Het bericht dat de VS Turkije uit F-35 programma dreigen te gooien om Russische raketten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving dat de VS besloten hebben de levering van F-35-apparatuur aan Turkije te staken?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Bent u het eens met de reden die de Amerikanen hiervoor aanvoeren, namelijk de voorgenomen aanschaf door Turkije van Russische S-400 luchtverdedigingssystemen? Deelt u de opvatting dat deze aanschaf «onacceptabel» is en een bedreiging vormt voor de F-35?2
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de motie-Van Helvert c.s.3, het gedrag van de Turkse president Erdogan, die blijft weigeren om af te zien van deze aanschaf? Is het waar dat Erdogan zelfs opperde in de toekomst mogelijk ook nog het modernere Russische S-500-systeem te kopen?
Acht u de kans reëel dat de VS, naast het stopzetten van het leveren van apparatuur aan Turkije, ook de Turkse industriële participatie in het F-35 programma stopzetten?
De Amerikaanse overheid heeft Nederland begin april jl. geïnformeerd dat indien Turkije niet afziet van de levering, de VS dan zullen overwegen sancties in te stellen onder Countering America's Adversaries Through Sanctions Act (CAATSA). Tevens kan de deelname van Turkije als partner in het F-35 programma potentieel in gevaar komen. Daarnaast hebben de VS het F-35 Joint Program Office (JPO) opdracht gegeven om activiteiten te initiëren om tot alternatieve toeleveranciers te komen voor componenten die in Turkije worden geproduceerd.
Is het waar dat Lockheed Martin al druk op zoek is naar alternatieve toeleveranciers voor onderdelen van de F-35 productielijn?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse industrie om wegvallende Turkse participatie in het F-35 programma over te nemen? Bent u bereid deze proactief te helpen benutten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb vermeld maken de Amerikanen zich zorgen over de levering van het Russische S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije. Nederland onderhoudt nauw contact met de VS over deze kwestie. Het is onwenselijk om in dit stadium openlijk te speculeren over mogelijke vervolgstappen in het programma. Turkije is op dit moment immers partner in het F-35 programma.
De algemene ledenvergadering van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen en het manifest ‘Versterk vrijwilligerswerk’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen?1
Ja.
Ondersteunt u de doelstelling van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen om de band tussen de Nederlandse samenleving en het Oranjehuis te versterken?
Ja, wij zijn van mening dat de activiteiten die Oranjeverenigingen organiseren een positieve bijdrage leveren aan verbinding en verbroedering in de samenleving. We waarderen het waardevolle werk dat de vrijwilligers van Oranjeverenigingen verrichten om deze activiteiten tot een succes te maken.
Deelt u de mening dat Oranjeverenigingen met bijvoorbeeld de viering van Koningsdag en de herdenking op 4 mei en de viering van 5 mei bijdragen aan de verbinding en de verbroedering in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de zorgen van de voorzitter van de landelijke Oranjebond over de toegenomen regeldruk die de organisatie van de activiteiten van de Oranjeverenigingen onder druk zet?2
Vrijwilligersorganisaties, zoals Oranjeverenigingen, kunnen te maken krijgen met wetten en regels die belemmerend werken. Dit heeft onder andere te maken met (nieuwe) regelgeving ten aanzien van veiligheid, privacy en aansprakelijkheid.
Het kabinet heeft diverse maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de nieuwe regeling WW en vrijwilligers-werk, de regeling Gratis VOG voor vrijwilligers en de ophoging van de maximaal onbelaste vrijwilligersvergoeding per 1 januari 2019. Het kabinet onderzoekt daarnaast andere mogelijkheden om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.3
Wat vindt u van de vijf punten uit het manifest «Versterk vrijwilligerswerk» van de Koninklijke Bond van Oranjeverenigingen? Zou u apart op elk van de vijf punten willen reageren?
Heeft u al samen met gemeenten een schrapsessie met vrijwilligers georganiseerd?3 Welke resultaten heeft dit opgeleverd? En welke acties heeft u, de VNG dan wel de gemeenten genomen om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven?
Begin dit jaar zijn de leden van het wet- en regelgeving expertnetwerk vrijwilligerswerk, dat is ingericht door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), gevraagd om een overzicht te geven van urgente knelpunten en belemmeringen die hun oorsprong vinden in landelijke wet- en regelgeving. Hier zijn geen urgente knelpunten en belemmeringen uit naar voren gekomen. Dit voorjaar wordt met de NOV besproken op welke wijze verder invulling gegeven kan worden aan de in het Regeerakkoord aangekondigde schrapsessies. In ieder geval zal tijdens de nog te organiseren regionale bijeenkomsten vrijwilligerswerkbeleid, die onderdeel zijn van het programma Langer Thuis, aandacht zijn voor belemmeringen die vrijwilligers en vrijwilligersorganisaties ervaren.
Bij de beantwoording op de vragen 4 en 5.3 hebben we aangegeven welke acties het kabinet en de VNG onder andere in gang hebben gezet om de regeldruk voor vrijwilligers te verminderen en hen meer erkenning en waardering te geven.
Op welke wijze heeft u de aanbevelingen van het toenmalige Actal over het verminderen van regeldruk bij evenementen aan de VNG voorgelegd, zoals u eerder aan de Tweede Kamer heeft toegezegd?4 Tot welke resultaten heeft dit geleid op het gebied van: Wilt u per punt een overzicht geven van de genomen acties/maatregelen?
De meer algemene aanbevelingen van Actal zijn nader geconcretiseerd in het rapport Vermindering regeldruk evenementen.Dit rapport bevat praktische handvatten voor gemeenten en zal in nader overleg met provincies en gemeenten worden gebruikt om de regeldruk bij het organiseren van evenementen verder te verminderen.7
Bent u bereid om vanuit uw ministeries samen met de VNG een gezamenlijk actieplan tegen onnodige bureaucratie bij evenementen op te stellen?
Zie het antwoord op vraag 5.5
Kunt u deze schriftelijke vragen voor Koningsdag 2019 beantwoorden?
Nee. Omdat voor het beantwoorden van de vragen afstemming nodig was met verschillende departementen en de VNG is dit niet gelukt.
Het tegengaan van ongewenste toegang tot het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN) |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Is het glasvezelnetwerk van Defensie, het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN) van belang in het kader van de nationale veiligheid en dient dit zwaar beveiligd te zijn in het licht van de toenemende cyberdreiging?
Ja. Het NAFIN wordt voortdurend aangepast naar de hedendaagse standaarden. De beveiliging tegen cyberdreigingen maakt hier onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat het van belang is om voorzieningen te treffen om het NAFIN te vrijwaren van ongewenste statelijke en non-statelijke beïnvloeding, spionage en sabotage?
Zie antwoord vraag 1.
Hanteert u nog steeds het uitgangspunt dat over de middelen voor «command and control», waaronder de verbindingsstelsels, volledige beschikkingsmacht door Defensie vereist is en dat Defensie voor «command and control» niet afhankelijk van derden mag zijn?1
Ja. Defensie is autonoom in staat om «command and control» uit te voeren van het verbindingsstelsel NAFIN. Het beheer van het NAFIN wordt daarom volledig door Defensie uitgevoerd, onafhankelijk van derden. Voor andere verbindingsstelsels is het noodzakelijk gebruik te maken van diensten van civiele providers, waarbij Defensie maatregelen neemt op het gebied van onder andere encryptie, monitoring, beveiliging en redundantie om afhankelijkheid van deze derden tot het minimum te beperken.
Klopt het nog steeds dat het economisch eigendom van het NAFIN bij KPN ligt en dat u het eeuwig gebruiksrecht heeft?
KPN heeft het juridisch eigenaarschap van het NAFIN omdat Defensie zelf in vredestijd geen grondroerdersrechten heeft. Het economisch eigenaarschap en het eeuwige exclusieve gebruiksrecht ligt bij Defensie.
Klopt het dat in de afgelopen jaren steeds meer medegebruik door tweeden en derden plaatsvindt van het NAFIN, zoals de politie, C2000 (voor vaste verbindingen in het kernnetwerk), het civiele KPN Telecom satelliet-grondstation in Burum en de vier rijksoverheidsdatacenters (opvolger van alle 64 datacenters van het Rijk), die een groot deel van alle rijksoverheid informatie opslaat en ook de Rijkscloud bevat en de Haagse Ring?
Ja. Vanwege het specifieke karakter van een strategische defensietoepassing als het NAFIN, is samenwerking met andere partijen binnen de rijksoverheid op het gebied van veiligheid en vitale processen passend. Zoals aangekondigd in de Defensie Cyber Strategie (33 321 Nr. 9, 12 november 2018) zal onderzocht worden welke Defensievoorzieningen kunnen worden ingezet om kritieke processen draaiende te houden wanneer er sprake is van maatschappij ontwrichtende ICT-uitval als gevolg van een digitale aanval. Voorzieningen als het NAFIN kunnen hierbij een rol spelen.
Is de opsomming in vraag 5 van medegebruik door tweeden en derden volledig? Zo nee, welke organisaties of andere actoren missen in de opsomming?
Defensie levert ook NAFIN-diensten (of heeft het verzoek deze te gaan leveren) aan de NCTV, het Nationaal Cyber Security Centrum, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de IND, het European Air Transport Command en de Kustwacht.
Klopt nog steeds het uitgangspunt voor medegebruik dat «Defensie onder alle omstandigheden de volledige zeggenschap over het NAFIN behoudt»?2 Zo nee, op welke onderdelen en in welke situaties is daar geen sprake meer van?
Ja.
In hoeverre is er bij het medegebruik door tweeden en derden sprake van virtueel en/of gescheiden netwerken? Kunt u per medegebruiker aangeven of er sprake is van een virtueel gescheiden en/of fysiek gescheiden netwerk?
Bij medegebruik worden NAFIN glasvezels aangelegd naar de locatie van de medegebruiker waarop NAFIN apparatuur wordt aangesloten voor de levering van NAFIN diensten. Deze diensten zijn virtueel gescheiden in de NAFIN infrastructuur, zodat er geen vermenging van datastromen van verschillende organisaties en/of systemen kan optreden.
In hoeverre is er op deze netwerken sprake van het verspreiden van gerubriceerde/geclassificeerde informatie? Kunt u een overzicht van welke gerubriceerde/geclassificeerde informatie over welke netwerken (NAFIN en de medegebruikers) verspreid kan/mag worden aan de Kamer toezenden? Klopt het nog steeds dat over het NAFIN tot en met geheim gerubriceerde e-mail kan worden verzonden?
Het NAFIN is gerealiseerd over glasvezels die alleen bovengronds komen op locaties van Defensie of ketenpartners in een daartoe ingerichte en beveiligde ruimte. Door aanvullende, strikte eisen aan netwerkapparatuur kan over het NAFIN informatie tot het niveau Departementaal Vertrouwelijk getransporteerd worden. Voor transport van hoger gerubriceerde informatie over het NAFIN worden aanvullende maatregelen genomen.
Herinnert u zich de verkenning door PWC naar gescheiden ICT-netwerken en -diensten in Nederland?3 Bent u het met PWC eens, dat een deel van de kwetsbaarheid van ICT-netwerken zich bevinden in:
Defensie houdt maximaal rekening met deze ketenrisico’s door het NAFIN als zogenaamd militairy owned and controlled infrastructuur te beschouwen. Dat betekent dat het netwerk door medewerkers van Defensie is ontworpen en dat Defensie zelf de netwerkapparatuur installeert en configureert. Daarnaast garandeert de leverancier dat de netwerkapparatuur voor het NAFIN voldoet aan de Common Criteria for Information Technology Security Evaluation (ISO/IEC 15408). Toegang tot technische ruimtes en NAFIN-apparatuur is alleen voor geautoriseerde medewerkers van Defensie en eventueel voor medewerkers van de leverende marktpartijen, echter uitsluitend onder aansturing en begeleiding van Defensiemedewerkers. Tot slot wordt het beheer en onderhoud van het NAFIN door Defensie zelf uitgevoerd, waar nodig in samenwerking met gescreende leveranciers. Bewaking van het NAFIN vindt vierentwintig uur per dag plaats. Er zijn geen beheerkoppelingen naar de leverende marktpartijen en onderhoud wordt door Defensie zelf uitgevoerd vanaf Defensielocaties.
Op welke wijze hebt u rekening gehouden met deze ketenrisico’s (zoals het mogelijk schenden van de vertrouwelijkheid van de inhoud van de communicatie) bij het NAFIN en de medegebruikers van het netwerk?
De richtlijnen van Defensie zoals verwoord in de reactie op vraag 10 zijn ook van toepassing voor medegebruik NAFIN op locaties buiten defensie. Het NAFIN verzorgt het ongeschonden transport van de aangeboden data; de eindgebruiker is verantwoordelijk voor de inhoud van de communicatie.
Welk restrisico accepteert u voor NAFIN en het medegebruik? Wat is nodig om dit restrisico te mitigeren?
De topologie van het NAFIN is zo opgesteld dat de hoofdroutes van het NAFIN uitsluitend naar Defensielocaties gaan. Locaties van medegebruikers worden separaat aangesloten op deze hoofdroutes. In geval van een dreiging die zijn oorsprong kent in een locatie van een medegebruiker kan Defensie op afstand de poorten dichtzetten of zelfs de volledige locatie isoleren van het NAFIN. Hierdoor kunnen risico’s voortkomend uit medegebruik van het NAFIN zoveel mogelijk worden gemitigeerd.
