De vetrekpremie van David Montgomery |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Mecom geeft «Monty» € 2,7 miljoen meer»?1
De bezoldiging van bestuurders en de keuze om te reorganiseren is primair een zaak van individuele ondernemingen. Van belang is verder dat de Mecom Group (hierna: Mecom) een beursgenoteerde vennootschap (plc) naar Engels recht is. De aandeelhouders van Mecom zijn de aangewezen partijen om in te grijpen indien zij het niet eens zijn met de gang van zaken bij Mecom. Bovendien beschikken zij als aandeelhouders ook over de rechtsmiddelen hiervoor.
Zoals gemeld in antwoord op eerdere kamervragen2 heeft de uitgeversbranche te maken met grote veranderingen. Veel uitgeverijen zien zich genoodzaakt anders te gaan werken, onder andere als gevolg van de opkomst van nieuwe (digitale) media. Dit gaat regelmatig gepaard met andere (strategische) keuzes en reorganisaties. Navraag leert dat er geen grootschalige reorganisatie (met vele ontslagen tot gevolg) gaande of gepland is bij krantenuitgeverij Koninklijke Wegener (hierna: Wegener), een dochtermaatschappij van Mecom. Reorganisaties en de gevolgen hiervan voor het personeel zijn een aangelegenheid tussen het bestuur, de vakbonden en de ondernemingsraad. Vaak wordt een sociaal plan afgesloten. Ook bij Wegener geldt een sociaal plan voor werknemers die vanwege een reorganisatie worden ontslagen.
Hoe ziet u de vertrekpremie van de topman van Mecom in relatie tot het verlies bij Mecom en Koninklijke Wegener en dientengevolge vele ontslagen bij krantenuitgeverij Koninklijke Wegener?
Zie antwoord vraag 1.
Over welke mogelijkheden beschikt u om het beloningsbeleid bij een buitenlandse investeringsmaatschappij aan te pakken? Welke acties gaat u omtrent dit specifieke geval ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet u de vertrekpremie van oud-topman Munsterman bij Koninklijke Wegener? Welke acties heeft u daarbij genomen?
Het is in de eerste plaats aan Wegener zelf om invulling te geven aan zijn remuneratiebeleid. Daarbij is van belang dat rekening wordt gehouden met het in Nederland bestaande systeem van checks en balances, dat er op gericht is dat de belangen van alle bij de vennootschap betrokken partijen zorgvuldig worden afgewogen. Waar het het beloningsbeleid betreft is de Nederlandse corporate governance code van belang (hierna: de Code). Aangezien Wegener een beursgenoteerde vennootschap is, is de Code op dit bedrijf van toepassing.
In de Code is bepaald dat de raad van commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgestelde bezoldigingsbeleid. De wijze waarop het remuneratiebeleid bij Wegener wordt bepaald, is in lijn met de Code, aldus het jaarverslag3.
Best practice II.2.8 van de Code bepaalt voorts dat de vergoeding bij ontslag in beginsel maximaal eenmaal het vaste deel van het jaarsalaris bedraagt. Indien dit voor een bestuurder die in zijn eerste benoemingstermijn wordt ontslagen kennelijk onredelijk is, bijvoorbeeld wanneer hij voorafgaand aan zijn bestuursfunctie een lange arbeidsrelatie met de vennootschap heeft gehad, komt deze bestuurder in dat geval in aanmerking voor een ontslagvergoeding van maximaal tweemaal het jaarsalaris. Nadat jaarrekening en jaarverslag over 2010 zijn gepubliceerd, is met zekerheid vast te stellen of op dit punt is afgeweken van de Code. Wel is bekend dat de heer Munsterman ruim veertig jaar in dienst was bij Wegener.
Ten overvloede zij opgemerkt dat Wegener gemotiveerd kan afwijken van de Code. De Code is immers gebaseerd op het comply-or-explain principe. Indien Wegener afwijkt van de Nederlandse Code, moet hierover verantwoording worden afgelegd in het jaarverslag. Het is aan de aandeelhouders om het bestuur en de raad van commissarissen over de naleving van de Code ter verantwoording te roepen.
Hoe ziet u de ontwikkelingen van dalende inkomsten en de gevolgen daarvan voor de landelijke dagbladen?
De dalende inkomsten hebben twee hoofdoorzaken. Enerzijds zijn de advertentieomzetten sterk teruggelopen sinds de aanvang van de economische crisis. Tevens nemen advertentie-inkomsten structureel af vanwege andere keuzes die adverteerders maken om de consument te volgen. Met andere woorden, de consument verkiest in steeds grotere getale andere media, adverteerders plaatsen hun commerciële boodschappen daar dan ook.
Anderzijds staan de inkomsten uit oplage onder druk door de opkomst van gratis alternatieven (waaronder nieuwsvoorzieningen op het internet).
Zo liepen bij Wegener de advertentieopbrengsten van de betaalde dagbladen in 2010 met 8% terug en daalde de oplage met 2%.4
Voor het aantrekken van de advertentieopbrengsten is het economische herstel, met name op de binnenlandse markt, belangrijk. De opkomst van alternatieven voor de betaalde dagbladen betekent dat er meer concurrentie plaatsvindt op prijs en kwaliteit. Door innovaties als nieuwe formaten en sterk opgevoerde marketinginspanningen, groeiden bijvoorbeeld de oplagen van landelijke dagbladen als NRC.next, Trouw en de Volkskrant in het laatste kwartaal van 2010.5 Bij Wegener steeg in 2010 het aantal bezoekers op de digitale nieuwssites van dagbladen en werd in dit segment een hogere omzet gerealiseerd.
Een koopzondagbesluit van de gemeenteraad van Vlaardingen dat tegen de Winkeltijdenwet ingaat |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeenteraad van Vlaardingen het voorstel van het college van B. en W. heeft aangenomen om 18 koopzondagen toe te wijzen waarvan winkeliers er zelf twaalf moeten kiezen, terwijl er in deze gemeente geen sprake is van een toeristisch regime?1
Ik ben op de hoogte van het besluit van de gemeenteraad van Vlaardingen tot het vaststellen van de Verordening winkeltijden gemeente Vlaardingen 2011 (hierna: de verordening). In artikel 5, lid 1, van deze verordening wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van de twaalf koopzon- of feestdagen per jaar gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. In artikel 5, lid 2, van de verordening worden vervolgens 18 zon- en feestdagen genoemd, waar het college er twaalf uit mag kiezen. Het is dus niet zo dat het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening 18 zon- en feestdagen mag aanwijzen.
Wat is uw mening over dit besluit? Past een dergelijk besluit binnen de regels van de Winkeltijdenwet?
Zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, mag het college van burgemeester en wethouders op grond van de verordening twaalf zon- of feestdagen aanwijzen. Dit is in overeenstemming met de Winkeltijdenwet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op grond van de verordening op 26 januari 2011 4 koopzondagen aangewezen voor heel Vlaardingen. Bij besluit van 30 maart 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders 12 koopzondagen aangewezen voor het stadscentrum van Vlaardingen. Het college van burgemeester en wethouders heeft aangegeven dat van de aanwijzing van de eerste 4 koopzondagen door de winkeliers in het stadscentrum geen gebruik is gemaakt. Desalniettemin is het college van burgemeester en wethouders slechts bevoegd om op basis van de Winkeltijdenwet en de daarop gebaseerde verordening 12 koopzondagen aan te wijzen. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht om de aanwijzing van het aantal koopzondagen aan te passen, zodat deze in overeenstemming met de Winkeltijdenwet is.
Deelt u de mening dat artikel 3, eerste lid, van de Winkeltijdenwet gemeenteraden slechts de bevoegdheid verleent om zelf ten hoogste 12 koopzondagen aan te wijzen en dat de toegewezen koopzondagen alleen per deel van de gemeente kunnen verschillen?
Het klopt dat gemeenten slechts twaalf zon- of feestdagen per jaar mogen aanwijzen waarop de winkels geopend mogen zijn. De beperking tot twaalf dagen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk. Het is echter niet zo dat alleen de gemeenteraad deze twaalf koopzondagen mag vaststellen. In artikel 3, lid 2, van de Winkeltijdenwet staat dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het aanwijzen van de twaalf zon- of feestdagen per jaar mag delegeren aan het college van burgemeester en wethouders.
Deelt u de mening dat het raadsbesluit om 18 koopzondagen toe te staan en winkeliers zelf er 12 te laten kiezen rechtstreeks ingaat tegen de Winkeltijdenwet en dat dit voorstel dus in strijd is met het recht?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangewezen, geeft de verordening het college van burgemeester en wethouders het recht om twaalf zon- of feestdagen per jaar aan te wijzen. Dit is niet in strijd met de Winkeltijdenwet.
Hebt u er tevens kennis van genomen dat de betrokken wethouder in de commissievergadering van 24 februari 2011 heeft aangegeven niet van plan te zijn ten behoeve van de handhaving ambtenaren met afvinklijstjes op pad te sturen en dat daarmee handhaving van het besluit – zelfs als het besluit binnen de regels van de wet zou vallen – niet gewaarborgd is?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. De burgemeester van de gemeente Vlaardingen heeft tijdens de raadsvergadering van 17 maart 2011 toegezegd dat de Winkeltijdenwet gehandhaafd zal worden. Ik ga er dan ook vanuit dat de handhaving van het besluit en daarmee de verordening gewaarborgd is.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2011: «indien een besluit van een gemeente echter duidelijk in strijd met de wet is, zal ik samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat besluit van een gemeente voordragen voor vernietiging»?2
Ja.
Bent u bereid dit besluit voor vernietiging voor te dragen wegens strijd met het recht, om daarmee duidelijk te maken dat een raadsbesluit dat in strijd is met de Winkeltijdenwet niet toegestaan is en dat moet worden voorkomen dat meer gemeenten gebruik gaan maken van deze of vergelijkbare methoden buiten de wet om?
Nee, zoals ik hierboven reeds heb aangegeven, is de verordening niet in strijd met de Winkeltijdenwet. Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 30 maart 2011 tot aanwijzing van de twaalf koopzondagen is mogelijk wel in strijd met de Winkeltijdenwet. Ik heb de gemeente hierop gewezen en verzocht de aanwijzing van het aantal koopzondagen in overeenstemming te brengen met de Winkeltijdenwet. Ik wil het antwoord op dit verzoek aan de gemeente afwachten, alvorens ik een beslissing neem over het voordragen van dit besluit van het college van burgemeester en wethouders voor vernietiging.
