De Zandmotor |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grondwater niet meer betrouwbaar»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het rapport van de militair historicus van Stichting D.E. de Hoog – Historisch Archief Hoek van Holland?2
Ja.
Deelt u de mening dat er afgezien moet worden van de Zandmotor en er zo snel mogelijk een onafhankelijk onderzoek moet worden gedaan naar mogelijke invloeden van Loswal Noord, in samenhang met de Zandmotor, op grondwaterstromen in het betreffende gebied en de daarmee samenhangende risico’s voor de drinkwatervoorziening van circa één miljoen mensen (waaronder de bijna vijfhonderdduizend inwoners van de gemeente Den Haag), zoals eigenlijk al in de MER-rapportage had moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
In de jaren zeventig is verontreinigd slib gestort in de Noordzee in de zogenaamde Loswal Noord. Deze bevindt zich circa 5 km uit de Delflandse kust ter hoogte van Ter Heijde.
De mogelijkheid dat deze Loswal Noord via het grondwater invloed zou kunnen uitoefenen op de drinkwaterwinning langs de Delflandse kust kan worden uitgesloten, aangezien grondwaterstromen vanaf de landzijde zeewaarts zijn gericht. Dit wordt beaamd door het drinkwaterbedrijf Dunea.
De Loswal Noord heeft evenmin invloed op de grondwaterkwaliteit via het zand dat bij de aanleg van de Zandmotor wordt gebruikt. Het zandwingebied van de Pilot Zandmotor ligt buiten de stortlocatie van de Loswal Noord. Daarom deel ik uw mening niet dat moet worden afgezien van de Pilot Zandmotor en er onafhankelijk onderzoek moet worden verricht naar mogelijke invloeden van Loswal Noord, in samenhang met de Zandmotor, op grondwaterstromen in het betreffende gebied.
Bent u van mening dat de conclusies van het rapport van genoemde militair historicus de grond onder de voeten van de Zandmotor slaan en dat het voor de veiligheid gewoon beter zou zijn dit levensgevaarlijke project te staken? Zo nee, waarom niet.
Deze mening deel ik niet. In de conclusies van het rapport wordt gewaarschuwd voor het gevaar van gedumpte munitie en strijdgas in de Noordzee. Zandwinning voor de zandmotor vindt niet plaats in munitiestortgebieden. Voorafgaand aan de uitvoering van de zandwin werkzaamheden is door middel van sonar opnamen onderzoek naar obstakels, waaronder munitie gedaan. Hierbij zijn dergelijke voorkomens niet aangetoond. Als tijdens zandwinning munitie of explosieven worden aangetroffen dan voorziet de zandwinvergunning in een voorschrift hoe te handelen. Hierbij wordt de Explosieven opruimingsdienst ingeschakeld.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat veel post door Sandd en Selektmail verkeerd wordt bezorgd |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel post door Sandd en Selektmail verkeerd wordt bezorgd?1
Ik heb de berichtgeving over de resultaten van het onderzoek van de Vereniging Grootgebruikers Post en de te late bezorging door Sandd en Selektmail voor kennisgeving aangenomen. Voor de zakelijke post is geen overkomstduurverplichting in de Postwet opgenomen. Deze verplichting (artikel 16, zesde lid, Postwet) geldt alleen voor poststukken die onder de Universele Dienst vallen.
Wat betekent de slechte bezorging voor de doelmatigheid van de concurrentie in de postsector, aangezien een van de doelen was het verhogen van de kwaliteit van de postbezorging en ook bij TNT de postbezorging faalt?
De volledige opening van de postmarkt beoogde keuzevrijheid, lagere prijzen en innovatie mogelijk te maken. De effecten werden met name op de zakelijke markt verwacht, daar de zakelijk markt 92% van alle poststukken verstuurt. Voor wat betreft deze zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen. Het lijkt mij dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
Wat is uw reactie op het rapport van analistenbureau The Idea, waarin uiteengezet wordt dat het niet ondenkbaar is dat het moederbedrijf van Selektmail, te weten Deutsche Post, strategische redenen heeft om in Nederland met tarieven onder de kostprijs te werken?
De speculaties over mogelijke strategische redenen zijn mij bekend. Ik doe hierover verder geen uitspraken. Het is voor mij van belang dat bedrijven niet de wettelijke regels overtreden. Ik heb de NMa verzocht een onderzoek te laten verrichten naar het hanteren van eventuele roofprijzen op de Nederlandse postmarkt.
Waarom heeft Nederland er, mede in dit licht, voor gekozen om voorop te lopen in Europa als het gaat om de introductie van concurrentie in de post, waarbij er in Nederland voor is gekozen om nieuwkomers oneigenlijke voordelen te geven, zoals de mogelijkheid om te concurreren met arbeidsvoorwaarden onder het minimumloon, terwijl in veel andere landen binnen de Europese Unie (EU) het zittende postbedrijf juist voordelen geniet? Leidt dit er niet toe dat TNT in Nederland kapot gemaakt kan worden, terwijl het bedrijf geen voet aan de grond kan krijgen in andere EU-landen?
Ik wil allereerst een procedurele kanttekening maken. De Nederlandse markt is op 1 april 2009 volledig geopend, een jaar en 9 maanden voorafgaand aan de datum van volledige opening in Europa, op 1 januari 2011, en ruim meer dan een jaar na opening van de grootste markten in de EU, de Duitse en de Britse postmarkten. Bij dit gehele proces zijn beide Kamers der Staten-Generaal betrokken geweest; van de behandeling van het wetsvoorstel tot de besluitvorming over de datum van inwerkingtreding van de Postwet.
Ik wil er voor de volledigheid ook op wijzen dat nieuwkomers al sinds 2000 actief zijn op de Nederlandse markt, waarbij zij voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving en zonder oneigenlijke voordelen.
Bij een volledige opening van de markt dienen geen speciale voordelen te bestaan voor het zittende postbedrijf, omdat dit andere bedrijven juist belemmert toe te treden tot de markt. Dat uitgangspunt geldt voor alle lidstaten.
De Europese Commissie ziet toe op een tijdige en juiste implementatie van de Postrichtlijn. Wanneer lidstaten in gebreke blijven, kan de Europese Commissie een infractieprocedure starten tegen de lidstaat. Ik ga er vanuit dat de Commissie de implementatie nauwgezet zal volgen, net zo als indertijd bij de openstelling van de telecommunicatiemarkt. Ik zal hiervoor aandacht vragen bij de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde ontwikkelingen en eerdere berichten over de mislukte concurrentie in de post, zouden moeten leiden tot een heroverweging van de introductie van concurrentie in de Nederlandse postsector? Zo nee, waarom niet?
Nee, de volledige opening van de postmarkt is in Europa per 1 januari 2011 een feit. Aan deze volledige opening is een traject van bijna 20 jaar van discussie en besluitvorming vooraf gegaan. Daarbij is in stappen naar de volledige marktopening toegewerkt. Met de volledige marktopening hebben vrijwel alle lidstaten ingestemd. Alleen Luxemburg heeft tegengestemd en België heeft zich onthouden van stemming.
Een belangrijke overweging voor alle partijen en lidstaten is geweest dat het in stand houden van het monopolie er alleen maar toe zou leiden dat de situatie met veelal inefficiënte staatsbedrijven zou worden gecontinueerd. Of met de openstelling van de postmarkt binnen de Europese Unie de beoogde doelstellingen worden bereikt is over enkele jaren meer definitief te bepalen. De postmarkt bevindt zich, ook in ons land, in een transformatieperiode waarbij zich ook minder gewenste neveneffecten manifesteren.
Deelt u de mening dat de ervaringen met de mislukte concurrentie in de post in Nederland, (waarbij de postbezorging faalt, er sprake is van intimidatie op de werkvloer, er wordt geconcurreerd met beloningen onder het minimumloon en de bewaring van het briefgeheim onder druk staat2, ook op Europees niveau zou moeten leiden tot een herbezinning op de introductie van concurrentie in de post? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een alternatief voor de traditionele rechtspraak |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat sinds januari 2010 Stichting E-Court een privaatrechtelijke wijze van geschillenbeslechting aanbiedt, die open staat voor partijen die vrijwillig een rechtsgeldige forumkeuze zijn overeengekomen, waarbij de procedure uitmondt inakte waarvan de grosse een executoriale titel is als bedoeld in artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)?
Ja. E-Court is een particulier initiatief dat het best te vergelijken is met het bindend advies, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat veronderstelt evenwel een basis van vrijwilligheid bij partijen. Zie verder het antwoord op de vragen 2 t/m 7.
Kunt u bevestigen dat de procedure bij Stichting E-Court ook naar uw oordeel gekwalificeerd kan worden als «rechtsingang» of «geding» als bedoeld in dit artikel, op gelijke wijze als deze gekwalificeerd kan worden als «eis in de hoofdzaak» als bedoeld in artikel 700, derde lid, Rv?1 Zo nee, waarom niet?
Bij wijze van proefprocedure heeft de stichting E-court vragen met betrekking tot bovenstaande punten voorgelegd aan de Kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam. De uitspraak wordt eind van dit jaar verwacht. Voorts heeft mijn ministerie aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) gevraagd om een standpunt over de notaris in de E-court-procedure in te nemen.
Voor een afgewogen oordeel is de zienswijze van onder meer deze partijen noodzakelijk. Daarom wacht ik de uitkomstvan genoemde procedure en nadere standpuntbepaling van de KNB af. Ik zal uw Kamer vervolgens begin 2011 bij brief nader informeren.
Wist u dat Stichting E-Court, om te waarborgen dat de oproeping van «gedaagden» in deze alternatieve procedure formeel en zonder problemen verloopt, de tussenkomst van een deurwaarder noodzakelijk acht en de tussenkomst van de deurwaarder via het contractuele procesreglement aan de «eisende partij» oplegt, waarbij duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen deze oproeping en die bij een «gewone» dagvaarding?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt in dat kader bevestigen dat de artikelen 3:317 Burgerlijk Wetboek (BW) jo. artikel 3:37, tweede lid, BW en de artikelen 6:236 BW jo. artikel 3:37, tweede lid, BW een rechtstreekse wettelijke basis vormen voor «verdere exploten» als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b, Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) en dat het uitbrengen van dit soort exploten, die eveneens relevant kunnen zijn voor een eisende partij in een vroeger stadium voorafgaande aan een procedure bij Stichting E-Court, een ambtshandeling is en dus door een deurwaarder kan worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het betekenen respectievelijk het executeren van de notariële akte waarin het resultaat is opgenomen van het bindend advies op grond van artikel 430 Rv jo artikel 2, sub c, Gdw ambtshandelingen zijn en dus door een deurwaarder kunnen worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in dit kader van mening dat artikel 45 Rv het doen van exploten als bedoeld in de aanhef van artikel 2, eerste lid, Gdw, aan de gerechtsdeurwaarder opdraagt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de gerechtsdeurwaarder, gegeven het feit dat deze als een door de Kroon benoemde functionaris met een onafhankelijke positie, bevoegd en gehouden is ambtshandelingen te verrichten op verzoek van de eisende partij in het kader van een procedure bij E-court? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontvoerders zo asielprocedure in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zo gemakkelijk om de tuin is te leiden door dergelijke fraudeurs?
