De verliezen van woningcorporaties op transacties met vastgoed |
|
Jan van Bochove (SGP), Cynthia Ortega-Martijn (CU), Paulus Jansen , Jacques Monasch (PvdA), Betty de Boer (VVD), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Op welke wijze zijn negatieve financiële resultaten op verbindingen (deelnemingen) expliciet meegenomen in de zogenaamde «oordeelsbrieven 2010»?
In de oordeelsbrieven zelf is aan het onderdeel verbindingen niet expliciet aandacht besteed. Bij de solvabiliteitsbeoordeling heeft het CFV in een aantal gevallen aandacht geschonken aan corporaties met een relatief slecht resultaat. Waar dit slechte resultaat is veroorzaakt door verbindingen, is daar expliciet bij stilgestaan.
Indien deze niet expliciet zijn meegenomen: acht u het wenselijk dat met ingang van de oordeelsbrieven 2011 aandacht besteed wordt aan negatieve financiële resultaten op verbindingen, bijvoorbeeld op een vergelijkbare wijze als dit nu gebeurt voor de algemene bedrijfslasten?
Het CFV zal in 2011 meer corporaties onderzoeken waar een verhoogd risico is op onnodige aantasting van het maatschappelijk gebonden vermogen. In veel gevallen zullen hierbij de activiteiten in de verbindingen een onderdeel van het onderzoek vormen. Het CFV zal deze onderzoeken afsluiten met een brief ter zake aan de betreffende corporaties.
Kunt u aangeven hoe het negatieve resultaat1 op deelnemingen van 125 corporaties ad € 436,6 miljoen (enkelvoudige balans) en het negatieve resultaat op deelnemingen van 82 corporaties ad € 65,4 miljoen (geconsolideerde balans) is opgebouwd?
De beschikbare gegevens maken een precieze uitsplitsing naar de gevraagde drie categorieën niet mogelijk. De opbouw van de genoemde resultaten is dan ook niet rechtstreeks te relateren aan afzonderlijke verbindingen. Daarnaast kunnen afzonderlijke verbindingen zich bezighouden met meerdere activiteiten.
Over het algemeen kan echter worden aangenomen dat vastgoed dat voor de toegelaten instelling wordt ontwikkeld (sociale huurwoningen of maatschappelijk vastgoed) tegen kostprijs, dat wil zeggen zonder winst of verlies te nemen in de verbinding, wordt overgedaan aan de toegelaten instelling. De toegelaten instelling neemt vervolgens het verlies vanwege het exploiteren als sociale huurwoning. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het overgrote deel van de resultaten in verbindingen betrekking moet hebben op «commerciële» activiteiten, waaronder de bouw van middeldure huurwoningen en koopwoningen.
Kunt u aangeven hoe het positieve resultaat op deelnemingen van 81 corporaties ad € 51,1 miljoen (enkelvoudige balans) en het negatieve resultaat op deelnemingen van 53 corporaties ad € 19,1 miljoen (geconsolideerde balans) is opgebouwd?
Zie antwoord vraag 3.
Indien uit de antwoorden op de vragen 3 en 4 blijkt dat positieve resultaten bij deelnemingen vooral geboekt worden op kernactiviteiten en negatieve resultaten vooral op maatschappelijk of commercieel vastgoed: welke beleidsmatige conclusies verbindt u daar dan aan?
Zoals gezegd bij de vorige vraag zal het overgrote deel van de resultaten in de deelneming betrekking hebben op «commerciële» activiteiten omdat de moedercorporatie doorgaans het investeringsverlies op sociale huurwoningen (de «onrendabele top» bij nieuwbouw van sociale huurwoningen lag in 2009 op gemiddeld ruim € 60 000) en maatschappelijk vastgoed neemt.
Zijn de verbeteracties met betrekking tot de transparantie van en het toezicht op verbindingen van woningcorporaties, die zijn ingezet na het debacle met de ss Rotterdam, inmiddels volledig geïmplementeerd? Zo nee, kunt u een overzicht/planning geven van nog lopende verbeteracties?
Sinds het verslagjaar 2007 is de verantwoordingsinformatie die het CFV krijgt, ingrijpend aangepast teneinde meer inzicht te krijgen in de relaties tussen corporaties en hun verbindingen. Zo wordt sindsdien inzicht verkregen in zowel de enkelvoudige als de geconsolideerde balans en verlies- en winstrekening. Tevens moet elke corporatie sindsdien inzicht geven in de activiteiten in de verbindingen en daar financiële kengetallen over verstrekken.
Daarnaast is sprake van een intensivering van het toezicht op woningcorporaties vanwege « incidenten» in de sector, die soms mede te maken hadden met financieringsproblematiek bij projecten, zoals bij de corporaties Woonbron, Servatius en Rentree.
Tevens zal, zoals gezegd bij vraag 2, het CFV in 2011 meer corporaties met een verhoogd risico op aantasting van het maatschappelijk gebonden vermogen, al dan niet vanwege activiteiten in verbindingen, onderzoeken.
Daarnaast zullen in het wetsvoorstel wijziging Woningwet maatregelen worden opgenomen ter verbetering van de governance en de risicobeheersing, en zal de (minimaal) administratieve scheiding van activiteiten die wel en niet met staatssteun mogen worden uitgevoerd en de daarbij behorende geldstromen, worden geïmplementeerd.
Bestrijdingsmiddelen in pangavis |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pangasius verontreinigd: nVWA gaat vis testen»?1
Ja.
Klopt het dat bestrijdingsmiddelen zoals Chloorpyrifos en Trifluralin in de Europese Unie (EU) verboden zijn om gebruikt te worden voor producten die bedoeld zijn voor consumptie? Zo ja, waarom kunnen producten die bestemd zijn voor consumptie en die deze bestrijdingsmiddelen bevatten wel ingevoerd worden?
Trifluralin mag in de Europese Unie niet meer worden gebruikt vanwege milieuoverwegingen. Het middel blijft namelijk lang aanwezig in het milieu. Chloorpyrifos daarentegen is toegelaten voor een breed scala aan toepassingen in een groot aantal EU-landen. Daarnaast hebben niet-EU-landen eigen wet- en regelgeving voor deze stoffen. Het is dus mogelijk dat in die landen het gebruik van trifluralin en chloorpyrifos is toegestaan. Overigens zijn er in de EU een groot aantal Maximum Residu Limieten (MRL’s) voor chloorpyrifos en trifluralin op groente en fruit, vlees, melk en eieren. Voor vis zijn echter nog geen Europese MRL’s normen voor gewasbeschermingsmiddelen vastgesteld. In geval van residuen die een mogelijk gevaar voor de gezondheid opleveren kan de VWA ook bij vis altijd optreden op basis van de Algemene Levensmiddelenverordening.
Op welke wijze controleert de EU of Vietnam op de juiste wijze controleert dat alleen vis door geautoriseerde bedrijven die voldoen aan EU regelgeving wordt uitgevoerd naar de EU?
Om pangasiusfilet te mogen exporteren naar de Europese Unie, moet het exporterende land voorkomen op de lijst van landen waarvandaan visserijproducten in de Europese Unie mogen worden geïmporteerd. Bovendien moet het visverwerkende bedrijf waar de pangasiusfilet is geproduceerd voorkomen op de lijst van bedrijven die naar de Europese Unie mogen exporteren. Van toepassing zijn de verordeningen uit het hygiënepakket waarvan verordeningen (EG) 852, 853 en 854/2004 en 882/2004 de belangrijkste zijn. De Food and Veterinary Office van de Europese Unie voert inspecties ter plaatse uit om te zien of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Vietnamese pangasiusfilet mag in de Europese Unie alleen geïmporteerd worden via aangewezen Buitengrens Inspectie Posten (BIP's). Hier vindt een strenge controle plaats op de aanwezigheid van de vereiste documenten. Ook wordt gecontroleerd of de partij overeenkomt met de gegevens vermeld in de documenten en bovendien worden partijen steekproefsgewijs fysiek gecontroleerd, waarbij ook monstername en analyse kunnen worden toegepast.
Deelt u de mening van de Vereniging van Visimporteurs dat het proces om te komen tot EU normen voor sporen van gewasbeschermers in vis moet worden versneld? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten?
Het Bureau Risicobeoordeling van de nVWA heeft in 2008 en 2009 onderzoek gedaan naar contaminanten- waaronder gewasbeschermingsmiddelen- in kweekvis en concludeerde dat de aangetroffen concentraties dermate laag waren dat er geen risico was voor de volksgezondheid. Ook de aangetroffen hoeveelheden residuen uit het onderzoek van Kassa zijn dermate laag dat er geen aanleiding is het proces om te komen tot EU normen voor residuen van gewasbeschermingsmiddelen in kweekvis te versnellen.
Wel zal staatssecretaris Bleker van EL&I de aanwezigheid van residuen van trifluralin en chloorpyrifos in pangasiusfilet aankaarten bij de Vietnamese autoriteiten in het kader van het publiekprivate samenwerkingsprogramma tussen Nederland en Vietnam op het gebied van vis.
Hoe verhouden de door Kassa aangetroffen hoeveelheden bestrijdingsmiddelen zich tot de normen die al wel bestaan voor residuen op groente, fruit, vlees, melk en eieren? Klopt het dat de gevonden waardes van Chloorpyrifos en Trifluralin boven de toegestane hoeveelheid zitten die op andere voedingsmiddelen mag zitten?
De MRL’s voor chloorpyrifos en trifluralin in vlees, melk en eieren zijn vastgesteld op de detectiegrens van 0,01 mg/kg. De gevonden waarden in de vis liggen hoger dan deze detectiegrens. Daarentegen liggen de chloorpyrifos- en trifluralingehalten die gevonden zijn in vis een orde van grootte lager dan de niveaus toegestaan voor residuen op sommige groente en fruit. Voor trifluralin zijn er voor een groot aantal soorten groente en fruit hogere MRL’s vastgesteld (zie ook antwoord op vraag 2). Deze MRL’s zijn bij de EU-harmonisatie door de EFSA veilig bevonden.
Deelt u de mening dat bij genoemde stoffen ook rekening gehouden moet worden met de opeenstapeling van verschillende stoffen en de opeenstapeling op langere termijn?
In zijn algemeenheid zou in de risicobeoordeling rekening moeten worden gehouden met de blootstelling van mensen aan combinaties van actieve stoffen en eventuele onderling versterkende gevolgen voor de gezondheid van de mens. EU Verordening (EG) 396/2005 stelt dit verplicht, zodra de methodiek hiervoor beschikbaar is. Dat is momenteel nog niet het geval. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) is bezig om deze methodiek te ontwikkelen. De Nederlandse overheid ondersteunt dit werk door expertise beschikbaar te stellen. Eén van de eerste stappen in dit traject is om te bepalen welke stoffen, voor wat betreft hun gevaareigenschappen, gezamenlijk beoordeeld moeten worden. Hierover loopt momenteel een onderzoeksproject gefinancierd door EFSA.
Opeenstapeling op langere termijn wordt al in de huidige systematiek van risicobeoordeling meegenomen. De toxicologische limietwaarde (Aanvaardbare Dagelijkse Inname, ADI) is ondermeer gebaseerd op toxicologische proefdierstudies met levenslange dagelijkse blootstelling aan een gewasbeschermingsmiddel. Schadelijke effecten als gevolg van herhaalde, langdurige blootstelling (al of niet veroorzaakt door stapeling van de stof in het lichaam) worden dus door de ADI afgedekt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Slob c.s.2 over ASC-gecertificeerde Pangasius?
Momenteel legt staatsecretaris Bleker van EL&I de laatste hand aan een brief over aquacultuur. In deze brief gaat de staatssecretaris ook in op de keurmerken welke momenteel voor de aquacultuur beschikbaar zijn, en hoe ik invulling zal geven aan motie 32500 XIII, nr. 62 van uw leden Slob, Koppejan, Jacobi en Houwers, motie 32500 XIII, nr. 48 van Jacobi, Koppejan, Slob, Van Veldhoven en Houwers, en motie 32500 XIII, nr. 61 van uw leden Slob, Koppejan, Jacobi, Dijkgraaf en Houwers, die allen betrekking hebben op het ASC keurmerk.
De nieuwe Hongaarse mediawet |
|
Nebahat Albayrak (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de mediawet die op 20 december 2010 door het Hongaarse parlement is aangenomen?1
Ja, daar heb ik op hoofdlijnen kennis van kunnen nemen.
