Gifgehalten in vis |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een nieuwe viswijzer die informatie verstrekt over gifgehaltes in vis, en ecologische en gezondheidsinformatie combineert1? Hoe beoordeelt u dit initiatief?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nieuwe viswijzer. Ik sta positief tegenover initiatieven die de consument bewust maakt over gezond voedsel en duurzaamheid. Om verwarring bij de consument te voorkomen vind ik het echter belangrijk dat verstrekte informatie eenduidig, helder en goed onderbouwd is. Met betrekking tot de «eet-vis-wijzer» heb ik hierover mijn twijfels.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de makers van deze nieuwe viswijzer dat de gezondheidsaanbevelingen voor de consumptie van vis gebaseerd zijn op gemiddeld aangetroffen gifwaarden, terwijl de hoeveelheid gif in een bepaalde vis gemakkelijk veel groter kan zijn wanneer de vis in vervuild gebied is gevangen?
De algemene aanbeveling aan consumenten is om gevarieerd te eten. Bij dit voedingspatroon zal de consument geen gevaarlijke hoeveelheid schadelijke stoffen uit vis binnen krijgen. Het Voedingscentrum adviseert consumenten om twee keer per week vis te eten, waarvan ten minste een keer vette vis ter preventie van hart- en vaatziekten. De consument wordt erop gewezen dat het gezondheidsrisico door mogelijke blootstelling aan schadelijke stoffen niet opweegt tegen de gezondheidswinst door regelmatig vis te eten. Liefhebbers van vis wordt verder aanbevolen niet te veel vis te eten (maximaal 4 porties2 per week).
Op basis van welke wetenschappelijke informatie wordt door het Voedingscentrum gesteld dat het risico voor je gezondheid door eventuele giftige stoffen verwaarloosbaar is ten opzichte van de voordelen van regelmatig vis eten2? Op welke wijze is de grote variatie meegenomen in de gifgehaltes van verschillende vissen van dezelfde soort?
De aanbevelingen van het Voedingscentrum zijn een directe vertaling van de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2006). Hier in staat: «op het punt van een eventueel toxicologisch risico van vis onderschrijft de commissie de kosten-batenanalyse door deskundigen van het RIVM, die is opgenomen in «Ons eten gemeten» uit 2004. Bij het aanbevolen visgebruik is dat risico verwaarloosbaar klein.» De Gezondheidsraad geeft enkele voorzorgsmaatregelen: voor vrouwen die zwanger zijn en vrouwen die borstvoeding geven, geldt een maximum van 2 porties vis per week. Verder worden zij aangeraden geen roofvissen te eten zoals zwaardvis en verse tonijn. De Richtlijnen Goede Voeding zullen overigens in 2011 door de Gezondheidsraad worden geëvalueerd.
De op 15 juni 2010 uitgekomen Dietary Guidelines van het United State Department of Agriculture (USDA) bevestigen de standpunten van de Gezondheidsraad. In deze guidelines zijn ook alle recente rapporten, zoals het proefschrift van I. Sioen (Universiteit Gent 2008), meegenomen.
Deelt u de mening dat het van belang is de herkomst van de vis te weten om een reële inschatting te kunnen maken van de hoeveelheid toxische stoffen? Zo ja, hoe kan de overheid zonder deze nuance blijven communiceren dat het verstandig is om twee keer per week vis te eten? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in Nederland verhandelde vis moet voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. De VWA handhaaft dit en vindt hierbij nauwelijks overschrijdingen. Ik vind het belangrijk de gezondheidsadviezen met betrekking tot vis, zoals omschreven in het antwoord op vraag 2, te blijven communiceren.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de gezondheid van de consument vis duidelijk traceerbaar zou moeten zijn? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zijn op basis van Europese regelgeving verplicht de traceerbaarheid van levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie te waarborgen. Specifiek voor vis geldt de traceerbaarheid tot het FAO vangstgebied. De VWA ziet op de naleving toe.
Verdere traceerbaarheid biedt vanuit volksgezondheidsoogpunt te weinig extra’s. Zie verder ook de antwoorden op vraag 3 en 4.
Kunt u toelichten wat precies bedoeld wordt met de stelling van het Voedingscentrum dat het eten van vis (2 maal per week, waarvan 1 keer vette vis) de kans op hart- en vaatziekten verkleint? Ten opzichte van welk voedingspatroon zou de kans op hart- en vaatziekten precies worden verkleind?
In het advies van de Gezondheidsraad staat: «regelmatig visgebruik verlaagt waarschijnlijk, substantieel het risico op hart- en vaatziekten en met name het risico op een fataal hartinfarct». Op basis van het RIVM-rapport «Ons eten gemeten» wordt ingeschat dat het 1–2 keer per week eten van vis de kans op hart- en vaatziekten met 25% doet afnemen. Dit levert dan een gezondheidswinst op van 30.000–100.000 DALY’s (Disability-Adjusted Life Year) ten opzichte van een gemiddeld voedingspatroon zonder vis.
De situatie van de opgevangen Orcinus orca (orka) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de opgevangen orka?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe de opvang van wilde zeezoogdieren die ziek of verzwakt worden aangetroffen in Nederland geregeld is? Zijn hiervoor protocollen opgesteld?
Voor de opvang van deze soorten is op basis van artikel 75.5 van de Flora- en faunawet een ontheffing nodig. Voor de opvang van zeezoogdieren beschikt in Nederland een aantal opvanghouders over de vereiste vergunningen. Dat zijn voor de zeehonden: Ecomare Texel en Opvangcentrum Lenie »t Hart in Pieterburen. Het aanspreekpunt voor de opvang van zeezoogdieren uit de categorie tandwalvissen is het Dolfinarium in Harderwijk. Mijn ministerie heeft ontheffing van de Flora- en faunawet aan het Dolfinarium verleend voor het uitvoeren van deze taak. Aan deze ontheffing ligt het door het Dolfinarium ingediende protocol «Opvang en rehabilitatie op het Dolfinarium; Doel, beleid en knelpunten» ten grondslag.
Opvangcentra voor inheemse dieren uit de natuur moeten tenminste vanaf 1 juli 2012 voldoen aan het Kwaliteitsprotocol Opvang niet-gedomesticeerde dieren. Het Dolfinarium Harderwijk voldoet reeds aan de kwaliteitseisen gesteld in het opvangprotocol.
In welke voorwaarden wordt voorzien om de duur van het verblijf van de orka in het Dolfinarium zoveel mogelijk te beperken en daarmee de kans op een succesvolle terugplaatsing in het wild zo groot mogelijk te maken?
De kennis en de kunde van de dierverzorgers in het Dolfinarium zijn erop gericht dat de orka Morgan de beste verzorging krijgt die mogelijk is, om het dier weer gezond te maken. De wetenschappelijke leiding van het Dolfinarium zal beoordelen of en wanneer het dier teruggeplaatst kan worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn dit dier aan het publiek ten toon te stellen, gezien contact met mensen tot een minimum beperkt moet zijn voor een succesvolle terugplaatsing in het wild? Zo ja, kunt u aangeven welke regels Dolfinarium hierbij volgt? Zo nee, waarom niet?
Dat is ter beoordeling van de deskundige medewerkers van het Dolfinarium. Zij zullen alles in het werk stellen om de kans op succesvolle terugplaatsing zo groot mogelijk te laten zijn. De voorwaarden van de ontheffing voor opvang zijn gericht op het maximaliseren van die kans.
