatie van een patiënt ten goede komt, zorgmijding voorkomt en over het geheel genomen uiteindelijke kostenbesparend werkt?
Fysiotherapie is een zelfstandig beroep volgens artikel 3 wet BIG en fysiotherapeuten stellen zelf behandelplannen op.
Ik ben daarom geen voorstander van een vergelijkbaar systeem als in Duitsland, waarbij we artsen weer een rol geven in het bepalen van het fysiotherapeutische behandelplan. Er zijn diverse ontwikkelingen om de inzet van de fysiotherapeut verder te verbreden en daarmee passende zorg te bevorderen. Denk hierbij aan de pilot directie doorverwijzing, waarbij gekeken wordt of fysiotherapeuten kunnen doorverwijzen naar de medisch specialist. Verder denk ik ook aan de inzet van fysiotherapeuten met aanvullende kwaliteitseisen, zoals Extended Scope Specialisten, die huisartsen kunnen adviseren over aanvullende onderzoeken en doorverwijzing. Dit soort ontwikkelingen kunnen bijdragen aan een sterkere eerstelijnszorg waarbij alle professionals zo optimaal mogelijk worden ingezet. In het IZA zetten we daarop in.
Om de inzet van de fysio- en oefentherapeut te ondersteunen, vind ik het belangrijk dat er gekeken wordt naar wat een passende aanspraak voor fysio- en oefentherapeutische zorg is. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie» gekregen5. Op 20 mei 2022 informeerde ik de Kamer over de stand van zaken6. Op dit moment werken de beroepsgroepen KNGF, SKF en VvOCM intensief samen met ZN en de Patiëntenfederatie aan de ontwikkeling van het Kwaliteitskader Fysio- en Oefentherapie. Ook de NZa is aangesloten bij dit traject. Mede op basis van het kwaliteitskader zal het Zorginstituut advies uitbrengen over een geschikte vormgeving van de aanspraak van eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg. Met als doel om per 1 januari 2025 een passende aanspraak te realiseren voor fysio- en oefentherapie.
Is het mogelijk om hiermee een pilot te starten in het kader van de transformatiemiddelen uit het Integraal Zorgakkoord, om zo te bezien hoe de kloof tussen niet vergoede fysiotherapie in de zorgpolis en fysiotherapeutische behandelingen die volgens de huisarts en/of specialist wel nodig zijn, kan worden overbrugd?
Zie antwoord vraag 3.
Het blokkeren van het amendement op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm) |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichtgeving met betrekking tot het amendement van GroenLinks op de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 (Twm)?1, 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er door ambtenaren van uw departement onderling over dit amendement werd gesproken in termen als een «akelig amendement» en een «heel machtig wapen»? Vindt u het normaal dat er in bestuurlijke kringen op een dusdanige manier over een democratisch instrument wordt gesproken, als zijnde een gevaar voor de zittende macht?
In de betreffende e-mails wordt gesproken over de (procedurele) gevolgen van het amendement3, zoals dit oorspronkelijk was ingediend, voor het nemen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Het is gebruikelijk dat elk ingediend amendement op zijn merites wordt beoordeeld. De beoordeling werd ingegeven door de gevolgen voor de bestuurlijke slagkracht bij de bestrijding van de epidemie. Ik ben het niet met u eens dat over dit amendement is gesproken als zijnde een gevaar voor de zittende macht.
Kunt u uitleggen waarom uw departement het dusdanig onwenselijk achtte dat de oppositie een ministeriële regeling zou kunnen blokkeren die potentieel verregaande gevolgen zou kunnen hebben voor de samenleving? Is het niet juist de taak van de oppositie om te waken over het parlementaire proces en ervoor te zorgen dat het kabinet zich niet te veel en op een oneigenlijke manier macht toe-eigent?
De aanname dat het Ministerie van VWS het onwenselijk achtte dat de oppositie een regeling zou kunnen blokkeren deel ik niet. Een belangrijke taak van zowel de Tweede als de Eerste Kamer is de regering te controleren. Beide Kamers beschikken daartoe over regulier instrumentarium. Ter versteviging van de parlementaire betrokkenheid bij het nemen en intrekken van maatregelen voorzag de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), zoals deze was ingediend, onder meer in een lichte voorhangprocedure4. Daarmee werd gewaarborgd dat indien noodzakelijk, mèt betrokkenheid van het parlement, snel maatregelen zouden kunnen worden genomen. De regeling zoals neergelegd in het amendement waarop de e-mails betrekking hebben (amendement nr. 7) zou ertoe leiden dat voor het nemen van maatregelen een wet nodig zou kunnen zijn. Een wetstraject zou vergaande gevolgen hebben voor de bestuurlijke slagkracht.
