Oneigenlijk gebruik door derden van Kamer van Koophandel-gegevens |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe vaak komt het voor dat, als iemands nummer van de Kamer van Koophandel, bankrekeningnummer en burgerservicenummer bekend zijn, daar, in wat voor vorm dan ook, oneigenlijk gebruik van gemaakt wordt door derden (bijvoorbeeld abonnementen afsluiten, DigiD aanvragen, etc.)?
Of en hoe vaak er sprake is van oneigenlijk gebruik door derden van het in combinatie gebruiken van het KvK-nummer, het BTW-nummer en het bankrekeningnummer van een persoon is niet bekend.
Het KvK-nummer van een bedrijf is openbaar (dat nummer moet zelfs op grond van artikel 27 van de Handelsregisterwet 2007 worden vermeld op alle briefpapier, orders, facturen, offertes en andere aankondigingen met uitzondering van reclames).
Het bankrekeningnummer staat (geheel vrijwillig maar volstrekt logisch) op elke factuur die van een bedrijf uitgaat. Vaak ook, en al evenzeer vrijwillig, op het briefpapier. Uitgangspunt is dat het hier gaat om een zakelijk bankrekeningnummer. Tevens is wettelijk bepaald dat het BTW-nummer op facturen vermeld dient te worden. Voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP’er) betekent dit dat het Burgerservicenummer (BSN)te herleiden is. De fiscus geeft namelijk aan een ZZP’er een BTW-nummer uit door NL te plaatsen voor het BSN.
Met betrekking tot het risico van oneigenlijk gebruik van het BSN is het van belang te beseffen dat het BSN een informatieloos nummer is en geen authenticatiemiddel voor toegang tot de elektronische bestanden of dienstverlening van de overheid is. Ook niet in combinatie met andere gegevens zoals het KvK-nummer of bankrekeningnummer.
Het betrekking tot DigiD, is kennis van deze gegevens overigens onvoldoende om een DigiD te verkrijgen. Zie ook de beantwoording van de Kamervragen over mogelijke fraude met DigiD gesteld door de leden Van der Burg, Hennis-Plasschaert en Neppérus (allen VVD) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Financiën over inbreuk op DigiD (ingezonden 6 april 2011).
Hoe groot zijn de risico’s van oneigenlijk gebruik door derden als de bij vraag 1 genoemde combinatie van gegevens bekend is, zoals bij zelfstandigen zonder personeel?
Hoe groot de risico’s zijn, kan pas gemeten worden als cijfers over dat oneigenlijk gebruik beschikbaar zijn. Die zijn niet beschikbaar. Cijfers van misbruik van deze gegevens zijn er evenmin. Op dit moment wordt wel een onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de schade van identiteitsfraude. Ook voor dit onderzoek geldt dat eerst wordt geïnventariseerd of er genoeg cijfermateriaal in de publieke en de private sector beschikbaar is om een uitspraak over omvang en schade te kunnen doen. Het rapport wordt deze zomer opgeleverd.
Bij het Centraal Meld-en informatiepunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI) zijn geen meldingen met de bovengenoemde combinatie van gegevens bekend. Wel wordt af en toe de naam van een bedrijf (zonder bankrekening en/of BSN) misbruikt door criminelen in oplichtingszaken waarbij niet-bestaande spullen worden verkocht en er vooraf wordt betaald. Overigens kan met de combinatie naam en bankrekeningnummer al worden gefraudeerd, bijvoorbeeld door spullen te kopen via eenmalige machtiging. Een naam (en eventueel een adres) is ook al voldoende als de keuze voor «achteraf betalen» wordt geselecteerd. Dit soort eenvoudige oplichtingszaken kunnen zowel bedrijven als natuurlijke personen treffen.
Wanneer bedrijven en organisaties een identiteit denken te kunnen verifiëren louter aan de hand van kennis van bovengenoemde gegevens, kunnen risico’s ontstaan voor oneigenlijk gebruik of misbruik. Van belang is dat een ieder voldoende aandacht geeft aan een deugdelijke verificatie van de identiteit. (Overheids)organisaties hebben de plicht om de identiteit van een burger afdoende te verifiëren, bijvoorbeeld met een geldig wettelijk identiteitsdocument.
Hoe gaat de overheid om met een dergelijk oneigenlijk gebruik door derden? Welke maatregelen worden getroffen? Is het nodig om aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Bent u bereid om die te nemen? Zo neen, waarom niet?
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft een adviserende en toezichthoudende taak op naleving van de regels, die gesteld zijn aan het gebruik en uitwisselen van persoonsgegevens. Burgers die vaststellen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens, kunnen dit melden bij het Cbp. Het Cbp heeft doorzettingsmacht om aanpassingen in het gebruik af te dwingen.
Als ondernemers slachtoffer worden van fraude kunnen zij daarvan aangifte doen. De overheid geeft voorlichting aan het publiek over het omgaan met persoonlijke gegevens en ook kunnen vragen worden gesteld aan de fraudehelpdesk.
Mocht er sprake zijn van identiteitsfraude dan kunnen burgers of ondernemers terecht bij het CMI. Dit is een initiatief van de Nederlandse overheid. Het meldpunt geeft voorlichting over identiteitsfraude en over het voorkomen ervan. Ook begeleidt het meldpunt slachtoffers bij het aanpakken van de gevolgen, zowel in de private als in de publieke sector.
Problemen in het gehandicaptenvervoer |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Stichting Vast is Beter?1
Ja. Ik heb bovendien naar aanleiding van uw vragen contact gehad met betreffende stichting.
Bent u zich ervan bewust dat veel gehandicapte reizigers momenteel geweigerd worden als gevolg van de strengere regelgeving in het gehandicaptenvervoer en op die wijze dus geïsoleerd raken van de maatschappij? Zo ja, deelt u de mening dat iedereen recht heeft op vervoer en dat dit probleem derhalve subiet aangepakt dient te worden?
Het uitgangspunt is dat mensen met een handicap veilig vervoerd moeten kunnen worden. Het is mij duidelijk geworden dat voornamelijk rolstoelinzittenden die niet rechtop in hun rolstoel kunnen zitten, soms door vervoerders (waaronder Valys) voor vervoer worden geweigerd. De reden hiervan is dat bij het gebruik van standaard veiligheidsgordels in rolstoeltaxi’s door rolstoelinzittenden met een afwijkende zithouding kan leiden tot gevaarlijke situaties. De betreffende vervoerders kunnen geen concessies doen aan de verkeersveiligheid, waardoor zij geen andere uitweg zien dan weigeren van vervoer.
Ik ben het met u eens dat zoveel mogelijk getracht moet worden te voorkomen dat gehandicapten maatschappelijk geïsoleerd raken. Ik ben daarom bereid om te laten nagaan of het mogelijk is om met een geringe aanpassing van de bestaande regels eventuele problemen rond de zit-lighouding op te lossen.
Bent u bekend met het feit dat er uniforme eisen zijn gesteld met betrekking tot gehandicaptenvervoer in de Regeling Voertuigen 2009, maar dat er geen uniforme eisen zijn gesteld aan de rolstoelen? Zo ja, bent u bereid om alsnog standaardeisen op te stellen voor rolstoelen, zodat het technisch mogelijk is om ieder type rolstoel te vervoeren en kunt u aangeven per wanneer wij dit kunnen verwachten?
De regeling rond het gehandicaptenvervoer is opgezet vanuit de verkeersveiligheid. Daarom moeten voertuigen waarmee rolstoelen worden vervoerd beschikken over deugdelijke vastzetsystemen en is niet geregeld dat elke rolstoel waarmee een gehandicapte zich in het verkeer wil begeven voorzien moet zijn van bevestigingspunten. Ik heb wel na laten gaan wat de kosten zijn van een eventuele verplichting voor het aanbrengen van vastzetpunten op rolstoelen en een vrije gordelloop. Die bedragen circa € 1 miljoen en komen ten laste van de AWBZ, particulieren en de verstrekkende gemeentes. Gelet op de terughoudendheid inzake nieuwe regelgeving en de kosten, zie ik geen aanleiding om over te gaan tot een verplichting. Wel is dit onder de aandacht gebracht van de VNG, terwijl mij bekend is dat op vrijwillige basis ook al aanpassingen aan rolstoelen worden aangebracht.
Deelt u de mening dat standaardgordels alleen geschikt zijn voor passagiers in een rechtop zithouding en dat passagiers met een afwijkende houding vrijgesteld zouden moeten worden van deze verplichting, zodat vervoerders gebruik kunnen maken van een aangepaste gordel? Zo ja, bent u bereid om dit in de Regeling Voertuigen, Artikel 59, lid 9 aan te passen?
Zie mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel vervoerders, waaronder Valys, passagiers met een scootmobiel weigeren om per lift in te stappen omdat dit tot ongelukken zou leiden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om de situatie waarbij ouderen nu maar zelf via het trappetje in het busje moeten klauteren te voorkomen, zodat het voor ouderen geen vrijwel onmogelijke opgave wordt om vervoerd te worden?
Verkeersveiligheid bepaalt de grens van wat vervoerders mogen doen. Hieraan kunnen geen concessies worden gedaan. Er gelden veiligheidsregels met betrekking tot het vervoer van rolstoelen en er bestaan minimale goedkeuringseisen voor liftinstallaties die gebaseerd zijn op het dragen van rolstoelpassagiers. Scootmobielen zijn zwaarder en hebben een ander zwaartepunt dan rolstoelen. De huidige voertuigen in het contractvervoer zijn er niet altijd op ingericht om deze in te laden terwijl de passagier op de scootmobiel blijft zitten. Analoog aan de specifieke regelgeving voor rolstoelen dient ook de veiligheid van passagiers op scootmobielen bij taxivervoer vooropgesteld te worden. De verantwoordelijkheid voor handhaving van dit uitgangspunt berust bij de vervoerder. Dit betekent dat, afhankelijk van het ingezette vervoermiddel en per individuele situatie moet worden beoordeeld, op welke wijze het vervoer veilig kan plaatsvinden.
Gelet op de kosten acht ik het niet opportuun hiervoor maatregelen te nemen.
Uiteraard is het van belang dat de vervoerder met betrokkene zo goed mogelijk omgaat met deze situatie, bijvoorbeeld door adequate assistentie te verlenen bij het betreden en het verlaten van het voertuig.
Bent u bereid om de door de Stichting Vast is Beter in ontwikkeling zijnde extra beugel voor scootmobiels over te nemen en verplicht te stellen voor alle gehandicapte vervoerders, zodat iedere gehandicapte weer vervoerd kan worden?