Kunt u schetsen op welke manier terugplaatsing in het wild zal geschieden?
Het Dolfinarium heeft jarenlange ervaring met het succesvol terugplaatsen van bruinvissen. Er is geen ervaring met het terugplaatsen van een orka. Op basis van alle beschikbare kennis zal besloten worden of en zo ja, hoe, waar en wanneer overgegaan wordt tot terugplaatsing in de natuur.
Zijn er plannen om het dier na terugplaatsing in het wild als onderzoeksobject, bijvoorbeeld met zenders, te gebruiken? Zo ja, wat is het doel hiervan, op welke wijze zal de benodigde informatie worden verzameld en wat zijn hiervan de implicaties voor het welzijn van het dier?
Nee.
Vindt er onderzoek plaats naar hoe deze orka alleen in de Waddenzee terecht is gekomen? Zou het denkbaar zijn dat het dier door menselijk toedoen van zijn groep is gescheiden? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Er is geen onderzoeksmethode voorhanden om te reconstrueren hoe deze verzwakte orka in de Waddenzee verzeild is geraakt.
De ernstig negatieve gevolgen van de boomkorvisserij voor het leven in de Noordzee |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de studie «Impacts of beam trawl fisheries in the North Sea» naar de effecten van de boomkorvisserij?1
Welke conclusies verbindt u aan de wetenschappelijk onderbouwde conclusies van het rapport, die stellen dat populaties van langlevende en zich langzaam reproducerende soorten, zoals haaien en roggen, het meeste gevaar lopen, de soortensamenstelling van het bodemecosysteem verandert, er verlies is aan biodiversiteit, vissoorten kleiner worden omdat ze steeds minder tijd hebben om te reproduceren en de beschikbaarheid van voedsel voor aasetende (vis)soorten wordt vergroot, allemaal als gevolg van de boomkorvisserij?
Onderschrijft u de negatieve impact van boomkorvisserij op de langlevende, langzaam groeiende soorten en het verlies van benthische biodiversiteit, als twee van de wetenschappelijk meest aangetoonde effecten? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u op basis van de beginselen van gemeenschapstrouw, het voorzorgbeginsel en passende maatregelen de boomkorvisserij niet per direct verbiedt in gebieden waar habitattypen H1170 en H110C zijn aangewezen en waar goede kwaliteit dus beschreven wordt door aanwezigheid van langlevende bentische soorten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de brede wetenschappelijke consensus dat boomkorvisserij leidt tot een hoge mortaliteit van Echinocardium cordatum en Spisula subtruncata? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u op basis van de beginselen van gemeenschapstrouw, het voorzorgbeginsel en passende maatregelen de boomkorvisserij niet per direct verbiedt in gebieden waar habitattype H110B is aangewezen en waar goede kwaliteit dus beschreven wordt door aanwezigheid van deze soorten? Zo nee, waarom niet?
Bent u nu wel bereid de boomkorvisserij in beschermde gebieden van de Noordzee te verbieden gezien de enorme negatieve ecologische effecten, mede gelet op de hoge bijvangsten en het hoge energieverbruik? Zo ja, wanneer mag de Tweede Kamer uw voorstel daartoe verwachten? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom een aantoonbaar schadelijke activiteit als de boomkorvisserij wel zou passen in gebieden waar onder meer het Natura 2000-beschermingsregime van toepassing is?
De isolatieafstanden bij experimentele gentechaardappels |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen isolatieafstanden bij gg-aardappel van Avebe»?1
Ja.
Is het waar dat de Commissie Genetische Modificatie (Cogem) alleen de risico’s voor het milieu beoordeelt, en niet de economische risico’s van vervuiling van gangbare en biologische aardappels met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s)?
Ja, de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) is het onafhankelijk adviesorgaan dat de regering adviseert over mogelijke risico’s van de vervaardiging van en handelingen met ggo’s voor mens en milieu. Tevens informeert de COGEM betrokken ministers over ethisch-maatschappelijke aspecten verbonden aan genetische modificatie. De taken van de COGEM zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer. Het werkveld van de COGEM omvat alle gebieden in de biotechnologie, van landbouw tot medische toepassingen en van laboratoria tot commerciële introductie. Echter de COGEM adviseert niet over voedsel- of veevoederveiligheidsvraagstukken of over mogelijke risico’s voor behandelde patiënten bij medische toepassingen.
Is het waar dat het Rikilt-Instituut voor Voedselveiligheid momenteel nog onderzoek doet naar de gezondheidsrisico’s van cisgene ggo’s? Zo ja, wanneer worden deze resultaten naar de Kamer gestuurd? Zo nee, wanneer is dat onderzoek afgerond, wat waren de conclusies en wanneer kan de Kamer de rapportage tegemoet zien?
Ja. Het Rikilt heeft onderzoek gedaan naar de voedsel- en diervoederveiligheidsaspecten van cisgene gewassen. Dit rapport heb ik onlangs de Kamer doen toekomen.
Op welke wijze heeft de Cogem de risico’s van de Avebe aardappel voor mensen en dieren in kaart gebracht? Hoe verhoudt deze risicoanalyse zich tot het onderzoek van het Rikilt over de gezondheidsrisico’s van cisgene ggo’s?
Het betreft hier een veldproefvergunning voor AVEBE voor aardappelplanten met een verlaagd amylosegehalte die op 10 januari 2008 is afgeven. De COGEM heeft op 20 september 2007 advies uitgebracht over de milieurisico’s van deze veldproef en heeft geconcludeerd dat de risico’s van deze veldproef voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. De COGEM stelt in haar advies: «Overigens is er bij de voorgestelde werkzaamheden geen sprake van vervoedering of humane consumptie waardoor eventuele gezondheidsrisico’s nihil zijn.»
Het Rikilt is gevraagd te oordelen over de voedsel- en diervoederveiligheid van cisgene gewassen in het algemeen.
Is het waar dat het niet de bevoegdheid is van de Cogem om te adviseren over de gezondheidsrisico’s van cisgene ggo’s?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Deelt u de mening dat het inbouwen van isolatieafstanden niet alleen bedoeld is om de milieu- en volksgezondheidsrisico’s van ggo’s zo veel mogelijk te beperken, maar dat isolatieafstanden ook nodig zijn om de economische belangen van boeren in de omgeving te borgen en deze te vrijwaren van vervuiling met ggo’s?
Op basis van het Besluit ggo is het bij het afgeven van vergunningen voor de introductie in het milieu van ggo’s slechts mogelijk voorschriften in de vergunning op te nemen in het kader van de bescherming van mens en milieu. Isolatieafstanden worden alleen opgelegd wanneer dit vanuit milieurisicoperspectief noodzakelijk is.
Daarnaast zijn er co-existentie afspraken gemaakt door de betrokken sector zelf, waarbij er isolatieafstanden zijn afgesproken om de economische belangen van boeren in de omgeving te borgen.
In de veldproefvergunningen wordt de vergunninghouder dan ook gewezen op de co-existentieafspraken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Verordening coëxistentie teelt van het Hoofdproductschap Akkerbouw.
Deelt u de mening dat het voor hobbykwekers een groot probleem zou zijn als er uitkruising zal ontstaan met de experimentele ggo aardappel van Avebe? Zo ja, op welke wijze wilt u dit gaan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hobbykwekers kunnen economische schade ondervinden in het zeldzame geval dat er uitkruising zou plaatsvinden. In het geval van de veldproeven van AVEBE die worden uitgevoerd onder vergunningnummer DGM/SAS IM 07–004 zijn geen isolatieafstanden in de vergunning opgenomen, omdat dit vanuit milieurisicoperspectief niet nodig is.