Wie doet op dit moment of gaat in de toekomst het ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud van het NAFIN en de medegebruikers zoals C2000, de Rijksdatacenters, de Haagse Ring, de Rijkscloud en overige medegebruikers doen? Kunt u een overzicht van NAFIN en per medegebruiker maken? In hoeverre is hier sprake van Nederlandse dan wel buitenlandse bedrijven?
Deze activiteiten worden volledig onder regie van Defensie uitgevoerd, waarbij het merendeel van de activiteiten ook door Defensie zelf worden uitgevoerd. Aanvullende inzet van medewerkers van de leverende marktpartijen vindt uitsluitend plaats onder aansturing en begeleiding van Defensie- medewerkers. Defensie maakt gebruik van twee marktpartijen voor het NAFIN: KPN voor de infrastructuur en Nokia Nederland (voorheen Alcatel-Lucent) voor de netwerkapparatuur. Beide partijen zijn ABDO getoetst.
Hoe wordt voorkomen dat via ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud van de medegebruikers van het NAFIN door buitenlandse bedrijven (bijvoorbeeld Chinese bedrijven) toegang wordt verkregen tot het militaire deel van het netwerk en dat daarmee de nationale veiligheid in gevaar kan komen? Kunt u de maatregelen apart benoemen voor de categorie ontwerp, bouw, upgrades, beheer en onderhoud?
Bent u bereid om, door middel van een risicoanalyse van het NAFIN en het medegebruik, de kans en impact van dreigingen in kaart te brengen om hier vervolgens mitigerende maatregelen aan te koppelen en over de kans en impact van dreigingen en de genomen en te nemen maatregelen de Tweede Kamer voor de zomer van 2019 te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het NAFIN wordt alleen gekoppeld met externe netwerken door tussenkomst van een sterk beveiligd koppelvlak om te voorkomen dat derden toegang krijgen. Zie voorts het antwoord op vraag 13.
Antidrone maatregelen bij vliegvelden |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere Kamervragen over antidrone maatregelen bij vliegvelden?1
Ja.
Over welke capaciteiten beschikt Nederland op dit moment waarmee drones kunnen worden aangegrepen? Wilt u hiervan een uitputtende opsomming doen (zie antwoord op vraag 3)?
Defensie beschikt momenteel over detectiecapaciteit in de vorm van radars. Voor het aangrijpen van drones beschikt Defensie over elektronische stoormiddelen waaronder draagbare en voertuiggebonden elektronische interceptie apparatuur. Over aantallen systemen en specificaties kan ik vanwege de operationele gevoeligheid geen uitspraak doen.
De inzet van elektronische stoormiddelen binnen Nederland wordt in sommige situaties beperkt door wettelijke kaders. Hierdoor is gebruik van actieve stoormiddelen thans niet onder alle omstandigheden mogelijk. In overleg met verschillende autoriteiten wordt onderzocht op welke wijze het aantal inzetmogelijkheden kan worden vergroot.
Welke counter-drone capaciteiten gaat Defensie op korte termijn vergroten? Op welke termijn zijn deze capaciteiten beschikbaar (zie antwoord op vraag 9)?
De ontwikkelingen op het gebied van drones en counter-drones voltrekken zich met grote snelheid. Het ontwikkelen van tegenmaatregelen kost tijd en geld. Er is geen eenvoudige tegenmaatregel. Verwervingstrajecten zijn gestart om te voorzien in verdere bestrijdingsmogelijkheden zoals aanvullende stoorcapaciteit en specifieke munitie. Deze capaciteiten komen op korte termijn beschikbaar. Daarnaast onderzoekt de recent opgerichte Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Systems (UAS) in samenwerking met kennisinstituten alternatieve detectie- en bestrijdingsmethoden.
Waar bestaat het kennisopbouwprogramma van het Ministerie van Justitie en Ministerie van Defensie uit dat op 1 januari 2019 is gestart (zie antwoord op vraag 7)?
Het programma dat gezamenlijk door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie is opgestart, heeft als doelstelling om specifieke kennis op te bouwen waarmee veiligheidspartners in staat worden gesteld om in de verschillende (dreigings-)scenario’s te kunnen bepalen welke tegenmaatregelen effectief zijn. Het programma is onderverdeeld in een aantal onderzoeksgebieden variërend van detectie, identificatie en interventie van een UAS-dreiging tot en met de juridische implicaties van inzet van middelen en de kans op ongewenste neveneffecten.
Op welke termijn dient dit kennisopbouwprogramma concrete resultaten op te leveren? Met welke andere partners wordt in dit kennisopbouwprogramma samengewerkt?
Het programma loopt van 2019 tot en met 2022. Gedurende het onderzoek komt kennis beschikbaar waarmee bijvoorbeeld behoeftestellingen op het gebied van counter-drones specifieker kunnen worden gemaakt. In het programma wordt door TNO en NLR samengewerkt met Defensie, de Nationale Politie en de NCTV.
Wanneer gaat u samen met Justitie en Veiligheid keuzes maken op het gebied van verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet van counter-drone capaciteiten (zie antwoord op vraag 2)? Gaat het hier om gezamenlijke verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet van counter-drone capaciteiten?
Defensie werkt nauw samen met Justitie en Veiligheid om doublures te voorkomen en elkaar aan te vullen waar nodig. Daardoor kunnen keuzes worden afgestemd op het gebied van inrichting, verwerving en opleidingen. Deze afstemming vindt thans al plaats.
Daarnaast wordt door Defensie samen met Justitie en Veiligheid binnenkort een «tabletop» oefening gehouden gericht op het inzetten van counter-drone capaciteit in Nederland waar eveneens de samenwerking tussen partners wordt getoetst.
Met welke andere landen bent u op dit moment bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen (zie antwoord op vraag 3)?
Defensie werkt op dit gebied samen met België, Duitsland en de Verenigde Staten. Daarnaast wordt in NAVO en EU verband met verschillende landen deelgenomen aan fora en studies op het gebied van counter-drones. Ook Justitie en Veiligheid werkt nauw samen met andere EU landen op het gebied van counter-drone maatregelen. Deze kennis wordt uiteraard met de andere partners binnen Nederland gedeeld.
De zorg voor en begeleiding van (oud-)topsporters |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), René Peters (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het symposium «Mental Health in Elite Sport» dat afgelopen najaar in het Europees parlement is gehouden?1
Ja.
Klopt het dat topsporters vaker dan gemiddeld met (mentale) problemen te maken krijgen na de carrière, mede omdat zij gewend zijn de eigen grenzen voortdurend te verleggen en er bovendien een taboe op het onderwerp heerst?2 In hoeverre kan dit gepaard gaan met verslavingsproblematiek?
In 2016 is een prevalentieonderzoek gedaan naar (indicatoren voor) symptomen van mentale problemen bij (voormalige) Nederlandse topsporters.3 Tijdens een periode van 4 weken werd bij 203 huidige topsporters van 6% alcoholgebruik tot 45% angst- en depressieproblemen vastgesteld en bij 282 oud-topsporters van 18% stressproblemen tot 29% angst- en depressieproblemen vastgesteld.
Deze studie gaf aan dat het voorkomen van deze mentale problemen bij huidige en oud-topsportersvergelijkbaar is met de prevalentie van deze mentale problemen in de Nederlandse bevolking. Een hoger aantal zware blessures, operaties, recente belastende leefsituaties, ontevredenheid met de voorbije topsportcarrière en een lagere graad van sociale steun bleken gerelateerd aan
het voorkomen van symptomen van mentale problemen bij zowel huidige als oud-topsporters.
Op internationaal vlak is er over de afgelopen veertig jaar vrij uitgebreid onderzoek verricht naar het voorkomen van psychologische problemen bij oud-topsporters. De belangrijkste gerapporteerde problemen zijn onder andere het psychologisch effect van fysieke problemen (bijvoorbeeld blessures, gewichtstoename, hersenschudding), identiteitsproblemen, financiële problemen en studie- en beroepsproblemen Verslavingsproblematiek wordt niet (meer) als een duidelijke problematiek bij oud-topsporters geïdentificeerd.
Zijn er bij u onderzoeken bekend naar de specifieke mentale kwetsbaarheid van voormalig topsporters dan wel naar de mate waarin topsporters na het beëindigen van hun topsportcarrière verslavingsproblematiek ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er binnen TeamNL sinds 2014 wel specifiek wordt ingezet op het domein prestatiegedrag als vast onderdeel van het centrale team van experts, maar dat er geen structurele advies, zorg en begeleiding voor topsporters na de carrière bestaat? Zo nee, welke structurele advies, zorg en begeleiding is er dan wel?
Sinds een aantal jaar zet NOC*NSF TeamNL in op de begeleiding van topsporters en talenten waarbij al tijdens de topsportcarrière aandacht gaat naar de voorbereiding op het einde van de topsportcarrière met bijbehorende uitdagingen op verschillende gebieden. Psychologische en psychiatrische begeleiding maakt hier nadrukkelijk onderdeel van uit en betrokken experts (dit kunnen sport-, gezondheids- en/of klinisch psychologen en psychiaters zijn) zijn allemaal verbonden aan de TeamNL Experts Prestatiegedrag.
Sinds 2017 is NOC*NSF het project TeamNL@Work opgestart, met financiering van het Ministerie van VWS. Dit project is specifiek gericht op het aanbieden van ondersteuning aan topsporters in de voorbereiding op het carrière-einde en aan gestopte topsporters. Wanneer topsporters zich melden met een vraag of behoefte wordt op maat gekeken welke begeleiding hier het beste bij past. Zo wordt bijvoorbeeld voorzien in (studie)loopbaanbegeleiding, arbeidsmarktoriëntatie, werkervaringsplekken, ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak, competentieontwikkeling, etc. (zie ook: https://teamnlatwork.nocnsf.nl).
De ondersteuning op psychisch/psychosociaal vlak wordt aangeboden via de experts die ook beschikbaar zijn voor de nog actieve topsporters. Hierbij is specifieke aandacht voor het voorkómen van psychologische problemen tijdens een post-Olympisch/Paralympisch seizoen of bij beëindiging van de topsportcarrière.
Ziet u in recente voorbeelden van oud-topsporters3 die na de carrière in een zwart gat zijn gevallen reden om -samen met NOC*NSF en/of oud-topsporters zelf – een ondersteuningsprogramma op te zetten waar oud-topsporters voor advies, zorg en begeleiding aan kunnen kloppen? Zo nee, waarom niet?
De multidisciplinaire ondersteuning vanuit het project TeamNL@Work vormt een sterke basis om topsporters voor te bereiden op en te begeleiden tijdens en na het einde van hun topsportcarrière. Hierbij wordt samengewerkt met succesvolle initiatieven van oud-topsporters gericht op het begeleiden van topsporters naar een volgende uitdaging in hun leven (o.a. De SportMaatschappij, Fanbased, Sporttop). Het project is nog volop in ontwikkeling en NOC*NSF zal de komende tijd dan ook kijken naar hoe de huidige ondersteuning verder verrijkt kan worden, met de inbreng van oud-topsporters.
De regelgeving voor verkeersregelaars |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «O, o Den Haag: op spreekuur bij de Lemster bakker» van 20 oktober 2018?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de wijzigingen van de Regeling verkeersregelaars in 2017 voor problemen zorgen bij organisaties die werken met vrijwillige verkeersregelaars?
De wijziging van 2017 beoogde een vereenvoudiging van de aanstelling van evenementenverkeersregelaars en een vermindering van administratieve lasten. Deze doelen zijn bereikt door het afschaffen van aanstellingspassen, de introductie van een korte en uniforme e-instructie die een jaar lang geldig blijft en het afschaffen van de categorie eenmalige evenementenverkeersregelaar.
Het kan echter zijn dat sommige organisaties of kandidaten nog moeite hebben met het feit dat de opleiding nu alleen in digitale vorm (e-instructie) is te volgen. Ik heb er echter vertrouwen in dat deze groep hieraan zal wennen, ook omdat gezamenlijke instructie in combinatie met individuele e-instructie mogelijk is.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat de organisaties met vrijwillige verkeersregelaars na de wijziging van de Regeling verkeersregelaars meer tijd kwijt zijn met regelgeving in plaats van met het daadwerkelijk bezig zijn met de opzet en uitvoering van het evenement? Zo ja, hoe verklaart u dat dit juist wel het geval is?
Aanmelding hoeft niet persé per evenement, dat kan ook per soort evenement.
Het verbaast mij dat de organisaties meer tijd kwijt zijn want de Regeling is aanmerkelijk vereenvoudigd. De uniformering van de e-instructie kan als lastig worden ervaren, maar het eenduidig jaarlijks geven van de e-instructie was noodzakelijk. De administratieve handelingen voor aanmelding zijn daarnaast vereenvoudigd.
Waar met name tijd in zit voor verkeersregelaars is de aanstelling per gemeente en het opnemen van de evenementenverkeersregelaar op de inzetlijst (lijst die tijdig aan de politie moet zijn verstrekt) per evenement. Dat zijn nadrukkelijke eisen in het kader van veiligheid en openbare orde in combinatie met het vrijwillige karakter. Deze zijn recent echter niet veranderd. Dit administratieve proces wordt wel maximaal digitaal ondersteund door de gemeenten en Stichting Verkeersregelaars Nederland.
