Energiecoöperaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met energiecoöperaties, organisaties waar burgers lid van kunnen worden door certificaten aan te kopen waarmee gezamenlijk zonnepanelen worden verkocht, en waarvan de winst uit de stroomopwekking onder de leden wordt verdeeld?
Ja.
Wat zijn de regels met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor dit soort kleinschalige energiecoöperaties? Maakt het daarbij uit hoeveel leden de coöperatie heeft, hoeveel kapitaal erbij betrokken is en of (en zo ja, onder welke omstandigheden) de certificaten verhandeld kunnen worden?
De vraag of de Wft van toepassing is op activiteiten van energiecoöperaties, hangt af van de vraag of sprake is van ondernemen of beleggen door energiecoöperaties. Het onderscheid tussen ondernemen en beleggen is terug te vinden in de Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD). Sinds de inwerkingtreding van de AIFMD geldt dat in specifieke gevallen geen vergunningplicht geldt als sprake is van een «algemeen of zakelijk bedrijfsdoel». Dit begrip is door de European Securities and Markets Authority (ESMA) in de richtsnoeren met betrekking tot centrale begrippen van de AIFMD uitgewerkt. In deze richtsnoeren van ESMA wordt het begrip «algemeen zakelijk of bedrijfsdoel» als volgt gedefinieerd: het doel om een bedrijfsstrategie uit te voeren die onder meer is gekenmerkt door de uitoefening van als voornaamste activiteit:
Er is derhalve geen sprake van beleggen wanneer de voornaamste activiteiten een algemeen of zakelijk bedrijfsdoel hebben. In dat geval is er sprake van ondernemen en is de Wft beperkt van toepassing. Als er wel sprake is van beleggen, dan kan de Wft breder van toepassing zijn. De praktijk laat echter zien dat de activiteiten van energiecoöperaties veelal kwalificeren als ondernemen.
Indien sprake is van ondernemen, dan kan sprake zijn van een prospectusplicht zoals bedoeld in artikel 5:2 Wft indien het aanbieden van certificaten door energiecoöperaties kwalificeert als het aanbieden van effecten (bijvoorbeeld aandelen). Er kan alleen sprake zijn van een effect zoals bedoeld in artikel 1:1 Wft indien de certificaten verhandelbaar zijn. De omvang van de aanbieding speelt een rol bij de beoordeling of sprake is van een prospectusplicht. Als het kapitaal dat de energiecoöperatie beoogt op te halen minder bedraagt dan € 5 miljoen berekend over een periode van twaalf maanden, dan is de energiecoöperatie vrijgesteld van hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de Wft. Deze vrijstelling houdt in dat de energiecoöperatie geen prospectus hoeft op te stellen dat is goedgekeurd door de AFM.
Aanbieders van effecten die gebruik maken van bovengenoemde vrijstelling dienen wel voordat de aanbieding van effecten aan het publiek plaatsvindt, de aanbieding te melden bij de AFM. Ook dienen zij voorafgaand aan de aanbieding een informatiedocument met minimuminformatie (volgens een voorgeschreven format) beschikbaar te stellen aan potentiële beleggers. Ten slotte dienen de energiecoöperaties in alle uitingen waar een aanbod van effecten in het vooruitzicht wordt gesteld (volgens een door de AFM voorgeschreven vrijstellingsvermelding) te noemen dat het een aanbieding betreft waarvoor een vrijstelling geldt en dat er geen prospectusplicht geldt. Voor aanbiedingen van effecten boven de € 5 miljoen geldt het volledige prospectusregime. Echter doordat energiecoöperaties veelal kleinschalig worden opgezet, zullen zij meestal gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor aanbiedingen van effecten beneden de € 5 miljoen.
Als geen sprake is van ondernemen, maar van beleggen, kan de Wft breder van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer burgers lid kunnen worden van energiecoöperaties door deelnemingsrechten te kopen waarmee collectief wordt belegd in zonnepanelen en de winst uit de stroomopwekking onder de leden wordt verdeeld. Er kan dan sprake zijn van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65 Wft. In dat geval is de beheerder van de beleggingsinstelling vergunningplichtig. Ook kan er sprake zijn van het aanbieden van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2:55 Wft. Omdat in de vraag wordt gesproken over certificaten lijkt het niet waarschijnlijk dat sprake is van een beleggingsobject, maar mocht daar toch sprake van zijn, dan is de aanbieder van het beleggingsobject vergunningplichtig.
Is er sprake van een vergunningsplicht voor energiecoöperaties? Zo ja, onder welke omstandigheden verleent de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een dergelijke vergunning?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is de Wft beperkt van toepassing als sprake is van ondernemen. Indien sprake is van beleggen, kan sprake zijn van een vergunningplicht. In dat geval zal de AFM toetsen of wordt voldaan aan de vergunningeisen zoals bijvoorbeeld opgenomen in artikel 2:67 (beleggingsinstelling) of 2:58 (beleggingsobjecten) Wft. De AFM zal onder meer de betrouwbaarheid en geschiktheid van de bestuurders toetsen. Verder zal de AFM bijvoorbeeld toetsen of wordt voldaan aan de eisen omtrent de beheerste en integere uitoefening van het bedrijf en het beheersen van belangenconflicten. In het kader van de prudentiële eisen die gesteld worden aan de vergunning zal De Nederlandsche Bank toetsen of voldaan wordt aan de eisen omtrent bijvoorbeeld het minimum eigen vermogen en de solvabiliteit.
Deelt u de mening dat het niet het doel is van de Wft om kleinschalige energiecoöperaties op te zadelen met onredelijke bureaucratische vereisten? Bent u bereid om na te denken over een aangepast regime, zodat gezamenlijke initiatieven van bewoners om duurzaam energie op te wekken niet al vroeg in de kiem worden gesmoord?
Kleinschalige initiatieven van bewoners om duurzame energie op te wekken worden toegejuicht. Ik deel de mening dat het niet het doel is van de Wft om kleinschalige energiecoöperaties op te zadelen met onredelijke bureaucratische vereisten. De Wft voorziet juist in vrijstellingen voor kleinschalige initiatieven om deze initiatieven te stimuleren en om de administratieve lasten en kosten voor dit soort initiatieven te verlagen.
Aangezien de activiteiten die energiecoöperaties verrichten veelal kwalificeren als ondernemen, zullen energiecoöperaties op basis van de Wft alleen een prospectusplicht hebben. Zoals in de beantwoording op vraag 2 reeds is toegelicht kunnen energiecoöperaties die kleinschalige aanbiedingen doen, gebruik maken van de zogenaamde € 5 miljoen-vrijstelling. Er geldt dan geen prospectusplicht. In die enkele gevallen waarin sprake is van beleggen door energiecoöperaties, voorziet de Wft ook in uitzonderingen op de vergunningplicht. Beheerders van beleggingsinstellingen kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van een uitzondering van de vergunningplicht als de beheerde activa niet groter zijn dan € 100 miljoen en de certificaten aan minder dan 150 personen worden aangeboden dan wel dat de certificaten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000 per deelnemer. In dat geval heeft de beheerder wel een registratieplicht bij de AFM.
De ING als huisbankier van de staat |
|
Eppo Bruins (CU), Henk Nijboer (PvdA), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Hoe verhoudt de bekentenis van en erkenning door ING dat de bank jarenlang structureel de Wet ter voorkoming van witwassen heeft overtreden zich tot het feit dat ING de huisbankier is van de rijksoverheid?
Het Ministerie van Financiën heeft vier contracten met ING voor de uitvoering van betalingsverkeer en uitgaande creditcardbetalingen. Deze contracten zijn in de periode 2014–2017 gesloten na het doorlopen van aanbestedingsprocedures. De aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) die destijds bij de aanbestedingsprocedure zijn meegewogen, zijn in lijn met de discussie daarover met de Tweede Kamer in 2015. In een Kamerbrief (Kamerstuk 26 485, nr. 209) is uiteengezet hoe MVO in deze aanbesteding toegepast zou worden.
Bent u van oordeel, de bekentenis van ING en het feitenrelaas van het openbaar ministerie (OM) over de door ING gesloten schikking in witwaszaken in ogenschouw nemende, dat ING voldeed en voldoet aan de eisen van maatschappelijk verantwoord ondernemen en daarmee aan de eisen die in de gunning zijn opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Is handelen binnen de Nederlandse wet een van de eisen in de aanbesteding en kunt u op basis van de door het OM vastgestelde feiten stellen dat bij ING in deze casus sprake is geweest van het niet nakomen van verplichtingen? Kunt u in uw antwoord de opmerking in uw antwoorden betrekken, namelijk dat het contract tussen ING en de rijksoverheid voortijdig geheel of gedeeltelijk worden opgezegd indien de huisbankier zijn verplichtingen niet (meer) kan nakomen?1
Gegadigden in een aanbestedingsprocedure dienen zich aan de wet te houden. Het is daarvoor niet noodzakelijk een aparte eis te formuleren.
De eisen en wensen in de aanbesteding zijn destijds zorgvuldig en adequaat geformuleerd. ING voldoet nog steeds aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten.
Voor de geschiktheidseisen in een aanbestedingsprocedure geldt dat voor de meeste eisen op het moment van gunning wordt getoetst of aan die eisen wordt voldaan. Geschiktheidseisen gaan bijvoorbeeld over de vraag of een bank voldoende capaciteit en ervaring heeft om de taken en verantwoordelijkheden verbonden aan het contract te kunnen uitvoeren.
In antwoord op Kamervragen van het lid Nijboer (PvdA) heb ik op 24 april geantwoord (Kamervragen (Aanhangsel), 2017–2018, nr. 1918) dat het contract zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst voortijdig geheel of gedeeltelijk kan worden opgezegd indien de huisbankier wegens overmacht zijn verplichtingen niet (meer) kan nakomen, in verzuim is zijn verplichtingen voortvloeiend uit het contract of de aanbestedingsdocumentatie na te komen, of niet langer voldoet aan de kredietwaardigheidsvereisten. Ook kan worden opgezegd als de huisbankier niet langer onder toezicht staat van een toezichthouder, of in surseance van betaling of in staat van faillissement verkeert.
Volledigheidshalve voeg ik daaraan toe dat een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden, geen aanknopingspunt biedt voor opzegging van een lopend contract.
Wat is uw oordeel over de geschiktheid van ING als huisbankier van de rijksoverheid, in ogenschouw nemende dat de schuldbekentenis en schikking tot stand zijn gekomen op basis van vier onderzochte casus die volgens het OM exemplarisch zouden zijn voor de nalatigheid van de bank?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gezien de door het OM vastgestelde feiten, van mening dat de eisen en de wensen in de aanbesteding destijds niet alleen zorgvuldig zijn opgesteld, maar bovendien compleet en dekkend waren geformuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er evaluatiemomenten in het contract met ING opgenomen, vóór einddatum contract, waarop zal worden getoetst in welke mate ING aan haar contractuele verplichtingen voldoet en heeft voldaan? En zijn er evaluatiemomenten, vóór einddatum contract, waarop de door het OM vastgestelde feiten, achterliggende cultuur en gedrag, ter sprake zullen komen?
In het kader van de uitvoering van aanbestedingscontracten vindt er periodiek overleg plaats tussen gebruikers en ING, onder meer over de kwaliteit van de dienstverlening.
Het contract voor alle in- en uitgaande betalingen van het Rijk is in 2016 voor een periode van vier jaar afgesloten. Het contract loopt in ieder geval tot 1 mei 2020 en kent de mogelijkheid om de looptijd met twee maal twee jaar te verlengen. Voor wat betreft de contractperiode na 1 mei 2020 zal ik, zoals altijd, alle maatschappelijke, juridische en commerciële aspecten meewegen bij het aanbesteden en aanstellen van de huisbankier van het Rijk.
Het bericht dat een investeerder zeker tien keer witwaspraktijken had aangekaart bij ING, waar vervolgens niets mee werd gedaan |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending op NPO Radio van 1 op 1 van 10 september 2018?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een in de uitzending geïnterviewde Amsterdamse financier zeker tien keer zijn vermoedens van witwassen heeft aangekaart bij ING, maar dat daar vervolgens niets mee gebeurde? Vindt u ook dat als dit waar is, ING niet goed heeft gehandeld?
Banken, zoals ING Bank N.V. (ING) zijn poortwachters van het financiële stelsel. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) moeten banken controleren of hun dienstverlening wordt misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Daartoe moeten zij cliëntenonderzoek verrichten en (voorgenomen) ongebruikelijke transacties onverwijld melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU). Het cliëntenonderzoek dient de instellingen, zoals banken, in staat te stellen de zakelijke relatie en de gedurende die relatie verrichte transacties voortdurend te controleren. Op individuele zaken kan ik niet ingaan.
Instellingen die onder de Wwft vallen, moeten hun cliëntenonderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of terrorismefinanciering van het type cliënt, zakelijke relatie, product of transactie. Op basis van de risicogevoeligheid dienen deze instellingen te bepalen hoe verstrekkend de maatregelen zijn die zij moeten nemen in het kader van het cliëntenonderzoek. Aan de hand van het cliëntenonderzoek stellen de instellingen een risicoprofiel op van de cliënt. Dit risicoprofiel moeten instellingen periodiek actualiseren. Signalen kunnen invloed hebben op het risicoprofiel van een cliënt. Als het cliëntenonderzoek daartoe aanleiding geeft, en een instelling niet kan voldoen aan verplichtingen uit de Wwft, dan dient de instelling de zakelijke relatie te beëindigen. Het toezicht op de uitvoering van deze wettelijke verplichtingen door banken wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB).
Wat moeten banken doen als er vermoedens van witwassen worden gedeeld met hen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus van witwassen twee categorieën bedrijven die zijn aangemerkt als poortwachter betrokken waren, namelijk de bank en het trustkantoor? Vindt u dat het stelsel van poortwachters goed heeft gewerkt, nu beide bedrijven verzaakten, al dan niet intentioneel? Wat gaat u doen om de poortwachtersfunctie van banken en trustkantoren te verbeteren?
In de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond, gaf ik al aan dat de strafrechtelijke feiten die bij ING zijn geconstateerd zeer ernstig zijn. De integriteit van financiële instellingen is één van de pijlers van vertrouwen en vormt daarmee een randvoorwaarde voor het goed functioneren van een instelling. Daarnaast is het voorkomen dat het financiële stelsel wordt misbruikt voor witwassen en financieren van terrorisme van zeer groot maatschappelijk belang.
Integriteit zal de komende tijd dan ook een belangrijk gespreksonderwerp zijn in de gesprekken die ik voer met de sector. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft als toezichthouder doorlopend contact met de sector, waarbij de naleving van integriteitswetgeving een belangrijk onderwerp van gesprek is. Bij overtredingen treedt DNB handhavend op tegen instellingen. In mijn brief van 24 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de constatering door DNB dat verschillende financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op het gebied van integriteit nog onvoldoende adequaat oppakken. DNB ziet goede initiatieven tot verbetering en investeringen ter versterking van het risicobeheer in de sector, maar het blijft van belang dat besturen en raden van commissarissen hiervoor in de komende periode een grote inspanning leveren. Het voorkomen van betrokkenheid van instellingen bij financieel-economische criminaliteit zal dan ook een topprioriteit blijven in het toezicht dat DNB uitoefent.
Om de poortwachtersfunctie en het toezicht daarop te verstevigen is relevant dat de anti-witwasrichtlijn recent verder is aangescherpt, en dat daarnaast op Europees niveau initiatieven worden ontplooid om witwassen en terrorismefinanciering verder tegen te gaan. Ik ben groot voorstander van dergelijke initiatieven. Ook is op dit moment het wetsvoorstel Wet toezicht trustkantoren 2018 aanhangig bij de Eerste Kamer, welk wetsvoorstel strekt tot verdergaande regulering van de trustsector door de regels voor trustkantoren verder aan te scherpen en DNB meer instrumenten te geven voor de handhaving van die regels.
Begrijpt u dat de aangiftebereidheid van personen met kennis van witwassen, fraude en andere criminaliteit afneemt als er niets met tips wordt gedaan? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat klokkenluiders serieus genomen worden?
Integriteit is en blijft een topprioriteit, zeker ook in de financiële sector waarin vertrouwen een grote rol speelt. Hier ligt, mede op basis van de Wwft, ook voor financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid. Deze instellingen moeten signalen, waaronder signalen van klokkenluiders, van witwassen en terrorismefinanciering serieus nemen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn wordt in de Wwft bescherming geboden aan werknemers en personen in een soortgelijke positie die een melding maken van een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering. Hiermee wordt bijvoorbeeld voorkomen dat een werknemer die een dergelijke melding maakt ontslagen wordt om de enkele reden dat hij of zij die melding heeft gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de compliance procedures bij banken, om er zeker van te zijn dat deze adequaat zijn ingericht om signalen van en tips over witwassen, fraude en andere criminaliteit serieus op te volgen?
Het onderzoeken van interne procedures van individuele banken ligt op de weg van de toezichthouder. DNB houdt integriteitstoezicht op banken. Daarbij beoordeelt DNB o.a. of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend en toereikend zijn. DNB heeft de wettelijke instrumenten om naleving van wet- en regelgeving op het gebied van integriteit te handhaven. Zoals in mijn brief van 24 september jl. is weergegeven geeft DNB aan dat zij haar integriteitstoezicht blijft ontwikkelen. De implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn heeft gezorgd voor een uitbreiding van de mogelijkheden van DNB op het terrein van handhaving en het publiceren van getroffen maatregelen.