De financiering van de functiemix van leraren |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de gemiddelde personeelslast (GPL) voor 2010–2011 in het primair onderwijs verhoogd is met 0,093% en dat dit percentage gebaseerd is op de totale kosten die de invoering van de functiemix voor de gehele sector met zich mee brengt?
Met ingang van 1 augustus 2010 is ten opzichte van het schooljaar 2009–2010 de gemiddelde personele last (GPL) voor de personeelscategorie leraar in het Primair Onderwijs aangepast in verband met de maatregelen uit het Convenant Leerkracht van Nederland (Staatscourant, 14 april 2010, nr. 5854). Het ging daarbij om een verhoging van 0,463% voor de verdere inkorting van de carrièrelijnen èn voor de invoering van de landelijke functiemix. Door de onderlinge samenhang van de maatregelen uit het Convenant LeerKracht is een uitsplitsing naar maatregel niet te geven. Het percentage van 0,463% is gebaseerd op een raming van de kosten van de maatregelen voor de PO-sector (Onderwijsarbeidsmarktramingen).
In 2009 is de GPL verhoogd in verband met de toekenning van een toelage aan de leerkrachten op het einde van hun schaal en een eerste inkorting van de carrièrelijnen.
De in de vraag vermeldde 0,093 % is de geschatte verhoging, specifiek en alleen ten behoeve van de functiemix ingaande 1 augustus 2010 (en dus niet die per 1 januari 2011) en maakt onderdeel uit van de 0,463%.
Hoeveel leerkrachten, aangegeven per LA-trede, zijn met ingang van schooljaar 2010–2011 gepromoveerd naar de hogere LB-schaal?
In oktober 2009 werden in het BAO 2113 leerkrachten in salarisschaal LB betaald (omgerekend 1626 fte), in oktober 2010 waren dit 7376 leerkrachten (5753 fte). Per saldo is het aantal leerkrachten in salarisschaal LB dus met 5263 toegenomen (4127 fte). Het aandeel LB in het totale arbeidsvolume leerkrachten is daarmee toegenomen van 1,9 naar 6,7 procent.
De toename was verspreid over alle periodieken van salarisschaal LB.
Kent u de signalen vanuit het onderwijsveld dat met name meer ervaren leerkrachten promoveren naar een LB-schaal, waardoor de loonkosten voor schoolbesturen gemiddeld hoger zijn dan de gemiddelde loonkostenverhoging waar het ministerie van Onderwijs bij de invoering van uit ging?
Ja, de signalen uit het onderwijsveld, dat de gemiddelde loonkostenverhoging voor de functiemix hoger uitvalt dan het financieel kader in het Convenant Leerkracht van Nederland, zijn bekend, evenals het signaal dat het promoveren naar een LB-schaal van meer ervaren leerkrachten een van de oorzaken is van die hogere kosten. De uitwerking van de promotiecriteria en het promotiebeleid, en daarmee de keuze om meer ervaren leerkrachten te promoveren, is aan de schoolbesturen en de scholen.
OCW gaat over deze signalen in gesprek met de medeondertekenaars van het convenant.
Hoeveel is daadwerkelijk de gemiddelde personeelslast voor 2010–2011 toegenomen?
Een inschatting van de ontwikkeling van de (gerealiseerde) personeelslasten in 2010 of 2011 is op dit moment niet beschikbaar. De Dienst Uitvoering Onderwijs verwerkt momenteel de door salarisverwerkers (Raet, ADP, Merces, Centric, etc.) aangeleverde financiële gegevens over het kalenderjaar 2010.
Zijn er verschillen te zien tussen de personeelslasten van verschillende schoolbesturen en is er een verschil tussen kleine en grote schoolbesturen?
Zie ook het antwoord op vorige vraag. Er is op dit moment geen inschatting beschikbaar van de personeelslasten naar omvang van het schoolbestuur.
Met betrekking tot de te realiseren percentages zijn voor kleine schoolbesturen en scholen aanvullende afspraken gemaakt met de PO-Raad en de vakbonden.
Is het waar dat, doordat de kosten lineair toenemen, de gemiddelde personeelslast de komende jaren flink omhoog gaat?
Ja, de gemiddelde personeelslast gaat in het kader van de beloningsmaatregelen uit het Convenant LeerKracht van Nederland de komende jaren flink omhoog. Ook de bekostiging door OCW in het kader van het convenant (functiemix, kortere salarislijnen, schaaluitloopbedrag, verbetering salarispositie adjunctdirecteuren, toelage directeuren) loopt op: in 2010 € 176 miljoen, in 2015 € 257 miljoen, oplopend tot € 311 miljoen vanaf 2019. Deze bedragen zijn hoger dan de bedragen die zijn opgenomen in het convenant in verband met loonbijstellingen tot en met 2009.
Blijft het uitgangspunt dat 75% van de toename van de personeelslasten via de lumpsum moet worden vergoed, ook op langere termijn?
In het Convenant Leerkracht van Nederland hebben de sociale partners voor de sector primair onderwijs afgesproken dat, naast een bijdrage uit de convenantsmiddelen, de werkgevers vanuit de Van Rijn-middelen 25% zullen bijdragen aan de invoering van de functiemix. Deze afspraak vormt de basis voor het financieel kader voor het primair onderwijs, zoals vastgelegd in het convenant: in 2009 € 122 miljoen, in 2010 € 163 miljoen, in 2011 € 186 miljoen, in 2012 € 238 miljoen en in 2020 € 389 miljoen. Deze bedragen blijven het uitgangspunt.
Het gaat hierbij om het financieel kader voor alle maatregelen in het convenant met betrekking tot het primair onderwijs (functiemix, kortere salarislijnen, schaaluitloopbedrag, verbetering salarispositie adjunctdirecteuren, toelage directeuren). De feitelijke bedragen (zie antwoord op vraag 6) zijn hoger dan de bedragen die zijn opgenomen in het convenant in verband met loonbijstellingen tot en met 2009.
De doorgifte van financiële data van Europese burgers van de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Bankgegevens via Nederland»?1
Ja.
Bent u van mening dat met de inwerkingtreding van het EU-US TFTP Agreement bilaterale doorgifte van financiële data niet meer mogelijk is?2
Voor zover uw vraag doelt op SWIFT-data, is dat inderdaad niet mogelijk. Dat volgt uit het akkoord tussen de EU en de VS genoemd in vraag 2.
Zo ja, kunt u toelichten op welke rechtsgrondslag dit is gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren of er sinds de inwerkingtreding van de EU-US TFTP Agreement enige bilaterale doorgifte van SWIFT-gegevens heeft plaatsgevonden tussen Nederland en de Verenigde Staten? Zo ja, is de Europese-Commissie daarvan op de hoogte gesteld?
Er heeft geen bilaterale doorgifte van SWIFT-data plaatsgevonden tussen Nederland en de Verenigde Staten.
Het in dienst nemen van oudere politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie moet minder streng zijn voor oudere sollicitant»1 en kent u de rapportage «Politietop», over waardering, respect en gezag bij de politie?
Ja.
Wordt er op dit moment al onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten worden gesteld? Zo ja, welke verschillen worden er gemaakt en door welke korpsen?
Momenteel wordt er geen onderscheid gemaakt ten aanzien van de fysieke eisen die aan oudere dan wel jongere politieagenten gesteld worden.
Deelt u de aanbeveling uit het genoemde rapport om de gemiddelde leeftijd van politiemensen op straat te verhogen omdat «politiemensen met meer ervaring stralen haast vanzelf meer gezag uit[stralen] en van burgers meer respect en waardering» krijgen? Zo ja, hoe gaat u aan de aanbeveling tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Het werk van de politie op straat is vaak uitdagend en moeilijk. Het streven is dat alle politiemedewerkers, ongeacht leeftijd of ervaring, gezag uitstralen en hierdoor respect en waardering krijgen van de burger. Samen met de RKC en de Politieacademie werk ik aan het programma- en actieplan «versterking professionele weerbaarheid»; onderdeel van dit programma is het versterken van de veerkracht, vakmanschap en het gezag van politieambtenaren.
Deelt u de mening dat er tijdens sollicitaties verschil dient te worden gemaakt in de eisen ten aanzien van de fysieke conditie als het om jonge en oudere kandidaten gaat? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom moeten oudere agenten aan dezelfde fysieke eisen voldoen dan hun jongere collega’s?
Onderdeel van de selectieprocedure bij de politie is het fysiek motorisch onderzoek. De Politieacademie heeft de beschikbare data met betrekking tot de gemeten tijden voor het fysiek motorisch onderzoek geanalyseerd. Deze analyse is gemaakt om te komen tot leeftijdsdifferentiatie met betrekking tot de normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek. De uitkomst van het onderzoek worden naar verwachting eind mei besproken met de vakbonden. Doelstelling is om de nieuwe normtijden voor het fysiek motorisch onderzoek rond de zomer in te voeren.
Bent u bekend met de plannen van het politiekorps Amsterdam Amstelland om verschillende fysieke eisen voor oudere en jongere agenten te gaan stellen? Zo ja, wat houden die plannen in? Bent u bereid zich in te zetten voor verdere verspreiding van die plannen?
Het korps Amsterdam-Amstelland heeft aangegeven geen eigen plannen te hebben om verschillende fysieke eisen te gaan stellen voor oudere en jongere agenten.
Deelt u de mening dat, ook al is het kabinet voornemens positieve discriminatie voor groepen op de arbeidsmarkt af te schaffen, er tenminste belemmeringen voor oudere kandidaat politieagenten moeten worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Doelstelling is om in de selectieprocedure zal, zoals aangegeven bij vraag 4, voor het fysiek motorisch onderzoek leeftijdsdifferentiatie toe te passen. Met betrekking tot de overige onderdelen van de selectieprocedure zie ik geen belemmeringen voor oudere kandidaten. De overige onderdelen van de selectieprocedure, en eisen die gesteld worden aan kandidaten, zijn dan ook voor een ieder gelijk.
Investeringen door bedrijven en personen die gelieerd zijn aan staten |
|
Frans Timmermans (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek door bureau Profundo in opdracht van RTL over investeringen van staatsbedrijven in Nederland?1
Ja.
Zo ja, deelt u de conclusies van forensisch financieel deskundige Cees Schaap dat Nederlandse toezichthouders onvoldoende hun werk doen bij het beoordelen van investeringen door buitenlandse staatsbedrijven?
Nee, die conclusies deel ik niet.
Zo ja, om welke toezichthouders gaat het dan en welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht te verbeteren en te versterken? Zo nee, waarom niet?
