Een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak in de zaak Brusco vs. Frankrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (14 oktober 2010)1 en het artikel «Advocaat mag altijd bij verhoor»?2
Ja.
Kan de zinsnede «la Cour rappelle également que la personne placée en garde à vue a le droit d’être assistée d’un avocat dès le début de cette mesure ainsi que pendant les interrogatoires, et ce a fortiori lorsqu’elle n’a pas été informée par les autorités de son droit de se taire», zo worden uitgelegd dat er ook tijdens het verhoor een recht op aanwezigheid van een advocaat bestaat? Zo ja, wat betekent dit voor de Nederlandse praktijk met betrekking tot de aanwezigheid van een advocaat voorafgaande en tijdens het verhoor? Zo nee, waarom niet? Hoe moet die passage dan wel worden gelezen en uitgelegd?
Nee. In Brusco vs. Frankrijk legt het Hof artikel 6 van het EVRM zo uit dat een verdachte de gelegenheid moet hebben zich met een raadsman te verstaan vóór en tijdens het eerste verhoor en volgende verhoren. Door iemand als getuige (en niet als verdachte) te horen en hem evenmin op zijn zwijgrecht te wijzen wordt een schending van artikel 6 door Frankrijk aangenomen. Deze uitspraak leidt niet tot de conclusie dat los van de context van de Franse wetgeving de raadsman in het algemeen ook tijdens het verhoor aanwezig moet kunnen zijn. Er is naar aanleiding van de uitspraak in de zaak Brusco naar mijn oordeel geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen voor de Nederlandse situatie. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief met bijlage aan uw Kamer van 16 november j.l. over de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor (TK, 2010–2011, 32 500 VI, nr 15).
Deelt u de mening van de in het bovengenoemde artikel aangehaalde strafpleiter dat «vanaf nu [...] verhoren waarbij dat niet gebeurt zelfs [kunnen] worden uitgesloten van het bewijs» en dat het zaak is voor politie en justitie om een en ander onmiddellijk te gaan regelen»? Zo ja, hoe gaat u dit «onmiddellijk regelen»? Is uitsluiting van bewijs de enige sanctie in het geval dat er geen advocaat bij het desbetreffende verhoor aanwezig was? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2 en uit de bovengenoemde brief aan uw Kamer m.b.t. de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor, is de Nederlandse werkwijze verenigbaar met artikel 6 EVRM.
Overigens heeft een verdachte in geval van verdenking van een misdrijf het recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor. Indien ten onrechte van deze mogelijkheid geen gebruik is gemaakt, dan is het aan de rechter om conform artikel 359a lid 1 Wetboek van strafvordering te bepalen welk gevolg aan dit verzuim wordt gegeven.
De wervingscampagne van het Rijk terwijl grootschalige bezuinigingen en inkrimpingen op het ambtenarenapparaat zijn aangekondigd |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het Rijk werft weer, voor 58 vacatures?»1
Ja.
Is het waar dat het Rijk onlangs een nieuwe campagne is gestart voor de werving van personeel?
De huidige arbeidsmarktcampagne van de Rijksoverheid loopt sinds september 2007. In die periode zijn er gemiddeld twee campagneperioden per jaar geweest. De campagne richt zich zowel op werving als positionering van de Rijksoverheid als werkgever. Omdat het aantal vacatures bij de Rijksoverheid sterk is teruggelopen is de campagne sterk versoberd. In de eerste twee weken van december zal er online nog een kleine campagne gevoerd worden, gericht op positionering van de Rijksoverheid als werkgever; daarna houdt deze campagne op. Begin 2010 is een nieuwe arbeidsmarktstrategie voor de Rijksoverheid geformuleerd, die rekening houdt met veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt en bij de Rijksoverheid. Het contract met de uitvoerder van de huidige campagne is per 1 november afgelopen. Er is recent een Europese aanbesteding afgerond om een contract met een nieuwe partij voor de komende jaren af te sluiten. Samen met deze nieuwe uitvoerder wordt gewerkt aan een passende nieuwe arbeidsmarktcampagne.
Hoe verhoudt de doelstelling om het imago van het Rijk als werkgever in stand te houden zich tot de realiteit van aangekondigde bezuinigingen en inkrimpingen van het personeelsbestand van het Rijk?
Het blijven investeren in de positionering en imago van het Rijk als werkgever vereist voor de lange termijn permanente aandacht. Weliswaar is op de korte termijn slechts een beperkt aantal vacatures te verwachten, maar op de lange termijn zal het Rijk weer beroep moeten doen op de arbeidsmarkt. Wanneer het Rijk daar nu niet herkenbaar blijft als aantrekkelijk en onderscheidend werkgever, is in de toekomst een grote investering nodig om het imago weer van af het begin op te bouwen.
Is, alle argumentatie van de campagnemanager van Expertisecentrum Arbeidsmarktcommunicatie Rijk meegenomen, een campagne met posters op treinstations gepast indien er maar 58 vacatures op de site van de Rijksoverheid staan en een groot aanbod aan vacatures voorlopig niet verwacht kan worden?
Zoals het antwoord op vraag 2 al aangeeft, is deze imagocampagne van het Rijk niet gericht op de werving voor vacatures, maar op positionering van de Rijksoverheid als werkgever.
Deelt de mening dat met, het oog op de grootschalige bezuinigingen op het aantal ambtenaren, deze campagne een onjuiste suggestie wekt bij het publiek over werkmogelijkheden bij het Rijk en het daarmee ongepast is op deze wijze zichtbaar te willen blijven als aantrekkelijke aanbieder op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. Een grote werkgever dient op zijn minst zichtbaar te blijven op de arbeidsmarkt. Wel is relevant op welke wijze dit zal gebeuren. Dit is onderdeel van de nieuwe arbeidsmarktcommunicatiestrategie van de Rijksoverheid, die begin 2010 is geformuleerd. Deze strategie vormt de richtlijn bij de uitwerking van een nieuwe arbeidsmarktcampagne voor de Rijksoverheid, zodat veranderende omstandigheden op de arbeidsmarkt en bij de Rijksoverheid daarbij worden betrokken.
Op welke termijn denkt u dat er bij het Rijk weer veel vacatures te vinden zijn gelet op het in het artikel aangevoerde argument dat de overheid zichtbaar moet blijven zodat werknemers het Rijk snel weten te vinden op het moment dat er weer veel vacatures te vinden zijn? Waar baseert u deze verwachting dit op?
Op grond van de samenstelling van het personeel bij het Rijk eind 2009 zal de grote uittocht bij het Rijk op grond van pensionering zijn hoogtepunt bereiken na 2020. Ter illustratie: tot 2015 zullen naar verwachting gemiddeld ruim 1 200 mensen per jaar met pensioen gaan. In de periode 2015 tot 2020 gaat het om ruim 3 000 mensen en in de periode na 2020 is dat naar verwachting opgelopen tot gemiddeld 4 000 per jaar. Daarbij is rekening gehouden met verhoging van de pensioenleeftijd naar 66 in 2020. Daarnaast zal uiteraard ook normale uitstroom plaatsvinden. Vooral het feit dat jongere ambtenaren een kortere verblijfsduur in de rijksdienst hebben dan hun oudere collega’s maakt, dat werving van vooral jongeren noodzakelijk blijft.
Verwacht u over vier of vijf jaar dat er hoge nood bij het Rijk zal ontstaan vanwege het vertrek van een groot aantal ambtenaren in verband met het behalen van pensioengerechtigde leeftijd? Zo ja, waar baseert u deze verwachting op?
Op grond van de resultaten, vermeldt in de beantwoording van vraag 6 verwacht ik over vier of vijf jaar nog geen hoge nood vanwege het vertrek van grote aantallen ambtenaren. Wel zal vanaf die tijd het aantal ambtenaren dat met pensioen gaat jaarlijks flink stijgen. Of dit tot hoge nood leidt is mede afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden bij de voorliggende bezuinigingstaakstelling en van de samenstelling van het personeelsbestand van afzonderlijke diensten.
Kunt u inzicht bieden in de verwachte kostenpost die de beoogde leegloop gaat opleveren wat betreft de dan uit te zetten wervingstrajecten? Hoe verhouden deze kosten zich tot de door het kabinet beoogde bezuiniging op en inkrimping van het ambtenarenapparaat?
Dat is moeilijk te zeggen. Het hangt af van de wervingsmethoden en de wervingskosten op dat moment.
Hoe zorgt u er voor dat talentvolle ambtenaren die relatief kort bij het Rijk werken behouden worden, zodat zij over vier of vijf jaar kunnen doorstromen naar de vacante functies?
Ook in tijden van krimp is behoud van kwaliteit van groot belang. Binnen de mogelijkheden die het sociaal flankerend beleid biedt zal zoveel mogelijk geprobeerd worden (jonge) talentvolle medewerkers uit de bedoelde categorie voor het Rijk te behouden. Overigens blijkt uit onderzoek dat jongere werknemers zich anders gedragen op de arbeidsmarkt, ze hechten minder aan vaste banen en zijn sneller mobiel. Het zou dus kunnen dat zij eerder reageren op de verwachte krimp door zich te oriënteren op werken buiten het Rijk.
Aflossingsvrije hypotheken |
|
Jan van Bochove (SGP), Raymond Knops (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van berichten in de media (in het bijzonder RTL-Z) dat de Rabobank geen 100% aflossingsvrije hypotheken meer verstrekt in bepaalde regio’s?1
Ja.
Is het waar dat dit beleid wordt ingezet vanuit de veronderstelling dat er in de genoemde regio sprake is van bevolkingskrimp?
Ik heb van de Rabobank begrepen dat er geen beleid is om te stoppen met het verstrekken van aflossingsvrije leningen. Ook niet in gebieden waar de bevolking krimpt. De Rabobank benadrukt dat de persoonlijke situatie van de klant het advies bepaalt. Bij dit advies is de betaalbaarheid van de hypotheeklasten als vanzelfsprekend een belangrijk uitgangspunt.
In zijn algemeenheid wordt de betaalbaarheid getoetst door de zogenaamde Loan-to-income norm (LTI-norm). Deze bepaalt de leencapaciteit van een consument voor een hypothecair krediet in relatie tot zijn inkomen. Echter, ook de waarde van de woning speelt een rol bij het tegengaan van overkreditering. Als consumenten door omstandigheden in de situatie komen dat zij hun huis moeten of willen verkopen bestaat het risico op een restschuld.
