De problematiek rondom (chronische) Lyme |
|
Corinne Ellemeet (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de zorgen rondom de (chronische) ziekte van Lyme, zoals deze de laatste tijd in de media zijn geweest?1 Heeft u kennisgenomen van de petitie namens Platform Lyme dat blijft Plakken?2
Ik heb kennisgenomen van de discussie in de media en de ingediende petitie. Ik vind het ernstig om te lezen dat de groep patiënten met chronische klachten zich niet altijd gehoord en geholpen voelt. De complexiteit en onzekerheid rond de ziekte van Lyme geven aanleiding tot discussie, maatschappelijk, maar ook in de spreekkamer. Er wordt hard gewerkt om patiënten goed te betrekken bij behandeling en onderzoek. Zo heeft het Nederlands Lymeziekte-expertisecentrum (verder: NLe) bij het bepalen van nieuwe onderzoeksprioriteiten samengewerkt met de patiëntvertegenwoordigers. Het lukt nog niet altijd om op één lijn te komen. Het is jammer dat teleurstelling ertoe leidt dat deze samenwerking onder druk komt te staan.
Bent u van mening dat er voldoende wordt gedaan aan de preventie van de ziekte van Lyme? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Preventie van de ziekte van Lyme vergt voortdurend aandacht. Er is een aantal zaken belangrijk voor deze preventie.
Er is veel onderzoek gedaan naar de aspecten die samenhangen met teken en de besmetting van teken (Control of tick-borne diseases: Shooting the messenger). Het RIVM heeft een instrument waarmee natuurbeheerders een inschatting kunnen maken van de risico’s op tekenbeten. Ook kan het RIVM terreinbeheerders adviseren over maatregelen die in bos- en natuurgebieden toegepast kunnen worden.
Al ruim tien jaar wordt jaarlijks in de maand maart, in samenwerking met een grote groep landelijke organisaties, de «Week van Teek» georganiseerd. Het RIVM biedt naast folders en posters, de serious game www.Teekcontrol.nl aan, een voorlichtingsfilm over teken en Lyme: http://rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Algemeen_Actueel/Multimedia/Infectieziekten/RIVM_Teken_en_Lyme_video/Download/Video_Teken_en_Lyme, en de app «Tekenbeet».
Een andere manier om de ziekte van Lyme te voorkomen zou een vaccin zijn tegen de Borrelia-bacterie, de veroorzaker van de ziekte. Ik stimuleer dat onderzoek door middel van financiering van Intravacc, dat onderzoekers kan ondersteunen bij de ontwikkeling van een vaccin. Overigens is ontwikkeling van een vaccin, altijd een kwestie van lange adem.
Vindt u dat de ziekte van Lyme in voldoende mate herkend wordt? Acht u het denkbaar dat een deel van de besmette gevallen niet wordt gediagnosticeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, Ziet u mogelijkheden om de diagnosestelling van Lyme te verbeteren?
Elk jaar lopen mensen in Nederland meer dan een miljoen tekenbeten op. Gemiddeld krijgen ongeveer 2 à 3 op de 100 mensen de ziekte van Lyme na een tekenbeet, zo’n 27.000 mensen per jaar. Het grootste deel van de mensen die de lymeziekte oploopt (77–95%) krijgt alleen een rode vlek of ring, maar 2 op de 1000 tekenbeten leidt tot een uitgebreidere vorm van lymeziekte met neurologische klachten, gewrichts-, huid- of hartklachten. Het merendeel knapt na een antibioticumkuur op. Hiernaast wordt geschat dat 1.000 tot 2.500 mensen langdurig klachten houden, ondanks een antibioticumkuur.
Voor het voorkomen en behandelen van de ziekte van Lyme is vooral herkenning in een vroeg stadium belangrijk. Om de diagnose lymeziekte te kunnen stellen zijn in eerste instantie een zorgvuldig gesprek met de patiënt en lichamelijk onderzoek van groot belang. Zo is het belangrijk te weten of er sprake is geweest van een tekenbeet bij de patiënt. Bij de ziekteverschijnselen speelt de vraag in hoeverre er sprake is van kenmerkende symptomen. Lichamelijk onderzoek kan kenmerkende afwijkingen aan het licht brengen, zoals de rode ring, die zelfs als de patiënt zich geen tekenbeet herinnert, een bewijs zijn voor lymeziekte. Maar hoe kenmerkend ook, de herkenning van de rode ring blijkt in de praktijk lastiger, het ziet er niet altijd «perfect» uit als op het plaatje. Ook bij huidafwijkingen die er net een beetje anders uitzien kan Lyme de veroorzaker zijn.
Diagnostische testen zijn bij herkenning van beperkte waarde. De huidige diagnostische test geeft bij 23% van de patiënten een onjuist negatief resultaat. En ongeveer 20% van de mensen komt positief uit de test, terwijl ze de ziekte van Lyme niet hebben. Betere diagnostische tests zijn dus gewenst. Hiernaar wordt zowel wereldwijd, als in Nederland onderzoek gedaan. In Nederland voert het NLe de Victory studie uit, waarin de effectiviteit van verschillende al bestaande diagnostische tests wordt onderzocht. Welke tests hierin worden onderzocht, is in nauwe samenwerking met patiëntvertegenwoordigers bepaald.
Hoeveel patiënten melden zich jaarlijks aan voor consult, diagnose en behandeling van Lyme? Hoeveel mensen gaan door en worden er uiteindelijk voor behandeld?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook zorgelijk dat er onder chronische lymepatiënten gemiddeld 6,5 jaar vergaat na het eerste bezoek aan de huisarts, voordat de diagnose chronische Lyme wordt vastgesteld, en de cliënt bij gemiddeld negen artsen is geweest? Deelt u de mening dat de kennis over vooral chronische Lyme tekort schiet? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd ernstig voor de patiënt als de correcte diagnose lang op zich laat wachten. Bij niet-kenmerkende klachten is de diagnose lymeziekte echter moeilijk te stellen. De niet-kenmerkende klachten kunnen immers het gevolg zijn van verschillende aandoeningen. Soms is de basis voor deze klachten niet bekend. De aanwezigheid van antistoffen tegen de lymebacterie wijst er wel op dat de patiënt in contact is geweest met de bacterie, maar mag niet gelijk worden gesteld aan het op dat moment doormaken van een infectie. Antistoffen tegen de lymebacterie komen immers voor bij tot tien procent van de gezonde populatie.
Voor het voorkomen en behandelen van de ziekte van Lyme is enerzijds vooral herkenning in een vroeg stadium zeer belangrijk. Daarom wordt er gratis nascholing aangeboden aan alle huisartsen in Nederland over tekenbeten en vroege manifestaties van de ziekte van Lyme. Tevens is er vorig jaar een nieuwe behandelrichtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap (verder: NHG) uitgebracht over tekenbeten en EM (Erythema migrans).
Anderzijds is het belangrijk dat ook patiënten met niet-kenmerkende klachten geholpen worden. In het LymeProspect-onderzoek kijken onderzoekers daarom naar deze klachten om ze in de toekomst beter te kunnen behandelen. Voor een deel van de patiënten zal nu bij de behandeling vooral gezocht moeten worden naar manieren om symptomen te verlichten.
In welke mate is er structurele aandacht voor Lyme tijdens de opleiding en bij nascholing voor huisartsen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, is er voor alle huisartsen gratis nascholing beschikbaar over de ziekte van Lyme. Ook in de basisopleiding wordt aandacht besteed aan de ziekte van Lyme.
Bent u bekend met de 18 ziekteverwekkers via teken?3 Letten artsen bij de verdenking op de ziekte van Lyme ook op co-infecties, zoals door onderzoekers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt aanbevolen?4
Ja daar ben ik mee bekend, alhoewel niet al deze ziekteverwekkers in Nederland voorkomen. In het proefschrift van Seta Jafahri (https://www.rivm.nl/sites/default/files/2018-11/Jahfari_Proefschrift.pdf) staat een overzicht.
In het LymeProspect onderzoek wordt gekeken naar de rol van deze micro-organismen op de ziekte van Lyme. En in het onderzoek Ticking on Pandora’s box wordt gekeken of deze micro-organismen ook op zichzelf ziektes kunnen verwekken in mensen na een tekenbeet. Met het Pandora-onderzoek willen de onderzoekers bepalen hoe vaak ziekte door deze andere verwekkers dan de lymebacterie voorkomt bij patiënten met koorts na een tekenbeet in Nederland. Daarnaast willen zij de diagnostische tests die deze ziekteverwekkers aantonen verbeteren. Het onderzoek zal meer inzicht geven in de maatschappelijke en medische impact van andere aandoeningen die teken kunnen overdragen in Nederland.
In de NHG richtlijn genoemd in het antwoord op vraag 5, staat ook aangegeven dat er sprake kan zijn van andere door teken overdraagbare infecties. Artsen worden er dus op gewezen dat ze ook bewust moeten zijn van het risico op co-infecties.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de behandeling van chronische lymepatiënten en de beschikbaarheid van hulpmiddelen zoals fysiotherapie en krukken en dergelijke?
Bij een kleine groep patiënten is er sprake van chronische klachten na lyme. Er is meer kennis nodig over hoe vaak dergelijke klachten voorkomen en hoe ze precies veroorzaakt worden. Daarom voert het NLe het LymeProspect onderzoek uit. In het LymeProspect-onderzoek kijken onderzoekers en artsen hoe vaak deze klachten voorkomen bij kinderen en volwassenen, en wat de oorzaken zijn. Met het onderzoek hopen de betrokken onderzoekers in de toekomst langdurige klachten beter te kunnen behandelen en te kunnen voorkomen.
Bij de behandeling van patiënten met blijvende klachten als gevolg van beschadiging van bijvoorbeeld zenuwen of gewrichten of (langdurige) niet-kenmerkende klachten wordt steeds meer de nadruk gelegd op een integrale benadering. Het is van groot belang dat de klachten van de patiënt serieus worden genomen en dat arts en patiënt samen verder zoeken naar oplossingen. Als de oorzaken van deze klachten bekend zijn, kan over worden gegaan op het selecteren van behandelwijzen die de oorzaak van de klacht aanpakken. Voor een deel van de patiënten zal bij de behandeling vooral gezocht moeten worden naar manieren om symptomen te verlichten, bijvoorbeeld door fysiotherapie. Ik heb geen aanwijzingen dat hulpmiddelen zoals krukken onvoldoende beschikbaar zijn.
Bent u bereid de Gezondheidsraad, na het laatste advies uit 2013, opnieuw advies te vragen, met betrekking tot de behandeling van (chronische) Lyme, mede omdat de inzichten in de Verenigde Staten over persistente infectie zich snel hebben ontwikkeld? Zo ja, wanneer bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het advies uit 2013 betrok het perspectief van patiënten en behandelaars nadrukkelijk. De commissie die het advies opgesteld heeft, heeft het Dutch Cochrane Centre (DCC) een literatuuronderzoek laten doen om een gefundeerd oordeel te kunnen geven over een van de meest bediscussieerde punten bij lymeziekte: langdurig behandelen met antibiotica bij aanhoudende symptomen en klachten. Deze aanpak is tijdrovend maar heeft de commissie wel in staat gesteld een afgewogen advies uit te brengen. Een nieuw advies zal veel tijd vergen. Ik vind het verstandiger om nu eerst de uitkomsten van het onderzoek binnen het NLe af te wachten, dat over enkele jaren zal zijn afgerond. In LymeProspect en LymeProspect KIDS kijken onderzoekers hoe vaak langdurige klachten zoals pijn, vermoeidheid of zich slecht kunnen concentreren voorkomen bij kinderen en volwassenen, en wat de oorzaken zijn. Binnen het Victory-onderzoek wordt
onderzocht of cellulaire tests van aanvullende waarde zijn in het stellen van de diagnose lymeziekte. Via Ticking on Pandora’s box willen de onderzoekers bepalen hoe vaak ziekte door andere verwekkers voorkomt. Op basis van de uitkomsten wil ik een nieuwe adviesvraag formuleren.
Het advies van het Zorginstituut Nederland omtrent financiering hoogtechnologisch draagmoederschap |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat uit het advies van het Zorginstituut Nederland blijkt dat het vergoeden van hoogtechnologisch draagmoederschap vanuit het verzekerde pakket een politieke keuze is en dat er op voorhand geen redenen zijn waarom dit niet zou kunnen?1 2
Het Zorginstituut geeft in het advies aan dat er twee mogelijkheden tot uitbreiding van de verzekeringsdekking voor wensouders zijn met betrekking tot ivf behandeling bij draagmoederschap, namelijk de situatie waarin er wél en de situatie waarin er géén medische indicatie aanwezig is bij (een van) de wensouders.
Volgens het Zorginstituut is er een precedent aanwezig voor de uitbreidingsmogelijkheid ten aanzien van de situatie dat er sprake is van een medische indicatie bij de wensouders en waarbij er medische kosten worden gemaakt bij de draagmoeder (de Zorgverzekeringswet kent op dit punt al een soortgelijke regeling bij orgaantransplantatie). Bij wijziging van regelgeving zouden deze kosten ten laste van de basisverzekering kunnen worden gebracht.
Ten aanzien van de situatie dat er geen medische indicatie is laat het Zorginstituut mij weten dat de wens tot verzekeringsdekking van wensouders strijdig is met de wettelijke uitgangspunten in de Zorgverzekeringswet (Zvw), zoals verwoord in art. 14 lid 1. Het Zorginstituut geeft aan dat voor een dergelijke fundamentele aanpassing van de Zvw geen precedent is. Aanpassing van de Zorgverzekeringswet op dit aspect zou de aard van het verzekerde pakket op fundamentele wijze wijzigen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw eerdere Kamervragen op 3 december3 volgt een kabinetsreactie op het advies van het Zorginstituut samen met de kabinetsreactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Kunt u bevestigen dat op 24 augustus 2018 de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland is ingediend met de vraag «of, en zo ja op welke wijze complexere IVF-behandelingen bij draagmoederschap vanuit het verzekerde pakket kunnen worden gefinancierd»? Bent u bereid om een kopie van de originele ingediende adviesaanvraag aan de Tweede Kamer te sturen?
Ja. De adviesaanvraag is met de beantwoording van deze Kamervragen meegestuurd.
Klopt het dat op 22 maart 2018 de adviesaanvraag aan het Zorginstituut Nederland is aangekondigd?3 Kan u aangeven waarom het 156 dagen heeft geduurd voordat de adviesaanvraag feitelijk werd ingediend, namelijk op 24 augustus 2018?
Voor het adviestraject met het Zorginstituut is rekening gehouden met de planning van het bredere traject dat in 2019 leidt tot een kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. Omdat de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van alle onderzoeken op dat moment samen met een kabinetsreactie zal toezenden, was het niet noodzakelijk om dit adviestraject al eind maart 2018 in gang te zetten.