Het bericht 'Wiebes over incomplete lijst onveilige woningen: ‘Het valt mij ook tegen’' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wiebes over incomplete lijst onveilige woningen: «Het valt mij ook tegen»»?1
Ja.
Klopt het dat er nog geen lijst is van onveilige gebouwen in het aardbevingsgebied? Zo ja, wanneer verwacht u deze lijst compleet te hebben?
De ca. 1.500 gebouwen die volgens de Mijnraad op basis van de laatste inzichten mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen zijn gedurende de zomer in beeld gebracht. De uitkomsten van de toegepaste modellenketen (Hazard & Risk Analysis) zijn daartoe gecontroleerd en zo nodig gecorrigeerd.
Dat de vertaalslag van het advies van de Mijnraad en de op basis daarvan gemaakte afspraken naar een aanpak voor de uitvoering niet eenvoudig zou zijn, heb ik uw Kamer in juli bij de kabinetsreactie op het Mijnraadadvies bericht (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De regiobestuurders, de Minister van BZK en ik hebben in dit kader constructief overleg gevoerd. Wij geven in de uitwerking van de aanpak en communicatie met bewoners voorrang aan zorgvuldigheid boven snelheid. De NCG inventariseert nu in nauwe samenwerking met de gemeenten welke vervolgstappen per dorp, buurt en huis noodzakelijk zijn om in een zorgvuldige informatievoorziening te voorzien en de versterking van deze woningen zo snel mogelijk ter hand te kunnen nemen. De NCG gaat hier in het plan van aanpak nader op in. De NCG verwacht het plan van aanpak op korte termijn te kunnen opleveren, waarna ik dit aan uw Kamer zal aanbieden.
Was niet van tevoren bekend dat het opstellen van de lijst best ingewikkeld is? Herinnert u zich dat in de Kamer door de oppositie nadrukkelijk is aangegeven dat de onzekerheid voor mensen door uw aanpak onnodig wordt verlengd?
Zie antwoord vraag 2.
Waar is het door u met vrij grote zekerheid gestelde aantal van 1.500 te versterken woningen op gebaseerd en hoe verhoudt dit zich tot de incomplete lijst?
De Mijnraad heeft in zijn advies gesteld dat 1.500 het aantal gebouwen is dat op basis van de laatste inzichten naar verwachting niet aan de veiligheidsnorm van 10-5 voldoet.2 Deze gebouwen moesten in kaart worden gebracht, waarbij door de NCG onder meer is geverifieerd hoeveel en welke adressen een gebouw bevat en in hoeverre de betreffende adressen al onderdeel uitmaken van de huidige werkvoorraad van de versterkingsoperatie.
Dat het om circa 1.500 panden gaat, heeft de Mijnraad geconcludeerd op basis van de analyses van de onafhankelijke kennisinstellingen betrokken bij de totstandkoming van het advies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). In het advies van de Mijnraad worden ook de gehanteerde methodologie en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen toegelicht.
Hoe kunt u weten dat het over ongeveer 1.500 huizen gaat als deze huizen niet individueel zijn geïnspecteerd en u zelf niet over deze lijst beschikt?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er twee-onder-een kapwoningen kunnen zijn waarbij de ene helft onveilig wordt verklaard en de andere niet? Deelt u de mening dat dat niet uit te leggen is en grote gelijkenissen kent met de bizarre situatie van huizen aan de ene en andere kant van de straat in Overschild eerder dit jaar?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 2 en 3, zijn de uitkomsten gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. Opmerkelijke uitkomsten zijn onderzocht en zullen in de aanpak aan de hand van gerichte criteria worden ondervangen, bijvoorbeeld door extra opnames uit te voeren waar een vergelijkbaar risico redelijkerwijs verondersteld kan worden. De gehanteerde modellenketen vormt de basis voor een risicogerichte prioritering, maar wordt niet gebruikt om huizen «onveilig te verklaren». Er is ook geen grens gesteld aan het aantal te versterken panden.
De mening dat dit gelijkenissen kent met de situatie in Overschild deel ik niet. Hieraan lag een verandering in de benadering van de versterkingsoperatie ten grondslag, naar aanleiding van het besluit de gaswinning te beëindigen.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) de aanpak «onwerkbaar» heeft genoemd? Wat vindt u daarvan?
De berichtgeving hierover is mij bekend. De waarnemend NCG, de heer Sietsma, heeft desgevraagd aangegeven de beschreven kritiek als voorbarig te beschouwen en het proces nader toegelicht.3 De reactie van de heer Sietsma onderschrijf ik.
Bent u bereid alle Groningers die zorgen hebben over de veiligheid van hun huis de mogelijkheid te bieden om gratis een inspectie te laten verrichten gezien het gegeven dat de modelmatige aanpak de onzekerheid onder Groningers vergroot? Zo ja, wanneer is dit gerealiseerd? Zo nee, waarom neemt u de onzekerheid die mensen voelen over hun onveiligheid niet weg?
De versterking van de meest risicovolle woningen heeft prioriteit. De NCG onderzoekt met het oog op de veiligheidsbeleving in hoeverre het mogelijk is om een toets op veiligheid uit te voeren voor woningen die niet tot de meest risicovolle groep behoren. Dit mag echter geen afbreuk doen aan een voortvarende versterking van woningen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen.
In algemeenheid geldt dat de gehanteerde modellenketen de basis vormt voor de prioritering. Een opname is altijd nodig om te bepalen of en welke versterkingsmaatregelen nodig zijn. Uitgangspunt is dat opnames jaarlijks en risicogericht geprogrammeerd worden, afgestemd op de beschikbare uitvoeringscapaciteit. Hiermee moeten stuwmeren en lange doorlooptijden in de toekomst worden voorkomen en de onzekerheid voor bewoners die daarmee gepaard gaat zoveel mogelijk beperkt.
Wanneer krijgen de bewoners eindelijk zekerheid over hun situatie? Kunt u zich herinneren dat u eerder beloofde dat inwoners zo snel mogelijk na 1 juli 2018 duidelijkheid zouden krijgen? Heeft u de situatie onderschat?
De regiobestuurders en ik vinden het van groot belang dat er snel wordt gestart met de versterking van de woningen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Tegelijkertijd geven wij in de uitwerking van de totale aanpak en communicatie met bewoners voorrang aan zorgvuldigheid boven snelheid. De NCG heeft aangegeven het plan van aanpak op korte termijn gereed te hebben – vanaf dan zullen alle betrokken bewoners gefaseerd en in afstemming met de eigen gemeente worden geïnformeerd over hun eigen situatie en het vervolgproces.
Het bericht 'ING treft miljoenenschikking met OM in witwaszaken' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ING treft miljoenenschikking met OM in witwaszaken»?1
Ja
Klopt het dat ING een schikking heeft getroffen van 775 miljoen euro? Hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Denkt u dat deze schikking indruk maakt op ING, overwegende dat ING een winst boekt van 4,9 miljard euro over 2017?
ING Bank N.V. (ING) heeft een door het Openbaar Ministerie (OM) aangeboden transactie van 775.000.000 euro geaccepteerd en betaald. Dit betreft de hoogste schikking die het OM tot nu toe heeft gesloten. Dit bedrag bestaat uit een boete van 665 miljoen euro en 100 miljoen euro aan ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Die bedragen zijn als volgt bepaald.
Ten aanzien van de boete geldt dat de maximale boete 10% van de omzet bedraagt. Dat zou voor ING neerkomen op 1,7 miljard euro. De maximale boetebedragen worden echter ook in de rechtszaal vrijwel nooit opgelegd. Dat zou slechts aan de orde kunnen zijn als sprake was geweest van opzettelijk witwassen en bewust en intentioneel faciliteren van criminelen.
Bij de vaststelling van het uiteindelijk bedrag is rekening gehouden met het feit dat ING de gemaakte fouten heeft erkend, heeft meegewerkt aan het onderzoek en inmiddels ook een herstelprogramma in gang gezet heeft. Het OM en DNB geven aan dat er vertrouwen is in het uitgebreide verbeterplan dat bij ING is ingezet.
Voor wat betreft het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel kon niet achterhaald worden hoeveel winst ING behaalde doordat de transacties onvoldoende gemonitord werden en ING de cliënten niet kende. Daarom is gekeken naar bespaarde kosten door niet te investeren in afdelingen, systemen en extra controlepersoneel. Het bedrag dat ING op die manier ten onrechte heeft bespaard, is door het OM bepaald op 100 miljoen euro.
Het OM ziet de door ING betaalde boete – bijna de helft van de maximaal op te leggen boete – als een passende afdoening, die pijn doet aan de verdachte en recht doet aan de geschokte rechtsorde.
Klopt het dat ING bijna 100 miljoen euro heeft bespaard door te beknibbelen op personeel dat transacties had moeten controleren? Heeft ING hiermee haar wettelijke taken ernstig veronachtzaamt?
Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat ING jarenlang personele capaciteitsproblemen had bij de voor naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) relevante afdelingen, zoals de afdelingen die Customer Due Diligence-onderzoeken uitvoerden en afdelingen waar medewerkers werkten die witwassignalen uit het transactiemonitoringssysteem onderzochten. Er werd te weinig personeel beschikbaar gesteld om werkzaamheden uit te voeren en ook om de problemen die bekend waren geworden binnen de organisatie voortvarend en structureel op te lossen. Ook had het wel beschikbare personeel niet altijd de benodigde kennis en ervaring om de werkzaamheden uit te voeren. Uit het onderzoek is gebleken dat ING in de periode 2010 tot en met 2016 onvoldoende heeft geïnvesteerd in personele capaciteit en kwaliteit.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) tot een schikking besloten in plaats van strafrechtelijke vervolging? Betekent dit dat naast de rechtspersoon ING ook alle betrokken medewerkers nu gevrijwaard zijn van strafrechtelijke vervolging?
Het OM kan voor de aanvang van de terechtzitting één of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van strafvervolging wegens misdrijven waarop gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar en voor overtredingen (art. 74 Wetboek van Strafrecht). Met andere woorden, de transactie is een in de wet geregelde mogelijkheid om strafzaken buiten de rechter om af te doen.
In dit geval is gezien de hoogte van het transactiebedrag sprake van een hoge transactie. Op een dergelijke transactie is de «Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties» van toepassing (http://wetten.overheid.nl/BWBR0024648/2008-11-01). In voornoemde aanwijzing is het uitgangspunt opgenomen: «niet transigeren in dergelijke zaken (maar voorleggen aan de rechter), tenzij daar een zeer goede reden voor is».
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING is naar het oordeel van het OM sprake van goede redenen om te transigeren, nu:
Gezien deze redenen is een transactie volgens het OM effectiever dan een rechtsgang. Doorslaggevend daarbij was het feit dat bij een transactie bepaalde zaken kunnen worden afgedwongen die niet bij rechterlijk vonnis kunnen worden opgelegd:
Bij strafrechtelijke vervolging van ING zou een rechter uitsluitend de mogelijkheid hebben om een geldboete op te leggen, maar kunnen deze maatregelen en het toezicht daarop niet worden afgedwongen. Door openbaarmaking van een uitvoerig feitenrelaas en van de transactie-overeenkomst is bovendien getracht de transactie zo transparant mogelijk te maken. Daarnaast is een transactie in dit geval een effectief middel om snel een norm te stellen voor alle partijen die binnen het financiële stelsel opereren.
De transactie ziet niet op eventuele strafbare feiten gepleegd door natuurlijke personen. ING kan hier dus ook geen rechten aan ontlenen die natuurlijke personen zouden vrijwaren van enige strafrechtelijke vervolging, zou er voldoende bewijs zijn voor specifieke strafrechtelijk relevante betrokkenheid van individuen.
Het Openbaar Ministerie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Desondanks is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen zijn. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar het uitgebreide persbericht en het feitenrelaas van het OM.
Deelt u de mening dat witwassen een groot probleem is, dat leidt tot ondermijning van de samenleving en criminele activiteiten faciliteert?
De strafrechtelijke aanpak van witwassen behoort tot het beleidsterrein van de Minister van Justitie en Veiligheid, het bevorderen van de integriteit van het financiële stelsel tot het beleidsterrein van de Minister van Financiën. Het versluieren van de criminele herkomst van opbrengsten van misdrijven stelt daders in staat om ongestoord van dit vergaarde vermogen te genieten. Dit heeft een ondermijnend effect op de samenleving. Mede als gevolg van de internationale strijd tegen witwassen is in augustus 2008 de Wwft ingevoerd. Dienstverlenende instellingen hebben een rol om het financiële systeem tegen witwassen en financieren van terrorisme te beschermen en hierdoor de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen.
Deelt u tevens de mening dat banken en andere financiële instellingen een cruciale rol spelen in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering, aangezien zij inzicht in de geldstromen moeten hebben? Heeft u het gevoel dat banken hun taak op dit punt voldoende serieus nemen?
Banken en financiële instellingen zijn de poortwachters van ons financiële stelsel. Zij vervullen in die functie een belangrijke rol om witwassen en het financieren van terrorisme te voorkomen. Zoals in bijgaande brief (Kamerstuk 31 477, nr. 25) aangegeven laat ik mij nog door De Nederlandsche Bank (DNB) informeren over het algehele beeld ten aanzien van de naleving van integriteitsvoorschriften door de sector. Ik zal uw Kamer daarover berichten.
Hoe moet de uitspraak worden beoordeeld dat onderhavige vier zaken exemplarisch zijn voor het beeld dat ING de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet voldoende naleefde?
Zowel in het persbericht als in het feitenrelaas heeft het OM concrete voorbeelden beschreven waaruit afgeleid kan worden dat ING NL tekortschoot bij de uitvoering van het FEC CCD beleid ter voorkoming van witwassen. De FIOD heeft, zoals door het OM aangegeven in het feitenrelaas, zicht op meerdere soortgelijke signalen afkomstig uit strafrechtelijke onderzoeken of uit de media. Deze signalen zijn niet in detail onderzocht. Wel komt ook uit die signalen een beeld naar voren van een tekortschietend ING waar het gaat om de uitvoering van het FEC CCD beleid. Ook blijkt uit die signalen van risico’s op witwassen door cliënten van ING NL
Ik vind het buitengewoon ernstig als op deze wijze met integriteitswetgeving wordt omgegaan. Deze overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zijn tevens strafrechtelijke overtredingen en dat benadrukt de ernst van deze feiten. Banken behoren de poortwachters van ons financiële stelsel te zijn en uit dien hoofde te controleren of hun dienstverlening niet wordt misbruikt voor witwassen of het financieren van terrorisme. Het niet voldoende vervullen van deze functie raakt de integriteit van de financiële markten als geheel en het vertrouwen in de sector.
Hoe lang loopt de discussie over deze schikking al? Hoe is het mogelijk dat de Raad van Commissarissen de beloning van de heer Hamers met een miljoen euro wilde verhogen, terwijl de bank stelselmatig meewerkte aan witwassen? Wat zegt dit over het ethisch besef bij ING?
Het onderzoek door de FIOD naar ING startte begin 2016. Na het onderzoek is door het OM beoordeeld welke afdoeningswijze in dit geval het meest passend zou zijn. In het eerste kwartaal van 2018 zijn de besprekingen met ING gestart die uiteindelijke tot de onderhavige transactie hebben geleid
Het systematisch overtreden van belangrijke integriteitsregelgeving betreft strafrechtelijke feiten. Dit is een grens die nooit overschreden mag worden. Het voorstel dat in maart 2018 werd gedaan door de raad van commissarissen van ING om de beloning van de CEO te verhogen was in mijn ogen buitensporig en deed daardoor afbreuk aan het proces van herwinnen van het vertrouwen in de financiële sector. Ook ontbrak maatschappelijk draagvlak voor het voorstel. Het systematisch overtreden van belangrijke integriteitsregelgeving betreft strafrechtelijke feiten. Dit is een grens die nooit overschreden mag worden.
Wat zijn de consequenties voor de individuele overtreders van de wet?
Het Openbaar Ministerie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd.
Volgens het OM komt uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren dat een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van de tekortkomingen lag in de onvoldoende aandacht die ING gaf aan compliance risk management (business boven compliance). De verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft was belegd bij drie verschillende onderdelen van de bank. Geen van deze onderdelen overzag het geheel. Het hogere management heeft mede daardoor onvoldoende de ernst van de tekortkomingen en het voortduren ervan onderkend. Het OM rekent de strafbare feiten dan ook toe aan de organisatie als geheel. Velen zijn daarbij verantwoordelijk voor een deel van het verwijtbare gedrag. De strafbare feiten zijn daarmee in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan personen toe te rekenen. Ook niet aan de leiding van ING. De Hoge Raad stelt aan het vervolgen van personen voor het leiding geven aan strafbare feiten hoge eisen. Dan moet niet alleen wetenschap worden bewezen, maar ook dat deze personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen. Daarvan is in het onderzoek naar ING niet gebleken.
Wat zijn de consequenties van dit toelaten van criminele activiteiten voor leden van de Raad van Bestuur en de toezichthoudende Commissarissen?
Het is aan de bank zelf om hier personele consequenties aan te verbinden. In bijgevoegde brief heb ik aangegeven hoe ik hier in sta.