Dit restschuldrisico zal ook deel uitmaken van het advies van kredietverstrekkers. Het is dan ook voor de hand liggend dat een kredietverstrekker veelal zal adviseren om ook spaardeel in de hypotheek op te nemen, of om aflossing in de hypotheek in te bouwen. Ook dat draagt bij aan beperking van het restschuldrisico. Dit alles moet wel worden bezien vanuit een specifieke klantsituatie.
Wat vindt u van het beleid van de Rabobank waaruit blijkt dat er in het land twee soorten bevolkingsgroepen zijn, namelijk zij die wel en zij die geen aflossingsvrije hypotheek kunnen afsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is hier sprake van gelijke behandeling en gelijkwaardigheid van alle klanten?
Het geven van een persoonlijk, op de hypotheeknemer gericht advies is niet per definitie een vorm van ongelijke behandeling. Zoals besproken bij vraag 2 kunnen aanvullende vereisten namelijk bijdragen aan het bereiken van legitieme doelen, zoals het beperken van financiële risico’s. Het is hierbij van belang dat de mogelijke risico’s zoveel mogelijk op individueel niveau worden bepaald.
Vrij ondernemerschap impliceert dat individuele hypothecair financiers evenals aanbieders van andere producten en diensten (binnen de grenzen van de wet) vrijelijk bepalen op welk (geografisch) deel van de markt zij zich richten bij het aanbieden van hun producten en onder welke voorwaarden die producten worden aangeboden. Echter, het enkele feit dat de hypothecair te verbinden woning is gelegen in een bepaald postcodegebied kan volgens de Gedragscode Hypothecaire Financiering geen grond zijn om de aanvraag af te wijzen.
Ten aanzien van hypotheekverstrekking geldt artikel 4.34 van de Wet financieel toezicht. Daarin een open norm voor verantwoorde kredietverstrekking opgenomen. Die open norm wordt op dit moment voor hypotheekverstrekking ingevuld door de Gedragscode Hypothecaire Financiering. In deze gedragscode (artikel 6, lid2 staat weergegeven dat discriminatie bij hypotheekverstrekking op grond van wijk of postcodegebied verboden is.
Leidt een dergelijke handelwijze van de Rabobank niet juist tot een versterking van ongewenste krimpeffecten?
Zoals aangegeven bij vraag 2 en 4 hanteert de Rabobank naar eigen zeggen geen beleid om te stoppen met het verstrekken van aflossingsvrije leningen. Ook niet in gebieden waar de bevolking krimpt. Het is de persoonlijke situatie van de klant welke het advies bepaalt.
Bent u bereid met banken te komen tot afspraken die leiden tot gelijke behandeling van alle klanten in alle regio’s van het land?
Zie antwoord vraag 5.
Bestrijding van cybercrime |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie weet weinig van internetcrimineel»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel dat politie te weinig kennis heeft van internetcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld slechts gedeeltelijk. Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op vraag 7 van het lid Recourt van uw Kamer (Kamervragen 2010Z15331, ingezonden 27 oktober 2010) en voeg daaraan toe dat het verbeteren van de intake van cybercrimezaken onderdeel is van het Programma Aanpak Cybercrime van de politie.
Is de geschetste kennis van de politie over internetcriminaliteit bij de zes politiekorpsen tekenend voor de kennis van de politie op dit punt bij alle politiekorpsen?
Het onderzoek waaraan in het Algemeen Dagblad (1 november 2010) gerefereerd wordt, is verricht in het kader van het Programma Aanpak Cybercrime van de politie. Het doel was inzicht te verkrijgen in de manier waarop de politie omgaat met het werkaanbod aan cybercrimezaken. Binnen dit programma bestaat in zijn algemeenheid goed inzicht in de ontwikkelingen binnen de politie. Op basis daarvan verwacht ik dat de uitkomsten van dit onderzoek grotendeels ook gelden voor de andere politiekorpsen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2, 4 en 7.
Wat moet er gebeuren om de kennis bij de politie op het gebied van de bestrijding van cybercrime te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de bestrijding van cybercrime in de regel regionaal of landelijk opgespoord? Welke zaken worden regionaal opgespoord en welke landelijk?
Op landelijk (en internationaal) niveau is het team High Tech Crime van het KLPD verantwoordelijk voor de aanpak van de zwaardere vormen van cybercrime, zoals het bestrijden van botnets. De bovenregionale rechercheteams (BRT’s) en de regionale korpsen zijn verantwoordelijk voor de aanpak van overige vormen van cybercrime.
Hoeveel zaken zijn het afgelopen jaar niet door het landelijk team opgespoord? In hoeveel zaken heeft dit geleid tot vervolging en in hoeveel zaken heeft dit geleid tot een veroordeling?
In antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen 158) heeft de toenmalige Minister van Justitie aangegeven dat cybercrime een veelomvattend begrip is. Om die reden wordt cybercrime niet als apart fenomeen geregistreerd in de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie. Ik kan de gevraagde cijfers daarom niet verstrekken.
Hoe is de kennis ten aanzien van cybercrime en de aanpak daarvan bij de politiekorpsen geborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Het gat met betrekking tot BTW-berekening bij zelfstandigen die onderwijs verzorgen |
|
Manja Smits |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat er een gat zit in de procedures met betrekking tot de BTW-berekening voor zelfstandigen die onderwijs verzorgen, doordat deze zelfstandigen slechts geen BTW in rekening mogen brengen als ze staan ingeschreven bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (CRKBO) en als onderaannemer werken voor een onderwijsinstelling en tegelijkertijd het hoge BTW-tarief moeten rekenen als ze direct voor een klant werken, terwijl ze wettelijk gezien slechts één BTW-tarief voor al hun klanten in rekening mogen brengen?1 Zo nee, waarom niet?
De vóór 1 juli jl. bestaande Nederlandse BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs was naar de mening van de Europese Commissie niet in overeenstemming met de BTW-Richtlijn. De Europese Commissie heeft daarom een inbreukprocedure tegen Nederland geopend. In verband daarmee is de nationale wetgeving op dit punt aangepast.
De BTW-Richtlijn kent een vrijstelling van BTW voor onderwijs door «publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld of door andere organisaties die door de betrokken lidstaten als lichamen met soortgelijke doeleinden worden erkend».
Voor een groot deel van het beroepsonderwijs in Nederland bestond geen erkenningsregeling. Dit zou tot gevolg hebben dat dit deel van het beroepsonderwijs voortaan met BTW belast moest worden. Daarom is in overleg met de onderwijswereld een register ingesteld.
Aanbieders van beroepsonderwijs kunnen zich aanmelden bij het Centraal Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) en na het doorlopen van een audit kunnen zij – bij voldoende resultaat – worden ingeschreven in het RKBO.
Voor beroepsonderwijs dat door zelfstandigen wordt verstrekt via een onderwijsinstelling geldt een lichtere audit. Die mogelijkheid is speciaal gecreëerd om de kosten te beperken voor die groep zzp’ers die alleen via een onderwijsinstelling hun beroepsonderwijs verstrekken. Indien een zelfstandige echter (tevens) direct, dus zonder tussenkomst van een instelling, beroepsonderwijs verstrekt, kan geen gebruik worden gemaakt van de lichtere audit. Voor deze laatste categorie zzp’ers is bepaald dat er een andere audit nodig is om de kwaliteit van het door hen rechtstreeks aan studenten/cursisten te verstrekken beroepsonderwijs te toetsen en te garanderen. Toepassing van de normale audit brengt hier tevens met zich dat iedereen die rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt voor de audit op dezelfde wijze wordt behandeld.
Bij de in de vraag geschetste casus moet de zelfstandige dus de normale audit doorlopen, aangezien hij zowel via een onderwijsinstelling als rechtstreeks beroepsonderwijs verstrekt. Voor hem geldt de lichtere procedure niet. Indien de zelfstandige de normale audit met goed resultaat afsluit en wordt opgenomen in het register, is al het beroepsonderwijs dat deze zelfstandige verstrekt vrijgesteld van BTW. Anders dan in de onderhands verstrekte e-mail is aangegeven, is het dus wel mogelijk dat de zelfstandige voor het onderwijs dat hij rechtstreeks verstrekt onder de BTW-vrijstelling valt.
Er is dus geen sprake van een gat in de procedures, maar van een beoogd verschil in behandeling bij de audit van het erkenningregister, waarbij zelfstandigen in procedureel opzicht zoveel als mogelijk worden ontzien.
Is het waar dat de oplossingen voor Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp’ers) om dit gat te omzeilen, zoals het inschrijven als instelling, of het oprichten van meerdere ondernemingen, duur en omslachtig zijn vanwege extra hoge kosten en/of extra lasten zoals verzwaarde accountantscontrole? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit gat te dichten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 naar voren is gekomen, is het niet nodig om meerdere ondernemingen op te richten om al het beroepsonderwijs dat zelfstandigen verstrekken vrij te stellen van BTW. Het enig onderscheid is dat zelfstandigen die rechtstreeks onderwijs aan hun afnemers aanbieden, geen gebruik kunnen maken van de verlichte procedure voor zelfstandigen die alleen beroepsonderwijs via een instelling aanbieden.
Het programma 'Sport en Ontwikkelingssamenwerking' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kunt u omschrijven wat voor soort projecten en activiteiten in aanmerking komt om geld te ontvangen uit het budget voor «Sport en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnotitie «Een kans voor open doel, de kracht van sport in ontwikkelingssamenwerking» uit 2008 is de doelstelling van het Sport en Ontwikkelingsprogramma vertaald in een gezamenlijke inzet door Buitenlandse Zaken en VWS. Het uiteindelijke doel van het programma is dat overheden en organisaties in ontwikkelingslanden zelf in staat zijn de kracht van sport- en spelprogramma’s optimaal en duurzaam te benutten via de inzet van Nederlandse ambassades in partnerlanden en Nederlandse sport- en ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties. De nadruk van het programma ligt op het stimuleren van actieve deelname van kansarme groepen aan goed begeleide sportactiviteiten, gericht op maatschappelijke doeleinden zoals emancipatie, conflictbeslechting, gezondheid en educatie. Prioritaire doelgroepen zijn jongeren, meisjes & vrouwen en gehandicapten.
Het budget voor Sport en Ontwikkelingssamenwerking is € 16 miljoen voor vier jaar (2008 – 2011). Van dit budget wordt de helft door Buitenlandse Zaken gedelegeerd aan Nederlandse ambassades. De andere helft is door VWS ingezet ter ondersteuning van sport- en ontwikkelingsorganisaties die programma’s voor capaciteitsopbouw uitvoeren.