Roept deze wet een nieuw mediaorgaan in het leven (NMTA) dat tot doel heeft na te gaan of media wel objectief genoeg zijn? Moeten alle in Hongarije actieve media zich verplicht bij dit orgaan registreren? Deelt u de mening dat dit op zijn minst op gespannen voet staat met de persvrijheid, zeker gelet op het feit dat NMTA gehele gecontroleerd wordt door de politieke meerderheid in het Hongaarse parlement?
De wet roept een nieuw mediaorgaan in het leven dat een toezichthoudende rol heeft. De wet bepaalt onder meer dat uitgevers van gedrukte media, internet providers en alle TV zenders (kanalen) zich officieel dienen te registreren.
De nieuwe Hongaarse Mediawet kan inderdaad strijdig zijn met de persvrijheid.
Het is daarom goed dat de Europese Commissie (EC) deze wet analyseert.
Staan in deze wet bepalingen die journalisten en media verplichten «objectief verslag te doen», waarbij hoge boetes kunnen worden uitgedeeld indien NMTA tot de conclusie komt dat de berichtgeving «niet objectief genoeg» was? Hoe verhoudt deze bepaling zich met de redactionele vrijheid, die als hoeksteen van de persvrijheid kan worden beschouwd?
Het klopt dat de wet journalisten en media verplicht objectief verslag te doen. De nieuwe Hongaarse Mediawet geeft niet het juiste signaal af over het belang van de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid.
Persvrijheid en onafhankelijke media zijn belangrijke verworvenheden en fundamentele mensenrechten in de EU. Ze bevorderen vrijheid van meningsuiting, dragen bij aan het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen en geven mensen een vrije stem in het democratisch proces.
In een eerste officiële reactie op internationale kritiek op de Mediawet heeft de Hongaarse regering gezegd dat deze beperkingen juridisch gezien in lijn zijn met Europese juridische kaders.
Deelt u de kritiek van de Europese en de Wereldassociatie van krantenuitgevers (ENPA en WAN-IFRA) die van oordeel zijn dat de nieuwe wet een ernstige inbreuk vormt op de persvrijheid in Hongarije?2 Zo ja, bent u dan bereid steun uit te spreken voor de positie van ENPA en WAN-IFRA? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe Hongaarse mediawet geeft niet de juiste signalen af. Als blijkt dat de wet inderdaad strijdig is met de Europese regelgeving, normen en waarden (het EU-aquis) en het EVRM, dan hebben naast de Commissie ook de EU-lidstaten een verantwoordelijkheid landen aan te spreken. Nederland zal dat ook doen.
Deelt u de mening dat de nieuwe mediawet een inbreuk is op de persvrijheid en daarmee een inbreuk op Europese verplichtingen die Hongarije bij toetreding tot de Europese Unie (EU) is aangegaan? Zo ja, welke actie gaat u in de EU, Raad van Europa en/of OVSE ondernemen om de kwestie van de persvrijheid in Hongarije aan de orde te stellen? Zo nee, kunt u dan uitleggen in hoeverre de nieuwe mediawet in lijn is met Europese verplichtingen die Hongarije is aangegaan?
Zoals onder 4.
Een onderzoeksjournalist die medische gegevens van een voetballer van AZ heeft verkregen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een onderzoeksjournalist de medische gegevens van een voetballer van AZ heeft gekregen van een medewerker van het Medisch Centrum Alkmaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van de betrokken voetballer ernstig is geschaad?
Ja.
In welke procedures voorziet de wet- en regelgeving als onverhoopt persoonsgegevens uit het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) uitlekken? Wordt de betrokken patiënt in zo’n geval altijd ingelicht? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Allereerst wil ik benadrukken dat het in dit geval niet het landelijk EPD betreft.
De telefonisch opgevraagde gegevens waren opgeslagen in het lokale ziekenhuis-informatiesysteem van het Medisch Centrum Alkmaar en op cd per post aan de onderzoeksjournalist toegezonden. In het licht van de beveiligingsmaatregelen die zijn genomen met betrekking tot uitwisseling van medische informatie via de landelijke infrastructuur zou een dergelijke opvraging van medische gegevens niet mogelijk zijn geweest. De landelijke infrastructuur is zo ontworpen dat de medische gegevens in de computersystemen van de zorgverleners staan. Medische gegevens kunnen alleen door daartoe geautoriseerde zorgverleners worden geraadpleegd aan de hand van een UZI-pas met daarbij behorende pincode onder de voorwaarde dat er een behandelrelatie is met de zorgconsument en deze toestemming voor de raadpleging heeft gegeven. Raadplegingen kunnen alleen gedaan worden vanuit de locatie (apotheek, huisartsenpost of ziekenhuis) waar de betreffende zorgverlener werkzaam is aangezien de UZI-pas in beginsel alleen in die betreffende instelling gebruikt kan worden.
Misbruik van de landelijke epd-infrastructuur kan op verschillende wijzen worden gesanctioneerd:
Na aanvaarding van het voorstel tot wijziging van de Kaderwet elektronische zorginformatieuitwisseling die naar uw Kamer is gestuurd, komt daar nog bij:
Via de landelijke infrastructuur is altijd inzichtelijk welke zorgverlener, wanneer welke gegevens heeft geraadpleegd en gecontroleerd kan worden of dit recht-matig is geweest. Meerdere aspecten van het opvraaggedrag worden 24 uur per dag bewaakt binnen het LSP.
Afwijkingen en eventueel misbruik worden gedetecteerd, geanalyseerd en opgevolgd. Indien (een poging tot) misbruik wordt geconstateerd wordt dit aan de toezichthouders CBP en IGZ gemeld. Hiertoe zijn afspraken gemaakt tussen Nictiz en de toezichthouders.
Om de positie van de burger verder te versterken en het vertrouwen in de landelijke infrastructuur te vergroten, heb ik (onder meer naar aanleiding van discussies die in de Eerste Kamer hebben plaatsgevonden) Nictiz de opdracht gegeven om een voorziening in te richten waarmee burgers die dat wensen automatisch een notificatie per e-mail of sms kunnen krijgen zodra hun gegevens zijn geraadpleegd. Hiermee kan worden voorzien in nog meer transparantie en controlemogelijkheden op de uitwisseling van medische gegevens.
Hoe denkt u om te gaan met de belangrijkste zwakke plek in de beveiliging van het EPD: de menselijke factor?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 is beschreven, is er binnen de landelijke infrastructuur juist een aantal technische maatregelen getroffen om de informatie-beveiliging minder afhankelijk te laten zijn van de menselijke factor. Zorgverleners kunnen via de landelijke infrastructuur alleen gegevens uitwisselen met daartoe bevoegde collega’s die gebruik maken van daarvoor gekwalificeerde informatiesystemen en beveiligde netwerkverbindingen. De identiteit van de zorgverleners wordt vastgesteld met behulp van UZI-passen. Door dit soort technische maatregelen wordt menselijk falen (in dit geval van het type «te goed van vertrouwen») door middel van de landelijke infrastructuur beperkt. Daarnaast bestaat nog een aantal juridische en procedurele maatregelen ten aanzien van het beveiligingsbewustzijn binnen de zorgsector.
Specifiek voor de landelijke infrastructuur zijn factsheets opgesteld voor zorgverleners over informatiebeveiliging. Zo worden zorgverleners gewezen op de veilige installatie van en de omgang met werkstations en UZI-passen.
Heeft u al hackers betrokken bij de ontwikkeling van het EPD, zoals uw voorganger de Kamer heeft toegezegd? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, wanneer kunnen de resultaten van de hacktest worden verwacht? Gaat u de hacktest regelmatig, bijvoorbeeld jaarlijks, herhalen? Kunt u dat toelichten?
Ja. Bij het ontwerp en beheer van de landelijke infrastructuur vindt nadrukkelijk periodiek afstemming plaats met verschillende experts op het gebied van beveiliging van elektronisch gegevensverkeer waaronder ook «goede hackers» (ethical hackers). Zo worden bepaalde onderdelen van de landelijke infrastructuur jaarlijks door onafhankelijke beveiligingsexperts aan een hackerstest onder-worpen.
De wijze waarop dat gebeurt, is beschreven in bijlage 2 van de voortgangs-rapportage elektronisch patiëntendossier die 20 juli 2009 aan uw Kamer is verstuurd. Voorafgaand aan het verplicht aansluiten op het LSP, worden de verschillende componenten van de landelijke infrastructuur aan een grootschalige ketenbrede indringerstest (GKI) onderworpen. Over de voortgang en de resultaten van de testen die onderdeel uitmaken van de GKI wordt uw Kamer door middel van de voortgangsrapportages per kwartaal geïnformeerd.
Bedreigingen worden continu geïnventariseerd, geanalyseerd en geadresseerd. Indien nodig worden maatregelen aangepast of aanvullende technische, procedurele en organisatorische maatregelen getroffen. Uit de tot op heden uitgevoerde indringerstesten zijn geen kritieke bevindingen gedaan.
Hebben patiënten al toegang tot hun gegevens in het EPD? Hebben zij de mogelijkheid om bepaalde (deels) informatie te vergrendelen? Bent u voornemens de toegang van de patiënt tot het dossier verder te verbeteren? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Ik hecht er veel waarde aan dat patiënten kunnen beschikken over inzage in hun eigen medische gegevens. Echter, zoals ik u al in de voortgangsrapportages heb bericht, zijn er kwetsbaarheden geconstateerd in het GSM- en SMS-verkeer waar het authenthicatiemiddel EPD-DigiD primair van afhankelijk is. Er is thans dus geen afdoende beveiligd authenticatiemiddel voorhanden om zorgconsumenten online toegang tot hun eigen medische gegevens te verschaffen. Zoals aange-kondigd in de genoemde voortgangsrapportages beraad ik mij op dit moment op alternatieven.
De burger kan (door middel van een papieren formulier of met behulp van zijn DigiD) totaal bezwaar maken bij het Klantenloket waarmee zijn/haar verwijsindex geheel wordt vernietigd en de gegevens in de index worden verwijderd.
Het is voor zorgaanbieders vervolgens niet meer mogelijk om aanmeldingen of opvragingen te doen.
Vanaf het tweede kwartaal 2011 wordt het mogelijk om via het papieren proces en e-formulieren ook beperkt toegang te geven tot een door de patiënt aangegeven selectie van (een categorie van) individuele zorgverleners of zorginstellingen. Op deze wijze kunnen burgers specifiek aangeven dat alleen de eigen huisarts, de eigen specialist en apotheek toegang krijgt tot de gegevens en de rest niet.
Krijgt de patiënt inzage in wie wanneer toegang heeft gehad tot zijn dossier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit geïmplementeerd?
Via het Klantenloket kunnen burgers inzage krijgen in wie hun gegevens hebben aangemeld en wie hun gegevens via de landelijke infrastructuur voor gegevens-uitwisseling in de zorg hebben opgevraagd. Dit inzageoverzicht kan via een papieren formulier of met behulp van DigiD worden aangevraagd. Dit inzage-overzicht wordt vervolgens naar het GBA-adres verstuurd.
Op dit moment hebben ruim 2 200 burgers een dergelijk inzageverzoek verstrekt gekregen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal ik als extra controlemaatregel het mogelijk maken dat burgers ervoor kunnen kiezen om automatisch per email of per sms een bericht van het Klantenloket te ontvangen indien hun gegevens zijn geraadpleegd.
Hoeveel mensen hebben op dit moment bezwaar aangetekend tegen opname in het EPD? Welk percentage van artsen en ander medisch personeel heeft bezwaar gemaakt tegen opname in het EPD? Hoe beoordeelt u deze cijfers?
Het totaal aantal verwerkte bezwaarverzoeken per 31 december 2010 bedraagt 435 222 (= 2,6% van de gehele Nederlandse bevolking inclusief in reactie op de landelijke campagne van 2008).
Tot en met 31 december 2010 zijn 2161 verzoeken tot intrekking bezwaar verwerkt.
Ik beschik niet over de gegevens waaruit valt op te maken welk percentage van mensen die bezwaar hebben gemaakt daarvan artsen en of ander medisch personeel is. Registratie van bezwaar vindt plaats op basis van het betreffende Burger Service Nummer (BSN). Er worden geen andere persoonsgegevens vast-gelegd in de verwijsindex. Dat is ook nadrukkelijk niet de bedoeling.