Welke beweegredenen zitten achter de wijziging (2017) in het ingerichte systeem rondom de e-instructie waarbij vrijwilligers zich per evenement moeten aanmelden. Deelt u de mening dat daarbij onvoldoende rekening gehouden is met de vrijwilliger die vaker als verkeersregelaar ingezet zal worden?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat er door de eerdergenoemde wijziging van het ingerichte systeem problemen zijn, omdat een afmelding van een vrijwillige verkeersregelaar geen ruimte geeft om een vervanger op te roepen omdat deze (vervangende) persoon zich niet vooraf heeft aangemeld als verkeersregelaar bij het evenement? Kunt u uitleggen waarom hiervoor gekozen is?
Het is mogelijk om voor het evenement meer mensen op de inzetlijst op te nemen in de voorbereiding zodat er flexibiliteit ontstaat. Dat wordt ook digitaal ondersteund door het digitaal kenbaar maken van geïnteresseerde verkeersregelaars voor bepaalde soorten evenementen. Dit ondersteunt de organisator in het vinden van voldoende gekwalificeerde verkeersregelaars om die zo tijdig aan te kunnen stellen door de gemeente.
Bent u bereid om bijvoorbeeld met Stichting Verkeersregelaars Nederland (SVNL) te zoeken naar een oplossing om de vrijwilliger die meermaals de taak van verkeersregelaar op zich neemt niet de dupe te laten worden van de gewijzigde regelgeving? Zo nee, wilt u dit toelichten? Zo ja, zou aanmelding aan het begin van het jaar voor de e-instructie een optie zijn?
Ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan met SVNL, alleen is het al mogelijk om de aanstelling (na het afronden van de e-instructie) tot vrijwillige evenementenverkeersregelaar voor een periode van een jaar per gemeente te verkrijgen. Aanmelding voor de e-instructie kan gebeuren op ieder moment. Alleen de aanwijzing voor een daadwerkelijke inzet blijft per evenement (door de organisator van het evenement digitaal te doen bij SVNL en gemeente), gezien de eerdere overwegingen (zie antwoord vraag 5).
Is het waar dat het voor motorbegeleiders niet mogelijk is om zich via hun vereniging aan te melden voor een e-instructie? Zo ja, waarom niet?
Dat is correct. De jaarlijkse e-instructie gebeurt individueel. Dat vraagt ook geen aanmelding via de vereniging, het gaat om individuele kennis en kunde.
Dat geldt ook voor motorbegeleiders voor zover ze aangesteld zijn als evenementenverkeersregelaars. Zij mogen dan volgens de huidige regelgeving statisch en niet zittend op of in een voertuig verkeersregelend handelen. De e-instructie is slechts een basale instructie voor die eenvoudige taken. Hiervoor verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen die door de VVD hierover zijn gesteld op 21 januari 2019.
Is het waar dat er gefaciliteerd kan worden in een gezamenlijke aanmelding voor de e-instructie voor motorbegeleiders via hun vereniging? Kan dit aangeboden worden door SVNL? Hoe is de financiering hierbij geregeld en meent u dat deze financiering voldoende is?
Nee, dat is gezien het antwoord op vraag 7 niet correct. Aan het volgen van de e-instructie op individuele basis zijn geen kosten voor SVNL verbonden. Het staat iedereen overigens vrij om gezamenlijk en tegelijk op individuele basis de e-instructie te volgen.
Het bericht 'Kazerne moet lang wachten op keuken' |
|
Agnes Mulder (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u het artikel dat de Johan Willem Frisokazerne in Assen lang moet wachten op een keuken?1
Ja.
Deelt u de mening dat militairen en burgers op kazernes goede mogelijkheden moeten hebben om te kunnen eten?
Ja.
Kunt u het wetgevingsoverleg Personeel Defensie van 12 november 2018 herinneren, waarin u aangaf dat bij de vieze kazernekeukens zo snel mogelijk invulling aan de nieuwbouw wordt gegeven?
In het bedoelde wetgevingsoverleg heb ik het belang van een concrete aanpak van brandveiligheid en voedselveiligheid onderstreept. Tegelijkertijd heb ik ook gewaarschuwd dat de onderhoudsachterstand groot is en dat het vastgoed voorlopig niet op orde zal zijn. Vooruitlopend op de verwezenlijking van nieuwbouw heb ik ook andere maatregelen genoemd, zoals afspraken met Paresto, om ook op kortere termijn de voedselveiligheid te waarborgen.
Wat zijn volgens u de redenen dat de nieuwbouw van de kazernekeuken in Assen nog vier tot vijf jaar gaat duren?
Ten tijde van de bezuinigingen was de toekomst van de kazerne in Assen lange tijd onzeker. In de nota «In het belang van Nederland» (Kamerstuk 33 763, nr. 1) van 17 september 2013 werd aangekondigd dat de Johan Willem Frisokazerne zou worden gesloten en afgestoten. Dit besluit werd later teruggedraaid (Kamerstuk 33 763, nr. 7).
Jarenlang zijn geen investeringen aan gebouwen en installaties uitgevoerd. In 2017 stelde het Rijksvastgoedbedrijf op grond van een inspectie vast dat groot onderhoud noodzakelijk was. Vanwege de staat van de nutsvoorzieningen (installaties en leidingen) besloot Defensie tot vervangende nieuwbouw, om te kunnen blijven voldoen aan wet- en regelgeving.
Nieuwbouw vergt een aantal stappen – behoeftestelling, voorbereiding en ontwerp, vergunning en aanbesteding en uitvoering – die de nodige tijd kosten.
Om de kazerne op korte termijn van een goede keuken te voorzien, wordt eerst een interim- keuken geplaatst. Die zal in de tweede helft van het jaar operationeel zijn. Daarom is de voorbereiding van de nieuwbouw nog niet begonnen.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf extra hoge eisen stelt aan de nieuwbouw van keukens op kazernes? Zijn deze eisen zwaarder dan de wettelijke eisen? Waar zien deze eisen op? En waarom gelden deze eisen?
Nee, het Rijksvastgoedbedrijf stelt voor voedselveiligheid geen zwaardere eisen aan keukens op kazernes.
Klopt het dat aannemersbedrijven niet tot nieuwbouw willen overgaan vanwege deze zwaardere eisen? Zo nee, wat is dan de reden dat er nog geen aannemer gevonden is?
Nee, er is nog geen sprake van een aanbesteding voor de nieuwbouw. De behoeftestelling is voor de zomer van 2019 gereed. Daarna begint het Rijksvastgoedbedrijf de voorbereidingsfase, waarin onder meer het ontwerp wordt uitgewerkt en het bestek wordt opgemaakt. Die fase duurt ongeveer anderhalf jaar. Pas daarna kan de aanbesteding beginnen.
Welke mogelijkheden zijn er om tot versnelling van de bouw van de nieuwe keuken op de Johan Willem Frisokazerne te komen?
Op basis van de wet- en regelgeving op het gebied van aanbesteding, bezwaar en beroep zijn er geen mogelijkheden om de nieuwbouw te versnellen. Daarom heeft Defensie het Rijksvastgoedbedrijf gevraagd om een interim- voorziening totdat de nieuwe keuken beschikbaar is.
Welke faciliteiten heeft de noodkeuken, die in het loop van het jaar opengaat op de Johan Willem Frisokazerne? Hoe snel kan deze noodkeuken opengaan?
Deze noodkeuken heeft alle faciliteiten die andere keukens ook hebben en voldoet aan wet- en regelgeving. Zoals in antwoord 4 staat, zal de noodkeuken in de tweede helft van 2019 operationeel zijn.
Bij welke andere kazernes die in top 10 vieze keukens staan is er sprake van nieuwbouw? En op welke termijn gaan de infrastructuur/keukens van deze kazernes aangepast worden?
Voor de Bernhardkazerne in Amersfoort bereidt het Rijksvastgoedbedrijf de vervangende nieuwbouw voor. Realisatie is voorzien in 2022. Voor vervangende nieuwbouw op de locatie Den Helder is de behoeftestelling gaande. Deze keuken moet in 2023 klaar zijn. Voor de locatie Schaarsbergen wordt de behoeftestelling nu voorbereid.
Voor de overige keukens uit de top 10 worden de voorgestelde maatregelen en de dieptereiniging naar verwachting voor de zomer van 2019 uitgevoerd.
Beveiliging van luchthavens tegen drones na 'Gatwick' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat, naar aanleiding van de chaos op de Britse luchthaven Gatwick, alle belangrijke luchthavens in het Verenigd Koninkrijk (VK) beveiligd zullen worden met antidronesystemen van militaire kwaliteit?1
De inzet van beveiligingsmaatregelen bij luchthavens is afhankelijk van onder meer het dreigingsbeeld. Het is aan de autoriteiten in het Verenigd Koninklijk om af te wegen welke beveiligingsmaatregelen zij op welk moment noodzakelijk achten.
Hoe staat het in dit licht met de uitvoering van de motie-Bruins Slot, die de regering verzoekt om in te zetten op het ontwikkelen van counterdrones-capaciteiten?2
In de motie Bruins Slot wordt verzocht om in te zetten op het ontwikkelen van counter-drone capaciteiten. De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, al enige tijd nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.
Daarnaast is medio 2018 binnen het Commando Landstrijdkrachten de Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles opgericht. Dit is een nieuwe entiteit, specifiek gericht op het ontwikkelen van capaciteiten tegen drones.
Wat bedoelt u met de opmerking dat specifieke maatregelen tegen drones op dit moment in technologisch opzicht onvolwassen zijn? Wat betekent dat voor de Nederlandse (militaire) mogelijkheden om op te treden tegen dreiging van of verstoring door drones, zoals bij de Britse luchthaven Gatwick? Loopt Nederland achter ten opzichte van het Britse leger?3
De ontwikkelingen op het gebied van drones en counter-drones voltrekken zich met grote snelheid. Het ontwikkelen van tegenmaatregelen kost tijd en geld. Er is geen eenvoudige tegenmaatregel. Nederland beschikt op dit moment over een aantal capaciteiten waarmee drones kunnen worden aangegrepen. Daarnaast is Nederland, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.
Deelt u de mening dat Defensie ook in staat moet zijn om soortgelijke dreigingen bij bijvoorbeeld Schiphol of andere vitale infrastructuur weg te nemen op het moment dat civiele autoriteiten hier niet in slagen? Over welke mogelijkheden beschikt u op dit moment ter detectie en bestrijding van drones? Indien u hierover beschikt, welke risico’s zijn er op collateral damage bij de inzet van de huidige capaciteiten voor bestrijding van drones in stedelijk gebied?
Defensie beschikt over middelen om drones te detecteren en bestrijden. De Koninklijke Marechaussee en de politie kunnen hier via het bevoegd gezag een beroep op doen in het kader van hun taakuitvoering. Bij daadwerkelijke inzet van deze middelen wordt uiteraard rekening gehouden met de risico’s op onbedoelde nevenschade.
Welke capaciteiten tegen drones heeft de bij het Commando Landstrijdkrachten opgerichte nieuwe eenheid Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles inmiddels ontwikkeld? Indien deze niet zijn ontwikkeld, wanneer is de verwachting dat de eerste prototypes er wel zijn?
De Joint Nucleus Counter Unmanned Aerial Vehicles is op korte termijn voornamelijk bedoeld om middels Concept Development & Experimentations (CD&E) trajecten tegenmaatregelen te identificeren die aan de huidige capaciteiten kunnen worden toegevoegd. Van belang voor de langere termijn is het eerder genoemde kennisopbouwprogramma waarin tegenmaatregelen verder worden onderzocht. Dit programma wordt begeleid door de Joint Nucleus en uitgevoerd in nauwe samenwerking met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en kennisinstituten.
Klopt het dat Defensie met het C-RAM en Class-1 UAV detectiecapaciteit inmiddels wel capaciteiten aanschaft met betrekking tot het opsporen van drones, maar dat Defensie nog geen capaciteiten met betrekking tot het aangrijpen/uitschakelen/onbestuurbaar maken en/of controle overnemen van drones heeft aangeschaft? Bent u van plan om dit wel op korte termijn te doen? Zo nee, waarom niet?
Defensie beschikt over middelen om drones te detecteren. Daarnaast beschikt Defensie over capaciteiten waarmee drones zowel gedetecteerd als aangegrepen kunnen worden. Deze capaciteit grijpt drones aan door deze te storen in het elektromagnetisch spectrum. Deze capaciteit wordt op korte termijn uitgebreid.
Welke mogelijkheden ziet u om dit onderzoek en de interdepartementale samenwerking naar maatregelen tegen drones, in aansluiting op de kennisinstituten en het bedrijfsleven, te intensiveren en het tempo op te voeren?
Het kennisopbouwprogramma is 1 januari jongstleden gestart. Het is nog te vroeg om vast te stellen of intensivering van dit programma aan de orde is.
Welke rol ziet u weggelegd voor Defensie bij de beveiliging van luchthavens tegen drones?
De politie en de Koninklijke Marechaussee kunnen via het bevoegd gezag een beroep doen op de beschikbare counter-drone capaciteiten van het Ministerie van Defensie. Defensie vergroot deze counter-drone capaciteiten op korte termijn. Wanneer deze capaciteiten beschikbaar zijn, kunnen ook deze worden ingezet.
Is de krijgsmacht in staat om snel en adequaat bijstand te bieden bij een situatie zoals in Gatwick? Zo nee, wat bent u bereid daaraan te doen?