In 2008 is een onderzoek naar buitenlandse staatsfondsen naar uw Kamer gezonden2 naar aanleiding van zorgen over het (mogelijke) gedrag van staatsfondsen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat geen sprake was van onwenselijke gedragingen van dergelijke fondsen. Daarnaast werd geconcludeerd dat het opereren van buitenlandse staatsfondsen belangrijke economische baten voor Nederland biedt. Er is geen reden aan te nemen dat de stand van zaken met betrekking tot buitenlandse staatsfondsen in Nederland sindsdien fundamenteel is gewijzigd.
Het is niet in het belang van het Nederlandse vestigingsklimaat en van onze economische en diplomatieke relaties met het buitenland om alle bezittingen van buitenlandse staatsbedrijven op een lijst te zetten. Opname in een dergelijke lijst zal gezonde en in Nederland correct opererende bedrijven onnodig benadelen.
Indien buitenlandse staatsbedrijven onwenselijk gedrag vertonen, bijvoorbeeld door internationale of nationale sanctiemaatregelen te overtreden, biedt de bestaande regelgeving afdoende maatregelen om daartegen op te treden.
Deelt u de mening dat er bij het uitvoeren van de sancties tegen het regime in Libië onnodig tijd verloren is gegaan omdat eerst moest worden onderzocht welke tegoeden en bezittingen van kolonel Gadaffi en zijn entourage in Nederland aanwezig waren?
Die mening deel ik niet. Op respectievelijk 2, 10, 21, 23 en 25 maart zijn Europese Verordeningen door de Raad aangenomen, waarmee de tegoeden van Gadaffi en aan hem gelieerde personen en entiteiten zijn bevroren.3 Deze verordeningen waren op moment van publicatie direct van kracht, ook in Nederland. De financiële instellingen zijn over de ingestelde sanctiemaatregelen direct geïnformeerd door de Nederlandse toezichthouders.
Financiële instellingen hebben op basis van hun verplichte cliëntonderzoek steeds een goed en volledig beeld van hun klantenbestand en van de ultimate beneficial owner. Zij zijn derhalve in staat onmiddellijk uitvoering te geven aan de sanctiemaatregelen en hebben dat ook gedaan. Hierover hebben ze gerapporteerd aan de bevoegde Nederlandse autoriteiten.
Deelt u de mening dat Nederland snel en adequaat moet kunnen handelen op het moment dat de Verenigde Naties of de Europese Unie zou besluiten tot het instellen van sancties jegens regimes of personen die zich schuldig maken aan grove schendingen van het internationale recht, zoals het gebruik van grof geweld tegen de eigen bevolking?
Ja, die mening deel ik. Ik ben overigens van mening dat de Nederlandse overheid in deze gevallen reeds snel en adequaat handelt.
Zo ja, bent u dan bereid op basis van bestaande bronnen, zoals gegevens bij de Kamers van Koophandel of gegevens van de Dow Jones Watchlist en mogelijk andere bronnen bij de overheid, bedrijfsleven of NGO’s, in kaart te brengen welke tegoeden en bezittingen in ons land aanwezig zijn van buitenlandse staatsbedrijven en/of buitenlandse leiders en hun entourage?
Zie antwoord vraag 3.
De verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PA honors drivers of suicide terrorists who murdered 34 in 2 attacks»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het overzicht «Glorifying terrorists and terror» op dezelfde website?
Ja.
Wat is uw oordeel over deze voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Heeft u kennisgenomen van andere voorbeelden waarbij de Palestijnse Autoriteit het zelfmoordterrorisme verheerlijkt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
De regering neemt afstand van deze verklaringen op Palestijnse staatstelevisie. Verheerlijking van geweld is voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah heeft mede op basis van navraag bij andere diplomatieke missies geen aanwijzingen ontvangen dat het hier om een structurele kwestie gaat. Zowel de recente moord op de Israëlische familie in Itamar op de Westelijke Jordaanoever als de aanslag op het busstation in Jeruzalem is bijvoorbeeld direct door de PA veroordeeld.
Deelt u de mening dat de Palestijnse Autoriteit hierbij openlijk afstand neemt de tweestatenoplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het perspectief op duurzame vrede?
Deze mening deel ik niet. De Palestijnse Autoriteit streeft een tweestatenoplossing op basis van de grenzen van 1967 na. Dit komt ook tot uitdrukking in de politiek van premier Fayyad die gericht is op de opbouw van Palestijnse staatsinstellingen.
Deelt u de mening dat het verheerlijken van zelfdmoordterroristen door de Palestijnse Autoriteit onaanvaardbaar is? Deelt u tevens de overtuiging dat het hier niet meer incidenten betreft maar dat het verheerlijken van dodelijk geweld tegen joden en Israël structurele vormen heeft aangenomen? Zo nee, waarom niet?
Het verheerlijken van zelfmoordterreur is onaanvaardbaar. Wanneer blijkt dat de PA geweld structureel goedkeurt, verheerlijkt en/of aanzet tot geweld zal dat consequenties moeten hebben voor de internationale steun voor de PA. Hiervoor heb ik echter geen indicatie. Tripartite dialoog tussen de VS, Israël en de PA over het tegengaan van verheerlijking van geweld biedt een platform aan Israëli’s en Palestijnen om hun grieven op zakelijke wijze te verwoorden en zal bijdragen aan een dialoog op dit gebied. Nederland is daar voorstander van.
Deelt u de mening dat de uitnodiging aan President Abbas ongepast is zolang de Palestijnse Autoriteit het geweld tegen joden en Israël verheerlijkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de uitnodiging aan President Abbas op te schorten zolang het verheerlijken van geweld tegen joden en Israël nog altijd doorgang vindt?
President Abbas heeft expliciet afstand genomen van terroristische aanslagen en medewerking van de PA toegezegd bij de opsporing. De PA voert beleid om verheerlijking van geweld en haatzaaien te ontmoedigen. Ik zie dan ook geen reden om de uitnodiging aan president Abbas in te trekken.
Intersexualiteit |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de strijd die mensen in Nederland met een intersekse-aandoening (het lichaam vertoont zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken) voeren om (medische) erkenning te krijgen?
Interseksualiteit betreft een medische aandoening en komt in verschillende vormen voor. Het merendeel van de mensen met een intersekse-aandoening heeft overigens geen problemen met de geslachtsaanduiding zoals die bij de geboorte is opgegeven Dit in tegenstelling tot transgenders, dat wil zeggen personen bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht: zij leven in de onweerlegbare overtuiging tot het andere geslacht te behoren.
Indien bij de geboorte het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld, volgt diagnostisch onderzoek door een multidisciplinair team. In de geboorteakte wordt vervolgens vermeld dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld. Is dat na verloop van drie maanden na de geboorte nog steeds het geval, dan wordt, onder doorhaling van de eerste geboorteakte, een nieuwe geboorteakte opgemaakt die opnieuw vermeldt dat het geslacht van het kind niet kan worden vastgesteld (zie voor een en ander artikel 1:19d van het Burgerlijk Wetboek).
In die gevallen waarin het geslacht zeer moeilijk is te bepalen, is het wel voorgekomen dat het destijds vastgestelde geslacht toch niet het juiste is gebleken. Op basis van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek kan in dat geval verbetering van een akte van de burgerlijke stand worden gelast door de rechtbank, als deze heeft vastgesteld dat sprake is van een zogenoemde misslag. Met toepassing van die bepaling kan in zulke gevallen het bij de geboorteaangifte opgegeven geslacht op basis van medisch onderzoek worden gewijzigd in het andere geslacht. De wet bevat voor het doen van het verzoek daartoe geen termijn, zodat aangenomen kan worden dat het verzoek ook mogelijk is als eerst (veel) later blijkt dat van interseksualiteit sprake is.
Tenslotte wil ik u voor wat betreft de medische praktijk wijzen op het «Consensus Statement on Management of Intersex Disorders» (opgesteld door medische specialisten in 2006) dat artsen adviseert om overhaaste en medisch niet noodzakelijke operaties te voorkomen.
Is het waar dat de wet op dit moment niet toelaat dat mensen met een intersekse-aandoening zelf een keuze kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen met een intersekse-aandoening, als meerderjarige, zelf een keuze moeten kunnen maken voor een geslacht dat past bij hun lichaam, gevoel en manier van leven zonder dat daarbij een geslachtsveranderende operatie is vereist? Zo ja, hoe gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe verhoudt de eis van een geslachtsveranderende operatie zich tot het zelfbeschikkingsrecht dat iemand over zijn eigen lichaam heeft? En zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de relevante internationale verdragen?
Gaat het om interseksualiteit dan is wijziging van de aanduiding van het geslacht in de akte van geboorte dus mogelijk op grond van artikel 1:24 van het Burgerlijk Wetboek. Het vereiste van een geslachtsveranderende operatie is daarbij niet aan de orde.
Ik hecht zeer aan de bescherming van de lichamelijke integriteit en het zelfbeschikkingsrecht van een individu. Ik deel uw mening dat een geslachtsveranderende operatie niet noodzakelijk dient te zijn voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte en daardoor voor het functioneren in het dagelijkse leven. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft toegezegd de wetgeving inzake transseksualiteit zoals die is neergelegd in artikel 1:28 e.v. van het Burgerlijk Wetboek te zullen wijzigen. De zogenoemde sterilisatie-eis zal worden geschrapt. In plaats daarvan zal het genoegzaam vaststaan dat de betrokkene de duurzame overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, voldoende zijn voor de aanpassing van de geslachtsaanduiding in de geboorteakte. De staatssecretaris streeft ernaar het wetsvoorstel daartoe vóór de zomer in consultatie te geven.
Bent u van mening dat iemand die zich vrouw voelt, als vrouw leeft, vrouwelijke lichaamskenmerken heeft met een manlijk geslachtsdeel juridisch als vrouw erkend moet kunnen worden? Zo ja, bent u bereid dit mogelijk te maken binnen de wet? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer stuurt u het wetsvoorstel dat het mogelijk moet maken voor transgenders om hun geslacht in hun paspoort te veranderen naar de Kamer? Neemt u daarin de bovengeschetste problematiek van mensen met een intersekse-aandoening mee? Zo nee, waarom niet?