In de volgende landen vinden activiteiten plaats:
Gezamenlijk VWS/BZ: Zuid-Afrika, Kenia, Mozambique, Senegal, Suriname, Guatemala en Indonesië.
Alleen BZ: Burundi, Soedan en Palestijnse Gebiedsdelen
Alleen VWS: Zambia, Burkina Faso en Bhutan
BZ subsidieert ondermeer Right to Play in Soedan/Burundi, dat zich richt op het brengen van structuur in het leven van kinderen in (post)conflictgebieden. In Guatemala loopt onder andere via Camino Seguro een samenwerkingsproject gericht op sport- en spelactiviteiten met kinderen in achterstandswijken om jong leiderschap te creëren en buurtbetrokkenheid te versterken. In Suriname wordt bijvoorbeeld via de Stichting Letitia Vriesde atletiekscholing als naschoolse opvang ondersteund.
Voor de uitvoering van de programma’s in de verschillende landen subsidieert VWS tot en met 2011 de volgende organisaties: KNVB, NSA, Respo International, Stichting Bhutan en partners, Todos.
Welke organisaties en projecten hebben in 2010 geld gekregen uit dit budget?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er al organisaties en projecten bekend die in 2011 geld zullen krijgen uit dit budget?
Zie antwoord op vragen 1 en 2. De meeste projecten lopen tot en met 2011.
Wordt er ook geld uit dit budget beschikbaar gesteld voor de voorbereidingen van de kandidatuur van Nederland en België om samen het wereldkampioenschap voetbal in 2018 of 2022 te organiseren? Zo ja, hoe worden hiermee ontwikkelingsdoelstellingen behaald?
Nee, er wordt geen OS-geld beschikbaar gesteld voor de kandidatuur van het WK-voetbal.
De Europese inzet ter bescherming van de blauwvintonijn |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Wereld Natuur Fonds (WWF) Reactive Statement «Two-faced Fisheries Council» over de Visserijraad van 26 oktober?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger, die in de voorbereiding op de Raad tijdens het algmeen overleg Visserijraad van 13 oktober 2010 aangaf «dat de inzet van Nederland (...) heel scherp zal moeten zijn» ten aanzien van blauwvintonijn? Klopt het dat u zich tijdens de Raad niet expliciet uitgesproken hebt vóór het voorstel van Eurocommissaris Damanaki?
Tijdens het wetgevingsoverleg visserij op 8 november jl. heb ik mijn interventie tijdens de Raad van 29 oktober toegelicht. Hiervoor verwijs ik naar het verslag van dit overleg, 32500-XIII, nr. 61.
In mijn brief van 23 november jl. (32500-XIII, nr. 138) heb ik mijn inzet uiteengezet inzake het mandaat van de Commissie. Nederland heeft zich lang hard gemaakt voor een mandaat dat uitgaat van een substantiële reductie van de maximaal toegestane vangsthoeveelheid (Total Allowable Catches, TAC), zo dicht mogelijk bij nul.
Na lange en moeilijke onderhandelingen heeft de Commissie de opdracht gekregen namens de EU te pleiten voor een TAC die voortvloeit uit het strikt en objectief volgen van het wetenschappelijk advies, met als doel om met een waarschijnlijkheid van tussen 60 en 77 procent een maximaal duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) te bereiken in 2022. Daarmee zou de TAC nadrukkelijk worden gereduceerd.
Tijdens de ICCAT-top in Parijs is na moeizame onderhandelingen een nieuw meerjaren herstelplan voor de blauwvintonijn vastgesteld. Het betreft in feite een aantal aanpassingen van het bestaande herstelplan. In 2012 zal het plan – en de TAC – op basis van een nieuwe bestandsopname opnieuw worden bezien. Het vangstniveau is voor de komende twee jaar vastgesteld op 12 900 ton. Dit vangstniveau valt binnen het wetenschappelijke advies en binnen het mandaat van de EU.
Wat is uw inschatting van de herstelkansen voor de blauwvintonijn, als de maximumgrenzen voor vangsten na de top van de Internationale Commissie voor het beheer van de Atlantische Tonijn (ICCAT) hoger komen te liggen dan 6 000 ton en de zes belangrijkste paaigebieden in de Mediterraanse zee niet worden beschermd tegen vissen, zoals Euro Commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad voorgesteld heeft? 4 Kunt u hiervoor bevestigen dat Nederland in de onderhandelingen in de aanloop naar de ICCAT-top in Parijs zich alsnog zal aansluiten bij landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Zweden door steun uit te spreken voor een harde maximumgrens voor het vangen van 6 000 ton en het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee, zoals voorgesteld door EU-commissaris Damanaki tijdens de Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteitraad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tussen nu en de ICCAT-top in te spannen voor het verwerven van steun voor een harde maximumgrens voor vangsten van blauwvintonijn van 6 000 ton en voor het afsluiten voor visserij van de zes belangrijke paaigebieden in de Mediterraanse zee gedurende de ambtelijke overleggen en uw eigen contacten met collega’s van andere landen van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich in te zetten voor Nederlandse deelname aan de EU-delegatie aan de ICCAT top?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg visserij van 8 november aanstaande?
Nederland heeft deel uigemaakt van de EU-delegatie aan de ICCAT-top.
Het rapport 'De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, Analyse controlegegevens nVWZ in 2009' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het rapport «De Weet wat je eet Gifmeter Bestrijdingsmiddelen op groente en fruit, analyse controlegegevens nVWA 2009» van 1 november 2010?
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal gezondheidsrisico’s voor jonge kinderen, waar internationale acute gezondheidsnormen werden overschreden, net als vorig jaar 0,5 procent is?
Elke overtreding van de gezondheidsnormen is onwenselijk.
Het toezicht van de nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. In 2009 zijn op die basis door de nVWA ca. 3500 metingen op groente en fruit uitgevoerd waarbij 16 keer (ca. 0,5%) sprake was van overschrijding van de gezondheidsnormen. Het beleid is dat groente en fruit waarbij de gezondheidsnormen zijn overschreden door de nVWA van de markt wordt gehaald. Overigens worden van buiten de EU afkomstige producten, waarbij herhaaldelijk overschrijdingen van de gezondsheidsnormen worden geconstateerd, op basis van recente Europese controlewetgeving (Verordening (EG) 669/2009), onderworpen aan een ingangscontrole aan de EU grenzen. Hierdoor wordt voorkomen dat producten die niet aan de gezondheidsnormen voldoen op de markt worden gebracht.
Waarom heeft de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) niet ingegrepen bij constatering van gezondheidsrisico’s bij druiven en peren in Nederlandse supermarkten?
Ik neem aan dat u hier doelt op de drie monsters druiven/peer uit bijlage 1 van het rapport weetwatjeeet die bemonsterd zijn bij supermarkten. De nVWA heeft bij 2 van deze monsters geen overschrijding van de MRL vastgesteld. Het is standaard EU beleid om in dergelijke gevallen geen nadere actie te ondernemen. Voor het derde monster waar het residu boven de MRL lag werd een boete gegeven. Deze partij is in augustus/september 2009 niet van de markt gehaald omdat door een interne nVWA communicatieverstoring te laat werd gereageerd. De partij was inmiddels als geheel verkocht. Inmiddels zijn begin 2010 de interne nVWA procedures voor risicobeoordeling aangepast.
Waarom controleert en handhaaft de nVWA alleen op gezondheidsrisico’s wanneer de Maximale Residu Limiet (MRL) tweemaal wordt overschreden, waardoor met name jonge kinderen onnodig blootgesteld worden aan te hoge residuen landbouwgif?
De nVWA controleert en handhaaft op gezondheidsrisico’s zodra de MRL limiet wordt overschreden. Wanneer is geconstateerd dat er geen gezondheidsrisico is dan wordt bij de beoordeling van het analyseresultaat rekening gehouden met de meetonzekerheid. Alle handhavers in Europa hanteren bij de analysemethoden een meetonzekerheid van 50%.
Bent u bereid de nVWA eerder te laten controleren en handhaven dan nu het geval is, zodat met name jonge kinderen niet meer onnodig worden blootgesteld aan te hoge residuen landbouwgif? Waarom (niet)?
Het toezicht van nVWA is op risico gebaseerd. Dat komt er op neer dat de nVWA vooral daar bemonstert en controleert waar overschrijdingen kunnen worden verwacht. De werkwijze van de VWA is onlangs geaudit door de Europese Commissie en er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Overigens voert ook het bedrijfsleven zelf controles uit op haar producten.
Wat vindt u er van dat Nederlandse aardbeien, appels, peren en sla méér vervuild zijn dan dezelfde producten uit het buitenland en wat gaat u hier aan doen?
Ik neem aan dat u met vervuild doelt op overschrijding van de wettelijke norm (MRL). In verhouding zijn bij Nederlandse producten significant minder overschrijdingen aangetroffen dan bij buitenlandse producten. Bij zowel peren als appels zijn geen overtredingen van de MRL waargenomen. Het percentage overschrijdingen van de MRL bij aardbeien was bij het Nederlands product geringer dan bij producten uit het buitenland. Echter bij Nederlandse sla was er in tegenstelling tot sla uit het buitenland sprake van een gering aantal overschrijdingen van de MRL.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor een verbod op de nu in Europa toegestane stoffen die door de Wereldgezondheidsorganisatie als «zeer gevaarlijk» geclassificeerd worden? Bent u bereid deze stoffen op nationaal niveau te verbieden?
Nee, want de classificatie van de WHO is alleen gebaseerd op de eigenschappen van de stof, zonder daarbij de hoeveelheid van die stof waaraan men wordt blootgesteld te betrekken. Voor het bepalen van een risico zijn beide gegevens even belangrijk. Omdat de blootstelling in het algemeen zeer laag is, zijn gezondheidsrisico’s niet te verwachten.
Hoe lang duurt het voor een wettelijke norm wordt aangepast aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten van de Wereldgezondheidsorganisatie met betrekking tot gezondheidsrisico’s?
Wettelijke residunormen (MRL’s) worden in Europees verband vastgesteld. Deze worden vòòr vaststelling getoetst aan de gezondheidskundige grenswaarden, die ook Europees worden vastgesteld. Als de inname gebaseerd op de MRL de gezondheidskundige grenswaarde overschrijdt, wordt deze MRL niet geaccepteerd. Ook de VN (WHO en FAO) leiden normen en gezondheidskundige grenswaarden af voor pesticiden, binnen het raamwerk van de Codex Alimentarius. Aangezien de Europese normen en gezondheidskundige grenswaarden in het algemeen strenger zijn dan die van de Codex Alimentarius, is er in het algemeen weinig reden tot aanpassing aan WHO inzichten.