Zie antwoord vraag 8.
De rol van instanties rond het langdurig misbruikschandaal in de atletiekwereld |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat zowel in 2000 als in 2009 meldingen zijn gedaan bij de politie over misbruik van jonge atletes, gepleegd door een Rotterdamse atletiektrainer?1
Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het OM zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken doe ik geen uitspraken.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) pas na de publicatie over deze zaak een onderzoek gestart?2
Zie antwoord vraag 1.
Is de betreffende atletiektrainer opgenomen in het door NOC*NSF bijgehouden centrale registratiesysteem van plegers van seksuele intimidatie? Zo ja, per wanneer is hij hierin opgenomen? Zo nee, waarom is hij hierin niet opgenomen?«
Ja. Nadat de sanctie door het Instituut Sportrechtspraak is opgelegd, is deze na het verstrijken van de beroepstermijn, in september 2018 verwerkt in het register ontuchtplegers.
Welke mogelijkheden bestaan er onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voor het opstellen van een register waarin personen met een veroordeling voor zedenmisdrijven worden opgenomen, welke de sportbonden kunnen raadplegen? Bent u bekend met belangstelling van sportverenigingen naar een dergelijk register? Zijn er obstakels ten aanzien van het inrichten van een dergelijk register en kunt u deze wegnemen?
Tuchtrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd via het register ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub. Strafrechtelijke veroordelingen worden geregistreerd in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Aan de hand van dat JDS vindt de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) screening plaats. Met de VOG-screening worden personen met een relevant justitieel verleden geweerd uit kwetsbare sectoren. Met het aanvragen van een VOG wordt daarnaast de privacy van veroordeelden beschermd en de re-integratie bevorderd. Ik acht het onwenselijk om een separaat register voor zedenmisdrijven op te richten. De VOG-screening en het register voor ontuchtplegers werken conform de Algemene verordening gegevensbescherming en bieden voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren van sportclubs.
Klopt het dat NOC*NSF samen met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) aan een voorstel werkt voor een nieuw register voor mensen die in strafrecht veroordeeld zijn of een ordemaatregel opgelegd hebben gekregen?3
De betreffende atletiektrainer is opgenomen in het register ontuchtplegers dat in de sport wordt gebruikt om ontuchtplegers te weren. De sportsector en de vrijwilligerssector hebben hun tuchtrecht de afgelopen jaren volledig op elkaar afgestemd en het afgelopen jaar ondergebracht bij één tuchtrechtorgaan: het Instituut Sportrechtspraak. Beide sectoren werken dit jaar, na toestemming van de Autoriteit Persoonsgegevens, aan één gezamenlijk register ontuchtplegers voor de gehele vrijwilligerssector (dus breder dan alleen sport). De betreffende atletiektrainer zal dan ook in dit nieuwe register worden opgenomen. Ik ben van mening dat het register meer geraadpleegd zou moeten worden. Daarom is het goed dat er daarnaast acties worden ondernomen om het gebruik van dit register voor de sport- en vrijwilligerssector te vergroten en te vergemakkelijken.
Kunt u aangeven of een (tucht)zaak zoals die van de eerdergenoemde atletiektrainer opgenomen zou worden in een dergelijk nieuw register? Bent u van mening dat hiermee voldoende geborgd is dat in een dergelijk geval een tuchtrechtelijk veroordeelde trainer niet zomaar meer aan de slag kan bij een andere sportvereniging (ook buiten de eigen sportbond)? Zo nee, wat is hier dan nog aanvullend voor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van het door NOC*NSF in juni 2017 aangekondigde werkdocument waarin samenwerkingsafspraken tussen de sport enerzijds en politie en het OM anderzijds worden vastgelegd?4
In het werkdocument tussen de sport, de politie en het OM is opgenomen dat wanneer er in de sport een melding binnenkomt waarbij vermoedens zijn van een strafbaar feit, altijd contact wordt opgenomen met de front-office van de zedenpolitie in de betreffende regio. Ook als er twijfels of vermoedens zijn, wordt contact opgenomen met de politie. Overleg over een zaak kan op dat moment ook anoniem. Het is daarbij van groot belang dat zo vroeg mogelijk contact wordt gelegd met de politie. De sport werkt momenteel al volgens deze werkwijze. Bovendien is in dit werkdocument opgenomen dat, bij een tuchtrechtelijke procedure, afstemming plaatsvindt over tuchtrechtelijk onderzoek zodat voorkomen kan worden dat tuchtrechtelijk onderzoek eventueel strafrechtelijk onderzoek doorkruist. De verwachting is dat het werkdocument binnen afzienbare tijd wordt afgerond en door de betrokken partijen openbaar wordt gemaakt.
Welke samenwerkingsafspraken worden in het werkdocument tussen de sport en het OM en politie vastgelegd met betrekking tot het uitwisselen van informatie? Wordt hierin bijvoorbeeld vastgelegd dat een tuchtzaak met betrekking tot seksuele intimidatie en misbruik te allen tijde ook bij het OM gemeld moet worden, ook al is de zaak inmiddels verjaard?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u inmiddels – naar aanleiding van uw toezegging tijdens het debat over het rapport van de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport – met NOC*NSF gesproken over de wenselijkheid en mogelijkheid van verplichte continue screening voor mensen die bij een sportvereniging werken?5 Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen?
Ja. Uit dit gesprek is gekomen dat de gezamenlijke prioriteit eerst ligt bij de opvolging van de aanbevelingen van commissie De Vries, zodat bekeken kan worden of met deze maatregelen seksuele intimidatie en misbruik in de sport voldoende wordt aangepakt.
Worden tuchtrechtelijke uitspraken in de sport inmiddels (geanonimiseerd) openbaar gemaakt, zoals de Onderzoekscommissie seksuele intimidatie en misbruik in de sport heeft aanbevolen?6 Zo ja, op welke wijze wordt dit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle uitspraken die door het Instituut Sportrechtspraak (ISR) worden gedaan, worden op hun website openbaar gemaakt. Sportbonden die hun eigen tuchtcommissie hebben, doen veelal hetzelfde met hun uitspraken. Het ISR past bij publicatie de anonimiseringsrichtlijnen toe die binnen de rechtspraak gebruikelijk zijn, teneinde slachtoffers te beschermen.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Uitbreiding regeling Gratis VOG |
|
Michel Rog (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat overblijfvrijwilligers in het onderwijs die wettelijk verplicht zijn een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen geen gebruik kunnen maken van de regeling Gratis VOG?1
Medewerkers die verbonden zijn aan een onderwijsinstelling dienen in het bezit te zijn van een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG). De VOG is in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs wettelijk verplicht voor onder andere leraren, directieleden, (con-)rectoren, leraren/ onderwijsassistenten in opleiding. Voor overblijfmedewerkers in het primair onderwijs is de VOG ook wettelijk verplicht. Vrijwilligers die werken binnen de kinderopvang- en buitenschoolse opvangorganisaties, vallen, indien zij vaker dan een half uur per drie maanden actief zijn op eenzelfde locatie, vanwege hun structurele aanwezigheid ook onder de geldige VOG plicht. Dit is neergelegd in de Wet kinderopvang en valt daarmee onder het systeem van verplichte continue screening. Organisaties zijn wettelijk verplicht hen te registreren in het Personenregister kinderopvang voor continue screening.2
De Regeling Gratis VOG voor vrijwilligers (hierna: de Regeling) is niet bedoeld voor vrijwilligers van organisaties die al wettelijk verplicht zijn een VOG aan te vragen. De meeste vrijwilligers die actief zijn bij scholen, kinderopvang, BSO of als gastouder zijn al verplicht een VOG aan te vragen. Dergelijke vrijwilligers kunnen dus niet gebruik maken van de Regeling. Alleen vrijwilligers van organisaties die niet al wettelijk verplicht zijn een VOG aan te vragen, zoals hulpouders op scholen, kunnen deelnemen aan de Regeling. Ik heb hiervoor gekozen, omdat het voornaamste doel van de Regeling is te stimuleren dat organisaties voldoende aandacht hebben voor risico’s op grensoverschrijdend gedrag en hier maatregelen voor nemen. Indien sprake is van een verplichting is geen sprake meer van een te stimuleren vrijwillige keuze.
Wanneer moet een overblijfvrijwilliger wettelijk verplicht een VOG aanvragen? Wat zijn daarvoor de criteria?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de grootste groep vrijwilligers die actief zijn bij scholen, kinderopvang, BSO en gastouders door deze voorwaarde niet onder de regeling Gratis VOG vallen? Zo ja, wat zijn hiervoor de beweegredenen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de verplichte regeling te scherp is waardoor bijna iedereen die met regelmaat vrijwilligerswerk verricht eronder valt en hierdoor slechts een marginale groep organisaties voor haar incidentele vrijwilligers aansluiting kan vinden bij de regeling Gratis VOG? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de meeste vrijwilligers geldt immers geen wettelijke VOG verplichting. Organisaties waar deze vrijwilligers actief zijn, kunnen zich aanmelden voor de Regeling, mits deze vrijwilligers werken met kwetsbare personen en mits zij een actief en gedegen preventie- en integriteitbeleid hanteren.
Bent u op de hoogte van het feit dat er steeds meer scholen, kinderopvang- en buitenschoolse opvangorganisaties zijn die ook onder de regeling willen vallen?
Ik heb vernomen dat er onder andere bij vrijwilligerskoepel NOV vragen zijn binnengekomen van scholen, kinderopvang en BSO’s. Dit betroffen vragen over of – en zo ja onder welke voorwaarden – zij gebruik kunnen maken van de Regeling.
Ziet u ruimte om het merendeel van de bovengenoemde sector toch mee te laten profiteren van de regeling Gratis VOG? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is hier budget voor, hoeveel zou een uitbreiding van de regeling Gratis VOG kosten en op welke termijn kan deze aanpassing doorgevoerd worden?
Nee, deze ruimte zie ik niet. Zoals ik heb toegelicht in mijn beantwoording op vraag 3, ben ik van mening dat indien sprake is van een rechtsplicht, geen gebruik gemaakt kan worden van de Regeling.
Hoeveel aanvragen voor een Gratis VOG zijn er sinds de uitbreiding van deze regeling gedaan? Is dit aantal conform de verwachtingen?
In november en december 2018 zijn in totaal ca. 20.000 aanvragen ingediend bij Justis. Dit is bij benadering conform de verwachtingen.
Op welke wijze is er naar organisaties gecommuniceerd over de verruiming van de regeling Gratis VOG? Hoe gaat u de komende tijd deze communicatie verbeteren om de bekendheid van de verruiming van de regeling verder uit te breiden?
Op 1 november jl. is een persbericht uitgegaan om organisaties te informeren over de nieuwe regeling Gratis VOG. Tevens brengen de koepelorganisaties (NOV, NOC*NSF en CIO) hun achterban op diverse manieren op de hoogte van de regeling Gratis VOG en de verruiming die per 1 november 2018 gerealiseerd is.
In 2019 zal de communicatie van de koepelorganisaties geïntensiveerd worden en wordt tevens actief contact gelegd met gemeenten en sectoren die voor 1 november 2018 nog geen gebruik konden maken van de regeling. Dit jaar zal tevens een landelijke pool van experts beschikbaar komen, die kunnen helpen bij het opstellen en implementeren van het beleid bij organisaties.
Het bericht ‘Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Behoud gebouwen schietbanen Leusderheide»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het van belang is dat het gebouwencomplex bij de voormalige schietbanen op de Leusderheide bij Amersfoort behouden wordt?
Zoals ook in het artikel in het Reformatorisch Dagblad is te lezen, is de gemeente Leusden van mening dat het «van groot algemeen belang voor de gemeente» is en kenmerkt zij de gebouwen als behoudenswaardig. Op basis van de samenhangende visie en het actieplan voor beheer, behoud, onderzoek en aan een breed publiek tonen van erfgoed en archeologie uit de Tweede Wereldoorlog dat ik u heb toegezegd, zal ik mijn standpunt bepalen. Daarbij zal ik putten uit de verkenningen, waaronder op het gebied van het militair erfgoed, die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden uitgevoerd.
Onderkent u de waarde van het gebouwencomplex als cultuurhistorisch waardevol militair erfgoed, mede in verband met voormalig Kamp Amersfoort?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het vooroorlogse gebouwencomplex (1925) is van cultuurhistorische waarde als relict van een militair oefenterrein. Het wachtgebouw zou daarnaast tijdens de Tweede Wereldoorlog een rol hebben gespeeld bij de opvang van executiepelotons die gevangenen van Kamp Amersfoort fusilleerden.
Op welke wijze zetten het Ministerie van Defensie en het Rijksvastgoedbedrijf zich in voor behoud van het gebouwencomplex?
Het Ministerie van Defensie cq het Rijksvastgoedbedrijf heeft vooralsnog geen specifieke plannen voor (her)gebruik dan wel sloop van dit gebouwencomplex. De gebouwen maken onderdeel uit van het onderhoudsprogramma, waarmee wordt voorkomen dat de gebouwen in verval geraken. Als het gemeentelijk parapluplan Cultureel Erfgoed onherroepelijk is, kan dit complex niet zondermeer gesloopt worden en vindt een belangenafweging plaats alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend. Dit geeft enige waarborg voor het behoud van dit complex.