De verkiezingen in Wit-Rusland |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent op de hoogte van de recente onrust na de verkiezingen in Wit-Rusland, met name de arrestatie van de presidentskandidaten Nikolaj Statkevitsj, Grigori Kostoejev en Andrei Sannikov1 en van talloze journalisten en mensenrechtenactivitsten, die celstraffen tot vijftien jaar riskeren voor hun deelname aan protesten tegen de verkiezingsuitslag?2
Ik ben op de hoogte van het oneerlijke verloop van de presidentsverkiezingen op 19 december jl., zoals door OVSE-waarnemers geconstateerd, en het gewelddadig optreden van de Belarussische autoriteiten. Zoals in mijn verklaring op 20 december jl. gemeld, veroordeel ik dit ten zeerste. Daarnaast keur ik de invallen bij NGO’s en de arrestaties die daar zijn verricht af. Ook de EU heeft bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid, Catherine Ashton, de ontwikkelingen in Belarus veroordeeld.
Bent u tevens op de hoogte van de berichtgeving van de OVSE-verkiezingswaarnemers over het ondemocratische verloop van de verkiezingen in Wit-Rusland en de telling van de stemmen?3 Wat is de positie van de Nederlandse regering met betrekking tot de verkiezingsuitslag in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het lot van de gearresteerde en nog steeds vastzittende politici, journalisten, mensenrechtenactivisten en betogers en het geweld dat tegen demonstranten gebruikt wordt? Bent u eveneens van mening dat dit repressieve gedrag onacceptabel is? Zo ja, zult u bij de ambassadeur van Wit-Rusland deze arrestaties en dit geweldsmisbruik streng veroordelen?
De arrestatie en behandeling van demonstranten baren mij grote zorgen. Ik vind het gebruikte geweld en de detentie onaanvaardbaar. Op 20 december jl. heb ik de Belarussische autoriteiten opgeroepen om arrestanten direct vrij te laten. Dit heb ik ook aan de Belarussische ambassadeur laten overbrengen. Ook de toegang van arrestanten tot medische en juridische voorzieningen en de mogelijkheid voor EU-diplomaten hen te bezoeken, is daarbij nadrukkelijk bepleit.
Welke aanvullende maatregelen zult u nemen om de Nederlandse afkeuring over de arrestaties en de ondemocratische verkiezingen te onderstrepen, al dan niet in EU-verband?
Ik vind dat de EU het opnieuw invoeren van een inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen – dat sinds oktober 2008 was opgeschort – moet overwegen. Dit in aanvulling op de geldende financiële sancties. Op 23 december jl. heb ik de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid van de EU, Catherine Ashton, verzocht nadere stappen van de EU tegen het Belarussische regime te formuleren, vooral als vrijlating van arrestanten uitblijft.
De Mediawet in Hongarije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent op de hoogte van het aannemen van een omstreden «Mediawet» door het Hongaarse parlement, waardoor onder andere een Media-Autoriteit in het leven wordt geroepen die in staat wordt gesteld boetes op te leggen aan journalisten en media die niet «moreel» of «objectief» berichten1, waardoor volgens de OVSE op ernstige wijze Hongaarse media in hun vrijheid beperkt worden2 en waar leden van de regeringspartij alle zetels van de bestuursraad innemen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u tevens op de hoogte van de drastische hervormingen door de Hongaarse regering in de financiële sector, waaronder belastingen op banken, energie- en telecombedrijven en detailhandel, die met name buitenlandse investeerders en bedrijven, ook afkomstig uit EU-landen, treffen?
Ja, ook hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u van mening dat de nieuwe mediawet in Hongarije strijdig is met Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), erkenning waarvan een voorwaarde is voor toetreding tot de Europese Unie, of dat deze strijdig is met andere aspecten van Europese regelgeving?
Persvrijheid en onafhankelijke media zijn belangrijke verworvenheden en fundamentele mensenrechten in de EU. Ze bevorderen vrijheid van meningsuiting, dragen bij aan het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen en geven mensen een vrije stem in het democratisch proces.
Als de nieuwe Mediawet in Hongarije inderdaad strijdig is met de Europese regelgeving of het EVRM dan zal Hongarije hierop aangesproken worden.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting op deze manier een makkelijke speelbal van politici en opiniemakers kan worden die de nieuwe mediawet vooral aangrijpen om hun eigen mening te promoten en anderen het zwijgen op te leggen?
Zie onder 3.
Bent u bezorgd over dergelijke ontwikkelingen die plaatsvinden in een EU-lidstaat?
Nederland is inderdaad bezorgd over dergelijke ontwikkelingen binnen een EU-lidstaat. De nieuwe Hongaarse media geeft niet de juiste signalen af.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van het aanstaande EU-Voorzitterschap van Hongarije?
Zoals gesteld geven deze ontwikkelen niet de juiste signalen af over de Europese waarden en normen.
De Hongaarse Minister President Orban heeft toegezegd dat als de nieuwe Mediawet strijdig blijkt te zijn met het EU-aquis en/of het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de wet aangepast zal worden. Ik wacht de uitwerking van deze toezegging met belangstelling af.
Of de nieuwe wet inderdaad strijdig is met het EU-acquis, zal worden bezien door de Commissie. Zoals bekend, kan de Commissie wanneer er sprake is van een schending door een lidstaat van het EU-acquis, een inbreukprocedure starten.
Zult u samen met uw EU-collega’s de Hongaarse regering scherp wijzen op de verplichting EU-regelgeving in acht te nemen?
De Commissie en de individuele EU-lidstaten hebben een verantwoordelijkheid Hongarije aan te spreken wanneer aangegane verplichtingen niet worden nagekomen.
De inzet van de Hare Majesteit (Hr Ms) Amsterdam voor de kust van Ivoorkust |
|
Harry van Bommel |
|
Wat is de juridisch basis van de maatregel om de Hr. Ms. Amsterdam naar de kust van Ivoorkust te sturen?1 Valt de inzet van de Hr. Ms. Amsterdam voor de kust van Ivoorkust onder een VN-manaat? Zo ja, welk VN-mandaat? Zo nee, onder welk mandaat dan wel? Wat zijn de «rules of engagement»?2
Wordt de Hr. Ms. Amsterdam ingezet met goedkeuring van (één van) beide presidenten van Ivoorkust? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Is de uitnodiging van de Fransen op bilaterale basis alleen aan Nederland gedaan of via de EU? Zijn nog meer landen bilateraal uitgenodigd? Zo ja, welke?
Wat is de rol van de EU in deze operatie? Wordt/is overwogen de EU Battlegroup in te zetten? Zo ja, welke? Indien nee, waarom niet?
Wie gaat de mogelijke evacuatie van EU-burgers, waar kennelijk aan wordt gewerkt (nog meer) uitvoeren? Tot welke dag precies zal de Hr. Ms. Amsterdam in de wateren van/bij Ivoorkust verblijven? Is dat omdat voor die datum een evacuatie is voorzien? Indien neen, wie volgt de Hr. Ms. Amsterdam op?
Kunt u toelichten waarom in het persbericht op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken (d.d. 21 december jl.) wordt gesproken over het indien nodig ondersteunen van veiligheidsoperaties terwijl in de brief aan de Tweede Kamer slechts wordt gesproken over eventuele evacuatie van EU-burgers? Waaruit bestaan de veiligheidsoperaties die de Hr. Ms. Amsterdam voor de kust van Ivoorkust indien nodig zal ondersteunen? Wordt hiervoor ook eventuele extra capaciteit vanuit Nederland gevraagd? Zullen deze ondersteunende veiligheidsoperaties voor de kust van Ivoorkust plaatsvinden of mogelijk ook elders, bijvoorbeeld op Ivoriaans grondgebied?
Conform het Franse verzoek zal Nederland logistieke ondersteuning verlenen voor de kust van Ivoorkust. Doordat Hr. Ms. Amsterdam bevoorradingstaken uit zal voeren stelt zij Frankrijk in staat permanent aanwezig te zijn met maritieme middelen. Indien nodig, zal Hr. Ms. Amsterdam eventueel assisteren bij het opvangen en transporteren van geëvacueerden. De artikel 100 procedure is derhalve niet van toepassing. Per abuis is in het persbericht verwezen naar «veiligheidsoperaties».
Bent u van mening dat indien de veiligheidsoperaties meer behelzen dan de evacuatie van EU-burgers er een artikel 100 procedure moet worden gevolgd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor soort bevoorrading moet de Hr. Ms. Amsterdam leveren? Aan wie?
Het betreft algemene bevoorradingstaken ten behoeve van de Franse maritieme aanwezigheid voor de kust van Ivoorkust.
Worden nog meer schepen gereed gehouden voor evacuatie van EU-burgers? Zo ja, welke schepen?
De inzet van andere Nederlandse schepen voor de mogelijke evacuatie van EU-burgers wordt niet voorzien.
Herinnert u zich de evacuatie van Nederlandse burgers uit Ivoorkust in november 2004?2 Waarin verschilt de aanstaande evacuatie van die uit november 2004? Is inzet van Korps Commando troepen nu ook voorzien? Indien neen, waarom niet? Is er sprake van werkverdeling met andere landen, bijvoorbeeld Frankrijk? Wordt de Hr. Ms. Amsterdam ter beschikking gesteld om operaties uit te voeren door troepen van andere landen? Zo ja, aan welke troepen?
In 2004 was sprake van een evacuatie. Vooralsnog is dit niet aan de orde. Wel worden zoveel mogelijk voorbereidingen getroffen voor het geval besloten wordt tot een evacuatie. Hr. Ms. Amsterdam zal, zoals hierboven vermeld, bevoorradingstaken uitvoeren en, indien nodig, eventueel assisteren bij het opvangen en transporteren van geëvacueerden. De inzet van het Korps Commandotroepen is niet voorzien. Net als veel andere EU-lidstaten heeft Nederland afspraken gemaakt met Frankrijk ten aanzien van de evacuatie van Nederlandse burgers vanuit Ivoorkust. Hr. Ms. Amsterdam zal bevoorradingstaken uitvoeren en niet ter beschikking gesteld worden voor operaties van troepen van derde landen.
Wat is de reactie van de regering op het artikel «Côte d'Ivoire : Paris n'est pas inquiet pour ses ressortissants»?3 Kunt u hierbij in het bijzonder ingaan op de woorden van François Baroin, die stelt dat Frankrijk zich geen zorgen maakt over de veiligheid van 15 000 Fransen die zich momenteel in Ivoorkust bevinden aangezien die veiligheid gegarandeerd wordt door VN? Indien de veiligheid van de Fransen c.q. EU-burgers in Ivoorkust gegarandeerd is door de verlening van de VN-missie in Ivoorkust, waarom is de inzet van de Hr. Ms. Amsterdam dan nodig?
De Nederlandse regering kan niet treden in de veiligheidsanalyses van de Franse regering. Nederland heeft de in Ivoorkust aanwezige Nederlanders op 13 december jl. geadviseerd het land te verlaten en dat advies sindsdien met nadruk herhaald. Voor de volledigheid zij verwezen naar het advies van de Franse regering van 22 december jl. aan alle Franse burgers om Ivoorkust te verlaten.
Kunt u deze vragen uiterlijk 27 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
De Geschillencommissie Luchtvaart |
|
Farshad Bashir |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de brief van ArkeFly aan de Geschillencommissie Luchtvaart (9 december 2010) waarin het meldt niet akkoord te gaan met een uitspraak van deze Geschillencommissie?1
Ja, ik ben bekend met deze brief. ArkeFly geeft in de brief niet aan de uitspraken van de geschillencommissie niet te willen nakomen, maar verzoekt om uitspraak te doen in alle afzonderlijke ArkeFly zaken.
Hoe verhoudt zich bovengenoemde brief tot het bindende karakter van de uitspraken van de Geschillencommissie Luchtvaart?2
Een uitspraak van de geschillencommissie is bindend. Beide partijen moeten zich eraan houden. Mocht echter een luchtvaartmaatschappij die aangesloten is bij de BARIN, weigeren de uitspraak na te komen zonder de uitspraak ter toetsing aan de rechter te hebben voorgelegd, dan is voor die gevallen een overeenkomst door BARIN gesloten met een gerechtsdeurwaarder die voorziet in een verdere tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis op basis van een exequatur. Dit is gedaan ter meerdere zekerheid voor de passagier dat het betreffende BARIN-lid het arbitrale vonnis zal nakomen.
Welke maatregelen gaat u treffen, nu blijkt dat tenminste één luchtvaartmaatschappij zich niet houdt aan een bindende uitspraak van de Geschillencommissie Luchtvaart?