Normaliter worden normen en gezondheidskundige grenswaarden eens in de 10 jaar opnieuw geëvalueerd. Als daar echter aanleiding toe is kan de Europese Commissie besluiten om deze eerder aan te passen.
Vindt u dat het een taak van maatschappelijke organisaties is om jaarlijks over te gaan tot publicatie van de meetgegevens van de nVWA, of vindt u dat dit een taak van de nVWA zelf is?
De resultaten van het onderzoek op residuen zijn openbaar en staan vermeld op de website1 van de nVWA. De maatschappelijke organisaties maken voor hun publicatie gebruik van die openbare resultaten.
De hoge hypotheekmarges in Nederland |
|
Wouter Koolmees (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de «quick scan» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa)?1 Hoe beoordeelt u de eerste uitkomsten van het gedane onderzoek?
Ik heb met veel belangstelling kennisgenomen van de quick scan hypotheekrente, die de Nederlandse Mededingingautoriteit (NMa) recentelijk heeft gepubliceerd. Dit betreft het eerste deel van het onderzoek dat de NMa momenteel uitvoert naar de Nederlandse hypotheekmarkt. De quick scan geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland. Hiervoor heeft de NMa de marges door middel van drie methoden onderzocht. Daarbij heeft zij rekening gehouden met mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Uit de quick scan blijkt dat de Nederlandse hypotheekmarges na medio 2009 hoog zijn in historisch perspectief. Deze conclusie geldt voor zowel hypotheken met een variabele rente als voor hypotheken met een langere rentevaste periode. Daarnaast blijkt uit een internationale vergelijking van de hypotheekmarges met Frankrijk, Duitsland en België dat de marges in Nederland relatief hoog zijn.
De eerste uitkomsten van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt vormen een serieus signaal. De NMa gaat in het eerste deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt nog niet in op mogelijke oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag kunnen liggen. Zij geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op de bevindingen uit haar quick scan. De reacties van de stakeholders zullen belangrijke aanknopingspunten vormen voor het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt, waarin de NMa ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart zal brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking zal identificeren. Hierdoor zal meer duidelijkheid ontstaan over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reacties uit de sector en de bevindingen uit het tweede deel van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat het NMa-onderzoek pas in het voorjaar van 2011 verwacht wordt? Deelt u de mening dat het slecht is dat consumenten nog een half jaar in onzekerheid blijven over de hoge marges op de hypotheekmarkt en de oorzaken daarvan? Bent u bereid om het onderzoek te versnellen?
Ik vind het tweede deel van het onderzoek van de NMa naar de hypotheekmarkt erg belangrijk, omdat het meer duidelijkheid zal verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Voor consumenten, en voor eventuele maatregelen vanuit de overheid, is deze duidelijkheid van groot belang. Ik acht het dan ook wenselijk dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. De NMa heeft mij hierop verzekerd dat het onderzoek prioriteit heeft.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk dat het onderzoek zorgvuldig wordt uitgevoerd. De consument is niet gebaat bij een onvolledig of onjuist uitgevoerd onderzoek. De NMa heeft aangegeven dat banken en andere stakeholders tot uiterlijk vrijdag 17 december 2010 kunnen reageren op het eerste deel van haar onderzoek. Omdat deze reacties vanuit de sector belangrijke aanknopingspunten zullen vormen voor het onderzoek, vind ik het belangrijk dat zij voldoende gelegenheid krijgen hun zienswijzen kenbaar te maken.
Wat vindt u van het feit dat de Nederlandse hypotheekmarkt niet goed functioneert, ongeacht of dit aan eventuele prijsafspraken ligt? Welke andere oorzaken voor de hoge marges zouden een rol kunnen spelen?
De Nederlandse hypotheekmarkt speelt een belangrijke rol in het economisch verkeer. Gebreken in de marktwerking op de hypotheekmarkt kunnen gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Prijsafspraken tussen banken zouden consumenten de voordelen van concurrentie op de hypotheekmarkt kunnen ontnemen en daarmee een overtreding kunnen vormen van de Mededingingswet.
De NMa ziet hierop toe. Zij heeft aangegeven op dit moment niet te vermoeden dat banken zich schuldig maken aan prijsafspraken.2
Het tweede deel van het onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt van de NMa zal meer duidelijkheid verschaffen over de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. De NMa zal hierbij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Volgens de NMa kunnen hierbij onder meer aan bod komen de ontwikkeling van de marktaandelen, de ontwikkeling van de toetreding- en uittredingsdrempels, de ontwikkeling van de mate van transparantie van de markt, gedragingen die de marktwerking kunnen verstoren en de ontwikkeling van de tarieven van hypotheekaanbieders. De door u genoemde factoren kunnen derhalve in het tweede deel van het onderzoek aan bod komen.
Wat is het doel van het onderzoek? Bent u bereid de NMa te verzoeken om ook de aspecten aanbodstructuur, transparantie van prijsopbouw, vergelijkbaarheid van tarieven, mogelijkheid van overstappen, de Nederlandse hypotheekregels en de gevolgen van de financiële crisis en de staatsteun in het onderzoek mee te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Nederlandse hypotheekmarkt een oligopolie is? Vermoedt u dat tussen de aanbieders sprake is van «onderling afgestemde feitelijke gedraging»?
Op de Nederlandse hypotheekmarkt is een beperkt aantal ondernemingen actief dat gezamenlijk een groot marktaandeel heeft. Dit maakt het concurrentieproces kwetsbaar. De financiële markten, waaronder de markt voor hypotheken, vormen om die reden een speerpunt in het toezicht van de NMa. Ook is de sector als aandachtsveld opgenomen in de «NMa-Agenda 2010–2011».3
Zoals ik op eerdere van uw vragen heb geantwoord, zal de NMa in het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt diepgaand ingaan op de concurrentieomstandigheden en de ontwikkelingen daarvan. Daarbij zullen ook kenmerken van de aanbodstructuur aan bod komen.
Daarnaast houdt de NMa toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen aanbieders kunnen een overtreding vormen van de Mededingingswet. De quick scan heeft geen aanleiding gegeven voor een vermoeden van een overtreding van de Mededingingswet. De NMa heeft aangegeven elke concrete aanwijzing die wijst op onderlinge afstemming van gedragingen van banken graag te ontvangen.
Welke gevolgen denkt u dat mogelijke prijsafspraken hebben voor het broze consumentenvertrouwen en de aanhoudende stagnatie op de woningmarkt? Wat gaat u doen om negatieve gevolgen te voorkomen?
Prijsafspraken hebben doorgaans als gevolg dat de concurrentie merkbaar wordt beperkt en de consument de voordelen van een goede marktwerking wordt ontnomen. Zo leiden prijsafspraken over het algemeen tot hogere tarieven, een daling in de kwaliteit en in het niveau van dienstverlening en beperkte keuzevrijheid. Deze gevolgen acht ik zeer onwenselijk. Ook voor het consumentenvertrouwen in de financiële sector is het cruciaal dat banken zich onthouden van prijsafspraken en andere overtredingen van de Mededingingswet. Ik vind het hierom belangrijk dat de NMa extra aandacht besteedt aan het toezicht op de naleving van de Mededingingswet in de financiële sector.
Welke gevolgen denkt u dat deze publicatie heeft voor het consumentenvertrouwen gezien het feit dat nog steeds een op de zes consumenten een hypotheekadvies onder de maat krijgt?
De quick scan naar de ontwikkelingen van de hypotheekmarges in Nederland geeft meer duidelijkheid over de ontwikkelingen van de marges, maar gaat nog niet in op de oorzaken die aan de hoogte van de marges ten grondslag liggen. Het tweede deel van het onderzoek van de NMa zal hier meer duidelijkheid over verschaffen. Voor zowel consumenten en hun vertrouwen in de sector als voor eventuele maatregelen vanuit de overheid is deze duidelijkheid van groot belang.
Kunt een inschatting geven van de gemiddelde economische kosten voor consumenten van deze hoge hypotheekmarges?
Zoals de NMa benadrukt in haar quick scan zijn de gebruikte methodes bedoeld om de ontwikkelingen van de marges te onderzoeken en niet om de absolute niveaus van de marges te bepalen. Ik kan aan hand van de uitkomsten van deze quick scan dan ook geen inschatting maken van de gemiddelde economische kosten voor consumenten.
Bent u van mening dat de totstandkoming van de hypotheekrente voldoende transparant is? Zijn er afspraken gemaakt met De Nederlandse Bank en of het ministerie van Financiën in welke mate deze transparantie gegeven moet worden?
Voor consumenten die overwegen een hypothecaire kredietovereenkomst te sluiten, is het belangrijk dat zij beseffen hoe de rente is opgebouwd. In het tweede deel van haar onderzoek naar de Nederlandse hypotheekmarkt zal de NMa ingaan op de mate van transparantie op de markt.
Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) onderzoek gedaan naar de toereikendheid van de informatieverstrekking door financiële dienstverleners aan consumenten voor het sluiten van een hypotheek met variabele rente. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de verstrekte informatie consumenten onvoldoende inzicht geeft in de fluctuatie en de opbouw van het in rekening gebrachte variabele rentepercentage. Hierdoor kunnen consumenten de risico’s die zij lopen door fluctuatie van de variabele rente niet goed inschatten. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heeft mijn collega van Financiën aangegeven het wenselijk te vinden nadere regels te stellen aan de informatieverschaffing door aanbieders. Naar aanleiding van de eerste resultaten van het onderzoek van de NMa zal in een breder kader gekeken worden naar de ontwikkelingen op de hypotheekmarkt. Hiertoe zal de minister van Financiën op korte termijn in overleg treden met marktpartijen en andere stakeholders, waaronder de AFM.
Is er een relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de hogere marges die banken aan consumenten vragen? Welke relatie is er met de afspraken die zijn gemaakt met de banken die staatssteun ontvangen en zich niet als prijsvechter mogen gedragen?
De kredietcrisis heeft ontegenzeggelijk invloed gehad op de bankbalansen. In haar quick scan heeft de NMa rekening gehouden met de mogelijke stijgingen in de kosten van banken. Zo heeft zij rekening gehouden met verhoogde risicopremies die banken moeten betalen op de kapitaalmarkt en de mogelijke verschuiving van de financieringsmix van de banken naar relatief dure financieringsbronnen zoals spaargeld. Daarbij heeft de NMa aangegeven dat de gebruikte methodes niet bedoeld zijn om de absolute niveaus van de marges te bepalen. De NMa geeft banken en andere stakeholders de gelegenheid te reageren op haar quick scan.