Is het juist dat de top van ING afziet van een bonus over 2018, maar dat de ontvangen bonussen over de jaren waarin de criminele activiteiten plaatsvonden (2010–2016), niet terugbetaald worden?
Volgens het persbericht van ING van dinsdag 4 september zien de leden van de raad van bestuur af van hun variabele beloning in 2018. Verder geeft ING aan dat gekeken wordt naar andere personele consequenties bij senior managers.
Hoe beoordeelt u de reactie van de top van ING in vergelijking met het aftreden van de heer Moerland na de Libor-fraude bij Rabobank?
De reactie van de heer Moerland bij het bekend worden van de Libor-fraude kan ik mij goed voorstellen. Zoals ik in bijgevoegde brief heb aangegeven heeft de raad van commissarissen van ING inmiddels aangekondigd dat, gegeven de ernst van de feiten, ook op het niveau van de raad van bestuur personele consequenties getrokken worden. Gelet op de aard en omvang van de zaak vind ik deze beslissing van de raad van commissarissen passend.
Toelichting:|
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van der Linde (VVD), ingezonden 5 september 2018 (vraagnummer 2018Z15286)
Het bericht dat er ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan?1
Ja. In mijn brief2 van 20 augustus 2018 naar aanleiding van vragen van de leden Moorlag en Nijboer (beiden PvdA) heb ik u geïnformeerd over de beving die op 19 november 2017 ten oosten van Groningen bij Winschoten is gemeten. Het KNMI heeft op 3 september 2018 zijn onderzoek3 naar aanleiding van de gemeten beving gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de problemen bij zoutwinning ernstiger lijken dan eerder werd aangenomen? Wat is daarop uw reactie?
Nee, die mening deel ik niet. De waargenomen trilling heeft niet geleid tot problemen. Wel ben ik van mening dat de recente incidenten in de zoutsector onderstrepen dat er meer aandacht moet worden besteed aan de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen dan in het verleden het geval is geweest. In het recent verschenen rapport «Staat van de sector Zout» heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daarvoor aan mij, aan de sector en aan zichzelf een aantal aanbevelingen gedaan. Ik mijn brief4 van 27 september 2018 heb ik aangegeven dat ik van plan ben om deze aanbevelingen op te volgen.
Gaat het bij de caverne uit het bericht (bij Winschoten) om een instabiele caverne, waardoor er een kans is op een zinkgat?
Nee, de zoutcaverne bij Winschoten is geen instabiele caverne. Deze caverne is door zijn cilindrische vorm stabiel. SodM ziet echter wel een risico voor deze zoutcaverne, omdat de caverne zich relatief dicht bij de rand van de zoutkoepel bevindt. Naar de huidige maatstaven zou deze caverne niet op deze plek aangelegd worden. Tegenwoordig houdt AkzoNobel een veiligheidsmarge van 200 meter aan ten opzichte van de rand van de zoutkoepel. Het is daarmee niet gezegd dat de caverne instabiel is, maar wel is onduidelijk in hoeverre de wanden dik genoeg zijn om stabiliteit op de lange termijn te kunnen waarborgen.
Omdat de caverne zich in de nabijheid van de bebouwde kom van Heiligerlee bevindt, is er – als in de toekomst de caverne instabiel zou worden – kans op schade. Op dit moment wordt de caverne periodiek gemonitord op veranderingen in vorm. Vanaf eind september 2018 is er een uitgebreid akoestisch netwerk in werking getreden, waarmee deze caverne, en ook de andere zoutcavernes in de buurt van Heiligerlee, continu in de gaten worden gehouden. Het systeem zal vroegtijdig de signalen van instabiliteit oppikken, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om in Veendam geen nieuwe putten te boren en cavernes te maken?
In zijn advies van 13 juli 2018 heeft SodM geoordeeld dat de aanleg van de twee nieuwe cavernes (VE5 en VE6) niet meer past binnen het nu geldende winningsplan. Het boren en aanleggen van de nieuwe cavernes en de winning van zout uit deze putten kan wat SodM betreft enkel nog op basis van een gewijzigd en goedgekeurd winningsplan worden toegestaan.
Gelet op dit advies, heb ik Nedmag verzocht om uiterlijk 1 januari 2019 een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat de besluitvorming op een voorliggende aanvraag voor een omgevingsvergunning kan worden gecoördineerd met de instemmingsprocedure voor het winningsplan. Zoals ik al eerder aan de Tweede Kamer heb bericht, kan met de aanleg van de putten en cavernes niet worden ingestemd totdat voldoende duidelijk is dat de aanleg van deze putten en cavernes op een veilige en milieuverantwoorde wijze kan plaatsvinden.
Hoe is het met de veiligheid van de Groningers daar waar sprake is van gestapelde mijnbouw, zoals bij Veendam?
In mijn brief5 van 20 augustus 2018 ben ik ingegaan op de risico’s van gestapelde mijnbouw ten aanzien van de bodemdaling. De onderzoekers van de TU Delft hebben laten zien dat in gebieden met gestapelde mijnbouw de bodemdaling, de krommingen en de hellingen van de bodem weliswaar groter zijn, maar dat dit geen directe schade heeft veroorzaakt.
SodM is zich op dit moment aan het beraden hoe de agenda van het onderzoek naar de effecten van gestapelde mijnbouw vormgegeven zal worden.
Zijn er schademeldingen in de omgeving van de zoutcaverne in Winschoten binnengekomen bij de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) op of vlak na 19 november 2017? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Er zijn tot op heden (2 oktober 2018) bij de Tcbb geen verzoeken voor schadeonderzoek binnengekomen naar aanleiding van de op 19 november 2017 gemeten trilling.
Deelt u de mening dat schade aan woningen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden, ongeacht of dit door Akzonobel, Nedmag of NAM is veroorzaakt?
Ja, ik deel de mening dat schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden. Mijnbouwbedrijven zijn conform de Mijnbouwwet aansprakelijk voor de schade die zij veroorzaken. Hiervoor geldt de langst mogelijke termijn, namelijk dertig jaar.
Op grond van de Mijnbouwwet heeft een onderneming de zorg voor een goede uitvoering van mijnbouwactiviteiten en dient de onderneming alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om schade te voorkomen. Mocht desondanks schade ontstaan, dan is de exploitant van het mijnbouwwerk – ingevolge artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – aansprakelijk voor de schade die ontstaat als gevolg van het mijnbouwwerk en dient de onderneming die schade te vergoeden.
Voor het aansprakelijk stellen is het van belang dat het oorzakelijk verband tussen de schade, de bodemtrilling en de mijnbouw wordt vastgesteld. Indien in een bepaald gebied door verschillende mijnbouwondernemingen verschillende mijnbouwactiviteiten worden uitgeoefend, dan zal het causaal verband tussen de schade en de specifieke mijnbouwactiviteit moeten worden vastgesteld.
Particulieren die menen schade te hebben kunnen, nadat deze claim is afgewezen door het desbetreffende mijnbouwbedrijf, een beroep doen op de Tcbb. Deze zal na een onderzoek ter plaatse een uitspraak doen over het eventuele causale verband tussen de schade en de mijnbouw. De Tcbb zal ook het schadebedrag bepalen. Uitspraken van de Tcbb worden doorgaans door de mijnbouwbedrijven opgevolgd. Indien de uitspraak van de Tcbb niet opgevolgd wordt door het mijnbouwbedrijf dan kan de particulier, voorzien met het rapport van de Tcbb, naar de rechter stappen.
Op dit moment is het niet met zekerheid vast te stellen wat de oorzaak is van deze lichte trillingen. De KNMI heeft in haar rapport6 geconcludeerd dat de trillingen boven het gasveld aldaar hebben plaatsgevonden en daarmee niet aan de gaswinning te relateren zijn. SodM heeft AkzoNobel de opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren, lokaliseren en te interpreteren zijn. Het netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel.
Voorziet u problemen voor inwoners wanneer niet helemaal duidelijk is wie de beving heeft veroorzaakt die schade tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt het, gezien de ellende waarin de Groningers zich al bevinden, geen tijd om de zoutwinning af te bouwen?
Ik sta de zoutwinning toe zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM heeft op 5 september 2018 tijdens de technische briefing in uw Kamer aangegeven dat ook in de toekomst zoutwinning in Nederland op een veilige wijze doorgang kan vinden, mits de juiste risicobeheersmaatregelen in acht worden genomen. De toezichthouder heeft hiertoe in de «Staat van de sector zout» een aantal aanbevelingen opgenomen. Ik heb in mijn reactie op het rapport 7 aangegeven hoe ik deze aanbevelingen zal opvolgen.
De besluitvorming rondom het beloningsbeleid bij bedrijven met een Stichting Administratiekantoor |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u, nu in de antwoorden van 15 mei 2018 op Kamervragen over hogere beloningen aan de top van Van Lanschot Kempen is verwezen naar de algemene vergadering van aandeelhouders die op 31 mei 2018 zou plaatsvinden, aangeven wat de stemverhouding was ten aanzien van het besluit tot beloningsverhoging»?1
Van Lanschot Kempen NV heeft laten weten dat er in totaal 41.192.604 stemmen zijn uitgebracht, waarvan 25.529.467 vóór en 15.662.811 tegen het bezoldigingsvoorstel. 326 Aandeelhouders hebben zich onthouden van stemmen. Het voorstel is hiermee aangenomen met 61,97% van de stemmen, waarvan 33,07% door de Stichting Administratie Kantoor (de STAK) uitgebracht met 13.623.368 stemmen en 28,90% door gewone aandeelhouders. Vrijwel alle geplaatste aandelen van de gewone aandelen in Van Lanschot Kempen worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor (de STAK). Deze stichting heeft daartegenover certificaten van aandelen uitgegeven die zijn genoteerd op Euronext Amsterdam. Het stemrecht valt toe aan de STAK, echter de certificaathouders van aandelen in een beursvennootschap hebben het recht om gevolmachtigd te worden om, met uitsluiting van de aandeelhouder, hun stem uit te brengen op de algemene vergadering van aandeelhouders. Certificaathouders die zich tijdig hebben aangemeld voor het bijwonen van de algemene vergadering of een volmacht met steminstructie hebben verleend kunnen zo zelf het stemrecht naar eigen inzicht uitoefenen in de vergadering. Met betrekking tot 27.569.236 aandelen is dit gebeurd. Voor 13.623.368 aandelen is in dit geval van dit recht geen gebruik gemaakt. Met betrekking tot die aandelen heeft de STAK vóór het voorstel gestemd. Het is niet bekend hoe de certificaathouders die geen gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om door middel van een volmacht hun stem uit te brengen zouden hebben gestemd wanneer zij deze bevoegdheid hadden ingeroepen. In hoeverre de rol van de STAK doorslaggevend is geweest is dus niet vast te stellen.
Klopt het dat de stem van de Stichting Administratiekantoor doorslaggevend was, en dat de gewone aandeelhouders met een meerderheid tegen het voorstel hebben gestemd om de beloning van de leden en voorzitter van de Raad van Bestuur met 20–25 procent, dus met enkele tonnen, te verhogen naar respectievelijk 1 en 1,5 miljoen euro?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het doel van deze Stichting Administratiekantoor? Is het doel van de stichting niet om vijandelijke overnames tegen te gaan en de bank te beschermen tegen vijandige overnames? Is het gebruiken van het stemrecht van de Stichting Administratiekantoor in de geest van de wet? Is deze wel bedoeld om ook in discussies over het beloningsbeleid het stemrecht te gebruiken?
De Nederlandse Corporate Governance Code (de Code) bepaalt dat certificering van aandelen niet wordt gebruikt als beschermingsmaatregel, maar een middel kan zijn om te voorkomen dat door absenteïsme bij de algemene vergadering van aandeelhouders een (toevallige) meerderheid van aandeelhouders de besluitvorming naar haar hand zet. Van Lanschot Kempen NV heeft laten weten dat het doel van de STAK daarmee overeenkomt. De statuten van de STAK bepalen dat de STAK zich dient te richten naar het belang van houders van door de stichting uitgegeven certificaten van de aandelen en daarbij rekening moet houden met de belangen van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en alle daarbij betrokkenen. Dit komt overeen met hetgeen hierover in de Code is bepaald. De Code bepaalt verder dat het bestuur van de STAK onafhankelijk van de vennootschap dient te opereren en het vertrouwen dient te genieten van de certificaathouders. Het bestuur van de STAK heeft laten weten een eigen, onafhankelijk oordeel te hebben gevormd en daarbij -overeenkomstig de statuten en de Code- de belangen van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming en alle betrokkenen mee heeft gewogen. Bovendien wordt elke twee jaar tijdens de certificaathoudervergadering door het bestuur van de STAK gevraagd of zij het vertrouwen van de certificaathouders geniet. Dit is altijd bevestigd. De Code Banken bevat geen bepalingen over de besluitvorming rond beloningsvoorstellen.
De recente beloningsvoorstellen in de financiële sector en de daarover ontstane commotie dragen niet bij aan het vertrouwen in de financiële sector. Het kabinet kijkt naar aanscherping van de beloningsregels. Ik ben een maatschappelijke consultatie gestart naar drie wettelijke maatregelen met betrekking tot vaste beloningen. Ook zal ik in overleg treden met de sector over onder meer de motie Ronnes2 over aanscherping van de definitie van het maatschappelijk draagvlak en de maatschappelijke context voor het beloningsbeleid in de Code Banken. Ik zal de Tweede Kamer eind 2018 over mijn bevindingen berichten.
Wat vindt u ervan dat de stemmen van het administratiekantoor worden gebruikt om exorbitante salarisverhogingen voor de top erdoor te drukken? Wordt de wet hiermee door Van Lanschot Kempen niet om ontoelaatbare wijze omzeild?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het administratiekantoor zich in normale omstandigheden zou moeten onthouden van stemming, om zo te voorkomen dat andere belanghebbenden machteloos worden gemaakt en het bestuur haar mening kan doordrukken?
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat het stemrecht op aandelen in een vennootschap toekomt aan de aandeelhouder. Dat uitgangspunt geldt ook indien een STAK aandelen in een vennootschap houdt. Er is geen aanleiding om aan dit uitgangspunt te tornen. Een vennootschap kan om verschillende redenen gebruik maken van certificering, bijvoorbeeld om continuïteit en evenwicht in de besluitvorming van de algemene vergadering te waarborgen. Dit doel zou zinledig worden als het administratiekantoor zich zou moeten onthouden van stemming. Bovendien behartigt het administratiekantoor, zoals hiervoor is aangegeven, doorgaans de belangen van de certificaathouders en houdt hij daarbij rekening met het belang van de vennootschap. Certificaathouders die dit willen hebben het recht om een volmacht te ontvangen van de STAK en het stemrecht vervolgens naar eigen inzicht uit te oefenen. Het zou de mogelijkheden van een STAK onnodig beperken als wordt vastgelegd dat hij enkel met betrekking tot een specifiek onderwerp zou mogen deelnemen aan de algemene vergadering.
Hoe verhoudt de besluitvorming over de beloningsverhoging bij Van Lanschot Kempen met de corporate governace code en de code banken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze wijze van het doordrukken van hogere beloningen voor de top het vertrouwen in de financiële sector verder schaadt? Zo ja, bent u bereid de top van Van Lanschot Kempen hierop aan te spreken; zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat de stemrechten van Stichting Administratiekantoren alleen worden gebruikt voor de doelstelling, in het algemeen het voorkomen van vijandige overnames? Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat een Stichting Administratiekantoor haar stemrechten niet mag misbruiken voor doelen die niet in het verlengde liggen van het bestaansrecht van de stichting, zoals het doordrukken van tonnen loonsverhoging voor leden van de Raad van Bestuur?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting» en met het daarin genoemde artikel van een beleggingsanalist van een Britse vermogensbeheerder in het Financieel Dagblad (FD) van 24 augustus 2018?1
Ja.
Zijn er buitenlandse beleggers, of organisaties die hen vertegenwoordigen, die hebben verzocht om het afschaffen van de dividendbelasting?
Naar mijn weten zijn er geen buitenlandse beleggers of organisaties die hen vertegenwoordigen die mij of mijn voorgangers hebben verzocht om de dividendbelasting af te schaffen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de directeur van Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, dat het besluit om de dividendbelasting af te schaffen helemaal niet speelt bij buitenlandse beleggers? Deelt u deze observatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Aangezien de kosten voor het afschaffen van de dividendbelasting inmiddels zijn opgelopen tot 2 miljard euro, kunt u een nieuw overzicht geven van de categorieën dividendbelastingbetalers, en daarbij specifiek ingaan op het aandeel buitenlandse particulieren, en het aandeel Britten binnen die groep?
De netto-opbrengst van de dividendbelasting is afkomstig van buitenlandse partijen. Aangezien bij deelnemingsdividenden over het algemeen een inhoudingsvrijstelling geldt, betreft het vrijwel uitsluitend buitenlandse portfoliobeleggers. Een deel van hen kan de ingehouden dividendbelasting verrekenen, een ander deel niet. Wie deze portfolioaandeelhouders zijn is veelal ook voor beursgenoteerde bedrijven onbekend. Een nadere inschatting is dus niet te geven omdat exacte gegevens ontbreken. In mijn brief van 14 november jl.2 heb ik op basis van IMF-data wel een inschatting gegeven in welke landen portfoliobeleggers woonachtig of gevestigd zijn. Een uitsplitsing naar particuliere beleggers is niet te geven. Overigens is met de afschaffing van de dividendbelasting een budgettair belang gemoeid van € 1,9 miljard.