Vanuit de veldproefvergunning is er geen verplichting om naburige telers op de hoogte te stellen. Echter, het ministerie van VROM wijst de vergunninghouder
op de bestaande co-existentieafspraken, zoals die zijn vastgelegd in de Verordening coëxistentieafafspraken van het Hoofdproductschap Akkerbouw, Hierin is vastgelegd dat de teler van ggo gewassen boeren in de omgeving tijdig infomeert over het voornemen om ggo’s te telen.
Op welke wijze zal Avebe bij de eventuele veldproeven de nabij liggende (hobby)kwekers op de hoogte stellen van de aanwezigheid van een veldproef met gentechaardappels? In welke mate is er een verplichting aanwezig om de naburige telers op de hoogte te stellen van (voorgenomen) veldproeven met experimentele ggo’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt de observatie van de Cogem dat sommige hobbykwekers wel op het veld vermeerderen, en dat er dus risico tot uitkruising is, zich tot het concluderend advies dat geen isolatieafstand aangehouden hoeft te worden ten opzichte van hobbykwekers?
Vermeerdering bij aardappelen gebeurt vegetatief, dus via knollen en niet via zaad. Uitkruising speelt bij vermeerdering daarom geen rol. Het concluderend advies van de COGEM dat geen isolatieafstand aangehouden hoeft te worden ten opzichte van hobbykwekers die op het open veld kruisingen met aardappels uitvoeren is gebaseerd op het feit dat de risico’s voor mens en milieu van de werkzaamheden met ggo’s verwaarloosbaar klein zijn, ook na uitkruising.
Is het waar dat, hoewel opslagbestrijding voor phytophtora verplicht is, dit in de praktijk geen garantie is van het verwijderen van aardappelopslag? Zo ja, deelt u de mening dat het achterblijven van gentechaardappels in de akkers niet uit te sluiten is en dat dit ook een bron van vermenging kan zijn?
Conform de verordening van het Productschap Akkerbouw voor bestrijding van Phytophthora infestans bij aardappelen is verwijdering van aardappelopslag verplicht tot maximaal 2 planten per m2. Een absolute verwijdering van aardappelopslag is onder deze verordening dus niet verplicht. Dit vormt over het algemeen in de praktijk geen probleem. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening dat vermenging tussen gangbare dan wel biologische teelt met experminetele ggo’s ervoor zorgt dat de oogst van de gangbare dan wel biologische teler in het geheel geen economische waarde meer heeft omdat het hier (nog) niet toegestane ggo’s betreft?
Vermenging tussen gangbare dan wel biologische teelt met experimentele ggo’s kan economische schade tot gevolg hebben, omdat er voor niet tot de Europese markt toegelaten ggo’s een nultolerantie geldt. Wanneer de gangbare of biologische teler economische schade ondervindt kan hij via een civielrechtelijke procedure de ggo teler aansprakelijk stellen.
Herinnnert u zich de antwoorden op Kamervragen over voorgenomen teelt van de Amflora-aardappel van 20 mei 2010, waarin u uiteenzet dat een beperkte vermenging nooit uitgesloten kan worden? Zo ja, deelt u de mening dat de kans op vermenging tussen gentech- en gangbare of biologische aardappels toeneemt wanneer er geen sprake is van een isolatieafstand?
Ja. Nee, want in de praktijk van de aardappelteelt in Nederland speelt vermenging via uitkruising geen rol van betekenis, omdat aardappel voornamelijk een zelfbestuiver is, eventueel gevormde plantjes in de verplichte rotatieteelt verwijderd worden bij onkruid- of opslagbestrijding, en eventueel gevormde knollen koudegevoelig zijn en de winter doorgaans niet overleven. Daarnaast kan een manoeuvreerruimte van enkele meters eventuele vermenging van knollen bij het poten en oogsten voorkomen.
Deelt u de mening dat risicobeoordeling een taak is van wetenschappers, maar dat risicomanagement een taak is van de politiek?
Wetenschappers leveren met hun onderzoek de bouwstenen voor een risicobeoordeling. Risicomanagement is een taak voor degene die een activiteit ontplooit, bijv. het bedrijfsleven. Het beleid en de politiek zorgen door middel van regelgeving dat risicomanagement uitgevoerd wordt en leidt tot maatschappelijk gewenste resultaten en in dit geval verwaarloosbare risico’s.
Op welke wijze bent u voornemens om te gaan met het advies van de Cogem dat isolatieafstanden tussen hobbykwekers en veldproeven met deze ggo niet nodig zouden zijn?
Ik heb het advies van de COGEM over deze categorie 2 veldproef van AVEBE overgenomen. Er is geen reden om de vergunning zoals deze op 10 januari 2008 is verleend aan AVEBE te wijzigen.
Deelt u de mening dat een isolatieafstand tussen gentech en gangbare of biologische teelt altijd noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze wilt u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het oogpunt van veiligheid voor mens en milieu is het niet altijd nodig om een isolatieafstand aan te houden bij veldproeven.
Om het risico van economische schade die door uitkruising of vermenging kan ontstaan te vermijden zijn in de voornoemde verordening van het Hoofdproductschap Akkerbouw maatregelen opgenomen, waaronder isolatieafstanden. De grootte van de isolatieafstand is afhankelijk van het gewas. Bij telers die hun gewassen ggo-vrij willen houden – waaronder biologische telers – moet de teler van gg-gewassen een afstand aanhouden van tien meter voor aardappelen.
De malafide paardenhandel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover in Nederland van 23 mei 2010, waarin een malafide paardenhandelaar wordt ontmaskerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het mishandelen van paarden door de handelaar?
Of er sprake is van mishandeling door de betreffende handelaar kan ik niet beoordelen op basis van de uitzending. De betreffende handelaar is niet bekend bij de Algemene Inspectiedienst (AID) of de Landelijke Inspectiedienst (LID). Ten algemene geldt dat een houder van dieren verantwoordelijk is voor zijn dieren en er goed voor moet zorgen. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) is het mishandelen of verwaarlozen van dieren verboden. Mishandeling of verwaarlozing van dieren is een ernstig misdrijf. Als daar sprake van is kunnen onder andere de AID of de LID optreden. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 en 5.
Acht u het toelaatbaar dat zieke paarden en paarden die bestemd zijn voor de slacht worden doorverkocht als gezonde rijpaarden? Zo nee, kunt u de maatregelen noemen die u getroffen heeft of voornemens bent te treffen die ervoor moeten zorgen dat dergelijke praktijken voorkomen worden?
Het is onwenselijk dat zieke paarden en paarden die bestemd zijn voor de slacht worden doorverkocht als gezonde rijpaarden. Evenwel hecht ik eraan te beklemtonen dat de koper zelf verantwoordelijk is voor zijn aankoop en zich vooraf goed dient te oriënteren.