Uit mijn overleg met de Stichting Vast=Beter is gebleken dat zij geen extra beugel voor scootmobielen in ontwikkeling heeft. Wel ontwikkelen zij een riem voor achterop de voertuiglift, die moet verhinderen dat rolstoelen daarvan afvallen.
Kunt u de beantwoording van deze vragen uiterlijk één week voor het algemeen overleg Doelgroepenvervoer van 28 april 2011 doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar wel zo mogelijk voor het algemene overleg van 28 april 2011.
Het bericht 'Verboden arbeid soms gewoon toegestaan' |
|
Ino van den Besselaar (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verboden arbeid soms gewoon toegestaan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen van buiten de Europese Unie (EU) zonder meer een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers die mensen van buiten de Europese Unie in Nederland arbeid willen laten verrichten hebben hiervoor in beginsel een tewerkstellingsvergunning nodig.
Kunt u aangeven wat de omvang van het probleem is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de uitspraak van de Raad van State kan, in het geval dat aan de orde was geen boete worden opgelegd op basis van de WAV. De uitspraak leidt er echter niet toe dat voor de toekomst de tewerkstellingsvergunningplicht ten aanzien van Turkse werknemers niet meer geldt of niet meer kan worden gehandhaafd.
Bent u van mening dat nu deze case bekend is geworden er meer gebruik zal worden gemaakt van betreffende constructie om zonder tewerkstellingsvergunning van buiten de EU naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit niet uit dat belanghebbenden, aan wie een boete is opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen, in toekomstige procedures soms, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak zullen betogen dat van deze boeteoplegging moet worden afgezien omdat deze in strijd zou zijn met de bepalingen van de door de EU met Turkije gesloten Associatie-overeenkomst. Een dergelijk strijd is m.i. evenwel niet aanwezig, zodat ik er van uitga dat een dergelijke boete niet op die grond zal worden vernietigd.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om dit lek te dichten zodat in de toekomst kan worden gehandhaafd?
Ik zie geen aanleiding om de wetgeving aan te passen. Mijn inziens wijkt de uitspraak van de Raad van State, door bij de toetsing aan de Associatieregeling het aspect «handhaving» te betrekken, af van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, waarbij er bovendien ten onrechte van is uitgegaan dat het toezicht op wetgeving inzake de tewerkstelling van vreemdelingen voor 1973 niet adequaat was.Mocht deze kwestie in de toekomst nog eens bij de Raad van State aan de orde komen, dan zal ik bevorderen dat deze door de Raad van State in de vorm van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zal worden voorgelegd.
Deelt u de mening dat opzeggen van dit verdrag uit 1973 (Aanvullend Protocol EEG/Turkije) tot de mogelijkheden behoort om deze oneigenlijke constructie te voorkomen in de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het voorgaande zie ik in eerder genoemde uitspraak van de Raad van State geen aanleiding om tot initiatieven te komen, gericht op het opzeggen van het Associatieverdrag.
Inkoop van duurzaam hout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het door Milieudefensie gepubliceerde rapport «Van Oerwoud naar Overheid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in 2010 in 70% van de door Milieudefensie onderzochte rijksprojecten hout werd aangetroffen, dat niet voldoet aan de criteria die de overheid heeft opgesteld voor de inkoop van duurzaam hout?
Het beleid voor duurzaam inkopen houdt in dat bij aanbestedingen eisen worden gesteld ten aanzien van duurzaamheid. Voor hout geldt vanaf 2010 de eis dat het hout aantoonbaar duurzaam is geproduceerd.
Om voor hout te kunnen beoordelen wat in de ogen van de Nederlandse overheid duurzaam mag worden genoemd, zijn in juni 2008 door de minister van VROM de inkoopcriteria voor duurzaam hout vastgesteld: de Timber Procurement Assessment System (TPAS). Op dit moment zijn de certificatiesystemen FSC en PEFC Internationaal (met uitzondering van MTCS) geaccepteerd als bewijs van duurzaam geproduceerd hout voor het inkoopbeleid. Over de status van MTCS verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2011 (Kamerstuk 30 196 nr. 139).
Het onderzoek van Milieudefensie laat zien dat bij het rijk in 85% van de projecten duurzaam hout in de bestekken/contracten is opgenomen. Hoewel de 100% nog niet gehaald wordt, concludeer ik hieruit dat de inkoopcriteria voor duurzaam hout breed worden toegepast in rijksprojecten.
In 30% van de onderzochte projecten is ook de bijbehorende administratie op orde, waarmee het voldoen aan de eisen wordt aangetoond. Hieruit concludeer ik de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Rijksgebouwendienst in 2010 in slechts tien van de zeventien door haar uitgevoerde projecten, gebruik heeft gemaakt van hout dat aan de criteria voldoet?
Voor de Rijksgebouwendienst geldt dat de eis voor duurzaam hout bij alle onderzochte projecten is opgenomen in de bestekken/contracten, maar dat dit niet in alle gevallen heeft geleid tot het gebruik van aantoonbaar duurzaam hout. In veel gevallen was dit te wijten aan het ontbreken van een certificaat in de laatste schakel van de keten. Ook hier concludeer ik dat de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de overheid zichzelf altijd aan haar eigen criteria voor duurzaam inkopen zou moeten houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om daar in de nabije toekomst voor te zorgen?
De overheid dient gemaakte afspraken na te komen en dat geldt ook voor duurzaam inkopen. Het onderzoek van Milieudefensie geeft aan dat duurzaam inkopen niet ophoudt bij het stellen van eisen, maar ook de nodige zorg vraagt bij de uitvoering en handhaving. Dit is, in mijn ogen, een gedeelde verantwoordelijkheid van de markt en opdrachtgever. De marktpartij zorgt in de realisatie van werken voor de aantoonbaarheid van de duurzaamheid van het gebruikte hout. De opdrachtgever zorgt voor een passende controle op de naleving van de contractuele verplichtingen, rekening houdend met de grenzen van doelmatig toezicht. Over hoe ik de toepassing van de criteria bevorder, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de bevindingen van Milieudefensie haaks staan op de beleidsdoelstelling van de Rijksoverheid om vanaf 2010 honderd procent duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Rijksoverheid alsnog honderd procent duurzaam in gaat kopen?
Ik constateer dat bij het duurzaam inkoopbeleid voor hout vooral de naleving van de contracteisen de nodige aandacht behoeft. De doelstelling om vanaf 2010 100% duurzaam in te kopen geldt onverminderd, maar betrof tot nu toe alleen het toepassen van de eisen. De monitor Duurzaam Inkopen die u onlangs ontving, laat zien dat die doelstelling vrijwel is gehaald. In het advies van het bedrijfsleven inzake Duurzaam Inkopen, dat u met dezelfde brief ontving op 24 juni 2011, staat overigens de aanbeveling om de doelstelling aan te passen tot het gehele inkoopproces inclusief de uitvoering. In bedoelde brief kunt u mijn reactie op het advies lezen.
Bent u het ermee eens dat houthandelaren die investeren in de productie van duurzaam hout, een overheid verdienen die hen daarin als «launching customer» ondersteunt?
Daar ben ik het mee eens. Om die reden zijn de TPAS-criteria voor duurzaam hout in het leven geroepen. Hiermee worden duurzaamheidseisen hanteerbaar gemaakt voor leveranciers, inkopers en bestuurders.
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen in het rapport van Milieudefensie? Gaat u deze aanbevelingen opvolgen?
De aanbevelingen van Milieudefensie sluiten in grote lijnen aan bij wat de afgelopen tijd naar overheden is gecommuniceerd over het duurzaam inkopen van hout. Wel wil ik opmerken dat ik het advies om «FSC of gelijkwaardig» te eisen niet onderschrijf. Niet alleen is het in strijd met aanbestedingsregels om één keurmerk als uitgangspunt te hanteren, maar ook gaat het voorbij aan het feit dat de TPAS-criteria de norm zijn en dat meerdere keurmerken aan deze norm voldoen.
In het advies van Milieudefensie zie ik aanknopingspunten voor verbetering van het duurzaam inkoopbeleid voor hout binnen de overheid, zowel door bewustwording als door verbetering van de uitvoering. Ik neem de aanbevelingen van Milieudefensie dan ook graag ter harte en ga de mogelijkheden onderzoeken om samen met Milieudefensie en marktpartijen hier invulling aan te geven.
Windenergie |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Britse studie bevestigt onbetrouwbaarheid van windenergie»1 met bijbehorend rapport «Analysis of UK wind power generation?»2
Ja.
Deelt u de mening van het onderzoek dat windenergie niet betrouwbaar genoeg is om op enig moment in de toekomst een significante hoeveelheid energie te genereren? Zo nee, waarom niet?
Toepassing van windenergie in ons land en andere Europese landen kenmerkt zich door continue variaties van de elektriciteitsproductie. Dit hangt direct samen met het voortdurend wisselende windaanbod. Daardoor is het niet mogelijk om ver van te voren te plannen wat de bijdrage van windenergie (in kWh) op enig moment in de toekomst zal zijn. In die zin is windstroom niet als een betrouwbare vorm van energieopwekking te kwalificeren.
Daarmee is echter niet gezegd dat windenergie geen betrouwbare en significante hoeveelheid duurzame energie kan leveren. Want het is mogelijk met grote mate van betrouwbaarheid voor een bepaald opgesteld windvermogen (in MW) vooraf vast te stellen hoe groot de stroomproductie (bijvoorbeeld) in een jaar gemiddeld zal zijn. Betrouwbaarheid en stroomlevering van windenergieproductie zijn derhalve van te voren kwantificeerbaar door uit te gaan van de prestaties die gemiddeld worden geleverd over langere termijn in de toekomst. Overigens hebben ook conventionele centrales onvoorziene storingen en uitval, waardoor volledige zekerheid over stroomlevering op enig moment in de toekomst niet absoluut gegarandeerd kan zijn.
Vandaag de dag zijn er verschillende landen waar windenergie zich over meerdere jaren heeft bewezen als een betrouwbare stroomleverancier van een significant aandeel van de elektriciteitsvraag. In dit verband noem ik Denemarken (aandeel wind in 2010 24%), Spanje en Portugal (aandeel wind in 2010 bijna 15%) en Duitsland (aandeel wind ruim 9%). En in al deze landen is verdere groei van windenergie voorzien.3
Het voortdurend wisselende karakter van windstroom is niettemin een belangrijke complicatie. Meerdere studies in ons land hebben de afgelopen jaren echter laten zien dat windstroom in significante hoeveelheid ook goed kan worden ingepast in het Nederlandse elektriciteitsnetwerk.4 De studies tonen aan dat de rol en betekenis van windenergie niet alleen op zichzelf staan, maar vooral tot uitdrukking komen in combinatie met de ontwikkeling van flexibele netten en andere vormen van stroomopwekking in het hele stroomproductiesysteem.