Het bericht dat VGZ-verzekerden niet meer terecht kunnen bij het Zuyderland ziekenhuis. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht »Zuyderland Ziekenhuizen helpen VGZ-verzekerden even niet»1
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en aanbieders om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende bekostiging. Als zij daarbij gebruik maken van een budgetplafond en dat plafond dreigt te worden overschreden, dan kan dit ertoe leiden dat een verzekerde met een electieve zorgvraag niet direct terecht kan bij de aanbieder van zijn keuze (voor acute zorg dienen mensen daarentegen altijd terecht te kunnen bij een zorgaanbieder). In dat geval moet de verzekerde wel binnen de Treeknormen bij een andere zorgaanbieder in de regio terecht kunnen. Het is aan de zorgverzekeraar om dat zeker te stellen, gezien de zorgplicht die deze heeft richting zijn verzekerden. De zorgaanbieder is verplicht zijn patiënten te informeren over een te lange wachttijd en hen attent te maken op de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling bij hun eigen zorgverzekeraar. Er is dus sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de zorg goed te regelen en om het proces voor de betreffende patiënten probleemloos te laten verlopen. Het bericht waar u naar verwijst gaat over de afspraken die Zuyderland en VGZ hebben gemaakt. Ik vind het positief dat zij daarover een gezamenlijke verklaring naar buiten hebben gebracht (zie onder meer https://www.zuyderland.nl/nieuws/wachttijd-van-8-weken-voor-deel-vgz-patienten/).
Bent u met ons van mening dat een patiëntenstop altijd onacceptabel is ongeacht waar men verzekerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen kunt u nemen om ervoor te zorgen dat budgetproblemen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars niet op patiënten worden afgeschoven?
Meningsverschillen tussen zorgverzekeraars en aanbieders over de contractering of de uitvoering van de afspraken zijn niet uit te sluiten. Partijen moeten daar zelf uitkomen en mocht dit niet lukken, kunnen zij zich wenden tot een onafhankelijke geschilleninstantie. Dat is conform de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt in het »Convenant ter instelling van een Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering» uit 2016. En als individuele verzekerden een klacht hebben over de handelwijze van hun zorgverzekeraar in dit soort situaties (bijvoorbeeld als zij in hun ogen niet adequaat bemiddeld worden naar een andere zorgaanbieder), kunnen zij terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. De eerste stap is echter een klacht indienen bij de verzekeraar zelf.
Indien nodig gaat de NZa na welke acties de zorgverzekeraar en zorgaanbieder in kwestie ondernemen om de zorgplicht richting hun verzekerden/patiënten na te komen, en kan de NZa de partijen bij elkaar roepen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de NZa extra maatregelen nemen. Bijvoorbeeld een aanwijzing of uiteindelijk een last onder dwangsom.
Bent u bereid onmiddellijk een einde te maken aan deze patiëntenstop? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars de zorgplicht naleven en grijpt indien nodig in (zie verder mijn antwoord op vraag 3). De NZa heeft mij laten weten dat VGZ voldoende electieve zorg heeft ingekocht elders in de omgeving.
Het nut van marktwerking in de ziekenhuiszorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Inkoop ziekenhuiszorg is ridicuul en niet-transparant circus»? Bent u het eens met deze uitspraak? Zo nee, waarom vindt u dat de inkoop van ziekenhuiszorg wel transparant en goed geregeld is?1
Ik ken het artikel. Ik ben het niet eens met die uitspraak. De onderlinge verschillen in de inkoop van zorg door zorgverzekeraars betekenen dat mensen kunnen kiezen voor een zorgverzekering die bij hen past. Zo kunnen mensen kiezen tussen verschillende polissen waarin naast een verschil in prijs ook verschillen in de zorginkoop en het serviceniveau terugkomen. Zorgverzekeraars maken daarbij afspraken over de prijzen, wat leidt tot kostenbeheersing en beperktere premiestijgingen. Om te waarborgen dat voldoende zorg wordt ingekocht die past bij hun verzekerden geldt voor zorgverzekeraars een zorgplicht.
Ik acht het van belang dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in alle informatie die relevant voor hen is bij het maken van keuzes. Zo vind ik dat de overzichtelijkheid van het aantal polissen voor verzekerden verbeterd moet worden. Zie hiervoor mijn brief die ik op 27 juni 2018 aan uw Kamer heb gestuurd.2 Daarnaast is voor patiënten bij de keuze van een behandeling van belang dat zij inzicht hebben in de kwaliteit, toegankelijkheid en de prijs van zorg. Zie hierover mijn brieven over uitkomstgerichte zorg en over prijstransparantie in de medisch-specialistische zorg die ik op 2 en 5 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd.3
Deelt u de mening dat het in een systeem zonder transparantie over prijs en kwaliteit niet mogelijk is toezicht te houden op prijs en kwaliteit en er dus een risico is dat verzekerden te veel betalen voor onvoldoende kwaliteit? Zo nee, kunt u uitgebreid uitleggen waarom u vindt dat zonder transparantie toch een goede prijs-kwaliteit van zorg gegarandeerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het voordeel van het feit dat ziekenhuizen verschillende tarieven krijgen voor dezelfde behandeling? Is er een voordeel voor verzekerden? Is er een voordeel qua prijs of kwaliteit van zorg of is het enige voordeel dat dit past binnen het systeem van marktwerking?
De verschillende tarieven zijn het gevolg van de onderhandelingen die zorgverzekeraars met ziekenhuizen aangaan in het belang van hun verzekerden. Dat draagt bij aan de betaalbaarheid van de zorg als geheel en helpt bij het betaalbaar houden van de premies voor individuele verzekerden.
Bent u het eens met de stelling van de heer van den Heuvel, bestuursvoorzitter van het Rode Kruis ziekenhuis in Beverwijk, dat er volledige transparantie moet komen of dat de NZa de tarieven moet vaststellen? Zo nee, waarom niet? Welke argumenten hebt u tegen volledige transparantie en welke tegen de mogelijkheid dat de NZa de tarieven vaststelt?
Ik vind het niet terecht om de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen te typeren als een manier om ziekenhuizen te duperen, omdat deze onderhandelingen als doel hebben om voor patiënten en verzekerden de beschikbaarheid te waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Een situatie waarin de NZa alle tarieven vaststelt vind ik niet wenselijk. Dan hebben zorgverzekeraars geen prikkels en mogelijkheden meer om lagere tarieven te bedingen, wat niet in het belang is van patiënten en premiebetalers.
Wel acht ik het essentieel dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in de informatie die relevant voor hen is bij het maken van keuzes. Dat vergt (overzichtelijke) informatie over de te kiezen polis en de kwaliteit van zorg maar ook over de prijs van de zorg. Patiënten hebben immers via het eigen risico met dit tarief te maken. Tegen deze achtergrond gelden voor zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders verschillende verplichtingen om patiënten en verzekerden te informeren over de kosten die voor hun eigen rekening komen bij een behandeling. Daarnaast werkt de NZa met de sector aan een traject om prijstransparantie in de curatieve zorg verder te vergroten. In mijn brief van 5 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en toegelicht dat prijstransparantie de afgelopen jaren is toegenomen. Daarbij geeft de NZa aan per 2019 verdere verbeteringen te verwachten, onder meer via het ontsluiten in de mijn omgevingen van zorgverzekeraars van de contractprijzen tot aan het niveau van het eigen risico. Ik heb partijen opgeroepen dit serieus op te pakken en heb de NZa gevraagd op dit punt te rapporteren en verplichtingen te overwegen indien de voortgang in 2019 achterblijft.
Hoeveel en welke ziekenhuizen, buiten het Rode Kruis ziekenhuis in Beverwijk, kunnen gedupeerd worden door dit systeem van niet transparante prijs en kwaliteit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom u vindt dat de ziekenhuiszorg een markt is?
Of de ziekenhuiszorg een «markt» is kan vanuit verschillende perspectieven worden bezien. Ik merk op dat die discussie vaak ideologisch wordt gevoerd. Het risico bestaat dat uit het oog wordt verloren waar het echt om gaat: het voor patiënten en verzekerden waarborgen van betaalbare, kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Feit is dat er in de ziekenhuiszorg sprake is van vraag naar zorg door patiënten, namens wie verzekeraars de zorg contracteren, er aanbod van zorg is door private zorgaanbieders en dat tegenover de verleende zorg een vergoeding staat. Ook hebben patiënten en verzekerden mogelijkheden om te kiezen tussen zorgverzekeraars en tussen zorgaanbieders. In brede zin bevat het zorgverzekeringsstelsel zowel private als veel publieke elementen, om zodoende een goede combinatie te realiseren van doelmatigheid en solidariteit.
Het bericht ‘Verloskundigen: er is vaak geen plek in ziekenhuis’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat verloskundigen aangeven dat er vaak geen plek is in het ziekenhuis voor vrouwen om te bevallen?1
Voor mij staat voorop dat vrouwen die moeten bevallen, kunnen rekenen op goede verloskundige zorg. Uit de berichten blijkt dat verloskundigen meerdere ziekenhuizen moeten bellen voordat ze met een zwangere ergens terecht kunnen. Bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waren geen signalen dat er onvoldoende zorg is ingekocht of dat er een onveilige situatie is ontstaan. Het feit dat er geen signalen zijn binnengekomen, betekent nog niet dat er geen probleem is. Het is voor verloskundigen niet altijd snel inzichtelijk in welke ziekenhuizen plek is, waardoor zij meerdere ziekenhuizen moet bellen. Hierbij speelt ook de krappe arbeidsmarkt een rol. Hierdoor moeten ziekenhuizen het schaarse beschikbare personeel zo goed mogelijk inzetten en is er weinig ruimte om pieken in het aantal bevallingen op te vangen. Dit draagt er mede aan bij dat verloskundigen vaker naar een plek moeten zoeken.
Kunt u aangeven in welke ziekenhuizen het afgelopen jaar opnamestops zijn afgekondigd voor de klinische verloskundeafdeling? Kunt u tevens per ziekenhuis aangeven hoe vaak er opnamestops zijn geweest?
Ik heb geen inzicht in welke ziekenhuizen de afgelopen tijd een opnamestop hebben afgekondigd. Soms bieden ROAZ-regio’s al inzicht in de verloskundige capaciteit in ziekenhuizen, bijvoorbeeld in Amsterdam en Utrecht kunnen eerstelijns verloskundigen in het «Acuut Zorgportaal» zien in welk ziekenhuis er op dat moment verloskundige capaciteit is. Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als in alle ROAZ-regio’s dergelijk inzicht gerealiseerd wordt.
Wel kan ik aangeven hoeveel afdelingen verloskunde er de afgelopen vijf jaar zijn gesloten op basis van rapporten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
In 2011, 2014 en 2015 waren er 84 locaties waar 24/7 acute verloskunde werd aangeboden. In 2016 werd deze zorg op 81 locaties aangeboden en in 2017 waren dit er 83 (Kamerstuk 29 247, nr. 246). In 2018 (met peilmoment april 2018) waren er 80 ziekenhuislocaties waar 24/7 acute verloskunde werd aangeboden (Kamerstuk 29 247, nr. 260).
In het RIVM-rapport uit 2017 staat dat sinds 2014 de volgende vijf ziekenhuislocaties geen 24/7 acute verloskunde meer aanboden: de ziekenhuislocaties van het Bravis ziekenhuis in Roosendaal, het ZGT Hengelo, het Slotervaart ziekenhuis in Amsterdam, het Alrijne ziekenhuis in Leiden en het Zuyderland in Sittard-Geleen (Kamerstuk 29 247, nr. 246). Verder is in Den Haag de afdeling acute verloskunde van het HagaZiekenhuis verplaatst, van de locatie Sportlaan naar de locatie Leyweg (Bijlage bij Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 158). De ontwikkelingen met betrekking tot de acute verloskunde van Treant Zorggroep en in Lelystad zijn (vanwege het peilmoment) nog niet meegenomen (zie hieronder).
In het RIVM-rapport uit 2018 (met peilmoment april 2018) concludeert het RIVM dat er een aantal veranderingen in het aanbod is opgetreden ten opzichte van 2017. In april 2018 was er één ziekenhuislocatie minder waar acute verloskunde werd aangeboden dan in 2017. Het Elizabeth-TweeSteden Ziekenhuis locatie Tweesteden in Tilburg, het St. Antonius ziekenhuis in Woerden en de locatie Emmen (Scheper ziekenhuis) van Treant boden in april 2018 geen acute verloskunde meer aan. Het St. Antonius ziekenhuis in Utrecht en het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal boden op het peilmoment in april 2018 wel acute verloskunde aan, terwijl ze dat in 2017 niet deden (Kamerstuk 29 247, nr. 260).
In aanvulling hierop verwijs ik graag naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 1 oktober jl. inzake de klinische kindergeneeskunde en klinische verloskunde bij Treant, voor wat betreft de ontwikkelingen met betrekking tot de afdelingen acute verloskunde van Treant Zorggroep in Emmen, Stadskanaal en Hoogeveen. En ik verwijs u naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 20 november jl. inzake de acute verloskunde in Lelystad.
Verder is het sinds de zomer 2018 niet meer mogelijk om te bevallen in het St. Antonius ziekenhuis in Nieuwegein. Er worden daar alleen geplande keizersneden uitgevoerd.
Vindt u dat de keuzevrijheid bij bevallingen moet blijven bestaan en dat het dus voor vrouwen mogelijk moet blijven om thuis te kunnen bevallen? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen?
De keuzevrijheid vind ik een belangrijk goed. In Nederland is het mogelijk om thuis te bevallen, poliklinisch te bevalen in een geboortecentrum of in het ziekenhuis. Bij een medische indicatie vindt de bevalling plaats in het ziekenhuis onder begeleiding van een gynaecoloog. De keuze voor de plaats van bevallen is afhankelijk van de voorkeur van de zwangeren en het advies van de verloskundig zorgverlener. Vanwege medische redenen kan het mogelijk zijn dat de verloskundig zorgverlener adviseert om in het ziekenhuis te bevallen.
Door een goede samenwerking in de regio, een goede risico inschatting door de verloskundig zorgverleners en beschikbaarheid van acute zorg als dit nodig is, blijft het mogelijk om thuis te bevallen als de zwangere en haar partner hier voor kiezen.
Welke oorzaken ziet u voor de door de verloskundigen aangekaarte problematiek?
Het probleem dat verloskundigen aankaarten, is dat ze meerdere ziekenhuizen moeten bellen voordat ze een plek hebben waar ze met hun zwangere naar toe kunnen komen. Het is voor verloskundigen niet altijd inzichtelijk in welke ziekenhuizen plek is waardoor zij meerdere ziekenhuizen moet bellen.
Een andere oorzaak kan liggen bij pieken in het aantal vrouwen dat in een bepaalde week is uitgerekend. In dit soort gevallen komt het geregeld voor dat een zwangere niet kan bevallen in het ziekenhuis of geboortehuis van haar voorkeur.
Daarnaast wordt toenemende personeelskrapte genoemd als oorzaak. Dit is ook een van de uitkomsten van de enquête van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). Door de krappe arbeidsmarkt proberen ziekenhuizen het schaarse personeel zo goed mogelijk in te zetten binnen de organisatie. Dat houdt ook in dat er minder ruimte overblijft om pieken op te vangen.