Bent u bereid via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ondersteuning te bieden voor de instandhouding en de passende herbestemming van het gebouwencomplex?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Eigenaren en belanghebbenden van monumenten of gebouwen met cultuurhistorische waarde kunnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een aanvraag indienen voor de Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten.
Het bericht dat het AMC honderden hoofden van omstreden Amerikaans bedrijf kocht |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat het AMC honderden hoofden van een omstreden Amerikaans bedrijf kocht?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichtgeving.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op de Kamervragen van 20 februari 2018 over het bericht «US body brokers supply world with torsos, limbs and heads (Reuters)?»2
Ja, ik herinner mij de antwoorden van mijn collega Minister voor Medische Zorg en Sport.
Wat vindt u van de praktijken, waarbij Amerikaanse bedrijven woekerwinsten maken met onder meer de handel in lichaamsdelen in Nederland?
Ik begrijp de zorgen van uw Kamer over de winsten die commerciële bedrijven volgens deze berichtgeving zouden halen uit de donatie van lichamen of de levering van lichaamsmateriaal voor medisch-wetenschappelijk onderzoek en onderwijs.3 In de berichtgeving wordt gesuggereerd dat Amerikaanse bedrijven potentiële donoren met financiële prikkels overhalen tot het doneren van hun lichaam en hen onvolledig informeren.
Het bieden van financiële prikkels aan de donor bij het doneren van het lichaam(-smateriaal) past niet in het Nederlandse stelsel. In Nederland staan donoren hun lichaam of lichaamsmateriaal af als altruïstische daad. Zij zouden met het doneren geen financieel voordeel mogen behalen. Dit kan immers tot onwenselijke prikkels leiden. Zo kunnen kwetsbare mensen verleid worden om ingrepen op het lichaam te ondergaan of het lichaam of lichaamsdelen dan wel ander lichaamsmateriaal af te staan om financiële redenen.
In diverse wetten is het dan ook verboden om financiële prikkels te bieden voor donatie van lichaamsmateriaal, bijvoorbeeld door artikel 2 van de Wet op de orgaandonatie en artikel 4, lid 2 van de Wet inzake bloedvoorziening. Ook in de toekomstige Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) zal worden opgenomen dat het verboden is om een vergoeding te geven die meer bedraagt dan de door de donor of de beslissingsbevoegde in verband daarmee gemaakte kosten. Deze voorbeelden gaan over het doneren van lichaamsmateriaal, niet het doneren van het lichaam. Dit laatste wordt geregeld in de Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarin staat dat iemand bij leven toestemming kan geven om zijn of haar lichaam na overlijden te laten ontleden in het belang van de wetenschap of het wetenschappelijk onderwijs. In de huidige praktijk is er geen sprake van het bieden van financiële prikkels voor het doneren van een lichaam. Een verbod is momenteel nog niet expliciet geregeld. Met de Wzl wordt ook in de Wlb geëxpliciteerd dat een hogere vergoeding aan de donor of beslissingsbevoegde dan eventueel gemaakte kosten, verboden is.
In Nederland is geen sprake van een absoluut verbod op commerciële handelingen met lichaamsmateriaal. Lichaamsmateriaal wordt gebruikt door de medisch-wetenschappelijke sector, waarmee vanzelfsprekend geld gemoeid kan zijn. Bijvoorbeeld als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe technologieën of geneesmiddelen. Ik vind het acceptabel dat partijen die onderdeel zijn van deze sector winst maken, omdat dit leidt tot vooruitgang in onze gezondheidszorg.
Voor mij staat derhalve voorop dat een donor moet weten voor welk doel zijn lichaam wordt bestemd of voor welk doel zijn lichaamsmateriaal wordt afgenomen en gebruikt. Het uitgangspunt moet zijn dat hij expliciete toestemming geeft voor het afnemen, bewaren en het gebruik van het lichaam of lichaamsmateriaal voor die doelen. Het is daarom essentieel dat de donor deugdelijk wordt geïnformeerd voordat hij/zij toestemming geeft. Dit omvat het informeren van de donor over eventuele commerciële handelingen met het gedoneerde lichaam of lichaamsmateriaal en over de vraag of en wie daarmee winst kan behalen.
Ik acht het van belang dat Nederlandse wetenschappelijke instellingen zich ervan vergewissen dat er sprake is van geïnformeerde toestemming, ook als het lichaam of lichaamsmateriaal niet uit Nederland komt. Het borgen van deze geïnformeerde toestemming en het onder strikte voorwaarden toestaan van bepaalde uitzonderingen op dit beginsel is een belangrijke reden om te werken aan het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl). Het conceptwetsvoorstel is in 2017 in publiek beraad geweest. Er kwamen veel reacties uit het veld op dit voorstel. Dit is ook de reden dat ik eerder in mijn nota medische ethiek (Kamerstuk 34 490, nr.4 liet weten dat ik nog in beraad had hoe ik hiermee verder zou gaan. Op dit moment werk ik aan een reactie op de publieke consultatie en verwacht ik dat in 2020 het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.
Wat is de reden dat meerdere academische centra afgelopen jaar op hun site aangaven dat ze voldoende aan de wetenschap ter beschikking gestelde lichamen hadden en een beperking instelden, terwijl zij wel lichaamsdelen tegen betaling uit de Verenigde Staten importeerden?
Verschillende anatomische instituten hebben inderdaad een rem op de inschrijving voor donatie ingevoerd, dit heeft te maken met de capaciteit van deze instituten om de lichamen te bewaren of de methode waarmee het lichaam wordt bewaard. In Nederland worden lichamen meestal gebalsemd, een methode waarbij het lichaamsmateriaal lange tijd bewaard kan worden en vaak geschikt is voor onderwijs of onderzoek. Voor sommige operatietechnieken is balseming echter minder geschikt, omdat het materiaal hierdoor minder beweeglijk is en de weefseltextuur kan veranderen. Een geschiktere methode kan dan zijn om het diepgevroren te bewaren. Op dit moment kiezen de meeste UMC’s niet of slechts beperkt voor deze methode voor hun eigen donoren, omdat dit een grotere logistieke belasting meebrengt en omdat eenmaal ontdooid lichaamsmateriaal zeer kort kan worden bewaard. Bij balseming kan het lichaamsmateriaal veel langer worden bewaard. Een uitgebreidere toelichting geef ik in mijn separate brief over het bericht «AMC kocht honderden hoofden van omstreden Amerikaans bedrijf», die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer stuur.
In hoeverre is artikel 3 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie op de handel in lichaamsdelen zoals beschreven in het desbetreffende item van toepassing, waarin staat er een verbod is om het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden? Als dit artikel niet van toepassing is, waarom dan niet?
Artikel 3 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) omvat het recht op lichamelijke en menselijke integriteit. Het tweede lid bepaalt dat in het kader van de geneeskunde en de biologie onder andere in acht moet worden genomen de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene en het verbod om het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden. Het beginsel bevat geen absoluut verbod op commerciële handelingen met lichaamsmateriaal.
Artikel 3 richt zich, net zoals andere bepalingen van het Handvest, niet rechtstreeks tot burgers of bedrijven. De bepalingen van het Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie en tot de lidstaten. Anders dan internationale grondrechtenverdragen zoals met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, bevat het Handvest een algemene beperking ten aanzien van de toepasselijkheid op het handelen van de lidstaten. Er moet namelijk sprake zijn van het uitvoeren van Europese regelgeving. In de hierboven beschreven situatie waarbij het gaat om het door burgers (in de Verenigde Staten) bij leven bestemmen van het lichaam voor (ontleding in het belang van) doelen als wetenschappelijk onderzoek, bevat het Unierecht echter geen regels. Om die reden is deze bepaling van het Handvest op de onderhavige casus strikt genomen niet van toepassing.
Wel onderschrijf ik het uitgangspunt van artikel 3 ten zeerste, namelijk dat lichaamsmateriaal afkomstig is uit vrijwillige en onbetaalde donaties. Het bieden van een vergoeding aan de donor voor de door hem in verband met de donatie gemaakte onkosten (zoals een reiskostenvergoeding) staat hieraan niet in de weg. Hier gaat immers geen financiële prikkel vanuit. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 staan voor mij de geïnformeerde toestemming en de altruïstische daad voorop. Dit omvat ook het geven van informatie over commerciële handelingen met lichaamsmateriaal en over eventuele daarmee gepaarde gaande winst.
Wat bent u van plan om in de wet zeggenschap lichaamsmaterieel te regelen met betrekking tot het gebruik en het handelen in geïmporteerde lichaamsdelen of lichaamsdelen die niet via de anatomische centra in Nederland zijn verkregen?
Het doel van de Wzl is om de zeggenschap te versterken van mensen die hun lichaamsmateriaal ter beschikking stellen en om tegelijkertijd onnodige belemmeringen voor met name medisch-wetenschappelijk onderzoek weg te nemen. Het wetsvoorstel richt zich op partijen die in Nederland lichaamsmateriaal, al dan niet afkomstig uit het buitenland, bewaren of gebruiken voor andere doelen dan medische behandeling of diagnose van de donor.
In de Wzl krijgt de beheerder van het lichaamsmateriaal, dus diegene die het materiaal bewaart, een aantal zorgplichten opgelegd. Dit betreft onder andere het vragen van toestemming aan de (potentiële donor) en het geven van volledige en begrijpelijke informatie over waar het lichaamsmateriaal voor gebruikt wordt. Onderdeel van deze informatie moet ook zijn wat er gebeurt met inkomsten die gehaald worden uit het gebruik van het lichaam. Hoewel de beheerder bij geïmporteerde lichaamsmateriaal zelf niet de toestemming zal vragen (de lichamen zijn immers al afgestaan), zal deze zich er wel van moeten vergewissen dat er sprake is geweest van geïnformeerde toesteming. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar mijn brief over het bericht «AMC kocht honderden hoofden van omstreden Amerikaans bedrijf» die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer toestuur.
Bent u bereid om voor de import en doorvoer van lichaamsdelen dezelfde eisen te laten gelden als voor lijken zoals opgenomen in artikel 11 van het besluit lijkbezorging (bijvoorbeeld een laissez-passer of lijkenpas)?
Een laissez-passer of lijkenpas zoals is opgenomen in artikel 11 van het Besluit op de lijkbezorging heeft als doel om het internationaal vervoer van de lichamen van overledenen te vereenvoudigen ten behoeve van de lijkbezorging in Nederland. Het gaat dan bijvoorbeeld om de situatie waarin een Nederlander tijdens een vakantie in het buitenland is overleden en het lichaam gerepatrieerd moet worden. De import en doorvoer van lichaamsdelen voor andere doelen, zoals wetenschappelijk onderzoek of wetenschappelijk onderwijs staan hier los van.
Voor overige import en doorvoer van lichaamsmateriaal, dat tevens niet bedoeld is voor toepassing op de mens, gelden de normale Douane-procedures. Voor alle goederen die van buiten de Europese Unie naar Nederland komen, zowel over zee als via de lucht moet een aangifte worden gedaan. Die aangiftegegevens worden bewaard door de Douane. In deze aangifte geeft men aan wat voor goederen dit betreft. Risicogericht en steekproefsgewijs controleert de Douane de aangiften.
Hoewel ik het van groot belang acht dat ook het transport van lichaamsmateriaal zorgvuldig gebeurt, zie ik geen reden om extra regelgeving voor import of export van dit lichaamsmateriaal te stellen. De verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige, respectvolle en veilige omgang met lichaamsmateriaal zou moeten liggen bij diegene die het lichaamsmateriaal beheert. Daartoe behoort ook het zorgdragen voor een geschikte wijze van vervoer in geval van overdracht en ontvangst van dat lichaamsmateriaal aan een andere partij. De beheerder heeft immers de expertise om hiervoor – zo nodig in overleg met de ontvangende partij – de juiste maatregelen te nemen. Ik ben voornemens hierover regels te stellen in de Wzl.
Klopt het dat in Nederland naast begraven en cremeren overledenen alleen hun lichaam ter beschikking mogen stellen aan de wetenschap, waarbij het lichaam na het overlijden geschonken wordt aan een Anatomisch Instituut van een Universiteit voor onderwijs en onderzoek?
Ingevolge de Wet op de lijkbezorging (Wlb), die van toepassing is in Nederland, kan een lichaam van een overledene in het belang van de wetenschap of het wetenschappelijk onderwijs worden ontleed, indien iemand bij leven hiertoe toestemming heeft gegeven. De Wlb bevat een aantal waarborgen om te voorkomen dat niet strijdig met dit zelfbeschikkingsrecht wordt gehandeld. Zo regelt de Wlb dat ontleding alleen is toegestaan bij expliciete bestemming van het lichaam daartoe. Iemand kan zijn of haar lichaam bij leven expliciet bestemmen voor ontleding. Als de overledene niet bij leven heeft verklaard op welke wijze hij of zij wenst dat zijn of haar lichaam na overlijden bezorgd wordt, kunnen nabestaanden alsnog het lichamen expliciet hiertoe bestemmen. Ontleding vindt vervolgens niet eerder plaats dan nadat verlof is verleend door de burgemeester en de ontleding mag uitsluitend plaatsvinden door of onder toezicht van een arts. Door de betrokkenheid van een arts wordt onder meer geborgd dat op een zorgvuldige en respectvolle wijze met het lichaam wordt omgegaan. De Wlb regelt vervolgens niet waar de ontleding plaats moet vinden. Een verplichte schenking aan een Anatomisch Instituut is niet opgenomen in de Wlb.