De Paspoortwet voorziet nu reeds in de situatie waarin het geslacht van de houder van een reisdocument zich wijzigt. Persoonsgegevens die in het reisdocument worden vermeld zoals naam, geboortedatum en geslacht worden herleid uit een brondocument, in de regel de geboorteakte. Indien de vermelding van het geslacht van de houder van het reisdocument in de geboorteakte wordt gewijzigd, leidt dit er toe dat het reisdocument van rechtswege vervalt (art. 47, eerste lid, onder e, Paspoortwet). Betrokkene kan een nieuw reisdocument aanvragen, waarin het geslacht wordt opgenomen zoals dat is vermeld in zijn of haar gewijzigde geboorteakte. Voor de mogelijkheden om de geslachtsaanduiding in de geboorteakte te wijzigen, wordt verder verwezen naar het antwoord op vraag 3.
De postvoorziening op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven op welke wijze Nieuwe Post N.V. stappen gaat zetten om de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland te verbeteren?1
De toezichthouder op de leverancier van de universele dienst op Caribisch Nederland ziet toe op de naleving van de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de postdienst op Caribisch Nederland. Tot nu toe is geconstateerd door alle partijen dat de kwaliteit voor verbetering vatbaar is als het gaat om de overkomstduur van de post. De toezichthouder, zijnde Agentschap Telecom, zal op basis van een kwaliteitsmeting, die op korte termijn wordt uitgevoerd, beoordelen op welke punten Nieuwe Post N.V. wel of niet voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in de concessie, en Nieuwe Post NV hierover aanschrijven. Dit zal worden vervolgd door een analyse van de logistieke processen (zoals de postsortering zelf) om te komen tot een concrete aanpak van de verbetering van de kwaliteit.
Mijn ministerie is bereid dit proces te ondersteunen (financieel). Het is de bedoeling dat al in de loop van dit jaar een duidelijke verbetering van de kwaliteit wordt bereikt.
Nieuwe Post N.V. heeft op Bonaire een eigen kwaliteitsmeting ten behoeve van een reorganisatie van de postlevering gedaan. Op basis van de resultaten van deze kwaliteitsmeting onderkent Nieuwe Post N.V. dat het nodig en mogelijk is om de dienstverlening op een hoger niveau te brengen (uitbreiding routes, meer directe aansturing op Bonaire, uitbreiding straatbrievenbussen). De benodigde stappen en kosten worden in kaart gebracht en met de betrokken (lokale) instanties besproken.
Welke termijn en indicatoren verbindt u aan het verbeteren van de postvoorziening op Caribisch Nederland?
Zoals in de antwoorden op uw vragen van 15 februari jl. is aangegeven, is begin dit jaar door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post N.V. om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist.
Op korte termijn wordt een verbetertraject ingezet, dat uiterlijk eind 2011 moet hebben geleid tot een acceptabel kwaliteitsniveau. De indicatoren die bij dit traject gehanteerd worden, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken met mijn ministerie van begin 2011 over de stappen die Nieuwe Post N.V. zal gaan nemen om de kwaliteit te verbeteren. De belangrijkste vereiste tot verbetering heeft betrekking op de overkomstduur van de post op de eilanden, tussen de eilanden en internationaal.
Bent u voornemens sancties aan Nieuwe Post N.V. op te leggen wanneer de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland niet verbetert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties heeft u in gedachten?
Indien Nieuwe Post N.V. niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen (inclusief de concessievoorwaarden), heeft mijn toezichthouder Agentschap Telecom (AT) op grond van de Wet Post BES de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Wordt hier niet aan voldaan, dan kan het agentschap een sanctiemaatregel treffen. Deze bestaat uit het opleggen van een administratieve boete.
Bent u voornemens de optie voor de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. niet te gebruiken, wanneer aan het einde van 2011 geen significante verbeteringen hebben plaatsgevonden in de postvoorziening op Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u een eventuele nieuwe concessie uitgeven?
De concessie voor Nieuwe Post N.V. loopt tot eind 2012. In het geval dat het Nieuwe Post N.V. per 31 december 2011 niet is gelukt de gemaakte afspraken na te komen en de kwaliteit onvoldoende is verbeterd, en duidelijk is dat dit niet op de korte termijn kan of zal veranderen, zal worden gekeken naar alternatieven, zoals het aanzoeken, al dan niet via een tender, van een nieuwe postleverancier per 1 januari 2013.
Welke indicatoren hanteert u bij het in 2011 te nemen besluit of de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. al dan niet verlengd wordt?
De indicatoren die worden gehanteerd, zijn de vereisten zoals opgenomen in de concessie en de daaruit voortvloeiende afspraken van mijn ministerie met Nieuwe Post N.V. van begin 2011. Zie ook de antwoorden bij de vragen twee en vier.
Voordat een besluit wordt genomen, zal eind 2011 opnieuw een kwaliteitsmeting worden uitgevoerd. Deze meting zal, tezamen met de rapportage van de toezichthouder, de basis vormen voor het besluit tot al dan niet verlengen.
Op welke wijze is de postmarkt en de servicegraad op Caribisch Nederland onderzocht door uw ministerie, alvorens de postconcessie aan Nieuwe Post N.V. te verlenen?
Ik neem aan dat hier bedoeld wordt de verlening van een concessie per 10 oktober 2010. Van een verlening van een concessie per 10 oktober 2010 door mij is echter geen sprake geweest.
Nieuwe Post N.V. had reeds een concessie, die op 14 maart 2003 door de toenmalige minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen aan Nieuwe Post N.V. is verleend voor een periode van 20 jaar. In de Wet Post BES is bepaald dat de concessie op grond van de Antilliaanse Landsverordening Post, per transitiedatum van 10 oktober 2010, van rechtswege wordt omgezet naar een concessie op grond van de Nederlandse Wet Post BES.
Uit onderzoek vorig jaar in opdracht van het voormalige Ministerie van Economische Zaken is gebleken dat de concessievoorwaarden niet of niet voldoende worden nageleefd. Om de nodige flexibiliteit te kunnen hebben in de keuze van een concessiehouder in de toekomst, is besloten de concessietermijn in te korten naar december 2012, met een mogelijke verlenging van drie jaar.
Is het waar dat ten gevolge van internationale afspraken alle post voor Caribisch Nederland eerst naar Curaçao gestuurd wordt? Zo ja, welke internationale afspraken betreft het hier?
Ja, dat is juist. Het betreft de afspraken die binnen het verband van de Universal Postal Union (UPU) zijn gemaakt. Aangewezen postdiensten als TNT Post, maar ook alle overige postdiensten zoals USPS en Royal Mail, hebben met Nieuwe Post Nederlandse Antillen de afspraak dat de internationale post voor Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland op Curaçao wordt afgeleverd.
De feitelijke situatie is hierbij als volgt:
TNT Post zond voor de staatkundige hervorming de post voor alle eilanden behorend bij de Nederlandse Antillen naar één bestemming, en dat is Willemstad, Curaçao. De (import)post vanuit Nederland en andere landen naar de uiteindelijke bestemmingen (eilanden) werd vanuit Curaçao doorgestuurd onder de verantwoordelijkheid en zorg van de Nieuwe Post Nederlandse Antillen. Met het centrale postsorteercentrum van Nieuwe Post Nederlandse Antillen op Curaçao, is dit na de staatkundige hervorming niet anders.
Bijna alle aangewezen postdiensten willen hun post op één locatie aangeleverd krijgen om het vervolgens efficiënt mee te laten gaan met de post voor hun concessiegebied. Een concessiehouder is verplicht om het hele territorium te bedienen binnen de door de lokale regelgever opgestelde termijnen en afspraken. De concessiehouder is daarbij verantwoordelijk voor het eigen sorteercentrum en bijbehorende aanleverwensen.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld de post voor Bonaire met de zeer regelmatige vluchten naar dit eiland mee te sturen? Welke mogelijkheden ziet u voor de andere eilanden in dit kader?
Het is mogelijk dat TNT Post de postlevering – met de nodige meerkosten – voor Bonaire en Sint Maarten apart kan sorteren. Er zijn vliegverbindingen naar Sint Maarten en Bonaire (de post voor Saba en Sint Eustatius kan door de schaalgrootte van deze twee eilanden enkel via Sint Maarten worden doorgevoerd), maar slechts drie keer in de week. TNT Post vliegt echter dagelijks naar Curaçao, dus bij een goede postverwerking op Curaçao naar deze eilanden zou de overkomstduur nog beter kunnen zijn dan wanneer TNT Post rechtstreekse vluchten gebruikt.
TNT Post geeft mij aan dat het zeker niet wenselijk is dat alle postdiensten op verschillende plekken moeten aanleveren. Als voorbeeld: hoe kleiner de volumes door splitsing, hoe inefficiënter het proces. Dit leidt uiteindelijk kostenverhogend naar alle klanten toe.
Is het waar dat berichten van de Belastingdienst wel tijdig bezorgd worden, in tegenstelling tot andere post? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit voor overige poststukken niet lukt?
De Belastingdienst heeft mij als volgt hierover geïnformeerd:
Voor de normale postzending maakt de Belastingdienst Caribisch Nederland (B/CN) gebruik van de diensten van de lokale postbezorging, zijnde Nieuwe Post N.V. De uitvoeringspraktijk van de B/CN kent jaarlijks een aantal grote zendingen, zoals het aan alle belastingplichtige burgers en/of bedrijven toezenden van aangiften. In die gevallen wil de Belastingdienst op Bonaire nog wel eens gebruik maken van een koeriersbedrijf om de post tijdig bezorgd te krijgen.
De gedwongen winkelnering bij het kopen van tickets voor de Olympische Spelen in Londen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website: (http://www.olympischespelenlonden.nl) waarop beschreven wordt op welke wijze tickets voor de Olympische Spelen in Londen te bestellen zijn?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat tickets alleen betaald kunnen worden met een creditcard van VISA, en dat andere wijzen van betaling niet mogelijk is?
Op de officiële site van het organiserend comité in het Verenigd Koninkrijk kan inderdaad alleen betaald worden met een creditcard van VISA. Dat is een autonome keuze van deze organisatie.
In Nederland is het ook mogelijk om op een andere manier te betalen.
Voor de officiële verkoop van tickets in Nederland heeft NOC*NSF ATP Events Experts als Official Ticket & Travel Agent aangewezen en die accepteert ook andere gangbare betaalwijzen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen gedwongen worden om een creditcard aan te schaffen als zij de Olympische Spelen willen bezoeken, omdat creditcardbetalingen vaak uitmonden in dure leningen?
Indien mensen kaarten bestellen via ATP worden zij niet gedwongen om een creditcard aan te schaffen.