Welk percentage van de aandelen in Shell en Unilever wordt gehouden door Britse particulieren? In hoeverre is deze groep doorslaggevend bij de beslissing om hoofdkantoren naar Nederland te verplaatsen dan wel hier te behouden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is niet inzichtelijk te maken wie de portfolioaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen zijn. Het is wel aannemelijk dat het aandeel Britse particuliere aandeelhouders in Shell en Unilever relatief groot zal zijn, vanwege de historische verbondenheid van beide bedrijven met Groot-Brittannië. Een deel van deze groep kan bij bezit van Nederlandse aandelen de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen. Zoals ik overigens heb aangegeven in mijn eerdergenoemde brief van 14 november jl. en in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting 2020 is dit echter niet de enige groep beleggers die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen. Daarnaast ligt het in de rede dat er nog de groep beleggers is die vanwege de dividendbelasting Nederlandse aandelen juist mijden.
Kunt u uiteenzetten welke belasting Britse particulieren betalen in het Verenigd Koninkrijk bij aan- en verkoop van aandelen in een Nederlandse beursgenoteerde onderneming en bij dividenduitkeringen door deze ondernemingen? Kunt u tevens uiteenzetten wat een particulier bij deze gebeurtenissen betaalt als hij in Nederland woont?
In principe betalen Britse particulieren inkomstenbelasting over dividenden en vermogenswinstbelasting (Capital Gains Tax) over de winst bij verkoop van aandelen. De vrijstellingen zijn dermate hoog dat particuliere beleggers in veel gevallen geen belasting betalen over het dividendinkomen.3 Als dat het geval is is de dividendbelasting die de Nederlandse beursgenoteerde onderneming inhoudt niet verrekenbaar. Op basis van het belastingverdrag van Nederland met het Verenigd Koninkrijk wordt het tarief van de dividendbelasting teruggebracht naar 10%.
In Nederland wordt een particulier – indien hij een belang heeft van minder dan 5% – belast in box 3 van de inkomstenbelasting. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen, zoals dividend en vermogenswinsten, forfaitair bepaald. In Nederland worden dus niet de daadwerkelijk gerealiseerde vermogensinkomsten en -winsten belast. In Nederland is het rendement over een gedeelte van het vermogen (het heffingsvrije vermogen) vrijgesteld. In binnenlandse situaties is de dividendbelasting een voorheffing en te verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting over inkomen uit box 3.
Kloppen de in het FD genoemde percentages ten aanzien van het extra rendement (volgens de auterur van het artikel slechts 1 tot 3 basispunten) dat deze beleggers zouden maken vanwege de voorgenomen afschaffing? Bent u het met de auteur van dat artikel en met de directeur van Eumedion eens dat dit geen wezenlijke overweging vormt voor buitenlandse beleggers?
Een eenduidige inschatting van het effect van de dividendbelasting op het rendement is niet mogelijk. De auteur van het betreffende artikel in het FD gaat voor de berekening van het effect op het rendement van één tot drie basispunten uit van beleggers die een Europese of een wereldwijde index volgen, en slaat daarbij de Nederlandse dividendbelasting om over de totale portefeuille. Deze vergelijking gaat dan ook alleen op voor beleggers die beleggen in een dergelijke beleggingsindex. Daarnaast zijn er ook beleggers die kiezen voor andere vormen van beleggingen, zoals actief vermogensbeheer waarbij met gebruik van marktkennis getracht wordt het rendement te optimaliseren. Hierbij zal een belegger die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen en voor de keuze staat om wel of niet in Nederlandse aandelen te beleggen kijken naar het nettorendement dat hij over de Nederlandse aandelen behaalt. Ter illustratie het volgende rekenvoorbeeld: voor beleggers die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen, maar wel beleggen in aandelen met een dividendrendement van 5% heeft de dividendbelasting een effect van 75 basispunten (bij een tarief van 15%),4 dan wel 50 basispunten voor een belegger in het Verenigd Koninkrijk (bij een tarief van 10%). Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk een belangrijke kostenpost vormt. Overigens heeft de dividendbelasting ook een negatief voor beleggers die wel kunnen verrekenen doordat er sprake is van een tijdsverloop tussen de inhouding van dividendbelasting en de daadwerkelijke verrekening. Dit liquiditeitsnadeel is voor grote Nederlandse institutionele beleggers ook weleens aanleiding geweest te pleiten voor afschaffing van de dividendbelasting.
Is het waar dat het bedrijfsleven opdraait voor de dekkingsproblemen bij de dividendbelasting? Kunt u bij de miljoenennota expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking terechtkomt bij het grootbedrijf en welk deel bij het midden- en kleinbedrijf (MKB)?
In de Miljoenennota 2019 wordt aangegeven dat dekking van de hogere kosten voor afschaffing van de dividendbelasting wordt gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Kunt u daarbij ook expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking door Nederlanders worden opgebracht en welk deel in het buitenland neerslaat?
Het lastenkader maakt geen onderscheid naar de categorie buitenland.
Bent u bereid af te zien van het afschaffen van de dividendbelasting?
Nee. De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend.
Het massaal vragen van teveel huur voor studentenkamers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het «Check je kamer rapport» van de Landelijke Studentenvakbond (LSVB)?
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het rapport dat meer dan 70 procent van de studenten meer betaalt voor de kamer dan wettelijk is toegestaan?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Wat vindt u ervan dat er gemiddeld meer dan 100 euro teveel wordt betaald per maand? Beseft u dat dit voor veel mensen, en zeker voor studenten, een enorme hoeveelheid geld is?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting monitor ik de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Acht u de resultaten van dit onderzoek representatief nu ruim 14 duizend studenten gegevens op de check je kamer site invulden? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat verhuurders zich wel aan de wet houden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid woningcorporaties aan te spreken nu uit het onderzoek blijkt dat huisjesmelkers de wet het vaakst overtreden maar ook woningcorporaties soms meer huur vragen dan wettelijk is toegestaan?
Wanneer hier concrete signalen over zijn dat woningcorporaties een hogere huur vragen dan maximaal redelijk zou zijn op basis van het woningwaarderingsstelsel dan ben ik bereid om hierover het gesprek aan te gaan met de woningcorporatie.
Bent u het eens dat dit onderzoek aantoont dat het huidige woningwaarderingsstelsel helemaal is vastgelopen en de wettelijke bescherming niet werkt? Deelt u de mening dat er sprake is van een papieren werkelijkheid en niet van een echte bescherming van studenten tegen woekerhuren nu uit het onderzoek blijkt dat mensen volgens de wet recht op een redelijke huur, maar 70 procent van hen teveel huur betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze misstand aan te pakken door bijvoorbeeld overtredingen te beboeten en, in heval van herhaling, verhuurders op een zwarte lijst te plaatsen en te verbieden nog kamers aan te bieden, zodat zij gepakt worden waar het pijn doet, namelijk in de portemonnee?
Op grond van de motie van het Kamerlid De Vries (PvdA), in het wetsvoorstel Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Verdere modernisering Huurcommissie, 34 652) is een voorstel uitgewerkt waarbij het voor een verhuurder die binnen een jaar voor hetzelfde onderwerp herhaaldelijk in het ongelijk wordt gesteld door de Huurcommissie de leges stapsgewijs toenemen van de normale 300 euro naar een kostendekkend niveau van 1.400 euro. Met deze maatregel verwacht ik dat het voor verhuurders onaantrekkelijker wordt om huren te vragen die uitgaan boven de maximaal redelijke huurprijs op basis van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel.
Tevens ben ik met de sector in gesprek over «goed verhuurderschap» waarbij ik samen met de sector paal en perk wil stellen aan ongewenste gedragingen in de huursector.
Bent u bereid om de huurbescherming en de aanpak van misstanden, zoals ook het vragen van dubbele courtage – wat eveneens verboden is maar op grote schaal gebeurt – veel actiever ten uitvoer te brengen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
In sommige gevallen intimideren of bedreigen verhuurders hun huurders. Ik acht pogingen van verhuurders om de rechtspositie van huurders te dwarsbomen zonder meer afkeurenswaardig. In het geval van bedreiging is het strafrecht van toepassing en zal een huurder de politie moeten inschakelen.
Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van de huisvestingswet, het bestemmingsplan of het Bouwbesluit.
Het bericht 'Amsterdam boos: 'Kabinet lokt foute vastgoedbeleggers'' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam boos: «Kabinet lokt foute vastgoedbeleggers»»?1
Ja.
Waarom bent u een campagne gestart om buitenlandse beleggers over te halen Nederlandse huurwoningen te kopen? Wat zijn hiervan de gevolgen voor huurders en starters, die toch al worden geconfronteerd met grote huurstijgingen en onbetaalbare huizen, mede als gevolg van concurrentie van beleggers die snel geld willen verdienen?
In het kader van de nieuwe woningwet is in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl. Deze website is in 2016 uitgebreid met de overkoepelende «schil» www.woningmarktbeleid.nl, met onderliggende websites voor huurregelgeving (www.huurregelgeving.nl), de bestaande site over woningwet (www.woningwet2015.nl) en een Engelstalige website (www.investingindutchhousing.nl). Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt.
Een betere balans op de woningmarkt zal een gevolg hebben voor de huizenprijzen. Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen.
Gemeenten beschikken verder over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Dit kan via privaatrechtelijke afspraken, bijvoorbeeld via voorwaarden in tenders bij eigen grond van de gemeente. De gemeente heeft ook publiekrechtelijke mogelijkheden. Zo kan de gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur dat wordt gebouwd, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Ook kan de gemeente de maximale aanvangshuurprijs van de middenhuurwoningen hierin regelen. Verder kan een gemeente bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen. Tot slot is in het geval van sociale huur de huurprijsregelgeving van toepassing ongeacht het eigendom van het object.
Heeft u overleg gehad met gemeentes zoals Amsterdam, Utrecht, Leiden, Groningen en Haarlem en/of de VNG over de wenselijkheid van deze campagne? Was dat niet verstandig geweest, nu gemeentes dagelijks te maken hebben met de gevolgen van de praktijken van foute beleggers?
Zoals aangegeven is de inzet om op termijn de inhoud van de Engelstalige website meer af te stemmen op eerdergenoemde Nederlandstalige website www.woningmarktbeleid.nl. Door het vertalen van de Nederlandstalige content over het actuele onderwerp middenhuur, waaronder de online magazine «samen bouwen aan middenhuur»2, is daar een eerste stap toe gezet. Deze content zal de komende weken gepubliceerd worden op de website. Diverse gemeenten en de VNG zijn betrokken geweest en hebben input geleverd voor de Nederlandstalige content.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de wethouder Wonen van Amsterdam, die deze campagne achterhaald vindt en liever huurders zou waarschuwen voor huisjesmelkers? Deelt u zijn mening?
Marktpartijen kunnen bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Ik vind het van belang dat gemeenten en marktpartijen nauw met elkaar samenwerken om tot een passend woningaanbod te komen, in het online magazine «samen bouwen aan middenhuur»3 onderstrepen gemeenten dat ook. Zoals aangegeven ben ik voornemens om dat magazine vertaalt op de eerdergenoemde Engelse website te publiceren.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Wat wordt bedoeld met de uitspraak dat «één miljoen sociale huurhuizen eigenlijk van te goede kwaliteit zijn»? Is het uw bedoeling om al deze woningen te liberaliseren, en daarmee de huidige bewoners uit hun huizen te jagen? Waar moeten zij dan naartoe nu er toch juist sprake is van een enorm tekort aan betaalbare sociale huurwoningen?
Corporaties hebben bezit dat in principe geliberaliseerd kan worden wanneer naar de maximaal redelijke huur wordt gekeken. De helft van de woningen met een huur onder de liberalisatiegrens zou potentieel geliberaliseerd kunnen worden op basis van het woningwaarderingsstelsel, als er geen schaarste aan sociale huurwoningen zou zijn. Tegelijkertijd bestaat de huidige corporatievoorraad voor ruim 40% uit eengezinswoningen, terwijl de doelgroep voor 80% bestaat uit een- of tweepersoonshuishoudens. Door integraal afspraken te maken over verkopen van dure voorraad en toevoeging van nieuwe woningen voor de doelgroep, kan de voorraad beter passend worden gemaakt voor de doelgroep. Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale woningbehoefte en spelen hierin een belangrijke rol. De website zal op dit punt geactualiseerd worden.
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is (tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen). Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Wat is er op tegen als een sociale huurwoning van goede kwaliteit is en tegelijkertijd een redelijke prijs heeft? Wat is het maatschappelijk voordeel om straks dezelfde woning tegen een veel hogere prijs te verhuren?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zou u graag sociale huurwoningen willen verkopen aan buitenlandse beleggers? Wat is er mis met de woningcorporaties, die zijn opgericht om zonder winstoogmerk goede, betaalbare woningen aan te bieden? Is het verkopen van vastgoed aan buitenlandse beleggers niet wederom een stap om de sociale huursector uit te hollen?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom richt u zich op vastgoedspeculanten en niet op Nederlandse pensioenfondsen waarvan het kabinet wil dat toch juist zij meer in Nederland investeren?
Het aandeel buitenlandse beleggers op de Nederlandse woningmarkt is al jarenlang minder dan 5 procent. Bijna 90 procent van de internationale beleggers investeert voor buitenlandse pensioenfondsen en verzekeraars in Nederland.
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Nederland kent daarnaast een omvangrijke, groeiende hypotheekschuld. Voor beiden is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Indien de doelstelling is om voor geld te zorgen om huizen te bouwen, waarom stelt u dan de woningcorporaties niet in staat weer meer te investeren? Waarom stelt u op uw eigen begroting niet meer geld beschikbaar om meer woningen te bouwen, er is toch een enorm tekort? Waarom pleit u niet voor belastingverlagingen voor woningcorporaties, in plaats van de belastingen voor woningcorporaties te verhogen? Waarom komt u niet met een initiatief om met een investeringsfonds de woningnood te lenigen?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord een aantal doelstellingen voor de woningmarkt opgenomen. Het gaat om het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie, het verduurzamen en gasloos maken van de woningvoorraad en het betaalbaar houden van de huren. Corporaties vervullen een belangrijke rol in het realiseren van deze doelen.
Samen met medeoverheden en sectorpartijen kijk ik verder naar de vraag in hoeverre de slagkracht van medeoverheden voldoende is. Op landelijk niveau zijn de acties die het Rijk en andere partijen nemen vormgegeven in de Nationale Woonagenda. Omdat de regionale verschillen zo groot zijn is additioneel regionaal maatwerk noodzakelijk. Daarom maak ik samen met de grote stedelijke regio’s waar de spanning op de woningmarkt het grootst is ook regionale afspraken, deze kunnen indien nodig leiden tot wetswijzigingen. Ik zal de Tweede Kamer over deze regiogesprekken in het najaar informeren.
Ook ondersteun ik regio’s, onder andere door het beschikbaar stellen van het expertteam woningbouw, het verbreden, versnellen en vereenvoudigen van de mogelijkheden om te experimenteren met wet- en regelgeving middels aanpassing van de Crisis- en herstelwet, en het beschikbaar stellen van 38 miljoen euro voor de financiering van binnenstedelijke transformatielocaties. Daarnaast ontvangen corporaties die investeren in verduurzaming van hun woningvoorraad een korting op de verhuurderheffing, oplopend tot structureel 100 miljoen euro.
Groningse basisschoolleraren die hun leerlingen vaker onderschatten dan hun collega’s in rest van Nederland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Deelt u de mening dat de basisschooladviezen voor het voortgezet onderwijs ertoe moeten bijdragen dat elk kind zeker kan zijn dat hij of zij het beste uit zichzelf kan halen?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat basisschoolleraren in de provincie Groningen leerlingen vaker dan in de rest van het land een lager middelbare schooladvies meegeven, terwijl deze leerlingen mogelijk een hoger niveau aankunnen en zij ook minder dubbele schooladviezen geven?1
Ja, dat klopt. In Groningen moeten meer adviezen worden heroverwogen, omdat het gegeven schooladvies lager is dan de score op de eindtoets. Het percentage adviezen dat moest worden heroverwogen in Groningen lag in 2017 op 39,1%, landelijk op 34,7%. Dit aandeel daalde de afgelopen drie jaar wel.
Van het aantal adviezen dat moet worden heroverwogen, zien we dat het percentage adviezen dat ook wordt bijgesteld op het landelijk gemiddelde ligt. Wanneer het toetsadvies hoger uitvalt dan het schooladvies, zijn leerkrachten in Groningen dus even bereid tot het bijstellen van het advies. Bovendien lijkt het percentage bijstellingen in Groningen iets harder toe te nemen dan in de rest van Nederland.
Het klopt tevens dat het percentage Groningse dubbeladviezen met 18,5% in 2017 lager was dan het landelijk gemiddelde (24,9%), maar ook hier is een stijgende trend te zien. Dit wijst erop dat de eindtoets zijn rol als tweede onafhankelijke gegeven ook in Groningen goed vervuld.
Hoe verklaart u dat men in Groningen structureel minder tegenkomt dat het toetsadvies lager is dan het schooladvies?