De NMa legt in haar quick scan geen directe relatie tussen de kredietcrisis, de verzwakte bankbalansen en de marges die hypotheekverstrekkers hanteren. In het tweede deel van het onderzoek naar de hypotheekmarkt zal de NMa diepgaand ingaan op de oorzaken die aan de hoogte van de hypotheekmarges liggen. Meer specifiek zal zij ontwikkelingen in de concurrentieomstandigheden op de hypotheekmarkt in kaart brengen en mogelijke gebreken van de marktwerking identificeren. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan ontwikkelingen sinds en achtergronden van de financiële crisis. Mijn collega van Financiën en ik willen niet vooruitlopen op de resultaten van dit bredere onderzoek. Zodra de NMa het tweede deel van haar onderzoek naar de hypotheekmarkt heeft afgerond, zal ik dat u doen toekomen.
Wat is de samenhang tussen het feit dat Nederland de hoogste totale hypotheekschuld van Europa heeft en het feit dat Nederland hogere hypotheekmarges heeft dan andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 10.
Welke relatie is er tussen de hoge hypotheekmarges en de fiscale faciliering van hypotheekschuld?
Het is de minister van Financiën en mij niet bekend dat er een directe relatie is tussen de hoogte van de hypotheekmarges, zoals onderzocht door de NMa, en de fiscale faciliëring van hypotheekschuld. Zoals eerder is geantwoord op Kamervragen van het lid Sap achten de minister van Financiën en ik het op dit moment niet nodig hiernaar aanvullend onderzoek te doen.
De overname van personeel en zorgbehoevenden in de gemeente Haarlemmermeer |
|
Renske Leijten |
|
Bent u op de hoogte van de situatie in de Haarlemmermeer, waar 400 thuishulpen met collectief ontslag zijn gestuurd doordat hun werkgever buiten de aanbesteding van de huishoudelijke zorg is gevallen?1
Ja.
Bent u van mening dat de gemeente goed beleid voert door de keuze voor drie nieuwe aanbieders, waardoor de oude aanbieder zijn personeel moet ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Ze zijn hierbij vrij in de wijze waarop ze deze ondersteuning vormgeven. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de vraag voor welke aanbieders de gemeente kiest, dit behoort tot de vrijheid van gemeenten.
Wat is uw oordeel over het feit dat zeker de helft van de 400 thuishulpen moeten solliciteren voor hetzelfde werk, maar dat zij wel een schaal lager betaald zullen krijgen?
Arbeidsvoorwaarden zijn primair een zaak van betrokken werkgevers en werknemers. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven van aanbieders van huishoudelijke verzorging te eisen dat zij hun personeel belonen conform de CAO VVT. Verder moeten thuiszorginstellingen voldoen aan de kwaliteitseisen van de Kwaliteitswet zorginstellingen. De IGZ houdt hier toezicht op. Vanzelfsprekend is het personeel van groot belang bij het streven naar goede kwaliteit.
Erkent u dat het de inzet van de thuishulpen is die maakt of een aanbieder kwaliteit levert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel dat juist zij salaris moeten inleveren?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de werkwijze van de nieuwe aanbieder T-zorg die enkel iemand aanneemt wanneer diegene de huidige cliënten meebrengt naar deze aanbieder?2
De cliënt kiest de aanbieder van huishoudelijke verzorging. Vanzelfsprekend zijn er cliënten die graag hun eigen hulp willen behouden en er daarom voor kiezen om gebruik te maken van de diensten van de nieuwe werkgever van deze hulp. In die zin kan het in stand houden van de relatie tussen cliënt en medewerker voor alle partijen wenselijk zijn. De keuze hiervoor blijft echter voorbehouden aan de cliënt.
Een aanbieder kan dus niet van een toekomstige medewerker eisen dat deze zijn cliënten «meeneemt» naar deze aanbieder. Bij de gemeente Haarlemmermeer zijn ook geen gevallen bekend, waarbij de nieuwe aanbieder eist dat de potentiële medewerker cliënten meeneemt.
Bent u van mening dat de eis om cliënten mee te nemen een ordentelijke eis is om iemand een contract aan te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de indruk dat de aanbieder niet geïnteresseerd is in het toekomstig personeelslid, maar enkel in diens cliënten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat cliënten die geen keuze maken voor één van de nieuwe aanbieders, geen zorg meer krijgen in 2011?3
De gemeente heeft een compensatieplicht waar het gaat om het bieden van ondersteuning bij het voeren van een huishouding, in natura of in de vorm van een PGB. Als een cliënt geen keuze maakt voor één van de nieuwe aanbieders, dan laat dit de compensatieplicht van de gemeente onverlet. De gemeente Haarlemmermeer heeft mij verzekerd, dat zij ten aanzien van alle cliënten aan deze compensatieplicht voldoet en blijft voldoen.
Bent u van mening dat de gemeente mensen die zorg nodig hebben, en in het bezit zijn van een indicatie, mag uitschrijven wanneer zij niet kiezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de gemeente te wijzen op haar compensatieplicht voor mensen die een indicatie hebben en te verzoeken mensen die geen keuze hebben gemaakt voor 2011 niet de zorg te weigeren in het nieuwe jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Compensatie van woekerpolissen |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Kassa van 30 oktober 2010 over woekerpolissen?1
Heeft u redenen om aan te nemen dat de in de uitzending geschetste voorbeelden onjuist zijn waarbij twee polishouders beter af zijn door over te stappen naar een andere verzekering omdat dit uiteindelijk voordeliger is dan de compensatie aan het einde van de looptijd van hun huidige verzekering?
Zijn deze twee voorbeelden volgens u representatief voor houders van woekerpolissen of heeft u redenen om aan te nemen dat deze voorbeelden niet representatief zijn?
Deelt u de mening dat de klant centraal stellen door verzekeraars in dit geval met zich meebrengt dat een verzekeraar er zijn klanten op wijst dat ze beter af zijn zonder compensatie maar met een ander goedkoper product bijvoorbeeld in de vorm van banksparen?
Ik denk niet dat een verzekeraar die de klant centraal stelt, tegen zijn klant moet zeggen dat ze beter af zijn zonder compensatie. Een klant die onder de getroffen regelingen recht heeft op compensatie krijgt die. Iets anders is dat verzekeraars hun klanten wel goed moeten informeren en geen onnodige overstapbelemmeringen moet opwerpen.
Bent u bereid verzekeraars te verzoeken om polishouders actief te informeren in de gevallen waarin het voordeliger is voor polishouders om over te stappen?
Ja, dat heb ik besproken met verzekeraars en zij hebben mij daarover in bijgevoegde brief 2aangegeven dat zij inderdaad actief willen communiceren over mogelijkheden tot aanpassing of omzetting van bestaande producten. Of het in concrete situaties wel in het belang van de klant is om van deze mogelijkheden gebruik te maken, is echter een adviesvraag die veelal op de weg van de verzekeringsadviseur ligt.
Vindt u het juist dat in één van de voorbeelden bij eventuele overstap hoge extra kosten in rekening worden gebracht terwijl de polishouder al jarenlang hoge kosten heeft betaald?
Ik heb mij laten uitleggen dat er geen sprake is van extra kosten, maar van kosten die over de hele looptijd van het product worden verdeeld en die bij tussentijdse afkoop ineens in rekening worden gebracht in plaats van gespreid. De regelingen bevatten overigens afspraken over compensatie bij voortijdige beëindiging.
Deelt u de mening dat verzekeraars in zo’n geval geen extra overstapkosten meer in rekening zouden moeten brengen waarbij Achmea een positief voorbeeld is?
Ik vind inderdaad dat er geen sprake zou moeten zijn van extra overstapkosten of boetes. Maar dat is wat anders dan het in rekening brengen van kosten op het moment van afkoop die anders over de gehele looptijd in rekening gebracht zouden worden.
Wat vindt u van de recente uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) die in de uitzending wordt aangehaald?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over uitspraken van de Beroepscommissie van het Kifid.
Vindt u het wenselijk als mensen alsnog via een procedure hun recht gaan halen? Zo nee, is de Wabekelnorm dan een goed instrument om tot een alternatieve oplossing te komen?
Het staat een ieder vrij om via een procedure hun recht te gaan halen. Ik denk alleen dat dit voor veel mensen niet meer nodig is, gegeven de compensatie die nu overeengekomen is. Tegenover de kans op een gunstiger uitkomst bij het ingaan van een procedure staat het nadeel van een langere periode van onzekerheid.
Wordt de Wabekelnorm tussentijds nog geëvalueerd?
De Wabekenorm dient als richtpunt in het civiele geschil tussen polishouders en verzekeraars en behoeft als zodanig geen evaluatie.
Het bericht dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie dreigen te verdwijnen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Weer tegenslag farmasector»?1
Is het waar dat u geen geld meer uittrekt voor de tweede financieringsronde van vier jaar van topinstituut TI Pharma? Zo ja, hoe verhoudt zich deze bezuiniging met het eerder verstrekte budget om TI Pharma op te richten en tot de recente private toezeggingen van 53 miljoen euro voor matching van een mogelijke vervolgsubsidie vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES)?2
Er is door het Kabinet geen tweede financieringsronde van 4 jaar toegezegd. Bij de start van de topinstituten is aangegeven dat de FES-middelen waren bedoeld als eenmalige investeringsimpuls om publiek private samenwerking op te starten. Daarin zijn de topinstituten, ook TI Pharma, geslaagd. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Zoals in het regeerakkoord is aangegeven zal de onbelegde ruimte in het FES ten goede komen aan de algemene middelen en zal geen additionele voeding van het FES plaatsvinden. Daarmee is er geen mogelijkheid meer om TI Pharma vanuit FES een vervolgfinanciering te bieden. De projecten waarvoor reeds financiering is verkregen kunnen gewoon doorgang vinden. Door het vorige kabinet is recentelijk besloten om voor TI Pharma een overbruggingsfinanciering ter grootte van € 6 mln. met een looptijd tot 1 juli te reserveren, zodat een volgend kabinet een besluit zou kunnen nemen over de toekomst van TI Pharma. Deze periode biedt gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
De genoemde intentieverklaringen (neergelegd in zgn. «letters of intent») vanuit de private sector stammen uit 2009 en werden alle gegeven onder de conditie dat de overheid voor minimaal hetzelfde bedrag subsidie zou toezeggen. Echter, het bedrijfsleven heeft ook een eigen verantwoordelijkheid om de innovatiekansen te benutten die onder de vlag van TI Pharma van de grond zijn gekomen, en deze met eigen middelen verder te ontwikkelen..