De Wlb is niet van toepassing op lichaamsmateriaal en regelt eveneens niet dat alleen geschonken mag worden aan een Anatomisch Instituut. Het is derhalve toegestaan dat de na ontleding resterende lichaamsmateriaal voor de wetenschap of wetenschappelijk onderwijs worden overgedragen aan een ander instituut. In de praktijk is het wel zo dat men in Nederland expliciete toestemming geeft aan een vooraf bepaald anatomisch instituut, waarna het gehele lichaam aan dit instituut wordt afgestaan. Deze zijn verbonden aan universiteiten, waar het wetenschappelijk onderzoek of onderwijs plaatsvindt.
De Wlb is zoals aangegeven alleen van toepassing in Nederland. Daarom is de Wlb niet van toepassing op het verkrijgen, gebruiken van lichaamsmateriaal dat afkomstig is uit het buitenland, behalve indien het gaat om lichamen die uit het buitenland gerepatrieerd worden om in Nederland bezorgd te worden. Het is dus toegestaan dat een in Nederland gevestigd bedrijf lichaamsmateriaal uit het buitenland importeert. Zoals in eerdere vragen aangegeven, zullen dergelijke activiteiten wel onder de reikwijdte van de toekomstige Wzl vallen. Een uitzondering hierop is de import van lichaamsmateriaal voor toepassing op de mens, hier zijn al verschillende wettelijke regimes voor. Ik noem hier als voorbeeld de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal.
In hoeverre mogen in Nederland gevestigde bedrijven zich bezig houden met de handel in lichaamsdelen van overleden personen, indien in de wet op de lijkbezorging naast begraven en cremeren het lichaam van een overledene alleen geschonken mag worden aan een Anatomisch Instituut?
Zie antwoord vraag 8.
Welke regels gelden er voor bedrijven die zich bezig houden met bijscholing en cursussen voor medisch-specialisten, waarvoor lichaamsdelen van overledenen gebruikt worden?
Ik vat deze vraag zo op dat u wilt weten of er in de medisch-ethische regelgeving – naast de reguliere regels over onderwijs – eventueel specifieke eisen worden gesteld aan nascholing van medisch-specialisten waarbij gebruik wordt gemaakt van lichaamsdelen van overledenen. Bestemming van het lichaam voor ontleding in het belang van wetenschappelijk onderwijs volgt uit de Wet op de lijkbezorging. Aangezien medisch specialisten in hun kennis en kunde bij moeten blijven bij de wetenschappelijke ontwikkelingen om goede zorg te kunnen verlenen, acht ik nascholing aan medisch specialisten ook onderdeel van het wetenschappelijk onderwijs zoals genoemd in de Wet op de lijkbezorging.
Het is aan de opleider om verantwoord en respectvol met dit lichaamsmateriaal om te gaan. Dit gebruik valt wel onder de reikwijdte van de toekomstige Wzl. In de Wzl zullen eisen worden gesteld aan het bewaren en gebruiken van lichaamsmateriaal. Zo moet de beheerder – diegene die het lichaamsmateriaal bewaart met het oog dit te gaan gebruiken- een beheerreglement opstellen waarin staat omschreven hoe aan de wettelijke eisen van de Wzl wordt voldaan. Bijvoorbeeld hoe het materiaal wordt gebruikt en hoe het wordt bewaard.
Bent u bekend met de vestiging van Rise Labs in Amsterdam die drie mensen verbonden aan Medcure (waar de FBI inval heeft plaatsgevonden) in het bestuur heeft? Klopt het dat zij diensten leveren aan mensen die hun lichaam nalaten en ook diensten verlenen aan medische professionals die in het veld anatomie werken? Hoe verhoudt zich dit tot de wet op de lijkbezorging waar staat dat overledenen alleen hun lichaam ter beschikking mogen stellen aan de wetenschap?
Ik ben bekend met Rise Labs en heb naar aanleiding van uw vragen met het bedrijf gesproken. Het bedrijf opereert als een distributiecenter voor het Amerikaanse Medcure en importeert en exporteert lichaamsmateriaal. Dit wordt gebruikt voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en de ontwikkeling van medische apparatuur of geneesmiddelen. Onder de afnemers zijn zowel publieke organisaties, zoals universiteiten, als private organisaties, zoals producenten van medische apparatuur of farmaceutische bedrijven, in zowel Nederland als het buitenland. De Wlb is niet van toepassing op deze diensten, aangezien deze diensten zien op lichaamsmateriaal (en niet op lichamen) dat bovendien niet afkomstig is uit Nederland. Wanneer de Wzl in werking is getreden, zullen de handelingen met geïmporteerd lichaamsmateriaal onder de reikwijdte van de wet vallen.
De rol van de Raad van Europa en het uitvoerend WADA-comité bij het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency (RUSADA)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grootscheepse dopinggebruik in de Russische sport, waarvoor RUSADA geschorst was, een van de grootste (zo niet de grootste) dopingschandalen van de afgelopen tijd is geweest?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo hoort te zijn dat als gevolg van procesmatige onzorgvuldigheid waardoor de vertegenwoordiger van de Raad van Europa geen mandaat had om inhoudelijk te stemmen, de schorsing van RUSADA opgeheven is zonder dat zij aan alle 31 voorwaarden heeft voldaan voor terugtreding bij het World Anti-Doping Agency (WADA)?
Ik ben van mening dat besluitvorming over belangrijke onderwerpen als deze zorgvuldig tot stand moet komen, met betrokkenheid van alle relevante partijen. In dit geval was zeer beperkte ruimte om een dialoog te voeren over de gevraagde besluitvorming. Een inhoudelijk standpunt over de vraag of RUSADA inmiddels aan alle voorwaarden voldeed, kon vanwege het ontbreken van benodigde informatie niet gevormd worden. Om die reden is vanuit Europa aangedrongen op uitstel van het besluit. Bij besluitvorming van het uitvoerend comité geldt echter een meerderheid van stemmen en is door negen van de twaalf leden ingestemd met het voorstel om de schorsing van RUSADA op te heffen.
Met welke bewoordingen heeft u uw ongenoegen over deze onzorgvuldige besluitvorming bij de Raad van Europa ingebracht?
Ik heb bij de voorzitter van CAHAMA mijn verbazing en onbegrip over de gang van zaken bij WADA kenbaar gemaakt. Ook heb ik geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te krijgen over het advies van de Compliance Review Committee van WADA dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om Rusland weer toe te laten.
Ziet u mogelijkheden om het besluitvormingsproces van zowel de Raad van Europa als van het Comité ad hoc Européen pour l’Agence mondiale antidopage (CAHAMA) aan te passen zodat er effectiever gehandeld kan worden?
Ik zie het besluitvormingsproces bij CAHAMA als een waardevolle en noodzakelijke stap om te komen tot een Europees standpunt. Voor bepaling van dat Europese standpunt en het mandaat is een discussie nodig, waarin Nederland zich actief uitspreekt.
Op voorspraak van Europese vertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA is sinds een jaar wel sprake van een effectievere afstemming. Er is sindsdien namelijk een vooroverleg ingevoerd waarbij alle overheidsvertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA hun standpunten op elkaar afstemmen.
Bent u het eens met de oproep van achttien antidopingbureaus om – mede naar aanleiding van de protesten tegen het opheffen van de schorsing van RUSADA – het WADA strenger te hervormen? Zo ja, op welke wijze kunt u hier invloed op uitoefenen?2
De genoemde oproep concentreert zich uitsluitend op de besluitvorming rondom RUSADA. Ik zie echter een breder probleem. Ik ben van mening dat WADA als organisatie meer volgens de principes van good governance zou moeten opereren. Dat wordt bevestigd door de manier waarop deze besluitvorming tot stand is gekomen. Ik probeer daar invloed op uit te oefenen door het onderwerp in CAHAMA aan te snijden, rechtstreeks met WADA te spreken en ook met gelijkgestemde landen te bespreken hoe we hierin samen kunnen optrekken.
Klopt het dat het WADA in december zich opnieuw buigt over de situatie in Rusland? Kan het omstreden besluit van het WADA hierin teruggedraaid worden? Zo ja, bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?3
In december 2018 verloopt de deadline die RUSADA heeft om de samples uit het dopinglaboratorium in Moskou ter beschikking aan WADA te stellen. Als dat niet gebeurt, buigt WADA’s interne Compliance and Review Committee zich in januari daarover. Daarna zal mogelijk nieuwe besluitvorming over RUSADA worden voorbereid. Ik acht het – gelet op de uitkomst van de stemming, zie antwoord 3 – niet waarschijnlijk dat het recente besluit over het opheffen van de schorsing van RUSADA wordt teruggedraaid. Ik heb er bij WADA op aangedrongen dat in het vervolg besluitvorming op dit onderwerp een hogere mate van zorgvuldigheid vereist. Dat zal ik ook blijven doen.
Medicijnmisbruik in de sport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Verontrustend misbruik van schildklierhormoon door topsporters van 2 augustus jongstleden en «Nederlandse topsport op hellend vlak door medicijnmisbruik» van 21 september 2018?1 2
Ja.
Bent u in een eerder stadium op de hoogte gesteld, door het NOC*NSF, van de bevindingen van chef-arts Cees-Rein van den Hoogenband betreffende het medicijnmisbruik binnen de Nederlandse equipe op de Olympische Spelen van Pyeongchang? Zo ja, om hoeveel van de 31 sporters gaat het?
Ik heb na de Olympische Winterspelen een signaal ontvangen over mogelijk vaker voorkomend gebruik van schildklierhormonen onder topsporters. Dat betrof een algemeen signaal waarbij niet aan individuele sporters of hun persoonlijke omstandigheden werd gerefereerd. Dit signaal heb ik toen doorgegeven aan de Dopingautoriteit.
Deelt u de stelling dat NOC*NSF de taak heeft om de onderste steen boven te krijgen? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor uzelf weggelegd?
NOC*NSF is hiermee bezig, en werkt samen met deskundigen aan het aanscherpen van gedragsregels en richtlijnen voor topsportartsen. Dat zijn mijns inziens de juiste stappen.
Mijn eigen rol is beperkt, maar ik vind het gebruik van schildklierhormonen zonder medisch voorschrift wel zorgelijk. Daarom heb ik dit signaal (zie antwoord 2) doorgegeven aan de Dopingautoriteit.
Ook heb ik, samen met NOC*NSF, de vraag van de Dopingautoriteit hierover aan WADA ondersteund. WADA is verzocht om geneesmiddelen op basis van schildklierhormoon vanwege het gezondheidsrisico van gebruik zonder medisch voorschrift op de zogeheten prohibited list te plaatsen. Dat gaat mogelijk gebruik zonder medisch voorschrift tegen, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid in stand blijft om deze medicatie voor te schrijven bij medische indicatie. Sporters die deze medicatie nodig hebben, moet dit immers niet worden onthouden.
Deelt u het standpunt dat medicijnmisbruik met bijvoorbeeld het middel Thyrax ten minste aan twee van de drie criteria voldoet om op de dopinglijst geplaatst te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er op 10 juli 2018 een brief verstuurd is naar de World Anti-Doping Agency (WADA) namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Dopingautoriteit en NOC*NSF, waarin verzocht wordt om schildklierhormonen op de verboden lijst te plaatsen? Zo ja, is er al een reactie terug van de WADA en wat was de inhoud hiervan?
Dat kan ik bevestigen, in de zin dat op die datum dit standpunt is verwerkt in de zogeheten submission die via de mail is ingediend bij WADA. Daarop is geen reactie van WADA gekomen. Dat is ook niet gebruikelijk. WADA reageert nooit op individuele submissions. Het onderbouwt in algemene zin waarom iets wel of niet op de prohibited list wordt geplaatst. In dit geval heeft WADA gesteld dat onderzoek nodig is naar de prestatie bevorderende werking en gezondheidsrisico’s van schildklierhormonen. Ik zal het belang van dit onderzoek onder de aandacht blijven brengen zodat het mogelijk op de prohibited list wordt geplaatst.
Kunt u aangeven of er na de recente berichtgevingen in de media inzake het medicijnmisbruik, klachten zijn ingediend bij het Medisch Tuchtcollege over behandelende artsen die handelen in strijd met de (sport)medische richtlijnen? Zo ja, om hoeveel klachten gaat het en hoeveel boetes en/of waarschuwingen zijn er uitgedeeld sinds februari 2018?
Ik heb dat nagevraagd bij het Medisch Tuchtcollege. Er zijn geen klachten ingediend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 19 november 2018?
Bij dezen.
Handhaving van het rookbeleid op festivals door de NVWA |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Festivals worstelen met stiekeme rokers»?1
Bent u ermee bekend dat vrijwilligers veel festivals, zoals Jera on Air, organiseren? Deelt u de mening dat het mooi is dat vrijwilligers gezamenlijk in een dorp of stad in de zomer festivals organiseren?
Ik ben ermee bekend en waardeer het dat vrijwilligers en professionals zich inzetten voor het organiseren van festivals.
Hoeveel boetes en schriftelijke waarschuwingen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) afgelopen zomer aan festivals uitgeschreven? Kunt u hierbij een onderscheid maken in het aantal boetes voor kleine festivals (die veel met vrijwilligers werken) en grote, professionele festivals?