Dat kan bij verschillende organisaties zoals Vereniging Eigen Paard, het Landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren, de sport- en fokkerijorganisaties en het Productschap voor Vee, Vlees en Eieren (PVE). Bovendien is het mogelijk om een paard voordat het is aangekocht te laten keuren. Verschillende dierenartsen bieden deze keuringen aan. Dat kan een nuttige investering zijn om teleurstelling te voorkomen. Een ander hulpmiddel bij het kopen van een paard is de controle van de correctheid van het paardenpaspoort. Het paspoort dient echter niet als kwaliteitswaarborg waarmee kwaliteiten die aan het paard worden toegeschreven kunnen worden aangetoond. Zo staat bijvoorbeeld de leeftijd vermeld. Of een paard geregistreerd is en of het paspoort wel echt hoort bij het betreffende paard kan door de koper eenvoudig worden nagegaan via de website van het PVE. Het is onverstandig een paard te kopen zonder een geldig en legitiem paspoort omdat dit iets kan zeggen over het circuit waaruit het paard afkomstig is.
Kunt u inzicht geven in eerdere acties die door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), politie of Openbaar Ministerie (OM) zijn ondernomen tegen deze paardenhandelaar?
Van de kwestie die in de uitzending wordt besproken, is aangifte gedaan. Deze aangifte is in behandeling bij de Politie Brabant Zuid Oost. Gelet op de bescherming van de privacy van de betrokkene, kan ik de Kamer niet informeren over eventuele eerdere acties die door politie of Openbaar Ministerie zijn ondernomen. De betreffende handelaar is bij de AID en LID niet bekend.
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een houdverbod op te leggen. Of deze maatregel in dit specifieke geval opgelegd moet worden is niet aan mij ter beoordeling, maar aan de strafrechter.
Deelt u de mening dat deze paardenhandelaar de bevoegdheid moet worden ontnomen om paarden te houden? Zo ja, op welke wijze maakt u hier werk van? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de misstanden in de paardenhandel, zoals getoond in de bovengenoemde uitzending, de noodzaak onderstrepen van de invoering van een sluitend identificatie- en registratiesysteem voor paarden? Zo ja, bent u nog steeds van plan het opzetten van dit systeem aan de sector zelf over te laten? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een identificatie- en registratiesysteem voor paarden. Paardenhouders dienen zich aan deze, door de overheid opgelegde, regels van identificatie en registratie van paarden te houden. Deze regels dienen het maatschappelijke belang om de voedselveiligheid te borgen. Elk paard dat in Nederland geboren of ingevoerd wordt, moet gechipt zijn. Daarbij krijgt het paard een paspoort dat wordt uitgegeven door het PVE en door erkende stamboeken en paardenorganisaties. In het paspoort dienen door de dierenarts aantekeningen gemaakt te worden over medicijngebruik bij het betreffende paard, indien dit relevant is voor de voedselveiligheid.
Ik ben met de Sectorraad Paarden in overleg over nut en noodzaak om dit systeem uit te breiden tot een eigenaren- of houdersregistratie. Ik verwijs tevens naar het antwoord op vraag 3.
Is deze paardenhandelaar lid van de Sectorraad Paarden? Op welke wijze u deze en soortgelijke paardenhandelaren te kunnen onderwerpen aan afspraken die binnen de sectororganisaties in het kader van de zelfregulering worden gemaakt, wanneer zij zich niet eens (willen) aansluiten bij die organisaties?
De Sectorraad Paarden (SRP) is een private organisatie en het is mij niet bekend of deze paardenhandelaar daar lid van is. De SRP heeft mede op mijn verzoek een plan van aanpak gemaakt voor het verbeteren van het welzijn van paarden (Kamerstukken TK 2008–2009, 28 286, nr. 57) en werkt aan een plan van aanpak aangaande de aanpak van dierziekten. Daarbij zullen zij zich inspannen om zoveel mogelijk paardenhouders te bereiken.
Kunt u zich iets voorstellen bij de vrees dat deze en soortgelijke malafide paardenhandelaren gewoon hun gang kunnen blijven gaan zolang wet- en regelgeving over de handel in paarden uitblijft? Acht u deze vrees gegrond? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke waarborgen uw beleid bevat om deze malafide paardenhandel daadwerkelijk een halt toe te roepen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 3 en 6 en merk daarnaast op dat op het moment dat er over de grens gehandeld wordt de Regeling handel levende dieren levende producten geldt. Deze Regeling regelt de registratie van handelaren en implementeert Europese regels over handel in paardachtigen en regels inzake veterinaire waarborgen die daarbij in acht dienen te worden genomen. Overigens worden op grond van deze regeling handelaren geregistreerd bij de VWA.
De VWA is dit jaar een project opgestart waarbij de handelaren een handelarenregistercontrole krijgen.
De uitlatingen van de minister van Verkeer en Waterstaat dat hij Sea Shepherd de Nederlandse vlag wil ontnemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer uw voorgenomen wijziging van de Zeebrievenwet1 controversieel heeft verklaard?
Ja.
Kunt u zeggen welke waarde u toekent aan de beslissing van de Kamer om een (om het even welk) kabinetsvoornemen controversieel te verklaren? Acht u het gepast voor een demissionair minister om een controversieel verklaard voornemen alsnog nader uit te werken dan wel persberichten uit te doen waarin op zijn minst die suggestie wordt gewekt?2
Na de val van het kabinet heeft de Tweede Kamer een aantal wetsvoorstellen controversieel verklaard, waaronder het voorstel tot wijziging van de Zeebrievenwet. Over de verdere procedure van het wetsvoorstel zal de Tweede Kamer een beslissing nemen.
Het persbericht maakt echter melding van een bredere stelselherziening van de regelgeving omtrent de nationaliteit van zeeschepen, resulterend in een voorstel voor een nieuwe rijkswet. Er is daarbij geen sprake van het nader uitwerken van een controversieel verklaard wetsvoorstel.
Kunt u aangeven op welke in voorbereiding zijnde stelselherziening u doelt en hoe het mogelijk is om deze herziening «te versnellen»? Is de aangekondigde stelselherziening mede bedoeld om tegemoet te komen aan het verzoek van Japan aan Nederland om effectieve maatregelen te nemen om te voorkomen dat een onder Nederlandse vlag varend anti-walvisjachtschip de veiligheid op zee in gevaar zou brengen?
Met de in voorbereiding zijnde stelselherziening wordt gedoeld op een nieuwe Rijkswet nationaliteit zeeschepen. Beoogd wordt in deze rijkswet in samenspraak met alle landen van het Koninkrijk uniforme regels te stellen voor het hele Koninkrijk over de registratie en nationaliteitsverlening van zeeschepen en de afgifte van zeebrieven.
Reeds enkele jaren werd binnen mijn ministerie de noodzaak voor nieuwe wetgeving op dit punt onderkend en is begonnen aan de opstelling hiervan. Dit proces wordt intern versneld om zodoende na het zomerreces bij de Tweede Kamer te worden ingediend.
De stelselherziening is bedoeld om uitvoering te geven aan het VN-Zeerechtverdrag en aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en om de concurrentiepositie van rederijen in het Koninkrijk te versterken door het wegnemen van onnodige belemmeringen in de regelgeving. Er wordt beoogd te komen tot een modern registratiestelsel voor zeeschepen, wat deregulering tot gevolg heeft. Het nieuwe stelsel zal tevens voorzien in een effectief handhavingsmechanisme.
Kunt u uitleggen waar u precies op doelt wanneer u het heeft over «gedragingen door zeeschepen van Sea Shepherd, de Steve Irwin en de Bob Barker» die in uw ogen kennelijk «verbetering» behoeven? Zijn de betreffende gedragingen strafrechtelijk onderzocht? Zo nee, acht u het gepast om als (demissionair) minister de suggestie te wekken dat Sea Shepherd zich niet houdt aan regels en verdragen die voor gelden voor schepen die onder Nederlandse vlag varen?