Er kunnen over de provincie Groningen geen onderbouwde uitspraken worden gedaan, aangezien er in die provincie nog geen onderzoek gedaan is naar de oorzaak van het verschil in schooladvies en toetsadvies.
Wel is er onderzoek in de provincie Drenthe gedaan2, waarin mogelijke verklaringen kunnen worden gevonden. Een eerste mogelijke oorzaak is dat er sprake is van een minder ambitieuze leercultuur, die zich uit in lagere verwachtingen van ouders. Daarnaast is het mogelijk dat het beschikbare aanbod van vo scholen in een regio van invloed is op de schooladvisering. Tenslotte kunnen leerlingenkenmerken, zoals werkhouding en motivatie, een rol spelen bij de in Groningen iets lagere schooladvisering.
Wat betekent dit voor de kansen van betrokken kinderen, die pas later kunnen laten zien dat zij méér in hun mars hebben, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt?
De cijfers bij vraag twee laten zien dat de eindtoets goed zijn functie als tweede onafhankelijk gegeven vervult in Groningen. Ik vertrouw erop dat de leerkracht zelf, samen met de IB’er en de directeur, heel goed in staat is om op een gefundeerde manier tot een schooladvies te komen. De Inspectie van het Onderwijs ontwikkelt daarnaast een serious game die de leerkracht kan ondersteunen bij het geven van een onbevooroordeeld schooladvies en eventuele heroverweging. Hierdoor krijgen leerlingen ook in Groningen de mogelijkheid om hun talenten te ontplooien.
Wat klopt er van de overweging van Roel Bosker, hoogleraar Onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, dat een kleine overschatting juist vaak gunstig zou zijn voor de schoolloopbaan van leerlingen?
Uit onderzoek van Bosker3 blijkt dat een positieve verwachting van de leraar van een kind, een positief effect heeft op de (lange-termijn)resultaten van een kind. Uit meer recent onderzoek van Timmermans4 blijkt ook dat leerlingen van wie het advies naar boven bijgesteld wordt, dit niveau vaak redden. Wel blijven ze vaker zitten.
Klopt de analyse dat in steden hoogopgeleide ouders de leerkrachten vaker onder druk zetten om een hoger schooladvies te geven, maar daarom in minder stedelijke provincies zoals Groningen behoudender wordt geadviseerd?
Uit de tussenevaluatie5 bleek dat adviezen vaker worden bijgesteld in Noord- en Zuid-Holland, waarbij de gegevens per gemeente sterk verschillen. Daarnaast bleek dat leerkrachten in de G4 en G33 een iets hogere druk van ouders ervaren dan in de rest van Nederland. Positief is dat volgens 88% van de leerkrachten de druk die zij ervaarden van ouders in 2016 gelijk was gebleven of zelfs gedaald was, vergeleken met de drie jaar daarvoor. Ik vind de invloed van ouders op de schooladvisering een belangrijk onderwerp. Om die reden zal hieraan in de eindevaluatie van de Wet Eindtoetsing PO aandacht worden besteed.
Welke rol spelen in Groningen afspraken tussen basisscholen om ter wille van een soepele klasse-indeling in het voortgezet onderwijs maar één schoolniveau te adviseren?
In het verleden zijn in enkele regio’s afspraken gemaakt tussen po- en vo-scholen om maar één schoolniveau te adviseren. In de eerste tussentijdse evaluatie van de wetswijziging eindtoets PO6 heeft mijn voorganger in 2015 aangegeven dat dit niet wenselijk is, aangezien dubbele adviezen leerlingen meer kansen geven om zich in het voorgezet onderwijs te bewijzen. Hierop zijn gesprekken gevoerd met scholen en samenwerkingsverbanden om hen te wijzen op het belang van dubbele schooladviezen. Ook is de manier waarop de Inspectie van het Onderwijs onderbouwrendement berekent, gewijzigd. Leerlingen die eindigen op het laagste niveau van hun dubbeladvies hebben nu geen negatieve invloed meer op de beoordeling van de inspectie en kinderen die op het hoogste niveau eindigen leveren juist pluspunten op. Het percentage meervoudige adviezen is de daaropvolgende jaren gemonitord en neemt zowel landelijk, als in Groningen, steeds toe.
Wat gaat u ondernemen met de bevindingen van dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen?
In Groningen is een positieve dalende trend te zien in het percentage adviezen dat moet worden heroverwogen en een positieve stijgende trend in het percentage adviezen dat daarvan wordt bijgesteld. Evenwel neem ik het thema van regionale verschillen in de advisering serieus. Ik vind het belangrijk dat besturen en samenwerkingsverbanden van po en vo weloverwogen omgaan met hun schooladvisering. Hierbij haal ik graag het goede voorbeeld aan van de provincie Drenthe, die succesvol aan de slag is gegaan met soortgelijke signalen als in Groningen. Drenthe is de relevante variabelen gaan monitoren in de Drentse Onderwijsmonitor en is in gesprek gegaan met betrokkenen, waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in een aanvullend rapport7.
Ik kom op dit onderwerp terug in de jaarlijkse rapportage over de eindtoetsresultaten 2018 en bij de eindevaluatie van de wet eindtoetsing.
De zakenbankiers van Goldman Sachs die de Volksbank adviseren over haar sociale identiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Volksbank doet eerste stap richting een exit?»1
Klopt het dat de Volksbank Goldman Sachs heeft ingehuurd?
Is het verstandig van de Volksbank om advies te vragen aan een zakenbank die symbool staat voor alles wat mis is met de financiële sector (een cultuur van exorbitante topbeloningen, perverse prikkels en onethisch gedrag) over het behouden van een sociale identiteit?
Waarom heeft de Volksbank nu juist deze Angelsaksische zakenbank gevraagd, die zo ver af staat van het Rijnlandse sociaaleconomische model en de Nederlandse bedrijfscultuur?
Wat verwacht de Volksbank voor advies van deze zeer omstreden zakenbank, die in de eigen bedrijfscultuur en werkwijze werkelijk niets van een sociale identiteit laat zien?
Welke modellen voor de toekomst van de Volksbank worden bezien en klopt het dat men voornemens is in 2020 aandelen van de hand te doen? Wanneer informeert u de Kamer over deze plannen?
Wat zijn de kosten van het advies van Goldman Sachs?
Wilt u een beroep doen op het bestuur van de Volksbank om de adviseurs van Goldman Sachs zo snel mogelijk en zonder riante vergoeding de deur uit te zetten en een adviseur met een sociale antenne en daarbij passend gedrag aan te stellen?
Het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting nog meer gaat kosten dan eerder werd aangenomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht in het Algemeen Dagblad dat het afschaffen van de dividendbelasting nog duurder gaat uitvallen?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het afschaffen van de dividendbelasting niet 1,4 miljard euro maar mogelijk zelfs meer dan 2 miljard euro gaat kosten? Gaat het hier om structureel geld?
De kosten van het afschaffen van de dividendbelasting worden nu hoger geraamd dan tijdens het vaststellen van het regeerakkoord. De € 1,4 miljard was ingeschat op basis van de raming van de (bruto) opbrengst van de dividendbelasting zoals op dat moment in de begrotingsstukken opgenomen in combinatie met een verrekeningspercentage op basis van de toen beschikbare aangiftegegevens. In de Startnota is de € 1,4 miljard aangepast naar prijzen 2020, waardoor voor het lastenkader een bedrag van € 1,5 miljard relevant is. Vooral door fors hogere kasrealisaties in 2017 en 2018 valt de geraamde brutoopbrengst van de dividendbelasting hoger uit. Verder is de raming bijgesteld door verbeteringen in de raming (recentere gegevens over de verrekening in de IB en de Vpb en volumeontwikkeling). De kosten van het afschaffen worden daardoor geraamd op € 1,9 miljard, hetgeen € 0,4 miljard meer is dan in het lastenkader ingeboekt was. De € 1,9 miljard betreft een structureel bedrag, ingaande per 2020.
Hoe legt u uit dat de laagste inkomens er volgend jaar op achteruit dreigen te gaan en dat dit kabinet in tijden van groei en overschotten kiest voor multinationals in plaats van voor mensen?
Voorafgaand aan Prinsjesdag is besloten om in 2019 nog aanvullende koopkrachtmaatregelen te nemen bovenop de in het regeerakkoord afgesproken lastenverlichting voor burgers. Dit juist om de koopkracht van de laagste inkomens een extra impuls te geven. Hierdoor gaat ook de groep laagste inkomens er volgend jaar in grote meerderheid op vooruit (92%) en is de mediane koopkrachtgroei van deze groep 1,1% in 2019.
Hoeveel extra agenten, verpleegkundigen en leraren zouden er bij kunnen komen voor twee miljard euro per jaar?
Binnen de genoemde beroepsgroepen bestaan grote verschillen in loonkosten, bijvoorbeeld als gevolg van functie, opleiding of ervaring, maar ook door het al dan niet betrekken van opleidingsbudget en materieel budget. Als bandbreedte kan worden aangehouden dat de gemiddelde loonsom tussen de 50.000 en 85.000 euro ligt voor een agent, verpleegkundige of leraar (PO of VO). Daarbij is nog geen rekening gehouden met aanvullende kosten die gemaakt worden om extra personeel aan te nemen, zoals bijvoorbeeld kosten voor het aantrekken, opleiden en inzetbaar maken van personeel.
Bent u bereid om alle adviezen over de dividendbelasting nu wel openbaar te maken, aangezien dit onzalige plan steeds duurder wordt?
Het kabinet heeft – in aanloop naar het debat met uw Kamer op 25 april 2018 – bij brief van 24 april 2018 stukken geopenbaard die betrekking hebben op de afschaffing van de dividendbelasting. In die brief is ook aangegeven welke stukken die betrekking hebben op het formatieproces niet kunnen worden geopenbaard. Overigens merk ik op dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op donderdag 7 september 2018 besluiten hebben genomen op meerdere verzoeken om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur die betrekking hebben op de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting. De daarop betrekking hebbende stukken zijn inmiddels ook gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit geld veel beter zou kunnen worden besteed aan goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet kiest voor deze maatregel omdat het van mening is dat hiermee, in combinatie met de andere fiscale maatregelen gericht op het bedrijfsleven, het algemene belang het beste is gediend. Een aantrekkelijk
Nederlands vestigings- en investeringsklimaat zorgt voor investeringen en banen in Nederland, zodat we kunnen blijven investeren in goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg.
Deelt u de mening dat dit onzalige plan om de dividendbelasting af te schaffen zo snel mogelijk van tafel moet en dat dit geld in de Nederlandse samenleving geïnvesteerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om gezamenlijk op zoek te gaan naar alternatieven voor dit peperdure, nutteloze en onbegrijpelijke plan – alternatieven waar niet buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden maar alle Nederlanders van kunnen profiteren?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Gerepareerde scheuren die niet bestand zijn tegen nieuwe bevingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gerepareerde scheuren zijn niet bestand tegen nieuwe bevingen»?1
Ja.
Klopt het dat gerepareerde scheuren niet bestand zijn tegen nieuwe aardbevingen?
Na herstel van schade is helaas niet uit te sluiten dat bij nieuwe aardbevingen nieuwe schade ontstaat op dezelfde plek in een woning of elders in de woning. Dit is verschrikkelijk vervelend. Ik realiseer me dat het herstellen van schade aan een woning als gevolg van de aardbevingen ingrijpt op het dagelijks leven van de bewoners. Ook kost het opnemen van de schade en het herstel ervan tijd die bewoners ook aan andere zaken hadden kunnen besteden. Mede om die reden zijn in de schadeafhandelingsprocedure financiële compensatiemogelijkheden opgenomen voor de gevolgkosten van de schadeprocedure.
Betekent dit dat mensen die bouwvakkers over de vloer hebben gehad en waar schade is hersteld, straks weer dezelfde ellende moeten doormaken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt dit voor? Wilt u proberen dit in de toekomst zoveel mogelijk te beperken, zodat de overlast voor Groningers die al met zoveel ellende kampen zoveel mogelijk wordt beperkt?
Uit het onderzoek dat TNO heeft uitgevoerd naar aanleiding van beving bij Zeerijp op 8 januari 2018, blijkt dat bij 39 van de 476 gerepareerde scheuren opnieuw schades naar voren komen. Dit komt overeen met ruim 8% van het aantal onderzochte gerepareerde scheuren als gevolg deze specifieke beving.
De beste manier om schade te voorkomen is het verminderen van het aantal en de kracht van de bevingen, door verlaging van de gaswinning. Dit was, samen met de veiligheid, een belangrijke reden voor het besluit van het kabinet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig af te bouwen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
Uit de analyses en berekeningen van de effecten van dit besluit, die onder coördinatie van de Mijnraad zijn uitgevoerd, komt de verwachting naar voren dat dit besluit inderdaad zal leiden tot een vermindering van het aantal en de kracht van voorkomende bevingen (Kamerstuk 33 529, nrs. 498 en 502).
Het doorlopen van een schadeprocedure bij NAM en het Centrum Veilig Wonen werd door mensen als belastend ervaren. Dit was een belangrijke reden om tot een publieke schadeafhandelingsprocedure te komen. Het wetsvoorstel om deze publieke schadeafhandeling wettelijk te verankeren zal begin 2019 voor behandeling aan uw Kamer worden aangeboden.
Heeft u inzicht in de degelijkheid waarmee schadeherstel plaatsvond in het verleden en nu? Wat is bijvoorbeeld de effectiviteit geweest van het veelvuldig aanbrengen van wokkels in de beginjaren, heeft dat geholpen?
Met behulp van wokkels worden constructies plaatselijk versterkt. Voor zover bekend bij NAM is er geen systematisch onderzoek verricht naar de effectiviteit van herstelmethodieken, ook niet voor herstelmethodieken met behulp van wokkels. Ook in het onderzoek van TNO is niet specifiek gekeken of op de plekken waar scheuren opnieuw zijn opgetreden, wokkels waren gebruikt. NAM laat weten dat het gebruik van wokkels een breed toegepaste herstelmethodiek is en algemeen geaccepteerd in de wereld van herstelbouw.
Waarom worden de onderzoeken niet direct openbaar gemaakt? Krijgt de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) nog de mogelijkheid invloed uit te oefenen op de uiteindelijke onderzoeksresultaten van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)?
TNO heeft dit onderzoek destijds uitgevoerd in opdracht van NAM. NAM heeft het onderzoeksrapport vervolgens op haar website gepubliceerd2. Ik had als Minister van Economische Zaken en Klimaat geen rol in de opdrachtgever-opdrachtnemersrelatie tussen NAM en TNO.
In de toekomst is de overheidsrol nadrukkelijker: zoals bekend werk ik aan een publiekrechtelijke inrichting van schadevergoeding, -herstel en versterking.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de onderzoeksresultaten zo snel mogelijk openbaar worden gemaakt, zodat de Kamer en alle Groningers deze kunnen inzien en lezen?
Zie antwoord vraag 6.
De deal met Shell en Exxon |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoogleraar: Wiebes liet zich afbluffen door Shell»?1
Ja.
Hoe verhouden de afspraken over de eindtermijn van 2035 in het Akkoord op Hoofdlijnen (Onder paragraaf B. Financiële verplichtingen NAM en garanties Shell en ExxonMobil 6.7 «Deze garanties zullen… worden afgegeven onder opschortende voorwaarde van ondertekening van de overeenkomst(en) zoals bedoeld in artikel 6.3 en gelden tot de beëindiging van de winning uit het Groningenveld of uiterlijk tot 1 januari 2035») zich tot uw uitspraken in het debat dat de bedrijven tot in lengte van jaren aansprakelijk blijven?
De gaswinning uit het Groningenveld wordt zo snel mogelijk beëindigd. Naar verwachting is dit rond 2030. Omdat een precieze datum op dit moment niet te geven is, wordt gerekend met uiterlijk 2035. Het is niet zo dat er na beëindiging van gaswinning (of na 2035) niet meer zal worden betaald door NAM.
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Van der Lee worden aan de financiële aansprakelijkheid van NAM in het Akkoord op Hoofdlijnen geen grenzen in de tijd gesteld. Deze aansprakelijkheid blijft bestaan. Shell en ExxonMobil nemen hiervoor ook hun verantwoordelijkheid. Door deze formulering kan rekening worden gehouden met een veranderende situatie als gevolg van de versnelde en volledige afbouw van de gaswinning, die naar verwachting een sterk positief effect heeft op de veiligheid in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 498 en nr. 502).
De passage in het akkoord zorgt ervoor dat voor het einde van de gaswinning nieuwe passende zekerheden zullen zijn afgegeven die waarborgen dat schade die ontstaat en kosten voor versterking die worden gemaakt na het einde van de winning door NAM of door haar aandeelhouders zullen worden gedragen. Hiertoe is NAM, als laatste exploitant van het Groningenveld, ook op grond van de wet verplicht. Ik zal uw Kamer meer duidelijkheid verschaffen over de bedrijfsvertrouwelijke elementen van het Akkoord op Hoofdlijnen tijdens de vertrouwelijke technische briefing.