Erkent u dat TI Pharma zorgt voor vertrouwen van het internationale bedrijfsleven in onze kenniseconomie en -infrastructuur, mede gezien de resultaten van de midtermreview?2 Zo ja, kunt u nader toelichten welk vervolg u aan de resultaten van de midtermreview geeft?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Een positieve midtermreview was door het kabinet als voorwaarde gesteld voor het verstrekken van overbruggingsfinanciering van TI Pharma. Mede op basis van de positieve midterm review heeft het kabinet € 6 mln. overbruggingsfinanciering aan TI Pharma verstrekt.
Op basis van het Regeerakkoord zal er geen nieuwe financieringsronde vanuit FES-middelen plaatsvinden. Meer in algemene zin geldt dat het in het regeerakkoord Life Sciences is genoemd als een van de economische topgebieden. Hierin zal, samen met partijen, vanuit een brede benadering worden gekeken naar de wijze waarop innovatie en economische groei het beste gestimuleerd kunnen worden. In de vormgeving van dit beleid, dat voortbouwt op hetgeen al is bereikt, zullen de resultaten uit de midtermreview van TI Pharma uiteraard worden meegenomen.
Welke actie koppelt u aan het benoemen van farma- en biotech-onderzoek als topgebied in Nederland? Op welke manier wilt u zorgen voor de benodigde kennisinfrastructuur en randvoorwaarden om kennisintensieve bedrijven en kapitaal aan te trekken en te behouden?
Hierop zal ik nader terugkomen in de door mij aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid.
Wat betekent het verdwijnen van technologische topinstituten voor de toekomst van experimenteel onderzoek in de farmasector? Wat betekent het voor de andere in het bericht genoemde sectoren? Hoe beziet u de toekomst van de vele kenniswerkers in de farmasector?
De topinstituten waar het hier om gaat, zijn virtuele instituten die publiek-private onderzoeksprogramma’s organiseren. Het onderzoek zelf vindt plaats binnen reguliere kennisinstellingen en, zij het in mindere mate, bij de betrokken bedrijven.
In welke mate het lopende onderzoek in kennisinstellingen en het bedrijfsleven de komende jaren zal teruglopen, nu er geen zicht is op een nieuwe financieringsimpuls vanuit de FES middelen is thans niet goed te overzien.
Natuurlijk ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen. Ik zie dat als een logisch onderdeel van de topgebiedenaanpak waarbij ik in dialoog met publieke en private partijen de agenda voor de komende jaren wil ontwikkelen. Dit gesprek zal ik ook koppelen aan de uitkomst van de thans lopende midtermreview van het innovatieprogramma Life Sciences & Health, die eind dit jaar wordt afgerond.
Wat betekent het stilvallen van publiek-private financiering voor de betrokken universiteiten, zoals Leiden, Groningen, Nijmegen en de Universiteit van Amsterdam? Erkent u dat het wegvallen van topinstituten ook banen op het spel zet in het MKB en bij Life Science Parken, zoals in Leiden? Wat heeft het voor gevolgen voor universitaire opleidingen, die in bachelor- en mastertrajecten zwaar hebben ingezet op dit type onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid met de betrokken bedrijven, brancheverenigingen, universiteiten, topinstituten, Life Science Parken en lokale overheden in gesprek te gaan over de toekomst van toponderzoek en kennisinfrastructuur?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Ja.
Bezuinigingen in de farmasector |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Ja.
Hoe moet de in het artikel beschreven twijfelachtige voortgang van de financiering van TI Pharma bezien worden in het licht van de tijdens de plenaire debatten over Abbott en Organon gedane toezeggingen over het blijvend versterken van het vestigingsklimaat en het inzetten op innovatie?
Publiek-private samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, inclusief de universitaire medische centra is een van de, positieve, aspecten van het Nederlandse innovatieklimaat voor life sciences. Door instituten als TI Pharma is hieraan met een substantiële bijdrage vanuit het FES een belangrijke impuls gegeven. Het is nu vooral aan de deelnemende partijen om kansrijke resultaten uit deze samenwerking te valoriseren en om te zetten in waardevolle producten.
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. Het vestigingsklimaat wordt door meerdere factoren bepaald, waaronder de kennisinfrastructuur en de samenwerking tussen bedrijven en de kennisinfrastructuur, maar in belangrijke mate ook door fiscale aspecten en regeldruk.
In de in het Regeerakkoord aangekondigde nota Bedrijfslevenbeleid zal ik daarop terugkomen.
Bent u van mening dat het onverstandig is om te bezuinigen op kennisinvesteringen vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en hiermee de totale kennisinvesteringen te verminderen?
Nee. Er vindt deze kabinetsperiode geen voeding van het FES plaats en er zullen dan ook geen nieuwe kennisinvesteringen uit het FES worden gefinancierd. Concrete projecten, waar reeds besluitvorming over heeft plaatsgevonden, kunnen gewoon doorgang vinden. De hiervoor bestemde middelen zijn aan de desbetreffende departementale begrotingen toegevoegd, dit betreft voor deze kabinetsperiode ruim € 1,1 mld.
Het kabinet zal het kennis- en innovatiebeleid de komende jaren hervormen. Uitgangspunt hierbij is dat het van belang is meer focus en samenhang te brengen in het kennis- en innovatiebeleid en de bureaucratie zoveel mogelijk te beperken. Het innovatiebeleid, de coördinatie ervan en het loket voor innovatiemiddelen wordt geconcentreerd bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het nieuwe beleid wordt de komende maanden nader uitgewerkt in de nota bedrijfslevenbeleid die in 2011 zal verschijnen, zoals aangekondigd in het Regeerakkoord.
Welke concrete beleidsmaatregelen gaat u treffen (in vergelijking met het vorige kabinetsbeleid) om de positie van Nederland als internationale kenniseconomie te behouden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Het kabinet zal zich de komende periode over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. Door het bevorderen van een concurrerend ondernemings- en vestigingsklimaat en het ontwikkelen van een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. We zullen daarbij drie sporen volgen: het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie (o.a. afschaffen onnodige regels); het aanbieden van een eenvoudig en transparant bedrijfgericht innovatie instrumentarium (o.a. beperking innovatiesubsidies, uitbreiding fiscale voorzieningen en inrichten revolverend fonds); en de inzet op een effectieve kennisinfrastructuur waarin samenhang en valorisatie centraal staan.
De contouren van dit beleid zullen de komende maanden verder uitgewerkt worden. In 2011 zal het kabinet het nieuwe economische en innovatiebeleid vastleggen in een nota bedrijfslevenbeleid.
Welk belang hecht u aan de farmasector binnen de Nederlandse kenniseconomie en op welke andere economische sectoren wilt u inzetten?
In het Regeerakkoord worden de specifieke topgebieden genoemd, waaraan dit kabinet bijzonder aandacht zal schenken. Hieronder valt ook «life sciences», naast water, voedsel, tuinbouw, high tech, chemie, energie, logistiek en creatieve industrie.
Hoe gaat u er, ondanks schrappen van een aantal subsidiebudgetten, voor zorgen dat de echte innovatieve MKB-bedrijven wel op maat bediend worden in hun innovatie-activiteiten?
EL&I zal voorwaarden scheppen voor het bedrijfsleven dat wil innoveren. De verlaging van subsidies wordt gecompenseerd door lastenverlaging via o.a. de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO). Ten aanzien van subsidies geldt dat die waar mogelijk de vorm krijgen van een revolverend fonds, waarbij terugbetaalde leningen weer besteed worden aan nieuwe kanshebbers. Met het Innovatiekrediet helpt EL&I het innovatieve MKB bijvoorbeeld al op een dergelijke wijze bij de financiering van veelbelovende innovatieve projecten die binnen enkele jaren leiden tot nieuwe producten of een technische ontwikkeling van een nieuw product. Daarnaast wordt ter bevordering van innovatie in het MKB ingezet op Innovatieprestatiecontracten en komt er meer aandacht voor kennisvalorisatie en slim aanbesteden.
De kritiek van Shell op subsidies voor windmolens |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek ceo Shell op subsidie windpark»?1
Ja.
Bent u bereid te reageren op de kritiek van Shell aangaande het strooien van belastinggeld voor windmolenparken? Zo nee, waarom niet?
Opwekking van duurzame energie is op dit moment niet concurrerend met gebruik van fossiele bronnen zoals kolen, gas en kernenergie. Dat kan in de toekomst veranderen door enerzijds kostendalingen bij duurzame opties en anderzijds prijsstijgingen door CO2-beprijzing en schaarser wordende fossiele brandstoffen.
Windenergie op zee behoort momenteel tot een van de duurdere vormen van duurzame energie. Desondanks vind ik de vergelijking van kosten van windenergie op zee met die van investeringskosten van gascentrales in het bewuste artikel van het Financieele Dagblad onvolledig. Wanneer bijvoorbeeld ook de (hogere) variabele kosten van gascentrales worden meegenomen en vervolgens de kosten per opgewekte kWh met elkaar worden vergeleken, dan komen de kosten bij windenergie op zee relatief lager uit. Desalniettemin zijn de kosten per kWh van windenergie op zee nog steeds vele malen hoger dan de kosten per kWh bij elektriciteitsopwekking in gascentrales. Op 4 november 2010 verscheen in het Financieele Dagblad een commentaar geschreven door Ebel Kemeling van Spring Associates, met een soortgelijke analyse over het buiten beschouwing laten van relevante kosten in de vergelijking.
Dat neemt niet weg dat dit kabinet in de verduurzaming van de energievoorziening kritisch kijkt naar het gebruik van belastinggeld, en deze zo efficiënt mogelijk zal besteden. Ik zal u op korte termijn informeren over de opties voor duurzame energie, die in deze kabinetsperiode in aanmerking komen voor subsidie.
De aan Oxfam Novib toegezegde honderden miljoenen euro's belastinggeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Wist u dat Oxfam Novib een deel van de anti-Israëlbeweging financiert, een beweging die uit is op het discrediteren van de enige echte democratie in het Midden-Oosten: de Joodse staat Israël?1,2
Nee. Wel is mij bekend dat Oxfam Novib uit eigen middelen activiteiten steunt van organisaties die zich op vreedzame wijze inzetten voor een oplossing van de Israëlisch-Palestijnse kwestie. Het staat Oxfam Novib vrij om dit te doen.