Kunt u aangeven wat de (gemiddelde) productiefactor is van windmolens op land en op zee in Nederland?
Ik kan hiervoor verwijzen naar de jaarlijkse publicatie van het CBS «Hernieuwbare energie in Nederland» (pag. 34), waar o.a. volgende getallen zijn te vinden:
jaar
Productiefactor wind op land %
Productiefactor wind op zee %
2006
22
29
2007
23
35
2008
24
30
2009
22
37
Kunt u gemotiveerd aangeven hoeveel Nederlandse windmolens positieve invloed hebben op het landelijke hoogspanningskoppelnet?
Als met de vraag wordt bedoeld hoeveel windstroom in het Nederlandse elektriciteitssysteem is in te passen, dan verwijs ik weer naar het rapport van de Kema genoemd in het antwoord op vraag 2, waar wordt geconcludeerd dat 12 GW wind in 2020 in het elektriciteitsysteem inpasbaar is (zie voetnoot 4).
Nederlandse garanties over buitenlands spaargeld |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Internetspaarbanken staan niet miden in de samenleving»?1
Kent u de website www.rabo.be, waarop Rabobank Belgische spaarders aantrekt onder de volgende vermelding: «Rabobank.be valt onder de Nederlandse wetgeving. Het zijn dus de banksector en de Nederlandse overheid die uw kapitaal garanderen. Uitstekende garanties kortom»?
Kunt u toelichten welk belang van de Nederlandse belastingbetaler ermee gediend is dat de Rabobank buitenlandse spaarders lokt via het internet, waarbij de Nederlandse algemene middelen garant staan voor eventuele verliezen?
Deelt u de mening dat het stelsel van depositogarantstelling waar uiteindelijk de Nederlandse overheid garant voor staat bedoeld is om de Nederlandse spaarder te beschermen?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de Rabobank van plan is 25 miljard euro spaargeld via internet op te halen in België, Frankrijk en Duitsland, waarbij de Nederlandse algemene middelen garant staan?
Hoe verhoudt deze manier van informeren zich tot de regel dat geen reclame mag worden gemaakt over een depositogarantiestelsel? Druist de bij vraag 2 genoemde aanprijzing niet in tegen het Nederlandse belang? Bent u niet van mening dat er geen Nederlands belang mee gediend is dat buitenlandse spaarders via het internet hun geld naar Nederlandse banken brengen, met garantie van de Nederlandse overheid?
Deelt u de opvatting van professor Arnold dat er geen publiek belang mee gediend is wanneer een autoleasebedrijf zoals Leaseplan spaargeld ophaalt onder garantstelling van de Nederlandse belastingbetaler?
Zijn u andere voorbeelden bekend van bedrijven die via buitenlandse branches geld ophalen onder dekking van het Nederlandse garantiestelsel?
Bent u bereid het depositogarantiestelsel zodanig te beperken dat het internetsparen in het buitenland wordt uitgesloten? Bent u bereid daarbij ook aandacht te besteden aan bedrijven zoals autoleasebedrijven die niet primair een doel hebben in de financiële sector?
Kunt u een overzicht geven van het totaal aan gegarandeerde spaargeld dat onder het Nederlandse depositogarantiestelsel valt, uitgesplitst naar land?
De gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Klopt het dat de capaciteitsuitbreiding in de care, die is geïnventariseerd door TNO, de raming van VWS van € 175 miljoen overschrijdt? Zo ja, met hoeveel overschrijdt de inventarisatie van TNO de raming van VWS? Wat is uw analyse van de oorzaken die aan deze overschrijding ten grondslag liggen?
Het is juist dat de TNO-inventarisatie een hoger bedrag laat zien dan de gereserveerde € 175 miljoen. In het TNO-rapport wordt een bedrag genoemd van € 350 miljoen. Een deel van dit verschil wordt verklaard omdat naar verwachting meer capaciteit in gebruik zal worden genomen dan vooraf was voorzien. Een andere deel van het verschil wordt verklaard door het gegeven dat deze inventarisatie in het najaar van 2010 is uitgevoerd en projecten zijn opgevoerd waarvan het onzeker is of zij wel in 2011 in gebruik kunnen worden genomen. Ook de zorgkantoren hebben nog niet alle projecten volledig kunnen toetsen op wenselijkheid. Het bedrag dat in het TNO-rapport wordt genoemd, komt daarom zeker niet overeen met de feitelijke uitgaven die in 2011 zullen worden gedaan.
Hoe verhoudt zich dat tot het beleid1 om toekomstige overschrijdingen zo veel mogelijk te voorkomen door de kosten van nieuwe capaciteit vanaf 2011 onder de contracteerruimte te brengen? Wat zijn de oorzaken ervan dat de capaciteitsuitbreidingen blijkbaar jaar op jaar te laag worden geraamd?
Tot nu toe werden de kosten van nieuwe capaciteit vergoed buiten de contracteerruimte, waarbij slechts een globale toets plaats vond door zorgkantoren op de wenselijkheid. Vanaf 2011 zijn deze kosten onder de contracteerruimte gebracht en zal er een strikte toetsing door het zorgkantoor plaatsvinden, dit heeft een kostendempend effect. Ondanks deze toetsing is het mogelijk dat uiteindelijk de kosten hoger uit zullen vallen dan geraamd. Dit kan onder meer samenhangen met de verwachtingen ten aanzien van de groei in de diverse sectoren. Verondersteld is dat er sprake is van een incidentele hoge groei van de nieuwe capaciteit in de afgelopen jaren en dat deze zal gaan verminderen.
Hoe verhoudt het nieuwe beleid zich tot de eerdere toezeggingen voor bouwplannen met een onder het bouwregime van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) afgegeven toelating met bouw?2 Worden deze plannen – waaronder met betrekking tot de afbouw van meerpersoonskamers – gehonoreerd?
Het beleid om de exploitatielasten van capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen staat niet op gespannen voet met de besluitvorming ten aanzien van de bouwprioriteitenlijst 2008 – 2011. Op die lijst staan de voornemens die vooral betrekking hebben op renovatie en vervangende nieuwbouw. De nieuwe beleidsvoornemens zien op de volume-uitbreidingen die geen onderdeel uitmaakten van de bouwprioriteitenlijsten onder het bouwregime. Juist omdat daarop eerder geen sturing plaatsvond, konden op die titel jaarlijks overschrijdingen worden geconstateerd. Daaraan wil ik een halt toeroepen.
Dat wil niet zeggen dat de initiatieven die op de bouwprioriteitenlijst staan, waaronder initiatieven inzake afbouw meerpersoonskamers, waarvoor voor de goede orde geen toezeggingen zijn gedaan, maar een reservering is gepleegd, ook tot realisatie zullen komen. Daarvoor is met name van belang hoe initiatiefnemers hun besluitvorming richten naar de integrale tarieven zoals die vanaf 1 januari 2012 zullen worden gehanteerd. Hierover informeer ik uw Kamer zeer binnenkort.
Bent u bekend met de gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen, bijvoorbeeld dat zorgkantoren hun toezeggingen voor (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen intrekken? Wat is daarop uw reactie?
Het is bekend dat zorgkantoren zich kritischer opstellen ten opzichte van (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen. Dit is ook beoogd met het onder de contracteerruimte brengen van de exploitatiekosten van (nieuwe) capaciteit.
Bent u bekend met het feit dat zorgaanbieders hun bouwinitiatieven – voor zover qua verplichtingen nog mogelijk – noodgedwongen stil leggen dan wel geen nieuwe initiatieven ondernemen, vanwege de onzekerheid of deze straks nog bekostigd worden? Welke gevolgen heeft dit voor de voortgang met betrekking tot scheiden van wonen en zorg en de realisatie van nieuwe kleinschalige initiatieven? Hoe kan voorkomen worden dat cliënten als gevolg van deze maatregel niet bij de instelling van hun keuze terecht kunnen of daar op de wachtlijst terecht komen?
Ik hecht eraan hier aan te geven dat deze vraag naar mijn mening niets van doen heeft met de beleidswijziging ten aanzien van de contracteerruimte.
Mij is bekend dat een deel van de aanbieders hun bouwinitiatieven aanhouden of bijstellen. Overigens zijn er ook tal van instellingen die wel doorgaan met bouw of bijgestelde bouw. De reden van het tijdelijk aanhouden of zelfs afzien van investeringen van bouwinitiatieven kan sterk variëren en hangt samen met de complexiteit van afweging van investeringen. Dit kunnen perikelen zijn over bijvoorbeeld financiering. Waar vroeger financiering vanzelfsprekend was, omdat er veel en goedkoop geld in de markt was en banken risicoloos geld konden verstrekken, zijn deze nu veel kritischer. Maar ook gemeentelijke bouwvergunningen en juridische procedures kunnen voor vertraging zorgen. Ook is duidelijk dat veel instellingen zich bezinnen en hun bouwplannen nog eens tegen het licht houden.
De verwachte inkomsten zijn van groot belang voor beslissingen van instellingen. Verwachte bezetting, afspraken met zorginkopers en alternatieven voor cliënten in de omgeving zijn van belang voor de raming van de inkomsten. Over de inrichting van het bekostigingsysteem zal ik binnenkort meer duidelijkheid geven.
De eventuele vertraging in de bouw heeft als zodanig geen effect op de voortgang van het traject scheiden van wonen en zorg. Het effect op nieuwe kleinschalige initiatieven is moeilijk in te schatten. Mij is niet bekend hoeveel kleinschalige initiatieven worden getemporiseerd en zeker niet waarom. Aan de andere kant is het zo dat kleinschaliger initiatieven doorgaans makkelijker te realiseren zijn dan grootschalige en voor een organisatie door de beperktere impact minder risico betekenen.
Een temporisering van de bouw zal het aanbod aan geschikte accommodaties naar verwachting tijdelijk kleiner maken. De match tussen vraag en aanbod zal uiteindelijk in de relatie tussen cliënt, verzekeraar en zorginstelling gemaakt moeten worden.
Waarom wordt de omvang van de contracteerruimte per zorgkantoor aangehouden voor de verdeling van de eerste tranche van € 150 miljoen? Is het niet veel logischer om bij het verdelen van de beschikbare middelen te differentiëren naar de te verwachten benodigde capaciteit per regio en per branche? Wilt u erop toezien dat zorgkantoren rekening houden met de instellingen die in de komende jaren een te verwachten tekort aan intramurale voorzieningen hebben?