Waarom is in het Akkoord 2035 als einddatum gekozen? Hoe weet u dat er na die datum geen sprake meer zal zijn van psychische, fysieke of andersoortige (gevolg)schade door mijnbouw?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom lopen de garanties slechts tot de beëindiging van de gaswinning? Dat is toch voorzien in 2030? Op basis waarvan wordt aangenomen dat dan de schades ineens stoppen dan wel waarom nemen de belastingbetalers vanaf dat moment de schades voor hun rekening in plaats van de gasbedrijven? Waarom worden dan de onderhandelingen heropend en heeft u de aansprakelijkheid niet nu al goed geregeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zit het nu precies met de claim van de oliebedrijven? Was dit echt een reële dreiging? Hoe beoordeelt u de stelling van professor Bartman dat het juridisch hoogst twijfelachtig is dat de rechter een dergelijke claim zou toewijzen, zeker als daarbij ook nog wordt gelet op 1) de uitspraken van de Raad van State die ertoe leiden dat de gaswinning verder moest worden gereduceerd omwille van de veiligheid en 2) de stelling van beide bedrijven in het publieke debat dat zij niet voornemens waren een claim in te dienen?
NAM is eigenaar van het gas in het Groningenveld. Dit betekent dat als de Staat haar op grond van de wet verplicht om te stoppen met de gaswinning, waardoor er gas in de grond achterblijft, zij hiervoor nadeelcompensatie kan vragen bij de rechter. Dat Shell en ExxonMobil in het publieke debat hebben aangegeven dat zij niet naar de rechter zullen stappen, ontneemt hen niet het recht om alsnog de rechter om nadeelcompensatie te vragen. Of de rechter een dergelijk verzoek toewijst en, zo ja, wat in dat geval de hoogte van de nadeelcompensatie zou moeten zijn, hangt af van verschillende factoren. De rechter zal in dat kader allereerst vaststellen of er sprake is van winbaar gas dat in de grond achterblijft, waarbij de rechter naar verwachting de uitspraken van de Raad van State en Staatstoezicht op de Mijnen zou betrekken. Alleen als sprake is van winbaar gas dat in de grond achterblijft, is sprake van nadeel. Als hiervan sprake is, zal de rechter tot slot beoordelen of het stoppen van de gaswinning voor de oliebedrijven tot een buitensporige last in de zin van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM leidt. De stellingen van professor Bartman doen mijns inziens geen recht aan de belangenafweging die de rechter in dit kader maakt, aangezien de rechter alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking neemt om tot een oordeel te komen over deze complexe kwestie.
Is de landsadvocaat om advies gevraagd? Zo ja, stond de analyse van de landsadvocaat haaks op de inschatting van professor Bartman? Wilt u dat advies openbaren? Zo nee, hoe is dat mogelijk nu er sprake is van een miljardendeal met grote gevolgen voor de belastingbetalers?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Van der Lee is ten aanzien van de haalbaarheid van de claim een interne juridische analyse gemaakt. Verder is de landsadvocaat in het algemeen betrokken geweest bij de onderhandelingen en gedurende de onderhandelingen heeft de landsadvocaat mij regelmatig van advies voorzien.
Hoe rechtvaardigt u de compensatie voor bedrijven via de gunstige afdrachtentregeling van 2,85 miljard euro als het waar is dat de claim minder kansrijk is dan door u tijdens de onderhandelingen gedacht?
In mijn brief van 3 juli 2018 (Kamerstuk 33 529 nr. 499) heb ik een indicatie gegeven van de daling van de aardgasbaten als gevolg van het Akkoord op Hoofdlijnen. Het indicatieve effect op transactiebasis is een totale daling van de aardgasbaten van 1,65 miljard euro tot en met 2022, en niet met 2,85 miljard euro zoals in de vraag wordt gesteld. Uw Kamer ontvangt op Prinsjesdag een overzicht van alle kosten en opbrengsten van de Groninger gaswinning.
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 3 juli kunnen de afspraken over de financiële afdrachten niet los gezien worden van het totale Akkoord op Hoofdlijnen. Het is een gebalanceerd pakket. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Van der Lee wordt met het akkoord zekerheid verkregen over de financiële middelen voor schadeherstel en versterking en er is verzekerd dat NAM voldoende gas moet blijven winnen voor de leveringszekerheid. Er komt een bijdrage beschikbaar voor de regio en tenslotte komt er geen schadeclaim voor het gas dat niet gewonnen wordt. Tegenover deze zaken staat dat de bestaande financiële afspraken (o.a. de MOR-overeenkomst) worden vervangen door het wettelijk regime uit de Mijnbouwwet, waarbij de Staat 73% van de winst uit het Groningenveld ontvangt. Bij een ongewijzigde opbrengstenverdeling zouden de afdrachten van NAM aan de Staat de totale winst uit het Groningengas overtreffen. In combinatie met een leveringsverplichting zou dit geen redelijke uitkomst zijn geweest.
Wat vindt u van de uitspraak van de Minister van Financiën tijdens het debat over de Voorjaarsnota op 4 juli 2018 dat er een claim van 70 miljard euro dreigde («Minister Hoekstra: «Ik ga naar de afspraken met de oliemaatschappijen. Ook daarbij wil ik graag weer helder zijn over wat daar positief aan is. En natuurlijk wil ik helder zijn over wat voor rekening er achter die afspraak vandaan komt. Wat is positief? Dat de oliemaatschappijen afzien van de claim van 70 miljard; dat is één. Twee: dat er harde garanties zijn gegeven voor het betalen van de schade.» En verderop «Ik wil er richting de heer Nijboer op wijzen dat je wel kunt zeggen dat de kans klein is. Dat is dan een inschatting. Zelfs als de kans klein is, moet het omgekeerde niet gebeuren. Het omgekeerde, namelijk je niet indekken tegen een potentiële claim van 70 miljard, was in mijn optiek onverkoopbaar geweest»)? Het klopt toch dat de opbrengstverhouding 90–10 was, zodat als er al met de oliemaatschappijen over compensatie gesproken zou worden dit slechts over 7 miljard zou gaan?
De 70 miljard euro refereert aan de waarde van het bedrag dat in de grond blijft zitten. Zoals ik heb aangegeven in mijn brieven van 25 juni en 3 juli jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 493 en nr. 499) blijft er naar verwachting ongeveer 450 miljard m3 gas in de grond zitten. Tegen een gasprijs van 15 ct/m3 vertegenwoordigt dit een waarde van 70 miljard euro. Tijdens het debat heeft de Minister van Financiën dit ook uitgelegd («De waarde van wat er in de grond zit, is ongeveer 70 miljard.»). In het debat is overigens ook aan de orde gekomen dat de 70 miljard euro de totale waarde betrof, en niet het deel van ExxonMobil en Shell. Dit werd ook door andere sprekers zo geïmpliceerd, inclusief het lid Nijboer: «Van de 70 miljard ging 90% naar de Staat.»»
Het klopt dat de afgelopen jaren 85–90% van de opbrengsten van het gas aan de Staat zijn toegekomen en 10–15% aan Shell en ExxonMobil. Het ligt voor de hand dat, indien ExxonMobil en Shell een claim wilden indienen, zij rekening zouden houden met een dergelijke verdeling, maar dit zou hun beslissing zijn.
In het licht daarvan, hoe beoordeelt u dan de compensatie van 2,85 miljard euro tot 2022 en dus nog oplopend met een voor het parlement en de samenleving onbekend bedrag tot 2030? Is dat niet buitenproportioneel?
Uw Kamer is geïnformeerd over de budgettaire gevolgen van het Akkoord op Hoofdlijnen voor de komende kabinetsperiode. Zoals hierboven aangegeven is het indicatieve effect van het akkoord een totale daling van de aardgasbaten van 1,65 miljard euro tot en met 2022, en niet met 2,85 miljard euro zoals hier wordt gesteld. Met een ongewijzigde opbrengstenverdeling zouden de afdrachten van NAM aan de Staat de totale winst uit het Groningengas overtreffen. In combinatie met een leveringsverplichting zou dit geen redelijke uitkomst zijn geweest. Bovendien geldt dat na 2022 de verschillen tussen de gasbaten onder de MOR en de gasbaten onder het wettelijk regime snel kleiner worden. Dit komt doordat de winning van Groningengas verder afneemt. Op Prinsjesdag ontvangt uw Kamer een overzicht van alle kosten en opbrengsten die zijn gemoeid met de Groningen gaswinning.
Aangezien het een miljardendeal betreft met grote belangen voor de bedrijven maar ook voor de belastingbetaler, wat was de precieze betrokkenheid en kennis van de Minister van Financiën ten tijde van de onderhandelingen over deze deal? Was de Minister van Financien in zijn rol als schatkistbewaarder afdoende betrokken en op de hoogte, ook gezien zijn (onjuiste) uitlatingen over een potentiële claim van 70 miljard euro tijdens het debat over de Voorjaarsnota? Bent u bereid hiervan een precies feitenoverzicht te geven van wat er wanneer met de Minister van Financiën is gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder door mij is aangegeven en ook door de Minister van Financiën is bevestigd in zijn brief (Kamerstuk 33 529 nr. 501) is het Ministerie van Financiën vanzelfsprekend betrokken geweest bij de totstandkoming van het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en ExxonMobil. Beide departementen waren beleidsmatig betrokken. Dit is goed gebruik voor ieder dossier met (potentiële) financiële gevolgen en in het bijzonder bij dit complexe dossier met substantiële budgettaire consequenties. Het kabinet heeft in gezamenlijkheid besloten over de inzet voor de onderhandelingen met Shell en ExxonMobil en gezamenlijk ingestemd met het Akkoord op Hoofdlijnen. Tijdens de technische briefing over het Akkoord op Hoofdlijnen zal ik nader ingaan op het proces rond de totstandkoming van het akkoord.
Heeft professor Bartman niet gewoon een punt dat u zich heeft laten afbluffen door Shell of is het bewust kabinetsbeleid om grote bedrijven te fêteren?
Geen van beide.
Signalen dat mensen lang niet kunnen verhuizen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Krijgt u ook signalen van mensen die graag willen verhuizen naar een kleinere woning maar daarin na meer dan 15 jaar niet slagen?
Op veel plekken vinden mensen het moeilijk om een huis te vinden dat past bij hun wensen. Ik ontvang die signalen van veel groepen, zoals starters, studenten, mensen met een beperking en van ouderen. Het is vooral deze laatste groep die aangeeft te willen verhuizen naar een kleinere woning. Ik krijg gelukkig weinig signalen dat mensen meer dan 15 jaar op een kleine woning moeten wachten. Ik vind een dergelijke lange wachttijd zeer onwenselijk.
Wat vindt u ervan als een oudere in een groot eengezinshuis graag bereid is te verhuizen naar een klein appartement, maar dat dit niet lukt omdat er te weinig betaalbare huizen zijn?
Als ouderen doorstromen van een eengezinswoning naar een appartement heeft dit veel voordelen. De oudere woont in een beter geschikte woning en de eengezinswoning komt beschikbaar voor een gezin. Ik vind het onwenselijk als dat niet mogelijk is doordat er te weinig betaalbare appartementen zijn.
Hoe vaak komt dit voor? Wat zijn de verschillende gegevens in de verschillende regio’s in Nederland?
Er is geen landelijke monitor of database van wachttijden. Onderzoek van RIGO naar wachtlijsten in de sociale sector (Wachten, Zoeken en Vinden, 2016. Vooral gebaseerd op cijfers over 2014) laat zien dat de gemiddelde inschrijfduur sterk wisselt tussen regio’s. Van 8,7 jaar in de regio Amsterdam tot 2,8 jaar in de regio Haaglanden. In de regio Utrecht werd door RIGO een grote spreiding in wachttijden voor een sociale huurwoning gesignaleerd, waarbij vooral mensen die een eengezinswoning zoeken of een woning gelabeld voor 45 jaar en ouder in 15–20% van de gevallen 14 jaar of langer staan ingeschreven. Ingeschreven staan is overigens iets anders dan actief op zoek zijn. Gemiddeld was men in de regio Utrecht in 2015 4 jaar op zoek. Woningzoekenden in de middenleeftijd zijn het langst op zoek, jongeren minder lang. Ouderen zitten daar tussen in.
In het WoONonderzoek Nederland (ABF, Verhuis- en Slaagkansen, maart 2018) zijn deelnemers gevolgd die in het WoON onderzoek in 2015 aangaven te willen verhuizen. Nagegaan is of zij na een jaar verhuisd waren. Uit WoON blijkt dat het aandeel ouderen dat wil verhuizen veel lager is dan bij andere leeftijdsgroepen. Van de ouderen die «beslist» willen verhuizen is een kwart tot een derde na een jaar daadwerkelijk verhuisd (zie tabel). Opvallend is de hogere slaagkans voor 75-plussers. Bij deze leeftijdsgroep is de noodzaak om te verhuizen vaak groter als gevolg van gezondheid dan bij jongere ouderen.
<25 jaar
28%
39%
25–34 jaar
25%
34%
35–44 jaar
14%
25%
45–54 jaar
10%
24%
55–64 jaar
8%
23%
65–74 jaar
8%
22%
75 jaar en ouder
13%
34%
Wat vindt u ervan dat mensen gedurende zo een lange tijd feitelijk opgesloten zijn in hun eigen huis en praktisch geen kant op kunnen?
Ik vind het onwenselijk als mensen niet kunnen verhuizen naar een woning die past bij hun woonwens. De knelpunten op de woningmarkt zijn echter complex en veelomvattend en vragen om coalities. De Minister van VWS en ik hebben op 18 juni jl. de Actielijn Wonen en Zorg naar Uw Kamer gestuurd. De actielijn is een bijlage van de Woonagenda en tevens onderdeel van het Programma Langer Thuis van het Pact voor de Ouderenzorg. Er staat in dat wij gemeenten gaan ondersteunen een aanpak te ontwikkelen die ervoor zorgt dat ouderen geschikt wonen. Dat kan bijvoorbeeld door de inzet van wooncoaches. Wij streven er naar dat vraag en aanbod op lokaal niveau beter in kaart wordt gebracht en er meer aanbod van vernieuwende woonvormen voor ouderen wordt gecreëerd. Wij starten daarom binnenkort met een kennisprogramma en een ondersteuningsteam. Tevens zal er vanaf 1 januari 2019 vanuit het Ministerie van VWS een innovatieregeling beschikbaar zijn die de totstandkoming van nieuwe woonzorginitiatieven stimuleert.
Ziet u mogelijkheden om mensen te helpen die ruimte kunnen maken voor gezinnen? Zo ja welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind doorstroming op de woningmarkt een heel belangrijk thema. Doorstromingsmogelijkheden voor ouderen willen de Minister van VWS en ik via de Actielijn wonen en zorg vergroten door het aanbod van woonvormen voor ouderen te stimuleren. Daarnaast worden via de Actielijn wonen en zorg gemeenten ondersteund om beleid te maken dat ouderen helpt bij het vinden van een nieuwe woning vinden, bijvoorbeeld door de inzet van een wooncoach. Sinds 17 juni jl. is de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) toegankelijk voor meer ouderen die naar een goedkopere koopwoning willen verhuizen. Dat komt omdat sinds die datum kan worden getoetst op de werkelijke woonlasten van ouderen.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers nog altijd te hoge boeterente berekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hypotheekverstrekkers berekenen nog altijd te hoge boeterente»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) blijkt dat bij negen van de vijftien onderzochte hypotheekverstrekkers nog altijd te hoge boeterente in rekening wordt gebracht?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 26 juni jl. een onderzoek gepubliceerd2 naar de naleving van de regels ten aanzien van de vergoeding voor vervroegde aflossing van hypothecair krediet. In dit onderzoek is gekeken: 1) of aanbieders bij vervoegde aflossing niet meer in rekening brengen dan het financiële nadeel en 2) of de berekeningswijze voldoende transparant is voor de consument.
In 32 van de 150 onderzochte dossiers (ruim 21%) heeft de AFM geconstateerd dat aanbieders een te hoge vergoeding voor de vervroegde aflossing in rekening hebben gebracht. Verder concludeert de AFM dat bij alle aanbieders de informatie die wordt verstrekt over de berekening van de te betalen vergoeding voor vervroegde aflossing verbeterd kan worden.
Ik vind het teleurstellend dat niet alle aanbieders zich aan de wettelijke eisen houden. Ook op het punt van de informatieverstrekking is nog verbetering nodig. De AFM verwacht dat alle vijftien aanbieders op korte termijn aanpassingen doorvoeren in hun informatieverstrekking en is met de aanbieders in gesprek om te bezien op welke manier die informatie aan de klant verbeterd kan worden.
Ook ik zal in mijn gesprekken met de banken en verzekeraars benadrukken dat de berekening correct moet worden uitgevoerd en dat het voor de consument helder moet zijn hoe de vergoeding wordt berekend.
Deelt u de mening dat de hypotheekverstrekkers sinds het invoeren van de strengere Europese regels in 2016 genoeg tijd hebben gehad om hun methoden aan te passen?
Ja.
Hoe verklaart u dat er nog steeds zoveel fouten worden gemaakt?
Van de vijftien aanbieders die de AFM in het onderzoek heeft betrokken, zijn er negen die in minstens één dossier een te hoge vergoeding in rekening hebben gebracht. De AFM geeft aan dat niet alle fouten zien op dezelfde invoervariabelen of dezelfde onderdelen van de berekening. Per aanbieder en per dossier is de situatie verschillend. De AFM ziet drie algemene oorzaken die opvallen:
Aanbieders hebben in een aantal gevallen aangegeven dat in de onderzochte dossiers individuele fouten zijn gemaakt bij de berekening (door invoerfouten).