Is hier sprake van het misbruik maken van een economische machtspositie, gegeven het feit dat de organisatie van de Olympische Spelen een monopolist is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via meerdere kanalen kunnen er tickets gekocht worden. Voor de officiële verkoop vanuit Nederland geldt dat er meerdere betalingsmogelijkheden zijn. Met het oog hierop is uitbuiting of uitsluiting van consumenten of concurrenten niet aan de orde. Van een overtreding van het verbod op misbruik van een economische machtspositie is dan ook geen sprake.
Welke acties gaat u ondernemen om de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de kaarten voor dit evenement op korte termijn te vergroten? Wilt u zich er voor inzetten dat ook andere betaalmodaliteiten mogelijk zijn, zodat sportliefhebbers de keuze hebben hoe zij willen betalen?
Geen. Het feit dat VISA sponsor is van de Olympische Spelen en de keuze dat via de officiële site alleen betaald kan worden met VISA is een verantwoordelijkheid van het organiserend comité.
Het bericht dat Assen de Johan Willem Friso kazerne gaat verliezen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de kazerne in Assen van de luchtmobiele brigade, de mortierbrigade en de mbo opleiding moet sluiten? Kunt u aangeven in hoeverre het hier inderdaad om een gerucht gaat? Waaruit zou de geciteerde «legertop» de informatie hebben kunnen opmaken?1
Ik ben bekend met de berichtgeving in het Dagblad van het Noorden van 17 maart jl. De besluitvorming over de bezuinigingsmaatregelen is nog niet geheel voltooid. Ik wil op geen enkele wijze vooruitlopen op deze besluitvorming en derhalve ook niet ingaan op speculaties over deelonderwerpen.
Als het gerucht klopt, betekent dit dan dat de kazerne de facto dicht gaat en dat de werkgelegenheid voor het noorden daarmee definitief verloren is?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft dit voor de nieuwe instroom bij het defensiepersoneel? Wat betekent dit voor de opleidingscapaciteit en de samenwerking met de ROC’s? Welke onderwijsinstellingen in het Noorden zullen hiervan het eerst klappen krijgen? Tot hoeveel verlies van banen zal het vervolgens op deze instellingen gaan leiden?
Met het kleiner worden van de defensieorganisatie zal ook de instroombehoefte afnemen. Defensie wil echter de instroom via de ROC's zoveel mogelijk in stand houden. Ik kan geen uitspraken doen over de gevolgen voor de werkgelegenheid bij de onderwijsinstellingen in het Noorden.
Kunt u aangeven, hoe zich een dergelijke situatie verhoudt tot de aangenomen motie Heijnen2, waarin wordt gevraagd de werkgelegenheidsgevolgen van de rijksbezuinigingen evenwichtig te verdelen?
Zoals eerder gemeld bij de beantwoording van uw vragen over de gevolgen van de bezuinigingen voor de Johan Willem Friso kazerne in Assen (vergaderjaar 2010–2011, aanhangselnummer 715 van 7 december 2010) ben ik bekend met de motie over het behoud van werkgelegenheid in krimpgebieden. Ik heb te kennen gegeven dat ik tegelijkertijd constateer dat defensieterreinen vooral in de provincies Drenthe, Gelderland, Utrecht en Noord-Brabant liggen. Defensie kan deze gebieden niet per definitie uitsluiten van bezuinigingen.
Ik ben mij bewust van de ingrijpende gevolgen van de verkleining of zelfs opheffing van eenheden of staven voor de betrokken personeelsleden en hun families, maar ook voor de betrokken provincies. Besparingen zijn daarom in eerste instantie gezocht in de staven en de «overhead» bij mijn ministerie.
Niettemin is ook bij de operationele eenheden niet te ontkomen aan bezuinigingen. Daarvoor is de taakstelling waarvoor Defensie zich gesteld ziet te fors. Pas nadat is vastgesteld wat de gevolgen van de bezuinigingen zijn voor de operationele capaciteiten, kan het toekomstige ruimtebeslag van Defensie worden bepaald. Een toezegging dat Noord-Nederland zal worden ontzien kan ik niet geven.
Vindt u het verlies van duizenden banen in het noorden, waar toch al een ijle werkgelegenheidsstructuur is, een evenwichtige en evenredige ingreep?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer de brief verwachten met uw plannen over de bezuinigingen en de regionale gevolgen ervan?
De besluitvorming over de bezuinigingen wordt verwerkt in een beleidsbrief die begin april aan de Kamer wordt gezonden.
Het artikel 'KNVB gaat vechtende speler harder straffen' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «KNVB gaat vechtende speler harder straffen»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat er elk weekend 20 tot 25 meldingen zijn van excessen als vechtpartijen of het molesteren van scheidsrechters? Heeft u inzicht in het aantal meldingen van geweld op het veld dat jaarlijks ingediend wordt bij de KNVB? Zo ja om welke aantallen gaat het en is er sprake van een toename van dit geweld?
In een volledig speelweekend worden ongeveer 32 500 wedstrijden gespeeld
in het voetbal. Bij 25 tot 30 van deze wedstrijden is er sprake van een exces.
De KNVB spreekt van een exces wanneer er sprake is van molestatie van de scheidsrechter, een collectieve vechtpartij of individuele mishandeling van spelers onderling.
De KNVB houdt al jaren cijfers bij van het aantal molestaties van arbiters en het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden. Bij het staken van wedstrijden wegens wanordelijkheden kan er sprake zijn van geweld, maar dit is niet altijd het geval. Het aantal molestaties schommelt de afgelopen jaren tussen de 200 en 250 per jaar. Het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden varieert tussen de 2700 en 3100 per jaar, en neemt de laatste jaren iets af.
Gelet op een jaarlijks aantal wedstrijden van 600 000 zijn de verschuivingen op het gebied van molestaties en gestaakte wedstrijden niet groot.
Deelt u de mening dat naast afdoening door de KNVB ook justitieel ingrijpen gewenst is? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Bij het beantwoorden van deze vragen moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen in en buiten een spelsituatie. Deelnemers aan een sport, waaronder ook voetbal, hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen (waartoe het spel uitlokt) over en weer van elkaar te verwachten. Het gebruik van geweld, gaat vanzelfsprekend te ver. Primair beoordeelt de tuchtcommissie van de betreffende sportbond of in spelsituaties sprake was van overtredingen van de door de sport zelf vastgestelde spelregels. Indien een slachtoffer aangifte doet, kan dat ertoe leiden dat het Openbaar Ministerie tot vervolging besluit. Ook in de context van strafrechtelijk ingrijpen zijn de spelregels volgens de Hoge Raad (uitspraak van 22 april 2008, LJN: BB7087) mede van belang voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid van gedragingen.
Dit betekent dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vergelijk Hoge Raad 10 september 1996, DD 97.004).
Het belang van spelregels voor het bepalen van de grenzen van de weder-rechtelijkheid geldt volgens de Hoge Raad in de regel niet voor het toebrengen van letsel buiten een spelsituatie. Hierbij moet worden gedacht aan geweld tussen spelers op het moment dat het spel stilligt, of aan geweld van een speler tegen een scheidsrechter of toeschouwer. Dergelijke gevallen worden door politie en Openbaar Ministerie dan ook niet anders behandeld dan vergelijkbaar geweld dat buiten een sportveld is gepleegd.
Op welke schaal vervolging plaatsvindt na het doen van een aangifte van een (gewelds)incident binnen of buiten een spelsituatie op een voetbalveld, is niet bekend. Deze incidenten worden niet apart geregistreerd als voetbalincident of geweld tijdens sportbeoefening. Ze worden als regulier geweldsincident geregistreerd en behandeld.
Bent u van mening dat het doen van aangifte na ernstig geweld op het veld gestimuleerd moet worden? Zo ja, ziet u hierin een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Recent heb ik u het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» gestuurd.
Dit actieplan is erop gericht om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan en ervoor te zorgen dat een ieder veilig kan sporten bij de sportvereniging. Dit geldt niet alleen voor het voetbal, maar geldt ook voor alle overige sporten. Met dit actieplan wordt onder meer ingezet op de handhaving en het sportbreed invoeren van verbeterde (kennis van) spel- en gedragsregels en het versterken en
aanscherpen van het tuchtrecht. Daarnaast wordt stevig ingezet op de aanpak
van excessen in en bij de sport. Het doen van aangifte van strafbare feiten maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. Ik weet dat de KNVB voor zijn leden de lijn hanteert dat in geval van excessen altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Wordt geweld op het veld door politie en justitie anders behandeld dan vergelijkbaar geweld buiten het sportveld? Zo ja, kunt u aangegeven waarom dat zo is en op welke wijze er door politie en justitie anders omgegaan wordt met deze vormen van geweld? Op welke wijze wordt er in de jurisprudentie rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld in het kader van een sportwedstrijd is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maakt het tegengaan van geweld op het veld onderdeel uit van uw missie om van voetbal weer een schone sport te maken? Bent u bereid in uw sportnota die dit voorjaar naar de Kamer komt in te gaan op geweld in het veld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan deze problematiek te gaan schenken?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Rotterdamse aanpak van spijbelaars tussen 18 en 23 jaar |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de afspraken die onderwijswethouder Hugo de Jonge van Rotterdam heeft gemaakt met de regiowethouders over het inschakelen van ouders van volwassen mbo-leerlingen?1
Ja.
Zo, ja, wat vindt u van deze afspraken?
Zoals ik ook al eerder, in het debat op 2 februari 2011 over wijzigingen in de Leerplichtwet in de Kamer op vragen van de heer Çelik heb aangegeven, begrijp ik dat in deze gemeenten ook ouders geïnformeerd worden over en betrokken worden bij het spijbelen van hun meerderjarige kinderen. Hoezeer ik ook sympathie heb voor het feit dat in Rotterdam alles wordt geprobeerd om ook volwassen leerlingen binnenboord te houden en daar ook ouders bij te betrekken, worden deze jongeren beschouwd als meerderjarig en handelingsbekwaam. Daarom kan ik een dergelijke gedragslijn niet voorschrijven.
Scholen kunnen wel al op eerdere leeftijd een onderwijsovereenkomst afsluiten met de deelnemer. Hierin kan bijvoorbeeld worden opgenomen dat gedurende de tijd dat een jongere op school zit, de ouders geïnformeerd worden over schoolprestaties en gedrag, ook over spijbelen. Deze overeenkomst moet zowel door de jongere als door de ouders ondertekend worden.