Uit het TNO-onderzoek komen geen grote verschillen naar voren tussen de verschillende regio’s. In overleg met de zorgkantoren is dan ook besloten de eerste tranche van € 150 miljoen evenredig te verdelen over de zorgkantoren.
Bij de toewijzing van de middelen zullen de zorgkantoren rekening houden met de verwachte tekorten aan intramurale voorzieningen. Ik zal dat onder meer monitoren via de Nederlandse Zorgautoriteit.
Bent u ermee bekend dat de onzekerheid over de capaciteitsuitbreidingen met name kleinere organisaties in de knel brengt, aangezien deze kleinere organisaties de omschakeling naar zwaardere zorgzwaartepakketten (zzp’s) willen maken vanwege de te verwachten veranderingen in het kader van scheiden van wonen en (zorg zij hebben daartoe immers vaak een toelating met behandeling nodig, maar krijgen deze nu niet meer van het zorgkantoor)?
Het is bekend dat een meer kritische opstelling door zorgkantoren ten aanzien van capaciteitsuitbreidingen vooral bij kleinere organisaties leidt tot onzekerheden. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 speelt echter een groot aantal factoren een rol bij capaciteitsinitiatieven. Goede en vroegtijdige afstemming met het zorgkantoor is daarbij van belang.
Bent u bekend met het onderzoek van ActiZ naar de zorgcontractering AWBZ 2011, waaruit blijkt dat zorgkantoren nauwelijks meerjarenafspraken maken? Wat is uw reactie op dat onderzoek in relatie tot deze problematiek?
Het onderzoek van ActiZ is mij bekend. In het onderzoek wordt verwezen naar de situatie dat zorgverzekeraars de AWBZ gaan uitvoeren voor eigen verzekerden (vanaf 2013). ActiZ doet een appel op de zorgverzekeraars om dan meer ruimte te bieden voor meerjarenafspraken. Ik vind het zinvol dat in de dialoog tussen zorgverzekeraars en aanbieder ook ruimte komt voor meerjarenafspraken. Daarbij moet overigens wel de balans worden gevonden tussen de zekerheid voor alle huidige aanbieders en de mogelijkheden voor nieuwe aanbieders of extra groei voor aanbieders die extra kwaliteit voor de cliënt leveren.
Bent u bereid op korte termijn met beleidsvoorstellen te komen waarmee zorgaanbieders de zekerheid geboden wordt voor het nemen van investeringsbeslissingen en het aangaan van verplichtingen voor initiatieven die – gelet op de tijd die nodig is voor de planontwikkeling – pas over enkele jaren in gebruik genomen gaan worden?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over mijn voornemen om de Nederlandse Zorgautoriteit een aanwijzing te geven voor het ontwikkelen van integrale tarieven. De invoering van deze integrale tarieven is voorzien per 1 januari 2012. Ze bieden de instellingen voldoende mogelijkheden om tot een afgewogen investeringsbeslissing te komen voor de komende jaren. Met deze integrale tarieven kan de instelling een business-case uitwerken en de haalbaarheid van zijn bouwplannen daaraan toetsen. Zorgaanbieders zullen voordat zij plannen tot uitvoer brengen zich met de zorgverzekeraar verstaan over het verkrijgen van een contract op termijn. Gezamenlijk zullen zij tot overeenstemming moeten zien te komen die er toe leidt dat de regionale contracteerruimte niet wordt overschreden. De gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg maakt dat ik niet langer zekerheden stel, maar randvoorwaarden bekendmaak waarbinnen partijen hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken.
De versnelde aanleg van liften op station Gorinchem |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Versneld liften op station Gorinchem» van 6 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat door de verbouwing van de Merwede Lingelijn, het station Gorinchem niet meer toegankelijk is voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Was dit volgens u te voorzien?
Door sluiting van het dienstoverpad op station Gorinchem is perron 2 van dit station niet meer bereikbaar voor mensen met een motorische functiebeperking. ProRail was onvoldoende op de hoogte dat dit dienstoverpad doorgaans gebruikt werd door Arriva-personeel om mensen met een motorische functiebeperking van en naar perron 2 te krijgen.
Aan de bereikbaarheid van perron 1 is niks veranderd.
Is ProRail volgens de «wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte» verplicht om de perrons toegankelijk te hebben en te houden voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Is daar in het ontwerp van de verbouwing van de Merwede-Lingelijn rekening mee gehouden?
Nee, ProRail heeft die verplichting niet. De wet gelijke behandeling voor chronisch zieken en gehandicapten is voor het openbaar vervoer nog niet van kracht. Bij het ontwerp voor de verbouwing van de Merwede–Lingelijn is rekening gehouden met toegankelijkheidsaspecten.
Overigens is het niet altijd mogelijk tijdens een verbouwing een station toegankelijk te houden voor mensen met een motorische functiebeperking. Het bieden van een redelijk alternatief – zoals het vergoeden van een taxirit – kan dan een oplossing bieden.
Klopt het dat ProRail aan gehandicapten de kosten vergoedt van hun taxirit naar het meest dichtbij zijnde station? Geldt deze vergoeding ook voor anderen die voor hun vervoer zijn aangewezen op de lift, zoals bijvoorbeeld moeders met kinderwagens? Uit welke middelen wordt deze vergoeding door ProRail betaald?
Vanaf begin april is ProRail een taxi- en treinvergoeding gestart om op korte termijn de minder valide reiziger te compenseren voor het ongemak. De regeling geldt voor iedereen die het perron niet met de trap kan bereiken, dus ook voor mensen met kinderwagens. ProRail vergoedt dit vanuit Relatiebeheer.
Er zijn inmiddels maatregelen getroffen, zodat het dienstoverpad vanaf 1 juni 2011 heropend wordt. Hierdoor wordt perron 2 weer als vanouds bereikbaar voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Op het moment dat de lift bij perron 2 wordt opgeleverd, zal het dienstoverpad voor mensen met een mobiliteitsbeperking worden gesloten en is perron 2 van dit station definitief toegankelijk gemaakt.
Wanneer wordt de lift bij station Gorinchem opgeleverd zodat het station weer net zo toegankelijk is als de treinen die er stoppen?
Het is de verwachting dat de lift in 2013 wordt opgeleverd.
De arrestatie en verdwijning van de Chinese kunstenaar Ai Weiwei |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Chinese kunstenaar Ai Weiwei opgepakt op vliegveld, regering nerveus»?1
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van de aanhouding van Ai Weiwei. Ik hoop op meer openheid van de Chinese autoriteiten over deze en andere zaken. De heer Ai Weiwei en andere activisten hebben hoe dan ook recht op een eerlijk proces.
Klopt het dat er sinds de arrestatie niets meer van Weiwei vernomen is? Zo ja, bent u bereid het Nederlandse ongenoegen kenbaar te maken aan de Chinese ambassadeur?
Ai Weiwei is geruime tijd incommunicado gehouden, maar onlangs heeft zijn vrouw heeft de gelegenheid gehad kort met hem te spreken. Hij is inmiddels in staat van beschuldiging gesteld.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Catherine Ashton, heeft op 12 april jl., mede op aandringen van Nederland, in een verklaring met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Ze eiste ook behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Bent u bereid, totdat duidelijk is dat Weiwei een eerlijk proces krijgt, in de contacten met China – ook in EU verband – constant het grote belang van burgerlijke en politieke rechten in het algemeen te benadrukken, en de casussen van Weiwei en tientallen andere opgepakte schrijvers, advocaten en burgerrechtenactivisten in het bijzonder aan de orde te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de arrestatie onderdeel uitmaakt van een verhevigde campagne van de Chinese regering om bekende dissidenten te intimideren? Zo ja, welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Peking ontvangen om hiermee om te gaan?
De autoriteiten in China hebben vanaf november de bewegingsvrijheid van een aantal mensenrechtenverdedigers beperkt en tevens een aantal mensenrechtenverdedigers aangehouden. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn inmiddels meer dan 100 personen aangehouden of voor verhoor tijdelijk vastgezet. Het is te vroeg om te beoordelen of dit een structurele verslechtering van de mensenrechtensituatie inhoudt, dan wel een tijdelijke, die samenhangt met actuele gebeurtenissen. De ambassade volgt de mensenrechtensituatie op de voet en zal daarover regelmatig verslag uitbrengen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke wijze ondersteunt de Nederlandse ambassade in Peking concreet de verbetering van de mensenrechten? Op welke wijze werkt de Nederlandse ambassade met mensenrechtenorganisaties in China samen?
De Nederlandse ambassade te Peking blijft zich zowel in EU-verband als ook bilateraal inspannen een bijdrage te leveren aan verbetering van de mensenrechtensituatie in China. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de onderwerpen vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Zo maakt de ambassade regelmatig bijeenkomsten van de Foreign Correspondents Club China (FCCC) mogelijk, die tot nog toe meestal zonder problemen hebben kunnen plaatsvinden. Tijdens de Expo 2010 in Shanghai ontplooide Nederland culturele activiteiten in het tijdelijke Dutch Cultural Centre. Daar is ruimte geboden aan kritische Chinese kunstenaars, waaronder Ai Weiwei bij de openingstentoonstelling. De ambassade onderhoudt verder contacten met een groot aantal mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten, bloggers en kunstenaars) en andere relevante personen. De ambassade werkt daarbij nauw samen met andere EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Verder financiert Nederland in China een programma ter versterking van de rechtsstaat, werkt daarbij samen met diverse Nederlandse en Chinese organisaties, en een programma voor het behoud van de Tibetaanse cultuur. Jaarlijks is voor deze programma’s samen ruim € 1,5 miljoen beschikbaar.
Hoe vergroot Nederland de mediadiversiteit en internetvrijheid in China – waar Weiwei een groot pleitbezorger van was – om ruimte te geven aan mensenrechtenverdedigers om op te komen voor de vrijheden van zichzelf en anderen?
Nederland besteedt veel aandacht aan de vrijheid van meningsuiting, het belang van mediadiversiteit en internetvrijheid in China, en stelt deze onderwerpen regelmatig aan de orde in de contacten met de Chinese autoriteiten. Nederland werkt in China samen met zowel traditionele als nieuwe media, bijvoorbeeld door het organiseren van journalistenreizen met als doel de diversiteit in berichtgeving aan te moedigen. Ook de hiervoor genoemde bijeenkomsten van de FCCC passen in dat kader.
De aandacht van Nederland voor de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid in China vormen deel van de bredere agenda van de regering op dit thema, dat als prioriteit is opgenomen in de recent aan uw Kamer gestuurde mensenrechtennotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid».