Wat betreft de gedragingen van de «Steve Irwin» heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) naar aanleiding van het incident op 6 februari 2009 geoordeeld dat hiermee de regels van het Zeeaanvaringsverdrag zijn overtreden. Hetzelfde heeft IVW toentertijd overigens geconcludeerd over de Japanse schepen. Ik heb u daar eerder over geïnformeerd. De betreffende gedragingen zijn niet strafrechtelijk onderzocht.
Dat ook het afgelopen walvisjachtseizoen heeft geleid tot escalaties tussen beide partijen is duidelijk gebleken uit openbaar beeldmateriaal.
Nederland heeft, samen met Nieuw-Zeeland en Australië, op 7 december 2009 de betrokken partijen bij de walvisvangst – zowel walvisvaarders als demonstranten – opgeroepen tot verantwoordelijk gedrag. Deze oproep heeft helaas niet geleid tot de, met het oog op de veiligheid, gevraagde terughoudendheid.
Hoe moet uw dreigement aan het adres van Sea Shepherd, dat de Nederlandse regering «niet zal nalaten van het nieuwe instrumentarium gebruik te maken zodra het van kracht is geworden als blijkt dat geen verbetering optreedt in gedragingen door zeeschepen van Sea Shepherd, de Steve Irwin en de Bob Barker» precies worden opgevat? Op welke gronden zou volgens u moeten blijken dat de gedragingen van zeeschepen van Sea Shepherd in strijd zijn met regels en verdragen, wanneer tot nu toe zelfs geen getuigenverhoren hebben plaatsgevonden en toetsing door de rechter vooralsnog achterwege blijft?
Bij gelegenheid van de afgifte van een nationaliteitsverklaring aan de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) ten behoeve van de teboekstelling van de «Bob Barker» in het Nederlandse scheepsregister op 24 mei jongstleden is SSCS erop gewezen dat de verplichtingen die voortvloeien uit het Zeeaanvaringsverdrag en het SOLAS-verdrag in acht moeten worden genomen. Gezien de historie van SSCS en de escalaties gedurende het afgelopen walvisvangstseizoen (zie ook het antwoord op vraag 4) heb ik SSCS aangegeven niet na te laten het nieuwe instrumentarium te gebruiken zodra dat voorhanden is en als blijkt dat met de gedragingen van de «Steve Irwin» of de «Bob Barker» opnieuw nationale en internationale regelgeving wordt overtreden. Overigens kunnen handelingen waarmee regels worden overtreden op vele manieren blijken; bijvoorbeeld uit openbaar beeldmateriaal.
Is het waar de Inspectie Verkeer en Waterstaat op 24 mei jongstleden een nationaliteitsverklaring heeft afgegeven aan het Sea Shepherd-schip de Bob Barker?
Ja.
Deelt u de mening dat een nieuwe Nederlandse zeebrief voor een Sea Shepherd-schip, aan de vooravond van de 62e Internationale Walvisconferentie, een mooi signaal is in de richting van Japan, namelijk dat Nederland de illegale Japanse walvisjacht niet langer pikt?
Aan de afgifte van de nationaliteitsverklaring en de zeebrief liggen geen andere motieven ten grondslag dan de vaststelling dat SSCS en de «Bob Barker» voldoen aan de formele eisen voor inschrijving.
Bent u bereid Japan op de komende Internationale Walvisconferentie (IWC) aan te spreken op de aanwezigheid van hun walvisschepen in walvisreservaten en hun gedragingen aan de kaak te stellen?
Inzake de incidenten tussen Japanse walvisvaarders en schepen van actievoerders is reeds meermalen bilateraal gesproken met Japan. Het vinden van een oplossing voor de wetenschappelijke walvisjacht door Japan maakt deel uit van het consensusvoorstel dat tijdens IWC62 is besproken. Helaas kon hierover geen overeenstemming worden bereikt. Zoals de minister van LNV de Kamer heeft laten weten met haar brief van 11 mei 2010 blijft Nederland zich inzetten voor een volledige beëindiging van alle walvisvangst, en in het bijzonder die in reservaten.
Bent u bereid Japan op de komende conferentie op te roepen het VN-mensenrechtenverdrag te respecteren en specifiek te wijzen op de rechtszaak tegen twee activisten, die de handel in illegaal walvisvlees hebben weten bloot te leggen3? Welke inzet mogen we van u verwachten ten behoeve van een eerlijk proces tegen de Sea Shepherd-activist die door Japan gevangen wordt gehouden nadat hij aan boord van een van de Japanse walvisschepen was geklommen?4
De Nederlandse overheid ziet geen aanleiding om Japan specifiek te wijzen op de rechtszaak tegen twee activisten die een rol hebben gespeeld bij het blootleggen van de handel in illegaal walvisvlees. De Nederlandse ambassade in Tokio volgt dit proces en er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het proces niet voldoet aan internationale standaarden van een zorgvuldige rechtsgang, al zijn bij aanhouding en detentie onregelmatigheden geconstateerd. De heer Bethune is onderdaan van Nieuw-Zeeland en heeft bij zijn proces consulaire bijstand van dat land ontvangen. Er zijn geen indicaties geweest dat hij geen eerlijk proces heeft gehad.
Omstreden pijnexperimenten bij muizen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het onderzoek van de McGill University in Canada, waarbij ernstige pijn aan muizen wordt toegebracht voor de codering van gezichtsuitdrukkingen van muizen die pijn lijden?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit onderzoek, waarbij muizen onder meer azijnzuur in de buik gespoten hebben gekregen en zenuwen zijn beschadigd, waardoor de dieren ernstige pijn is berokkend? Kunt u in uw antwoord ingaan op nut, noodzaak en ethische aanvaardbaarheid van deze pijnexperimenten?
Volgens de in Nederland geldende regelgeving is de afweging tussen ethische aanvaardbaarheid van de experimenten en het ongerief voorbehouden aan de Dierexperimentencommissie (DEC). Elk onderzoeksvoorstel waarin sprake is van dierproeven moet worden beoordeeld door een DEC. Op haar beurt maakt deze per voorstel een afweging op ethische aanvaardbaarheid. Deze proef is in Canada uitgevoerd en daarom is dit niet ter beoordeling van een Nederlandse DEC.
Deelt u de verbazing dat, ondanks de honderden miljoenen experimenten op muizen wereldwijd, er kennelijk nog steeds (apart) onderzoek wordt verricht naar de herkenning van pijn bij muizen in laboratoria? Zo nee, waarom niet?
Exacte gegevens over pijnexpressie bij proefdieren zijn mij niet bekend omdat vanuit de overheid geen specifieke onderzoeksprogramma’s op dit gebied worden gefinancierd. Er wordt echter in Nederland op proefdierkundig gebied veel onderzoek gedaan om pijn te verminderen bij proefdieren en er bestaan veel artikelen over pijnbestrijding en pijnmanagement bij proefdieren.
Hoe beoordeelt u het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen met aanleg voor migraine, waardoor ze voortdurend pijn hebben?