Beide vragen bevatten aannames die ik niet kan onderschrijven. Aan de desbetreffende vreemdelingen is geen verblijfsvergunning verleend.
Bij hun inreis in Nederland op 12 maart 2010 hebben zij zich bediend van valse Bulgaarse paspoorten. Dit is door de Koninklijke Marechaussee direct bij de inreis op de luchthaven Schiphol onderkend. Deze constatering is door betrokkenen niet bestreden. Betrokkenen zijn na binnenkomst derhalve eerst een strafrechtelijk traject ingegaan en werden als gevolg hiervan voor de eerste maal gearresteerd. Vervolgens hebben zij op 17 maart 2010 in het Aanmeldcentrum Schiphol asiel aangevraagd.
Het feit dat een asielzoeker niet beschikt over authentieke en echte identiteitsdocumenten en is ingereisd met valse of vervalste documenten kan, onder meer op grond van het Vluchtelingenverdrag, niet in de weg staan aan het indienen van een asielaanvraag. Immers, juist in de asielprocedure moet worden onderzocht of het gebruik van valse of vervalste documenten verband houdt met de reden van vertrek en de redenen waarom er om internationale bescherming wordt verzocht.
Betrokkenen hebben in de asielprocedure aangegeven de Armeense nationaliteit te bezitten en zij zijn gehoord in de Armeense taal. De asielaanvraag van betrokkenen is afgewezen. Op het moment dat zij voor de eerste maal werden gearresteerd, waren betrokkenen in afwachting van behandeling van het tegen de afwijzende besluiten ingestelde beroep.
Zoals gebruikelijk is voorafgaand aan de asielprocedure een identificatieonderzoek verricht, waarbij de vingerafdrukken van betrokkenen zijn nagetrokken in de nationale en internationale opsporingsregisters. Omdat de Amerikaanse autoriteiten de betrokken vreemdelingen niet internationaal gesignaleerd hadden, is op dat moment nog niet aan het licht gekomen dat zij werden gezocht door de Amerikaanse autoriteiten. De ware identiteit van betrokkenen kon uiteindelijk als gevolg van een internationaal rechercheonderzoek door de Nederlandse, Amerikaanse en Griekse autoriteiten worden vastgesteld. Naar aanleiding van het verzoek van Amerika werden betrokkenen voor de tweede maal gearresteerd.
Realiseert u zich dat deze praktijk vele andere asielbedriegers zal aantrekken omdat hiermee het signaal wordt afgegeven dat bedrog een probaat middel is om verblijf in Nederland te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verbeterstappen bent u voornemens te ondernemen om dergelijke, kennelijk kinderlijk eenvoudige fraudepraktijken bij asielaanvragen in de toekomst te voorkomen?
Naar mijn mening is in deze casus adequaat gereageerd. Dit blijkt uit de beantwoording van de vragen 2 en 3. Om die reden is het inzetten op een verbetertraject niet nodig. Wel blijkt uit deze casus duidelijk het belang van het registeren van op te sporen personen in de opsporingsregisters. Het natrekken van een vreemdeling in de opsporingsregisters kan vanzelfsprekend alleen succesvol zijn, wanneer het land dat een belang heeft bij opsporing van een persoon, deze als zodanig in de opsporingsregisters signaleert.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat dergelijke frauderende vreemdelingen ooit nog een verblijfsvergunning in Nederland kunnen verkrijgen?
In de Vreemdelingenwet is afdoende geborgd dat verstrekking van onjuiste gegevens leidt tot afwijzing van de asielaanvraag, of, indien inmiddels een verblijfsvergunning is verleend, tot intrekking van de verblijfsvergunning. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen.
Zoals hiervoor aangegeven zijn betrokkenen niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Hun asielaanvraag is afgewezen en zij waren op het moment dat zij zijn gearresteerd in afwachting van de behandeling van de tegen de afwijzende beslissingen ingediende beroepschriften.
Zowel bij de asielaanvraag als na hun arrestatie zijn de vingerafdrukken bij betrokkenen afgenomen en geregistreerd. Bij een eventuele volgende asielaanvraag zullen betrokkenen «herkend» worden en is hun voorgeschiedenis direct voorhanden. Door het registratiesysteem Eurodac zal dit ook in andere EU-lidstaten het geval zijn.
Bent u bereid om de volledige kosten die met de asielprocedure en de opvang van deze twee oplichters gepaard zijn gegaan op hen te verhalen? Bent u tevens bereid om van een dergelijke terugvordering vast beleid te maken wanneer wordt vastgesteld dat vreemdelingen op leugenachtige gronden een asielaanvraag hebben ingediend? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dat niet goed uitvoerbaar. Ik heb begrip voor de gedachte om vreemdelingen, die als gevolg van misleidend gedrag ten onrechte kosten veroorzaken voor de Nederlandse Staat, die kosten zelf te laten betalen. Echter moet worden aangenomen dat in de regel de kans op verhaal klein is en de hiermee gemoeide kosten hoog zijn. Mijn inzet is er op gericht de aanvraag van vreemdelingen die op oneigenlijke gronden een asielaanvraag indienen zo snel mogelijk af te wijzen en betrokkenen vervolgens op de kortst mogelijke termijn uit te zetten. Ik heb in ieder geval wel de bevoegdheid om de kosten van de terugkeer en de opvang op de vreemdeling te verhalen. Dat gaat echter in veel gevallen niet eenvoudig. Indien de vreemdeling geld of andere goederen van waarde bij zich heeft, kunnen deze uiteraard worden aangewend om de kosten van zijn terugkeer te dekken. In het geval een vreemdeling geen geld of goederen van waarde bezit, is een terugvorderingsactie alleen kansrijk als te achterhalen is dat de vreemdeling eigen vermogen heeft, duidelijk is wie de vreemdeling is en wat zijn woonplaats is. Bovendien kost het ook geld om een dergelijke gerechtelijke procedure uit te voeren. Advocaten en deurwaarders in het buitenland moeten worden ingeschakeld. Dit zijn de belangrijkste redenen waarom een succesvol verhaal van de kosten niet waarschijnlijk is.
Ik vind het belangrijk bij het efficiënt inzetten van handhavinginstrumenten een afweging te maken, waarbij de kans op succes een rol speelt. Om die reden besluit ik voor het moment niet te proberen om de met de asielprocedure en de opvang gemoeide kosten te verhalen. Dat laat onverlet dat ik ten aanzien van de kosten van de terugkeer een bevoegdheid heb om de kosten te verhalen.
Het bericht dat technologiebedrijven uitwijken naar het buitenland |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer technologiebedrijven uitwijken naar het buitenland?1
Het bericht meldt dat door de globalisering van de technologiesector steeds vaker activiteiten van bedrijven in de technologische industrie naar het buitenland worden verplaatst. Het bericht baseert zich hierbij op een enquêteonderzoek van FME-CWM onder 352 CEO’s van bedrijven in de technologische industrie (leden van FME-CWM). Uit de enquête blijkt dat 33% van de bedrijven in de technologische industrie plannen heeft om in de nabije toekomst activiteiten te verplaatsen naar het buitenland. Het onderzoek geeft daarentegen niet aan in hoeverre dit percentage gestegen is ten opzichte van het verleden. De conclusie uit het artikel dat steeds meer technologiebedrijven uitwijken naar het buitenland, kan ik daarom op basis van deze resultaten niet vaststellen.
Het verplaatsen van activiteiten is voor bedrijven van belang om internationaal concurrerend te blijven. Door activiteiten uit te voeren in andere landen, kunnen bedrijven profiteren van kostenverschillen tussen landen en krijgen ze betere toegang tot klanten en leveranciers, hetgeen hun concurrentiepositie versterkt. Sterke bedrijven dragen bij aan de werkgelegenheid van Nederland. Bedrijven die activiteiten verplaatsen, zijn verder vaak groeibedrijven die tegelijkertijd banen creëren in eigen land. Bovendien is niet eenzijdig sprake van verplaatsing van activiteiten van Nederlandse bedrijven naar het buitenland. Omgekeerd zijn er ook buitenlandse bedrijven die activiteiten naar Nederland verplaatsen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het verloop van het aantal arbeidsplaatsen in Research & Development voor verschillende technologiesectoren, zoals die in de sleutelgebieden zijn onderscheiden, over de afgelopen jaren?
Onderstaand treft u een overzicht aan van het aantal R&D-arbeidsjaren in de sleutelgebieden over de periode 2004–2008. Het zijn uitkomsten van de tweejaarlijkse Innovatie-enquête, verstrekt door het CBS. In de tabel is ook de ontwikkeling weergegeven van het aantal R&D-arbeidsjaren in het totale bedrijfsleven.
2004
2006
2008
Totaal R&D-personeel sleutelgebieden
34,3
36,7
32,1
w.v. Food & flowers
2,9
3,5
2,9
Hightechsystemen en materialen
18,1
18,0
15,4
Water
0,4
0,2
0,4
Creatieve industrie
3,9
6,0
4,6
Chemie
8,7
8,6
8,6
Pensioenen en sociale verzekeringen
0,3
0,3
0,2
Totaal R&D-personeel bedrijven
50,0
52,8
48,4
Bron: Innovatie-enquête bedrijven CBS.
De cijfers tonen dat de ontwikkeling van de R&D-werkgelegenheid in de sleutelgebieden sterk overeenkomt met die in de totale bedrijvensector. Tussen 2004 en 2008 is de R&D-werkgelegenheid in het sleutelgebied hightechsystemen en materialen met 2 700 arbeidsjaren gedaald. Dat sleutelgebied is in belangrijke mate verantwoordelijk voor de daling van de R&D-werkgelegenheid die tussen 2004 en 2008 heeft plaatsgevonden in het totale bedrijfsleven.
Bij de cijfers kan worden opgemerkt dat de sleutelgebieden moeilijk precies zijn af te bakenen. Het CBS heeft hiervoor een koppeling gemaakt met de classificatie van economische activiteiten volgens de Standaard Bedrijfsindeling. Die koppeling is te vinden in een eerder dit jaar verschenen rapport van het CBS, getiteld «Regionale innovatie in Nederland. Community Innovation Survey 2004 en 2006».
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat steeds meer hoogwaardige bedrijvigheid naar het buitenland verdwijnt?
Het kabinet streeft ernaar dat Nederland dé plek wordt om te ondernemen en te innoveren voor ondernemers uit binnen- en buitenland. Daartoe zet het kabinet de komende periode in op het versterken van het algemene vestigings- en ondernemingsklimaat en ontwikkelt het een stimulerend beleid voor de huidige en toekomstige economische topgebieden van Nederland. De contouren van dit beleid zullen in de komende maanden verder uitgewerkt worden. In 2011 zal het kabinet het nieuwe economische en innovatiebeleid vastleggen in een nota bedrijfslevenbeleid.