Bent u van mening dat Nederland als gastheer van vier internationale gerechtshoven en als enige land in de wereld dat het bevorderen van de internationale rechtsorde in zijn Grondwet heeft staan, een extra verantwoordelijkheid draagt om het belang van mensenrechten overal in de wereld onder de aandacht te brengen? Zo ja, hoe krijgt die opstelling in dit specifieke geval vorm? Zo neen, waarom niet?
De actualisering van het mensenrechtenbeleid, die ik uw Kamer heb aangeboden, geeft vorm aan de verantwoordelijkheid die Nederland heeft ten aanzien van de wereldwijde bevordering van de mensenrechten. Om effectief te handelen moet Nederland selectief zijn en samenwerken met partners, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. De wijze waarop deze opstelling in dit specifieke geval vorm krijgt is aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3.
Het aanzetten tot geweld en bedreigingen geuit door Sharia4Holland |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Moslimbedreiging tegen Wilders»1? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Voor mijn oordeel over de inhoud van het artikel verwijs ik u naar de antwoorden 2 t/m 4.
Deelt u de visie dat Sharia4Holland een gevaarlijke, extremistische groepering is die oproept en aanzet tot geweld? Zo neen, waarom niet?
Momenteel kan niet gesproken worden van een groepering of organisatie. Shariah4Holland leidt vooralsnog slechts een virtueel bestaan zonder leden of publieke manifestatie. Er is niettemin reden voor alertheid en ik kan u verzekeren dat de ontwikkelingen rond Shariah4Holland onze aandacht hebben. Op de website wordt een radicale boodschap uitgedragen. Er is echter niet geconstateerd dat er daadwerkelijk opgeroepen of aangezet wordt tot geweld. Wanneer dat wel het geval zou zijn dan wordt de wet overtreden en wordt hier tegen opgetreden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde de persoon die in de betreffende filmpjes voorkomt en de betreffende organisatie – namens wie wordt opgeroepen en aangezet tot geweld en bedreigingen worden geuit – te laten vervolgen en de organisatie te laten verbieden?
Het Openbaar Ministerie heeft de betreffende filmpjes beoordeeld en geconcludeerd dat er in de filmpjes geen uitlatingen worden gedaan die vallen onder artikel 131 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht. Om die reden zal er geen vervolging worden ingesteld tegen de persoon en de betreffende organisatie die in de filmpjes voorkomen.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de leden van deze organisatie zoveel mogelijk ons land dienen te verlaten en dat in Nederland geen plaats is voor het abjecte barbaarse rechtssysteem genaamd sharia? Zo nee, waarom niet?
Van vreemdelingen kan, met toepassing van de zogeheten glijdende schaal, de verblijfsvergunning worden ingetrokken als gevolg van een veroordeling voor een strafbaar feit.
Het kabinet wil er, zoals eerder gesteld in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Klaveren en Wilders over de organisatie Shariah4Holland2, geen enkel misverstand over laten bestaan dat het invoering van de sharia volstrekt ondenkbaar acht en in strijd met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen.
Het bericht dat het conceptwetsvoorstel Rijkswet Personenverkeer voorlopig van de baan is |
|
André Bosman (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Terugsturen Antilliaanse raddraaiers van de baan»1 en het bericht «Personenverkeer is een scheldwoord»?2
Ja.
Klopt het dat u heeft toegezegd niet verder te gaan met het conceptwetsvoorstel Rijkswet personenverkeer van het vorige kabinet en met Antilliaanse politici opnieuw wil gaan onderhandelen over een nieuwe concept? Zo ja, kunt u aangeven waarom u van mening bent dat het conceptwetsvoorstel Rijkswet personenverkeer in zijn geheel moet worden teruggetrokken en opnieuw zal moeten worden onderhandeld?
In april jongstleden hebben de minister van Binnenlandse Zaken en ik met de regeringen en met een aantal fracties van de Staten van de landen Curaçao, Sint Maarten en Aruba gesproken over de toekomstvisie op het Koninkrijk en een toekomstige regeling van het personenverkeer. In deze overleggen heb ik aangegeven dat, vanwege de nieuwe regeringen en nieuwe verhoudingen in deze landen en ook in Nederland, ik een andere aanpak voorsta, die inhoudt dat ik in nauwe afstemming met de landen een regeling van het personenverkeer wil opstellen. Het voorstel van het vorige kabinet past niet in deze aanpak, omdat het al een geheel uitgewerkte notitie is.
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van Curaçao heeft aangegeven weinig te voelen voor een Rijkswet personenverkeer? Kunt u voorts aangeven hoe het zit met het draagvlak voor een dergelijke wet op de andere koninkrijksdelen?
Ik ben mij ervan bewust dat, gelet op het verleden, een regeling van het personenverkeer een gevoelig onderwerp is in het land Curaçao. Dit is ook duidelijk door hen aangegeven tijdens de besprekingen van begin april. Ook in de andere landen van het Koninkrijk ligt het onderwerp gevoelig, maar alle landen hebben aangegeven dat zij openstaan voor discussie en dat zij vanwege de door mij gekozen aanpak bereid zijn om de mogelijkheden voor een regeling van het personenverkeer nader te bezien.
Hoe denkt u het draagvlak voor een dergelijke wet op de verschillende koninkrijksdelen te kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het helemaal opnieuw starten van onderhandelingen om te komen tot een Rijkswet personenverkeer met de mogelijkheid om wederzijdse eisen te stellen aan de toelating, terugkeer en het verblijf, zal leiden tot uitstel en dat dit niet mag leiden tot afstel?
Nee, deze mening deel ik niet. Recentelijk heb ik een uitnodiging ontvangen van de Minister van Justitie van het land Sint Maarten om het vraagstuk van het vreemdelingenbeleid en het personenverkeer binnen het Koninkrijk met de andere verantwoordelijke ministers van de landen, te weten de ministers van Justitie van Curaçao en Aruba en de minister van Vreemdelingenzaken van Aruba, eind juni verder te bespreken.
Bent u bereid te garanderen dat het vereiste van «wederkerigheid» ten aanzien van de over en weer te stellen eisen, ook in het nieuwe voorstel voldoende tot zijn recht zal komen? Het kan toch niet zo zijn dat Nederland soepeler is dan de eilanden als het gaat om de toelating? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is om samen met de andere landen een regeling van het personenverkeer te formuleren, die tegemoet komt aan de belangen en behoeften van alle landen en waarin de thema’s grensoverschrijdend verkeer, economische en sociale ontwikkeling en openbare orde en veiligheid worden uitgewerkt. De kaders voor deze thema’s zullen over en weer moeten gelden.
Kunt u aangeven op welke termijn u met een nieuw voorstel voor een Rijkswet personenverkeer zal komen?
Mijn streven is om de Tweede Kamer eind van het jaar te informeren over de hoofdlijnen van een regeling.
De ontwikkeling van een nieuwe flitspaal |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw standpunt over de ontwikkeling van een nieuwe flitspaal (ASSET; Advanced Safety and Driver Support for Essential Road Transport)1 dat in EU-verband plaatsvindt? Hoe verloopt de besluitvorming over dit project? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het ASSET-project wordt deels gefinancierd door het Seventh Framework Programme for research and technological development (FP7) van de Europese Unie. Het betreft een onderzoeksproject dat niet direct zal uitmonden in een besluitvormend traject. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om deze of soortgelijke technieken in te zetten op Nederlandse wegen, dan spreekt het voor zich dat de Kamer hierover geïnformeerd wordt.
Wat kan de flitspaal precies? Welke informatie kan er precies geregistreerd worden?
De in de berichtgeving beschreven 3D-camera is een hoge resolutie camera waarmee tegelijkertijd onder meer snelheid, bumperkleven en het dragen van een gordel kunnen worden waargenomen. Het Landelijk Parket Team Verkeer (LPTV) heeft nog geen ervaring met deze nieuwe techniek en is dus niet in staat (gedetailleerde) informatie of een oordeel te geven.
Bestaat er in Nederland een wettelijke grondslag voor het gebruik van een dergelijke flitspaal? Zo ja, welke is dat?
Ten aanzien van een wettelijke grondslag voor het gebruik van meetmiddelen, in deze de flitspaal, geldt het volgende.
Voorop moet staan dat het meetmiddel betrouwbaar functioneert en betrouwbare resultaten genereert. Het moet voldoen aan wettelijke voorschriften, zoals gesteld bij de Regeling meetmiddelen politie en de bijbehorende bijlagen. Het Nederlands Meetinstituut (NMI) zal als bewijs van correcte werking en betrouwbare resultaten een verklaring afgeven. Het is vaste jurisprudentie dat er bij een meting die is gedaan onder de genoemde voorwaarden, sprake is van een rechtens juiste meting. Wanneer het meetmiddel niet is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie, betekent dat overigens niet dat de rechter het resultaat van deze meting niet mag betrekken bij zijn oordeel over het bewijs van de overtreding. Gelet op uitspraak van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (LJN: AA6827) dient bij betwisting van de betrouwbaarheid van de meting door de rechter te worden onderzocht of het meetmiddel voldoet aan en is gebruikt met inachtneming van de daaraan uit het oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen.
Zal de camera ook in Nederland ingezet worden? Zo ja, met welk doel? Wat zal de toegevoegde waarde zijn?
Uit de berichtgeving blijkt dat de ontwikkeling van de camera nog enkele jaren zal vergen. De 3D-camera speelt daarom geen rol bij de uitrol van ANPR. Of een en ander uiteindelijk tot een instrument zal leiden dat in Nederland zal worden ingevoerd valt thans niet te overzien.
Hoe verhoudt het Europese project (de flitspaal zal onder andere bestaan uit een aparte camera voor de kentekens) zich met het in Nederland in te voeren systeem van Automatic NumberPlate Recognition (ANPR)?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de inzet van de flitspaal voor de privacy van de verkeersdeelnemers? Hoe verhoudt dit zich met de Wet bescherming persoonsgegevens?
De privacy zal te allen tijde worden gewaarborgd. Dat wil zeggen dat inzet van het middel, afhankelijk van het doel waarvoor het wordt gebruikt, plaats heeft onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel de Wet politiegegevens. Zie overigens het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens? Worden die opgeslagen? Zo, ja voor hoe lang? Voor wie zijn deze beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Kan de flitspaal verkeersagenten vervangen? Zo ja, in welke mate? Is de verkeersveiligheid hiermee gediend?
Handhavingsmiddelen zijn in beginsel complementair en kunnen de politie nadrukkelijker ondersteunen bij de uitvoering van de verkeershandhavngstaak.