Kunt u zich het debat van 2 februari 2011 over wijziging van de Leerplichtwet i.v.m. diverse maatregelen ter bestijdig van schoolverzuim in de Tweede nog herinneren waarin de motie- Çelik2 opriep om de ouders van volwassen mbo-leerlingen actief te betrekken bij de verzuimregeling nog voordat de leerplicht werd ingeschakeld?
Ja, dat debat staat mij nog helder voor de geest.
Is uw reactie nog steeds dat u de motie ontraadt omdat deze in strijd is met de wet, zoals u tijdens het debat suggereerde?3
Inderdaad zijn mijn gedachten hierover nog steeds dezelfde.
Deelt u de mening dat het maken van afspraken altijd mogelijk is en dat dit niet altijd bij wet geregeld hoeft te worden? Zo ja, waarom heeft u dan bovengenoemde motie met precies dezelfde strekking als de afspraken die nu zijn gemaakt door onderwijswethouders in de regio Rotterdam-Rijnmond, ontraden?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Deelt u de mening dat niet alleen de fractie maar feitelijk de Kamer op het verkeerde been is gezet door de uitgesproken intentie technisch te benaderen en af te doen?
Neen, die mening deel ik niet. Mijn bijdrage op dit punt was glashelder en gebaseerd op het feit dat iemand van 18 jaar of ouder meerderjarig is voor de wet.
Deelt u de mening dat deze werkwijze in het hele land ingevoerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Deze werkwijze, hoe sympathiek ook, kan niet in het gehele land ingevoerd worden, omdat hij is gestoeld op een uitgangspunt dat niet in de wet verankerd is.
Een mogelijkheid is, dat scholen en gemeenten afspreken dat verzuim van 18-plussers eerder wordt gemeld indien zij dat noodzakelijk achten. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van gemeente en school gezamenlijk.
De leerlingen van 18 jaar en ouder lopen door te spijbelen zelf een risico de opleiding niet te kunnen vervolgen. En zonder diploma is de kans op werk kleiner. Deze leerlingen zijn de eerstaangewezenen om daarop aangesproken te worden.
Ik neem het initiatief om scholen, en dan primair mbo-instellingen, actief te informeren over de mogelijkheid om in de, met de minderjarige leerling af te sluiten, onderwijsovereenkomst op te nemen dat gedurende de tijd dat de jongere op school staat ingeschreven, de ouders worden geïnformeerd over onder andere het spijbelgedrag.
Als u vraag 5 met ja heeft beantwoord, welke acties gaat u ondernemen om het hele land warm te krijgen om de ouders van mbo-studenten van 18 jaar en ouder actief te betrekken bij het verzuimbeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Het onbestraft blijven van het downloaden van kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het downloaden van kinderporno waarschijnlijk onbestraft blijft?1
Ja.
Herkent u zich in het standpunt dat gebrek aan bewijs een struikelblok zou zijn om in het geval van gebruikers van Boylovers.net huiszoeking te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de berichtgeving over dit onderwerp is ten onterechte de suggestie gewekt dat het grote Europol-onderzoek naar de website Boylovers.net strafbare feiten aan het licht heeft gebracht die op dit forum zouden hebben plaatsgevonden. Er is echter niet gebleken dat bezoekers de website gebruikten om kinderpornografisch materiaal uit te wisselen. De website wordt gebruikt als discussieforum. Het enkele feit dat mensen genoemde website hebben bezocht levert geen verdenking op van het plegen van strafbare feiten. Er is dan ook geen aanleiding om een strafvorderlijk dwangmiddel zoals doorzoeking tegen deze personen in te zetten. Wel is gebleken dat sommige bezoekers van de website Boylovers.net buiten het forum om contact met elkaar opnamen en via andere kanalen strafbaar materiaal uitwisselden. Hiernaar wordt in Nederland, maar ook in andere landen, momenteel onderzoek gedaan. In enkele landen heeft dit al geleid tot aanhoudingen op grond van de verdenking van kinderpornografie en kindermisbruik.
Deelt u de mening van de geïnterviewde politieman dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). (Bedoeld zal zijn artikel 97 jo 67 Sv) aan huiszoeking ter opsporing van kinderporno in de weg zou staan omdat er kennelijk bij gebleken gebruik van de site geen bevoegdheid zou bestaan tot het doen van huiszoeking? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de alternatieven? Bent u voornemens om – indien zich op dit punt een probleem zou voordoen dat probleem te repareren? Zo ja hoe?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 levert het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking op dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. Als uit ander strafrechtelijk onderzoek deze verdenking wel ontstaat, dan staat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering op geen enkele manier eraan in de weg om de woningen van deze verdachten te doorzoeken. De in artikel 67 genoemde categorie misdrijven waarvoor bij een verdenking een doorzoeking van de woning kan plaatsvinden is erg breed. Ook de verdenking van kinderporno of kindermisbruik valt hieronder.
Loopt het Openbaar Ministerie bij de opsporing en de vervolging van downloaders van kinderporno tegen andere (wettelijke) beperkingen aan? Zo ja, op welke wijze zult u die beperkingen wegnemen?
De College van procureurs-generaal heeft mij laten weten van mening te zijn dat het Wetboek van Strafvordering voldoende bevoegdheden biedt om downloaders van kinderporno strafrechtelijk aan te pakken. Strafvorderlijk en bewijsrechtelijk worden geen knelpunten ervaren. De beperkingen die wel worden ervaren zijn vooral organisatorisch en capacitair van aard. Om aan deze beperkingen het hoofd te kunnen bieden ontwikkelen Openbaar Ministerie en politie momenteel onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe aanpak van kinderporno. Ik verwijs hiervoor verder naar het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86).
Het gebruik van AED en meldkamers |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over het gebruik van Automatische externe defibrillator (AED), de gift van een AED, de vernieling van een AED en het AED alert systeem?1
Ja.
Onderschrijft u het belang van burgerhulp bij een plotselinge hartstilstand, naast een goede ambulance-infrastructuur, als onderdeel van de brede inzet van vrijwilligers in de veiligheidsketen? Op welke wijze komt de actieve inzet van vrijwilligers terug in de verdere uitwerking van het coalitieakkoord «Vrijheid en verantwoordelijkheid», zoals de agenda over hedendaags burgerschap?
Omstanderhulp is van groot belang bij een plotselinge hartstilstand om de responstijd2 van de ambulance te overbruggen. Door directe en adequate hulpverlening door middel van hartmassage en mond-op-mond beademing door omstander(s) kunnen levens worden gered. Gebruik van de AED door omstanders kan de overlevingskans nog verder vergroten. Ook veel brandweer- en politieauto’s zijn tegenwoordig uitgerust met een AED en de bemanning is getraind in het gebruik van de AED. De actieve inzet van vrijwilligers is één van de belangrijke elementen die wordt belicht in de agenda hedendaags burgerschap. Het kabinet wil samen met gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers deze gezamenlijke agenda opstellen, om de krachten in de samenleving zichtbaar te maken en ruimte te bieden aan actieve burgers. Hierbij zal het kabinet op zoek gaan naar inbreng uit de maatschappij.
Kunt u het belang aangeven door een schatting te geven over hoeveel mensen in het afgelopen jaar dankzij de inzet van AED’s en/of het gebruik van reanimatieoproepsystemen (AED alert) zijn gered door informele vrijwilligershulp?
In Nederland zijn het afgelopen jaar gedocumenteerd 73 mensen gered door vrijwilligers met een AED. Andere algemene landelijke gegevens zijn er niet, maar het feitelijke aantal zal hoger zijn dan het aantal gedocumenteerde gevallen. In de Provincie Noord-Holland heeft het Academisch Medische Centrum (AMC) in Amsterdam onderzoek gedaan. Over een periode van 3,5 jaar zijn daar 36 mensen gered, mede door de inzet van een AED. Dit betreft het lokaal toepassen van AED’s (in sportscholen en winkelcentra) door vrijwilligers (zonder oproepsysteem) die daar toevallig in de buurt waren.
Op welke wijze zorgen het Rijk en andere overheden ervoor dat de betrokkenheid wordt vergroot en dat mensen – langs het sportveld, in de kantine, in het dorpshuis aan het biljart, maar ook juist in de thuissituatie – een cursus hebben gevolgd en zo levens kunnen redden?
De Nederlandse Hartstichting bevordert reanimatiecursussen en het gebruik van de AED op een landelijke schaal. Met subsidie van mijn departement wordt door onder andere de Hartstichting in een breed samenwerkingsverband3 gewerkt aan een landelijk beleidskader. Dit heeft tot doel plaatselijke vrijwilligersgroepen op een gestandaardiseerde manier onderling en met de regionale meldkamer ambulancezorg en regionale ambulancevoorziening op een goede manier samen te laten werken. Rond de zomer wordt dit beleidskader vastgesteld. Ik zal uw Kamer op de hoogte brengen van dit beleidskader nadat het mij is aangeboden.
Bent u van mening dat het aanmoedigen van vrijwillige EHBO-cursussen nog altijd onvoldoende gebeurt door overheden als de gemeenten en het Rijk en door andere publieke instellingen? Kunt u aangeven of naast de prikkel vanuit verzekeraars een financiële stimulans vanuit de overheid zou bijdragen aan het aanmoedigen van het volgen van een AED- en reanimatietraining? Kunt u bijvoorbeeld ter illustratie aangeven hoeveel rijksambtenaren een dergelijke training hebben gevolgd en een reanimatie/AED diploma hebben?
Het aanmoedigen van het volgen van vrijwillige EHBO-cursussen is van oudsher een activiteit vanuit de samenleving zelf. Er is nauwelijks een financiële drempel om een EHBO-cursus te volgen bij overheid, gemeente of andere publieke instelling.
Bedrijfsleven en (semi-) overheidsinstellingen zijn volgens vigerende ARBO wetgeving verplicht in bedrijfshulpverlening te voorzien. Reanimatie en AED-gebruik maken daar deel van uit. Het aantal rijksambtenaren dat een dergelijke training heeft gevolgd is bij mij niet bekend, maar binnen mijn ministerie zijn ongeveer 120 mensen getraind in het gebruik van reanimatietechnieken en het gebruik van AED.
Is het aantal vrijwilligers binnen de reanimatieoproepsystemen zoals AED alert evenwichtig verspreid of is er een opmerkelijk verschil tussen het aantal vrijwilligers in de verschillende veiligheidsregio’s en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden? Is hier sprake van «segregatie»?
De vrijwilligersgroepen komen via lokale initiatieven tot stand. Daar ligt geen planning aan ten grondslag. Daarmee is er natuurlijk niet op voorhand een evenwichtige verdeling over het land en tussen stedelijke en niet-stedelijke gebieden.