Hoe gaat u de door de verloskundigen aangekaarte problematiek oplossen?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio zijn met elkaar aan zet om de zorg beter met elkaar regelen. In Amsterdam en Utrecht heeft het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) er bijvoorbeeld voor gezorgd dat eerstelijns verloskundigen in het «Acuut Zorgportaal» kunnen zien welk ziekenhuis er op dat moment verloskundige capaciteit is. Dit bespaart tijd bij het zoeken naar een plek voor barende vrouwen die in het ziekenhuis moeten of willen bevallen. Knelpunt van het portaal is dat het niet altijd correct wordt ingevuld waardoor onvoldoende inzichtelijk is in welk ziekenhuis plek is. Verder worden plekken in ziekenhuizen buiten de regio van een ROAZ niet meegenomen in het systeem. Terwijl hier soms wel naar uitgeweken kan worden. ROAZ werkt daarom nog aan de verdere ontwikkeling van het portaal. Het is hoe dan ook een goed voorbeeld dat ik graag zou terugzien in alle regio’s.
Om te zorgen voor voldoende medisch personeel in ziekenhuizen investeer ik jaarlijks fors in opleiden van zowel specialisten als gespecialiseerd verpleegkundig en medisch ondersteunend personeel. Dat doe ik via ramingen van het Capaciteitsorgaan voor het aantal op te leiden gespecialiseerd verpleegkundigen, medische ondersteuners en medisch specialisten. Ik stel een kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van dit personeel. Daarnaast stel ik jaarlijks € 200 mln. beschikbaar via de Kwaliteitsimpuls Personeel Ziekenhuizen voor op-, bij- nascholing van personeel in ziekenhuizen. Ook investeer ik via het Stagefonds zorgopleidingen jaarlijks € 112 mln. in voldoende en goede stagebegeleiding door werkgevers met als doel voldoende stageplekken in de zorg.
De arbeidmarktopgave is groot; niet alleen in de verloskunde maar breder in de zorg. Denk aan de wijk, de ouderenzorg, de ziekenhuizen en de kraamzorg. Daarom heeft VWS begin dit voorjaar een zorgbreed actieprogramma Werken in de Zorg gelanceerd. Het zwaartepunt van het actieprogramma ligt in de regio met 28 regionale actieplannen. Dit ondersteunen we met de scholingsimpuls SectorplanPlus voor met name nieuwe medewerkers (€ 320 mln. verdeeld over vier tijdvakken). Voor het tweede tijdvak heb ik nog eens € 10 mln. extra vrij gemaakt. Daarmee zijn alle aanvragen in het tweede tijdvak gehonoreerd. Samen met het eerste tijdvak kunnen zo ongeveer 130.000 scholingstrajecten worden aangeboden. Een onafhankelijke adviescommissie toetst de plannen en rapporteert daarover aan VWS. Op basis van de rapportages van de commissie neemt VWS een besluit over het voor de regio beschikbaar komen van de laatste 25% van het budget van het tweede tijdvak. Voor het stimuleren van (inter)regionale kennisdeling komt een actie-leernetwerk.
Kunt u deze vragen vóór 28 november 2018 17.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Voetbal is voor iedereen!’ |
|
Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de brief «Voetbal is voor iedereen!» van LHBT+supporters aan de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) en de eredivisieclubs?1 2
Ja
Deelt u de mening dat er actiever moet worden gewerkt aan de algemene acceptatie van LHBT+'ers in de voetbalwereld?
Ja.
Op welke manier stimuleert u op dit moment inclusie en acceptatie van LHBT+ in de sport en bij het voetbal in het bijzonder?
Ik stimuleer dit onder meer door enerzijds, samen met de Minister van OCW, de Alliantie Gelijkspelen te ondersteunen en anderzijds via mijn inzet op het Sportakkoord. De Alliantie Gelijkspelen zet zich de komende jaren in op het realiseren van een open, veilig en prettig team- en verenigingsklimaat voor LHBTI-ers in de sport waarbij het gaat om alle deelnemers aan sportactiviteiten, zowel op (spelers, arbiters) als rondom het veld (supporters, trainers, bestuurders etc.). Met het sportakkoord streef ik ernaar dat inclusief sporten en bewegen als vanzelfsprekend wordt ervaren en belemmeringen zoals sociale ontoegankelijkheid worden weggenomen.
Wat zijn volgens u mogelijkheden om inclusie en acceptatie van LHBT+ in de sport verder te stimuleren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om met de voetbalsector in gesprek te gaan om te kijken op welke manier inclusie en acceptatie gestimuleerd kunnen worden en ook te kijken op welke manier discriminerende spreekkoren kunnen worden tegengegaan?
De KNVB is een belangrijke partner in de Alliantie Gelijkspelen en is ook betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van het Sportakkoord. De KNVB deelt de ambitie om dit soort zaken van de voetbalvelden te bannen. Net als ik vindt de KNVB iedere vorm van discriminerende of andere kwetsende uitspraken op en rond de voetbalvelden verwerpelijk en op geen enkele wijze te tolereren. De KNVB werkt aan beleid om alle vormen van uitsluiting, waaronder homofobie, uit het voetbal te weren. Niet voor niets heeft de KNVB als slogan dat voetbal voor iedereen is en wil de KNVB graag dat iedereen zich welkom voelt op de velden en in de stadions.
Zouden rolmodellen kunnen helpen om acceptatie en inclusie te bevorderen? Wat zou mogelijk de reden kunnen zijn dat rolmodellen voor LHBT+ers zo schaars zijn in het voetbal? Op welke manier kunnen goede voorbeelden, zoals de aanpak van de John Blankestein foundation, worden ingezet?
Het creëren van een inclusief sportklimaat is een proces van lange adem. De inzet van rolmodellen is een van de activiteiten van de door VWS en OCW gesteunde Alliantie Gelijkspelen. De John Blankenstein Foundation, NOC*NSF, de KNVB, de KNHB en voetbalsupportsvereniging de Roze Regâhs onderstrepen het belang van rolmodellen. Op uitnodiging van de Alliantie Gelijkspelen hebben rolmodellen uit de sport een bijdrage geleverd aan de doorstart van de alliantie op 23 november jl.
Bent u bereid om met de LHBT+ supporters in gesprek te gaan en samen te werken aan vervolgstappen om acceptatie van LHBT+ in de voetbalwereld te bevorderen?
De Minister van OCW heeft in september jl. de Europese netwerkbijeenkomst van LHBT voetbalsupporters in Den Haag toegesproken. VWS en OCW voeren geregeld overleg met partijen van de sportalliantie, waaronder genoemd netwerk van voetbalsupporters.
Het bericht ‘Is digitale overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen wel gegarandeerd? Neen!’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Is digitale overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen wel gegarandeerd? Neen!»?1
Ik vind het van groot belang dat de overdracht van de patiënten, inclusief hun zorgdata, ordentelijk verloopt.
Kunt u toelichten hoe data van het ene ziekenhuis omgezet wordt in data van het ontvangende ziekenhuis in het geval van verschillende informatiesystemen?
Het geautomatiseerd kunnen opnemen van elektronisch ontvangen data in eigen systemen is afhankelijk van de taal waarin deze verstuurd is en de techniek waarmee verzonden (hoe en via welke infrastructuur). Een aantal gegevens waarvoor afspraken rondom taal en techniek zijn gemaakt, kunnen geautomatiseerd verzonden en uitgelezen worden, bijvoorbeeld medicatiegegevens. Een betrekkelijk recente ontwikkeling is ook de deling van radiologische beelden en verslagen in een aantal regionale netwerken. Er is dus beperkt sprake van elektronische uitwisseling en veel uitwisseling vindt nog op papier of CD-ROM plaats.
Blijven de (informatie)systemen van ziekenhuizen beschikbaar na een faillissement? Is (digitale) overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen gegarandeerd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen en de risico’s en welke acties zijn nodig om de overdracht van zorgdata in dergelijke gevallen te garanderen?
De informatie die is opgenomen in medische dossiers en vervolgens in informatiesystemen staat, moet beschikbaar blijven. Op grond van artikel 7:454 van het Burgerlijk wetboek (onderdeel van Wet op de geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)) hebben hulpverleners (waaronder ook zorgaanbieders worden verstaan) de verplichting om medische dossiers bij te houden en gedurende 15 jaar te bewaren. Deze wettelijke verplichting is, naar haar aard en strekking, niet gekoppeld aan het behoud van de status van hulpverlener. De bewaarplicht eindigt dus niet met het faillissement van de zorginstelling. Het is de verantwoordelijkheid van de hulpverlener om in die gevallen de dossiers zorgvuldig over te dragen. Als de hulpverlener ziet aankomen dat hij de zorg zal moeten staken, dan ligt het op zijn weg om vooraf
maatregelen te nemen om de dossiers ordelijk te kunnen overdragen. Degene die de zorg voor de patiënten overneemt, zal in beginsel ook de bewaarplicht overnemen. Dat hoeft niet via hetzelfde informatiesysteem als de oorspronkelijk hulpverlener.
Mochten er door de hulpverlener geen maatregelen zijn genomen om de medische dossiers over te dragen, bijvoorbeeld om dat hij daartoe niet tijdig in staat was, dan speelt de curator die bij de faillietverklaring door de rechter wordt aangesteld om het faillissement af te wikkelen, een rol. De curator zal zich in het faillissement in de eerste plaats naar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers moeten richten, maar hij dient bij zijn taakvervulling ook de verschillende maatschappelijke belangen in aanmerking te nemen.2 Zo heeft de Hoge Raad dit uitgesproken. Dit brengt mee dat hij binnen de grenzen van zijn bevoegdheden die maatregelen zal dienen te nemen die nodig zijn om te voorkomen dat er door een faillissement onverantwoorde situaties ontstaan. Hieronder valt ook de ordelijke overdracht van medische dossiers. Ik heb begrepen dat de curatoren in de recente faillissementen van de ziekenhuizen zich daar ook nadrukkelijk voor inspannen. Overigens heeft de curator, gezien het medisch beroepsgeheim, geen inzage in de medisch dossiers.
Voor ziekenhuislocaties waar na een doorstart de zorgverlening wordt voorgezet, geldt dat de medische dossiers beschikbaar blijven. Ook nu hoeft dit niet per se via hetzelfde informatiesysteem als het oorspronkelijke ziekenhuis. Het is mogelijk dat een doorstart leidt tot veranderingen in de manier waarop de zorg wordt verleend. Als dit betekent dat behandelingen worden overgenomen, dan zullen de medische dossiers worden overgedragen.
Wat is uw reactie op de constatering dat doordat informatiesystemen van ziekenhuizen niet op elkaar aansluiten gegevens via cd-rom moeten worden overgedragen?
Elektronische uitwisseling van gegevens is lastig omdat zorgverleners gegevens op verschillende manieren vastleggen en er nog grote verscheidenheid is in techniek van de systemen die worden gebruikt. Daarnaast zijn niet alle zorgverleners aangesloten op een infrastructuur om dit te kunnen. Er zijn zowel regionaal als landelijk initiatieven die (gaan) leiden tot betere gegevensuitwisseling (zie het antwoord op vraag 2 en vraag 5).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van open standaarden voor de ziekenhuizen zodat gegevens makkelijk (doch veilig) kunnen worden uitgewisseld?
Er zijn steeds meer standaarden beschikbaar. Waar nodig en ontbrekend zullen deze standaarden ontwikkeld worden. Overleg hierover vindt plaats in het Informatieberaad Zorg. Naast standaarden zijn ook landelijk dekkende uitwisselingsinfrastructuren nodig. In de brief over hoe gegevensuitwisseling kan worden versneld zal ik op deze onderwerpen terugkomen.
Hebben alle patiënten die binnen enkele dagen uit het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam zijn ontslagen een ordentelijke ontslagbrief ontvangen? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat dit risico’s oplevert voor de betreffende patiënt indien hij of zij opnieuw opgenomen moet worden?
Een patiëntveilige en beheerste overdracht van zorgverlening en medische dossiers is van groot belang. Daarover heb ik u in mijn brief van 30 november over de stand van zaken in MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen het volgende gemeld. Voor sommige (groepen) patiënten is de overdracht inmiddels daadwerkelijk geregeld. Voor de andere (groepen) patiënten is afgesproken op welke momenten patiënten nadere informatie ontvangen. Vorige week is een brief verzonden waarin wordt verwezen naar de verdeling van de specialismen over andere ziekenhuizen in de omgeving en waarin een telefoonnummer is opgenomen waar patiënten desgewenst nadere informatie in kunnen winnen. Ook wordt in deze brief aangegeven dat patiënten uiterlijk rond de jaarwisseling een tweede brief ontvangen met aanvullende, nog meer op hun specifieke situatie toegesneden informatie. Voor een aantal patiënten(groepen) is voor deze informatievoorziening in twee delen gekozen omdat het praktisch gezien op deze termijn niet mogelijk bleek, en ook niet patiëntveilig was, om alles in een keer te communiceren. Het kan bijvoorbeeld in een individuele situatie wel duidelijk zijn dat een patiënt op de afdeling urologie werd behandeld, maar het zou kunnen zijn dat vanwege het ziektebeeld deze patiënt toch beter verwezen kan worden naar het ziekenhuis waar de oncologie landt. Bij brief van 27 november 2018 zijn de patiënten van de afdeling geriatrie geïnformeerd over de verhuizing van de afdeling naar OLVG West. In de brief is aangegeven dat de patiënten vanaf 1 december 2018 terecht kunnen bij OLVG West en is ook een telefoonnummer van de poli geriatrie van OLVG West in de brief opgenomen. De patiënten is overigens de keuze gelaten aan te geven dat men de behandeling door een ander ziekenhuis wenst te laten voortzetten.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we minder afhankelijk worden van commerciële ICT-bedrijven die veel geld verdienen aan zorg-ict? Waarom ontwikkelt u niet een open variant in samenwerking met de sector?
(ICT) leveranciers zijn private bedrijven. Concurrentie tussen ICT-bedrijven draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg-ict en aan innovatie. Openheid en transparantie in de IT-markt (level playing field) zijn hiervoor een voorwaarde. Om zoveel mogelijk openheid te creëren zoeken wij de oplossing in open standaarden aangevuld met open koppelingen tussen EPD’s. Hierdoor kunnen nieuwe ICT-bedrijven producten ontwikkelen voor de zorgmarkt.
Wie is nu de eigenaar van het ziekenhuis-informatiesysteem van de failliete ziekenhuizen en de daarin vastgelegde zorgdata? Is dat juridisch gezien de curator? Wat is de positie van de grote crediteuren in deze?
Voorop staat dat het in alle gevallen belangrijk is dat het medisch dossier beschikbaar is en blijft. De overdracht van zorgverlening en bijbehorende medische dossiers heeft momenteel de hoogste prioriteit (zie antwoord vragen 6 en 11).
De activa van het ziekenhuis, waar bijvoorbeeld hardware waarop medische informatie is verzameld onder kunnen vallen, behoren toe aan de faillissementsboedel. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de in het informatiesysteem opgenomen persoonsgegevens geen eigendom zijn van het ziekenhuis en dan ook geen onderdeel uitmaken van de faillissementsboedel.