Een onjuiste inrichting van systemen veroorzaakt fouten. AFM ziet bijvoorbeeld dat er aanbieders zijn die de renteopslagen niet goed hebben verwerkt in hun systemen waardoor ze niet correct zijn meegenomen in de berekeningen.
Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij hybride hypotheken, waar geen rekening is gehouden met een eventueel spaardeel. Ook het naar boven afronden van de resterende rentevaste periode is een voorbeeld van een dergelijke fout.
De hierboven genoemde zaken kunnen volgens de AFM wijzen op onvoldoende waarborgen in de systemen, processen en/of governance van de aanbieders om fouten in de berekening te voorkomen. De AFM geeft hierbij overigens aan dat zij hier geen onderzoek naar heeft gedaan.
Wat kunnen mensen doen die sinds 2016 geconfronteerd zijn met te hoge boeterentes?
De banken en verzekeraars hebben, bij monde van de NVB en het Verbond van Verzekeraars, toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald. De NVB heeft ook aangegeven dat de banken ook de onjuiste berekeningen die uit het onderzoek van de AFM naar voren zijn gekomen grotendeels hebben hersteld of op korte termijn zullen herstellen.
Op welke wijze kan worden afgedwongen dat hypotheekverstrekkers zich eindelijk ten minste aan de regels gaan houden?
Sinds de inwerkingtreding van de Mortgage Credit Directive (MCD) op 14 juli 2016 is het voor kredietaanbieders niet toegestaan om bij vervroegde aflossing van het hypothecair krediet een vergoeding in rekening te brengen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De AFM heeft middels een leidraad op 20 maart 2017 richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Daarnaast zijn aanbieders, op grond van het Bgfo (artikel 81c), verplicht een berekening van de te betalen vergoeding voor het vervroegd aflossen (en de bij de berekening gehanteerde hypothesen) aan de consument te verstrekken wanneer de consument voornemens is vervroegd af te lossen. Dit zijn de regels waar alle kredietaanbieders in Nederland zich aan moeten houden. Het is aan de AFM om bij overtreding van deze regels handhavend op te treden.
Denkt u dat hypotheekverstrekkers ooit in het belang van de klant zullen gaan denken?
Het herstel van vertrouwen in de financiële sector is een proces van lange adem. Hoewel de sector de laatste jaren belangrijke stappen heeft gezet, blijven er punten van verbetering. De correcte berekening van de boeterente is een van deze punten. Ik vind het dan ook teleurstellend dat er nog altijd een aantal aanbieders zijn die niet op alle punten in lijn handelen met de wettelijke regels. Het is goed dat de AFM streng toeziet of de regels worden nageleefd.
Op welke manier kan worden bevorderd dat de beroepseer en het respect voor klanten versterkt worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer gaat de AFM over tot het opleggen van boetes aan hardleerse hypotheekverstrekkers en waarom is dit tot op heden niet gebeurd?
De AFM heeft inmiddels met alle betrokken aanbieders indringend de bevindingen besproken en hen opgedragen op korte termijn te voldoen aan de wettelijke normen. Met betrekking tot de informatieverstrekking verwacht de AFM dat alle vijftien aanbieders op korte termijn aanpassingen doorvoeren. De AFM monitort de rest van het jaar het tempo en de kwaliteit van de verbeteringen die aanbieders doorvoeren. Daarnaast overweegt de AFM om aan enkele aanbieders handhavende maatregelen op te leggen. Het is aan de AFM als onafhankelijk toezichthouder om te bepalen of en wanneer deze vervolgstappen worden gezet.
Het Akkoord op Hoofdlijnen dat de Staat heeft gesloten met Shell en ExxonMobil |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Waarom is het akkoord gezien het budgetrecht van de Kamer, zoals vastgelegd in de Comptabiliteitswet, niet van tevoren ter goedkeuring naar de Kamer gestuurd?
Conform de Comptabiliteitswet 2016 mag een Minister namens de Staat overeenkomsten aangaan zonder voorafgaande instemming van het parlement. Op basis van deze bevoegdheid is het de Staat die overeenkomsten met private partijen afsluit. Nu de onderhandelingen zijn afgerond kunt met mij in debat gaan over het akkoord en aan de hand van het parlementaire budgetrecht de financiële gevolgen hiervan controleren.
Waarom was het nodig nieuwe afspraken te maken? Twijfelde u aan de aansprakelijkheid van de NAM voor de schade geleden als gevolg van de gaswinning?
Op 29 maart heeft het kabinet besloten de gaswinning in Groningen op zo kort mogelijke termijn te beëindigen. Nu we de laatste fase van gaswinning in Groningen ingaan, hebben we ook heldere, toekomstbestendige afspraken nodig. Deze week heb ik met Shell en ExxonMobil, de aandeelhouders van NAM, een akkoord gesloten dat in het teken staat van een verantwoorde afbouw van de gaswinning. Ik heb nooit getwijfeld aan de aansprakelijkheid van NAM voor de gevolgen van bodembeweging.
Was de NAM aansprakelijk voor de kosten van de versteviging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de antwoorden op vragen 2 en 3 zich tot uw uitspraken in het verleden, waarin u altijd heeft gezegd dat de NAM aansprakelijk is voor alle schade als gevolg van de gaswinning (zoals «(d)e verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen, is een wettelijke verplichting van NAM»)?
Die sluiten daarbij aan.
Was deze overeenkomst noodzakelijk om ervoor te zorgen dat niet langer de NAM beslist hoeveel gas er wordt gewonnen? Is dit niet reeds verzekerd met het wetsvoorstel dat op 28 juni 2018 in de Kamer behandeld zal worden?
Nee, de overeenkomst was daartoe niet nodig. In de wijziging van de Mijnbouwwet wordt geregeld dat NAM een winningsverplichting krijgt. De overeenkomst regelt meer dan de hoeveelheid te winnen gas, zoals de garanties en het financieel robuust houden van NAM om de noodzakelijke hoeveelheid gas te kunnen blijven winnen.
Waarom staat overal in het Akkoord op Hoofdlijnen dat de inhoud vertrouwelijk zal blijven? Waarom is gekozen om de inhoud te openbaren? Waarom is dit niet van begin af aan de intentie en de houding geweest?
Het is gebruikelijk dat bedrijfsvertrouwelijke informatie niet openbaar wordt gemaakt. Aangezien op voorhand duidelijk was dat er bedrijfsvertrouwelijke informatie in dit Akkoord op Hoofdlijnen zou staan, is deze passage direct opgenomen. Vanaf het begin heeft het kabinet ingezet op maximale transparantie. Gedurende het proces is door partijen het gesprek over transparantie verder gevoerd met als resultaat om zoveel als mogelijk van dit Akkoord op Hoofdlijnen, buiten de bedrijfsvertrouwelijke informatie, openbaar te maken.
Wat wordt bedoeld met paragraaf 3.2 van het Akkoord op Hoofdlijnen? Betekent dit dat Shell en ExxonMobil weer inspraak krijgen in de hoeveelheid gas die gewonnen wordt als de winning onder de 12 miljard kuub duikt? Betekent dit dat de hoogte van de gaswinning afhankelijk wordt van de solvabiliteit van de NAM, terwijl partijen hadden verklaard hoe dan ook garant te staan voor de verplichtingen van de NAM? Hoe verhoudt paragraaf 3.2 zich tot paragraaf 3.3?
Shell en Exxon committeren zich aan het afbouwen van de winning. Echter, bij de lagere volumes in de laatste jaren van de winning zal moeten worden bezien op welke wijze de samenwerking met Shell en ExxonMobil vorm wordt gegeven. Het betekent niet dat Shell en Exxon inspraak krijgen op de hoogte van de winning en het betekent ook niet dat de hoogte van de winning wordt bepaald door de solvabiliteit van NAM. Paragraaf 3.3. heeft betrekking op de aanpassing van de Mijnbouwwet en paragraaf 3.2 over de aannames die gehanteerd worden bij de afbouw van de winning naar nul.
Wat betekent de tweede bullet van artikel 3.8 van het Akkoord op Hoofdlijnen? Betekent dit dat de leveringszekerheid boven de veiligheid van Groningers blijft staan? Staat hier dat de winning niet eerder naar nul mag dan wanneer ook de gasbehoefte nul is?
In de tweede bullet van artikel 3.8 staat dat als er geen volume meer nodig is uit het Groningenveld, het Groningenveld ook niet meer beschikbaar is voor capaciteit voor bijvoorbeeld back-up voorzieningen. Anders gezegd, als er geen gas meer nodig is uit het Groningenveld om aan de laagcalorische vraag te voldoen dan wordt het veld ingesloten. De stikstofinstallaties zijn dan in staat om aan de volledige laagcalorische vraag te voldoen. De tweede bullet gaat dus over de afbouw van de winning en zegt niets over de weging van veiligheid en leveringszekerheid.
Kunt u gedetailleerd beschrijven hoeveel geld er in welk jaar beschikbaar komt voor de versterking van de economie en de leefbaarheid in de regio Groningen? Hoe worden deze bijdragen verdeeld tussen ExxonMobil, Shell en de Staat? Hoe verhouden deze bijdragen zich tot de kostenverdeling tussen partijen, alsmede de dividendverdeling? Kunt u een reactie geven op de publicatie van het Financieel Dagblad (FD) en BNR1, waarin staat dat de Staat opdraait voor bijna 90% van de bijdrage? Waarom spiegelde u eerder bewust voor dat beide bedrijven een half miljard bijdragen aan de toekomst van Groningen?
Op dit moment zijn alleen de bedragen duidelijk die NAM en het Rijk in ieder geval zullen bijdragen. Er is nog geen uitsplitsing beschikbaar per jaar. Dit is afhankelijk van de uitkomsten van de gesprekken met de regio. Voor de rest van het antwoord op uw vraag verwijs ik naar mijn brief van vandaag over het artikel uit het FD over dit onderwerp.
Worden deze bedragen beïnvloed door de verminderde rechten van de Staat in de opbrengsten van de gasbaten? Hoe was de verhouding geweest als de verdeling tussen de Staat en Shell en Exxon gelijk was gebleven?
De uitgaven die NAM hiervoor doet worden beschouwd als kosten van winning en leiden dus tot een lagere winst uit de winning van Groningengas. De uitgaven van NAM worden niet beïnvloed door de wijziging van de financiële afdrachten. In de oude situatie leidden kosten van NAM tot lagere inkomsten voor de Staat van 64% van het desbetreffende bedrag en 36% verminderde winst voor Shell en Exxon. In de nieuwe situatie is dat 73% voor de Staat en 27% voor Shell en Exxon.
Vindt u ook dat de terminologie die door u gebezigd is, namelijk dat de Staat en de NAM ieder 50% zouden bijdragen, in het licht van het artikel van het FD op zijn minst misleidend is? Denkt u dat de onoplettende lezer dit had opgemaakt uit uw woorden?
Nee, want de Staat draagt direct bij aan 50% van de uitgaven en NAM de overige 50%. De bijdrage van NAM wordt vervolgens verwerkt op de gebruikelijke wijze via de afdrachtenregels.
Betekent het citaat «(d)e Staat heeft de intentie dat NAM niet meer zelf jegens gelaedeerden aansprakelijk zal zijn voor schade door Bodembeweging» dat het Fonds aansprakelijk wordt? Hoe is dit juridisch geregeld als de NAM primair aansprakelijk is voor schade als gevolg van gaswinning?
Nee, dit betekent dat ik voornemens ben om met een wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb te regelen dat personen die als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg voortaan niet meer de NAM maar de Staat moeten aanspreken voor hun schade. De Staat zorgt voor een adequate afwikkeling van de schade en verhaalt de kosten hiervan vervolgens op NAM, die financieel aansprakelijk blijft voor deze kosten.
Hoe is geborgd dat de NAM aansprakelijkheid behoudt mocht het fonds niet aan zijn verplichtingen kunnen voldoen?
In het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb, is geborgd dat altijd een adequate afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging zal plaatsvinden.
Waarom is voor Norg de omkering van de bewijslast niet van toepassing?
Het wettelijke bewijsvermoeden zoals opgenomen in artikel 177a, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek geldt voor gaswinning uit het Groningenveld. De gasopslag Norg staat los van het Groningenveld. Er is echter wel een directe verbinding tussen het Groningenveld en de gasopslag Norg waardoor de gasopslag Norg, kan worden opgevat als onderdeel van de gaswinning uit het Groningenveld. Zo kan het bewijsvermoeden ook ten aanzien van de gasopslag bij Norg worden toegepast. Dat is staande praktijk bij de afhandeling van schade door de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade. Hierin verandert door het Akkoord op Hoofdlijnen niets. Ook met het nieuwe wetsvoorstel voor de publieke afhandeling van schade, dat ik binnenkort voor consultatie openbaar maak, blijft dit het geval.
Wie vergoedt de kosten van het Fonds die zijn opgenomen in de uitzonderingen van artikel 5.3 van het Akkoord? Waarom vallen ook de huisvestingskosten onder deze uitzondering?
De Staat neemt deze kosten op zich. Om de onafhankelijkheid van degenen die besluiten over de toekenning van de schade volledig te borgen wordt zowel hun bezoldiging als de kosten voor de huisvesting door de Staat betaald.
Hoe wordt het bestuur van het fonds ingericht? Aan wie rapporteert het bestuur van het fonds? Hoe wordt onafhankelijkheid geborgd? Welke rechtsvorm zal het fonds kennen? Wie verschaft het aanvangskapitaal van het fonds, en hoe groot zal dit zijn?
In het Regeerakkoord 2017 «Vertrouwen in de Toekomst»2 is opgenomen dat er een schadefonds komt onder onafhankelijke publieke regie en dat de afhandeling van schade en herstel onafhankelijk plaatsvindt van NAM. Om dit te regelen start ik zeer binnenkort een consultatie voor het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen. In dit wetsvoorstel vraag ik alle geïnteresseerden onder andere te reageren op deze vragen.
Welke wettelijke heffing wordt bedoeld in Artikel 5.11 dat stelt dat betalingen door NAM zullen worden verricht op grond van een wettelijke heffing? Is dit een bestaande heffing?
In het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen dat binnenkort ter consultatie wordt gelegd stelt de Minister van EZK een nieuwe heffing voor.
Waarom kan de NAM niet langer btw verrekenen?
Vanaf 19 maart 2018 is de afhandeling van schade als gevolg van aardbevingen in publieke handen gekomen (bij de Tijdelijke Commissie Mijnschade Groningen, TCMG). Omdat de NAM geen directe opdrachtgever meer is van aannemers die schade herstellen, kan de NAM de betaalde BTW niet meer terugvorderen.
Kunt u in percentages aangeven welk percentage van de gasbaten naar de Staat vloeit, welk percentage naar Shell en welk percentage naar ExxonMobil? Kunt u aangeven hoe veranderende kostenniveaus van invloed zijn op de gasbaten voor de Staat? Kunt u aangeven hoe kosten precies worden verdeeld tussen de drie partijen? Hoe beïnvloedt dit het dividend?
De MOR-Afdracht is een afdracht aan de Staat die afhankelijk is van de omzet. Hierdoor ontving de Staat de afgelopen jaren gemiddeld 85 tot 90% van de winst van het Groningengas en NAM 10 tot 15% van de winst. De winst van NAM komt toe aan de aandeelhouders van NAM (50% Shell en 50% ExxonMobil). De kosten werden verdeeld in de 64/36 schijf, zodat uiteindelijk 64% voor rekening van de Staat komt en 36% voor NAM. Naar de toekomst toe wordt de winstverdeling in lijn gebracht met het wettelijk regime dat van toepassing is op bijna alle gasvelden in Nederland. Dit leidt er toe dat de Staat 73% van de winst ontvangt en NAM 27%. Opbrengsten en kosten worden hierbij op dezelfde manier verdeeld: 73% voor de Staat en 27% voor Shell en ExxonMobil. Het percentage van 27% is dus niet afhankelijk van het niveau van de kosten. Dit heeft geen invloed voor het dividend van NAM, want daar zijn apart afspraken over gemaakt.
Waarom is er voor gekozen om de NAM alleen over 2018 en 2019 geen dividend uit te laten keren?
Door over deze jaren geen dividend uit te keren worden de reserves van NAM flink versterkt. Vanaf 2020 kan slechts dividend worden uitgekeerd indien NAM voldoet aan overeengekomen eisen. Hiermee wordt zeker gesteld dat ook op de lange termijn NAM financieel robuust blijft.
Worden de intenties van artikel 6.5 van het Akkoord vastgelegd in duidelijk meetbare en toetsbare criteria? In hoeverre valt over een passage als «NAM in staat zal zijn haar bedrijfsactiviteiten te kunnen blijven uitvoeren» te onderhandelen?
De passage is voldoende concreet om uitvoering aan te geven en is de uitkomst van onderhandelingen.
Betekent artikel 6.9 van het Akkoord op Hooflijnen dat de overeenkomst geldig is totdat de situatie minder rooskleurig is dan nu? Wat is de houdbaarheid van dit Akkoord op Hooflijnen, nu partijen terecht stellen dat de omzet van de NAM onherroepelijk zal teruglopen? Betekent dit niet dat in het Akkoord op Hooflijnen nu al een passage is ingebouwd die terugonderhandelen door ExxonMobil en Shell uitlokt?