Deelt u de mening dat het aantal meldkamers dat is aangesloten bij het AED alertsysteem zo spoedig mogelijk vergroot moet worden tot 100%?
Met de komst van het, in antwoord 4 genoemde, beleidskader is er voor de regionale meldkamers ambulancezorg een goede leidraad om de samenwerking met de lokale en regionale vrijwilligersorganisatie vorm en inhoud te geven. Het is de verantwoordelijkheid van de vrijwilligersorganisaties om zich zodanig te organiseren dat een succesvolle samenwerking in de regio gerealiseerd kan worden. De ambulancezorg staat over het algemeen positief tegenover deze samenwerking.
Seks met de leraar |
|
Metin Çelik (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Kwaliteitsnormen voor kankeroperaties |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij tien ziekenhuizen de kwaliteit van kankeroperaties onder de maat is?1
Op 31 januari jl. heeft de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) voor een aantal chirurgische ingrepen kwaliteitsnormen bekend gemaakt waaraan deze per 1 januari 2012 moeten voldoen.
Zorgverzekeraar Achmea heeft besloten om deze normen met ingang van 2012 te hanteren bij inkoop van desbetreffende zorg. Ter voorbereiding heeft de zorgverzekeraar bij alle ziekenhuizen in Nederland behandelgegevens opgevraagd en hen op basis hiervan ingedeeld in drie categorieën: ziekenhuizen die voldoen aan de norm(en), ziekenhuizen waarmee de verzekeraar nog in gesprek is en ziekenhuizen die de behandelingen niet uitvoeren. Niet gesteld is dat de ziekenhuizen waarmee de verzekeraar op het moment van publicatie van het bericht van Zorgvisie (17 maart jl.) nog in gesprek was, niet voldoen aan de norm(en) van de NVvH. In een aantal gevallen kon dit niet worden beoordeeld, omdat de opgevraagde behandelgegevens nog niet door alle ziekenhuizen volledig waren aangeleverd.
Deelt u de opvatting van zorgverzekeraar Achmea dat deze ziekenhuizen niet voldoen aan de norm van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ingegrepen in de ziekenhuizen die volgens zorgverzekeraar Achmea slechte zorg bieden aan kankerpatiënten? Functioneert de Inspectie niet naar behoren, of is de zorg in die ziekenhuizen toch niet zo slecht als wordt voorgesteld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. Ik juich het toe dat de NVvH, nadat zij eerder in samenspraak met andere wetenschappelijke verenigingen normen stelde voor slokdarmkanker, nu voor nog meer chirurgische behandelingen is gekomen met normen. Het past bij de rol van zorgverzekeraars om als inkoper van zorg nadere eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden. Dit bevordert het leveren van zorg conform de norm. De eisen die zorgverzekeraar Achmea stelt aan de bedoelde chirurgische behandelingen, zijn gelijk aan de kwaliteitsnormen van de NVvH.
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop zij dat baseren. Van immoreel gedrag van zorgverzekeraar Achmea in dezen is naar mijn mening geen sprake. Het is aan patiënten om – op basis van de beschikbare informatie en al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgaanbieder.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst daarbij aan de professionele standaard. Vanaf 2012 hanteert de IGZ als professionele standaard de door de NVvH gestelde kwaliteitsnormen.
Indien het inderdaad zo tragisch is gesteld met de kwaliteit van blaaskankeroperaties bij 25 ziekenhuizen, borstkankeroperaties bij 11 ziekenhuizen, operaties bij leveruitzaaiingen bij 19 ziekenhuizen enzovoorts, waarom grijpt u dan niet acuut in vanuit uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de door Achmea als onvoldoende aangemerkte ziekenhuizen voor die zorg niet meer gecontracteerd worden, wat is dan het gevolg voor het voortbestaan van die ziekenhuizen en de beschikbaarheid van zorg dichtbij de burger? Hoe verhoudt het wegvallen van (afdelingen van) ziekenhuizen zich tot uw beleidsdoelstelling van zorg dichtbij de burger?
Een van de uitgangspunten van mijn beleid is basiszorg nabij. Basiszorg is alle zorg die direct toegankelijk is en in de buurt van de patiënt georganiseerd kan worden. Dit onderscheidt zich van specialistische zorg zoals kankeroperaties.
Zowel de NVvH als zorgverzekeraar Achmea beogen met de kwaliteitsnormen de kwaliteit van specialistische zorg inzichtelijk te maken en te verbeteren. Doel is dat de chirurgische behandelingen voldoen aan de gestelde normen. Chirurgen en ziekenhuizen die per 1 januari 2012 niet aan de kwaliteitseisen voldoen, moeten volgens de NVvH en de zorgverzekeraar gaan samenwerken zodat dit alsnog bereikt wordt, of patiënten doorverwijzen naar ziekenhuizen die wel aan de norm voldoen. De specialisatie die hiervan het gevolg kan zijn komt de kwaliteit van de zorg ten goede.
Hoe verhoudt uw opvatting over maximale keuzevrijheid voor de patiënt zich met de ontwikkeling dat je als patiënt uitsluitend nog terecht kunt bij de door jouw zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieders?
De Zorgverzekeringswet staat toe dat verzekeraars selectief contracten afsluiten met bepaalde zorgaanbieders. Selectief contracteren is een middel om de kwaliteit en doelmatigheid van zorg te verbeteren.
Patiënten blijven vrij in de keuze van hun zorgaanbieder. Zorgverzekeraars hoeven de tarieven van niet-gecontracteerde zorgaanbieders echter niet volledig te vergoeden. Verzekerden zijn tevens vrij in de keuze van hun verzekeraar. Ook kunnen verzekerden kiezen voor een restitutiepolis zonder zorgcontracten die in de meeste gevallen voorziet in volledige vergoeding van de kosten bij iedere zorgverlener.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraar Achmea een aantal academische ziekenhuizen een onvoldoende geeft, louter op grond van het niet aanleveren van gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat academische ziekenhuizen helemaal niet verplicht zijn om verantwoording af te leggen aan een zorgverzekeraar? Wie heeft er meer verstand van zorg: wetenschappelijk opgeleide zorgverleners of bedrijfseconomisch geschoolde zorginkopers? Wilt u uw antwoord toelichten?
Academische ziekenhuizen zijn, evenals andere instellingen voor medische specialistische zorg, gehouden om transparant te zijn over de kwaliteit van zorg die zij leveren. Het past in de rol van de zorgverzekeraar als inkoper van zorg om die gegevens bij de zorginkoop te betrekken. Zorgverzekeraar Achmea volgt in dezen de normen die gesteld zijn door de beroepsgroep zelf.
Deelt u de mening dat het ongerijmd is dat zorginkopers van een zorgverzekeraar een academische ziekenhuis de maat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat niet de kwantiteit of het «volume» van een medische verrichting doorslaggevend is voor het vaststellen van de kwaliteit, maar eerder zaken als de uitkomst van de behandeling en de overlevingskans van de patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. De kwaliteitsnormen van de NVvH bevatten eisen voor chirurgische behandelingen van goede kwaliteit. Het betreft behalve volume-eisen ook kwaliteits- en veiligheidseisen. De NVvH heeft aangegeven de kwaliteitsnormen voortdurend kritisch tegen het licht te houden door de resultaten van de behandelingen te registreren. Deze registratie maakt inzichtelijk welke voorwaarden het beste resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het volstrekt immoreel is dat zorgverzekeraars paniek en wantrouwen zaaien onder burgers, waaronder kankerpatiënten en hun naasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw opvatting dat (kanker)patiënten recht hebben op goede informatie zich met het bestaan van een ratjetoe aan kwaliteitsnormen die vaak onderling tegenstrijdig zijn? Wat moet een kankerpatiënt doen en waar kan hij nog op vertrouwen?
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van transparantie omtrent de geboden zorg en tot meer keuze-informatie voor patiënten. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker wanneer sprake is van verschil in normen, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
In het onderhavige geval is van een verschil in normen evenwel geen sprake. Zorgverzekeraar Achmea heeft immers besloten om met ingang van 2012 de normen van de NVvH te hanteren bij de zorginkoop. De IGZ zal diezelfde normen hanteren bij de beoordeling of de geleverde zorg verantwoord is.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijfseconomische afwegingen van schadelastverzekeraars in toenemende mate gaan prevaleren boven medische afwegingen van zorgverleners? Dreigt op termijn niet het scenario uit de Amerikaanse film Sicko? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Van het beeld dat is geschetst in vraag 13 is naar mijn mening momenteel geen sprake.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Zorgverzekeraars kunnen daarbij, voor zover de wet dat toelaat, met zorgaanbieders contractuele afspraken maken over de prijs, het volume, de kwaliteit en de organisatie van zorg.
De terugkeer van de chloortrein |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er van half maart tot half april weer chloortreinen gaan rijden?1
Ja, dit klopt. Het gaat hierbij om zogenaamde incidentele chloortransporten die geschieden vanwege groot onderhoud in die periode bij Akzo Nobel, locatie Botlek.
Om hoeveel chloor(wagons) gaat het in totaal?
Het zal naar verwachting gaan om een hoeveelheid chloor van 4300 ton . In totaal zullen 12 treinen met ieder 6 à 7 wagens met chloor vanuit Ibbenbüren (Duitsland, ten oosten van Oldenzaal) naar Rotterdam–Botlek rijden.
Op welke wijze wordt bijgehouden of chloortransporten binnen het vastgestelde maximum per jaar blijven?
Structurele chloortransporten per spoor in opdracht van Akzo Nobel zijn op basis van het «Convenant Akzo Chloortransporten» sinds 2006 definitief beëindigd. Het convenant staat Akzo Nobel onder specifieke omstandigheden incidenteel transport toe tot een maximum van 10 000 ton per jaar (dat past in circa 200 ketelwagons). Alvorens transporten plaatsvinden wordt hiervan vooraf melding gemaakt bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Op basis van het convenant doet Akzo Nobel achteraf schriftelijk verslag over uitgevoerde incidentele chloortransporten per spoor, onder opgave van reden, hoeveelheden en data.
Toetst u of chloortransporten daadwerkelijk onvermijdelijk zijn, of staat u die sowieso toe zolang ze binnen het maximum blijven?
Incidenteel transport van chloor per spoor mag op basis van artikel 6 b van het convenant alleen plaatsvinden om specifieke voorziene (bijvoorbeeld groot onderhoud) en onvoorziene vermindering en uitval van de lokale productie op te vangen. Dit om bestaande afnamecontracten te kunnen blijven honoreren en grote economische vervolgschade te voorkomen. Akzo Nobel heeft zich verplicht door middel van goede planning en afspraken met afnemers dergelijke transporten zoveel mogelijk te beperken.