Wie is op dit moment medisch gezien verantwoordelijk voor de gegevens in de ziekenhuis-informatiesystemen aangezien de informatie erin onder het medisch beroepsgeheim valt?
Zie antwoord op vraag 3.
Is de informatie/zijn de informatiesystemen op dit moment toegankelijk? Hoe is dit geregeld indien eind november alle arbeidscontracten van de zorgverleners uit betreffende ziekenhuizen verlopen?
De overdracht van zorgverlening en bijbehorende medische dossiers heeft momenteel prioriteit. In het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wie hier verantwoordelijk voor is. Daarnaast heb ik u in mijn brief van 30 november medegedeeld dat de IGJ en NZa de regie op het proces van overdracht van patiënten versterken. Zij maken afspraken met partijen om een ordentelijke overdracht te faciliteren. Deze afspraken zien op alle faciliteiten die hiervoor nodig zijn, dus ook de ICT-faciliteiten die zien op overdracht van medische dossiers. Ik blijf er, in nauw overleg met IGJ en NZa, op toezien dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de medische dossiers van alle patiënten.
Zijn er voorzieningen getroffen om deze informatie toegankelijk te houden? Zal daarbij ICT-ondersteuning beschikbaar zijn/blijven?
Zie antwoord vraag 10.
Is er momenteel nog sprake van ondersteuning door de leveranciers van de systemen?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt nu en na ontslag welke informatie aan andere zorgaanbieders overgedragen wordt?
De oorspronkelijke hulpverlener kan informatie uit een medisch dossier aan een hulpverlener die optreedt als vervanger, direct doorsturen. Het mag alleen gaan om informatie die noodzakelijk is voor die vervangende hulpverlener.
Doorgaans zal de curator zich na de faillietverklaring genoodzaakt zien om de arbeidsovereenkomsten met het personeel direct op te zeggen om de loongarantieregeling van het UWV in werking te stellen en ervoor te zorgen dat de boedelschulden niet nodeloos nog verder oplopen. Voordat de arbeidsovereenkomst definitief eindigt, dient een opzegtermijn van maximaal zes weken in acht te worden genomen. Zolang de opzegtermijn duurt, kan de curator werknemers vragen om te komen werken. Hij kan ze dan ook vragen hun medewerking te verlenen aan de overdracht van de medische dossiers.
Wanneer de oorspronkelijke hulpverlener niet meer in beeld is, kan informatie uit een medisch dossier in beginsel alleen aan een andere zorgaanbieder worden overgedragen door degene die de medische dossiers in beheer heeft, als de patiënt hier zijn toestemming voor heeft gegeven. Voor de verantwoordelijkheden omtrent de voorzieningen die getroffen moeten worden voor beheer en overdracht van dossiers, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke partij wordt verantwoordelijk voor de informatie en de systemen bij definitief faillissement?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat de contracten tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen weer niet op tijd zijn afgesloten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars weer niet op tijd zijn afgesloten?1
Het beeld is inderdaad dat de contractering medio november minder ver gevorderd is dan vorig jaar. Deze thematiek wordt ook besproken in het bestuurlijk overleg met de relevante koepelorganisaties. Overigens is de verwachting dat er de komende weken nog veel contractafspraken zullen worden gemaakt en de informatievoorziening richting verzekerden zal worden verbeterd.
Wat betekent dit voor mensen die willen weten bij welke ziekenhuizen zij volgend jaar terecht kunnen?
Ik vind het belangrijk dat verzekerden goed geïnformeerd worden. De NZa heeft in de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» (onder andere in artikel 14) informatieverplichtingen voor zorgverzekeraars opgenomen over het gecontracteerd zorgaanbod. Zo moeten zorgverzekeraars een actueel overzicht op hun website opnemen, waarin vermeld staat welke zorgaanbieders op dat moment per polis zijn gecontracteerd en tot wanneer het overzicht is bijgewerkt. Ook moeten zij verzekerden, indien dit van toepassing is, wijzen op de mogelijke gevolgen van het afsluiten van een zorgverzekering wanneer nog niet alle contracten zijn afgesloten.
Waarom verlopen de onderhandelingen tussen verzekeraars en ziekenhuizen zo moeizaam? Kunt u dit uitgebreid uitleggen? 4. In hoeverre botsen de onderhandelingen met de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord? Kunt u dit precies aangeven?
Uit de reacties van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en zbc's komen meerdere knelpunten naar voren. In de lokale onderhandelingen vindt er vaak discussie plaats over de inzet van de in het hoofdlijnenakkoord opgenomen transformatiegelden, over de vertaling van loon- en prijsontwikkeling in de tarieven, de omgang met productiviteitsontwikkelingen, etc. Een ander vaak terugkomend knelpunt is dat de groeimogelijkheden beperkt zijn, terwijl dat de vraag fors stijgt (bijvoorbeeld door dure geneesmiddelen).
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de deadline niet mag handhaven? Wie handhaaft dan wat er in de wet staat?
In het Hoofdlijnenakkoord zijn financiële kaders aangegeven en inhoudelijke afspraken gemaakt. Deze afspraken vormen het kader voor de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Er is geen sprake van «botsen» tussen onderhandelingen en de hoofdlijnenakkoorden, alle partijen hebben hun handtekeningen onder dit akkoord gezet. Ik ben me er wel van bewust dat deze kaders vanuit de hoofdlijnenakkoorden een opgave met zich meebrengen voor ziekenhuizen, ZBC’s en zorgverzekeraars. Maar ik ga er van uit dat partijen hun afspraken nakomen.
Waarom zijn er geen meerjarenafspraken? In hoeverre wordt daar al aan gewerkt door zorgverzekeraars? Wat gaat u precies doen om meerjarenafspraken te bevorderen?
In de wet is niet opgenomen dat contracten op 12 november moeten zijn gesloten. Dat is een zaak tussen ziekenhuizen/ZBCs enerzijds en zorgverzekeraars anderzijds. Die deadline kan en zal dus ook niet gehandhaafd worden.
Op 12 november moet wel door een verzekeraar aangegeven worden wat een verzekerde vergoed krijgt. Dat is opgenomen in regelgeving. In de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten (TH/NR-010) is opgenomen dat zorgverzekeraars duidelijk moeten maken wat de mogelijke gevolgen zijn voor een verzekerde bij het afsluiten van een zorgverzekering wanneer nog niet alle contracten zijn afgesloten (zie vraag 2). Als nodig, kan de NZa handhavend optreden.
Geeft het feit dat de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen keer op keer niet in staat zijn op tijd een contract af te sluiten aan dat de marktwerking in het huidige systeem achterhaald is en het huidige systeem de verzekerde niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn wel meerjarenafspraken gemaakt in de MSZ. Dat gebeurt regelmatig. Recent heb ik u geïnformeerd over een onderzoek dat de RIVM voor mij heeft gedaan om de stand van zaken omtrent meerjarencontractering te bekijken (Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2018–2019, 29 689, nr. 941). Ik ben blij dat het RIVM constateert dat het aantal meerjarencontracten dat wordt gesloten blijft toenemen. Overigens zijn het niet alleen de zorgverzekeraars die zich moeten inspannen om een meerjarencontract te sluiten. Uiteraard moet ook de andere contractspartij, het ziekenhuis, bereid zijn om een dergelijke verbintenis aan te gaan. Het sluiten van een meerjarencontract is geen doel op zich, maar het kan een goed middel zijn om investeringen mogelijk te maken en gezamenlijke (kwaliteits-)doelen te bereiken.
Dat die bereidheid er steeds meer is, vind ik een signaal dat het wederzijds vertrouwen tussen deze partijen toeneemt. Ik probeer samen met partijen de belemmeringen die zij op deze weg nog ondervinden op te lossen, door bijvoorbeeld zoveel mogelijk rust in de regelgeving te betrachten.
MRI-onderzoek door het Spinoza Centre (AMC) |
|
Fleur Agema (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de oproep voor een MRI-onderzoek in opdracht van de Vrije Universiteit, met een beloning van 25 euro voor mensen met een sterke mening over vluchtelingen?1
De onderzoekers geven aan dat de werving van proefpersonen via flyers gebruikelijk is bij dit type onderzoek. Bij vergelijkend onderzoek naar specifieke attitudes is het bovendien gebruikelijk om selectief te werven om proefpersonen te includeren met sterk verschillende attitudes om zo voldoende variatie in de steekproef te verkrijgen.
Deelt u onze mening dat het bizar is om hersenactiviteiten te meten aan de hand van politieke of maatschappelijke vraagstukken?
Nee die mening deel ik niet. De onderzoekers geven aan dat één van de hypotheses binnen het onderzoek is dat vijandigheid aantoonbaar is, en dat dit valt terug te zien in de hersenen door betrokkenheid van neurale netwerken, waarin naast (negatieve) emotie ook waakzaamheid en oplettendheid sterk zijn vertegenwoordigd. Om dit te kunnen meten hebben de onderzoekers een taak (voor proefpersonen) ontwikkeld waarmee zij uitgebreide ervaring hebben opgebouwd, zowel in gedragsmatig onderzoek, in (sociaal-)neurowetenschappelijk onderzoek, als in het onderzoek in het veld.
De methode van werving is, naast de onderzoeksmethodes zelf, goedgekeurd door de Vaste Commissie voor Wetenschap en Ethiek van de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit. Het is de taak van deze onafhankelijke commissie van wetenschappers om de ethiek van onderzoeksmethodes te beoordelen. De commissie heeft geoordeeld dat het onderzoek voldoet aan de ethische richtlijnen van de faculteit.
Kunt u uitleggen welk doel een dergelijk onderzoek dient en of hier subsidie mee gemoeid is?
Het onderzoek bouwt voort op eerder gepubliceerd onderzoek van de hoofdaanvragers en op onderzoek van collega’s in Nederland en daarbuiten. De ambitie is om nieuwe inzichten te verschaffen in de vraag of verschil in opvatting aanleiding kan zijn voor de vorming van vijandigheid. De insteek is psychologisch en (sociaal)neurowetenschappelijk; er worden geen medische doelen nagestreefd. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Het Spinoza Centre for Neuro-imaging, waar dit onderzoek plaatsvindt, is een samenwerkingsverband van het Nederlands Herseninstituut-KNAW, Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit, VUmc en het AMC. Realisatie is mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO) en bijdragen van de gemeente Amsterdam en de Provincie Noord-Holland. Doel van dit centrum is om fundamenteel onderzoek naar de werking van hersenen mogelijk te maken.
Bent u bereid aan deze praktijken een einde te maken en een zinvollere besteding te zoeken voor het medisch personeel en de medische apparatuur?
Met het onderzoek worden geen medische doelen nagestreefd en de gebruikte apparatuur is niet beschikbaar voor medische toepassingen.
Het bericht ‘Dit zijn de beste ziekenhuizen van Nederland, ziekenhuis top 100’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u alle 36 factoren op basis waarvan de top 100 beste ziekenhuizen tot stand is gekomen, weergeven en daarbij aangegeven de bronnen van de gegevens en de wijze van beoordeling van die gegevens?1
Ik wil benadrukken dat de selectie van factoren en de weging ervan door het AD heeft plaatsgevonden en niet door het ministerie of de IGJ. Het AD heeft VWS hierover in 2018 het volgende bericht. De indicatoren die het AD gebruikt zijn een combinatie van veelvoorkomende aandoeningen/ingrepen (bijv. heupoperaties, galblaasverwijdering) en heel specialistische/complexe (operaties bij verschillende soorten kanker, het verhelpen van een vernauwing in de halsslagader of een verwijde buikaorta). Daarnaast gaat het om zaken die voor elke patiënt van belang zijn (controle op medicatie, controle op ondervoeding, delier, sepsis, pijn) en vier patiëntenkeurmerken. Ze zijn deels afkomstig uit de Basisset Kwaliteitsindicatoren Medisch Specialistische zorg die de IGJ jaarlijks met veldpartijen vaststelt en deels van transparantie-informatie van het Zorginstituut2. Het AD selecteert daar 36 indicatoren uit en voorziet die van een gewicht (welke indicatoren vindt het AD het belangrijkste) en een score (op basis van een medische norm, bijvoorbeeld minimumaantal operaties dat voor een bepaalde ingreep is vastgesteld of op basis van de 10 procent laagst scorende ziekenhuizen). Die scores telt het AD bij elkaar op en die som is de basis voor hun ranglijst.
Hoe heeft precies de selectie van 36 factoren op basis waarvan de top 100 beste ziekenhuizen tot stand is gekomen, plaatsgevonden? Waarom zijn precies die 36 factoren geselecteerd en wie heeft de selectie gemaakt? Zijn er verschillen ten opzichte van de in 2017 voor de top 100 gehanteerde factoren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan de ziekenhuis top 100? Bent u van mening dat een top 100 gebaseerd op de 36 factoren een goed beeld van de kwaliteit van ziekenhuizen geeft?
De AD top 100 is een initiatief van het AD om tot een uitspraak over de kwaliteit van ziekenhuizen te komen. Het AD baseert de Top 100 beste ziekenhuizen onder meer op indicatoren die jaarlijks vastgesteld worden door de IGJ na overleg met de organisaties van de instellingen en professionals waar de IGJ direct toezicht op houdt en op de indicatoren die zorginstellingen bij het ZIN aanleveren voor de Transparantiekalender.
Ik ben van mening dat deze publieke indicatoren een relevante bijdrage leveren aan het transparant maken van de zorg. Aan de samenstelling van de Basisset Kwaliteitsindicatoren gaat een zorgvuldig voorbereidingstraject vooraf waarbij onder meer gekeken wordt naar relevantie en meetbaarheid. Een indicator is een onderdeel van kwaliteit van zorg. Ik kan geen uitspraak doen over de vraag of met de AD top 100 de kwaliteit van zorg representatief gemeten wordt.
Bent u van mening dat met de gebruikte indicatoren de kwaliteit van zorg representatief wordt gemeten?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt de indicator «controle op pijn na een operatie» precies? Dat pijn gemeten zegt toch niet zoveel, er kan bijvoorbeeld geen bestrijding van gemeten pijn plaatsvinden? Hoe verhoudt de conclusie dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis punten heeft «misgelopen» op het aspect van «controle op pijn na een operatie» zich tot het als administratieve last ervaren meerdere malen moeten registreren van pijnscores? Kan het verminderen van administratieve lasten leiden tot lagere scores?3
Ik ben van mening dat controle op pijn na een operatie een essentieel onderdeel is van goede zorg, net als adequate pijnbestrijding als de controle daar aanleiding toe geeft. Het meten en registreren van pijn is daarvoor essentieel. Het gaat over meer dan het bestrijden van de pijn. Pijn is een belangrijk symptoom van een verslechterende situatie van de patiënt. Het niet signaleren van pijn is veel ernstiger dan het niet behandelen van pijn. Ziekenhuizen moeten zelf beleid opstellen om te zorgen dat de tijd die het meten en registreren van pijn kost in relatie staat tot het belang van goede zorg, bijvoorbeeld door de frequentie van de pijnmeting af te stemmen op de aard van de zorg en de ernst van de pijn. Met een goed EPD en een goede analysemodule is de belasting gering. Met goed beleid en ondersteuning kunnen de administratieve lasten van het registreren worden beheerst.