Wist u dat Oxfam Novib de organisatie «Nederland Bekent Kleur» financierde2, één van de organisaties achter het politieke proces tegen de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid? Onderschrijft u de stelling «het proces komt van links»?
Het is mij bekend dat Oxfam Novib in 2008 een bijdrage van 2000 leverde aan de organisatie «Nederland bekent kleur» voor een manifestatie tegen racisme en discriminatie. Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden van voormalig minister Koenders op schriftelijke vragen van het lid Wilders (PVV), 23 juli 2007, Vergaderjaar 20062007, Aanhangsel van de Handelingen nr. 2414 en van het toenmalig lid Boekestijn (VVD), 8 december 2009, Vergaderjaar 20092010, Aanhangsel van de Handelingen nr. 920.
Over de aard van het proces tegen de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van de Partij voor de Vrijheid doe ik geen uitspraken.
Wist u dat Oxfam Novib projecten financiert in bijvoorbeeld Brazilië, de negende, en China, de tweede economie ter wereld?3 Deelt u de verontwaardiging over met Nederlands belastinggeld gefinancierde hulpprojecten in grotere economieën dan de onze? Zo nee, waarom niet?
Brazilië en China staan op de landenlijst van het Ontwikkelingscomité van de OESO4. Daarmee kwalificeren zij voor ontwikkelingshulp.
Wist u dat Oxfam Novib-directrice Farah Karimi onder valse voorwendselen naar Europa verkaste4, lid was van een Iraanse terroristische organisatie4 en 150 asielaanvragen vervalste?5 Hoeveel geld hebben deze praktijken van mevrouw Karimi de Nederlandse belastingbetaler gekost? Deelt u de mening dat het mevrouw Karimi zou sieren als zij haar functies van directrice van Oxfam Novib en voorzitster van de Samenwerkende Hulporganisaties zou neerleggen? Zo nee, waarom niet?
Uit het antwoord van toenmalig minister Verdonk op schriftelijke vragen van het lid Nawijn (Groep Nawijn), 19 juni 2006, Vergaderjaar 20052006, Aanhangsel der Handelingen nr. 1676, blijkt dat mevrouw Karimi regulier is toegelaten tot Nederland en eveneens regulier het Nederlanderschap verwierf. Ik verwijs naar dit antwoord.
Ik heb kennisgenomen van het boek van mevrouw Karimi alsmede van het artikel van HP/De Tijd. Ik zie geen relatie tussen de beschreven activiteiten van mevrouw Karimi en de kosten voor de Nederlandse belastingbetaler. Ik zie geen reden de positie van mevrouw Karimi als directrice van Oxfam Novib en voorzitter van de Samenwerkende Hulporganisaties ter discussie te stellen.
Deelt u de mening dat er geen enkele belastingcent meer naar Oxfam Novib moet gaan? Bent u bereid de aan Oxfam Novib toegezegde honderden miljoenen alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de aan Oxfam Novib toegekende subsidie alsnog te schrappen.
Het rappaort Azerbaijan |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport Azerbeidzjan Vulnerable Stability van de International Crisis Group (ICG)?
Ja.
Deelt u de mening van de ICG dat het presidentschap van Ilham Aliyev economische voorspoed heeft opgeleverd door de export van olie, maar dat dit gepaard is gegaan met versterking van zijn autoritaire macht, grotere onderdrukking en corruptie? Kunt u uw mening toelichten?
De uitvoer van olie vormt een belangrijke inkomstenbron voor Azerbeidzjan. De Azerische economie is daardoor met name de laatste jaren sterk gestimuleerd.
De regeringsmacht is sinds 1993 in handen geweest van slechts twee presidenten, Heydar Aliyev en zijn zoon Ilham Aliyev. Gedurende deze periode is er sprake van een gebrekkig functionerende democratie en rechtstaat.
Op de website van het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt aangegeven dat er met het ministerie van Binnenlandse Zaken van Azerbeidzjan een goede samenwerking nodig is om te komen tot een effectieve bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensenhandel en mensensmokkel, en de bestrijding van illegale migratie. Welke afspraken zijn concreet gemaakt?
Tijdens het bezoek van de voormalige Minister van Justitie aan Azerbeidzjan van 8 tot 12 augustus jl. zijn afspraken gemaakt op basis waarvan kennisuitwisseling en, binnen de wettelijke kaders, samenwerking op het gebied van onder meer bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensenhandel en mensensmokkel, en de bestrijding van illegale migratie, kan plaatsvinden. Op dit moment zijn nog geen concrete afspraken voor nadere samenwerking gemaakt.
Wat is de Nederlandse opstelling ten aanzien van Azerbeidzjan als het gaat om de mensenrechtensituatie in het land? Liggen hier ook concrete afspraken aan ten grondslag?
Als lid van de Raad van Europa en OVSE heeft Azerbeidzjan zich gecommitteerd aan de geldende principes op het gebied van democratie en mensenrechten. In de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, die in 1999 met de EU in werking is getreden, worden in artikel 2 respect voor democratie, beginselen van internationaal recht en mensenrechten genoemd, zoals gedefinieerd in documenten van de Verenigde Naties en de OVSE. De EU steunt Azerbeidzjan met verschillende programma’s (zie ook antwoord op vraag 6), onder meer gericht op «civil society». Regelmatig vinden bijeenkomsten plaats van de Samenwerkingsraad (ministerieel niveau), het Samenwerkingscomité (hoog ambtelijk niveau) en diverse subcomités. In 2010 is een «Subcomité voor Justitie, Vrijheid en Veiligheid en Mensenrechten en Democratie» ingesteld, dat op 30 november en 1 december 2010 voor het eerst bijeen zal komen.
Nederland volgt ontwikkelingen op het terrein van de mensenrechten en moedigt langs bilaterale en in EU- en multilateraal kader Azerbeidzjan aan zijn internationale verplichtingen na te komen, met name waar het de versterking van pluralistische democratie, vrijheid van meningsuiting en media betreft.
Wat is het Nederlandse terugkeerbeleid ten aanzien van Azeri?
Het terugkeerbeleid vloeit in beginsel voort uit het toelatingsbeleid. Indien het asielverzoek wordt afgewezen, dient de asielzoeker terug te keren naar zijn land van herkomst. Beoordeling van asielaanvragen vindt plaats op individuele basis aan de hand van de algemene wet- en regelgeving en de beschikbare landeninformatie. Voor Azerbeidzjan geldt op dit moment geen bijzonder toelatingsbeleid.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland bijdraagt aan de bevordering van de rechtsstaat in Azerbeidzjan? Kunt u concreet aangeven welke projecten gericht op verbeteringen op het gebied van administratieve wetten en detentieomstandigheden Nederland ondersteunt en hoeveel geld hiermee gemoeid is?
Nederland draagt bij aan enkele afzonderlijke projecten in Azerbeidzjan. Het gaat om (a) versterking van procesvoering van rechtzaken bij schending van mensenrechten in o.a. Azerbeidzjan. Dit project wordt uitgevoerd door het Nederlands Helsinki Comité en wordt gefinancierd op basis van het Thematische Medefinancierings (TMF)-programma; (b) de verbetering van de gezondheidssituatie in gevangenissen in o.a. Azerbeidzjan, uitgevoerd door de Wereld Gezondheidsorganisatie.; (c) de introductie van nieuw bestuursprocesrecht in Azerbeidzjan. Dit project is onlangs beëindigd en werd uitgevoerd door het Centre for International Legal Cooperation op basis van financiering door de Nederlandse ambassade in Tbilisi.
Azerbeidzjan is één van de zes partnerlanden van de Europese Unie in het Oostelijk Partnerschap. In dit Partnerschap zijn vier zogenaamde multilaterale platforms ingesteld, waaronder één inzake «Democratie, Goed Bestuur en Stabiliteit». Het werkprogramma 2009–2011 van dit platform richt zich met name op: (1) beter functioneren van het gerechtelijke systeem, (2) hervormingen van het openbaar bestuur en (3) strijd tegen corruptie. Naar aanleiding van een Nederlands voorstel is voor het uitvoeren van programma’s in deze sectoren € 4 miljoen over 2 jaar aan de Raad van Europa ter beschikking gesteld.
Welke follow up wordt gegeven aan de veroordelingen door het Europees Hof van de Rechten van de Mens inzake martelingen in detentie, de vrijlating van de journalist Fatullayev en van de repressieve NGO-wet?
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa (CM) houdt op grond van artikel 46 lid 2 EVRM toezicht op de tenuitvoerlegging van uitspraken van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Dit gebeurt in aparte bijeenkomsten die vier keer per jaar worden gehouden. Het is de verwachting dat de genoemde kwesties binnenkort op de agenda van het CM staan. De eerstvolgende bijeenkomst vindt plaats op 30 november tot en met 3 december aanstaande. Zodra deze kwesties aan de orde komen zal Nederland zich actief opstellen.
Op 11 november jl. heeft het hooggerechtshof van Azerbeidzjan zich gebogen over de uitspraak van het EHRM. Het heeft de veroordeling van de heer Fatullayev, in lijn met de EHRM-uitspraak, vernietigd. Echter, de heer Fatullayev blijft in hechtenis in verband met een aanklacht voor drugsbezit tijdens zijn huidige detentie.
Ook de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, waarin ook leden van uw Kamer zitting hebben, heeft diverse resoluties aangenomen om de naleving van Hofuitspraken te bespoedigen. De resolutie van 31 mei 2010 over Azerbeidzjan is daarvan een recent voorbeeld.
Op welke wijze zullen onafhankelijke waarnemers de aanstaande parlementsverkiezingen monitoren?
In totaal waren 406 waarnemers uit 42 landen betrokken bij de internationale waarnemingsmissie op 7 november. Door de OVSE/ODIHR werden 36 lange termijn waarnemers (waaronder 1 Nederlandse) en 270 korte termijn waarnemers (5 Nederlanders) ingezet. De Parlementaire Assemblee van de OVSE zond 51 mensen uit en PACE had 33 vertegenwoordigers als waarnemer in het land. Het Europese Parlement zond 16 vertegenwoordigers naar Azerbeidzjan voor de verkiezingen. Behalve de 406 waarnemers die onder de paraplu van de gezamenlijke ODIHR-OVSE-RvE-EP missie deelnamen waren ook in totaal meer dan 1 000 waarnemers betrokken, waaronder parlementariërs uit GOS-landen en Turkije.