Heeft u bemoeienis met de route die de chloortreinen afleggen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De route wordt zoals gebruikelijk bepaald in overleg tussen Akzo Nobel, de vervoerder en ProRail; dit geschiedt op basis van het zogenaamde «chloorregime», dat is geborgd in wettelijke voorschriften.
Waarom wordt er bij deze chloortransporten niet maximaal gebruik gemaakt van de relatief veilige Betuwelijn, maar van de route door Oldenzaal, Hengelo, Almelo, Deventer, Apeldoorn en Amersfoort?
De incidentele chloortransporten zullen rijden via de gebruikelijke route, die daarvoor al sinds jaar en dag voor wordt gebruikt, en onder strikte toepassing van het zogenaamde chloorregime, dat onder andere inhoudt: uitsluitend rijden op tijdstippen dat er zo weinig mogelijk interactie kan plaatsvinden met ander verkeer (bij voorkeur ’s nachts) met een maximale snelheid van 60 km/uur. Er zijn alternatieve routes via de Betuweroute onderzocht, maar die waren om verschillende technische en logistieke redenen (extra rangeerhandelingen, niet de juiste locomotief beschikbaar, extra lange route) niet mogelijk of minder veilig dan de gebruikelijke route.
Klopt het dat veiligheid een criterium is op basis waarvan u routedwang kunt opleggen? Acht u dat in het geval van chloortransporten van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van de invoering van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor zal de Wet vervoer gevaarlijke stoffen worden gewijzigd. In dit wetsvoorstel zal een routeringsregeling worden opgenomen om tegemoet te komen aan het kabinetsvoornemen om nieuwe chloorstromen over het spoor te voorkomen. De minister van IenM krijgt daarmee de bevoegdheid om het vervoer van chloor over alle hoofdspoorwegen te verbieden. Om de afspraken met Akzo Nobel uit het convenant te eerbiedigen, geldt deze bevoegdheid niet voor de incidentele chloortransporten. Wanneer voor de incidentele chloortransporten een andere route wenselijk is, zouden hierover aanvullende afspraken met Akzo Nobel gemaakt moeten worden.
Deelt u de mening dat de route via de Betuwelijn weliswaar wat meer kilometers beslaat, maar dat de treinen op de route over een veel langer stuk over veiliger spoor rijden? Zo nee, waarom niet?
Voor dit soort vervoer is de Betuweroute het meest geschikt. Echter, de routekeuze voor de incidentele chloortransporten is maatwerk, waarbij, naast de voorkeur om via de Betuweroute te rijden, ook andere aspecten meegewogen worden.
Onderzoek naar de bedreiging van medewerkers van jongerencentrum Asri |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van jongerencentrum Asri over de bedreiging van medewerkers naar aanleiding van een campagne rond de verkiezingen voor de Provinciale Staten?1
Ja.
Is er sprake van aantasting van de vrijheid van meningsuiting, nu de aanleiding van de bedreigingen ligt in een poster van het jongerencentrum? Zo nee, waarom niet?
Aantasting van de vrijheid van meningsuiting is hier niet aan orde. Bij vrijheid van meningsuiting gaat het immers om de vrijheid van burgers om –met inachtneming van hun wettelijke verantwoordelijkheid- overtuigingen kenbaar te maken, zonder censuur door de Staat. Hier is sprake van bedreiging jegens de betrokken medewerkers van jongerencentrum Asri vanwege het uiten van een mening. Die bedreiging levert een strafbaar feit op.
Deelt u de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen niet getolereerd kan worden? Zo ja, welke instrumenten zijn er om bedreigde medewerkers te beschermen tijdens en na hun aangifte?
Ik deel de mening dat de situatie dat mensen uit angst voor bedreigingen hun werk neerleggen en geen aangifte durven te doen onaanvaardbaar is. Het belangrijkste instrument om bedreigde medewerkers te beschermen is het doen van anonieme aangifte. Slachtoffers van bedreigingen kunnen dan als adres een politiebureau, een slachtofferloket of een werkgever opgeven. Domiciliekeuze kan in alle gevallen worden aangeboden door de politie. Ook kan een werkgever aangifte doen namens een werknemer.
Heeft u inzicht in het aantal mensen dat bedreigd wordt en dat uit angst voor de gevolgen afziet van het doen van aangifte? Wat doet u om deze angst te verminderen?
Uit onderzoek van het CBS en het WODC blijkt dat in 2009 in 0.9% van de gevallen waarin geen aangifte wordt gedaan dit wordt nagelaten uit angst voor represailles. Dit is weliswaar een laag percentage, maar elk slachtoffer en elke getuige die uit angst voor represailles geen aangifte doet is er een te veel. Vandaar dat deze groep bescherming verdient. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 3, kan anonimiteit in het strafproces een instrument zijn om slachtoffers en getuigen met een reële angst voor represailles (verder) te beschermen.
Kan het jongerencentrum namens zijn medewerkers aangifte doen? Zo ja, wat zijn daarvoor de mogelijkheden en beperkinge?
Ja, zie verder het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat steeds vaker serieuze bedreigingen geuit worden via sociale media zoals Twitter, Hyves en Facebook? Zo ja, heeft u inzicht in het aantal bedreigingen dat op die manier geuit wordt en worden deze digitale bedreigingen actief door de politie onderzocht?
Dreigementen via sociale media worden even actief door de politie onderzocht als andere dreigementen. Zij worden echter niet afzonderlijk geregistreerd. Daarom kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toename van dergelijke dreigementen.
Bent u ook van mening dat het belangrijk is dat ernstige vormen van bedreiging altijd door de politie onderzocht worden? Wilt u de betrokkenen persoonlijk oproepen om alsnog aangifte te doen? Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) ambtshalve een onderzoek te laten doen, als aangiftes uitblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met het OM afspreken dat ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen in de toekomst standaardbeleid wordt?
Een aangifte – en medewerking door het slachtoffer in het algemeen – is van groot belang voor ieder onderzoek naar een geval van bedreiging. Over de onderhavige casus heeft het Openbaar Ministerie mij laten weten dat er een politie-onderzoek loopt. Indien vastgesteld kan worden dat er sprake is van ernstige bedreigingen aan het adres van medewerkers van Asri, dan zal de officier van justitie de politie opdracht geven om een opsporingsonderzoek te verrichten naar de mogelijke daders, ook zonder dat aangifte is gedaan. Over de vraag of het verrichten van ambtshalve onderzoek bij ernstige bedreigingen standaardbeleid moet worden zal ik met het Openbaar Ministerie in overleg treden. Ik zal uw Kamer te zijner tijd nader berichten.
Problemen omtrent het aanvragen van een DigiD op de BES-eilanden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat Nederlandse inwoners van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (BES-eilanden) geen DidiD-account kunnen aanmaken en dus geen gebruik kunnen maken van de diensten van DigiD?
Ja.
Kunt u aangeven waarom Nederlandse inwoners van de BES-eilanden geen DigiD-account kunnen aanvragen?
De werking van DigiD is gebaseerd op het BSN en het adresgegeven van de GBA. Naast dat bij het aanvragen van een DigiD de inlogcode naar het GBA-adres van de aanvrager wordt gestuurd, wordt na authenticatie van de burger bij transactie met overheidsdiensten het BSN teruggegeven. Op dit moment bestaat in Caribisch Nederland het BSN nog niet.
Is het waar dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al een werkende link heeft tussen de GBA en het PIVA-systeem, het GBA-equivalent van Caribisch Nederland? Zo nee, kunt u aangeven of hier snel verandering in komt? Zo ja, kunt u aangeven welke andere technische obstakels bestaan voor het uitwisselen van relevante informatie voor de aanvraag van DigiD?
Nee, er is geen werkende link tussen de GBA en PIVA. Tussen de GBA en PIVA bestaat wel al jaren de zogeheten PIVA-GBA-Koppeling of PGK-module. Deze – beperkte – technische voorziening ondersteunt de uitwisseling van persoonsgegevens bij migraties tussen de verschillende delen van het Koninkrijk. Sinds 10 oktober 2010 is daarnaast een verstrekkingenvoorziening in werking gesteld, de PIVA-V. Deze voorziening maakt verstrekking van persoonsgegevens mogelijk uit de bevolkingsadministraties van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan Nederlandse overheidsorganen. Hiermee is de techniek voorhanden om persoonsgegevens voor DigiD beschikbaar te maken. Echter, zoals onder 2 aangegeven, bestaat het voor DigiD essentiële persoonsgegeven BSN niet in Caribisch Nederland.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat Nederlanders op de BES-eilanden over een DigiD-account moeten kunnen beschikken, zodat zij van dezelfde diensten van de overheid gebruik kunnen maken als Nederlanders in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Met Caribisch Nederland is afgesproken bij de overgang zoveel mogelijk de Nederlands-Antilliaanse systematiek te behouden en pas op termijn zoveel mogelijk over te gaan naar de Nederlandse systematiek. Het voert te ver om op dit moment al te bepalen of de DigiD systematiek op termijn zal worden ingevoerd of niet.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit probleem voor Nederlanders op de BES-eilanden kunt oplossen?
Momenteel onderzoek ik de mogelijkheden om aan de wensen tot het gebruik van DigiD van niet-ingezetenen tegemoet te komen. Daar waar de overheid beschikt over betrouwbare adresgegevens, zoals van de klanten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), is gekozen voor uitgifte per post. Voor de overige groep is het noodzakelijk dat hun identiteit deugdelijk wordt vastgesteld. Om die reden wordt gekeken naar balieuitgifte. Deze voorziening biedt het vooruitzicht dat straks iedereen die een zodanige relatie heeft met de Nederlandse overheid, dat het gewenst is dat hij of zij over een DigiD beschikt, via DigiD zijn zaken digitaal kan afhandelen met verschillende overheidsinstellingen.
De functionaliteit van balieuitgifte laat ik momenteel inbouwen in DigiD. Deze technische aanpassing zal naar verwachting begin 2012 voltooid zijn. Daarnaast verwacht ik begin 2012, in overleg met (grens)gemeentes en het ministerie van Buitenlandse Zaken, één of meerdere geschikte locaties te hebben gevonden voor een proef met balieuitgifte. Ik denk daarom dat de eerste balieuitgifte voor niet-ingezetenen in de eerste helft van 2012 in proefvorm zal kunnen plaatsvinden.