Kunt u toelichten hoe een ziekenhuis al dan niet punten kan krijgen op het gebied van complicaties zonder daarbij informatie over de behandelde doelgroep te betrekken? Is het niet mogelijk dat een ziekenhuis met een hoger dan gemiddeld percentage aan complicaties na een operatie een ingewikkeldere doelgroep heeft geholpen? Zou het voor ziekenhuizen gunstig kunnen zijn om complexe patiënten, waarbij de kans op complicaties groter is, te weigeren omdat een eventuele complicatie slecht kan zijn voor de ranking van het ziekenhuis in de top 100 van beste ziekenhuizen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 al heb aangegeven, bepaalt het AD welke scores het toekent aan de geselecteerde indicatoren. Ik kan geen toelichting geven op de door AD gehanteerde scoringsmethodiek. Ik heb geen aanwijzingen dat ziekenhuizen hun patiëntenpopulatie selecteren om hun positie op de AD-lijst te beïnvloeden.
Duidelijk wordt dat ziekenhuizen tussen jaren flink kunnen stijgen of dalen in de ziekenhuis top 100, is het volgens u realistisch dat de kwaliteit van ziekenhuizen zo variabel is? Welke waarde kunnen patiënten hechten aan de top 100?
De positie van ziekenhuizen op de AD top 100 is de resultante van de beschikbare gegevens en de daarop door het AD toegepaste bewerkingen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, kan ik geen uitspraak doen over de vraag of met de AD top 100 de kwaliteit van zorg representatief gemeten wordt en dus kan ik ook geen uitspraak doen over de betekenis van de variatie in die uitkomsten.
Het bericht dat het kapitaalrecord voor medische bedrijven alweer gebroken is |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kapitaalrecord voor medische bedrijven alweer gebroken»?1
Ja. Het artikel gaat in op het nieuwsfeit dat investeringsmaatschappij LSP in een nieuwe kapitaal ronde € 410 miljoen euro heeft opgehaald. Het geld wordt voornamelijk geïnvesteerd in jonge medische bedrijven, met name in biotechbedrijven die geneesmiddelen ontwikkelen zoals Galapagos, Kiadis en het Belgische Argenx. Aldus het artikel.
Herkent u de trend dat grote bedrijven minder in medicijnenonderzoek investeren?
Ja, zichtbaar is dat grote farmaceutische bedrijven naast hun eigen R&D investeringen ook vaker kleinere bedrijven overnemen (bijvoorbeeld kleinere biotechbedrijven) voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen.
Deze trend vindt ook in andere sectoren plaats. Traditioneel vond het gehele proces van productontwikkeling en het op de markt brengen van deze producten binnen de muren van de organisatie plaats. Echter, verschillende factoren hebben ertoe bijgedragen dat dit concept steeds lastiger vol te houden werd (Chesbrough, 2003). In de eerste plaats is er de toenemende beschikbaarheid en mobiliteit van hooggeschoolde werknemers. Er is niet alleen een enorme hoeveelheid kennis aanwezig buiten de R&D labs van grote bedrijven, de aanwezige kennis wordt vaak ook meegenomen door de werknemers wanneer zij van baan veranderen.
Ten tweede is er de laatste jaren een significante toename van durfkapitaal. De beschikbaarheid hiervan zorgt ervoor dat veelbelovende ideeën op een andere manier verder ontwikkeld kunnen worden, bijvoorbeeld in de vorm van startups. Daarnaast nemen de mogelijkheden om ideeën buiten het bedrijf verder te ontwikkelen, bijvoorbeeld door spin-offs of uitlicentiering, verder toe. Ten slotte zijn er nog de andere spelers in de keten (bijvoorbeeld toeleveranciers) die een steeds sterkere invloed uitoefenen op het innovatieproces.
Verder ontstaan er vanuit de academie startups die zich richten op medische technologie. Het publiek gefinancierde onderzoek is ook een bron waarop private partijen verder hun medische technologie kunnen ontwikkelen. En onderzoek dat publiekelijk gedaan wordt, zal niet door de grote farmaceutische bedrijven worden gedaan.
Kunt u aangeven hoeveel jonge medische bedrijven de afgelopen vijf jaar zijn opgekocht door de grote farmaceutische bedrijven? Ziet u hier ook een trend? Zo ja, wat is uw visie op die trend?
Binnen de ministeries van VWS en EZK wordt er geen informatie bijgehouden over het exact aantal opgekochte (jonge) medische bedrijven in de afgelopen jaren.
De stijgende trend rondom biotech overnames kan worden beschouwd als een succes: voor Nederland en voor patiënten. De ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen is een kostbaar, risicovol en langjarig traject. De uitgaven wereldwijd aan onderzoek en ontwikkeling in de Life Science Health sector bedragen vele tientallen miljarden euro.
De schattingen van de kosten om een geneesmiddel te ontwikkelen en op de markt en bij de patiënt te krijgen (inclusief alle mislukkingen) lopen uiteen van 200 miljoen euro tot 2,7 miljard euro. Een overname en/of een beursnotering is vaak de enige weg om de benodigde middelen voor deze kostbare fase te genereren.
We zijn dan ook verheugd als het Nederlandse startende medische bedrijven lukt om dit (vaak) internationale podium te vinden. Dat is een compliment voor de Nederlandse wetenschap en ons innovatieklimaat (o.a. wetenschap, ondernemerschap en inzet van publieke instrumenten zoals het innovatiekrediet, Seed capitalregeling) en de bijdrage die Nederland hiermee levert aan mondiale gezondheidszorgvraagstukken.
Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld KitePharma dat binnenkort een productiefaciliteit in Nederland opent voor hun nieuwe veelbelovende technologie om kanker te bestrijden. Gestart als spin off van het Nederlands Kanker Instituut, overgenomen door KitePharma en recent door Gilead, en inmiddels uitgegroeid tot een bedrijf met ruim 300 arbeidsplaatsen in Nederland.
De afgelopen jaren komt er steeds meer aandacht voor de kennisbenutting vanuit de universiteiten. De verdere versterking hiervan, in combinatie met de steeds sterkere inzet op publiek private samenwerking zal mogelijk leiden tot snellere en betere toepassing van excellente Nederlandse wetenschap voor nieuwe geneesmiddelen. Een mooi voorbeeld daarvan is de inzet die ik en mijn collega’s van OCW en EZK plegen in het Oncode instituut.
Deze trend is mooi voor de bloei van academisch onderzoek in Nederland en de economische kansen voor Nederlandse (startende) medische bedrijven. Het is uiteraard wel van belang dat innovaties betaalbaar en toegankelijk voor de patiënt blijven.
Voor de stap van kennisoverdracht van universiteiten naar private partijen kennen we de Technology Transfer Office (TTO’s). In zijn algemeenheid is het verstandig om prudent om te gaan met het licentiëren van publieke kennis. Zoals bekend is de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) ook gestart met een traject rondom maatschappelijk verantwoord licentiëren om de werkwijze rondom licentiëren nog een keer goed na te kijken.
Het is wenselijk dat de kennisoverdacht van universiteiten naar bedrijven en tussen bedrijven onderling als doel hebben om goede medische producten naar de patiënt te brengen. En dat ze beschikbaar zijn voor de patiënt met maatschappelijk aanvaardbare prijzen en leiden tot maatschappelijk aanvaardbare zorguitgaven. En dat niet primaire doelstelling is om de hoogste financiële rendementen te halen. Rendementen die immers door de premiebetaler opgebracht dienen te worden en waar de belastingbetaler al aan heeft meebetaald via de financiering van de universiteiten.
Hoe vaak slagen jonge medische bedrijven erin om zelf nieuwe technologieën naar de markt te brengen? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Binnen de ministeries van VWS en EZK wordt geen informatie bijgehouden over het aantal bedrijven dat zelfstandig hun technologie naar de markt brengen. De meeste startende bedrijven uit de sector hebben als belangrijkste doelstelling, zo snel en goed mogelijk hun technologieën op de markt brengen voor een (specifieke groep) patiënten. Mede op basis van de hiervoor benodigde en beschikbare financiële middelen wordt een keuze gemaakt om dit in eigen beheer dan wel via een overname te realiseren.
Welke drempels ervaren jonge medische bedrijven om hun technologieën na goedkeuring naar de markt te brengen? Welke kosten zijn er gemoeid met het op de markt brengen van een medicijn? Wordt ondoorzichtige regelgeving door deze bedrijven als drempel ervaren? Wat doet u om drempels weg te nemen?
Voor nieuwe geneesmiddelen geldt dat na de Europese markttoelating, in Europa geregeld door EMA, de beslissing over de vergoeding een nationale bevoegdheid is. Deze vergoedingsvoorwaarden zijn landelijk geregeld en verschillen per lidstaat. Voor firma’s geldt dat met name de voorspelbaarheid rondom het proces van vergoeding van groot belang is voor eerdere investeringen in nieuwe geneesmiddelen. De afgelopen jaren zijn verduidelijkingen aangebracht in de procedures, zie ook antwoord 6.
Voor medische hulpmiddelen geldt eveneens dat na marktoelating de vergoedingsvoorwaarden landelijk zijn geregeld en verschillen per lidstaat. Bedrijven kunnen – eventueel via distributeurs – producten aanbieden aan zorginkopers (zoals zorgverzekeraars) of rechtstreeks aan de burger. Zorgverzekeraars en eindgebruikers vragen veelal om bewijs van de kosteneffectiviteit van het product. Dat vraagt investeringen van bedrijven om het hiervoor benodigde onderzoek uit te voeren. Daardoor kunnen potentieel veelbelovende innovaties niet altijd snel de patiënt bereiken.
Mede daarom gaat in 2019 de nieuwe subsidieregeling Veelbelovende Zorg Sneller bij de Patiënt in werking. Van deze subsidieregeling kunnen ook jonge medische bedrijven profijt hebben.
Kunt u aangeven in hoeverre en hoe de aanbevelingen uit het Actal advies «Regeldruk toelating vergoedingenstelsel»2 zijn uitgevoerd? Kunt u bij aanbevelingen die niet of nog niet volledig zijn uitgevoerd aangeven hoe u dit gaat uitvoeren?
In 2015 is het Actal-advies uitgebracht. De hoofdconclusie van het onderzoek was dat er vooral knelpunten zijn in de uitvoeringspraktijk en in de regeling van de procedures en dat deze voor onnodige regeldruk zorgen bij farmaceutische ondernemingen. Mijn ambstvoorganger heeft als reactie op het advies aangegeven dat zij met het Zorginstituut zou bekijken waar onnodige regeldruk weggenomen en meer helderheid over procedures geschetst zou kunnen worden.
Er is ondertussen gewerkt aan het wegnemen van onnodige regeldruk en het schetsen van meer helderheid omtrent de procedures van pakkettoelating. Zo zijn bijvoorbeeld de criteria van de sluis en het afsluiten van financiële arrangementen wettelijk vastgelegd en wil het Zorginstituut de grens voor het beoordelen van de kosteneffectiviteit van geneesmiddelen gaan verhogen naar € 10 miljoen euro budget impact. Ook werken ZINL en CBG intensiever samen om eerder helderheid te verschaffen aan fabrikanten over wat relevante aspecten zijn voor het geneesmiddelenonderzoek voor zowel de markttoelating als pakkettoelating.
Het bericht over gemaakte zorgkosten in 2018 die betaald moeten worden in 2017 |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar van 12 november 2018?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Wat vindt u ervan dat patiënten de kosten van het eigen risico proberen te beperken door zorg uit te stellen naar een volgend jaar?
Dit hangt af van de situatie. In sommige gevallen kan wachten verantwoord zijn en kan een kwaal in de tussentijd ook weer overgaan. Ik vind het echter ongewenst als patiënten zorg uitstellen, terwijl dit medisch gezien niet wenselijk is. Daarom beogen verschillende compensatiemaatregelen de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen. Op landelijk niveau dragen bijvoorbeeld de uitzonderingen op het eigen risico, waaronder de huisarts, en de zorgtoeslag bij aan de financiële toegankelijkheid tot zorg. Verder bieden zorgverzekeraars de mogelijkheid het eigen risico gespreid te betalen. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en de financiële middelen om tot financieel maatwerk voor de cliënt te komen. Zij kunnen hieraan zelf vorm geven door bijvoorbeeld meerkostenregelingen voor mensen met zorgkosten of gemeentecollectiviteiten (inclusief regelingen voor het eigen risico) aan te bieden (zie Kamerstuk 29 538, nr. 231 voor een volledig overzicht). Ik zet mij er voortdurend voor in om de compensatiemaatregelen onder de aandacht van verzekerden te brengen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 935).
Is het feit dat mensen deels zorg mijden geen teken dat het eigen risico nog veel te hoog ligt?
Het eigen risico maakt verzekerden bewust van de kosten van zorg. Hierdoor worden zij gestimuleerd af te zien van onnodige (en onnodig dure) zorg. Deze remmende werking draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg. Met het huidige eigen risico wordt een verantwoord evenwicht bereikt tussen de eigen financiële verantwoordelijkheid van de verzekerde en het deel van de zorgkosten dat collectief gefinancierd kan worden.
De meest recente gegevens over zorgmijding, gebaseerd op objectieve data zoals zorgregistraties en declaratiecijfers, staan in het onderzoek van het Nivel naar de omvang en aard van zorgmijding (zie Kamerstuk 29 689, nr. 664). Hieruit komt naar voren dat de stijging van het eigen risico in de afgelopen jaren niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders. Ook niet-financiële redenen (bijvoorbeeld de verwachting dat de klacht vanzelf overgaat) blijken een rol te spelen bij het afzien van zorg.
Wat vindt u ervan dat door de structuur van Diagnose Behandelcombinaties (dbc's), patiënten geen zicht hebben over wanneer ze een rekening ontvangen en in welk jaar ze eigen risico moeten betalen?
Het dbc-systeem is complex, maar is over het geheel genomen beter dan veel alternatieven. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk dat verzekerden weten waar ze aan toe zijn.
Verzekerden kunnen bij hun zorgverzekeraar navragen wat het effect is van de behandeling op het eigen risico. De verzekeraar is bij een dergelijke vraag verplicht een verzekerde ook te informeren over het polisjaar waarin het eigen risico verrekend zou kunnen worden en dat een vervolg-dbc ertoe kan leiden dat het eigen risico van een verzekerde aangeslagen wordt in een ander jaar dan waarin het bezoek aan het ziekenhuis plaatsvond.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar de verzekerde erop wijzen dat hij/zij bij de zorgaanbieder kan navragen of – en zo ja, wanneer – een vervolg-dbc geopend wordt (zie artikel 16.5 van Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, TH/NR-10). In deze regeling (artikel 17) is ook bepaald dat zorgverzekeraars deze informatie op hun website moeten plaatsen. Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars aandacht besteden aan de begrijpelijkheid van de informatie die zij verstrekken.
Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verstrekt informatie over de verrekening van het eigen risico. Zo heeft zij een factsheet op haar website staan2, waarin toegelicht wordt hoe bepaald wordt over welk jaar een verzekerde eigen risico verschuldigd is en wat de rol van vervolgdbc’s hierin is.
Bent u bereid om het systeem zo aan te passen dat er alleen aanspraak gemaakt wordt op het eigen risico in het jaar dat het ziekenhuisbezoek plaatsvond? Zo nee, waarom niet?
Recent (zie Kamerstuk 29 248, nr. 314) heb ik u geïnformeerd over de doorontwikkeling van de bekostiging medisch specialistische zorg. Op dit moment is, volgens de NZa, veldpartijen en het Ministerie van VWS, een stabiele productstructuur noodzakelijk om de ontwikkeling richting contractering op «waarde voor de patiënt» (uitkomsten) te faciliteren. Het is belangrijk om daar nu de energie op te zettten. Als contracteren op waarde voor de patiënt meer de norm is geworden, kan verder onderzoek gedaan worden naar een vereenvoudiging van het onderliggende dbc-systeem.
Wel wil ik nogmaals benadrukken dat ik het belangrijk vind dat verzekerden over duidelijke en praktische informatie beschikken (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van gelijke geslacht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rondgang van De Monitor bij IVF-klinieken?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat zowel MC Kinderwens in Leiderdorp als Nij Geertgen in Elsendorp in 2019 starten met het mogelijk maken van een hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht?
Nij Geertgen in Elsendorp zal vanaf 2019 hoogtechnologisch draagmoederschap (ofwel ivf-draagmoederschap) gaan aanbieden, mede aan paren van gelijk geslacht. MC Kinderwens in Leiderdorp overweegt nog of de kliniek overgaat tot het aanbieden van draagmoederschap aan mannenparen. Bij de overwegingen speelt een rol hoe het kabinet omgaat met de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking ouderschap en in hoeverre dit aanbod door het Zorginstituut en de politiek gezien wordt als zinnige zorg. Overigens wil MC Kinderwens zich in eerste instantie richten op behandelingen zonder eiceldonor. De draagmoeder levert dan tevens de eicel, waardoor de behandeling indien mogelijk laagtechnologisch van aard is en van een ivf-behandeling geen sprake hoeft te zijn.
De beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) heeft hierover in 2016 reeds een standpunt ingenomen.2 Op basis van medische, psychologische, juridische en ethische overwegingen heeft de NVOG vastgesteld dat er geen belemmeringen zijn om ivf-draagmoederschap aan te bieden aan mannenparen. Om die reden is de eis losgelaten dat beide wensouders de geslachtscellen dienen te leveren. Dat neemt niet weg dat een ivf-draagmoederschapbehandeling met donorgameten meer complex is, ongeacht het geslacht van de wensouders, vanwege de extra partij die betrokken is (de donor en zijn of haar eventuele partner). Daarom pleit de NVOG voor grote voorzichtigheid en heeft de vereniging voorwaarden gesteld, waaronder gedegen counseling. Bovendien beveelt de NVOG aan om ivf-draagmoederschap te centreren in een of twee centra in Nederland en acht zij follow-up onderzoek van extra belang. Het standpunt is onlangs bevestigd in de geactualiseerde versie van het Modelreglement Embryowet.3
Het Planningsbesluit in-vitrofertilisatie 2016 laat ruimte aan ivf-draagmoederschap, zolang voldaan wordt aan de regelgeving op het gebied van fertiliteitszorg en aan de kwaliteitsnormen en richtlijnen van de NVOG en KLEM, waaronder het Modelreglement Embryowet. De richtlijnen van de beroepsgroepen
laten ruimte voor ivf-draagmoederschap voor paren van gelijk geslacht. Ik constateer dat het aangekondigde aanbod van MC Kinderwens en Nij Geertgen op dit punt dus past binnen de bestaande ruimte.
Hoe beoordeelt u de woorden van directeur Marc Scheijven van Nij Geertgen in Elsendorp die stelt dat «het te gek voor woorden is dat homostellen, maar ook vrouwen met bijvoorbeeld oncologische klachten, naar het buitenland moeten gaan teneinde daar hun kinderwens in vervulling te laten gaan»?
Er zijn geen juridische, medische, psychologische en ethische belemmeringen voor de beroepsgroep om dit aanbod in Nederland te realiseren. Door draagmoederschap met donorgameten aan te bieden, verwacht Nij Geertgen wensouders te kunnen helpen die zich tot nu toe genoodzaakt zagen naar het buitenland te gaan.
Klopt het dat er, op basis van de stand van de wetenschap, geen medische bezwaren meer zijn tegen het mogelijk maken van hoogtechnologisch draagmoederschap voor paren van het gelijke geslacht nu de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) eind augustus 2018 hun nieuwe Modelreglement Embryowet2 bekend maakte?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer medische mogelijkheden zijn voor het aanbieden van hoogtechnologisch draagmoederschap maar dat het ontbreekt aan een juridische regeling voor het draagmoederschap?
Besluiten over het al dan niet instellen van een juridische regeling voor draagmoederschap staan los van de medische mogelijkheden voor ivf-draagmoederschap. Het kabinet beraadt zich over een juridische regeling voor draagmoederschap in het kader van de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap. Hiervoor wordt onder meer een aantal onderzoeken afgewacht, die naar verwachting begin 2019 zijn afgerond. Daarna zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer de resultaten van de onderzoeken met een kabinetsreactie toezenden.
Wanneer wordt het onderzoek aangaande het mogelijk maken van een juridische regeling voor het draagmoederschap, inclusief de kabinetsreactie hierop, naar de Kamer gestuurd? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichtten?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u voorts aangeven welke onderzoeksopdracht is meegegeven aan het Zorginstituut Nederland voor wat betreft de vergoeding van hoogtechnologisch draagmoederschap? Kunt u specifieker zijn dan «begin 2019», zoals zij in maart 2018 aan de Tweede Kamer berichten?
Op 24 augustus jl. is het Zorginstituut verzocht om na te gaan of, en zo ja, op welke wijze complexere ivf-behandelingen bij draagmoederschap kunnen worden gefinancierd. Het betreft de vraag in welke gevallen draagmoederschap binnen het basispakket kan worden gefinancierd. Het Zorginstituut is verzocht dit in kaart te brengen. Het antwoord van het Zorginstituut is onlangs aan uw Kamer toegezonden.6 Een kabinetsreactie hierop volgt samen met de reactie op het gehele advies van de Staatscommissie Herijking ouderschap.
Het bericht ‘MST dreigt budget te overschrijden en zet deel verzekerden in de wacht’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het Medisch Spectrum Twente (MST) het budgetplafond dreigt te overschrijden en daarom een deel van de verzekerden in de wacht zet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
Ik vind het essentieel dat de patiënt te allen tijde de zorg krijgt die hij nodig heeft. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht richting hun verzekerden. Als dat niet kan bij een specifieke zorgaanbieder, kan de verzekeraar door een patiënt worden gevraagd om hem te bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. In deze casus betreft het verzekerden van Zilveren Kruis, dus is het aan Zilveren Kruis om voor zijn verzekerden aan de zorgplicht te voldoen.
Het is aan het MST om zorg te leveren of de patiënt goed te informeren en indien nodig door te geleiden naar een andere zorgaanbieder. Het MST en Zilveren Kruis hebben daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het proces voor de patiënt probleemloos te laten verlopen. Hier hoort bij dat meningsverschillen over de contractering of over de uitvoering van de afspraken niet over de rug van patiënten worden uitgevochten, dus niet op deze manier naar buiten komen. Het is ook niet conform de bestuurlijke afspraken die hierover zijn gemaakt.
Als partijen er samen niet uit komen, kunnen deze zich wenden tot een onafhankelijke geschilleninstantie. Bestuurlijke afspraken hieromtrent zijn gemaakt in het «Convenant ter instelling van een Onafhankelijke Geschilleninstantie voor Geschillenoplossing en -beslechting Zorgcontractering» uit 2016. Als individuele verzekerden een klacht hebben over de handelwijze van hun zorgverzekeraar in dit soort situaties (bijvoorbeeld als zij in hun ogen niet adequaat bemiddeld worden naar een andere aanbieder), kunnen zij terecht bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen. De eerste stap is echter een klacht indienen bij de verzekeraar zelf.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze situatie?
Sinds het verschijnen van het bericht waar u in vraag 1 naar verwijst.
Welke gevolgen heeft het precies voor een patiënt als hij of zij in de wacht wordt gezet? Kan de veiligheid voor alle patiënten van het MST gegarandeerd worden?
Het MST en Zilveren Kruis hebben mij laten weten dat alle spoedzorg, verwijzingen met verdenking op een ernstige aandoening, oncologie, zorg voor zwangeren en kinderen conform de reguliere werkwijze worden ingepland en dat dure geneesmiddelen gewoon worden verstrekt. Alleen patiënten met een nieuwe zorgvraag die niet in één van bovenstaande groepen vallen, ontvangen bij alle specialismen vier weken extra wachttijd bovenop de normale wachttijd voor een poliklinisch consult. In veel gevallen betekent dit dat de afspraak niet eerder dan in januari 2019 kan worden gepland. Betreffende patiënten kunnen kiezen of zij daarop willen wachten of dat zij zich bij Zilveren Kruis melden voor bemiddeling naar een andere zorgaanbieder in de regio (zie ook mijn antwoord op vraag2. Er zijn volgens de IGJ geen signalen dat de veiligheid van patiënten in het geding is.
Worden verzekerden die door deze maatregel van in de wacht zetten potentieel worden geweerd door MST daarvan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dit door de verzekeraar of door het MST ziekenhuis?
Volgens de «Regeling wachttijden en wachttijdbemiddeling medisch-specialistische zorg (NR/REG-1823a)» van de NZa zijn ziekenhuizen verplicht om hun patiënten te informeren over (te lange) wachttijden. Daarnaast moet het ziekenhuispatiënten mondeling of schriftelijk informeren over de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling bij hun zorgverzekeraar, indien de Treeknormen overschreden worden. Het MST heeft mij laten weten dat het deze verplichting voor alle patiënten nakomt, omdat elke afspraakbrief (volgend op een verwijzing van de huisarts) melding maakt van de mogelijkheid tot wachttijdbemiddeling. Als de afspraak te ver in de toekomst ligt, neemt het MST bovendien telefonisch contact op met de patiënt. De patiënt wordt dan geïnformeerd over de extra wachttijd, en kan zelf de keuze maken om te wachten tot hij terecht kan in het MST of liever doorverwezen wordt naar de wachttijdbemiddeling van Zilveren Kruis voor snellere toegang tot een ander ziekenhuis.
Controleert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de IGJ) op de kwaliteit van zorg? Is de IGJ op dit moment betrokken?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht op alle zorginstellingen, dus ook op het MST.
Voor welke zorg en poliklinieken zijn er precies wachttijden bij het MST?
Volgens de regeling genoemd in mijn antwoord op vraag 4 zijn zorgaanbieders ook verplicht om hun actuele wachttijden te vermelden op de website. De wachttijden van het MST zijn op hun eigen website terug te vinden (https://www.mst.nl/p/patienten/wachttijden/). Voor verzekerden van Zilveren Kruis met een nieuwe zorgvraag hanteert het MST bij alle specialismen een extra wachttijd van vier weken bovenop de reguliere wachttijd voor een poliklinisch consult (de reguliere wachttijd voor een poliklinisch consult ligt bij enkele specialismen hoger dan de Treeknorm). Dit met uitzondering enkele vormen van zorg zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Bij het inplannen van een afspraak wordt rekening gehouden met de urgentie en eventueel een eerder moment gekozen. Dit is een inschatting van de behandelaar van de patiënt.
Waar kunnen patiënten nu wel heen als het gaat om zorg waarvoor zij in de wacht worden gezet? Hoe verhoudt dit zich tot budgetplafonds van ziekenhuizen in de regio?
Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat betreffende patiënten voor electieve zorg terecht kunnen in de omliggende ziekenhuizen Isala (Zwolle), Gelre ziekenhuizen (Apeldoorn en Zutphen), Ziekenhuisgroep Twente (Almelo en Hengelo), Saxenburgh Groep (Hardenberg) en zelfstandige behandelcentra in de regio. Zilveren Kruis heeft hierover afspraken gemaakt met de omliggende ziekenhuizen. Voor acute zorg kunnen patiënten, zoals eerder vermeld, altijd terecht in het MST.
Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de ontstane situatie?
Zilveren Kruis en het MST hebben voor 2018 een afspraak gemaakt op basis van prijzen en volumes. Voor de inschatting van de volumes is daarbij gebruik gemaakt van prognoses van het MST. Het MST heeft nu, sneller dan verwacht, de gezamenlijk afgesproken volumes bereikt. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat het niet is ingegaan op het voorstel van het MST voor een aanvullende afspraak over 2018, omdat er al voldoende electieve zorg in de regio is ingekocht. De financiële situatie van het MST laat het niet toe om zorg te leveren zonder vergoeding. Daarom heeft het de extra wachttijd voor groepen verzekerden van Zilveren Kruis ingesteld.
Welke gevolgen heeft dit voor personeel nu en in de komende jaren, kunt u garanderen dat er geen ontslagen vallen?
Het MST heeft aangegeven dat de genomen maatregel geen gevolgen heeft voor het personeel.
Klopt het dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis geen extra zorg in wilde kopen waarbij de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord een belangrijke rol hebben gespeeld in die beslissing? Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening dat patiënten niet de dupe mogen worden van de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord? Leiden budgetplafonds niet tot een ongewenst inperken van de keuzevrijheid van de patiënt?
Het «Hoofdlijnenakkoord medisch-specialistische zorg 2018» bevat een reeks van afspraken, waaronder financiële kaders en afspraken over kwaliteit. Die afspraken doen niets af aan de verantwoordelijkheden die zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben zoals omschreven in het antwoord op vraag 1 en juist in het belang zijn van patiënten/verzekerden.
Wat vindt u ervan dat een ziekenhuis gestraft wordt door de zorgverzekeraar voor het leveren van noodzakelijke zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en zorgaanbieders om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Noodzakelijke zorg wordt ook gewoon geleverd, dan wel bij het MST dan wel bij een ander ziekenhuis. Bij meningsverschillen over de contractering of over de uitvoering van de afspraken moeten partijen daar zelf uit komen. Mocht dit niet lukken, dan kunnen zij zich wenden tot de onafhankelijke geschillencommissie waar ik in het antwoord op vraag 1 al naar refereerde. Ik ben dan ook niet van mening dat er sprake is van een straf, opgelegd door Zilveren Kruis aan het MST.
Geeft deze ontstane situatie volgens u aanleiding tot een nader onderzoek naar budgetplafonds en de gevolgen daarvan? Zo ja bent u bereid dit in te stellen? Zo neen, waarom niet?