In 2018 (peildatum 25 oktober) zijn 111 rookcontroles uitgevoerd tijdens festivals en evenementen. Hierbij zijn 60 boetes en 2 schriftelijke waarschuwingen opgemaakt voor het overtreden van het rookverbod. Het betreft zowel grote als kleine festivals/evenementen. De NVWA kan in de analyse van de data van alle gecontroleerde festivals geen onderscheid maken in kleine en grote festivals.
Klopt het dat Pinkpop en Lowlands geen enkele boete hebben gekregen? Zo ja, hoe verklaart u dit en hebben professionele festivals meer mogelijkheden dan kleinere festivals om het rookbeleid goed te handhaven?
De NVWA controleert jaarlijks niet alle festivals op naleving van het rookverbod. Op individuele inspectieresultaten kan ik niet ingaan. Wel kan ik aangeven dat voor zowel grote als kleine festivals geldt, dat er festivals zijn waar een boete wordt opgemaakt en dat er festivals zijn waar geen overtreding wordt geconstateerd van het rookverbod. Het werken met vrijwilligers hoeft dus niet te betekenen dat de naleving daar minder goed zou zijn. Tevens wordt opgemerkt dat er kleine evenementen/festivals zijn waar professionele horecaondernemers werkzaam zijn en grotere evenementen waar met vrijwilligers wordt gewerkt.
Bent u van mening dat door vrijwilligers georganiseerde kleine festivals op de goede weg zijn wanneer zij iedereen op de hoogte stellen van het rookbeleid wanneer zij borden plaatsen, het in de huisregels vermelden en brieven sturen naar al het vrijwillig personeel? Zo nee, heeft u weet van een werkende aanpak waardoor bezoekers en vrijwilligers van kleine festivals zich bewust zijn van het rookverbod en kunt u hierbij enkele voorbeelden geven?
Het rookverbod moet worden aangeduid, ingesteld en gehandhaafd. Het rookverbod is een resultaatverplichting. Naast het instellen en aanduiden moet het rookverbod ook daadwerkelijk gehandhaafd worden door de organisator van het festival, zodat de delen van het festival waar het rookverbod geldt ook daadwerkelijk rookvrij zijn. Dat betekent dat ook wanneer bezoekers toch een sigaret opsteken zij moeten worden aangesproken door het personeel met als resultaat dat er niet meer gerookt wordt. De NVWA treedt op als er onder toeziend oog van het personeel wordt gerookt. Het opstellen van een werkwijze om aan deze verplichtingen te voldoen is aan de organisator van het festival. De branche-organisatie zou haar leden hierin kunnen ondersteunen op basis van best practices. De branche-organisatie zou daarbij extra aandacht kunnen besteden aan ondersteuning van vrijwilligers om rokende bezoekers aan te spreken.
Onlangs heb ik gesproken met de branche-organisaties VVEM en VNPF over de handhaving van het rookverbod. Deze organisaties onderschrijven nut en noodzaak geheel. We hebben afgesproken dat er een bijeenkomst wordt georganiseerd met festivalorganisatoren om ervaringen uit te wisselen en te bezien of en zo ja op welke wijze de brancheorganisaties, VWS en NVWA hen hierbij zouden kunnen ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat vrijwilligers op kleine festivals vaak worstelen met de vraag of zij de verantwoordelijkheid dragen om rokende bezoekers aan te spreken en te verwijderen uit de tent? Bent u daaropvolgend bereid de NVWA te vragen om een werkwijze op te stellen op het gebied van taakomschrijving, waar kleinere festivals en haar vrijwilligers mee geholpen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de opeenstapeling van boetes ertoe leidt dat door vrijwilligers georganiseerde kleine festivals in liquiditeitsproblemen komen? Zo ja, hoe kunt u, in samenwerking met de eerdergenoemde festivalorganisaties en haar vrijwilligers, ervoor zorgen dat het rookbeleid op een verbeterde manier nageleefd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
De vrijwilligers- en bestuurdersproblematiek binnen de breedtesport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Alarmfase rood voor sportclubs»1 en het artikel «Veteraan houdt club overeind»?2
Ja
Deelt u de zorgen die geuit worden in de artikelen over de sterk dalende ledenaantallen en vrijwilligers, incomplete besturen en de daarbij horende daling van de traditionele sportverenigingen in Nederland? Wat is uw analyse rondom deze zorgwekkende situatie binnen de breedtesport?
Er bestaan terecht enige zorgen, maar een nuancering van de geschetste situatie is wel op zijn plaats. Uit onderzoek van sportkoepel NOC*NSF (Bron: Lidmaatschappen en sportdeelname 2017) blijkt dat de afgelopen jaren het aantal sporters dat via een sportclub, welke aangesloten is bij een bij NOC*NSF aangesloten sportbond, een zeer licht dalende trend heeft en eigenlijk nagenoeg gelijk blijft. Van «sterk dalende ledenaantallen» is dus geen sprake. Als specifiek gekeken wordt naar verschillende sporten en sportbonden dan zijn er sportbonden die structureel groeien en sportbonden die structureel kleiner worden. Tegelijkertijd neemt de wekelijkse sportdeelname in Nederland significant toe. Er is eerder sprake van een verschuiving; het marktaandeel van sporters dat via sportbonden sporten neemt af.
De Sportaanbiedersmonitor van NOC*NSF 2016 laat duidelijk een tweedeling zien bij sportclubs en sportverenigingen. De helft van het aantal clubs in Nederland krimpt en de andere helft groeit juist. Ook de vaak genoemde problemen lijnen hiermee uit. Of clubs hebben te kampen met een opeenstapeling van problemen (ledendaling, vrijwilligerstekort, weglopende sponsoren en tekort aan bestuurders) of clubs doen het juist goed (toename van leden, voldoende vrijwilligers, groeiende sponsor portefeuille en voldoende bestuurders). Deze laatste categorie is ook significanter meer «open en vitaal» dan de eerste categorie.
Het is van belang te leren van de reden waarom de ene helft van de sportclubs het relatief goed doet en de andere helft niet. De sleutel blijkt te liggen in een capabel en divers bestuur. Bij clubs waar bestuurders gezamenlijk een duidelijke visie hebben, waar ze vrijwillig kader begeleiden en waarderen, openstaan voor de behoefte van de gehele achterban (inclusief de silent majority) en willen verbinden aan de buurt, bij die clubs is de lokale sportsituatie eerder florerend dan zorgwekkend.
Op welke manier wordt de begrote negen miljoen euro voor vitale sportaanbieders verdeeld? Welk deel hiervan is begroot voor de stimulering van vrijwilligerswerk binnen de sport en ligt er een plan van aanpak klaar voor het vrijwilligersvraagstuk?
De € 10 miljoen uit het regeerakkoord voor het versterken van bonden & verenigingen landt volledig in deelakkoord «Vitale aanbieders». Een deel hiervan zal worden benut voor het programma «impuls versterken sportbonden» waarvoor NOC*NSF een subsidieaanvraag heeft ingediend die bij VWS in behandeling is. Daarnaast wordt een deel van het budget besteed aan de uitbreiding van de buurtsportcoachregeling teneinde meer buurtsportcoaches in te kunnen zetten voor de ondersteuning van sportaanbieders. Het restant zal ingezet worden voor maatregelen om het (vrijwillig) kader (trainers, coaches, bestuurders) in de sport te versterken, de verenigingsondersteuning te professionaliseren en voor impulsen om sportaanbieders te helpen zich te ontwikkelen richting vitale/open aanbieders. NB. Vitale/open sportaanbieders zijn aanbieders, die hun organisatorische- en financiële basis op orde hebben en daarnaast de ambitie en mogelijkheden hebben om hun maatschappelijke rol te verbreden met meer sport- en beweegactiviteiten.
De samenwerkende partners van het sportakkoord werken op dit moment een gezamenlijk plan uit om de exacte maatregelen te definiëren. Hoe het budget exact verdeeld wordt over deze maatregelen en via welke partijen dit gaat lopen, is momenteel onderwerp van gesprek tussen de partners van het sportakkoord. Ik zal de Kamer voor het kerstreces hierover informeren.
Ziet u een belangrijke rol voor uzelf weggelegd om de problematiek rondom de dalende leden- en vrijwilligersaantallen, incomplete besturen en het daaropvolgend verdwijnen van traditionele sportverenigingen in Nederland tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dit mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Jassenblunder gevolg van ‘inschattingsfout’' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Jassenblunder gevolg van inschattingsfout»?1
Ja.
Welke koudeletsels kunnen militairen krijgen als zij niet over de juiste kleding en persoonsgebonden uitrusting beschikken?
Militairen kunnen een diversiteit aan koudeletsel oplopen waaronder onderkoeling, verweekte voeten, frostbite en sneeuwblindheid.
Hebben militairen bij de oefening Bison Drawsko in Polen koudeletsel opgelopen? Om hoeveel militairen gaat het en om welke vormen van letsel? Welke voorbereidingen waren er getroffen met betrekking tot het koude weer?
Vanuit de brigade die deelnam aan Bison Drawsko zijn bij de ongeveer 3.500 deelnemende militairen ongeveer 35 gevallen van koudeletsel gemeld, voornamelijk verweekte voeten. De oefening is uitgevoerd met de standaarduitrusting. Vooraf en tijdens de oefening is aandacht besteed aan militair optreden en persoonlijke verzorging onder koude omstandigheden. Het programma van de oefening is aangepast aan de omstandigheden.
Hoeveel koudeletsel hebben militairen sinds het begin van de Enhanced Forward Presence van de NAVO in Litouwen opgelopen? Om welke vormen van koudeletsel gaat het?
Van de 1.887 personen die in het kader van eFP in Rukla geplaatst zijn geweest, zijn 35 personen geregistreerd met koudegerelateerde diagnoses. Het gaat daarbij voornamelijk om voet- en teenklachten, in 9 gevallen gaat het om frostnip/frostbite. De beschouwde periode betreft anderhalf jaar.
Beschikken de militairen voor de komende rotatie van Litouwen over alle benodigde kleding (persoonsgebonden uitrusting) voor de winterse omstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Ja, eFP 2018/2 en eFP 2019/1 zullen alle benodigde koudweeruitrusting verstrekt krijgen door zorg van Defensie. De uitlevering is gestart en kan naar verwachting zonder problemen verlopen.
Wanneer was het bekend welke Nederlandse eenheden zullen gaan deelnemen aan de desbetreffende NAVO-oefening Trident Juncture in Noorwegen?
In 2015 is gestart met de planning van de oefening. In oktober 2017 stond de deelname van de Nederlandse eenheden vast.
Welke aanvullende veiligheidsanalyse is gemaakt? Wat is het karakter van een dergelijke aanvullende veiligheidsanalyse? Op basis van welke gegevens en omstandigheden vindt een dergelijke afweging plaats?
Naar aanleiding van ervaringen bij Bison Drawsko (2017) en zoals bevestigd werd bij eFP (2018), waarbij het veel kouder werd dan verwacht, is eind 2017 door het CLAS als decentraal werkgever besloten winterkleding voor de oefening Trident Juncture beschikbaar te stellen.
Wanneer is besloten dat de militairen aanvullende winterkleding nodig hadden? Wanneer was duidelijk dat een aanbesteding niet zou gaan lukken?
In 2017 is besloten om militairen aanvullende koudweeruitrusting te verstrekken naar aanleiding van de evaluatie van oefening Bison Drawsko. Er is geen sprake geweest van het niet lukken van de aanbesteding, wel werd in september 2018 duidelijk dat voor een aantal artikelen niet kon worden gegarandeerd dat deze voor aanvang van Trident Juncture geleverd konden worden.
Welke mogelijkheden heeft het KPU-bedrijf om vanwege dringende en onverwachte omstandigheden af te wijken van de geldende aanbestedingsregels (een noodprocedure), omdat anders de veiligheid van militairen in gevaar komt? Indien zij deze mogelijkheden niet hebben, waarom niet?
Het Ministerie van Defensie, inclusief het KPU-bedrijf, beschikt bij aanbestedingen over alle mogelijkheden, die in de Aanbestedingswet 2012 en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied zijn opgenomen. Het uitgangspunt is dat Defensie zich houdt aan de aanbestedingsregels, die de wetgever heeft vastgesteld. In geval van dwingende en onverwachte omstandigheden bieden beide wetten echter de mogelijkheid om af te wijken van de aanbestedingsplicht. In de brief inzake «Antwoord op kamervragen over kleding en uitrusting» d.d. 26 oktober 2018 ben ik ingegaan op het gebruik van raamcontracten om de verwerving te versnellen en op het toepassen van de escalatieprocedure.(Kamerstuk 27 830, nr. 270)
Mocht het KPU-bedrijf niet over mogelijkheden beschikken om van geldende aanbestedingsregels af te wijken als de veiligheid en gezondheid van militairen in gevaar komen, welke mogelijkheden ziet u om zaken te versnellen of makkelijker te maken? Bent u bereid een voorbeeld te nemen aan «fast-track-procurement» bij materieel dat benodigd is voor missies?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze heeft het KPU-bedrijf de verwerving van de winterkleding voor Litouwen geregeld?
Het KPU-bedrijf is begin 2018 gestart met de verwerving van artikelen voor het koudweer pakket. Een deel van de artikelen voor dit pakket is reeds op voorraad bij het KPU-bedrijf. Daarnaast zijn separate bestellingen geplaatst om, voor het deel van de artikelen dat niet voldoende op voorraad is, voldoende voorraad te verkrijgen. De uitlevering van deze artikelen aan de eenheden in Litouwen is al gestart en verloopt verder dit kwartaal.