Het kabinet zet daarbij, zoals aangekondigd in het regeerakkoord, de ontwikkeling van economische topgebieden centraal. Het is de bedoeling dat binnen deze topgebieden de overheid, het bedrijfsleven en de kenniswereld tot een gemeenschappelijke agenda komen ter versterking van de concurrentiekracht. Hierin zal vanuit een brede benadering worden gekeken naar de wijze waarop innovatie en economische groei het beste gestimuleerd kunnen worden. Uitgangspunt is een samenhangende benadering van fundamenteel onderzoek (NWO, KNAW, universiteiten), toegepast onderzoek (TNO, GTI’s, DLO) en het bedrijfsgerichte instrumentarium. Het gaat daarbij niet alleen om financiële instrumenten voor innovatie. Minstens zo belangrijk is zorg te dragen voor een goed vestigingsklimaat; daarbij gaat het om zaken als regelgeving, opleiding en scholing, belastingklimaat, kenniswerkers, etc.
Kortom, het kabinet zal zich over de volle breedte inzetten voor het versterken van de kenniseconomie. We zullen daarbij drie sporen volgen: het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor ondernemerschap en innovatie (o.a. afschaffen van onnodige regels); het aanbieden van een eenvoudig en transparant bedrijfgericht innovatie-instrumentarium (o.a. beperking van innovatiesubsidies, uitbreiding van fiscale voorzieningen en inrichten van een revolverend fonds); en de inzet op een effectieve kennisinfrastructuur waarin samenhang en valorisatie centraal staan.
Onzekerheid van natuurcompensatie bij vliegveld Twente |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Is het waar dat de versnelde realisatie van nieuwe natuur bij vliegveld Twente op losse schroeven staat?1
Deze gebieden zijn onderwerp van de «herijking EHS» zoals op 15 november 2010 afgesproken tussen de staatssecretaris van EL&I en het IPO. In dit proces zal moeten blijken of eventuele herijking van invloed is op de termijn van realisatie van de EHS.
Deelt u de mening dat de nieuwe natuur een compensatie is volgens de Spelregels Ecologische Hoofdstructuur (EHS), gezien aan de noordzijde een deel uit de EHS wordt gehaald? Zo ja, deelt u de mening dat deze compensatie dus dient plaats te vinden zodra aan de noordzijde EHS natuur verloren gaat? Zo ja, op welke wijze wordt de naleving van deze regels gewaarborgd? Zo nee, waar baseert u dat op?
De voorbereiding van de herontwikkeling vliegveld Twente, de toepassing van de Spelregels EHS, de vaststelling van de omvang en begrenzing van de EHS en de uitvoering van natuurontwikkeling, betreffen een primaire verantwoordelijkheid van de provincie Overijssel.
Kunt u garanderen dat zolang de realisatie van nieuwe natuur onzeker is, ook het waardevolle reeds bestaande natuurgebied aan de noordzijde van het vliegveld niet aangetast wordt of uit de EHS wordt gehaald? Zo nee, waarom niet, bent u bereid hier bij de provincie Overijssel op aan te dringen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zijn er gevolgen voor provincies als de Spelregels EHS niet naar behoren worden uitgevoerd of nageleefd? Zo ja, welke en wanneer worden deze toegepast? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wordt naleving dan afgedwongen?
De Spelregels EHS betreft een beleidskader gezamenlijk uitgewerkt door rijk en provincies. De provincies dienen er zorg voor te dragen dat dit kader een vertaling naar het eigen beleid krijgt. Een verantwoording op basis van de Spelregels EHS dient in ruimtelijke ordeningsprocedures plaats te vinden en getoetst te worden.
Worden er, zolang er geen zekerheid is over de aanleg van nieuwe natuur en zolang deze realisatie niet plaatsvindt, ook geen voorbereidingen getroffen voor andere gebiedsontwikkeling rond het vliegveld, alsmede de ingebruikneming van het vliegveld zelf? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het uitstel van toetreding van Roemenië en Bulgarije tot het Schengen-verdrag |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel in de EU Observer «France wants to delay Schengen accession for Bulgaria and Romania»?
Ja.
Deelt u de mening dat toetreding van Roemenie en Bulgarije tot het Schengen-verdrag in 2011 te vroeg is, gegeven de geconstateerde tekortkomingen in de reguliere voortgangsrapportages van de Europese Commissie op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken, zoals bestrijding van de georganiseerde misdaad en corruptie, bewaking van de buitengrenzen, etc?
Zoals is verwoord in het regeerakkoord, zet het kabinet erop in dat bij de Schengen-evaluatie van Roemenië en Bulgarije de tweejaarlijkse voortgangsrapportages over corruptie en juridische hervormingen in deze landen worden betrokken. Indien uit deze rapportages blijkt dat zij niet voldoen aan de strikte criteria, geeft Nederland geen steun aan volledige toetreding van Roemenië en Bulgarije tot Schengen en opheffing van de interne grenscontroles in de EU. Bulgarije en Roemenië worden dan – aangezien het besluit moet worden genomen op basis van eenparigheid van stemmen – niet toegelaten tot Schengen.
Is het standpunt dat de toetreding minimaal tot de zomer van 2011 zou moeten worden uitgesteld in afwachting van de tweejaarlijkse rapportage van de Europese Commissie in het kader van het Coöperatie- en verificatiemechanisme met de Franse regering afgestemd?
In de contacten met de EU-partners, waaronder Frankrijk, is gesproken over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Schengen-verdrag en de relatie tot de voortgang van genoemde landen op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken. Dit betekent dat ook Nederland vindt dat minimaal het rapport van de Commissie van de zomer 2011 moet worden afgewacht.
Bent u bereid om met Frankrijk actief steun te vinden bij andere landen om de beslissing over Roemeense en Bulgaarse toetreding tot het Schengen-verdrag uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan om binnen de Raad samen met de Franse regering aan te dringen op een structurele link tussen de toetreding tot het Schengen-verdrag en de voortgang en evaluatie van de lidstaten van de Europese Unie, zoals Bulgarije en Roemenië, binnen een Coöperatie- en verificatiemechanisme?
Voor het aanbrengen van een structureel verband tussen de toetreding tot het Schengen-verdrag en het Coöperatie- en verificatiemechanisme is ook de goedkeuring van Bulgarije en Roemenië nodig. Dat lijkt niet haalbaar.
De toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU zal alleen plaatsvinden – zoals is opgenomen in het regeerakkoord – wanneer deze landen voldoen aan de strikte criteria daarvoor. Deze criteria omvatten ook Justitie en Binnenlandse Zaken zoals beschreven in de hoofdstukken 23 en 24 van de toetredingsonderhandelingen. Een juridisch verband tussen toetreding tot Schengen en een CVM zal in de toekomst niet nodig zijn. Nederland zal zich ervoor inzetten dat voor nieuwe EU-toetreders niet opnieuw een CVM, zoals dat nu bestaat voor Bulgarije en Roemenië, worden ingesteld aangezien Nederland erop aan zal dringen dat nieuwe landen alleen toetreden wanneer zij daar klaar voor zijn.
Het aanhoudend en systematisch geweld tegen christenen in Bagdad |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het aanhoudend en systematisch geweld tegen christenen in Bagdad de afgelopen weken, waarbij zelfs de familieleden van slachtoffers van de gijzeling in de kathedraal het gerichte doelwit waren van aanslagen? Hoe beoordeelt de regering en haar 26 partners uit de Europese Unie (EU) de huidige situatie in Bagdad?1
Ik veroordeel ten zeerste de gewelddadige incidenten die de afgelopen weken in Irak hebben plaatsgevonden en die de Irakese bevolking, waaronder de Irakese christenen, hebben getroffen. De veiligheidssituatie in en rond Bagdad is instabiel, zoals ook beschreven in het ambtsbericht Irak van 29 oktober 2010. Er is sprake van gericht en ongericht geweld.
Deelt u de mening van de aartsbisschop van Bagdad, Athanase Matti Shaba Matoka, dat deze aanvallen een systematische poging zijn om alle christenen uit Irak te verdrijven?
Nee.
Bent u bereid om het initiatief te nemen voor een ontmoeting van de EU en de Arabische Liga over vrijheid van religie en rechten van (religieuze) minderheden?
Godsdienstvrijheid is reeds een belangrijk thema in gesprekken tussen de leden van de Arabische Liga en de EU. Een aparte bijeenkomst is op dit moment niet nodig.
Welke stappen zijn volgens u noodzakelijk zodat het geweld in Irak tussen etnische en religieuze groepen ophoudt en hoe gaat u eraan bijdragen dat die stappen ondernomen worden?
Het is aan de nieuwe Irakese regering om de orde en veiligheid in Irak te herstellen. Cruciaal onderdeel is minderheden beschermen en etnische en religieuze spanningen wegnemen. Daartoe zullen onder andere politieke vraagstukken zoals de kwestie van de betwiste gebieden in Noord-Irak en de integratie van de strijdkrachten moeten worden aangepakt.
Zoals reeds aangegeven in antwoord op eerdere vragen zullen Nederland en de Europese Unie bij de Iraakse regering aandacht blijven vragen voor de noodzaak om kwetsbare groepen als etnische en religieuze minderheden maximale mogelijke bescherming te bieden. Door deelname aan de NAVO Trainingsmissie in Irak en de EU-missie EUJUST LEX, die tot doel heeft de Iraakse veiligheids- en justitiële sector te versterken, draagt Nederland bij aan de versterking van de Iraakse rechtsstaat. Via EIDHR (European Instrument for Democracy and Human Rights) steunt de EU een project ter bevordering van de dialoog met en tussen geestelijk leiders in Irak.
Een centrale database van bankgegevens |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Kunt u de strekking van het bericht, dat u persoonlijke gegevens van bankrekeninghouders wil kunnen inzien zonder dat de bank daarvoor toestemming hoeft te geven, bevestigen?1 Zo nee, wat is uw reactie op dit bericht? Wat is de grond van dit bericht? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel met deze strekking tegemoet zien?
Op mijn ministerie is tijdens een ambtelijke beleidsverkenning de gedachte opgekomen om te onderzoeken of het wenselijk zou zijn een centraal raadplegingspunt te realiseren waar naam, adres en woonplaatsgegevens (naw-gegevens) van bankrekeninghouders kunnen worden opgevraagd door opsporingsdiensten. Aan deze verkenning is geen verdere uitvoering gegeven, omdat duidelijk werd dat de noodzaak voor een dergelijk centraal raadplegingspunt ontbreekt. Doordat het Nederlandse bankwezen tamelijk overzichtelijk is, zijn er in de praktijk geen grote moeilijkheden om ten behoeve van opsporingsonderzoeken rechtstreeks bij de banken gegevens op te vragen. De nadelen zoals kosten van een centraal raadplegingspunt wegen niet op tegen de naar verwachting beperkte voordelen. Ik ben dan ook niet voornemens om een initiatief van deze strekking te ontwikkelen.
Welke wet- en regelgeving zou moeten worden gewijzigd om een dergelijke regeling mogelijk te maken?
Indien men een centraal raadplegingspunt voor bankgegevens zou willen realiseren, dan zou dat ertoe leiden dat gegevens die nu nog door (bijzondere) opsporingsdiensten per fax bij banken worden ingewonnen via een vaste digitale structuur gaan lopen. Wijziging van wet- en regelgeving zou daarvoor niet nodig zijn, aangezien er geen nieuwe inzagemogelijkheden worden gecreëerd. Artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering biedt reeds de wettelijke basis voor de politie om naw-gegevens van bankrekeninghouders bij banken op te vragen. Wel zou vermoedelijk een AMvB naar model van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie (Stb. 2006, 426) nodig zijn om de praktische uitvoeringsaspecten te regelen.