Bent u het er mee eens dat de meeste ongelukken zijn te wijten aan onoplettendheid, inschattingsfouten van afstanden en het verkeerd interpreteren van de intenties van medeweggebruikers? Deelt u de mening dat een 3D-camera hiervoor geen oplossing biedt? Is het dan niet beter om te investeren in het verbeteren van de rijvaardigheid dan in een boetemachine?
Uit onderzoek door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid is gebleken dat handhaving en communicatie samen 28% uitmaken van alle acties die een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Nieuwe handhavingsmiddelen zullen altijd worden beoordeeld op basis van hun toegevoegde waarde voor de verkeersveiligheid.
Topklinische geestelijke gezondheidszorg (ggz) die ggz-hulp lokaal uitlsuit |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie dat indien iemand (in Brabant) een ambulante behandeling topklinische ggz krijgt in een landelijke instelling er geen ambulante zorg in de vorm van Functie Assertive Community Treatment ((F)ACT) in de gemeente wordt geboden?
Ik ben niet bekend met deze specifieke casus. Ik kan u echter melden dat er geen formele beperking is voor het leveren van zorg door meerdere zorgaanbieders. Zowel topklinische geestelijke gezondheidszorg (ggz) als (F)ACT kan worden ingekocht door zorgverzekeraars, en worden bekostigd op basis van de dbc ggz systematiek. In de tweedelijns curatieve ggz is het toegestaan dat een zorgaanbieder een deel van de behandeling uitbesteedt aan een andere zorgaanbieder. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het beleid hiervoor vastgesteld in de beleidsregel «tarifering onderlinge dienstverlening GGZ Zvw» (CU 5028). Indien sprake is van onderlinge dienstverlening, brengt de zorgaanbieder die de prestatie levert de kosten daarvan in rekening aan de zorgaanbieder die de prestatie bij de uitvoerder heeft aangevraagd. Er hoeft dus geen financiële belemmering te zijn voor het gelijktijdig leveren van (F)ACT en topklinische ggz. Daarnaast is het op dit moment mogelijk dat een zorgaanbieder hiertoe een eigenstandige dbc met zorgtype «icc en medebehandeling» opent. De NZa heeft besloten dat deze tweede mogelijkheid per 2012 verdwijnt, omdat het uitgangspunt van de dbc-systematiek is dat er voor de behandeling van een patient in het kader van een primaire diagnose ook één dbc wordt gedeclareerd.
Ik kan op basis van de informatie over de casus niet beoordelen in hoeverre het hier beleid van de lokale aanbieder van zorg betreft, of dat de patiënt op basis van specifieke zorginhoudelijke overwegingen terug is verwezen naar specialistische zorg. In het algemeen kan ik wel stellen dat patiënten vrij zijn in de keuze voor een zorgverlener. Dit betekent dat zij het recht hebben te kiezen door wie zij behandeld of onderzocht willen worden. Er zijn wel verschillende beperkingen aan dit recht. Indien een patiënt van mening is dat onterecht zorg wordt geweigerd, kan deze patiënt contact opnemen met de patiëntvertrouwenspersoon van de betreffende instelling, of een klacht indienen bij de klachtencommissie van de instelling.
Is bekend hoeveel mensen er naast ambulante topklinische ggz-behandeling ook lokale hulp nodig hebben voor andere ggz-vragen?
Zoals ik aangaf bij vraag 1, wordt tweedelijns curatieve ggz bekostigd op basis van de dbc ggz systematiek. De dbc ggz systematiek is ingedeeld op basis van diagnoses, daarnaast worden de activiteiten geregistreerd waaruit de behandeling bestaat. Zorgaanbieders zijn verplicht een deel van deze gegevens aan te leveren bij het DBC informatiesysteem (DIS). Het DIS beheert deze informatie. Er wordt in de dbc ggz systematiek echter geen onderscheid gemaakt in type aanbieder. Dat betekent dat er in het DIS geen specifieke registratie wordt bijgehouden van het aantal patiënten dat topklinische zorg en/of lokale hulp ontvangt.
Deelt u de mening dat mensen met een ggz-vraag recht hebben op zorg dichtbij huis, zodat een dreigende crisis kan worden voorkomen of snel kan worden ingegrepen, bijvoorbeeld via (F)ACT? Is de financiering hiervan geborgd?
Zoals ik onlangs in mijn brief «Zorg die werkt» (TK 32 620, 1)heb laten weten, vind ik goede basiszorg in de buurt van groot belang, ook in de ggz. Binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het aan zorgverzekeraars om voor al hun polishouders aan de wettelijke zorgplicht te voldoen. Dat betekent dat patiënten met een psychische aandoening recht hebben op alle eerstelijns psychologische zorg en tweedelijns curatieve ggz, zoals die momenteel binnen het basispakket valt. Hierbij is sprake van een zogenaamde functionele aanspraak, die aangeeft wat er in aanmerking komt voor vergoeding, maar die niet bepaalt hoe en door wie de zorg in de praktijk geleverd wordt. De financiering hiervan is geborgd binnen het budgettair kader zorg.
Deelt u de mening dat naast lokale ggz, indien nodig, een patiënt ook recht heeft op topklinische ggz voor specialistische ambulante zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien u vindt dat basis ggz dichtbij een patiëntenrecht is en (indien nodig) topklinische ggz ook, waarom kan dit in de praktijk niet naast elkaar worden gegeven?
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven, zijn er in de praktijk wel degelijk mogelijkheden om door middel van onderlinge dienstverlening de behandeling van een primaire diagnose door verschillende instellingen te laten uitvoeren. Het is mij niet duidelijk waarom in deze casus de betreffende instellingen er voor kiezen om hier geen gebruik van te maken.
In het algemeen kan ik wel stellen dat de juiste keuze van passende zorg voor een individuele patiënt onderdeel hoort te zijn van het behandelplan, dat in onderling overleg tussen professional en patiënt wordt vastgelegd. Hierbij is de hulpvraag van een patiënt leidend. Afhankelijk van de ernst van de klachten is het al dan niet noodzakelijk om meerdere vormen van zorg gelijktijdig in te zetten. Vanuit dit oogpunt kan ik me daarom voorstellen dat er zorginhoudelijke redenen zijn om (F)ACT en topklinische ggz niet gelijktijdig aan te bieden. Dit is een medische afweging, die ik graag aan professionals overlaat.
Is het mogelijk om tegelijk twee Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) in verschillende instellingen te openen, één voor topklinische ggz voor de specialistische vraag en één voor de overige zorg dichtbij huis?
Zoals aangegeven bij vraag 2, is de dbc ggz systematiek niet ingedeeld op basis van type aanbod, maar op basis van diagnoses. Het uitgangspunt van de dbc systematiek is dat er voor de behandeling van een patiënt in het kader van één primaire diagnose ook één dbc wordt gedeclareerd. Dit is vastgelegd in de «Spelregels DBC-registratie GGZ» van DBC Onderhoud (uitzondering daarop is nu nog de bij vraag 1 genoemde mogelijkheid om een dbc van het type «icc en medebehandeling» te openen). Indien er sprake is van gelijktijdige behandeling van meerdere stoornissen of diagnoses, met elk een substantieel eigenstandige behandeling, is het wel toegestaan om gelijktijdig meer dan één dbc te openen. Er mogen in dat geval maximaal drie dbc’s per patiënt geopend worden. Overigens is het wenselijk dat als verschillende ggz-instellingen gelijktijdig één patiënt behandelen, zij deze behandeling onderling coördineren.
Wie is verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie indien iemand ambulante topklinische ggz krijgt en daarnaast voor (andere) ggz-vragen lokaal hulp nodig heeft?
Ongeacht de aard van de geleverde zorgactiviteiten is het de verantwoordelijkheid van professionals zelf om zo nodig te zorgen voor onderlinge coördinatie van zorg ten behoeve van een patiënt. Dat betekent dat ik van alle betrokken partijen verwacht dat zij eigen initiatief tonen en de verantwoordelijkheid nemen om dit mogelijk te maken.
Om te zien of er geen problemen zijn in de zorgcoördinatie, heb ik het Trimbos Instituut gevraagd om onderzoek te doen naar de financiering en vormgeving van zorgcoördinatie voor mensen met een meervoudige zorgvraag in de curatieve ggz. Ik verwacht u voor de zomer een definitieve versie van het rapport toe te kunnen zenden. Dan kunt u van mij ook een inhoudelijke reactie verwachten.
Hoe wordt de zorgafstemming tussen een landelijk functionerende ggz-instelling en een lokale ggz-instelling gecoördineerd en gefinancierd?
Financiering van zorgafstemming tussen een landelijk functionerende en lokaal functionerende ggz-instelling volgt uit de bekostigingsystematiek voor het betreffende wettelijke kader waarbinnen de zorgactiviteiten van een instelling vallen. Dat is voor de gehele ggz-sector dus de Wet Maatschappelijke Opvang (WMO), Zvw of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Forensische zorg valt daarbij onder Justitie.
Het doorschuiven van ontheffingsbesluiten voor de bouw van megastallen door gemeenten naar de provincie uit vrees voor schadeclaims |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor schadeclaims megastallen»? 1)
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten uit angst voor schadeclaims de beslissingen over lopende zaken doorschuiven naar de provincie?
In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de verordening) is een maximum omvang voor veehouderijbedrijven opgenomen. Op verzoek van de gemeente kan Gedeputeerde Staten op basis van de verordening een ontheffing verlenen om een veehouderijbedrijf uit te breiden tot boven dit maximum. De beslissing om een ontheffing te verlenen voor «megastallen», ligt dus altijd bij de provincie.
In dit geval gaat het om ontheffingen voor bedrijven die al vóór 20 maart 2010 een aanvraag tot verplaatsing of uitbreiding hadden gedaan. Deze aanvragen vallen onder het overgangsrecht van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Er is voorzien in overgangsrecht, omdat in verband met de rechtszekerheid het nieuwe beleid niet kan worden toegepast op aanvragen ingediend voor 20 maart 2010.
De onderlinge bevoegdheidsverdeling tussen de provincie en gemeenten op dit punt is geen rijksaangelegenheid.
Over het beleid van de provincie Noord-Brabant ten aanzien van (grootschalige) intensieve veehouderij ontving ik recent een brief (12 april 2011, kenmerk 2713021) als antwoord op mijn brief van 25 maart jl. over het provinciaal beleid rond grootschalige intensieve veehouderijen. Deze brief is bijgevoegd.2
Deelt u de mening dat deze angst bij gemeenten voor schadeclaims geen reden is om niet aan de wens van de Tweede Kamer voor een moratorium op de bouw van megastallen te voldoen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit moratorium te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2.