Nee. In de afgelopen jaren hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders vaker meningsverschillen gehad rondom het bereiken van een budgetplafond. In dat soort situaties is het van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieder onderling goede afspraken maken over welke maatregelen zij nemen. Zorgaanbieders moeten hun patiënten informeren als zij een wachtlijst hanteren als gevolg van het budgetplafond. In geval van een wachtlijst is het van belang dat zorgaanbieders hun patiënten attent maken op de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars voor zorgbemiddeling of zij kunnen hun patiënten zelf doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder (zie ook mijn antwoord op vraag3. Zorgverzekeraars kunnen bij het bereiken van een budgetplafond extra zorg «bijcontracteren» bij de betreffende zorgaanbieder, of zij kunnen hun verzekerden bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Indien nodig gaat de NZa na welke acties de zorgverzekeraar en zorgaanbieder in kwestie ondernemen om de zorgplicht richting hun verzekerden/patiënten na te komen, en kan de NZa de partijen bij elkaar roepen. Mocht dit niet tot een oplossing leiden, dan kan de NZa extra maatregelen nemen. Bijvoorbeeld een aanwijzing of uiteindelijk een last onder dwangsom.
Welke voorstellen heeft Zilveren Kruis gedaan aan het MST en waarom kwamen zij hier samen niet uit?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
De rol van de Raad van Europa en het uitvoerend WADA-comité bij het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het opheffen van de schorsing van de Russian Anti-Doping Agency (RUSADA)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het grootscheepse dopinggebruik in de Russische sport, waarvoor RUSADA geschorst was, een van de grootste (zo niet de grootste) dopingschandalen van de afgelopen tijd is geweest?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo hoort te zijn dat als gevolg van procesmatige onzorgvuldigheid waardoor de vertegenwoordiger van de Raad van Europa geen mandaat had om inhoudelijk te stemmen, de schorsing van RUSADA opgeheven is zonder dat zij aan alle 31 voorwaarden heeft voldaan voor terugtreding bij het World Anti-Doping Agency (WADA)?
Ik ben van mening dat besluitvorming over belangrijke onderwerpen als deze zorgvuldig tot stand moet komen, met betrokkenheid van alle relevante partijen. In dit geval was zeer beperkte ruimte om een dialoog te voeren over de gevraagde besluitvorming. Een inhoudelijk standpunt over de vraag of RUSADA inmiddels aan alle voorwaarden voldeed, kon vanwege het ontbreken van benodigde informatie niet gevormd worden. Om die reden is vanuit Europa aangedrongen op uitstel van het besluit. Bij besluitvorming van het uitvoerend comité geldt echter een meerderheid van stemmen en is door negen van de twaalf leden ingestemd met het voorstel om de schorsing van RUSADA op te heffen.
Met welke bewoordingen heeft u uw ongenoegen over deze onzorgvuldige besluitvorming bij de Raad van Europa ingebracht?
Ik heb bij de voorzitter van CAHAMA mijn verbazing en onbegrip over de gang van zaken bij WADA kenbaar gemaakt. Ook heb ik geprobeerd zoveel mogelijk helderheid te krijgen over het advies van de Compliance Review Committee van WADA dat ten grondslag heeft gelegen aan het besluit om Rusland weer toe te laten.
Ziet u mogelijkheden om het besluitvormingsproces van zowel de Raad van Europa als van het Comité ad hoc Européen pour l’Agence mondiale antidopage (CAHAMA) aan te passen zodat er effectiever gehandeld kan worden?
Ik zie het besluitvormingsproces bij CAHAMA als een waardevolle en noodzakelijke stap om te komen tot een Europees standpunt. Voor bepaling van dat Europese standpunt en het mandaat is een discussie nodig, waarin Nederland zich actief uitspreekt.
Op voorspraak van Europese vertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA is sinds een jaar wel sprake van een effectievere afstemming. Er is sindsdien namelijk een vooroverleg ingevoerd waarbij alle overheidsvertegenwoordigers in het Uitvoerend Comité van WADA hun standpunten op elkaar afstemmen.
Bent u het eens met de oproep van achttien antidopingbureaus om – mede naar aanleiding van de protesten tegen het opheffen van de schorsing van RUSADA – het WADA strenger te hervormen? Zo ja, op welke wijze kunt u hier invloed op uitoefenen?2
De genoemde oproep concentreert zich uitsluitend op de besluitvorming rondom RUSADA. Ik zie echter een breder probleem. Ik ben van mening dat WADA als organisatie meer volgens de principes van good governance zou moeten opereren. Dat wordt bevestigd door de manier waarop deze besluitvorming tot stand is gekomen. Ik probeer daar invloed op uit te oefenen door het onderwerp in CAHAMA aan te snijden, rechtstreeks met WADA te spreken en ook met gelijkgestemde landen te bespreken hoe we hierin samen kunnen optrekken.
Klopt het dat het WADA in december zich opnieuw buigt over de situatie in Rusland? Kan het omstreden besluit van het WADA hierin teruggedraaid worden? Zo ja, bent u bereid om zich hiervoor in te zetten?3
In december 2018 verloopt de deadline die RUSADA heeft om de samples uit het dopinglaboratorium in Moskou ter beschikking aan WADA te stellen. Als dat niet gebeurt, buigt WADA’s interne Compliance and Review Committee zich in januari daarover. Daarna zal mogelijk nieuwe besluitvorming over RUSADA worden voorbereid. Ik acht het – gelet op de uitkomst van de stemming, zie antwoord 3 – niet waarschijnlijk dat het recente besluit over het opheffen van de schorsing van RUSADA wordt teruggedraaid. Ik heb er bij WADA op aangedrongen dat in het vervolg besluitvorming op dit onderwerp een hogere mate van zorgvuldigheid vereist. Dat zal ik ook blijven doen.
De prijs van Orkambi |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vertex told to reveal CF drug price, as MPs begin inquiry»?1
Ja.
Bent u bereid om, in navolging van de Britse parlementaire commissie, Vertex te dwingen haar vraagprijs voor het dure medicijn Orkambi openbaar te maken?
De Apotheek-inkoopprijs (AIP) uit de eerste vergoedingsaanvraag van de fabrikant (februari 2016) beschouw ik als de originele vraagprijs. Deze AIP is de prijs die een geneesmiddelenfabrikant of farmaceutische groothandel ten hoogste aan een apotheker in rekening mag brengen. De AIP uit de vergoedingsaanvraag voor Orkambi is mij bekend en openbaar. Aangezien het Zorginstituut oordeelde dat deze prijs te hoog was heb ik met Vertex een vertrouwelijk financieel arrangement afgesloten voor Orkambi. Door deze vertrouwelijke afspraken kon Orkambi beschikbaar komen voor patiënten. Binnen het arrangement varieert de prijs met het volume en is er dus geen sprake van één constante prijs. Hoewel het de leverancier vrij staat transparant te zijn over deze afspraken kan ik, gegeven de afspraken over vertrouwelijkheid, de fabrikant niet dwingen de afspraken openbaar te maken.
Wat voor gevolgen kan de openbaarheid van getroffen regelingen met landen waar Vertex haar medicijnen verkoopt hebben voor de prijs van Orkambi in Nederland, gezien het verzoek van de Britten ertoe kan leiden dat prijzen in verschillende landen bekend worden?
In 2017 heb ik met de leverancier van Orkambi een financieel arrangement afgesloten. Dit financieel arrangement loopt tot en met 2020. Een eventuele openbaarheid van de regelingen in andere landen heeft geen effect op de lopende afspraken met de leverancier en zal daarom de huidige vertrouwelijke prijs van Orkambi in Nederland niet beïnvloeden.
Hoe staat het met uw pogingen om coalities te smeden met andere landen om sterker te staan in de prijsonderhandelingen met farmaceutische bedrijven?
Binnen het Beneluxa-initiatief werken België, Nederland, Luxemburg, Oostenrijk en Ierland op vrijwillige basis samen op het terrein van de betaalbaarheid en toegankelijkheid van geneesmiddelen, met Nederland als voorzitter.
We werken samen op verschillende thema’s:
Er is binnen het Beneluxa-initiatief samen met België tweemaal onderhandeld over de prijs van een geneesmiddel: (i) in 2017 is een eerste pilot afgerond (Orkambi) waarbij zowel HTA beoordeling, als een prijsonderhandeling gezamenlijk zijn doorlopen, (ii) In 2018 is er – na een gezamenlijke HTA beoordeling – een gezamenlijk onderhandelingstraject succesvol afgerond: België en Nederland hebben een gezamenlijke prijsafspraak over het middel Spinraza bereikt.
De inzet op gezamenlijke HTA beoordelingen en onderhandelingen wordt gecontinueerd en met de aansluiting van Ierland bij het initiatief verbreed.
Deelt u de mening dat de kosten voor dure medicijnen gedrukt kunnen worden als de onderhandelingen transparanter worden?
Nee die mening deel ik niet.
Sinds 2013 sluit het Ministerie van VWS financiële arrangementen af met fabrikanten van geneesmiddelen. Middels vertrouwelijke prijsafspraken beoog ik belangrijke maar dure geneesmiddelen toegankelijk te maken voor patiënten. Zoals ik eerder heb gecommuniceerd in de brief aan de Tweede Kamer van 15 juni 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 29 477, nr. 489) zet ik in op maximale prijstransparantie. In de praktijk echter stellen fabrikanten als harde voorwaarde dat de afspraken vertrouwelijk blijven, en is de kostenbesparing met een vertrouwelijk arrangement hoger dan met een niet-vertrouwelijk arrangement. Hoewel dit zeker niet mijn voorkeur heeft, ben ik in voorkomende gevallen genoodzaakt hiermee, in het belang van betaalbaarheid en daarmee de toegang voor de patiënt, akkoord te gaan. Wel wil ik, zoals ik ook heb aangegeven in mijn recente voortgangsbrief over het geneesmiddelenbeleid, inzetten op meer transparantie tussen (samenwerkende) landen, zoals in Beneluxa verband.
In hoeverre bestaat er een verband tussen hoge medicijnprijzen en stijgende zorgkosten (waaronder de premie)?
Uit een recente publicatie van het Zorginstituut Nederland blijkt dat de uitgaven aan dure intramurale geneesmiddelen in 2017 zijn gestegen met 9% naar € 2,1 miljard. De uitgaven voor extramurale geneesmiddelen, zijn in 2017 vrijwel gelijk gebleven aan de uitgaven in 2016. Aangezien nieuwe dure geneesmiddelen over het algemeen niet kostenbesparend zijn zullen de zorgkosten toenemen. In welke mate de hogere zorgpremie toe te rekenen is aan de stijging van de
geneesmiddelen uitgaven, kan ik u niet zeggen. De zorgpremie wordt vastgesteld door de zorgverzekeraars. Wel is bekend dat ruim de helft van de premiestijging in 2019 toe te rekenen is aan de stijging van de zorgkosten. De stijging van de zorgkosten wordt onder andere veroorzaakt door de stijging van de kosten voor dure geneesmiddelen.
De situatie in Amsterdam na het faillissement van het MC Slotervaart |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de gemeente Amsterdam u heeft gevraagd om inzicht te geven over beschikbare en noodzakelijke capaciteit van ziekenhuiszorg in Amsterdam en dat u de gemeente daar nog geen antwoord op heeft gegeven? Zo ja, waarom heeft u in deze urgente situatie niet met de grootste urgentie antwoord gegeven? Wanneer kan de gemeente Amsterdam dat antwoord verwachten?
Het klopt dat ik de bovengenoemde vraag van de gemeente Amsterdam heb ontvangen. Ik heb de brief van de gemeente Amsterdam inmiddels beantwoord. Bijgaand treft u een afschrift van mijn reactie.1
Klopt het dat uw ministerie in juli 2018 informatie had over de financiële situatie van in elk geval MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart? Zo ja, waarom heeft uw ministerie de Tweede Kamer hier destijds niet over geïnformeerd?
Er waren al langer signalen over de zorgelijke financiële situatie bij beide ziekenhuizen. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer2. Tegelijkertijd bleef er altijd perspectief op een oplossing. Er was derhalve geen directe aanleiding om uw Kamer hierover te informeren. Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk. Ook na het aanvragen van surseance had ik de overtuiging dat er meer tijd zou zijn voor de ziekenhuizen, verzekeraars en de bewindvoerders om te komen tot een gefaseerde en zorgvuldige afwikkeling of eventueel een snelle doorstart van de ziekenhuiszorg te komen.
Deelt u de mening dat alerter reageren op de signalen in juli 2018 extra tijd had gegeven om een mogelijk faillissement te voorkomen of op zijn minst de afbouw gecontroleerd en zorgvuldig te laten verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat had u met de kennis van nu het beste kunnen doen en welke lessen trekt u daaruit?
Dat het mogelijk zou uitdraaien op een ongecontroleerd faillissement werd pas in een heel laat stadium duidelijk, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik vind het van groot belang om lessen te leren van de beide faillissementen. Om die reden heb ik uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldige overdracht van patiënten en personeel.
Blijft er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat dit wel het geval is?
Er blijft voldoende medische specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij in dit verband laten weten dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis in voldoende mate heeft aangetoond dat er voldoende ziekenhuiscapaciteit is in de regio Amsterdam om het wegvallen van MC Slotervaart op te vangen.
Blijven afdelingen met unieke specialiteiten en/of specialiteiten die belangrijk en waardevol zijn voor de buurt, behouden voor de stad Amsterdam? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom laat u toe dat dit verloren gaat?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld per brief van 13 november jl. heb ik vorige week afspraken gemaakt met de curatoren van MC Slotervaart, zorgverzekeraar Zilveren Kruis, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de gemeente Amsterdam over een veilige en beheerste overdracht van patiënten naar omliggende ziekenhuizen. Zo mogelijk gaan afdelingen en hun patiënten intact en volledig over naar een ander ziekenhuis. Waar dat niet lukt wordt gezocht naar een passende oplossing. De IGJ houdt dit proces nauwlettend in de gaten.
Kan u de toezegging geven dat er voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar zal blijven in de gemeente Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Er blijft voldoende medisch specialistische zorg beschikbaar in de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Blijft er een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de grenzen van Amsterdam na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Er blijft een adequate en toekomstbestendige ziekenhuiszorg binnen de regio Amsterdam. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Is er oog voor de bereikbaarheid van de zorg voor de kwetsbare Amsterdammer na het mogelijk wegvallen van het MC Slotervaart? Zo ja, hoe gaat u dit in de gaten houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier is oog voor. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. De IGJ houdt de overdracht van patiënten naar andere ziekenhuizen nauwlettend in de gaten. De NZa ziet toe op de zorgplicht van de betrokken zorgverzekeraars.
Leiden de faillissementen ertoe dat de budgetplafonds voor ziekenhuiszorg omlaag gaan? Zo ja, komt dan niet de wettelijke zorgplicht van de zorgverzekeraars in gevaar? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee, de faillissementen hebben geen invloed op de beschikbare middelen voor medisch-specialistische zorg. Dit budgettair kader is geënt op de benodigde zorg voor patiënten, niet op individuele zorgaanbieders.