Deelt u de mening dat dit voorstel een onwenselijke inperking van de privacy en persoonlijke vrijheid is?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 1 ben ik niet voornemens om een initiatief van deze strekking te ontwikkelen.
In welke Europese landen is een dergelijke regeling gangbaar?
Ik beschik niet over een overzicht van de voorzieningen die andere Europese landen getroffen hebben inzake de toegang tot bankgegevens. Wel is dit onderwerp aan de orde geweest bij de recente evaluatie van de Nederlandse aanpak van financiele criminaliteit door de Europese Unie. Daaruit is gebleken dat er meer lidstaten zijn die geen centraal register voor rekeningnummers kennen. Het ontbreken van een centraal register is door het evaluatieteam niet gezien als struikelblok.
Indien de eerste vraag met ja beantwoord is, hoe verhoudt dit voornemen zich tot de intentie om de bescherming van persoonsgegevens te verbeteren die uit het regeerakkoord spreekt: «de informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens worden verbeterd. Voorgenomen maatregelen inzake opslag, koppeling en verwerking van persoonsgegevens worden zoveel mogelijk voorzien van een horizonbepaling en bij de voorbereiding nadrukkelijk getoetst aan effectiviteit.»?
Zie antwoord vraag 3.
De milieuvergunning voor Sinterfabrief en Thermphos |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «OM heeft Thermphos in vizier»?1
Ja.
Is het waar dat de provincie Zeeland een nieuwe milieuvergunning wil verstrekken voor de Sinterfabriek van Thermphos, waarin het Thermphos wordt toegestaan om tot en met 2014 0,4 nanogram dioxine per kubieke meter lucht uit te stoten, terwijl de wettelijke norm in de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NER) op 0,1 nanogram ligt?
De provincie Zeeland heeft op 2 november 2010 besloten om de vigerende vergunning van de sinterfabriek van Thermphos te wijzigen, nadat de in maart 2008 verleende vergunning in april 2009 door de Raad van State werd vernietigd. Eén van die wijzigingen betreft het toevoegen van een norm voor de uitworp van dioxinen. Zo’n norm ontbrak in de huidige vergunning. De norm die vanaf het in werking treden van de wijziging van de vergunning zal gelden is 0,4 nanogram TEQ/Nm3. Vanaf 1 januari 2015, of zo veel eerder als technisch mogelijk en haalbaar is, geldt een norm van 0,1 nanogram TEQ/Nm3.
De Nederlandse wetgeving kent voor bedrijven zoals Thermphos geen rechtstreeks wettelijke norm voor de uitworp voor dioxinen. Dit in tegenstelling tot de wetgeving voor afvalverbrandingsinstallatie waarin zo’n grenswaarde (van 0,1 nanogram TEQ/Nm3) wèl geldt. Voor procesemissies van dioxinen zijn in sommige Europese BREF documenten (referentiedocument met beschrijving van de best bestaande technieken) emissienormen opgenomen die in de vergunningen moeten worden geïmplementeerd. In de BREF die van toepassing is op Thermphos (de BREF LVIC) is geen dioxinenorm opgenomen, omdat Thermphos voor zover bekend het enige bedrijf in de EU is dat gebruik maakt van de thermische fosfaatroute. Vandaar dat in dit geval wordt gerefereerd aan de NeR.
De NeR is overigens als best bestaande techniek (bbt) document opgenomen in de Ministeriële regeling omgevingsrecht. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag alleen gemotiveerd mag afwijken van de algemene NeR-eis en dat deze motivering in voorkomende gevallen door de Raad van State wordt getoetst.
De opgenomen emissiegrenswaarde voor dioxinen die is opgenomen in de NeR bedraagt 0,1 nanogram TEQ/Nm3.
De provincie Zeeland heeft in haar besluit tot wijzigen van de vergunning gemotiveerd waarom een norm van 0,1 nanogram TEQ/Nm3 niet onmiddellijk realiseerbaar is. Een dergelijke norm is alleen haalbaar door middel van het bouwen van een reinigingsinstallatie, die specifiek voor Thermphos ontworpen moet worden. Dit kost onvermijdelijk een aantal jaren ontwerp- en bouwtijd. Op 1 juli 2012 moet Thermphos een plan van aanpak presenteren waarin het aangeeft hoe ze zo’n reinigingsinstallatie wil realiseren.
In de periode tot 1 januari 2015 zal Thermphos de emissie onder de 0,4 nanogram TEQ/Nm3 moeten houden door middel van het treffen van maatregelen op het vlak van onder meer gebruik van grondstoffen en bedrijfsvoering.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is met het oog op de gezondheids- en milieueffecten van dioxine?
Het RIVM heeft in een tweetal onderzoeken2 vastgesteld dat de historische emissie van Thermphos niet heeft geleid tot een meetbare depositie van dioxinen buiten het bedrijventerrein. Ook heeft het aangetoond dat een mogelijke emissie van 0,4 nanogram TEQ/Nm3 in een periode van heden tot 1 januari 2015 slechts tot een geringe milieubelasting leidt en geen ontoelaatbare gevolgen heeft voor de mens, het milieu en de voedselketen.
Daarom ben ik van mening dat het verlenen van de wijzigingsvergunning aan Thermphos onder de hierboven vermelde condities acceptabel is.
Deelt u de mening dat de vergunning die de provincie Zeeland wil verstrekken in strijd is met de NER, aangezien de vergunde dioxine-uitstoot hoger ligt dan de norm die in de NER wordt voorgeschreven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe kijkt u tegen deze kwestie aan in het licht van het feit dat mensen in Nederland en Vlaanderen met hun voedsel meer dioxine binnen krijgen dan elders in Europa?2 Deelt u de mening dat de dioxine-uitstoot van Thermphos tot een minimum beperkt moet worden, aangezien het bedrijf verantwoordelijk is voor ongeveer 35% van de Nederlandse dioxine-uitstoot?
Ik deel uw mening dat de dioxine-uitstoot van Thermphos tot het minimum beperkt moet worden. De activiteiten die daartoe worden ondernomen staan beschreven in mijn antwoord op vraag 3.
In Nederland vindt blootstelling aan dioxinen vooral via de voeding plaats. In de afgelopen decennia is deze blootstelling sterk gedaald. De blootstelling ligt op dit moment ruim onder de dagelijkse toelaatbare inname (TDI). Verwacht wordt dat de blootstelling de komende jaren nog verder af zal nemen. Extra blootstelling als gevolg van lokale emissie door Thermphos kan ertoe leiden dat deze trend (lokaal) een halt wordt toegeroepen en de blootstelling daar toeneemt. Het eerder genoemde RIVM-rapport laat echter zien dat bij een veronderstelde emissie van Thermphos ter grootte van 2 ng/m3 de dagelijks toelaatbare inname niet wordt overschreden. Datzelfde geldt voor de vergunde emissie die immers een factor 5 lager is.
Deelt u de mening dat er geen milieuvergunning aan Thermphos verstrekt zou moeten worden zolang het bedrijf niet aan de Nederlandse norm voor dioxine-uitstoot voldoet, te meer daar het volgens de in het artikel geciteerde biochemicus en hoogleraar milieukunde mogelijk is voor het bedrijf om met behulp van doekenfilters en rookgasinjecties de uitstoot te verlagen tot maximaal 0,04 nanogram per kubieke meter lucht?
Zie hiervoor mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de nieuwe, provinciale milieuvergunning voor Thermphos voorgedragen moet worden voor vernietiging door de Kroon, omdat de vergunning strijdig is met de NER en met het algemeen belang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dat doen?
De wijzigingsvergunning die er nu ligt maakt voor het bedrijf duidelijk waar het zich aan moet houden en deze aangepaste vergunning geeft een duidelijke basis om handhavend op te treden door de provincie Zeeland.
De normen in deze vergunning zijn voor een deel een opmaat naar een verdere aanscherping over enkele jaren; het bedrijf zal dan aan de normen voor dioxine uitstoot moeten voldoen. Er zijn daarnaast afspraken gemaakt met het bedrijf om ook resterende problemen zoals de geurhinder snel aan te pakken. Er is geen acuut gevaar voor de gezondheid.
Dit alles overwegende zie ik vooralsnog geen reden om in te grijpen. Overigens is voordracht voor vernietiging ook niet aan de orde als er nog bezwaar of beroep tegen het besluit openstaat.
De VROM-Inspectie zal de aanpak op de voet volgen en zo nodig ingrijpen als blijkt dat partijen hun verantwoordelijkheid niet nemen.
Het omwisselen van de Naf |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Wisselkantoor weigert de Antilliaanse gulden»?1
Ja.
Waarom kan in Nederland de Naf niet meer omgewisseld worden terwijl dit tot 1 februari 2011 een wettig betaalmiddel is in een Nederlands Openbaar lichaam en daarna nog in twee landen van het Koninkrijk der Nederlanden?
Dit is een gevolg van de recente beslissing van het GWK/Travelex om niet langer Nederlands-Antilliaanse guldens te kopen. Het GWK/Travelex zou nog wel Nederlands-Antilliaanse guldens verkopen. Dit geldt evenwel alleen voor het Europese deel van Nederland. In het Caribische deel van het Koninkrijk kunnen Nederlands-Antilliaanse guldens nog wel gewisseld worden. Overigens kan ik me niet goed voorstellen dat de invoering van de Amerikaanse dollar in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba de doorslag zou hebben gegeven in de beslissing van het GWK/Travelex, vanwege de geringe omvang van de economie van die eilanden.
Waarom is de mogelijkheid tot het tegen een vast tarief omwisselen van de Naf – tegen de US dollar – tot de duale periode beperkt en alleen bedoeld voor bewoners van de BES-eilanden?
Het invoeringsscenario richt zich op een efficiënte en soepele invoering van de dollar, waarbij de duale periode bedoeld is om de aanwezige Nederlands-Antilliaanse guldens uit het chartale betalingsverkeer in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba te doen verdwijnen. Gedurende de duale periode hebben zowel de Nederlands-Antilliaanse gulden als de dollar de hoedanigheid van wettig betaalmiddel. Hoewel aangenomen wordt dat na de duale periode de Nederlands-Antilliaanse gulden uit het betalingsverkeer verdwenen is, kunnen er uitzonderingsituaties zijn. Voor die gevallen zal – onder nader te bepalen voorwaarden, die misbruik zullen beogen uit te sluiten – gedurende enkele maanden de mogelijkheid worden geboden om tegen dezelfde vaste koers Nederlands-Antilliaanse guldens te verwisselen voor dollars.