Het is niet mijn taak om het maken en gebruiken van genetisch gemanipuleerde muizen te beoordelen; deze verantwoordelijkheid ligt bij de DEC.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar proefdierkunde, mevr. M. R. van het Radboud UMC, dat zij het toebrengen van ernstige pijnprikkels voor dit onderzoek «ethisch problematisch» vindt?2 Kunt u zich vinden in die opvatting? Zo nee, kunt u uitleggen waarop niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Acht u het denkbaar dat een Dierexperimentencommissie in Nederland toestemming zou hebben gegeven voor dit onderzoek? Zo ja, op welke gronden zou dat zijn en op welke wijze zou de ethische afweging dan hebben plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik heb te weinig kennis van dit, in het buitenland uitgevoerde, onderzoek om hier een uitspraak over te doen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat het Leids Universitair Medisch Centrum betrokken is bij het onderzoek naar pijnherkenning bij muizen? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid en hoe oordeelt u over deze betrokkenheid gelet op het omstreden karakter van de experimenten?
Het LUMC is niet actief betrokken in de feitelijke uitvoering van het onderzoek. De Canadese onderzoekers hebben gegevens gebruikt uit migraine experimenten van onderzoekers van het LUMC.
Kunt u aangeven of Nederland dit onderzoek (mede) financiert? Zo ja, op welke wijze en om hoeveel geld gaat het?
Dit onderzoek wordt niet (mede)gefinancierd vanuit de Nederlandse overheid of vanuit het LUMC.
Kunt u aangeven welke beoordelingscriteria in de «McGill University animal care and use committee» hanteert bij het toetsen van een dierproevenonderzoek, en op grond van welke argumenten is besloten dit onderzoek toe te laten? Heeft de commissie in brede zin gekeken naar alternatieven voor dit onderzoek, en zo ja, wat was de uitkomst van die zoektocht?
Omdat het onderzoek in het buitenland heeft plaatsgehad ben ik niet bekend met de criteria die deze commissie hanteert bij het toetsen van dierproevenonderzoek.
Deelt u de mening dat pijnexpressie bij muizen ook op een andere manier had kunnen worden onderzocht, zoals bij dierproeven die al werden uitgevoerd voor een ander onderzoek?
Ik ben niet op de hoogte van de details van het onderzoek. Daarom kan ik geen oordeel vellen over de mogelijk alternatieve methoden voor dit onderzoek, noch over de afwegingen die hierbij een rol hebben gespeeld.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven van de afgelopen jaren om gegevens over pijnexpressie bij proefdieren te verzamelen en te analyseren? Zo ja, kunt u daarbij aangeven in welke mate die kennis is gedeeld met wetenschappers over de hele wereld? Zo nee, betekent het feit dat u een dergelijk overzicht niet kunt geven ook dat de Nederlandse kennisinstellingen u niet van deze informatie kunnen voorzien? Kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Deelt u de mening dat initiatieven om pijnexpressie bij proefdieren in kaart te brengen allang van de grond hadden moeten komen in lopend onderzoek? Zo ja, welke verantwoordelijkheid heeft u hiervoor gevoeld, en op welke wijze heeft u vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3
Wat is uw algemene oordeel over de kennis van pijnherkenning bij proefdieren onder (Nederlandse) wetenschappers? Acht u die kennis van voldoende niveau? Kunt u dit toelichten?
Pijnherkenning bij knaagdieren muizen is erg moeilijk. Die dieren zullen zo min mogelijk tonen dat ze pijn hebben omdat ze dan een gemakkelijker prooi worden voor hun aanvaller. Daarom wordt in proefdierkundig Nederland de regel gehanteerd dat als bij de mens ingrepen pijn zouden veroorzaken dat bij dieren ook het geval is en er dan sprake zou moeten zijn van pijnbestrijding.
Hier wordt in de opleidingen ook aandacht aan besteed.
Bent u tevreden over de ontwikkeling en toepassing van, en kennis over, 3V-alternatieven voor dierproeven door de wetenschap? Zo ja, waar baseert u dat op, mede in het licht van deze pijnexperimenten die gemakkelijk voorkomen hadden kunnen worden als de benodigde gegevens op andere wijze waren verzameld? Zo nee, welke concrete inspanningen mag de Kamer van u verwachten om serieus werk te maken van het terugdringen van het proefdiergebruik?
De ontwikkeling van kennis van 3V-alternatieven is een continue proces, waarin altijd wordt gestreefd naar verbetering. In 2008 heeft het kabinet de kabinetsvisie alternatieven voor dierproeven naar de Kamer gestuurd. In deze visie staan actiepunten benoemd waarmee het kabinet bijdraagt aan alternatieven voor dierproeven. Een aantal van deze punten zijn al uitgevoerd, zoals de oprichting van het Nationaal kenniscentrum alternatieven voor dierproeven. Deze zomer wordt de programmeringsstudie verwacht die kan worden ingezet voor het formuleren van een breed onderzoeksprogramma. Hiernaast zet ik mij in voor (mede)financiering van het ASAT (Assuring Safety without Animal Testing) programma.
Dierproeven voor ruimteonderzoek |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat er, zoals u in uw antwoord op eerdere vragen stelt1, foto’s van en informatie over apenexperimenten van een onderzoek dat volgens u niets te maken heeft met Mars 500, terecht zijn gekomen op de officiële website van het Mars 500 project? Kunt u aangeven op welke wijze u deze kwestie heeft onderzocht en op welke informatie u zich heeft gebaseerd bij de beantwoording van mijn vragen daarover? Zo nee, waarom kunt u dit niet toelichten?
Het Mars500-project is een samenwerking tussen ESA en het Russische Institute for Biomedical Problems (IBPM). Omdat Nederland hierin geen contractpartner is, heb ik ESA verzocht om nadere informatie over het Mars500-project. ESA heeft mij daarop per email en met kopieën van haar correspondentie met IBPM duidelijk gemaakt dat bij het Mars500-project geen experimenten met apen plaatsvinden. Het bericht over dergelijke experimenten was door IBMP ten onrechte op de Mars500-website geplaatst, maar is door IBMP 1 dag later van deze website verwijderd op nadrukkelijk verzoek van ESA. Met brief van 7 april 2010 heeft IBMP vervolgens aan ESA bevestigd dat het Mars500-project uitsluitend onderzoek betreft naar gevolgen van langdurige menselijk verblijf in de ruimte via een gesimuleerde vlucht van 520 dagen naar Mars.
Kunt u toelichten waar u uw stelling op baseert dat ESA geen plannen noch belangstelling heeft om te experimenteren met dieren noch de ambitie heeft dieren te gebruiken voor ruimtevluchten?2 Hoe verklaart u in dit opzicht de positie die ESA hier op haar eigen website over inneemt, waar wordt aangegeven dat de activiteiten van ESA Life Sciences alle aspecten van de Space Life Sciences beslaan, inclusief onderzoek met dieren?3
Mijn door u geciteerd antwoord betreft het Mars500-project. In het kader van het ESA-programma voor Leven en Exacte Wetenschappen (ELIPS) kan wel ruimteonderzoek plaats hebben met ongewervelde dieren of knaagdieren. Zoals ook benadrukt in mijn eerdere beantwoording, houdt ESA zich hierbij volledig aan de op het terrein van onderzoek met dieren van toepassing zijnde regels en wetgeving van de Europese Unie en van COSPAR1. Naar mij bekend zijn er thans geen Nederlandse wetenschappers betrokken bij ruimteonderzoek met dieren.