Voor de arbitrale vonnissen van de Geschillencommissie Luchtvaart is al voorzien in een executieregeling, zoals uiteengezet bij vraag 2. Deze executie en tenuitvoerlegging brengen voor de passagier geen kosten met zich mee.
Bent u bereid om zelf te komen tot een Geschillencommissie voor de Luchtvaart die wettelijk bindende uitspraken kan doen in plaats van de huidige zelfregulering? Zo ja, welke maatregelen gaat u daartoe treffen? Zo nee, waarom niet en wat voor toekomst heeft de Geschillencommissie dan nog?
De uitspraken van de huidige Geschillencommissie Luchtvaart zijn reeds bindend en worden zo nodig afgedwongen middels het inschakelen van een deurwaarder. Nadere maatregelen hiervoor zijn niet nodig. Verder verwijs ik u naar mijn brief van 23 december 2010.
Uiteraard kan de consument ook terecht bij de civiele rechter voor een bindende uitspraak en bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat voor een bestuursrechtelijk besluit.
Het bericht dat een substantieel deel van de ziekenhuisbestuurders in 2009 meer verdiende dan de Balkenendenorm en het door de sector vastgestelde maximale inkomen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat vooral ziekenhuisbestuurders in 2009 meer zijn gaan verdienen?1
Ik ken het bericht. De bron waarop het bericht zich baseert, de «Rapportage inkomensgegevens van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen-2010» is door mij opgesteld en aan de Kamer aangeboden (TK 30 111, nr. 52, blg 93799). Die publicatie gebruik ik voor de onderstaande beantwoording.
Wat vindt u ervan dat een substantieel deel van deze bestuurders in 2009 meer verdiende dan de norm die deze ziekenhuisbestuurders zichzelf hebben opgelegd?
In paragraaf 2.3 van de genoemde rapportage staat dat de Beloningscode Bestuurders in de zorg (BBZ), op 1 september 2009 door de achterbannen van toezichthouders en bestuurders in de zorg is geaccordeerd en dat die alleen geldt voor nieuwe contracten. Daardoor kon die nieuwe norm in 2009 nog niet normstellend zijn voor de inkomens van de zittende zorgbestuurders. Naleving van de «BBZ-norm» was in 2009 de facto dus niet mogelijk.
Hoe staat u ten opzichte van de constatering dat in 2009 meer dan de helft van de zorgbestuurders een inkomen had boven de Balkenendenorm?
Uit de aangehaalde paragraaf 2.3 van de rapportage blijkt dat de Balkenendenorm een norm is die niet in de zorg wordt toegepast en dat die ook te globaal is om te worden toegepast. Die is immers onafhankelijk van de omvang van de instelling en van de complexiteit van het productieproces, van de functiezwaarte dus. Juist om die reden is de BBZ ontwikkeld, Die houdt wél rekening met de diversiteit aan functiezwaartes van de verschillende zorgbestuurders én met de in de zorg bestaande salarisgebouwen die in de zorgcao’s zijn vastgelegd voor niet-zorgbestuurders.
Uit de tabel 4 van de rapportage blijkt overigens dat 19% van de zorgbestuurders boven de Balkendenorm uit kwam en dus niet «meer dan de helft».
Welke middelen staan u ter beschikking om de inkomens van de zorgdirecteuren naar beneden bijgesteld te krijgen?
Een formeel instrumentarium om de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren bestaat nog niet. De ontwikkeling ervan vergde grote zorgvuldigheid omdat het een complex bestuurlijk en juridisch probleem is. De wordingsgeschiedenis van het instrumentarium, waar de Kamer van begin af aan bij betrokken is, is gestart met de adviesaanvraag erover bij de commissie-Dijkstal.
Het resultaat, het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren, heeft de in casu verantwoordelijke minister, die van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 14 januari 2011 aan de Kamer aangeboden (TK 32 600).
Hoe gaat u de in november 2010 aangenomen motie Wolbert2 uitvoeren, waarin de inkomensnorm voor zorgbestuurders wordt vastgelegd op de Balkenendenorm? Kan de Kamer daar na het Kerstreces een brief over ontvangen?
De motie zal bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de orde kunnen komen.
Accountantscontrole bij gemeenten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Gemeente moet accountant aanbesteden: helft gemeenten gaat nog steeds in de fout en kiest voor handjeklap bij het aanstellen van controleurs»?1
Ja.
Is het waar dat bijvoorbeeld ruim 40% van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (waaronder drie van de vijf grootste gemeenten) de accountantscontrole niet Europees aanbesteden, terwijl ze daartoe wettelijk verplicht zijn? Zo ja, waarom doen gemeenten dat naar uw inzicht niet?
Ik heb geen aanleiding aan te nemen dat ruim 40% van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners de accountantscontrole niet Europees aanbesteden, terwijl ze daartoe wettelijk verplicht zijn. Uit de Nalevingsmeting Europees aanbesteden die het ministerie van EL&I periodiek uit laat voeren blijkt dat gemeenten met meer dan 50 000 inwoners bij diensten die Europees aanbesteed zouden moeten worden de Europese aanbestedingsregels over het algemeen goed naleven. Wat betreft de aanbesteding van de accountantscontrole is verder van belang dat niet alle relevante aspecten zijn meegenomen bij de algemene conclusie uit het artikel dat te veel gemeenten nog steeds in de fout gaan.
Een gemeente met meer dan 50 000 inwoners is niet per se wettelijk verplicht om de accountantscontrole Europees aan te besteden. Een gemeente kan bijvoorbeeld een eigen gemeentelijke accountantsdienst (GAD) hebben en heeft dan de vrijheid om de controle van de jaarrekening op te dragen aan de eigen GAD. Bij twee van de vijf grootste gemeenten is dit het geval (Den Haag en Amsterdam). Ook komt het voor dat een aantal gemeenten hun accountantscontrole gezamenlijk aanbesteden, zoals bijvoorbeeld bij Netwerkstad Twente (Almelo, Borne, Enschede, Hengelo en Oldenzaal).
De omvang van de accountantscontrole en -kosten bij gemeenten (net als bij elke andere organisatie) is voorts sterk afhankelijk van de kwaliteit van de interne organisatie en eventueel aanwezige (verbijzonderde) interne controle. Naar mij is verteld kan dat er aan bijdragen dat de controle van de jaarrekening (beduidend) minder dan € 1 per inwoner kan kosten.
Tot slot is van belang dat de aanbestedingskalender waarop de auteur van het artikel zijn conclusies baseert niet verplicht is. Niet alle organisaties die (Europees) aanbesteden staan op de aanbestedingskalender. Ook is goed voorstelbaar dat er gemeenten zijn die de accountantscontrole vóór 2006 (Europees) hebben aanbesteed (het contract voorziet bijvoorbeeld in de optie van verlenging) en daarmee buiten het zicht van de auteur van het artikel zijn gebleven.
Behoort de accountant te beoordelen of Europese aanbesteding van de accountantscontrole heeft plaatsgevonden? Kan een accountant die een contract met een gemeente heeft gesloten waarvoor geen Europese aanbesteding heeft plaatsgevonden, dit oordeel naar uw opvatting in onafhankelijkheid vellen?
De regels van het Europees aanbesteden behoren tot het normenkader voor de accountantscontrole. In zijn controleopzet zal de accountant het naleven van deze regels meenemen om op basis van de controlebevindingen in de accountantsverklaring een betrouwbare oordeel over het aspect rechtmatigheid te kunnen geven. Dat wil overigens niet zeggen dat de accountant alle individuele contracten die Europees aanbesteed moeten worden in zijn controle betrekt.
Het is goed denkbaar dat het contract met de accountant in de controle valt. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de accountant anders met de bevindingen van dit onderdeel van de controle zou omgaan dan met andere bevindingen van de controle. Onafhankelijkheid is het bestaansrecht van elke controlerend accountant. De beroepsgroep hanteert voorschriften die zowel de kwaliteit van de controle als de onafhankelijkheid van de accountant moeten waarborgen.
Deelt u de conclusie dat gemeenten tijd en geld kunnen besparen door de accountantscontrole aan te besteden?
Aanbesteden is een goede manier om opdrachten in de markt te zetten. Door concurrentiestelling optimaliseren aanbestedende gemeenten hun kansen op de beste prijs/kwaliteitverhouding.
Welke maatregelen kunt en gaat u nemen om de kosten van accountantscontrole voor gemeenten terug te brengen?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze en de kosten van een accountant. Maatregelen van mijn kant verhouden zich daar niet mee.
De registratie van een tweede nationaliteit in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen die er toe strekken dat een tweede nationaliteit automatisch in de GBA geregistreerd dient te worden? Zo ja, welke verdragsbepalingen zijn dit?
Neen.
Hoeveel mensen hebben de afgelopen vijf jaar op basis van het automatisch registeren van de tweede nationaliteit inderdaad een tweede nationaliteit gekregen?
Niemand verkrijgt een tweede nationaliteit door registratie in de GBA. De registratie in de GBA is niet constitutief maar declaratief. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie is niets anders dan een weergave van feiten die op basis van andere bronnen (regelgeving, in dit geval buitenlandse) is ontstaan. Evenmin leidt het ontbreken van registratie in de GBA tot verlies van een tweede nationaliteit. Slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat kan men een nationaliteit verliezen. Het vraagstuk van landen die het in hun wetgeving onmogelijk maken om afstand te doen van hun nationaliteit is bekend. Nederland bepleit dat het recht om afstand te doen van nationaliteit wordt erkend. Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de registratie van de tweede nationaliteit in andere West-Europese landen als België, Frankrijk en Duitsland?
Duitsland registreert net als Nederland alle nationaliteiten van een persoon. België registreert geen dubbele nationaliteitsgegevens. Frankrijk, die overigens geen bevolkingsadministratie zoals de GBA kent, registreert alleen de Franse nationaliteit net als Denemarken dat alleen de Deense nationaliteit registreert. Ieder land registreert nationaliteitsgegevens naar eigen behoefte. Ook Nederland heeft hierin een vrije keuze. Of een persoonsgegeven wel of niet in de GBA wordt geregistreerd, hangt af van de vraag of de Nederlandse overheid vanwege de uitvoering van Nederlandse wetten en overheidstaken behoefte heeft aan dat gegeven. Bij het gegeven nationaliteit is daar sprake van. In dit verband kom ik daar bij de antwoorden op de vragen 7 en 9 op terug.
Indien zij andere systemen hanteren dan het Nederlandse, ziet u mogelijkheden om van deze systemen te leren en het Nederlandse systeem zodanig aan te passen dat de tweede nationaliteit niet automatisch geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen leidt het niet registeren van de tweede nationaliteit mogelijk tot stateloosheid?
Niet registreren heeft geen gevolg voor het hebben van een nationaliteit en kan dus ook geen staatloosheid tot gevolg hebben. Zoals onder vraag 2 is geantwoord is de registratie slechts een weergave van feiten die op grond van buitenlandse wet- en regelgeving is ontstaan.
Daar waar de Nederlandse overheid geen weet heeft van de andere nationaliteiten die een persoon heeft omdat deze niet geregistreerd worden, kan deze in het geval dat de Nederlandse overheid de Nederlandse nationaliteit wil ontnemen niet eenvoudig zien of een persoon daardoor stateloos zou worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het wetsvoorstel Basisregistratie Personen?
Het wetsvoorstel Basisregistratie Personen zal naar verwachting rond de zomer 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Is het mogelijk om de wet GBA zo in te richten dat enkel de eerste nationaliteit automatisch geregistreerd wordt en de tweede nationaliteit een keuzeoptie is?
Alles ten aanzien van de registratie is mogelijk, maar niet alles is zinvol. Doel van de GBA is om eenduidige informatie te verstrekken welke nodig is met het oog op de toepassing van de wet. De wetgever kan kiezen dat geen gegevens omtrent de nationaliteit worden geregistreerd; dan zal men de gegevens, voorzover nodig, elders moeten opslaan. Dat is dus verplaatsen van het probleem. De wetgever kan ook bepalen dat alleen de Nederlandse nationaliteit wordt geregistreerd, maar dan weten de gebruikers van de GBA slechts dat de geregistreerde die nationaliteit heeft, maar niet welke nationaliteiten hij nog meer heeft. Keuzevrijheid leidt tot dezelfde onduidelijkheid. Daarom is het juister, indien de overheid meent geen behoefte te hebben aan betrouwbare gegevens omtrent een vreemde nationaliteit, om te bepalen dat er dan in het geheel geen gegevens hierover worden geregistreerd, dan gegevens ter keuze van geregistreerde te registreren. De vraag van een Nederlandse overheidsinstantie naar een tweede nationaliteit zal niet langer meer betrouwbaar vanuit de GBA kunnen worden beantwoord. De kwaliteit, een zeer belangrijk aspect bij registratie, van dit gegeven kan dan niet meer gewaarborgd worden en kan dan niet meer zinvol worden gebruikt bij overheidstaken. Bij de behandeling van de Wet GBA is besloten om alle gegevens over de nationaliteit in de GBA te registreren, omdat deze gegevens worden gebruikt bij de uitvoering van wetten en overheidstaken. Dit uitgangspunt is wat het kabinet betreft onveranderd en daarom ziet het kabinet geen reden om voor te stellen de huidige wet op dit punt te wijzigen.