Dat de tijdelijke extra omwisselmogelijkheid in beginsel alleen bedoeld is voor de inwoners van Caribisch Nederland, houdt verband met het feit dat alleen daar de Nederlands-Antilliaanse gulden zal worden vervangen door de dollar. In Curaçao en Sint Maarten blijft de Nederlands-Antilliaanse gulden vooralsnog gewoon het wettige betaalmiddel. De opgelegde beperkingen aan de mogelijkheid om kosteloos om te wisselen passen in dit kader. In concreto zijn deze maatregelen genomen om ontduiking van de license fee, een op Curaçao en Sint Maarten bestaande belasting van 1% op betalingen van ingezetenen aan niet ingezetenen, te voorkomen. In praktijk wordt deze belasting vooral geheven over de aankoop van buitenlandse betaalmiddelen, waarbij de dollar een prominente plaats inneemt. De opbrengst van de license fee belasting bedraagt zo’n 10% van de totale belastinginkomsten van de landen Curaçao en Sint Maarten. De Centrale Bank van Curacao en Sint Maarten, die de belasting namens Curaçao en Sint Maarten int, heeft daarom aangedrongen op een zo kort mogelijke omwisselperiode, gericht op de daadwerkelijke doelgroep.
Op welke wijze zijn de burgers in Nederland en de Openbaar lichamen geïnformeerd over de mogelijkheden en beperkingen van het omwisselen van de Naf?
Het ministerie van Financiën, in samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB), implementeert een uitgebreide publiekscampagne. Burgers in de openbare lichamen zijn geïnformeerd via uitzendingen van lokale televisiezenders, radiospotjes, krantenartikelen, town-hall meetings en informatiebijeenkomsten voor specifieke doelgroepen (ouderen, scholieren). Deze campagne zal in december 2010 en januari 2011 doorgaan, waarbij in Caribisch Nederland dagelijks meerdere radiospotjes te horen zijn die burgers wijzen op de conversie inclusief de beperkte duur van de periode waarin men kosteloos kan omwisselen. Overigens wordt er ook in Nederland veel naar de lokale radio geluisterd, via Internet, aldus het lokale radiostation op Bonaire. Verder hebben de Rijksdienst Caribisch Nederland en DNB op de eilanden een informatiebrochure en flyer verspreid over hetzelfde onderwerp. Tot slot is er uitgebreid informatie beschikbaar op de website van DNB (www.bes.dnb.nl).
Is deze communicatiecampagne in overeenstemming met de campagne rond de omwisseling van de Nederlandse gulden naar de euro?
Uitgangspunt bij het opzetten van de communicatiecampagne over de invoering van de dollar was de informatiecampagne rond de invoering van de euro in Nederland. Bij de uitwerking van de communicatiecampagne is zo veel mogelijk rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Eén van die omstandigheden is bijvoorbeeld dat de dollar, in tegenstelling tot de euro in 2002 in Nederland, geen onbekende munteenheid is op de eilanden.
Bent u zich ervan bewust dat hiermee mensen getroffen worden die naar deze eilanden reizen en deze valuta nog bezitten wanneer ze terugkomen naar Nederland? Zo ja, waar kunnen gedupeerden terecht en welke voorziening wordt daarvoor getroffen?
Ik ben me ervan bewust dat het besluit van GWK Travelex ertoe zou kunnen leiden dat reizigers naar de Caribische delen van het Koninkrijk hun teveel gewisselde Nederlands-Antilliaanse guldens niet meer zouden kunnen (terug)verkopen aan GWK Travelex. Ik heb overigens geen indicatie dat dit voor grote groepen reizigers tot problemen zou leiden. Mij is niet bekend of GWK/Travelex hier een voorziening voor heeft getroffen.
Bent u bereid om met De Nederlandse Bank en de geldtransactiekantoren in overleg te gaan om te zorgen dat behalve op de BES-eilanden ook in Nederland de Naf kan worden omgewisseld?
De verhandelbaarheid van vreemde valuta is op zichzelf geen zorg van de overheid. Wel ben ik bereid DNB te vragen om te kijken of er mede in verband met de invoering van de Amerikaanse dollar in de openbare lichamen Bonaire, Eustatius en Saba in Nederland behoefte bestaat aan een tijdelijke voorziening waar reizigers naar de Caribische delen van het Koninkrijk terecht kunnen voor de verkoop van hun Nederlands-Antilliaanse guldens die ze wellicht bij terugkomst nog hebben. Een dergelijke faciliteit zal echter een tijdelijke karakter moeten hebben. Toekomstige reizigers kunnen inmiddels van het probleem op de hoogte zijn.
De status van terroristen die zich voordoen als vluchteling |
|
Louis Bontes (PVV), André Elissen (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Vluchteling verliest status bij terreurdaden»?1
Ja. Het betreft een bericht over het arrest van 9 november 2010 van het Hof van Justitie van de EU in de zaken B. en D., waarin prejudiciële vragen van het Duitse Bundesverwaltungsgericht worden beantwoord.
Deelt de mening dat het onwenselijk is dat terroristen de vluchtelingenstatus krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat personen waarvan blijkt dat deze lid zijn van een terroristische organisatie hun asielstatus behouden?2
Deze vragen hangen met elkaar samen. Wel moet hier een onderscheid worden gemaakt naar:
Ad a)
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) doet onderzoek naar personen of organisaties waarover het ernstige vermoeden bestaat dat deze een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Op basis van dit onderzoek kan de AIVD ambtsberichten uitbrengen, ook aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). In dergelijke ambtsberichten kan worden geconcludeerd dat de AIVD een persoon een «gevaar voor de nationale veiligheid» acht. Op grond van de Vreemdelingenwet en de Kwalificatierichtlijn vormt dit een grond voor het niet verlenen of intrekken van een asielvergunning. De vreemdeling kan dan ongewenst worden verklaard. Een ongewenste vreemdeling mag Nederland niet inreizen of in Nederland verblijven.
Ad b)
Ook als de vreemdeling niet als gevaar voor de nationale veiligheid wordt gekwalificeerd, maar er wel ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig niet-politiek misdrijf heeft begaan, wordt een vluchtelingenstatus geweigerd, dan wel ingetrokken. Het Hof van Justitie van de EU heeft geoordeeld dat het enkele lidmaatschap van een organisatie, die wordt vermeld in de bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931 van de Raad van de Europese Unie3, niet voldoende is om daar vanuit te gaan, gezien het doel van het gemeenschappelijk standpunt, namelijk het bestrijden van de financiering van het terrorisme.
Het Hof van Justitie van de EU overweegt dat een persoon die heeft behoord tot een organisatie die terroristische methoden toepast, slechts van de vluchtelingenstatus kan worden uitgesloten na een individueel onderzoek. Er dienen ernstige redenen te zijn om aan te nemen dat de betrokken individuele vreemdeling, in het kader van zijn activiteiten binnen een dergelijke organisatie, een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, tot een dergelijk misdrijf of dergelijke handelingen heeft aangezet of anderszins aan dergelijke misdrijven of daden heeft deelgenomen. Van belang is welke rol hij heeft gespeeld, welke positie hij had binnen de organisatie, welke kennis hij had of had moeten hebben van de activiteiten van de organisatie en of pressie op hem is uitgeoefend, dan wel andere factoren zijn gedrag hebben kunnen beïnvloeden. Het uiteindelijke oordeel in de individuele zaak moet gebaseerd zijn op het persoonlijke en bewuste gedrag van betrokkene.
Dit strookt met de Nederlandse beleidsuitgangspunten. Nederland let – ook vergeleken met andere Europese landen – scherp op aanwijzingen dat een vreemdeling betrokken is geweest bij terrorisme opdat hem in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden.
Is er een apart regime voor asielzoekers die verdacht worden van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Zo nee, deelt u de mening dat ter voorkoming van werving en radicalisering zo’n systeem noodzakelijk zou zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wilt u voorkomen dat de rechten van terroristen of leden van terroristische organisaties nog langer gelijkgesteld blijven aan die van andere burgers? Kunt u hierbij concrete acties benoemen?
Deze vraag gaat uit van een onjuiste veronderstelling. Graag verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3, 4 en 6.
Bent u bereid om asielzoekers en vluchtelingen te laten screenen op lidmaatschap van terroristische organisaties en bent u vervolgens bereid geen asielvergunning te verlenen en geen vluchtelingen-status toe te kennen als blijkt dat zij deel uitmaken van terroristische organisaties of netwerken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te bevorderen dat de betreffende Europese richtlijn zodanig wordt aangepast dat terroristen of leden van terroristische organisaties niet langer de vluchtelingenstatus kunnen verkrijgen of behouden? Zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit de beantwoording van de vragen 3, 4 en 6 biedt de huidige tekst van de Kwalificatierichtlijn voldoende mogelijkheden om aan degenen die zich daadwerkelijk (mede-)schuldig hebben gemaakt aan terroristische activiteiten, of die dat nog van plan zijn te doen, verblijf te ontzeggen.
Kinderen die hier illegaal verblijven en geen mbo-stage kunnen lopen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het probleem dat kinderen, die hier illegaal verblijven maar conform het Verdrag van de Rechten van het Kind recht hebben op onderwijs, niet of slechts in beperkte mate stages kunnen lopen wanneer zij een middelbare beroepsopleiding (mbo) volgen?
Ja, deze problematiek is bij de betrokken bewindslieden bekend.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is, omdat de opleiding hiermee niet volwaardig kan zijn?
Zoals mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn antwoorden op de vragen van het lid Klaver heeft geantwoord is dit kabinet van mening dat het niet noodzakelijk is dat deze vreemdelingen de opleiding afronden met een diploma dat kwalificeert voor de Nederlandse arbeidsmarkt, omdat zij geen toegang hebben tot die arbeidsmarkt. Het recht op het volgen van het theoretische deel van het onderwijs blijft onverkort bestaan. Daar zij zonder stage geen diploma kunnen behalen, zal ik een beroep doen op de mbo-instellingen om een schoolverklaring ten behoeve van de illegaal verblijvende vreemdeling af te geven.
Bent u van mening dat het beschouwen van de stage in het mbo als onderwijs en niet als arbeid een oplossing voor dit probleem zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vragen 3 en 4 verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de vragen van het lid Klaver (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2331).
Wat zouden naar uw mening oplossingen zijn waarbij de studenten echt geholpen zijn, zodat zij een volwaardige mbo-opleiding kunnen volgen en voltooien?
Zie antwoord vraag 3.
Positie van starters op de woningmarkt |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «starters op de woningmarkt krijgen het moeilijker»?1
Ja.
Klopt het bericht dat starters met een gezamenlijk inkomen van ongeveer 40 000 euro, twintig procent minder kunnen lenen voor een hypotheek? Zo ja, kunt u deze daling nader motiveren?
Ja, de daling van de leencapaciteit wordt verklaard door de verhoging van de pensioenpremies en van de inkomensafhankelijke premie voor de zorgverzekering. Hiernaast is de algemene heffingskorting verlaagd en vallen de hogere inkomens eerder in de hoogste belastingschijf. Tevens speelt de wijziging in de berekening van de energiekosten voor 2011 een (beperkte) rol in de koopkrachtdaling. De NHG-tabel werkt voor tweeverdieners zo, dat het financieringslastpercentage moet worden gebruikt dat hoort bij het hoogste inkomen. Bij tweeverdieners met elk een bruto jaarinkomen van 20 000 euro daalt de leencapaciteit met 35 394 euro (van 184 419 euro naar 149 025 euro = 19%).
Hoe past deze maatregel bij een beleid dat koopwoningen ook voor de lagere- en middeninkomens bereikbaar moeten zijn en waarvoor de afgelopen jaren de nationale hypotheekgarantie is verhoogd?