Hebben in de aanloop naar de verkiezingen ongeregeldheden plaatsgevonden? Is in de aanloop naar de verkiezingen de vrijheid van meningsuiting van media, organisaties en burgers verder onder druk komen te staan? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Volgens de OVSE-waarnemingsmissie was de aanloop naar de verkiezingen vreedzaam en verliep de verkiezingsdag zelf ook zonder gewelddadige incidenten. Wel is de OVSE kritisch over de beperkingen in mediavrijheid, vrijheid van vergadering en een gebrekkige kandidaatstellingsregistratie, alsmede onregelmatigheden bij het tellen van de stemmen, hinderen van lokale waarnemers voor de oppositie en zichtbare fraude met stembiljetten.
Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen over de Nabucco pijplijn?
In juli 2009 is door de regeringsleiders van Turkije, Roemenië, Bulgarije, Hongarije en Oostenrijk een Intergouvernementeel Akkoord ondertekend over de Nabucco gaspijpleiding, waarmee een politiek en juridisch raamwerk is gecreëerd voor het project. In juni dit jaar heeft Turkije ook een overeenkomst met Azerbeidzjan gesloten over de aankoop en doorvoer van gas. Europese energiebedrijven voeren momenteel besprekingen met leveranciers in Azerbeidzjan, Turkmenistan en Irak over de levering van gas, dat via Nabucco getransporteerd zou kunnen worden.
In september hebben de internationale financiële instellingen EBRD, EIB en IFC (Wereldbank) aangekondigd een grote bijdrage aan de financiering van Nabucco te overwegen, in samenwerking met commerciële banken. Dit financieringspakket kan oplopen tot circa € 4 miljard. De totale kosten van het project worden door het Nabucco-secretariaat (ingesteld door betrokken (staats) energiemaatschappijen) geschat op € 7,9 miljard. De definitieve investeringsbeslissing van het Nabucco-consortium wordt in de loop van 2011 verwacht.
Kunt u deze vragen vóór de parlementsverkiezingen van 7 november a.s. in Azerbeidzjan beantwoorden of anders zo spoedig mogelijk?
Het bleek niet mogelijk de vragen die op 4 november waren ontvangen vóór 7 november te beantwoorden.
Het mogelijk stop zetten van medefinanciering door de overheid aan topinstituten |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Weer tegenslag farmasector»?1
Klopt de constatering in het artikel dat vier technologische topinstituten voor farmacie en biotechnologie in de toekomst niet langer op financiering vanuit het Rijk kunnen rekenen? Zo ja, kunt u deze bezuiniging motiveren?
Ja, voor wat betreft financiering uit het FES. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Wiegman-van Meppelen Scheppink (2010Z15866). Verder wil ik in dit verband verwijzen naar de nota Bedrijfslevenbeleid.
Deelt u de mening dat een eventueel voornemen te bezuinigen op onder meer het Topinstituut Pharma, Biomedical Materials, het Center for Translational Molecular Medicine en Groene Genetica zich slecht verhoudt tot de notie uit de brief aan de Tweede Kamer over de voorgenomen reorganisatie bij MSD Organon dat de overheid zich door het versterken van met name kennis en innovatie moet inzetten om een aantrekkelijke vestigingsplaats te creëren voor dit soort activiteiten?2
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Ook hier geldt allereerst dat de FES-investeringen in deze instituten moeten worden gezien als een éénmalige impuls. Het is overigens niet zo dat de financiering voor de vier topinstituten acuut stopt. De totale investering vanuit de overheid voor de vier genoemde instituten betreft € 350 mln over 9 jaar (2006–2014). De Topinstituten Center for Moleculair Medicine en BioMedical Materials lopen vooralsnog door tot en met 2014. Het Topinstituut Groene Genetica heeft een overbruggingsfinanciering gekregen van € 3,4 mln tot juli 2012. De financiering uit het FES (€ 130 mln. over vijf jaar) voor het Top Instituut Pharma loopt in september 2011 af. De projecten waarvoor TI Pharma financiering heeft gekregen kunnen gewoon doorgang vinden. Van het vorige Kabinet heeft het TI Pharma een overbruggingsfinanciering van € 6 mln. gereserveerd met een looptijd tot 1 juli 2012. Deze periode biedt de gelegenheid om tot een transitie over te gaan binnen de nieuwe beleidscontext.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van de voormalige minister van Economische Zaken in het Kamerdebat over de voorgenomen sluiting van de onderzoeksafdeling van het bedrijf Abbott te Weesp: «Juist in een sector als deze (…) moet je ervoor zorgen dat je concurrerend bent op het punt van kennis, innovatie en het scheppen van randvoorwaarden. Kortom, je vestigingsklimaat. Dat is nu precies de uitdaging waar het nieuwe kabinet voor staat»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven gaat het kabinet op het terrein van de farmasector nemen om de kennis en innovatie te versterken en betere randvoorwaarden te scheppen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van lid Verhoeven (2010Z15847).
Voor het gebied van de Life Sciences, zoals ook voor de andere topgebieden willen we internationaal concurrerend zijn, dus ook op genoemde factoren die het vestigingsklimaat in belangrijke mate bepalen. Ik kom daarop terug in de toegezegde nota Bedrijfslevenbeleid.
De geplande executie van een Iraanse vrouw |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 1 november «Iran Plans to Execute Woman in Stoning Case» o.a. verschenen op Fox News?1
Ja.
Bent u bereid om zowel in de Europese Unie als in Verenigde Naties er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen Sakineh Mohammadi Ashtiani niet te executeren?
Ja. Vandaag heeft de Nederlandse regering HV Ashton verzocht namens de EU een verklaring uit te laten gaan waarin de grote zorg van de EU over de zaak Ashtiani wordt geuit en de boodschap wordt overgebracht dat de EU onder alle omstandigheden overal ter wereld tegenstander is van de doodstraf. Ook heeft Nederland het Belgisch voorzitterschap in Teheran verzocht de zaak spoedigst onder de aandacht van de Iraanse autoriteiten te brengen.
In VN-verband werkt Nederland momenteel aan een resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran. Mede op basis van het zorgwekkende SGVN-rapport terzake wordt in de ontwerpresolutie specifiek zorg uitgesproken over de gebrekkige rechtsgang in Iran, de grote toename van het aantal executies, en de wijze waarop deze voltrokken worden.
Kunt u, gezien het feit dat de executie morgen gepland staat, deze vraag vandaag nog beantwoorden?
Ja.
Het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over vreemdelingenbewaring |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie voor Sanctietoepassing over «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring» van 27 oktober 2010?1
Ja.
Klopt de conclusie van de Inspectie dat de behandeling van asielzoekers en illegalen in vreemdelingendetentie vaak nog te streng is? Wat is uw reactie op die conclusie en welke maatregelen neemt u om te zorgen dat asielzoekers en illegalen altijd fatsoenlijk behandeld worden?
Deze conclusie wordt niet door de Inspectie getrokken.
In antwoord op eerder door het lid Schouw gestelde vragen, ingezonden 1 november 2010, vraagnummer 2010Z15579, heb ik aangegeven dat de Kamer per brief van 27 oktober 20102 is geïnformeerd over de aanbevelingen die door de Inspectie voor Sanctietoepassing in haar rapport zijn gedaan en mijn reactie daarop. Graag verwijs ik naar voornoemde brief.
Vindt u het noodzakelijk, en bent u bereid, meer, nieuwe alternatieven voor vreemdelingenbewaring in detentiecentra te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat er qua regime duidelijk(er) verschil ontstaat tussen een gewone gevangenis en een detentiecentrum voor vreemdelingen?
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder meer ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring3.
Voor zover de vraagstelling ziet op bewaring in een «gevangenisachtig regime» verwijs ik kortshalve naar de eerdergenoemde brief van 27 oktober 2010 in reactie op het rapport van de ISt.
Deelt u de mening dat ten aanzien van kwetsbare groepen vreemdelingen, zoals minderjarige kinderen, ouderen en zieken, in elk geval geen vreemdelingenbewaring in een «gevangenisachtig regime» dient plaats te vinden? Bent u bereid uw beleid ten aanzien van de vreemdelingenbewaring voor die groepen daarop aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
De gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad |
|
|
|
Heeft u nadere informatie over de gijzelingsactie in de Syrisch Katholieke Onze Lieve Vrouwe kathedraal in Bagdad, op zondag 31 oktober 2010, aan de vooravond van Allerheiligen, waarbij vele doden gevallen zijn?1
De aanval is opgeëist door de «Islamitische Staat van Irak», een waarschijnlijk aan Al Qaida gerelateerde organisatie. Het aantal dodelijke slachtoffers onder de priesters, kerkgangers, politie en terroristen bedraagt 52. Er zijn voor zover bekend 67 gewonden gevallen.
Wilt u er bij de Iraakse regering op aandringen dat de oorzaak tot de bodem toe wordt uitgezocht,de schuldigen gestraft worden en dat religieuze minderheden beschermd worden tijdens hun geloofsuitoefening?
Ja. Ik heb erop aangedrongen dat de Europese Unie onder de aandacht van de Iraakse autoriteiten brengt dat de daders van dit bloedbad worden bestraft en dat de veiligheid van religieuze minderheden wordt gewaarborgd en hun rechten worden gerespecteerd. De Iraakse regering heeft inmiddels toegezegd de bescherming van de christelijke minderheid in Irak te vergroten.
Is dit de eerste keer dat het frequente geweld tegen christenen in Irak zich niet alleen richt tegen een gebouw of een enkele priester of gelovige, maar tegen een hele biddende gemeenschap?
Ja, voor zover mij bekend is dat inderdaad het geval.
Ziet u een verband tussen deze actie en recente bedreigingen gericht aan de Koptische kerk in Egypte?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich al geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers in de Syrisch Katholieke kerk in Bagdad de vrijlating hebben geëist van twee (tot de islam bekeerde) echtgenotes van Koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een Koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dit kan ik echter niet bevestigen.
Bent u bereid namens de Nederlandse regering de Arabische Liga te verzoeken geweld tegen religieuze minderheden, aanslagen op kerken en gijzelingsacties scherp te veroordelen en hun eigen bevolkingen op te roepen hieraan geen steun te verlenen?
In mijn contacten met leden van de Arabische Liga zal ik de noodzaak van bescherming van religieuze minderheden aan de orde stellen. Eerste aanspreekpunt blijven wel respectievelijke regeringen.