Wordt er in de budgetplafonds van de omliggende ziekenhuizen ruimte gecreëerd om de zorg van het MC Slotervaart op te vangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u die verschuiving toelichten en inzichtelijk maken?
Het is aan zorgverzekeraars om voldoende zorg voor hun verzekerden in te kopen (zorgplicht). Door de faillissementen zullen zij de zorg die wegvalt bij de twee ziekenhuizen elders moeten contracteren. Het is aan de individuele zorgverzekeraars en zorgaanbieders om daar inhoudelijke en financiële afspraken over te maken. Ik heb geen inzicht in die individuele contracten. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven verandert het macro-budgettair kader voor de medisch-specialistische zorg niet.
Bent u het met ons eens dat gezien de ervaring met de razendsnelle afbouw van zorg en de enorme onzekerheid die dit de afgelopen twee weken heeft meegebracht voor patiënten en personeel, het belangrijk voor de houdbaarheid van het stelsel is om een aantal zaken voor de toekomst beter te gaan regelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke aanpassingen denkt u en op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Gezien de ervaringen met de snelle afbouw van zorg en de onzekerheid die dit gaf voor patiënten en personeel vind ik het van groot belang om lessen te leren van zowel het faillissement van het MC Slotervaart als het faillissement van het MC IJsselmeerziekenhuizen. Om die reden heb ik eerder aan de Tweede Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel.
Bent u het met ons eens dat wetswijzigingen nodig zijn om te zorgen dat de Zorgverzekeringswet en de Faillissementswet goed op elkaar aansluiten, zodat de acute overdracht van patiënten in het geval dat een ziekenhuis onverhoopt failliet gaat niet meer plaatsvindt zoals in de afgelopen periode? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag?
Ik zou inhoudelijk niet vooruit willen lopen op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar ik in het antwoord op vraag 11 verwijs. Ik ben van mening dat lessen te trekken zijn op basis van grondig onderzoek.
Deelt u de mening dat ook gemeentes een (formele) rol moeten krijgen als zorgverleners failliet gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zou u dit kunnen vormgeven?
Faillissementen van ziekenhuizen grijpen diep in de lokale en regionale samenleving. Daarom hebben gemeenten per definitie een rol als een zorgaanbieder binnen haar grenzen failliet gaat. Ik ben van mening dat het onderzoek naar de faillissementen ook rekening moet houden met de rol en betrokkenheid van alle stakeholders.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is bij een faillissement van een ziekenhuis of het stoppen van medisch specialistische zorg, een «standstill» wordt afgedwongen waardoor de zorgvuldige overdracht (transitieproces) veilig kan verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit vorm te geven?
Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik een extern en onafhankelijk onderzoek zal starten naar de gang van zaken in aanloop naar de faillissementen en daarna. Daaruit zal moeten blijken hoe we in de toekomst beter voorbereid kunnen zijn op een dreigend faillissement en zo nodig eerder maatregelen kunnen treffen voor een zorgvuldig overdracht van patiënten en personeel. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 11 & 12.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Doktersdienst zet mes in huisartsenposten’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Doktersdienst zet mes in huisartsenposten»?1
Ja
Hoe wordt bepaald wat de zorgplicht met betrekking op de huisartsenzorg is?
De huisartsen zijn verantwoordelijk voor het zorgaanbod van de 24-uurs zorg aan hun patiënten. Hoe zij dit inrichten is aan hen en primair hun verantwoordelijkheid. Deze casus gaat specifiek over de acute huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekenden (ANW).
De NZa heeft de zorgplicht voor zorgverzekeraars met betrekking tot huisartsenzorg in de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw» als volgt ingevuld:
In aanvulling op dit toezichtkader heeft het veld een aantal streefwaarden benoemd in het Raamwerk kwaliteitsbeleid, met het oog op kwaliteit, patiëntveiligheid en transparantie. Een van deze streefwaarden is dat 90 procent van de inwoners binnen 30 minuten bij een huisartsenpost moet kunnen zijn.
Wordt na deze terugtrekkende beweging van de huisartsen nog wel voldaan aan de zorgplicht? Zo nee, wie is aanspreekbaar op het herstellen van het zorgaanbod zodat het weer aan de zorgplicht voldoet?
Via de doktersdienst Groningen hebben de huisartsen de ANW-diensten in de regio Groningen georganiseerd. Dit is verdeeld over een aantal locaties/huisartsenposten. Om de werkdruk bij huisartsen in de regio behapbaar te houden en de diensten in de ANW-uren eerlijker onder de huisartsen te verdelen, heeft de Doktersdienst Groningen een voorstel gedaan.
In het voorstel voor de nieuwe dienstverlening, zijn de posten in Groningen, Scheemda en Stadskanaal elke avond en elk weekend open. De post in Delfzijl is ook iedere avond open, maar korter dan voorheen. Deze post is ook in het weekend overdag open. De post in Leek is gedurende de weekenden overdag open. En de huisartsenpost in Hoogezand wordt gesloten.
Volgens de doktersdienst blijft de spoedzorg voor iedereen bereikbaar wanneer uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe dienstverlening huisartsenposten in Groningen. Zij geven aan dat de norm die afkomstig is uit het Raamwerk kwaliteitsbeleid, die zegt dat 90 procent van de inwoners binnen 30 minuten bij een huisartsenpost moet kunnen zijn, in de nieuwe situatie wordt gehaald. Ook de zorgverzekeraar is van mening dat in de nieuwe opzet van de huisartsenposten aan de zorgplicht blijft voldaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op naleving van de zorgplicht.
Zal de sluiting van deze huisartsenposten niet tot meer druk leiden bij de bestaande huisartsenposten?
De doktersdienst Groningen heeft toegelicht dat zij de bezetting op de huisartsenposten die open blijven aanpassen op de nieuwe situatie. De huisartsenposten die open blijven krijgen meer bezetting dan voorheen, opdat zij de extra zorgvraag aankunnen. Het doel van de nieuwe dienstverdeling is juist om de werkdruk onder alle huisartsen in de regio in verhouding beter te verdelen.
Mogen huisartsen eenzijdig dit soort besluiten nemen? Op welke wijze zijn zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en lokale overheden bij dit soort besluitvorming betrokken?
Huisartsen moeten de ANW-zorg regelen met elkaar, dat doen ze in Groningen via de doktersdienst en ze bieden die zorg aan in verschillende huisartsenposten/locaties.
Zoals ook in eerdere antwoorden vermeld zijn de huisartsen verantwoordelijk voor het zorgaanbod van de 24-uurs zorg aan hun patiënten. Het is primair de verantwoordelijkheid van huisartsen om te besluiten hoe zij deze zorg inrichten. Waar het specifiek gaat om de acute huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekenden (ANW), is het voor de continuïteit van zorg beter om deze zorg niet individueel te leveren maar om als huisartsen samen te werken en de diensten onderling te verdelen. De levering van ANW-zorg vindt dus veelal plaats via een samenwerking van huisartsen in een beperkt aantal huisartsenposten, die niet door individuele zorgverzekeraars maar via representatie wordt ingekocht en waarvoor de begroting voorts wordt goedgekeurd door de NZa.
Tegen deze achtergrond is niet de ACM, maar de NZa de meest aangewezen toezichthouder om partijen aan te spreken indien problemen optreden. Zorgverzekeraars moeten immers aan hun zorgplicht voldoen en dus voldoende goede zorg inkopen. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht. De zorgplicht kan in het gedrang komen als gevolg van een positie van aanmerkelijke marktmacht (AMM) en de NZa zou dan op grond van het AMM-instrument waarover zij beschikt op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg kunnen ingrijpen door specifieke verplichtingen (contracteerplicht) op te leggen. Ik heb contact gehad met de NZa en ik begrijp van haar dat er op dit moment geen signalen zijn dat de zorgplicht van de zorgverzekeraar in gevaar komt.
De Doktersdienst heeft toegelicht de preferente zorgverzekeraar in de plannen te hebben betrokken. De meerderheid van de huisartsen die aangesloten zijn bij Doktersdienst Groningen heeft ingestemd met de nieuwe verdeling van diensten op de huisartsenposten. Momenteel ligt het voorstel ter afstemming in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). Hierin zijn de partijen in de acute zorgketen vertegenwoordigd.
Tot slot vind ik het belangrijk dat de Doktersdienst Groningen zorg draagt voor een goede informatieverstrekking naar lokale overheden en inwoners.
De Doktersdienst Groningen heeft toegelicht dat er contact is geweest met de betrokken wethouders, en dat de betrokken bewoners via verschillende kanalen zijn geïnformeerd. Omdat ik communicatie naar de betrokkenen erg belangrijk vind in gevallen waarbij er bijvoorbeeld een huisartsenpost (gedeeltelijk) sluit, heb ik een concept AMvB naar de Kamer verstuurd waarin ik communicatie naar onder andere inwoners en burgemeesters en wethouders bij dergelijke besluiten in de regelgeving wil opnemen.
Kan er sprake zijn van aanmerkelijke marktmacht, nu huisartsen eenzijdig dit besluit kunnen nemen en er geen alternatieve aanbieder van huisartsenzorg in Groningen is die alternatieve of aanvullende huisartsenzorg ‘s avonds kan leveren? Bent u bereid dit door de ACM te laten toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Het feit dat de het dreigende faillissement van de Ijsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis mogelijk al eerder bekend was |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat er twee bijeenkomsten zijn geweest, voor en na de zomer, georganiseerd door Achmea, over de situatie rond de Ijsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis, waar verzekeraars en ambtenaren van het Ministerie van Volkgezondheid, Welzijn en Sport bij aanwezig waren?
Navraag bij Zilveren Kruis wijst uit dat het bestuur van de MC IJsselmeerziekenhuizen en het MC Slotervaart twee bijeenkomsten heeft georganiseerd. Daar zijn geen ambtenaren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bij geweest.
De eerste bijeenkomst vond plaats op 17 juli en hierbij waren het bestuur van beide ziekenhuizen, zorgverzekeraars, aandeelhouders, de ING en PwC aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst hebben zij gesproken over de actuele situatie rondom beide ziekenhuizen. Ook is toen de vraag gekomen om de openstaande vorderingen (bijvoorbeeld vanwege bevoorschotting en reeds gedane betalingen voor zorg die nog niet geleverd was) nog niet op te eisen, zodat er een herstelplan gemaakt kon worden. De tweede bijeenkomst vond plaats op 17 oktober. Bij deze bijeenkomst waren het bestuur van beide ziekenhuizen, zorgverzekeraars, PwC en aandeelhouders aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst zijn zorgverzekeraars bijgepraat over de stand van zaken en kwam het verzoek tot aanvullende maatregelen (bovenop de reeds bestaande afspraken).
Wanneer vonden deze bijeenkomsten plaats en wie waren er bij aanwezig? Wat is er besproken tijdens deze bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld over wat er tijdens ieder van deze bijeenkomsten is besproken?
Het was mij niet bekend dat deze bijeenkomsten hebben plaats gevonden. Graag verwijs ik u naar mijn brief van 30 oktober jl. voor een overzicht van de feiten over onder andere de momenten waarop VWS en de betrokken toezichthouders zijn geïnformeerd (Kamerstuk 31 016, nr. 113).
Is tijdens een of beide bijeenkomsten in enige mate besproken dat de situatie van (een deel van) de ziekenhuizen hopeloos leek en een faillissement niet uit te sluiten viel?
Navraag wijst uit dat aan het eind van de bijeenkomst van 17 oktober het ziekenhuis MC Slotervaart heeft aangegeven dat het uitblijven van de benodigde investering door zorgverzekeraars mogelijk consequenties zou hebben voor de continuïteit van het ziekenhuis.
Is er verslaglegging van deze bijeenkomsten? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen?
VWS was niet bij deze bijeenkomsten aanwezig (zie mijn antwoord op vraag 1 en 2) en ik beschik dus ook niet over de verslaglegging van deze bijeenkomsten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 6 november 12 uur?
Ja.
Omkoping van artsen door een bedrijf voor medische hulpmiddelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) een medisch bedrijf verdenkt van het omkopen van artsen?1
Ja.
Kunt u aangeven om welk bedrijf het gaat, aangezien er een bedrijfspand is doorzocht en daartoe sterke aanwijzingen voor strafrechtelijke feiten zullen hebben bestaan?
De opsporingsdienst FIOD van de belastingdienst heeft in een persbericht van
1 november 2018 bekend gemaakt dat er onder leiding van het Functioneel Parket een strafrechtelijk onderzoek is gestart omdat het vermoeden bestaat dat een Nederlandse onderneming, die hulpmiddelen in de medische sector levert, artsen heeft omgekocht. In ruil hiervoor kon het bedrijf vermoedelijk hulpmiddelen leveren aan de ziekenhuizen waar de artsen aan verbonden zijn. De onderneming wordt verdacht van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. In verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik u geen nadere informatie geven over deze zaak en dus ook niet over de omvang en eventuele betrokkenheid van personen en zorginstellingen.
Wat is de omvang van de omkoping? Hoeveel artsen en ziekenhuizen zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Financial Intelligence Unit (FIU) ook gekeken naar andere transacties die thuishoren in het Transparantieregister Zorg? Zo ja met welke resultaten?
Het Transparantieregister Zorg kent verschillende categorieën financiële relaties, die in contracten zijn vastgelegd en die in het register vermeld kunnen worden, zoals dienstverleningsovereenkomsten. Indien de financiële relatie niet valt onder één van deze categorieën dan hoeft hiervan geen opgave gedaan te worden in het Transparantieregister Zorg.
De FIU-Nederland bekijkt meldingen van ongebruikelijke transacties, ongeacht of deze vermeld moeten worden in het Transparantieregister Zorg. Gezien de status van het onderzoek naar deze transacties, die staatsgeheim zijn, kan ik geen uitspraken doen over andere transacties die door de FIU-Nederland zijn bekeken.
Deelt u de mening dat financiële transacties en gunstbetoon tussen farmaceutische fabrikanten en fabrikanten van medische hulpmiddelen transparant behoren te zijn? Zo ja, op welke wijze heeft u dat nu gegarandeerd?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Ploumen over het bericht dat het betalen van artsen/ onderzoekers door de farmaceutische industrie kennelijk een lucratief marketinginstrument is, worden niet alle financiële relaties van zorgverleners met farmaceutische bedrijven in het Transparantieregister Zorg opgenomen. Hetzelfde geldt voor leveranciers van medische hulpmiddelen. Ook zij doen opgave in het Transparantieregister Zorg. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar het antwoord op vraag 4 van die Kamervragen2.
Deelt u de mening dat zelfregulering via het Transparantieregister onvoldoende garantie biedt dat alle transacties worden gemeld? Zo nee waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Voor het antwoord op deze vraag zijn onder meer de resultaten van de evaluatie van het Transparantieregister Zorg van belang. In mijn brief van
19 september 2018 aan de Tweede Kamer3 ben ik nader ingegaan op de evaluatie die thans wordt voorbereid.