Het beleid dat koopwoningen voor de lagere- en middeninkomens bereikbaar moeten zijn, is onveranderd. De kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is verhoogd om de effecten van de kredietcrisis tegen te gaan. De verhoging is bedoeld om het vertrouwen op de woningmarkt (zowel bij consument als kredietverstrekker) te vergroten en hierdoor een positief effect te hebben op de doorstroming waardoor er meer woningen voor starters beschikbaar komen.
Dit alles staat los van het feit dat bij het afsluiten van een hypotheek er sprake dient te zijn van een verantwoorde financieringslast waarbij noch de consument noch het WEW (de uitvoeringsorganisatie van de NHG) een onverantwoord risico lopen. Of de toegang tot de koopwoningmarkt in de komende jaren ook voor de lagere en middeninkomens bereikbaar is hangt niet alleen af van de aangepaste NHG-normen, maar ook van andere ontwikkelingen op de woningmarkt zoals de prijsontwikkeling in de koopsector, de ambitie van corporaties om huurwoningen te verkopen en de ontwikkeling van de rente. Zo bieden de recente prijsdalingen in de koopsector meer mogelijkheden voor lagere inkomensgroepen en met name starters om een woning te kopen.
Wanneer komt het kabinet met een integrale visie over de woningmarkt met in het bijzonder aandacht voor de beschikbaarheid en financierbaarheid van woningen voor de lagere- en middeninkomens?
Het kabinet zal, mede naar aanleiding van de motie van senator R. de Boer (CU) die in de Eerste Kamer op 16 november 2010 is aangenomen en naar aanleiding van het overleg in de Tweede Kamer bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor de zomer van 2011 komen met een integrale visie op de woningmarkt.
Deelt u de mening dat sociale huurwoningen voor mensen met een inkomen boven de 33 000 euro op grond van het besluit in het kader van het EU-dossier staatssteun nauwelijks meer bereikbaar zijn en koopwoningen veelal te duur zijn, ook met hypotheekgarantie? Bent u van mening dat mensen met een inkomen tussen de 33 000 en 40 000 euro hierdoor tussen wal en schip vallen? Zo ja, welke maatregel gaat u op korte termijn nemen?
Ik deel deze mening niet. Voor huishoudens met een inkomen tot € 43 000 die niet verhuizen is de betaalbaarheid gewaarborgd met een inflatievolgend huurbeleid. Voor verhuizers met een huishoudinkomen boven € 33 000 zijn er verschillende doorstroommogelijkheden: de ruimte van 10% bij nieuwe toewijzingen in de sociale sector en het woningaanbod in de geliberaliseerde huursector (van corporaties en commerciële verhuurders) en de koopsector. Overigens is de minister voor WWI in zijn brief van 31 augustus jl. (TK 29 453, nr. 167) ook uitgebreid ingegaan op de positie van huishoudens met een inkomen boven € 33 000.
Voor wat betreft de sociale huursector heb ik tevens in het debat over staatssteun aan woningcorporaties van 28 oktober jl. (TK 29 453, nr. 174) in reactie op de motie van Bochove toegezegd na te gaan of er omstandigheden zijn die om een specifieke regionale invulling van het EC besluit vragen. Ik heb Aedes, vereniging van woningcorporaties, ook verzocht ter zake een voorstel te doen. Daarbij zal ik in de woningmarktvisie aandacht besteden aan de huisvestingssituatie van middeninkomensgroepen. Deze visie zal ik in 2011 de Kamer doen toekomen.
Bent u bereid om het geleidelijk afschaffen van de overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt om te overwegen, zodat deze groep toegang krijgt tot een zelfstandige woning?
In het belang van de woningmarkt kiest dit kabinet ervoor de huidige fiscale behandeling van de eigen woning, waartoe ook de overdrachtsbelasting behoort, intact te laten. Dit standpunt is door de staatssecretaris van Financiën tijdens het Wetgevingsoverleg Belastingplan 2011 van 8 november 2010 verwoord. Voorts zal een dergelijke maatregel hoge uitvoeringslasten met zich meebrengen. In de praktijk is het moeilijk te controleren of iemand een starter is. Tot slot zijn de kosten van een dergelijke maatregel van € 600 miljoen structureel per jaar. Daarvoor is geen dekking.
Welke maatregelen gaat u nemen om de banken te bewegen hun hypotheekrentetarieven meer in lijn te brengen met de vigerende tarieven van leningen tussen banken?
Hiervoor verwijs ik naar de antwoorden van de minister van Financiën in zijn brief over «dure hypotheken» van 16 november jl. (TK 2010–2011, AH 515) op vergelijkbare vragen van de leden Blanksma-Van den Heuvel (CDA, 2010Z11510), Weekers (VVD, 2010Z11541), Sap (GroenLinks, 2010Z11583) en Plasterk (PvdA, 2010Z12811).
Ontwikkelingshulp van de Europese Unie (EU) aan de schurkenstaten Zimbabwe, Somalië, Libië, Syrië, Iran en Myanmar |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Bent u bekend met tabel 6.10 «Country Breakdown of EU Development Aid» in het jaarverslag van de Europese Commissie over het externe EU-beleid?1
Ja.
Bent ook u geschokt over het feit dat de EU ontwikkelingshulp geeft aan Zimbabwe, Somalië, Libië, Syrië, Iran en Myanmar, stuk voor stuk schurkenstaten die in nog geen honderd duizend jaar in aanmerking zouden komen voor bilaterale Nederlandse ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uw aanname dat de EU met deze hulp foute regeringen steunt is niet juist. Het EU-beleid in deze landen is toegesneden op specifieke mogelijkheden om daar meer stabiliteit, vrijheid, democratie en een beter bestaan voor de burgers dichterbij te brengen. In bepaalde gevallen wordt ook illegale migratie tegengegaan en vaak gaat het om noodhulp. Nederland steunt het EU-beleid terzake, dat een welkome aanvulling vormt op het Nederlandse bilaterale beleid.
Zo heeft de EU in 2002 besloten om de hulp aan Zimbabwe (totaal EUR 57 miljoen in 2009) te beperken tot projecten die, buiten de regering om, rechtstreeks ten goede komen aan de sterk verarmde bevolking; het gaat onder meer om voedselhulp, gezondheidszorg en onderwijs. Sinds de toetreding van oppositieleider Tsvangirai tot de regering in 2008, is de EU ook in beperkte mate betrokken bij hervormingen binnen de overheid zelf, met als doel om de overgang naar een democratisch gekozen regering voor te bereiden. Overigens zijn de EU-sancties tegen president Mugabe en zijn naaste bondgenoten onverminderd van kracht.
Ongeveer tweederde deel van de EU-hulp aan Somalië (EUR 73 miljoen in 2009) bestaat uit directe noodhulp voor de miljoenen ontheemden in dit door burgeroorlog en banditisme verscheurde land. Om te helpen voorkomen dat de uiterst zwakke Somalische staat weer verder in elkaar zakt – waardoor een nog grotere vrijhaven voor piraterij en mogelijk terroristische groeperingen zou ontstaan – verleent de EU ook beperkte steun aan bepaalde delen van het overheidsapparaat in Mogadishu (bv training van politie en justitie via UNDP). Ook is de EU onder meer actief op het gebied van onderwijs via NGOs. Verder wordt vanuit het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) bijgedragen aan de VN-vredesmissie AMISOM.
In het geval van Libië (EUR 7 miljoen in 2009) gaat het om EU-activiteiten op het gebied van de bestrijding van illegale migratie (verbeterde grenscontrole, terugkeer van in Libië gestrande illegale migranten) en om steun aan kleine NGO-projecten tegen HIV/AIDS.
In Syrië (EUR 43 miljoen in 2009) geeft de EU in het kader van het nabuurschapsbeleid gericht steun aan hervormingen op het gebied van handelsliberalisatie, ondernemersklimaat, gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast worden daar EU-middelen ingezet ter bestrijding van mensenhandel en illegale immigratie.
De EU-hulp in Iran (EUR 1,4 miljoen in 2009) wordt alleen via NGOs of via VN-organisaties besteed en betreft voornamelijk hulp aan vluchtelingen.
Ook de EU-hulp in Birma wordt buiten het militaire regime om gegeven via NGOs, VN-organisaties of lokale civiele besturen. Het grootste deel van de EUR 55 miljoen in 2009 betrof noodhulp na de orkaan Nargis die in 2008 vele miljoenen mensen trof.
Hoeveel Nederlands belastinggeld is er de afgelopen jaren in de vorm van Europese ontwikkelingshulp naar deze landen gevloeid?
De uitgaven van de EU in deze zes landen beliepen in 2008 een bedrag van EUR 222 miljoen en EUR 238 miljoen in 2009. Het Nederlandse aandeel in de EU-begroting en in het EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) is ongeveer 5 procent. Derhalve zou een bedrag van EUR 11 miljoen (2008) respectievelijk 12 miljoen (2009) als de Nederlandse bijdrage kunnen worden aangemerkt. Hierbij moet wel worden aangetekend dat uitgaven uit de EU-begroting niet één-op-één kunnen worden toegerekend aan lidstaten.
Deelt u de mening dat de Europese Unie zich niet met ontwikkelingshulp moet bezighouden? Zo nee, deelt u dan in elk geval de mening dat de lijst van landen waaraan de Europese Unie ontwikkelingshulp geeft op de schop moet en fors moet worden beperkt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De EU heeft krachtens meerdere verdragen en in aanvulling op het beleid van de lidstaten een duidelijke rol te vervullen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ik verwijs graag naar mijn uitgebreide antwoorden naar aanleiding van eerdere vragen van de leden van de PVV-fractie hierover in het schriftelijk overleg over de Informele OS-Raad van 21–22 oktober jongstleden (uw kamerstuk 21 501-04 nr.117) en naar aanleiding van EU-hulp aan Egypte (uw kamerstuk 20102011–313).
Met het oog op de voorbereiding van de nieuwe Financiële Perspectieven 2014–2020 ben ik overigens wel van plan om de lijst van landen waaraan de EU ontwikkelingshulp verleent samen met de Commissie en andere Europese partners tegen het licht te houden. Met name de huidige EU-hulpbestedingen in middeninkomenslanden zouden heroverwogen kunnen worden. Ik zal de Kamer hierover te zijner tijd informeren.
Nederland ziet al enkele jaren scherp toe op goede besteding van de hulpgelden die de Europese Commissie beheert. Mede dankzij de kritische Nederlandse inzet heeft de Commissie dit najaar een Groenboek over begrotingssteun gepubliceerd (de kabinetreactie daarover ging uw Kamer op 19 november toe). Ook op overige onderdelen van het EU-ontwikkelingsbeleid (bv sector- en landenkeuze) behoort Nederland tot de meer kritische lidstaten.
Bent u bereid bij het eerstvolgende overleg met uw Europese ontwikkelingshulpcollega’s te pleiten voor het stoppen van alle Europese ontwikkelingshulp aan in elk geval Zimbabwe, Somalië, Libië, Syrië, Iran en Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 2.