Hoe verklaart u dat door ESA letterlijk gesproken wordt over de noodzaak om te experimenteren op kleine dieren in een ruimteomgeving4 waar u in uw antwoorden stelt dat ESA daar geen belangstelling voor zou hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke ruimte laat de Wet op de dierproeven in uw optiek voor dierproeven voor ruimteonderzoek? Acht u het mogelijk dat binnen de kaders van de Wet op de dierproeven experimenten op levende dieren worden toegestaan voor onderzoek dat gericht is op reizen naar en/of andere ontwikkelingen in de ruimte? Zo ja, op welke precieze gronden zou dan goedkeuring worden gegeven voor dergelijke dierproeven en kunt u dat toelichten aan de hand van de betreffende bepalingen in de Wet op de dierproeven? Zo nee, op welke wijze kunt u garanderen dat dergelijke experimenten dan ook niet plaatsvinden, en hoe moet de informatie van ESA over dierproeven in haar onderzoek dan worden beoordeeld?
Binnen de Wet op de dierproeven is het toegestaan om dierproeven te verrichten, mits het belang van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier wordt aangedaan, en het doel niet op een andere manier kan worden bereikt dan door middel van een dierproef. In Nederland wordt deze afweging over de toelaatbaarheid van dierproeven gemaakt door de Dier Experimenten Commissies (DEC’s). De DEC’s beoordelen daarmee de ethische en maatschappelijke aanvaardbaarheid van een dierproef. Deze beoordelingen worden uitgevoerd in de lidstaat waar het onderzoek plaats vindt. Daarom kan ik alleen spreken voor de Nederlandse situatie.
Deelt u de mening dat dierproeven voor ruimteonderzoek ethisch onacceptabel en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn? Zo ja, welke maatregelen kunnen we van u verwachten om dergelijke proeven uit te bannen, zowel in Nederland als in Europa? Zo nee, kunt u toelichten waarom u experimenten op levende dieren voor ruimteonderzoek toelaatbaar acht?
Zie antwoord vraag 4.
De handel in apen voor dierexperimenten door RC Hartelust B.V. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA), Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in het aantal apen dat jaarlijks door RC Hartelust bv te Tilburg wordt ingekocht en verhandeld? Zo ja, kunt u in uw antwoord onderscheid maken naar apensoort en aangeven hoeveel apen uit het wild zijn gevangen en hoeveel apen afkomstig zijn uit fokkerijen en de (tussen)handel? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op de handel in apen voor dierexperimenteel onderzoek door dit bedrijf?
In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en de wet bescherming persoonsgegevens kan ik over individuele bedrijven geen specifieke bedrijfsinformatie verschaffen.
Alle bedrijven die handelen in apen moeten voldoen aan Richtlijn 92/65/EG. Dit bedrijf heeft een vergunning volgens de Wet op de Dierproeven (Wod) artikel 11a. Conform deze vergunning dient het bedrijf te voldoen aan de vereisten van de Wod. De Wod vraagt jaarlijks over het voorafgaande jaar naar het aantal en de herkomst van de bij de vergunninghouder aanwezige dieren. Deze aantallen worden weergegeven naar afkomst van geregistreerde en niet geregistreerde fokkerijen binnen Nederland of Europa. Daarnaast is er een kolom andere herkomst, waarin de aantallen dieren worden weergegeven van geregistreerde en niet geregistreerde fokkerijen buiten Europa. In deze registratie wordt niet aangegeven welke fokkerijen dat zijn. Dit wordt steekproefsgewijs door de inspecteurs gecontroleerd. In diezelfde registratie dient de vergunninghouder het aantal dieren aan te geven dat gaat naar een geregistreerde instelling binnen Nederland of Europa of een andere bestemming.
Kunt u aangeven uit welke landen en instellingen RC Hartelust bv apen mag betrekken? Uit welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen geïmporteerd of ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke landen en instellingen mag RC Hartelust bv apen leveren voor dierproeven? Aan welke landen en instellingen zijn de afgelopen jaren ook daadwerkelijk apen geleverd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er voorschriften verbonden aan de vergunning van RC Hartelust bv zoals bedoeld in artikel 11a / artikel 6, lid 2, van de Wet op de dierproeven? Zo ja, welke zijn dat en kunt u uiteenzetten of deze voorschriften de afgelopen jaren zijn gewijzigd, aangevuld of ingetrokken? Zo nee, waarom heeft u geen (nadere) voorschriften verbonden aan de handel in primaten door dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specifieke voorwaarden zijn er, naast de algemeen geldende bepalingen in het kader van CITES, in de vergunning van RC Hartelust bv gesteld voor de aankoop en doorverkoop van apen uit en naar derde landen?
In de Wod, het dierproeven besluit en de beleidsregel ontheffingen Wet op de dierproeven staan voorschriften voor de handel in apen. In de vergunning zijn naast bovengenoemde voorschiften geen aanvullende voorwaarden gesteld.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat een Nederlandse handelaar apen levert voor experimenten die in Nederland niet zijn toegestaan? Zo ja, welke maatregelen heeft u getroffen om ervoor te zorgen dat dit dan ook niet kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het leveren van dieren moet voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving. Uitvoerders van dierproeven dienen zich te houden aan de regelgeving van het land waar de dierproeven plaatsvinden.
Deelt u de mening dat dierenwelzijn en de bescherming van bedreigde diersoorten randvoorwaarden moeten zijn voor eventuele import van apen en andere dieren door een Nederlandse proefdierhandelaar? Zo ja, op welke wijze draagt u hier zorg voor en op welke wijze kunt u garanderen dat het welzijn van de dieren gedurende het hele handelstraject is gewaarborgd en dat er niet wordt gehandeld in illegaal gevangen dieren door RC Hartelust bv? Zo nee, waarom niet?
Bij de invoer van primaten is CITES onverkort van toepassing. De invoer kan slechts plaatsvinden als de Wetenschappelijke Autoriteit van het invoerend land een positief advies heeft uitgebracht. De invoer wordt niet toegestaan wanneer de primaten niet volgens CITES en nationale wetgeving zijn verkregen. Binnen CITES is vervoer van primaten slechts toegestaan als dit volgens de IATA-richtlijnen plaatsvindt. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Kunt u bevestigen dat RC Hartelust bv onder andere apen importeert uit China? Is het waar dat de fokkerij Guangxi Grandforest Scientific Primate Company Ltd apen levert aan RC Hartelust bv en dat deze fokkerij uit het wild gevangen apen importeert uit Laos, Cambodja en Vietnam?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoe beoordeelt u het dierenwelzijn op de Guangxi Grandforest Scientific Primate Company Ltd fokkerij, onder meer op het gebied van huisvesting en verzorging? Is het waar dat de apen in kooisystemen worden gehouden, zonder mogelijkheid hun natuurlijke gedrag te uiten en wat is uw mening daarover? Welke gegevens heeft u over de sterfte onder de dieren?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Kunt u aangeven hoe en door wie de wildvang, doorvoer en import van apen wordt gecontroleerd op CITES-regelgeving? Welke (verschillende) methoden worden er gebruikt voor de identificatie- en registratie van de apen en welke (verschillende) controles vinden daarop plaats vanaf het moment van wildvang?
De Management-Autoriteiten van de desbetreffende landen beoordelen de voorgenomen invoer, ondersteund door hun Wetenschappelijke Autoriteiten. Deze instanties werken volgens de voorschriften van CITES, eventueel aangevuld met nationale wetgeving. De verantwoordelijkheid voor de controle op wildvang ligt primair bij de handhavende instanties van de landen waar de dieren zich op dat moment bevinden. De relevante Europese wetgeving kent een identificatieverplichting voor het houden van gefokte primaten of primaten die niet meer teruggezet kunnen worden in het wild. Nederland kent daarnaast op basis van de Flora- en faunawetgeving een registratieverplichting.