Kunt u uitleggen waarom het voor uw departement zo belangrijk was dat het kabinet per decreet zou kunnen regeren?
Deze aanname deel ik niet. Een belangrijk doel van de Twm was juist het creëren van een steviger democratische legitimatie van de maatregelen die nodig waren ter bestrijding van de epidemie5. Tot inwerkingtreding van de Twm werden maatregelen immers vastgesteld via noodverordeningen van de voorzitters van de veiligheidsregio’s. Na inwerkingtreding van de Twm konden maatregelen -afgezien van de spoedprocedure, waarvoor een blokkeringsrecht achteraf gold – alleen worden genomen bij ministeriële regeling mèt voorafgaande betrokkenheid van het parlement. Van regeren bij decreet was geen sprake. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u reflecteren op hoe dit raakt aan de grondbeginselen van de parlementaire democratie en op welke manier u het verantwoord acht dat uw ministerie en/of het kabinet deze grondbeginselen op deze manier probeerde te omzeilen?
Het standpunt dat het Ministerie van VWS of het kabinet de grondbeginselen van de parlementaire democratie trachtte te omzeilen, deel ik niet. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm destijds een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Vindt u het te rechtvaardigen dat is geprobeerd om de oppositie op deze manier actief buitenspel te zetten? Zo ja, waarom?
Deze aanname deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op de vragen 3 tot en met 5.
Wat vindt u ervan dat in de openbaargemaakte WOB-verzoeken wordt gesproken over een «machtigingswet door de Kamers jagen»? Waarom wordt er door ambtenaren van uw departement duidelijk nagedacht en gesproken over het inzetten van machtsmisbruik?
Wetgeving komt tot stand via een zorgvuldig regulier wetgevingsproces. In tijden van crisis moet dit proces, vanwege de urgente situatie, met de nodige voortvarendheid worden doorlopen. Een voortvarende behandeling sluit een zorgvuldige behandeling niet uit. Een wet door de Kamers jagen betreft beeldspraak en berust geenszins op gangbare praktijk. De woordkeuze in de e-mail is niet de mijne.
Waarom was uw departement blijkbaar van mening dat een minderheid in de Eerste en Tweede Kamer een democratisch recht wel kon worden onthouden? Kunt u uiteenzetten welke overwegingen hieraan ten grondslag lagen die dit in uw ogen zouden rechtvaardigen?
Er is beslist geen democratisch recht onthouden. Zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen is aangegeven is met de Twm een steviger democratische legitimatie van maatregelen gecreëerd. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten.
Bent u niet van mening dat ingrijpende maatregelen, zoals de coronamaatregelen van de afgelopen jaren, juist verregaand gecontroleerd, getoetst en in sommige gevallen geblokkeerd moeten worden door de oppositie? Zo ja, staat dat dan niet haaks op de manier waarop uw departement gereageerd heeft op dit amendement?
Voor ingrijpende maatregelen, zoals coronamaatregelen, is een zorgvuldig besluitvormingsproces nodig. Met de Twm werd een balans gevonden tussen enerzijds de noodzaak van snelheid en flexibiliteit van handelen en anderzijds de noodzaak van democratische legitimatie en waarborgen voor de bescherming van grondrechten. Deze balans is bij de totstandkoming van de Twm in samenspraak tussen regering en parlement vastgesteld.
Hoe kijkt uw departement op dit moment tegen soortgelijke situaties aan? Bent u, als Minister van VWS, net als uw voorganger, van mening dat de oppositie op een dergelijke manier buitenspel gezet zou mogen worden en dat het kabinet het parlementaire proces op een dergelijke manier mag omzeilen om de eigen koers door te zetten? Zo ja, waarom en in wat voor situaties vindt u dat te rechtvaardigen?
Op 14 september 2022 is het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid bij uw Kamer ingediend. Het wetsvoorstel voorziet in grondslagen om collectieve maatregelen te treffen voor de bestrijding van infectieziekten met pandemisch potentieel. De betrokkenheid van de beide Kamers en de bescherming van grondrechten wordt in het wetsvoorstel gewaarborgd. Dat wetsvoorstel doorloopt de gebruikelijke parlementaire procedure.
Kunt u reflecten op het feit dat sommige media met betrekking tot deze kwestie spreken over een «staatsgreep»? Wat vindt u van dit sentiment en wat denkt u dat de openbaarmaking van deze beleidslijn doet met het vertrouwen van de burger in het kabinet en het (toekomstige) coronabeleid?
Het is onderdeel van de journalistieke vrijheid om berichtgeving naar eigen inzicht te duiden. De in het nieuwsitem aangehaalde e-mails openbaren geen beleidslijn.
Hoe rijmt u deze manier van regeren met de «nieuwe bestuurscultuur» die uw kabinet zegt te willen voorstaan?
Zie het antwoord op vraag 11.