De ontstane onduidelijkheid over het afronden op hele belminuten door telecomaanbieders |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waar Eurocommissaris Kroes aangaf dat het afronden op hele belminuten volgens Europese regelgeving niet is toegestaan?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de EU-regels alleen gaan over bellen naar het buitenland (roaming) en dus niet over nationaal belverkeer inclusief het afronden op belminuten?
Ja. De betreffende EU-regels (de roamingverordening) waaraan mevrouw Kroes refereerde hebben betrekking op bellen en gebeld worden en sms- en datagebruik in het buitenland (binnen de EU), het zogenaamde roaming. Bellen vanuit Nederland naar het buitenland en bellen binnen Nederland vallen niet onder deze regels.
Overigens houdt de roamingverordening geen verbod in van het afrekenen per minuut voor gesprekken in het buitenland. De roamingverordening schrijft voor dat telefonieaanbieders hun klanten in elk geval ook de mogelijkheid moeten bieden om in het buitenland te betalen per seconde (na de eerste halve minuut) met een vastgelegd tariefmaximum (het zogenaamde Eurotarief). Het staat aanbieders vrij hun klanten naast het Eurotarief een ander aanbod te doen voor bellen in het buitenland.
Is het waar dat de afzonderlijke lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor regelgeving met betrekking tot het afronden op belminuten?
Ja. Het Europees regelgevend kader voor de elektronische communicatie kent geen voorschriften over de afrekenmethode voor mobiele telefonie. Na onderzoek is mij gebleken dat het regelgevend kader ruimte laat aan de lidstaten om op basis van consumentenbescherming voorschriften op te leggen met betrekking tot de afrekenmethode die telefonieaanbieders hanteren, mits deze voorschriften proportioneel zijn.
Vindt u het wenselijk dat het afronden bij grensoverschrijdende telefoongesprekken niet is toegestaan en bij binnenlandse gesprekken wel?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er geen Europees verbod op het afrekenen per minuut voor gesprekken in het buitenland.
Hoe hebben België en Duitsland dit geregeld? Is het afronden op belminuten daar toegestaan?
In België en Duitsland bestaat, net als in Nederland, geen verbod op het afrekenen per minuut.
Is het in Nederland toegestaan dat telecomaanbieders gesprekskosten afronden op hele belminuten? Zo ja, wilt u dit zo houden?
Het uitgangspunt van de Nederlandse telecomwetgeving is dat de markten voor vaste en mobiele telefonie vrije markten zijn waarin aanbod, prijs en voorwaarden in concurrentie tot stand komen. Vanuit dat beginsel is het aan telecomaanbieders om te bepalen welk aanbod ze in de markt zetten en hoe ze dat opbouwen. De concurrerende markt, zoals de telecommarkt is, leidt in dat geval tot een aanbod waarvan verwacht mag worden dat dit aansluit bij de wensen van consumenten.
Het voorgaande neemt niet weg dat ik de recente toename van het aantal abonnementen waarbij per minuut wordt afgerekend niet toejuich. Consumenten die het betreft zijn duurder uit en het kan zijn dat zij moeilijker controle kunnen houden over de belkosten, omdat het lastiger wordt bij te houden hoeveel belminuten in rekening gebracht worden (de teller van de telefoon rondt gesprekken bijvoorbeeld niet af op hele minuten). Ook zijn de telefonieaanbieders niet altijd even transparant geweest over de omzetting.
Het is belangrijk dat consumenten kunnen kiezen voor afrekenen per seconde. En het is belangrijk dat bedrijven transparant zijn over afrekenmethode en dat ze zich houden aan de mededingingsregels.
Vanuit mijn ministerie zijn gesprekken gevoerd met KPN en Vodafone over deze kwestie. Beide aanbieders hebben toegezegd ervoor te zorgen dat consumenten meer keuze krijgen om per seconde af te rekenen. Bovendien hebben ze aangegeven transparanter te zijn over de gebruikte afrekenmethode, zodat de consument bewuster kan kiezen.
Ik wil de markt de kans geven deze punten te verbeteren. Ik wil dat de gedane toezeggingen begin 2011 ingevuld zijn.
Heeft de Nederlandse consument volgens u op het moment de vrijheid om te kiezen voor een abonnement waarbij er per seconde betaald wordt?
Ja, de consument heeft keuze, maar die is met de recente acties van KPN en Vodafone wel beperkt.
Mobiele telefonie wordt in Nederland aangeboden door drie aanbieders met een eigen netwerk (KPN, Vodafone en T-Mobile) en vele tientallen aanbieders die mobiele telefonie aanbieden via het netwerk van één van de drie netwerkoperators. Van de drie partijen met een eigen netwerk heeft T-Mobile nog verschillende abonnementen waarbij per seconde afgerekend wordt. KPN (dat nog één abonnementsvorm over heeft waarbij afgerekend wordt per seconde) en Vodafone hebben toegezegd weer een aantal abonnementen in de markt te zetten waarbij per seconde wordt afgerekend. Ook een aantal aanbieders zonder eigen netwerk bieden de mogelijkheid om af te rekenen per seconde. Daarnaast is het zo dat bij prepaidaansluitingen bijna altijd per seconde wordt afgerekend.
Vindt u dat de Nederlandse telecommarkt op dit punt goed functioneert, in de zin dat consumenten goed abonnementen kunnen vergelijken en vervolgens kunnen overstappen?
Mijn voorganger heeft een aantal maatregelen genomen om de informatievoorziening van telefonieaanbieders aan consumenten te verbeteren. Hierdoor worden aanbieders van vaste en mobiele telefonie onder andere verplicht om consumenten via hun website actief te informeren over basale tariefinformatie, waaronder de afrekenmethode, voordat de consument een bestelling kan plaatsen. Dit helpt consumenten om een bewuste keuze te maken.
Deze nieuwe verplichtingen zijn per 1 oktober ingegaan. OPTA ziet toe op de naleving van deze verplichting en kan indien nodig handhavend optreden.
Bij tussentijdse wijziging van de voorwaarden, zoals in dit geval bijvoorbeeld een omzetting van betaling per seconde naar per minuut, moeten consumenten door hun aanbieder geïnformeerd worden. Daarop hebben zij het recht hun abonnement op te zeggen waarna zij kunnen overstappen.
KPN en Vodafone hebben in gesprekken met mijn ministerie toegezegd extra aandacht te besteden aan transparante informatievoorziening over de afrekenmethode.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de consument optimaal geïnformeerd wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Aanhoudende storingen op regionale spoorlijnen |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Kent u het bericht «Treinverkeer Heerlen–Maastricht nog steeds plat»1 en het bericht op NOS-Teletekst2 over een nieuwe sein- en overwegstoring?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het vervoer 6 dagen achtereen ernstig ontregeld wordt door een storing?
Uiteraard vind ik langdurige storingen op spoortrajecten onwenselijk. Via concessies sturen het Rijk en de decentrale overheden op maximale prestaties van ProRail en de vervoerders.
Het treinvervoer tussen Heerlen en Maastricht valt onder de vervoerconcessie van de provincie Limburg aan het vervoerbedrijf Veolia. Het beheer van het betreffende spoortraject valt onder de beheerconcessie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan ProRail. Beide concessies bevatten prestatie-indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van het geleverde vervoer, de beschikbaarheid van de infrastructuur en storingen.
De provincie Limburg heeft mij laten weten het ongewenst te vinden dat de infrastructuur zes dagen achtereen niet beschikbaar was. Veolia heeft op 13 november 2010 de treindienst hervat, meteen nadat de Inspectie Verkeer en Waterstaat daarvoor toestemming had gegeven. Tot dat moment heeft Veolia vervangend busvervoer geregeld. De provincie Limburg ziet erop toe of de inzet van dit vervangend busvervoer goed is verlopen. Veolia, de provincie Limburg en ProRail voeren momenteel een evaluatie uit naar de gang van zaken rondom de storingen.
In het beheerplan 2010 van ProRail zijn prestatie-indicatoren voor «beschikbaarheid infrastructuur» en «storingstijd» opgenomen, waarvoor de grenswaarden op respectievelijk 99,53%3 en 0,21%4 zijn vastgesteld. Deze grenswaarden hebben betrekking op de gehele landelijke hoofdspoorweginfrastructuur. Er is dus geen sprake van specifieke afspraken per spoortraject. Over de gerealiseerde beschikbaarheid en storingstijd rapporteert ProRail elk kwartaal aan mij. Op basis van de kwartaalrapportage over het vierde kwartaal van 2010 zal ik beoordelen of ProRail de overeengekomen jaarprestaties heeft gerealiseerd.
Heeft u ProRail hierop inmiddels aangesproken? Welke maatregelen kunt u nemen richting ProRail vanwege deze slechte prestatie?
Ja, ik heb ProRail hierop inmiddels aangesproken.
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven op welke wijze ik de prestaties van ProRail ten aanzien van beschikbaarheid en storingstijd beoordeel. Indien mocht blijken dat ProRail niet voldoet aan de voor 2010 gestelde grenswaarden ten aanzien van de prestatie-indicatoren beschikbaarheid en storingstijd dan kan ik overgaan tot handhaving op basis van het beschikbare instrumentarium in de beheerconcessie.
Herinnert u zich de herhaalde Kamervragen over de aanhoudende infrastructuurproblemen in de Achterhoek? Welke maatregelen neemt ProRail om te voorkomen dat in Limburg een soortgelijke situatie ontstaat?
Ja, ik neem aan dat u met name doelt op de beantwoording van vragen van de leden Ormel en Eski over veelvuldige treinstoringen op de lijn Winterswijk-Arnhem5.
ProRail heeft mij geïnformeerd dat zij op het spoortraject Heerlen-Maastricht een verzwaard onderhoudsregime hanteert en de volgende maatregelen heeft genomen ter verbetering van de beschikbaarheid:
Deelt u de mening dat dit soort storingen te wijten is aan de verouderde beveiligingsysteem en dat dit mede wordt veroorzaakt doordat het Mistral-project keer op keer uitgesteld wordt?
Neen, die mening deel ik niet. De storingen die hier aan de orde waren werden niet veroorzaakt door veroudering van de beveiligingssystemen, maar door gladheids- en detectieproblemen als gevolg van een vettige substantie door platgereden bladeren. Ook is er geen relatie met het Mistral-project. In het kader van het Mistral-project worden in de periode tot 2018 de beveiligingsinstallaties op 23 spoortrajecten vervangen. Het spoortraject Heerlen-Maastricht maakt geen onderdeel daarvan uit.
Kunt u per lijn voor zowel het hoofdrailnet als het gedecentraliseerde spoor een overzicht verschaffen van het aantal sein-, wissel- en overwegstoringen in de eerste drie kwartalen van 2010?
Bij de beantwoording van vragen van uw Kamer inzake de begroting Verkeer en Waterstaat Hoofdstuk XII 20117 heb ik in antwoord op de vragen 155 en 156 aangegeven op welke wijze ik met ProRail prestatie-afspraken maak over onder andere de prestatie-indicator «storingstijd». Ik hanteer daarbij geen specifieke afspraken met betrekking tot sein-, wissel- en overwegstoringen.