Daarnaast meent het kabinet ook dat de burger niet onnodig geconfronteerd mag worden met gegevens over zijn vreemde nationaliteit. Om die reden is voor gemeenten een uniforme gedragslijn vastgesteld die bepaald dat gemeenten in afschriften van de GBA, die door de burger worden aangevraagd, in beginsel geen gegevens omtrent de nationaliteit(en) vermelden. Dit geldt zowel voor de in de GBA geregistreerde Nederlandse nationaliteit als voor de vreemde nationaliteit(en) van de burger. Daarnaast is in dit verband reeds opdracht gegeven tot het doorvoeren van een technische aanpassing van het logisch ontwerp van de GBA. Door deze technische aanpassing wordt het mogelijk dat het systeem van de GBA onderscheid kan maken tussen het verstrekken van de eerste of Nederlandse nationaliteit en de overige nationaliteiten, zodat niet automatisch alle nationaliteiten van een persoon aan afnemers wordt verstrekt. Gebruikers van de GBA zullen op geautomatiseerde wijze alleen die nationaliteitsgegevens ontvangen, die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun overheidstaken.
Wat zijn de effecten voor het effectief uitvoeren van overheidstaken wanneer de tweede nationaliteit niet langer automatisch geregistreerd wordt?
De gegevens over nationaliteit worden bij de volgende publieke (en wettelijke) taken gebruikt. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap gaat het om het controleren van de afstandsplicht van de vreemde nationaliteit ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit (bij naturalisatie of bevestiging van optie) definitief kan worden verleend. Dit heeft te maken met het feit dat het afstand doen van de vreemde nationaliteit volgens de regels van andere nationaliteitsrechtelijke stelsels pas mogelijk is als eerst de nieuwe nationaliteit is verkregen. Het Nederlanderschap wordt dan ingetrokken als men niet voldoet aan de eis afstand te doen van de vreemde nationaliteit. Voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn de gegevens over de tweede en overige nationaliteit(en) nodig. Behalve in het geval dat de betrokkene de Nederlandse nationaliteit door bedrog heeft verkregen, kan het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken als dit geen stateloosheid tot gevolg heeft. Voor de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland is van belang om de tweede nationaliteit na te gaan in verband met de mate waarin consulaire bijstand aan de burger kan worden verleend, aangezien het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast de Nederlandse nationaliteit in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand kan beperken. Voorafgaand aan het toekennen van een uitkering wegens de terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet moet worden gecontroleerd of afstand van de Nederlandse nationaliteit is gedaan. Ook hier is controle nodig of de nationaliteit van het land van herkomst daadwerkelijk bestaat om een uitkering toe te kennen en stateloosheid te voorkomen. Daarnaast is de registratie van belang voor het uitvoeren van taken op het gebied van veiligheid en inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het doen van onderzoek en het uitvoeren van statistieken en het voorkomen dat burgers meerdere keren worden opgeroepen voor de Europese verkiezingen en hierdoor meerdere keren kunnen gaan stemmen. Het effect van het niet langer registreren van de tweede en overige nationaliteit(en) in de GBA is dat de uitvoering van de zojuist genoemde taken wordt bemoeilijkt. De overheid kan niet meer afgaan op de volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens in de GBA over dubbele nationaliteiten en kan deze gegevens om die reden niet meer zinvol gebruiken, zie ook het antwoord op vraag 7. De informatie van de burger wordt in dat geval leidend en betekent een administratieve last voor de burger, omdat hij telkens om een bewijs van zijn tweede of overige nationaliteit kan worden gevraagd. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat de overheid deze gegevens in andere registraties gaat registreren en dat leidt tot meer werk en kosten; een gevolg dat niet past bij de wens om één basisregistratie voor persoonsgegevens te hebben. Een ander gevolg is dat de overheid bij de uitvoering van taken uitsluitend kan afgaan op de informatieverstrekking die de burger over zijn nationaliteit, anders dan de Nederlandse, verstrekt.
Voor welke taken gaat dit specifiek problemen opleveren? Wat is de aard van deze problemen?
Zie antwoord vraag 8.
Wegen die problemen naar uw mening op tegen de keuzevrijheid van ouders – en hun kinderen – om zelf te bepalen of hun tweede – of volgende – nationaliteit geregistreerd wordt? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, maakt keuzevrijheid de gegevens onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het weglaten van gegevens betreft dus primair de vraag of de wetgever de uitvoering van wetgeving belangrijk vindt waarbij een tweede of andere nationaliteit een rol speelt. Indien dat gewenst wordt geacht, is het minder zinvol om de gegevens in de GBA te schrappen en elders weer op te slaan.
Hoe gaan overheden die niet automatisch een tweede nationaliteit registeren om met deze problemen?
Het kabinet gaat er vanuit dat de stellers van de vraag met «overheden» andere dan Nederlandse overheden bedoelen. De behoeften van het registreren van gegevens over een tweede nationaliteit verschillen per land, omdat de regels voor het nationaliteitsrecht per land verschillen. Zo eisen bijvoorbeeld niet alle landen dat afstand wordt gedaan van de vreemde nationaliteit voordat de nationaliteit van dat land bij naturalisatie definitief kan worden verleend of verkregen. Voor deze overheden is het dan niet van belang om informatie over de vreemde nationaliteit te hebben.
Welke gevolgen kan het niet langer automatisch registeren van een tweede nationaliteit hebben voor Nederlandse onderdanen in het buitenland?
In de eerste plaats kunnen Nederlandse onderdanen in het buitenland die een verzoek tot consulaire bijstand indienen vertraging ondervinden bij het bepalen van de mate waarin aan hen consulaire bijstand verleend kan worden indien een eventuele tweede nationaliteit niet uit het GBA blijkt. Het vaststellen van de nationaliteit(en) van de hulpbehoevende zal dan op basis van de informatie van andere bronnen handmatig moeten worden vastgesteld. Het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast het bezit van het Nederlanderschap beperkt in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand. Indien een dergelijke andere nationaliteit wordt verzwegen kan zelfs een situatie ontstaan waarin bijstand wordt verleend waar deze door het gastland gezien wordt als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
Ook voor het vaststellen van het bezit van de Nederlandse nationaliteit van paspoortaanvragers op de ambassades en consulaten van Nederland vergemakkelijkt het vermelden van een tweede nationaliteit in de GBA de vaststelling of betrokkene naast het Nederlanderschap inderdaad mag beschikken over een tweede nationaliteit dan wel dat sprake is van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit als gevolg waarvan het Nederlanderschap verloren kan zijn gegaan. Een ander gevolg is dat het voor Nederlandse onderdanen moeizamer wordt het bezit van de tweede en overige nationaliteiten te kunnen aantonen. De burger zal elke keer naar een bewijs van het bezit van die nationaliteit worden gevraagd en dit betekent een administratieve last voor de burger. Dergelijk bewijs kan in het buitenland vereist zijn bij het aanvragen bij buitenlandse autoriteiten van een reisdocument, het aangaan van een huwelijk, het aanvragen van een echtscheiding en het opstellen van een testament (de toepassing van internationaal privaatrecht).
Wat zijn de effecten voor de burger, inclusief eventuele volgende generaties, van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit?
Indien deze registratie in de GBA ontbreekt, zal de GBA niet meer ten dienste van de burger staan als hij een beroep op zijn vreemde nationaliteit wil doen. De registratie in de GBA stelt de burger immers in staat het bezit van een vreemde nationaliteit op een eenvoudige wijze aan te tonen. Bij het ontbreken van een registratie in de GBA moet de burger het bezit van een vreemde nationaliteit op een andere wijze aantonen en is hier bovendien zelf volledig verantwoordelijk voor. Dit betekent zowel een extra bewijslast als een administratieve last voor de burger. Het overhandigen van dergelijk bewijs is noodzakelijk indien de burger die in het bezit is van meerdere nationaliteiten een beroep op de Nederlandse overheid wil doen wat betreft het aanvragen van een uitkering op grond van de Remigratiewet, het verlenen van consulaire bijstand in het buitenland of het recht van zijn vreemde nationaliteit in Nederland van toepassing wil laten verklaren bij het opstellen van een testament of het aangaan van een huwelijk volgens regels van het internationaal privaatrecht. Daarnaast zal de burger het bezit van de vreemde nationaliteit eveneens bij een beroep op de overheid van zijn vreemde nationaliteit op een andere wijze moeten aantonen, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een reisdocument.
Wat zijn die gevolgen in het licht van de huidige stand van zaken betreffende denaturalisatie? Wat zijn de gevolgen op termijn als de voorgenomen maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord hieromtrent geëffectueerd worden?
Intrekking van de Nederlandse nationaliteit is, behalve in het geval dat men die nationaliteit door bedrog heeft verkregen, alleen mogelijk als men daardoor niet stateloos wordt. Als de vreemde nationaliteit niet geregistreerd wordt, kan degene die het betreft beweren dat hij door intrekking stateloos wordt zodat de kans bestaat dat de maatregel niet op hem kan worden toegepast. Denaturalisatie ofwel het intrekken van het Nederlanderschap wordt daardoor dus beperkt. Het regeer- en gedoogakkoord wensen uitbreiding van de mogelijkheden tot intrekking van het Nederlanderschap. Vanuit die optiek is kennis omtrent een tweede of andere nationaliteiten dus noodzakelijk.
Wat zijn de effecten van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit voor de eventuele basisadministratie van het land waar de tweede nationaliteit aan ontleend wordt?
Er zijn geen effecten. De GBA is niet verbonden met registraties in het buitenland.
Kunt u garanderen, zoals eerder door uw voorgangers gesteld, dat buitenlandse overheden op geen enkele wijze inzicht kunnen krijgen in de in de GBA geregistreerde gegevens met betrekking tot een tweede nationaliteit? Indien de tweede nationaliteit niet geregistreerd wordt, op welke wijze kan de overheid van het land waaraan de tweede nationaliteit ontleend wordt dan achterhalen of iemand deze nationaliteit heeft?
De gegevens over nationaliteit in de GBA worden niet aan buitenlandse overheden verstrekt.
Gemeenten mogen de nationaliteitsgegevens uit de GBA niet aan buitenlandse ambassades en consulaten verstrekken. Dergelijke verzoeken dienen te worden afgewezen. Gezien de gevoeligheid die inherent is aan de verstrekking van gegevens van eigen onderdanen aan instanties van een ander land, zal een dergelijke mogelijkheid tot verstrekking altijd expliciet moeten zijn geregeld in verdragsrechtelijke afspraken, of andere internationale overeenkomsten, waarbij het principe van wederkerigheid geldt. Daarentegen zullen de nationaliteitsgegevens in sommige gevallen al op basis van andere internationale afspraken kunnen worden verstrekt en is er geen sprake van verstrekking uit de GBA. Hierbij valt te denken aan gegevensuitwisseling op het terrein van justitie met betrekking tot opsporing en vervolging. Verder kan de burger zelf zijn gegevens aan het land waaraan de tweede nationaliteit wordt ontleend, overhandigen. Daarnaast registreren de buitenlandse overheden in het algemeen zelf de nationaliteit van hun onderdanen. Deze overheden kunnen alleen registreren als zij het bestaan van die onderdanen weten, dus als bijvoorbeeld de geboorte van een kind bij de buitenlandse autoriteiten wordt opgegeven.
Onderhandelt de Europese Unie momenteel met de zeventien landen die het voor hun onderdanen onmogelijk maken hun nationaliteit af te staan om aan dit beleid een einde te maken? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze onderhandelingen? Zo nee, bent u bereid om uw collega’s aan te sporen dergelijke onderhandelingen te starten?