Op de de motie van de leden Thieme en Jacobi (28286, nr. 472) heb ik reeds gereageerd in mijn brief van 15 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 494).
Deelt de mening dat het een taak is van het kabinet om de gemeenten en provincies te ondersteunen bij de uitvoering van het moratorium op de bouw van megastallen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om de gemeenten en provincie hierin te ondersteunen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u dat niet vindt en of wat de maatschappelijke dialoog dan voor zin heeft als intussen de bouw gewoon doorgaat?
Zoals ik in mijn brief van 13 april 2011 (ref. nr. 197075) ook heb aangegeven in antwoord op de vragen van de leden Grashoff en van Veldhoven heb ik provincies en gemeenten gewezen op de wens van de Tweede Kamer. De invulling hiervan is aan hen. Er is vanuit mijn departement regelmatig overleg met IPO en VNG. Indien zij behoefte hebben aan kennis en deskundigheid kan dat daar uiteraard aan de orde gesteld worden.
De nationale koppen op Natura 2000 |
|
Helma Lodders (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de heer Gerrits over het rapport «Natura 2000 – Europese verplichtingen en Nederlandse koppen» van IQuatro?
Ten behoeve van de u toegezegde evaluatie worden met verschillende maatschappelijke organisaties en overheidspartijen gesprekken gevoerd. Ook met de heer Gerrits heeft een gesprek plaatsgevonden. De heer Gerrits heeft zijn rapport nader toegelicht. Een aantal van de door IQuatro geagendeerde onderwerpen zijn ook voorgelegd aan de Europese Commissie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in de evaluatie. In de evaluatie zal worden aangegeven welke nationale koppen zijn geïdentificeerd bij de implementatie van Natura 2000. Op hoofdlijnen zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan thema’s uit het IQuatro-rapport.
Kunt u in de reeds toegezegde brief over de nationale koppen op Natura 2000 (te ontvangen in mei 2011) ook uitgebreid inhoudelijk ingaan op het rapport van IQuatro? Kunt u daarbij ook aandacht besteden aan de verschillende voorbeelden uit het rapport van onrechtmatigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het rapport wordt geconcludeerd dat op een totaal van 1192 doelstellingen voor habitattypen en habitat van soorten er 340 kunnen worden geschrapt omdat de betreffende habitattypen en soorten als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» zijn aangemeld, dan wel niet zijn aangemeld en derhalve buiten het kader van de richtlijnverplichtingen als nationale koppen zijn toegevoegd? Kunt u aan de hand van de tabellen in het rapport per gebied aangeven waar inderdaad sprake is van een nationale kop en waar niet en in het laatste geval, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan de Kamer d.d. 23 februari 2011 (Kamerstuk 32 670, nr. 1) heb aangegeven, ben ik aan het analyseren of de Nederlandse aanpak nationale koppen bevat. Daarbij wordt ook bovengenoemd rapport betrokken.
Waarom is de Leenherenpolder (in agrarisch gebruik; geen bestaande natuur) opgenomen in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Haringvliet? Wat is de ecologische onderbouwing/noodzaak voor deze keuze? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de Vogel- en Habitatrichtlijn die gericht is op de bescherming van bestaande natuur?
De Leenheerenpolder is in mei 2003 bij de Europese Commissie aangemeld als onderdeel van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, en is daarmee ook in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen. De Leenherenpolder is in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen omdat het gebied een belangrijke bijdrage kan leveren aan de Natura 2000-doelen. Ik heb de provincie gevraagd om te komen tot een voorstel voor de herijking van de EHS, ook voor de Deltagebieden. Daarbij heb ik aangeven dat de Natura 2000-doelen prioritair zijn. Het voorstel van de provincies wacht ik af en zal mede bepalend zijn voor de uiteindelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet.
De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben primair tot doel de teruggang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Dit kan deels door bestaande natuur te beschermen. Niet in alle gevallen is het beschermen van bestaande natuur echter voldoende om de habitats, soorten en vogels te beschermen.
Kunt u voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld aangeven waarom in het ontwerpbesluit het habitattype «zwakgebufferde vennen» is opgenomen met als doel uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit, terwijl het habitattype in het betreffende gebied bij de Europese Commissie is aangemeld als «aanwezig, maar verwaarloosbaar»? Wat is de ecologische onderbouwing van deze keuze?
Het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) is in mei 2003 aangemeld bij de Europese Commissie voor het Stelkampsveld als aanwezig maar verwaarloosbaar. Op basis van recentere gegevens is gebleken dat het habitattype zwakgebufferde vennen bij aanmelding in meer dan verwaarloosbare mate (qua oppervlakte en kwaliteit) aanwezig is. De Habitatrichtlijn verplicht alle in 2004 in het gebied (meer dan verwaarloosbaar) aanwezige habitattypen en soorten aan te wijzen en te beschermen. In het ontwerpbesluit van Stelkampsveld (2009) is derhalve een instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor zwak gebufferde vennen.
De matig ongunstige landelijke staat van instandhouding van het habitattype zwakgebufferde vennen noopt tot het nemen van uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor dit habitattype in een aantal gebieden. De goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en voor verbetering van de kwaliteit in het Stelkampsveld hebben geleid tot een uitbreiding- en verbeterdoel voor het gebied.
Welke wijzigingen van de standaardgegevensformulieren zijn er per Natura 2000 gebied sinds 2004 aan de Europese Commissie doorgegeven? In hoeverre zijn deze wijzigingen daadwerkelijk doorgevoerd?
Na 2004 zijn vier mariene gebieden aangemeld en is het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard afgescheiden van de Waddenzee. In vier gebieden zijn in totaal vijf verschillende habitattypen en twee soorten toegevoegd en van twee gebieden zijn de begrenzingen aangepast. Al deze wijzigingen zijn geaccepteerd door de Europese Commissie en zijn doorgevoerd in de respectievelijke ontwerp- en definitieve aanwijzingsbesluiten van de betreffende gebieden. Verder zijn de vogelgegevens in de Vogelrichtlijngebieden geactualiseerd op basis van de de ontwerp-aanwijzingsbesluiten.
Recent zijn ook het afvoeren van het habitattype blauwgrasland (H6410) in de Groote Wielen en het afvoeren van twee Habitatrichtlijngebieden (Groot Zandbrink en Polder Stein) ingediend. Deze wijzigingen zijn door de Europese Commissie nog in behandeling.
Is per Natura 2000 gebied de toenmalige ecologische onderbouwing van gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van Natura 2000 gebieden en van de in en voor 2004 bij de Europese Commissie aangemelde gegevens beschikbaar en openbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ecologische onderbouwing van de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Wierdense Veld, Stelkamspveld en Groote Peel naar de Kamer te sturen?
De onderbouwing van de gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van de Habitatrichtlijn gebieden zijn vastgelegd in het Verantwoordingsdocument (2003), het Lijstdocument (2004) en het Gebiedendocument (2004). Tenslotte zijn in februari van 2003 alle betrokkenen bij de totstandkoming van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000, gevraagd om te reageren op een ontwerplijst met Habitatrichtlijngebieden, zodat een evenwichtige en zorgvuldig voorbereide lijst kon worden aangeboden aan de Europese Commissie. Deze reacties zijn opgenomen in het zogenoemde Reactiedocument «Aanmelding habitatrichtlijngebieden» (2004). In dit document zijn de reacties weergegeven en is aangegeven hoe daar bij de besluitvorming mee is omgegaan. Deze uitgebreide documenten zijn openbaar en te vinden op de internetsite van EL&I: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.
De gegevens van de gebieden, gemeld aan de Europese Commissie, zijn openbaar en te vinden op http://www.eea.europa.eu/data-and-maps/data/natura-2000/
Milieusubsidie en huizenbezitters |
|
Betty de Boer (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitters lopen milieusubsidie mis»?1
Ja.
Is het waar dat € 2 mlj. subsidiegeld, bedoeld voor maatwerkadvies voor het energiezuiniger maken van woningen, van het totaal van € 10 mlj. naar drie grote partijen is gegaan? Zo ja, waarom? Zo nee, hoeveel dan, en waarom?
Het maximale subsidiebudget in 2009 en 2010 bedroeg in totaal € 11 176 000. Dit is in de Staatscourant gepubliceerd. Het overgrote deel van de subsidie (circa viervijfde) is via individuele subsidieaanvragen aangevraagd; het resterende deel is via collectieve subsidieaanvragen van intermediaire partijen aangevraagd. De regeling verzet zich er niet tegen dat een eigenaar-bewoner een intermediaire partij machtigt om namens hem een subsidieaanvraag in te dienen. In beide gevallen kwam het subsidiebudget volledig ten goede aan eigenaar-bewoners.
Agentschap NL heeft de subsidieaanvragen beoordeeld. Subsidieaanvragen zijn op volgorde van binnenkomst binnen de gestelde voorwaarden verwerkt totdat het subsidieplafond was bereikt. Dit gold zowel voor individuele subsidieaanvragen als voor collectieve subsidieaanvragen. De regeling is daarna gesloten.
Stemt deze handelwijze overeen met de eisen en criteria die gesteld worden aan de subsidieregeling? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de drie partijen een subsidieverzoek ingediend, of heeft u een grote som subsidie aangeboden aan een beperkt aantal partijen? Kunt u de feitelijke gang van zaken toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het geld terecht hoort te komen bij huiseigenaren en bewoners en het MKB en niet bij drie spelers in de markt? Zo nee, waarom niet?
Alle door Agentschap NL uitgekeerde subsidie is ten goede gekomen aan maatwerkadviezen voor eigenaar-bewoners.
Multinationals bij kwekersvrijstelling in octrooirecht |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Welke juristen of hoogleraren met welke expertise hebben meegeschreven aan het genoemde rapport «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» OI/I/IE/11009296?
Aan de analyse (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr.182 met bijlage) hebben alleen juristen van het ministerie van EL&I meegewerkt.
Dat neemt niet weg dat ambtenaren van het ministerie van EL&I contacten onderhouden met partijen van uiteenlopende aard, zoals bedrijven en belangenorganisaties en daarbij informatie verkrijgen die dienstig kan zijn bij de beleidsvoorbereiding en advisering aan de bewindslieden.
Hoe is de onafhankelijkheid van de jurist(en) gewaarborgd? Heeft peer review plaatsgevonden? Welke bedrijven, organisaties, universiteiten of instituten zijn geconsulteerd bij het opstellen van het geschrift of hebben een draft gezien?
De onafhankelijkheid van de juristen is gewaarborgd, omdat ze allen werkzaam zijn bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er heeft geen peer review plaats gevonden omdat de expertise over dit onderwerp voldoende op het departement beschikbaar is.