Op het hierbijgevoegde kaartje is per spoorlijn, zowel op het hoofdrailnet als op de gedecentraliseerde lijnen, aangegeven wat de storingstijden in 2010 tot en met het derde kwartaal waren.8 Deze specifieke storingstijden per spoorlijn leiden tot een storingstijd van 0,13% voor de gehele landelijke hoofdspoorweginfrastructuur. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is de grenswaarde voor 2010 vastgesteld op 0,21%.
Hoe oud is de relaisbeveiliging en bekabeling op het Nederlandse spoorwegnet in het algemeen en op de decentraliseerde lijnen in het bijzonder? Is dit vanuit het oogpunt van bedrijfszekerheid wel een verantwoorde leeftijd?
Het Nederlandse spoorwegnet bevat relais-beveiligingsinstallaties en bekabelingen van verschillende leeftijden. De oudste dateren uit 1953, de jongste uit 2010. Ten behoeve van de bedrijfszekerheid worden deze periodiek gekeurd en, indien nodig, op onderdelen of integraal vervangen. Hierdoor wordt een verantwoorde bedrijfszekerheid gewaarborgd. Er is daarbij geen sprake van een andere aanpak van de gedecentraliseerde lijnen dan bij het hoofdrailnet van NS.
Herkent u het beeld dat de problemen bij decentrale lijnen groter lijken zijn dan op het hoofdspoor?
Neen.
Alleen op de lijn Winterswijk-Arnhemwaren de storingsproblemen inderdaad groter dan gemiddeld. In het antwoord op vraag 4 heb ik verwezen naar de brief aan uw Kamer over dat specifieke spoortraject en over de verbetermaatregelen die daar genomen zijn.
Omdat, in tegenstelling tot het hoofdrailnet, een aanzienlijk aantal decentrale lijnen enkelsporig is, kunnen storingen in de infrastructuur daar eerder leiden tot de noodzaak om het treinverkeer stil te leggen. Er is dan immers geen mogelijkheid meer om gebruik te maken van het andere, naastgelegen spoor.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van het project Mistral? Is het waar dat het project opnieuw uitgesteld is, zo ja, waarom? Kunt u garanderen dat veiligheid en beschikbaarheid op peil blijven?
In 2009 heeft ProRail in het kader van het project Mistral de aanbesteding van elektronische beveiligingssystemen voor de eerste drie spoortrajecten opgestart. In januari 2010 heeft mijn ambtsvoorganger in het kader van de subsidiebeschikking 2010 aan ProRail gevraagd daarbij de kosten en baten van dergelijke elektronische beveiligingssystemen te vergelijken met die van beveiligingssystemen op basis van conventionele technologie. Mede op basis daarvan heeft ProRail in juni 2010 besloten deze aanbestedingsprocedure stop te zetten. In september 2010 heeft ProRail mij geïnformeerd dat zij mij voor het eind van 2010 zal informeren over de vervolg-aanpak van Mistral. ProRail verwacht hiervoor in 2011 nieuwe contracten af te sluiten. Dit verandert niets aan de planning om, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, in de periode tot 2018 de beveiligingsinstallaties op 23 spoortrajecten te vervangen.
Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven blijven de veiligheid en beschikbaarheid op peil door periodieke controles. Ook zonder integrale vervanging, zoals bijvoorbeeld in het kader van Mistral, worden onderdelen van de beveiligingsinstallaties vervangen als dat nodig is.
De aanhoudende aanslagen op christenen in Irak |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Frankrijk haalt gewonde christenen uit Irak»?1
Ja.
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het bericht «Weer christenen gedood in Irak»2 over het feit dat afgelopen zondag twee christenen zijn doodgeschoten? Heeft u voorts kennis genomen van het bericht «Nieuwe aanslagen op christenen Irak»3, waarbij er tenminste vier mensen zijn overleden na gerichte aanslagen op christenen?
Ja.
Bent u bereid om in samenspraak met uw Franse en Irakese collega’s een gedeelte van deze onschuldige slachtoffers tijdelijk op te vangen, zodat zij adequate medische hulp kunnen ontvangen?
Een dergelijk verzoek zou betekenen dat moet worden afgeweken van het reguliere Nederlandse toelatingsbeleid. Het kabinet ziet in dit geval onvoldoende aanleiding om tot deze afwijking over te gaan. Dit betekent niet dat binnen het Nederlandse migratiebeleid in algemene zin geen oog is voor de situatie in Irak. Naast een zorgvuldig toelatingsbeleid waarbij de individuele beschermingsbehoefte wordt bekeken tegen de achtergrond van de situatie in het land van herkomst, wordt ook met het hervestigingsbeleid, in samenspraak met de UNHCR, bijgedragen aan de vermindering van de internationale vluchtelingenproblematiek. Binnen dit hervestigingsbeleid wordt in het kader van het quotum van 500 vreemdelingen per jaar ook aandacht besteed aan Irakese vluchtelingen.
Bent u tevens bereid na deze reeks van aanslagen te erkennen dat op dit moment christenen een specifiek doelwit vormen van aanslagen en geweld in Irak? Zo ja, bent u vervolgens bereid zich pro-actief in te zetten voor de bescherming en de opvang van de christelijke minderheid in Irak? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering maakt zich zorgen over de aanslagen en het geweld in Irak, waarvan op dit moment ook groepen christenen slachtoffer zijn. De waarborging van de veiligheid en mensenrechten van minderheden is echter primair een zaak voor de Iraakse autoriteiten. Het is daarom van groot belang dat de zojuist gevormde regering de orde en veiligheid in de Iraakse samenleving herstelt en tevens de kwestie van de etnisch diverse betwiste gebieden, die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen, afhandelt. Nineveh is een van deze gebieden.
Nederland en de Europese Unie vragen regelmatig aandacht voor de mensenrechtensituatie bij zowel de Iraakse regering als bij de Koerdische regionale regering. Dat betreft de mensenrechtensituatie in het algemeen, maar juist ook de noodzaak om kwetsbare groepen als etnische en religieuze minderheden maximaal mogelijke bescherming te bieden.
Dit beleid zal in de toekomst onverminderd worden voortgezet.
Bent u bereid, samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken te bezien of de vele christenen die inmiddels gevlucht zijn naar de Nineveh-vlakte ondersteuning van Nederland en de Europese Unie zouden kunnen krijgen, zodat zij zo snel mogelijk in hun eigen onderhoud kunnen voorzien? Bent u tevens bereid om er bij de Irakese regering op aan te dringen in ieder geval de Nineveh-vlakte beter te beschermen?
Nederland heeft in 2010 reeds EUR 2,3 miljoen bijgedragen aan het lenigen van humanitaire noden van Iraakse vluchtelingen en aan interne ontheemden in Irak, waaronder ook etnische en religieuze minderheden. Deze bijdrage is gegeven in reactie op het door de Verenigde Naties gecoördineerde humanitaire hulpverzoek en betreft onder andere het verstrekken van voedselhulp, watervoorziening en non-food items in het Noorden van Irak, inclusief de Nineveh-vlakte. Ook de Europese Unie heeft bijgedragen aan het humanitaire hulpverzoek van de Verenigde Naties. De waarborging van de veiligheid en mensenrechten van minderheden is een zaak van de Iraakse regering. Nu de nieuwe Iraakse regering wordt gevormd is het van groot belang dat deze regering de veiligheid in de Iraakse samenleving herstelt.
Bent u bereid, gezien de urgentie van vraag 4, deze vragen uiterlijk op 12 november 2010 te beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Beveiliging opslag ID-gegevens |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Software zum neuen E-Ausweis gehackt»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat het Nederlandse systeem van opslag ID-gegevens goed beveiligd is?
Onduidelijk is op welk «Nederlands systeem» en op welke databases de vragen betrekking hebben.
Zijn de huidige lokale databases ook bestand tegen hackers? Zo ja, hoe zijn deze dan beschermd? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat de biometrische persoonsgegevens in de toekomstige centrale database goed beschermd zijn?
De vragen hebben betrekking op een centrale reisdocumentenadministratie (database) die er nog niet is en waarover nog definitief besloten moet worden. Zoals geantwoord op vragen van het TK-lid Heijnen (TK 2010–2011, nr. 456) en tijdens de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken, zal ik mij de komende maanden op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de centrale reisdocumentenadministratie vorm zou kunnen krijgen. In de tussentijd worden er geen onomkeerbare stappen gezet richting de vorming van deze administratie.
Is de toekomstige centrale database ook bestand tegen bijvoorbeeld hackers? Zo ja, hoe is deze centrale database dan beschermd? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om de bescherming van persoonsgegevens te kunnen garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Opleidingseisen voor gastouders |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Gastouder te slim»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat iemand met een diploma HBO kinderverzorging niet erkend wordt als gastouder, terwijl iemand met dezelfde opleiding op MBO-niveau wel erkend wordt?
Ik doe geen uitspraken over individuele diploma’s. Daarvoor is een inhoudelijke beoordeling nodig van het diploma en die maak ik niet zelf (zie het antwoord op vraag 3 tot en met 5).
Bent u bereid om de betreffende opleiding alsnog toe te voegen aan de officiële diplomalijst? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer heeft in de motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (Kamerstuk 31 874 nr. 73) gevraagd de diplomalijst voor gastouders te herzien. Omdat de diplomalijst op advies van de branche kinderopvang tot stand is gekomen en gebaseerd is op de diplomalijst in de CAO Kinderopvang voor pedagogisch medewerker, heeft mijn voorganger de branchepartijen gevraagd een voorstel te doen voor aanpassing van de lijst. Branchepartijen hebben onlangs voorgesteld om een gelijkstellingscommissie in te stellen. Bij deze commissie kan een verzoek worden ingediend om een diploma dat niet op de lijst staat, gelijk te stellen aan de diploma’s die geldig zijn om gastouderopvang te mogen verzorgen. De gelijkstellingscommissie kan het diploma vervolgens inhoudelijk beoordelen en een uitspraak doen. Ik wil positief reageren op het voorstel van de branche. Momenteel wordt gezamenlijk onderzocht hoe deze voorziening het beste geïmplementeerd en juridisch verankerd kan worden. Ik wil dit zorgvuldig doen, alvorens diploma’s kunnen worden toegevoegd aan de lijst.
Overigens is het voor ouders, gastouders en gastouderbureaus altijd duidelijk geweest dat een diploma letterlijk op de lijst moet staan. Het Implementatiebureau Kinderopvang heeft sinds eind 2009 alle betrokkenen uitgebreid geïnformeerd. Niet alleen over de exacte diplomalijst, maar ook over de wijze waarop een certificaat goed gastouderschap behaald kon worden. Deze certificering – gericht op het waarderen van bestaande kennis en vaardigheden – was speciaal ontwikkeld voor gastouders die reeds voor 1 januari 2010 kinderen opvingen, maar nog niet over het juiste diploma beschikten.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de aanpassingen van de diplomalijst, waar de motie van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink2 toe heeft opgeroepen, blijkbaar nog niet hebben plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de diplomalijst nader te herzien om te voorkomen dat dit soort situaties in de toekomst weer optreedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit moet spoed doen omdat ouders, die gebruik maken van gastouders die niet voor 31 december 2010 zijn ingeschreven in het register, anders niet meer in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Kinderopvang van 22 november 2010?
Ja.