Tijdens een bezoek van de Europese Commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw Reding, op 11 juni 2010, heeft de toenmalige minister van Justitie deze kwestie opgebracht. Hij heeft daarbij aangegeven dat Nederland van mening is dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. In lijn met de motie van het lid De Krom (VVD), aangenomen op 19 januari 2010 (TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 813, nr. 21), heeft hij benadrukt dat het Nederland daarbij gaat om de inzet van de Europese Commissie in haar relatie met derde landen op de keuzevrijheid van onderdanen om hun (dubbele) nationaliteit op te kunnen geven. De Commissaris gaf, conform informatie die bij brief van 3 juli 2008 aan de Kamer is medegedeeld, als reactie dat de Europese Unie het nationaliteitsrecht beschouwt als een bevoegdheid van de lidstaten en dat er over (de beperking van) meervoudige nationaliteit binnen de verschillende lidstaten verschillend wordt gedacht. (TK, vergaderjaar 2007–2008, 30 166, nr. 31). Het onderwerp zal daarom niet in de Europese Raad worden ingebracht. Wel heeft de Commissaris toegezegd deze kwestie op te nemen met de Hoge Vertegenwoordiger. Tot nu toe is niet bekend of dit is gebeurd. Ik of een van mijn collega’s zal bij Commissaris Reding hiernaar informeren.
In het licht van het regeerakkoord wordt overigens een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap voorbereid die ertoe strekt dat in zoveel mogelijk gevallen bij verlening of verkrijging van de Nederlandse nationaliteit afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst.
Staatsbosbeheer |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Staatsbosbeheer mee doet aan acties tegen het regeringsbeleid inzake natuur?1
Ja.
Vindt u het normaal dat een zelfstandig bestuursorgaan dat volledig gefinancierd wordt door de staat meedoet aan protesten tegen de regering?
Staatsbosbeheer is een zelfstandig bestuursorgaan met als wettelijke taak het beheren van de objecten om de natuur- en landschapswaarden in stand te houden, dan wel te ontwikkelen. Voor mij is van belang dat Staatsbosbeheer binnen deze taakomschrijving opereert en op loyale wijze uitvoering geeft aan het kabinetsbeleid.
Welke stappen zet u om zulke onzinnige acties door Staatsbosbeheer te beëindigen? Hoe zorgt u ervoor dat Staatsbosbeheer zich gaat concentreren op zijn taak om met de aan hem ter beschikking gestelde middelen zo efficiënt mogelijk de prachtige natuurgebieden te beheren?
In het reguliere overleg met Staatsbosbeheer zal ik de betrokkenheid van Staatsbosbeheer bij dergelijke acties in de toekomst agenderen. Voorts zal ik mij laten informeren over de overwegingen van Staatsbosbeheerom deel te nemen aan genoemde actie. Op basis daarvan zal ik mij over een dergelijke gedragslijn in deze beraden.
Deelt u de opvatting van Natuurmonumenten dat er zonodig entree geheven moet worden bij natuurgebieden om tekorten bij het natuurbeleid te verminderen?2
De opvatting van Natuurmonumenten plaats ik in het kader van reageren op het regeerakkoord, waarin ook voor het natuur- en landschapsbeleid de nodige maatregelen zijn aangekondigd. Het rijksoverheidsbeleid is er tot nu toe op gericht dat toegang tot de natuur zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. In het regeerakkoord staat aangekondigd dat het natuur- en landschapsbeleid wordt gedecentraliseerd. Het is dus aan de provincies om hier in de toekomst een standpunt over in te nemen.
Kunt u inzage geven in de salarissen van directies van natuurorganisaties die geld van het Rijk krijgen?
Ja.
Veel natuurorganisaties, waaronder Natuurmonumenten en de 12 Landschappen, zijn lid van de VFI-brancheorganisatie van goede doelen. Deze leden onderschrijven de code van goed bestuur van goede doelen, zoals destijds is opgesteld. Deze code schrijft onder andere voor dat de norm van beloning voor directeuren is afgeleid van het beloningsgebouw van de Rijksoverheid. Bovendien dienen deze beloningen in de jaarverslagen te worden vermeld.
In het jaarverslag van Natuurmonumenten over het jaar 2009 staat vermeld dat de directeur een beloning ontvangt van € 132 000. De beloning van directeuren van de 12 Landschappen wordt gebaseerd op de CAO bos en natuur en bedraagt maximaal € 87 415 (exclusief de mogelijkheid van het bestuur om de directeur eenmalig een bonus toe te kennen).
Staatsbosbeheer is als overheidsorganisatie geen lid van de VFI-branche organisatie voor goede doelen. De beloning van de directeur Staatsbosbeheer wordt ook in het jaarverslag van de organisatie vermeld. In het jaarverslag 2009 staat dat de beloning van de directeur in € 167 262,– bedraagt. Inclusief het werkgeversdeel van de pensioenlast € 191 022,–, zoals ook al vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Gerven over de bezoldiging van Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer, die uw Kamer 8 februari ontvangen heeft.
Is het waar dat de directie van Staatsbosbeheer een salaris heeft ver boven de «Balkenendenorm»? Waarom is dit? Wat zijn de salarissen inclusief alle emolumenten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het niet eerder voor de hand dat er, gelijk aan de actie die de regering heeft ingezet om de salarissen van directies van ontwikkelingsorganisaties onder de Balkenendenorm te brengen een soortgelijke actie wordt ingezet voor de directies van natuur- en milieuorganisaties die subsidie van het rijk krijgen, zodat een zo groot mogelijk deel van hun budget naar de natuur gaat?
Nee. Dit is, gezien het antwoord op vraag 5 en 6, niet nodig.
Het terroriseren van dorpsbewoners in Hemelum |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Onmacht tegen dorpsterreur Hemelum»?1
Is het waar dat dorpsbewoners van Hemelum zuchten onder de terreur van twee gezinnen? Zo ja, hoe heeft dit zo ver kunnen komen? Wat gaat u er aan doen om hieraan een einde te maken? Zo nee, hoe zou u situatie dan wel omschrijven?
Zijn er meer dan twee gezinnen verantwoordelijk voor het escaleren van de situatie in Hemelum? Zo ja, hoeveel gezinnen betreft dit in het totaal? Hoeveel overlast veroorzaken deze gezinnen voor de rest van het dorp?
Hoe vaak hebben inwoners van het dorp Hemelum aangifte gedaan tegen leden van twee gezinnen die in het artikel van dorpsterreur worden beschuldigd? Hebben deze aangiften tot vervolging of veroordeling geleid? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Hebben leden van een van de twee genoemde gezinnen aangifte gedaan tegen andere dorpsbewoners? Zo ja, hoe vaak? Hoe vaak heeft dat tot vervolging of veroordeling geleid? Zo nee, waarom niet?
Hebt u de indruk dat er sprake is van angst onder de bevolking van Hemelum en wel zodanig dat die angst een aantal inwoners van het dorp er van heeft weerhouden aangifte te doen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, hoe zou u de gevoelens van deze bewoners omschrijven?
Is het waar dat de politie bewoners soms heeft afgeraden aangifte te doen met als argument dat ze niet beschermd kunnen worden tegen de represailles van de verdachten? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor het gezag bij de politie wegvalt en feitelijk wordt toegegeven dat er sprake is van een voor de politie niet meer te controleren situatie? Zo nee, wat is dan wel gezegd tegen bewoners om ze van aangifte te weerhouden?
Wat is de bemoeienis van de burgemeester bij de verwikkelingen in Hemelum? Is het waar dat hij zich oprecht ontzet heeft getoond en vond dat er ingegrepen moest worden? Zo ja, wat heeft de burgemeester gedaan om de situatie in het dorp te verbeteren? Waartoe heeft dit concreet geleid? Wat kan het gemeentebestuur doen om de situatie te verbeteren?
Heeft er afstemming plaatsgevonden tussen politie en het openbaar ministerie (OM) enerzijds en het gemeentebestuur anderzijds plaatsgevonden? Zo ja, op welke wijze en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Zijn er meer instanties dan politie, OM en gemeente bij de in opspraak zijnde gezinnen in Hemelum betrokken? Zo ja, welke?
Wat is de bemoeienis van het Veiligheidshuis Fryslân bij de verwikkelingen in Hemelum? Wat is de stand van zaken van de behandeling van de pesterijen en treiterijen die bij het Veiligheidshuis Fryslân?
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van het dorp teleurgesteld zijn in de politie en de gemeente Nijefurd? Zo ja, wat gaat u doen om die teleurstelling weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Welke wettelijke mogelijkheden bestaan er om structureel overlastgevende burgers uit hun woonhuis te zetten? Is het gebruik van een van die mogelijkheden in Hemelum aan de orde? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zijn die mogelijkheden om een structureel overlastgevende burger of gezin uit huis te zetten in het geval het een huurhuis betreft anders dan wanneer het om een koophuis gaat? Zo ja, wat zijn die verschillen?
Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de wijziging van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (hierna: het besluit)?1
Ja.
Hoe hoog is de eigen bijdrage die rechtszoekenden die geen aanspraak meer kunnen maken op bijzondere bijstand moeten betalen?
De eigen bijdragen die rechtzoekenden verschuldigd zijn in het geval van een toevoeging, zijn geregeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het fiscale inkomen van de rechtzoekende. Rechtzoekenden in de laagste inkomenscategorie (een inkomen niet hoger dan € 17 300,00 voor alleenstaanden en € 24 200,00 voor andere gevallen) betalen op dit moment – derhalve vóór de totstandkoming van de in vraag 1 bedoelde wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) – een eigen bijdrage van € 101,00 (Stcrt. 21 december 2010, 20432). Met de wijziging van het Bvr wordt hierin in zoverre verandering gebracht, dat rechtzoekenden die langs het juridisch loket gaan alvorens een advocaat in te schakelen, kunnen profiteren van een substantieel lagere eigen bijdrage. In het geval van de laagste inkomenscategorie zou dit neerkomen op een eigen bijdrage van € 75,00 als het tot een toevoeging van een advocaat komt. De verwachting is dat door de gang langs het juridisch loket een groter deel van de juridische problemen al in een vroegtijdig stadium kan worden opgelost zonder betrokkenheid van een advocaat, waardoor rechtzoekenden in het geheel geen eigen bijdrage verschuldigd zijn. De gang langs het juridisch loket is voor de rechtzoekende kosteloos.
Welk gevolg heeft dit besluit voor rechtszoekenden die moeten rondkomen van een bijstandsuitkering en voor hun rechtsbijstand aangewezen zijn op bijzondere bijstand? Deelt u de mening dat dit besluit tot gevolg kan hebben dat rechtszoekenden die onder het oude besluit een beroep zou hebben gedaan op bijzondere bijstand, onder het nieuwe besluit niet in staat zullen zijn om de kosten voor de eigen bijdrage te dragen? Zo ja, betekent dit dat zij daardoor verstoken zullen zijn van toegang tot het recht?
Rechtzoekenden die moeten rondkomen van een bijstandsuitkering zijn noch op dit moment, noch na de bedoelde wijziging van het Bvr voor rechtsbijstand geheel aangewezen op bijzondere bijstand. Zij kunnen in aanmerking komen voor een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In dat geval zijn zij in beginsel alleen een eigen bijdrage verschuldigd. Ook dit verandert niet met de wijziging van het Bvr. De wijziging van het Bvr heeft wel tot effect dat de eigen bijdrage niet meer vanuit de bijzondere bijstand kan worden bekostigd. Daar staat tegenover dat, zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, de eigen bijdrage substantieel omlaag wordt bijgesteld als eerst de gang langs het juridisch loket wordt gemaakt. Het geheel van omstandigheden leidt ertoe dat het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand krachtens de Wrb een «voorliggende voorziening» is zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand, die gezien haar aard en doel geacht wordt passend en toereikend te zijn. Mede doordat de weg van het juridisch loket open staat en omdat voor de lagere inkomens de mogelijkheid blijft bestaan om in aanmerking te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, is voor deze categorie van rechtzoekenden de toegang tot het recht ook in de toekomst voldoende verzekerd. Dit geldt ook voor rechtzoekenden die via de rechter kinder- en/of partneralimentatie willen afdwingen. Zij dienen in dat geval zelf een eigen bijdrage te betalen, hetgeen past binnen het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er is dan ook geen aanleiding om voor deze groep een uitzondering te maken.