Welke kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting dienen de militairen voor de oefening TridentJuncture aan te schaffen? Wilt u een uitputtende lijst sturen met de kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting?
Omdat momenteel in centrale verwerving is voorzien is het niet meer nodig om zelfstandig uitrusting te verwerven. Bijlage 1 bij deze brief geeft de lijst met artikelen weer die deel uitmaken van de koudweeruitrusting.
Hoe controleert u of de duizend militairen de juiste kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting aangeschaft hebben?
De (decentrale) werkgever is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de juiste uitrusting aan militairen. Als de centrale verwerving hierin niet voorziet kan een commandant een beroep doen op de escalatieprocedure of toestemming geven voor zelfstandige aanschaf. In dat laatste geval ziet de commandant ook toe op de kwaliteit. Zie tevens mijn brief van 8 oktober jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 269).
Wat doet u als blijkt dat militairen niet over de juiste kledingstukken en overige persoonsgebonden uitrusting beschikken? Welke verantwoordelijkheid hebben commandanten hiervoor?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen voor 25 oktober 2018 beantwoorden?
Ja.
Het bericht '430.000 gulden voor onderzeeër' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «430.000 gulden voor onderzeeër»?1
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraken van de Staatssecretaris van Defensie dat « wij (...) bij de verwerving van materieel het nationaal veiligheidsbelang zwaarder (gaan) laten meewegen. Dat doen onze buurlanden ook» en «we moeten ook niet de «gekke Henkie» van Europa willen zijn»?2
Ja.
Herinnert u zich tevens de uitspraak dat de ministeries van Defensie en Economische Zaken en Klimaat in ieder geval gaan kijken naar de Defensie Industrie Strategie als het gaat om de wijze waarop het kabinet artikel 346 VWEU wil gaan toepassen, alsmede naar industriële participatie, aangezien dit «echt een wezenlijk element is om het Nederlandse bedrijfsleven erbij te betrekken»?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat de miljarden aan investeringen bij Defensie onder dit kabinet en het zwaarder laten wegen van het nationaal veiligheidsbelang grote kansen bieden voor de Nederlandse defensie-gerelateerde industrie en de «Gouden Driehoek» van Defensie, bedrijfsleven en kennisinstituten?
Nieuwe investeringsprojecten bieden vanzelfsprekend kansen voor de Nederlandse industrie en de «Gouden Driehoek». Daarbij blijft voor Defensie een belangrijk uitgangspunt dat, binnen de financiële kaders, voor onze militairen het beste materieel voor de beste prijs moet worden verkregen. Bij een aanbestedingstraject worden zoveel als mogelijk aanbiedingen van de Nederlandse industrie betrokken.
Zal de nieuwe Defensie Industrie Strategie conform de eerdere planning in het derde kwartaal van 2018 verschijnen, dus uiterlijk 30 september 2018?
Het verschijnen van de nieuwe Defensie Industrie Strategie (DIS) is nu voorzien voor het vierde kwartaal van 2018.
Bent u bereid de nieuwe Defensie Industrie Strategie, waar mogelijk, zo snel mogelijk te betrekken bij nieuwe en lopende materieelprojecten waarbij nog geen aanbestedingstraject in gang is gezet? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe DIS zal na publicatie onmiddellijk worden betrokken bij verwervingstrajecten voor materieel. Bij verwervingstrajecten waar dit evident is, worden nationale veiligheidsbelangen al meegenomen op grond van de DIS van 2013. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij de vervanging van de M-fregatten en de verwerving van het Combat Support Ship. De Kamer heeft van deze projecten op 3 mei jl. de A-brieven ontvangen (Kamerstuk 27 830, nrs. 212 en 224).
Klopt het dat Defensie in het kader van de B-fase van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit diverse potentiële leveranciers gevraagd heeft informatie aan te leveren bij Defensie over hun voorstellen voor nieuwe onderzeeboten?4
Ja, dat klopt. Zoals uiteengezet in de herziene brochure «DMP bij de tijd» (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017) hoort bij B-fase een inventarisatie van kansrijke verwervingsalternatieven, van kansen op materieelsamenwerking en van samenwerking met de industrie. De Defensie Materieel Organisatie heeft dan ook in het kader van de onderzoeksfase (DMP B-fase) van het project Vervanging onderzeebootcapaciteit een marktverkenning uitgevoerd.
Is uw verwachting nog steeds dat de B-fase van dit proces eind 2018 wordt voltooid?
De vervanging van de onderzeeboten is het grootste investeringsproject van de krijgsmacht in voorbereiding. Daarom is het zorgvuldig doorlopen van het besluitvormingsproces van groot belang. Anders dan in het Materieelprojectenoverzicht 2018 staat vermeld, verwacht ik de B-brief daarom pas begin 2019 aan u te kunnen aanbieden.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u om juist in deze fase, waarin de verwervingsstrategie bepaald wordt en de mogelijkheden tot internationale samenwerking en industriële participatie onderzocht worden, de nieuwe Defensie Industrie Strategie toe te passen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u in elk geval bereid de Defensie Industrie Strategie ruimschoots eerder aan de Kamer te doen toekomen dan de B-brief Vervanging Onderzeebootcapaciteit?
De DIS zal eerder aan de Kamer worden aangeboden dan de B-brief voor de vervanging van onderzeebootcapaciteit.
De bodemverontreiniging en explosieven op terrein marinierskazerne Vlissingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 over bodemverontreiniging en aanwezigheid van niet ontplofte explosieven uit de Tweede Wereldoorlog op het terrein van de nieuw te bouwen marinierskazerne in Vlissingen?
Ten tijde van het besluit in 2012 om een nieuwe marinierskazerne in Vlissingen te ontwikkelen (Kamerstuk 32 733 nr. 59), was bij Defensie, als ook bij de provincie, bekend dat het terrein vervuild was. Ook was bekend dat binnen het terrein voormalig stortplaatsen lagen. De relevante diensten van de provincie Zeeland, de gemeente Vlissingen en de Dienst Vastgoed Defensie hebben de locatie onderzocht en gekeken of er wettelijke en praktische ruimtelijke ordenings- en milieuaspecten zijn die beperkingen kunnen opleggen. Daarbij is onder andere gekeken naar bodemgesteldheid. Het rapport van 1 maart 2012 van de gezamenlijke werkgroep van vertegenwoordigers van Zeeland en van Defensie is gelijktijdig met de beleidsbrief aangeboden aan de Kamer (Kamerstuk 32 733, nr. 59). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grond vanwege vervuiling en de aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven weliswaar gebruiksbeperkingen kent en met het oog op de veiligheid en de gezondheid van het personeel gesaneerd diende te worden, maar dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van de nieuwe kazerne. Deze conclusies veranderden niet nadat de precieze omvang en aard in aanvullende onderzoeken van de regio en Defensie na 2012 is vastgesteld. Uit deze onderzoeken bleek dat delen van het terrein verontreinigd zijn met zware metalen PAK’s, minerale olie, pcb’s en asbest. In het saneringsplan, gebaseerd op de vigerende wet- en regelgeving, is opgenomen welke grond wel en niet gesaneerd dient te worden. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik.
Het 70 hectare grote terrein beslaat verschillende percelen, waarbij, zoals overal in Nederland, de functie van het terrein leidend is voor de saneringseisen. Hierbij gaat Defensie uit van een veilig en gezond werk- en leefklimaat en vindt sanering plaats conform de vigerende wet- en regelgeving. Pas na sanering draagt het Rijksvastgoedbedrijf het terrein over aan het consortium dat zorgdraagt voor de bouw. Van de in totaal 70 hectare wordt 2 hectare in ieder geval gesaneerd. Dit betreft vervuilde grond waarvan verwacht wordt dat er op gaat worden gebouwd en een aantal andere ernstige verontreinigingen waarvoor sanering noodzakelijk is. Daarnaast betreft 3 hectare van het terrein het voormalig perceel van camping Zeelandia, die is gebouwd op een afgedekte stortlocatie. De afdeklaag op dit perceel zal waar nodig worden hersteld en hierop wordt niet gebouwd. Voor deze deklaag geldt bovendien een gebruiksbeperking: hier mag niet worden gegraven.
De overige 65 hectare kent enkele verontreinigen, die gezien het beoogde gebruik, niet gevaarlijk zijn voor mens of milieu. Deze verontreinigingen worden niet gesaneerd, tenzij het ontwerp van het winnende consortium vereist dat op die plaatsen de grond wordt geroerd, bijvoorbeeld vanwege graaf- of heiwerkzaamheden. In dat geval zal daar conform de wet tevens worden gesaneerd. Daarmee is de locatie geschikt voor het beoogde gebruik en voldoet ze aan de vereisten van de Wet bodemsanering en de Circulaire bodembescherming van 1 juli 2013. Er zijn tot op heden geen onmogelijk te saneren verontreinigingen aangetroffen. Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel.
Defensie heeft inderdaad met de regio afspraken gemaakt over de kosten- en risicoverdeling. Deze afspraken betreffen de Bestuursovereenkomst Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne uit 2014, de Erfpachtovereenkomst, de Bestuursovereenkomst financiële bijdrage erfpactcanon en de Bestuursovereenkomst afkoopsom bouwrijp maken uit 2015, en de Bestuursovereenkomst Kostendeling Gronddossier uit 2016. Deze overeenkomsten heeft de provincie gedeeld met de provinciale staten en zijn openbaar in te zien, met uitzondering van de afspraken over de afkoopsom voor het bouwrijp maken van de grond, die de provincie onder geheimhouding heeft gedeeld met de provinciale staten. Voor de volledigheid zijn deze overeenkomsten bij deze antwoorden gevoegd.
Wat is de aard en omvang van de bodemverontreiniging en de aanwezigheid van explosieven? Klopt het dat deze informatie al sinds 2012 bekend (openbaar) is en dat hierover al eerdere nadere afspraken zijn gemaakt? Zo ja, welke afspraken zijn dat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de huidige saneringsplannen drie hectare van het kazerneterrein, dat in totaal 70 hectare beslaat, omvatten? In hoeverre is er sprake van vervuiling van de overige 67 hectaren grond?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is het terrein inmiddels vrijgemaakt van niet-gesprongen explosieven op basis van het advies van de Explosieven Opruimingsdienst? Welk gedeelte dient nog geruimd te worden en op welke termijn gaat dit gebeuren?
Een aantal werkzaamheden voor het bouwrijp maken van de grond is al in 2016 en 2017 verricht. Dit betrof een aantal aanvullende onderzoeken, het opsporen van niet-gesprongen explosieven en het verwijderen van een aantal explosieven. Over de kosten hiervan bent u in de antwoorden op de vragen van Kamerlid Diks van 15 juni jl. (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2420) geïnformeerd.
Daarnaast stond een gunning voor andere bouw-voorbereidende werkzaamheden, waaronder sanering van grond, gepland op uiterlijk 25 juni jl. Ik heb naar aanleiding van het AO van 21 juni jl. echter aangegeven dat ik voor het einde van het zomerreces de Kamer nog per brief zou informeren over de stand van zaken rondom de voorgenomen verhuizing, waaronder over de uitstroomcijfers bij de mariniers, het voorzieningenniveau van de nieuwe kazerne en de uitkomsten van het geschil met de medezeggenschap (TRMC), waarover deze zomer uitspraak is gedaan. Ik stuur u deze brief gelijktijdig toe en verwacht dit binnenkort met u te bespreken. Om dit proces ordentelijk te laten verlopen is Defensie met de partijen die zich hebben ingeschreven voor het bouwrijp maken van de grond overeengekomen de gestanddoeningstermijn op te schorten tot uiterlijk 1 oktober 2018.
Als na de aanbesteding het winnende ontwerp bekend is, zal op plaatsen waar gebouwd zal worden op heipaaldiepte gericht worden gezocht naar niet-gesprongen explosieven. Voor de kosten van de detectie van explosieven is Defensie verantwoordelijk. Defensie en de provincie delen de verantwoordelijkheid voor de kosten van de ruiming van explosieven.
In hoeverre resteren na het bouwrijp maken van de grond nog beperkingen voor de toekomstige huisvesting van mariniers, oefenmogelijkheden en overige faciliteiten?
De bodemverontreinigingen moeten, nadat de grond bouwrijp is gemaakt en met inachtneming van de genoemde gebruiksbeperking, geen belemmering meer vormen voor het beoogd gebruik. De gebruiksbeperking geldt voor het voormalig perceel van camping Zeelandia, die is gebouwd op een afgedekte stortlocatie. Hier zal niet worden gebouwd en op dit perceel mag niet worden gegraven, om te voorkomen dat de afdeklaag wordt verstoord.
Als laatste stap bij het uitvoeren van de saneringen worden nieuwe bodemonderzoeken uitgevoerd, waarmee zal moeten worden aangetoond dat het terrein volgens wet- en regelgeving een geschikte locatie is voor het beoogde gebruik en dat de bodemverontreinigingen die in de grond blijven zitten, met inachtneming van de gebruiksbeperking, geen bedreiging vormen voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel.
Worden in de saneringsplannen alle risico’s voor de gezondheid en veiligheid van het defensiepersoneel weggenomen?
Zie antwoord vraag 5.