Welke dierenwelzijnseisen zijn er gesteld aan de wildvang, doorvoer en import van apen vanuit China en/of andere landen door RC Hartelust bv? Op welke wijze wordt hierop gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 7 en 10.
Kunt u aangeven hoe de apen uit China en/of andere landen naar RC Hartelust bv worden vervoerd, hoe lang de transporten duren en hoeveel apen de afgelopen jaren tijdens deze transporten zijn gestorven?
Zowel bij transport van en naar de EU als transport binnen de EU moeten de apen worden vervoerd in overeenstemming met de hiervoor geldende wetgeving (transport verordening en veterinaire eisen). De transport verordening heeft geen invloed op vervoer buiten de Europese Unie. Cijfers over sterfte van dieren kan ik om de hierboven vermelde reden niet verstrekken (zie antwoord vraag 1 t/m 4).
Kunt u aangeven hoe de apen van RC Hartelust bv worden vervoerd naar proefdierinstellingen in Nederland en andere landen, en welke transportvoorschriften hiervoor gelden? Welke cijfers zijn er bij u bekend over de sterfte onder de dieren tijdens deze transporten?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Kunt u bevestigen dat in 2005 vier van de 50 makaken die vanuit RC Hartelust bv werden vervoerd naar een onderzoekscentrum in Zweden zijn gestorven gedurende het transport? Kunt u aangeven op welke wijze u de toedracht van dit incident hebt onderzocht? Zo ja, kunt u toelichten wat u met de uitkomsten heeft gedaan en of RC Hartelust bv vervolgd kan worden voor deze zaak? Zo nee, waarom hebt u geen onderzoek ingesteld naar de dood van vier makaken tijdens een vanuit Nederland opgezet transport?
Hierover is in 2005 door de VWA een klacht onderzocht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is door de VWA geïntervenieerd zonder inschakeling van het strafrechtelijk instrumentarium.
Kunt u aangeven op welke wijze de apen bij RC Hartelust bv worden gehuisvest? Is het waar dat het bedrijf een vergunning heeft voor het houden van maar liefst 720 apen, en dat deze in kooihuisvesting worden gehouden in een loods zonder buitenverblijf?
Zie antwoord op vraag 1 t/m 4.
Hoeveel apen zijn er de afgelopen jaren tijdens het verblijf bij RC Hartelust bv gestorven en wat waren de oorzaken daarvan?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoeveel inspecties van de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) hebben er de afgelopen 5 jaar plaatsgevonden bij RC Hartelust bv en hoeveel van deze inspecties waren onaangekondigd?
De VWA heeft de afgelopen 5 jaar het volgende aantal inspecties uitgevoerd:
2005: 3
2006: 2
2007: 1
2008: 1
2009: 3
Vier van deze inspecties waren onaangekondigd.
Kunt u aangeven waar de apen vandaan komen die in Nederlandse proefdierinstellingen worden gebruikt, zoals het Erasmus MC, de Radboud Universiteit, de Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam en de diverse farmaceutische en toxicologische instellingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1 t/m 4.
Hoe beoordeelt u de weigering van Hartelust bv om de Partij voor de Dieren toe te laten voor een werkbezoek, mede in het licht van uw herhaalde oproep en belofte voor meer openheid ten aanzien van dierproeven?
In mijn eerdere brief1 heb ik gepleit voor meer openheid rondom verrichte dierproeven vanuit de Dier Experimenten Commissies en vergunninghouders. Dit bedrijf verricht geen dierproeven. Daarnaast is het aan het bedrijf zelf om te beslissen wie zij wil ontvangen.
Het importeren van reuzenpanda's uit China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de plannen van Dierenpark Emmen om één of meer reuzenpanda’s te importeren uit China? Hoe beoordeelt u deze plannen?
Naar aanleiding van uw vragen, is contact opgenomen met het Dierenpark Emmen. Of er reuzenpanda’s naar Emmen komen, is nog niet zeker, want de besprekingen bevinden zich nog in een oriënterende fase. Het Dierenpark zou mee willen doen aan het fokprogramma voor reuzenpanda’s. Het zou gaan om panda’s die gefokt zijn in een opvangcentrum en die niet geherintroduceerd kunnen worden in het wild. Reuzenpanda’s zijn een bijzonder bedreigde diersoort en dat is reden genoeg om te proberen reuzenpanda’s te fokken, ook al is dit niet altijd succesvol. Soms lukt het namelijk wel. De voorwaarden van Chinese zijde zijn nog niet bekend, maar wel is duidelijk dat deze hoog zullen zijn. Over een bruikleenovereenkomst is nog niets bekend.
De wettelijke voorschriften die gelden voor het invoeren en vervoeren van dieren in Nederland, zien toe op de bescherming van bedreigde diersoorten, de bescherming van het welzijn van die dieren tijdens transport, alsmede veterinaire eisen ten behoeve van de bescherming van mens, dier en milieu.
Deze voorschriften zijn te vinden in de basisverordening CITES (verordening (EG) nr. 338/97), de Transportverordening (verordening (EG) nr. 2005/1) en diverse Europese veterinaire regelgeving. De uitvoering daarvan is vastgelegd bij of krachtens de Flora- faunawet respectievelijk de Gezondheids- welzijnswet voor dieren. Afhankelijk van het soort dier worden er vergunningsverplichtingen opgelegd en worden er eisen gesteld aan de wijze van vervoer, aan de verzorging tijdens het vervoer en aan het vervoermiddel waarmee het dier wordt vervoerd. Het toezicht op de naleving van deze voorschriften wordt uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst, de Voedsel en Waren Autoriteit en de Douane gezamenlijk.
Voor het doen en laten van dierentuinen is het Dierentuinenbesluit relevant.
Dit besluit bevat houderij- en huisvestingsvoorschriften en voorschriften met betrekking tot de verzorging en veiligheid van de dieren. Voorts zijn doelstellingen opgenomen met betrekking tot de rol van dierentuinen op het gebied van educatie en bewustmaking van het publiek, wetenschappelijk onderzoek en de bevordering van de instandhouding van de diersoorten.
Het land van herkomst, zoals in dit geval China, is verantwoordelijk voor de wetgeving ter zake van de uitvoer van dieren vanaf hun grondgebied.
Kunt u uiteenzetten hoe de aantasting van het welzijn van het dier zich verhoudt tot het doel van het dierenpark om met de panda extra publiek te trekken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten aan welke regelgeving de import van panda’s uit China gebonden is, zowel vanuit Nederlandse als vanuit Chinese zijde? Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op de naleving van deze regels?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten welke (internationale) afspraken er zijn gemaakt over fokprogramma’s met panda’s? Onderschrijft u de constatering dat pogingen om met panda’s te fokken in gevangenschap vrijwel nooit tot een positief resultaat hebben geleid en al helemaal niet tot een succesvolle terugkeer in de natuur? Zo ja, welke conclusies verbindt u aan deze constatering? Zo nee, waarom denkt u dat fokprogramma’s voor panda’s in gevangschap wel succesvol zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat vrijwel alle in gevangenschap levende reuzenpanda’s het eigendom zijn van de Chinese overheid en dat er sprake is van een «bruikleenovereenkomst» en een hoge vergoeding wanneer een panda voor een bepaalde periode wordt «uitgeleend» aan een buitenlandse dierentuin? Zo ja, hoe hoog zijn de vergoedingen die aan de Chinese overheid moeten worden betaald en hoe beoordeelt u deze bruikleenconstructie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 1.