Deelt u de mening dat burgers met een bijstandsuitkering die door de gemeente worden gedwongen via de rechter een kinderalimentatie en/of partneralimentatie af te dwingen kosten voor rechtsbijstand moeten maken die niet meer worden vergoed en die zij misschien niet kunnen dragen? Zo ja, bent u van mening dat voor deze groep rechtszoekenden een uitzondering gemaakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat in het hierboven genoemde voorbeeld alleen de gemeente voordeel geniet van de wijziging van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000, omdat de toegekende onderhoudsbijdrage volledig met de bijstandsuitkering wordt verrekend? Zo ja, acht u dit wenselijk en rechtvaardig gezien de armoedige omstandigheden waaronder burgers met een bijstandsuitkering soms leven?
De kennelijke veronderstelling dat de wijziging van het Bvr effect heeft op de verrekening van de onderhoudsbijdrage met de bijstandsuitkering is onjuist. De wijziging heeft, voor zover in casu relevant, uitsluitend tot effect dat de voor gesubsidieerde rechtsbijstand verschuldigde eigen bijdrage niet langer kan worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand.
Klopt het dat mensen die onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) vallen en dus moeten leven van een bedrag onder het bijstandsniveau nooit meer dan de laagste eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand hoeven te betalen? Zo ja, geldt dit ook voor diegene op wiens loon loonbeslag ligt? Zo nee, klopt het dat wanneer beslag op inkomen is gelegd en men dus feitelijk over een inkomen onder bijstandsniveau beschikt een eigen bijdrage verschuldigd is dat is gebaseerd op het inkomen alsof er geen beslag op ligt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
De raad voor de rechtsbijstand (de raad) gaat bij bepaling van de draagkracht uit van een fiscaal inkomens- en vermogensbegrip. Verplichtingen die fiscaal niet aftrekbaar zijn, werken niet door in de draagkrachtbepaling. Bewust is dan ook afgezien van een algemene hardheidsclausule. Die zou de wetsuitvoering aanzienlijk compliceren. De raad zou dan namelijk van geval tot geval zelf gaan bepalen welke lasten de draagkracht verminderen. Aangezien er geen algemene hardheidsclausule is opgenomen, wordt met loonbeslag geen rekening gehouden. Uitsluitend als de draagkracht langdurig wordt verminderd nadat de rechtzoekende is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen, een minnelijk akkoord tot schuldsanering heeft gesloten of failliet is verklaard, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Deelt u de mening dat analoog aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 28 maart 2006, LJN:AV8374), burgers op wiens inkomen loonbeslag ligt en zij dus feitelijk onder het bijstandsniveau komen voor de berekening van de eigen bijdrage uitgegaan moet worden van dit lage inkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het juridisch loket meer cliënten doorverwijst naar de sociaal raadslieden dan andersom? Zo ja, waarom krijgen de sociaal raadslieden dan niet eenzelfde filterfunctie als het juridisch loket krijgt op basis van de wijziging van dit besluit?
Het klopt dat het juridisch loket, als een cliënt daarbij meer baat heeft, ondermeer doorverwijst naar sociaal raadslieden en niet naar advocaten. Het juridisch loket krijgt de filterfunctie, omdat alleen deze instantie binnen het bereik van de Wrb valt waar de filterfunctie uit voortvloeit. De raad heeft op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wrb tot taak de voorziening die met het juridisch loket wordt geboden in stand te houden. Met de voorliggende wijziging van het Bvr wordt de werking van het juridisch loket als voorportaal van de verlening van toevoegingen door de raad versterkt.
Handmatige acties en controles bij tap -of referentieverzoeken |
|
Ard van der Steur (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkeerd faxnummer: tapgegevens op straat»?1
Ja. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het incident waaraan de vragen refereren geen deel uitmaakt van het reguliere proces rond tappen of verstrekken van telecommunicatiegegevens.
Het beschreven incident betrof een op zichzelf staande, uitzonderlijke en handmatige administratieve handeling waarbij een medewerker van het KLPD zijn collega, op een andere locatie, op de hoogte wilde brengen van ondersteunende handelingen die hij had verricht. Bij het handmatig versturen van de desbetreffende fax heeft hij per ongeluk een verkeerd nummer ingetoetst. Deze handeling maakte geen deel uit van het reguliere proces. In overleg met het Openbaar Ministerie en het betrokken regiokorps zijn direct maatregelen getroffen om te voorkomen dat lopende onderzoeken geschaad zouden worden.
Er zijn maatregelen genomen om de kans op een dergelijk incident in de toekomst te verkleinen, onder andere door het aanscherpen van procedures en het instrueren van medewerkers.
Is het waar dat aftapbevelen veelal per fax of fax2email faciliteiten worden verstuurd? Is daardoor sprake van geen of onvoldoende controle op het adres van de ontvanger (autorisatie en authenticatie), en geen automatisch track & tracé mogelijkheid evenals een automatische logging en reporting van de uitgevoerde acties? Op welke wijze wordt het fax- en fax2email-verkeer gemanaged en geborgd in het kader van de wettelijke bewaarplicht? Hoe wordt gewaarborgd dat verstuurde aftapbevelen per fax op de juiste bestemming arriveren?
Ja. In onderdelen van de totale procesgang wotdt gebruik gemaakt van faxen. Daarbij wordt alleen gebruikt gemaakt van voorgeprogrammeerde nummers. Vanaf het moment dat de fax bij het KLPD wordt ontvangen, is het onderdeel van een geautomatiseerd proces. Hierbij is geen sprake van handmatige acties voor het versturen van faxberichten door het KLPD naar derden. Dit is geautomatiseerd. Er vindt controle en monitoring plaats in het geautomatiseerde proces. Borging in het kader van de wettelijke bewaarplicht vindt plaats bij het aanvragende parket en/of politiekorps.
Kunt u aangeven hoe de authenticatie en autorisatie is geregeld in het huidige proces van handmatige registers?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van een handmatig proces.
Kunt u concreet aangeven hoe een rapportage inzake uitgevaardigde bevelen tot stand komt?
Binnen de geautomatiseerde omgeving vindt logging plaats van alle handelingen en processtappen. Van deze logging kan een rapportage gemaakt worden.
Deelt u de mening dat er, mede met het oog op de bescherming van de privacy, gekeken moet worden naar geautomatiseerde systemen welke een betere en veiligere omgeving kunnen vormen en alwaar autorisatie, authenticatie, verificatie en logging geautomatiseerd geregeld zijn en worden afgehandeld in een beveiligde netwerkomgeving? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het proces bij het KLPD is reeds geautomatiseerd en vindt er autorisatie, authenticatie, verificatie en logging plaats in een beveiligde netwerkomgeving.
De ontwikkeling van passend onderwijs en de betrokkenheid van ouders daarbij |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer u welke ouderorganisaties betrekt in de totstandkoming van het wetsvoorstel dat passend onderwijs wettelijk moet verankeren?
De afgelopen jaren is passend onderwijs met betrokkenheid van de sectororganisaties, vakbonden en ouderorganisaties voorbereid. Zodoende konden zowel de invalshoeken van de besturen, het personeel als de ouders worden meegenomen. Ik hecht veel waarde aan de inbreng van deze organisaties. Zoals u weet hebben de sectororganisaties en vakbonden echter aangegeven niet langer met het ministerie overleg te willen voeren over passend onderwijs. Hierdoor hebben de afgelopen periode geen gezamenlijke besprekingen meer plaatsgevonden. Ik betreur deze gang van zaken en heb daarom recentelijk een beroep gedaan op de sectororganisaties en vakbonden om het overleg te hervatten. Om de ouderorganisaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel te blijven betrekken, is er op 6 januari jl. een apart overleg met de ouderorganisaties geweest. Ik hoop dat alle betrokken organisaties in de nabije toekomst weer hun inbreng willen leveren ten behoeve van passend onderwijs.
Welke acties heeft u sinds het algemeen overleg van 11 februari 2010 richting ouderorganisaties ondernomen om de positie van ouders in de ontwikkeling van het passend onderwijs te versterken?
Om ouderorganisaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel passend onderwijs te betrekken is er de afgelopen periode, in verschillende samenstellingen, vanuit het ministerie met de volgende organisaties overleg gevoerd:
Omdat de invulling van de positie van ouders in passend onderwijs voor een belangrijk deel ook in het referentiekader passend onderwijs wordt opgenomen, hebben ouderorganisaties na het algemeen overleg van 11 februari 2010 overleg gevoerd met de sectororganisaties over de uitwerking van dit referentiekader. Dit is gefaciliteerd vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Voor de zomer van 2010 is door de sectororganisaties aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de voortgang van de totstandkoming van het referentiekader. Als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen op passend onderwijs heeft de ontwikkeling van het referentiekader na de zomer enige tijd stil gelegen. Inmiddels heb ik echter begrepen dat de sectororganisaties de werkzaamheden ten aanzien van het referentiekader hebben hernomen en dat ook de ouderorganisaties hierbij worden betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het verschijnen van de beleidsbrief over passend onderwijs in januari 2011?
Ja.
Investeringen in kernwapens |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport over de beleggingen van pensioenfondsen in controversiële wapens?1
Profundo heeft een onderzoek uitgevoerd naar de beleggingen van negen grote bedrijfstakpensioenfondsen. Daarbij is gebruik gemaakt van de meest recente overzichten van de aandelen- en obligatiebeleggingen op de websites van de fondsen. Gekeken is naar de beleggingen in bedrijven die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van (in de meeste gevallen) onderdelen van overbrengingsmiddelen of onderdelen van de volgende wapens: chemische wapens, clustermunitie, fosformunitie, kernwapens, landmijnen en munitie met verarmd uranium. Profundo concludeert dat vijf van de negen onderzochte bedrijfstakpensioenfondsen beleggingen in bedrijven niet uitsluiten die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van onderdelen van overbrengingsmiddelen en onderdelen van kernwapens. Verder zijn er geen beleggingen gevonden van pensioenfondsen in bedrijven waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat zij één of meer van de overige genoemde wapens (o.a. clustermunitie) produceren.
Onderzoeken zoals die van Profundo acht ik nuttig, doordat ze een bijdrage kunnen leveren aan de discussie binnen pensioenfondsen over het beleggingsbeleid.
Bent u bereid in overleg te treden met de pensioenfondsen die in kernwapens beleggen, om ze te bewegen deze beleggingen terug te trekken? Zo nee, waarom niet?
De wetgeving schrijft voor dat pensioenfondsen op een prudente wijze dienen te beleggen en dat de beleggingen plaatsvinden in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden. De overheid heeft hier slechts een beperkte rol, gericht op zekerstelling dat de gedane toezeggingen ook kunnen worden nagekomen.
Pensioenfondsen hebben derhalve een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggingsbeleid. Omdat fondsen van mening kunnen verschillen over het al dan niet acceptabel zijn van bepaalde beleggingen, kunnen zij hun beleggingsbeleid op verschillende wijze invullen.
Uit de reacties en de beleidslijnen ten aanzien van verantwoord beleggen van enkele van de onderzochte bedrijfstakpensioenfondsen blijkt dat zij er voor hebben gekozen om de nationale wetgeving en internationale verdragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te hanteren.
Doordat fondsen met hun beleggingsbeleid binnen de wettelijke kaders blijven, is er geen aanleiding tot enig handhavend of corrigerend optreden door de overheid. Dat neemt niet weg dat er vanuit maatschappelijk oogpunt veel belang wordt gehecht aan verantwoord beleggen. Ook fondsen zijn zich hier steeds meer van bewust. De inventarisatie van de pensioenkoepels VB, OPF en UvB van 21 december 2009 laat zien dat steeds meer fondsen een beleid voor verantwoord beleggen formuleren (Kamerstukken II 2009/10, 30 413, nr. 140). Dat dit nog niet overal gemeengoed is, betekent dat het nuttig is te bevorderen dat het onderwerp van verantwoord beleggen op de agenda van de fondsen blijft staan. Voor de goede orde merk ik daarbij op dat de pensioenkoepels, inmiddels samengegaan in de Pensioenfederatie, hun inventarisatie van het beleggingsbeleid van fondsen in 2012 zullen herhalen. Verder zal ik, zodra ik weer met de Pensioenfederatie spreek, het onderwerp van verantwoord beleggen nogmaals aan de orde stellen.