Vertegenwoordigers van Plantum hebben in december 2010 ongevraagd aangeboden om een opinie over het onderwerp in te dienen. Dat aanbod is aanvaard. Deze opinie is begin januari 2011 ontvangen, maar heeft niet geleid tot wijziging van de juridische analyse. Er is geen draft ervan aan externen voorgelegd.
In uw genoemde brief1 wordt geschreven over nader overleg met bedrijven die gebruik maken van, en belang hechten aan, octrooirechtelijke bescherming; met welke bedrijven of partijen is tot nu toe overleg gevoerd in deze? Klopt het dat gesproken is met DSM, Unilever, Akzo alsmede Monsanto en Syngenta? Wie waren hierbij verder aanwezig en wat is besproken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 al is vermeld, is met verschillende relevante partijen gesproken. Dat zijn vooral vertegenwoordigers van branche-organisaties die opkomen voor de belangen van hun leden. Er is nog geen overleg gevoerd met bedrijven over de uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, met uitzondering van RijkZwaan. Ik vind deze vorm van consultatie waardevol. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming uiteindelijk geheel bij mij.
Bij brief van 11 april jl. heb ik aan LTO-Nederland, Nefarma, NIABA, Plantum en VNO-NCW, als belangenbehartigers van het relevante bedrijfsleven, verzocht om medewerking bij het onderzoek naar de de beoordeling van de haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en inventarisatie van mogelijke alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht. Deze alternatieven zijn gericht op het voor de plantenveredeling toegankelijk houden van biologisch materiaal waarop octrooirecht rust.
Het nu gestarte onderzoek bestaat uit drie fasen:
Fase 1 betreft schriftelijke consultatie van de vijf genoemde organisaties. Zij zullen binnen zes weken antwoord geven op de gestelde vragen met betrekking tot de door hen geschatte haalbaarheid en wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, mogelijke alternatieven voor een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en een prioritering van mogelijke alternatieve oplossingen daarvoor.
In fase 2 zal een samenvattende rapportage worden opgesteld met voorlopige beleidsmatige conclusies.
Fase 3 betreft overleg met de genoemde organisaties op basis van de op te stellen rapportage uit fase 2 met als doel een zo breed mogelijk gedragen routekaart voor de verwezenlijking van na te streven oplossingen.
De Tweede Kamer zal na afloop van dit proces, dat is na het zomerreces, over de uitkomst worden geïnformeerd.
In hoeverre hebben deze gesprekken geleid tot aanpassingen in de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/I/IE/11009296?
De tot nu toe gevoerde gesprekken hebben niet geleid tot aanpassingen van de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/IE/11009296 (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage).
Hebben boeren- en tuindersorganisaties in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Hebben milieu- en ontwikkelingsorganisaties dezelfde mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten?
Boeren- en tuindersorganisaties, alsmede milieu- en ontwikkelingsorganisaties hebben in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 12 april 2011 18.00 uur in verband met een algemeen overleg over dit onderwerp?
Het antwoord is tijdig verzonden voorafgaand aan het (uitgestelde) Algemeen Overleg over dit onderwerp dat nu geagendeerd staat op 18 mei aanstaande.
Erfpachttarieven |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Banken verstrekken geen hypotheken bij erfpacht» en «Banken willen snelle oplossing particuliere erfpacht»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Vereniging van Banken met alle betrokken partijen, zoals de overheden, toezichthouders en erfverpachters, om de tafel gaat om een oplossing te vinden voor de problemen die veel huiseigenaren ondervinden bij de financiering van particuliere erfpacht?
Ja.
Wat vindt u van de mogelijke oplossingen waar de Nederlandse Vereniging van Banken aan denkt, te weten standaardisering van erfpachtcontracten, keurmerk erfverpachters en het instellen van een marktmeester?
Donderdag 28 april 2011 heeft op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken een rondetafelgesprek plaatsgevonden met verschillende betrokken partijen op het terrein van particuliere erfpacht (banken, pachters, verpachters, Vereniging Eigen Huis, gemeente Amsterdam, makelaars en vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
De banken hebben voorafgaand aan de bijeenkomst criteria opgesteld waaraan erfpachtovereenkomsten zouden moeten voldoen ten behoeve van hypothecaire financiering. Deze werden op de bijeenkomst gepresenteerd. Afgesproken is dat de criteria de komende vier maanden door partijen gezamenlijk verder uitgewerkt worden. Tevens zullen partijen de mogelijkheden voor modelcontracten, modelvoorwaarden en een keurmerk voor erfpachtovereenkomsten uitwerken.
Is het waar dat banken nu ook geen hypotheek meer verstrekken voor woningen die op erfpachtgrond van de gemeente staan?
De banken hebben in het rondetafelgesprek over particuliere erfpacht aangegeven, dat zij op dit moment geen problemen zien met hypotheekverstrekking voor woningen die op erfpachtgrond van een gemeente staan.
Moderne erfpachtcontracten met gemeenten worden periodiek herzien. Ik kan geen uitspraak doen over de validiteit van voorgestelde stijgingen van erfpachttarieven. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over erfpacht van 23 mei 2011 (TK 27 924, nr. 52). Daarnaast verwijs ik u naar de antwoorden van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over erfpacht van 22 maart 2011 (TK 27 924, nr. 50). De Nederlandsche Bank speelt hierin geen specifieke rol.
Wat vindt u van de afwijzing van banken voor het verstrekken van een hypotheek op erfpachtgrond van de gemeente omdat in de koopovereenkomst staat aangegeven dat de erfpacht in 2023 zal worden herzien en dat naast aanpassing van de canon ook de voorwaarden aangepast kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de signalen uit Amsterdam, Utrecht en andere steden, maar ook uit kleine gemeenten, dat de erfpachttarieven enorm stijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van een stijging van 1800%, zoals de gemeente Bernheze voorstelt aan haar bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is er in vergelijking met tien jaar geleden in de erfpacht veel veranderd waardoor banken nu geen hypotheken meer willen verstrekken bij erfpacht, terwijl dit tien jaar geleden geen enkel probleem was? Wat is de rol van De Nederlandsche Bank hier in?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn met de Nederlandse Vereniging van Banken en de VNG in overleg te treden om deze problematiek op te lossen en hierover de Kamer te informeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover een brief van u verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord onder vraag 3 en de, door u reeds ontvangen, brief van mij over erfpacht.
Korhoenders |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van het Nationaal Park (NP) De Hoge Veluwe «Eerste resultaten herintroductie Korhoenders positief?»1
Ja.
Klopt het dat Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten de afgelopen 30 jaar circa € 20 000,– per vogel besteedden om de korhoenders in Salland te behouden?
Nee, dat klopt niet.
Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten hebben de laatste jaren het heideareaal vergroot en verbeterd. Dit is ook een verplichting, die voortkomt uit de Natura 2000 opgave. Deze maatregelen zijn niet uitsluitend bedoeld voor het korhoen maar betreffen het verbeteren van het leefgebied voor meerdere soorten die van het heidehabitat afhankelijk zijn. De maatregelen hebben al wel geresulteerd in een toename van ondermeer het aantal roodborsttapuiten, nachtzwaluwen en andere heidesoorten.
Klopt het dat het resultaat uitblijft, aangezien de stand nog steeds verder terugloopt?
Voorlopig is op de Sallandse Heuvelrug geen sprake van herintroductie, maar van inspanningen om de daar van nature in het wild voorkomende populatie in stand te houden. Dat is een grote opgave. Immers, ondanks alle inspanningen verkeert de betreffende populatie niet in een gunstige staat van instandhouding. De populatie gaat nog steeds achteruit. Op grond van de Vogelrichtlijn is Nederland verplicht deze populatie in een gunstige staat van instandhouding te herstellen.
Worden de ervaringsdeskundigen uit de praktijk van NP De Hoge Veluwe betrokken door de onderzoekers, die lijken te volharden in hun theoretische waarheden met betrekking tot de herintroductie van de korhoenders?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt het door NP De Hoge Veluwe zelfgefinancierde herintroductieprogramma voor korhoenders gekoppeld aan het herintroductieprogramma van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten? In hoeverre frustreren deze elkaar?
Er is voorlopig geen koppeling tussen beide projecten, omdat het hier gaat om geografisch gescheiden populaties. Vogels van de ene populatie zijn onder de huidige omstandigheden niet in staat om het leefgebied van de andere populatie op eigen kracht te bereiken. Dat neemt niet weg dat tussen beide projecten opgedane ervaringen worden uitgewisseld. Beide projecten versterken elkaar.
Is het zo dat men nu de wilde korren en hun kuikens gaan vangen om ze te «zenderen», zodat de onderzoekers ze kunnen volgen?
Bent u bekend met het feit dat korhoenders stresskippen zijn en zij de vangst en het aanbrengen van een zender waarschijnlijk niet overleven? En dat als de korhoenders het zenderen overleven, zij dan een makkelijke prooi vormen voor vossen?
Acht u het zenderen van kuikens uit oogpunt van dierenwelzijn ongewenst?
Deelt u de mening dat er gestopt moet worden met deze waanzin van onderzoekers die alleen hun eigen belangen nastreven?
Het afmaken van straathonden in EU-lidstaat Roemenië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijzigingen van de dierenbeschermingswetten in Roemenië, die de wettelijke bescherming van straathonden ongedaan zullen maken?12
Hoe beoordeelt u de methoden die Roemeense overheden hanteren om de problemen met een overschot aan zwerfdieren op te lossen, zoals het willekeurig wegvangen van dieren, het doden van dieren door vergiftiging, doodslaan of verhongering in asielen?
Kunt u uiteenzetten hoe een dergelijke wrede aanpak van zwerfdieren zich verhoudt tot het Verdrag van Lissabon, waarvan door het (voormalige) kabinet werd beweerd dat het een verbetering voor het dierenwelzijn zou betekenen?
Is deze wijziging van de Roemeense dierenbeschermingswet en het door Roemenië gehanteerde zwerfdierenbeleid in overeenstemming met de verdragsbepalingen ten aanzien van de bescherming van dieren? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat de dierenbeschermingsbepalingen van het Verdrag van Lissabon weinig om het lijf hebben als dergelijke wrede praktijken als het Roemeense zwerfdierenbeleid gewoon mogelijk zijn in Europa? Bent u bereid te erkennen dat ondanks alle bezweringen dat het Verdrag van Lissabon een stap vooruit zou zijn voor het welzijn van dieren, dit verdrag feitelijk geen verbetering van de bescherming van dieren realiseert?
Bent u bereid deze kwestie bij de Roemeense minister van Landbouw en Landelijk Gebied ter discussie te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?