Het akkoord op hoofdlijnen is een gebalanceerd pakket waarbij op basis van de afbouw van de winning van Groningengas ook rekening is gehouden met de financiële situatie van NAM. Immers, NAM moet wel in staat zijn om de noodzakelijke hoeveelheid Groningengas te kunnen blijven winnen. Artikel 6.9 van het Akkoord ziet toe op de uitzonderlijke situatie in de eindfase van de winning, wanneer NAM niet meer in staat is aanzienlijke extra kosten op te vangen. Mocht dit optreden dan zal ik met Shell en Exxon in overleg treden. Dit betekent niet dat dit behoeft te leiden tot een aanpassing van het Akkoord.
Bent u van oordeel dat zonder artikel 6.11 de twee oliebedrijven succesvol een claim hadden kunnen indienen voor gasreserves die niet gewonnen zullen worden? Zo ja, hoe groot heeft u die claim beoordeeld? Hoe verhoudt dit zich tot het grotere aandeel dat de oliebedrijven nu zullen ontvangen in de komende gasopbrengsten?
Het Groningengas is eigendom van NAM. Door de keuze van het kabinet om de winning uit Groningen zo snel mogelijk te beëindigen blijft er 450 miljard m3 gas met een waarde van 70 miljard euro onder de grond blijft zitten. Dat is een grote hoeveelheid gas. Zoals ik eerder heb aangegeven was het mijn inzet om te voorkomen dat Shell en Exxon een claim zouden indienen en dat is gelukt. Hoe succesvol een dergelijke claim zou zijn geweest en hoeveel compensatie er al dan niet zou moeten worden betaald is op voorhand niet aan te geven. Dit zal moeten worden vastgesteld door middel van arbitrage, maar er moet rekening mee worden gehouden dat het hier gaat om miljarden. Voor mij is de uitkomst van de onderhandelingen relevant. Weliswaar neemt het aandeel van de oliebedrijven in de winst toe, maar hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de winning snel daalt en dus ook de winsten snel afnemen.
Het akkoord op hoofdlijnen is een gebalanceerd totaalpakket, waar het afzien van een claim voor niet gewonnen gas onderdeel van uit maakt.
Is het Akkoord op Hooflijnen reeds door alle partijen geaccordeerd? Waren zij over de hoofdlijnen van de inhoud al eerder op de hoogte gesteld?
Ja, het Akkoord op Hoofdlijnen is door alle partijen ondertekend nadat de onderhandelingen waren afgerond.
Heeft het Akkoord op Hooflijnen gevolgen voor de mensen met schade in Noord-Drenthe? Zo ja, welke?
Nee, het akkoord heeft geen gevolgen voor de afhandeling van schade voor de mensen in Noord-Drenthe.
Waarom hoeft conform uw stelling de daling van de gasbaten niet te worden ingepast onder het uitgavenplafond? Hoe verhoudt dit zich tot het regeerakkoord, waarin juist is besloten de gasbaten onder de kaders te plaatsen?
Alleen volumebesluiten hoeven te worden ingepast onder het uitgavenkader.
De afspraken in het Akkoord op hoofdlijnen hebben geen betrekking op het te produceren volume en dus is er ook geen effect op het uitgavenkader. De afspraken uit het regeerakkoord staan niet ter discussie. Zoals ook in mijn Kamerbrief van 25 juni jl. is aangegeven, zullen de budgettaire gevolgen van het Akkoord op Hoofdlijnen worden verwerkt in de Miljoenennota. In de begroting zal een meerjarige doorkijk voor de begrotingsperiode worden geboden van de totale aardgasbaten.
Heeft u spijt van deze afspraak in het regeerakkoord? Bent u bereid het regeerakkoord op dit punt te wijzigen?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke financiële gevolgen van het Akkoord op Hooflijnen nu wel en niet volgens u gedekt moeten worden/onder de kaders vallen? Kunt u daarbij een jaarsgewijze raming tot 2030 maken en expliciet, maar niet limitatief, ingaan op de kosten voor schadeherstel, de kosten voor de versterkingsoperatie, de compensatie voor waardedaling van woningen en panden, de investeringen in de leefbaarheid in Groningen, de verminderende (of toenemende) gasbaten, opgesplitst naar mutaties door veranderingen in de prijs en veranderingen in het winningsvolume en de verwachte opbrengst en kosten voor de overheid, Exxon en Shell?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat van aanstaande donderdag 28 juni 2018, aangezien de coalitie bij meerderheid afdwong dat het Akkoord op Hoofdlijnen besproken moet worden bij het debat over de nieuwe gaswet?
Ja.
Het bericht op de website van de belastingdienst getiteld ‘Wat betekent de vergoeding voor aardbevingsschade voor mijn toeslagen?’ |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het ontvangen van schadeloosstelling voor schade door gaswinning geen invloed mag hebben op de te ontvangen zorgtoeslag en kindgebonden budget?1 Kunt u dit toelichten?
Ik deel de mening dat de financiële positie van een persoon na schadeloosstelling hetzelfde (of in elk geval niet slechter) zou moeten zijn als in de situatie waarin die schade niet zou hebben plaatsgevonden. Een schadeloosstelling is bedoeld om alle schade te compenseren die uit een voorval, bijvoorbeeld gaswinning, voortvloeit. Een vergoeding voor gaswinningschade zal in de meeste gevallen niet van invloed zijn op de te ontvangen toeslagen (zie hierna de toelichting). In geval een vergoeding voor gaswinningschade wel tot verlies aan toeslagen leidt, kan dit worden aangemerkt als zogenoemde gevolgschade. Gevolgschade kan bij de TCMG worden geclaimd. Ik licht dit hieronder nader toe.
De vergoeding voor aardbevingsschade is bedoeld voor het materiële herstel van ontstane schade als gevolg van een aardbeving of aardbevingen. De ontvangen vergoeding kan – afhankelijk van de aanwending – op 1 januari (de peildatum) van de kalenderjaren na het jaar van ontvangst van de vergoeding, deel uitmaken van de rendementsgrondslag van box 3. Dit geldt ook voor eventuele subsidies in het kader van de Waardevermeerderingsregeling, waar het lid Beckerman in een recent debat mij naar heeft gevraagd.
Daarnaast kan ook het recht op een schadevergoeding op die datum tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Indien de rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen in box 3 (in 2018 € 30.000 voor een alleenstaande, € 60.000 voor fiscaal partners), dan is het forfaitaire rendement op het vermogen onderdeel van het verzamelinkomen. Via het verzamelinkomen en de rendementsgrondslag van box 3 werkt dit door naar de inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen (inkomenstoets en vermogenstoets).
De hiervoor beschreven (wettelijke) grondslag voor het berekenen/vaststellen van het verzamelinkomen kan ertoe leiden dat het recht op een schadevergoeding wegens aardbevingsschade impact heeft op inkomensafhankelijke regelingen, waaronder de toeslagen. Dit is aan de orde onder de volgende specifieke omstandigheden:
De inschatting op basis van bovenstaande criteria is dat voor een zeer beperkt aantal gevallen het ontvangen van een schadevergoeding negatieve invloed heeft op de hoogte van de toeslagen. In deze gevallen gaat het om gevolgschade als gevolg van bodembeweging door de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg. Deze gevolgschade valt onder het Besluit Mijnbouwschade Groningen en wordt door de TCMG vergoed. Ik vraag de TCMG hier actief over te informeren en kijk met hen hoe dit uitvoeringstechnisch het beste kan worden geregeld. De eventuele herberekening van toeslagen als gevolg van de waardevermeerderingsregeling waar mevrouw Beckerman in het genoemde debat naar vroeg geldt niet als gevolgschade, omdat dit een subsidie is en geen schadevergoeding.
Deelt u de mening dat gedupeerden met gaswinningsschade hierdoor dubbel getroffen worden, eerst door schade en vervolgens doordat ze minder toeslagen ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële gevolgen voor gedupeerden kunnen zijn?
De financiële gevolgen bij belastingen en toeslagen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van betrokkenen. Als het totale vermogen op de peildatum voor box 3 (1 januari) onder het bedrag van het heffingsvrije vermogen blijft zijn er geen gevolgen. Als het recht op schadevergoeding na 1 januari is vastgesteld en uitbetaald en vóór de volgende 1 januari al is besteed zijn er ook geen gevolgen.
Het recht op een schadevergoeding voor materiële schade van € 10.000 voor particulieren met meer vermogen dan € 30.000 (fiscale partners € 60.000) leidt mogelijk tot € 36 per jaar2 minder recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De extra belasting per jaar in box 3 bedraagt voor dit hypothetische voorbeeld € 603. In uitzonderlijke gevallen kan de toeslaggerechtigde door de vergoeding precies door de vermogensgrens stijgen (€ 113.415 voor een alleenstaande, € 143.415 voor een partnerschap), waarboven het recht op toeslag geheel vervalt.
Klopt het dat de uitkering van schadeloosstelling aan gedupeerden ook van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van uitkeringen (zoals bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IAOZ)) van deze gedupeerden?2 Kunt u toelichten welke invloed schadeloosstelling op verschillende uitkeringen kan hebben?
In de Participatiewet is bepaald wat middelen zijn en wanneer een middel inkomen of vermogen is of juist wanneer niet. Zo worden in artikel 7 van de «ministeriële regeling Participatiewet» uitkeringen en vergoedingen voor materiële en immateriële schade genoemd die in ieder geval niet als middelen worden aangemerkt. Op een aantal punten kent de Participatiewet5 in dit kader een beleidsvrijheid aan gemeenten toe. Giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade die niet onder de genoemde ministeriële regeling vallen, kunnen worden vrijgelaten voor zover deze naar het oordeel van het College van Burgemeesters en wethouders uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. Het betreft hier een uitdrukkelijke bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Het vaststellen van het inkomen en vermogen voor uitkeringen (zoals bijstand, IOAW en IOAZ) door gemeenten, staat dus los van de hierboven geschetste vaststelling van het verzamelinkomen door de Belastingdienst. Bij de regelingen IOAW en IOAZ heeft de ontvangst van schadevergoedingen geen gevolgen voor het recht op uitkering.
Kunt u, gelet op het feit dat de Belastingdienst de mogelijkheid biedt om «bijzonder vermogen» niet mee te laten tellen voor de zorgtoeslag of kindgebonden budget, ervoor zorgen dat schadeloosstelling voor gaswinningsschade, net zoals dat kan voor wat betreft een persoonsgebonden budget (PGB), aangemerkt wordt als bijzonder vermogen?3
In de eerdere antwoorden op vragen van het lid Nijboer hierover7 is de Kamer al meegedeeld dat het kabinet niet voornemens is om specifiek fiscaal beleid te treffen voor de gevolgen van deze schadeloosstellingen, omdat dit de uitvoering zeer compliceert. Dat geldt ook als het gaat om het aanmerken van de schadeloosstellingen als «bijzonder vermogen» voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Voor wat betreft het voor deze vermogenstoetsen in aanmerking te nemen vermogen wordt aangesloten bij het vermogen dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De vergoedingen aan gedupeerden door aardbevingen zijn bedoeld als vergoeding van materiële schade en hebben als oogmerk om uit te worden gegeven aan bouwtechnisch herstel van de woningen. Om die reden is de vergoeding vergelijkbaar met bijvoorbeeld uitkeringen na brand.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 2 kan een gedupeerde eventuele misgelopen of lagere toeslagen melden bij de TCMG als gevolgschade.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen dat de dader (Shell) een deal heeft gesloten met de belastingdienst en daardoor minder (dividend)belasting hoefde te betalen en de slachtoffers nu door diezelfde belastingdienst worden aangeslagen?
Op de vraag hoe wordt omgegaan met het vergoeden van schade aan gedupeerden van de gaswinning, inclusief gevolgschade, ben ik hiervoor al in gegaan. Vanwege artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik geen mededelingen doen over fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de Belastingdienst geen «deals» sluit. De Belastingdienst geeft desgevraagd wel zekerheid vooraf over de fiscale gevolgen van voorgenomen rechtshandelingen. Zekerheid vooraf wordt alleen gegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
Deelt u de mening dat de gedupeerden met schade door gaswinning eveneens recht hebben op een belastingdeal en er niet op achteruit mogen gaan doordat ze schadeloosstelling hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 3 juli 2018 beantwoorden?
Nee, dat is niet gelukt.
Een nieuw datalek bij Mossack Fonseca |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten , Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU), Henk Nijboer (PvdA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Spil Panama Papers kende meeste eindklanten niet, blijkt uit nieuw datalek»?1
Ja.
Op welke manier, in welke mate en op welke termijn zal de Belastingdienst de nieuwe data gaan gebruiken om de aanpak van belastingontwijking of -ontduiking te intensiveren?
Zodra het openbare bestand van het International Consortium of Investigative Journalists (ICIJ) is aangevuld met de nieuwe data of deze anderszins publiek zijn geworden, wordt door de Belastingdienst – zoals gebruikelijk – direct gestart met het identificatieproces en daarna waar mogelijk met de verdere behandeling van de gegevens.
Klopt het dat de Panama Papers van mei 2016 inmiddels 6,2 miljoen euro aan aanslagen heeft opgeleverd? Hoe verhoudt zich dat tot de kosten, zijnde de personele inspanning om belasting te kunnen heffen? Leidt dit tot een positieve business case?
De informatie uit Panama Papers van 2016 hebben op dit moment inderdaad € 6,2 miljoen aan aanslagen opgeleverd. Het hiervoor binnen de Belastingdienst ingezette aantal medewerkers is globaal genomen 25 fte. De personele inzet is verdeeld over verschillende disciplines en organisatieonderdelen. De totale kosten die hiermee gemoeid zijn worden niet apart geadministreerd. Zoals aangegeven in mijn brief Aanpak Belastingontwijking en Belastingontduiking is in het verleden gebleken dat het zowel ex ante als ex post niet lukt een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten, wat gebaseerd is op de onderzoeken van de Algemene Rekenkamer en Auditdienst Rijk.2 Tijdens onderzoeken kan blijken dat belastingplichtigen correct aangifte hebben gedaan en dan wordt geen opbrengst genoteerd. Deze vaststelling is wel belangrijk in het kader van de handhavende taak van de Belastingdienst. De bate kan er ook zijn in het maatschappelijk effect van de aanpak van verborgen vermogen. Een zichtbare aanpak van ongewenste constructies heeft bovendien een preventieve werking en kan de naleving door belastingplichtigen bevorderen. De relatie tussen de wijze waarop de Belastingdienst zijn capaciteit inzet en de baten ervan vergt daarom een bredere blik. Ik ben daarom niet alleen bezig te onderzoeken in hoeverre een extra investering op dit terrein de belastingopbrengsten ten goede kan komen maar ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst in het algemeen. Daar zal ik op Prinsjesdag 2018 uw Kamer over informeren.
Kunt u een meerjarenoverzicht geven van kosten en opbrengsten van data-analyse op het gebied van belastingontwijking of -ontduiking?
Data-analyse is onderdeel van veel processen en projecten. Binnen deze processen en projecten worden de kosten en opbrengsten van data-analyse niet apart geadministreerd. Een meerjarenoverzicht van kosten en opbrengsten is daarom niet te geven.
Wat is de stand van zaken rondom de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
In het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst is opgenomen dat de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst worden versterkt. Daartoe nodigt het regeerakkoord uit een business case uit te werken. Ik onderzoek in hoeverre een extra investering op dit terrein de belastingopbrengsten maar ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst alsmede de opsporingscapaciteit van de FIOD ten goede kan komen. Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag drie is het in verleden gebleken dat het niet lukte om een directe relatie te leggen tussen specifieke investeringen en meer belastingopbrengsten. Ik informeer uw Kamer op Prinsjesdag 2018 in hoeverre een extra investering op het terrein van de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst de belastingopbrengsten en ook de handhavingstrategie van de Belastingdienst ten goede kan komen.
Wanneer stuurt u de Kamer een uitgewerkte business case toe, zoals in het regeerakkoord is afgesproken?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Wat zijn de kosten en opbrengsten van de inzet van capaciteit op bestrijding van ontwijken van belasting met behulp van buitenlandse rechtspersonen die zijn opgezet met behulp van Nederlandse adviseurs? Wordt dit werk ook in de business case betrokken?
Een overzicht van kosten en opbrengsten van de door uw Kamer bedoelde inzet is niet te geven, om dezelfde redenen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 4. Fenomenen als de Panama en Paradise Papers ontlenen hun bestaansrecht aan internationale contacten die in de meeste gevallen via fiscale dienstverleners verlopen. Het ligt daarom voor de hand dit te betrekken in mijn onderzoek naar de versterking van de informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst.
In hoeverre raakt de uitstroom van personeel bij de Belastingdienst het werk van de data- en informatiespecialisten alsmede de fiscalisten die met dit werk bezig zijn? Kan dit ook in de business case worden meegenomen?
De uitstroom van personeel raakt uiteraard ook het in uw vraag bedoelde werk van de Belastingdienst. Zoals besproken in het Algemeen overleg van 13 juni jongstleden is de Belastingdienst gestart met een actieve wervingscampagne voor nieuw personeel.