Wilt u uw positie als overheidswerkgever in het ABP gebruiken om de beleggingen van het ABP in kernwapens te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het beleggingsbeleid van het ABP blijft binnen de wettelijke kaders waarin beleggingen in bedrijven die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van (in de meeste gevallen) onderdelen van overbrengingsmiddelen of onderdelen van kernwapens niet verboden zijn (zie antwoord op vraag 2). De minister van BZK, als overheidswerkgever, zal zijn positie dan ook niet gebruiken om de beleggingen van het ABP in de hiervoor genoemde bedrijven te beëindigen. Dat neemt niet weg dat hij regelmatig met het ABP-bestuur overlegt over de duurzaamheid van het beleggingsbeleid. Daarbij zal ook het beleggen in bedrijven die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van (in de meeste gevallen) onderdelen van overbrengingsmiddelen of onderdelen van kernwapens ter sprake worden gebracht.
Het verbieden van de vereniging Martijn |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aangifte tegen pedofielenvereniging Martijn»1 en herinnert u zich de antwoorden van 18 juni 2010 op de schriftelijke vragen van het lid Arib van 27 mei 2010 over de vereniging Martijn?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de afhandeling van de aangifte die op 25 mei 2010 tegen de vereniging Martijn is gedaan? Zijn er nog andere aangiften tegen deze vereniging gedaan, bijvoorbeeld door de in het artikel genoemde vrouw? Is het openbaar ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart? Zo ja, waar heeft dit onderzoek toe geleid? Is er sprake van een (mogelijk) verbod van de vereniging? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door het Openbaar Ministerie (OM) een inventarisatie uitgevoerd waarbij alle informatie over (leden van) de vereniging Martijn, de opsporingsmogelijkheden en de juridische mogelijkheden van vervolging van de vereniging, zijn bestuursleden of de beheerder van het forum worden bekeken. De informatie die hierin wordt betrokken betreft onder meer de aangifte van 25 mei 2010 en de melding bij de politie van de in het bericht (De Telegraaf 20 december 2010) genoemde vrouw. Tegen de vereniging Martijn zijn verder geen aangiften ontvangen.
Deze inventarisatie betreft het in kaart brengen van de wettelijke mogelijkheden van opsporing en vervolging en geen strafrechtelijk onderzoek. De resultaten van deze inventarisatie zijn nog niet bekend. Als sprake blijkt te zijn van een concrete verdenking van strafbare feiten gepleegd door of toe te rekenen aan de vereniging, zijn bestuursleden of de beheerder van het forum, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld.
Voor de start van deze inventarisatie zijn geen feiten vastgesteld of vervolgd waarbij sprake was van strijd met de openbare orde vanwege de werkzaamheden of het doel van de vereniging Martijn. Daarom bestaat thans geen grond om op basis van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek aan de rechter ontbinding van de vereniging te verzoeken.
Bent u gezien uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen «reeds het uitdragen ervan [de denkbeelden van de vereniging Martijn] impliceert het vergoelijken van seksuele handelingen met kinderen» van mening dat de vereniging Martijn met die denkbeelden strafbare feiten vergoelijkt? Zo ja, kan het vergoelijken van strafbare feiten op zichzelf een strafbaar feit opleveren? Heeft u concrete voorbeelden van «strafbare vergoelijking»? Zo nee, hoe moet uw antwoord dan wel worden gelezen?
Het vergoeilijken van strafbare feiten is niet zelfstandig strafbaar gesteld.
Als er bij huiszoeking bij (bestuurs)leden van de vereniging Martijn kinderporno wordt aangetroffen, kan dit dan ook strafrechtelijke of andere gevolgen hebben voor de vereniging zelf? Zo ja, welke gevolgen zijn dan mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen zich effectief verweren met het argument dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient? Kan iemand bij wie thuis wapens of harddrugs worden aangetroffen zich verweren door te stellen dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient?
Bij wet van 13 juli 2002 (Kamerstukken II 2001/2002, 27 745, nr. 12 is de bijzondere strafuitsluitingsgrond bij het in voorraad hebben van kinderpornografisch materiaal, bijv. ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, komen te vervallen.
Het verweer van een verdachte dat bij hem thuis aangetroffen wapens of harddrugs wetenschappelijke doeleinden dienen, houdt een verweer in over de wederrechtelijkheid van het voorhanden hebben. Zoals ieder verweer zal ook dit verweer door het OM en in laatste instantie door de strafrechter worden beoordeeld. In het algemeen lijkt het moeilijk voorstelbaar dat een dergelijk verweer kans van slagen heeft.
Controleert de politie de site van de vereniging Martijn op informatie die mogelijk strafrechtelijke gevolgen kan hebben? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Heeft dit al geleid tot concrete actie tegen de genoemde vereniging? Zo nee, waarom niet?
De site van de vereniging Martijn wordt regelmatig bekeken door de politie. Hierin is geen bepaalde regelmaat aan te geven. Ook heeft dit tot op heden niet geleid tot een concrete verdenking en een strafrechtelijk onderzoek tegen de vereniging Martijn. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Biedt de vereniging Martijn de mogelijkheid om via een forum op de website te communiceren over pedofilie in het algemeen en verboden seksuele handelingen met kinderen in het bijzonder? Zo ja, draagt de vereniging dan wel de moderator van dat forum dan wel degene die het publiceren van dat forum technisch mogelijk maakt, enige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dat forum? Zo ja, tot hoever kan die verantwoordelijkheid gaan, mede in het licht van de vervolgingsuitsluitingsgronden van de artikelen 53, 54 en 54a van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, zijn dan louter degenen die teksten op dat forum plaatsen zelf verantwoordelijk daarvoor?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het door een vereniging aanbieden van een internetforum of een ander communicatiemiddel leiden tot het verschaffen van gelegenheid tot het plegen van een strafbaar feit of tot andere vormen van deelneming aan een strafbaar feit? Zo ja, is onderzocht of daar in het geval van de vereniging Martijn sprake van is (geweest)? Wat was de conclusie van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de vereniging Martijn (nog) niet verboden op basis van artikel 2:20, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vanwege strijdigheid met de openbare orde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in het licht van hetgeen er sinds de bovengenoemde schriftelijke vragen bij het OM of uzelf over de vereniging Martijn is bekend geworden nog steeds de mening toegedaan dat de wettelijke bepalingen om rechtspersonen die aanzetten tot seksueel geweld tegen kinderen te verbieden, adequaat zijn? Zo ja, bent u van mening dat de vereniging Martijn verboden zou moeten worden? Welke wettelijke maatregel gaat daartoe dienen? Zo nee, welke wettelijke maatregelen gaat u voorbereiden?
Ja. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hebt u in het kader van uw aanwijzigingsbevoegdheid overwogen het OM op te dragen de vereniging Martijn te vervolgen? Zo ja, gaat u alsnog van deze bevoegdheid gebruik maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het aanwenden van de aanwijzingsbevoegdheid is niet aan de orde gezien de in het antwoord op vraag 2 genoemde, nog niet afgeronde inventarisatie.
Vrouwelijke inburgeraars die leren voor huisvrouw en niet voor een baan |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inburgeringscursus geen huishoudschool»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vrouwelijke migranten gestimuleerd moeten worden om te participeren op de arbeidsmarkt, omdat dat dat ten goede komt aan hun economische zelfstandigheid en dit arbeidspotentieel benut kan worden met het oog op de vergrijzing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dat te bevorderen?
Ja. Het doel van inburgering is om migranten, zowel vrouwen als mannen, economisch en/of maatschappelijk zelfredzaam te maken. Het huidige inburgeringsstelsel, waarin de inburgering vaak wordt gecombineerd met een duaal component, én de vormgeving van het inburgeringsexamen ondersteunt deze doelstelling.
Deelt u de mening dat inburgeringstrajecten mensen zoveel mogelijk moeten toeleiden naar een betaalde baan of het opzetten van een eigen bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Inburgering moet mensen zoveel mogelijk toerusten om op de arbeidsmarkt en/of in het maatschappelijk leven zelfstandig te kunnen functioneren. Daartoe kent de inburgering, naast het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving, thans vier profielen: Werk, OGO (Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs), Ondernemerschap en Maatschappelijke Participatie.
Bent u het eens met E-Quality (Kenniscentrum voor Emancipatie) en Scala (Expertisecentrum voor Emancipatie en Participatie) dat het inburgeringsprofiel Opvoeding, Gezin en Onderwijs (OGO) vrouwen teveel benadert als huisvrouw of vrijwilliger en niet als vrouwen met arbeidspotentieel die economisch zelfstandig willen zijn? Zo ja, wat gaat daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening van E-Quality niet. Ik onderschrijf de stelling dat ook vrouwelijke inburgeraars kennis moeten hebben van de arbeidsmarkt.
In het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving zitten arbeidsmarkt gerelateerde onderwerpen. Dit onderdeel is verplicht voor iedere inburgeraar, ongeacht het examenprofiel. Daarnaast wordt in ieder inburgeringsprofiel aandacht besteed aan taalhandelingen die betrekking hebben op Werk Zoeken.
In het inburgeringsprofiel OGO wordt specifiek aandacht besteed aan taalhandelingen die gekoppeld zijn aan de domeinen opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs. Ouders met opgroeiende kinderen hebben er ook belang bij om zich te kunnen redden in contact met docenten van de school over de voortgang of loopbaankeuze van hun kind. Daarnaast is er aandacht voor taalhandelingen die betrekking hebben op het zoeken naar werk, solliciteren of het voeren van een gesprek over arbeidsvoorwaarden.
Hoeveel mannen en vrouwen volgen het inburgeringsprofiel OGO?
Van de deelnemers aan het examenprofiel OGO is 87% vrouw en 13% man.
Klopt de stelling van E-Quality dat veel vrouwen bij hun intake automatisch in het lesprofiel OGO worden geplaatst? Zo nee, kunt u dat beeld ontkrachten?
Nee. De cijfers over deelname aan het inburgeringsexamen laten een ander beeld zien. Vanaf 2007 tot heden heeft 52% van de vrouwelijke inburgeraars het inburgeringsexamen met het examenprofiel Werk afgelegd.
Het uitvoeren van een intake en het plaatsen van mensen in een inburgeringstraject is overigens een gemeentelijke aangelegenheid. De keuze voor een passend inburgeringstraject en een specifiek examenprofiel wordt in overleg tussen de inburgeraar en de gemeente gemaakt.
Lijkt het u een goed idee om het inburgeringsprofiel OGO op te heffen, zodat alle trajecten zich richten op arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken en kunt u de Kamer daarover informeren?
De onderwerpen onderwijs, opvoeding, gezondheid en gezondheidszorg maken ook deel uit van het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving. Zodoende wordt iedere inburgeraar, ongeacht het inburgeringsprofiel, onderwezen in deze onderwerpen.
Het inburgeringsexamen is zo vormgegeven dat de kandidaat kan aangeven of het accent in het inburgeringsexamen op het domein Werk, OGO, Maatschappelijke Participatie of Ondernemerschap komt te liggen. Iemand leert de taal namelijk sneller indien dit in contextrijk gerichte modules wordt gegeven en de taal praktisch kan worden toegepast in de op dat moment relevante eigen leefomgeving. In alle inburgeringsprofielen ligt het accent op participatie in de samenleving.
In de praktijk blijkt dat er ook een groep inburgeraars is die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft maar wel participeert in de samenleving in bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld op school en/of opvoedingssituaties.
De inburgering zorgt ervoor dat deze groep toegerust is om zelfstandig te functioneren in deze maatschappelijke domeinen en tegelijkertijd voorbereid wordt op een intrede op de arbeidsmarkt.
Bij de aanpassing van het stelsel zullen alle onderdelen van het inburgeringsstelsel worden heroverwogen, derhalve ook de vormgeving van het inburgeringsexamen.
Deelt u de mening dat het onderwerp «opvoeding» onderdeel kan worden van alle inburgeringstrajecten, zodat zowel mannen als vrouwen die inburgeren daar kennis van krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen en kunt u de Kamer daarover informeren? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Inburgering op 20 januari 2011?
Zie antwoord vraag 7.
Accountantsdiensten bij gemeenten |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeente moet accountant aanbesteden»?1
Ja.
Bestaat er inzicht in de totale kosten per gemeente van de accountantskosten? Zo ja, wilt u dat de Kamer doen toekomen? Zo niet, wilt u in overleg treden met de VNG om dit inzicht te verkrijgen?
Ik heb geen inzicht in de totale kosten per gemeente en navraag bij de VNG leerde dat deze ook geen inzicht heeft in deze kosten.
Ik zie voorts geen aanleiding om een onderzoek te laten verrichten om dit inzicht te verkrijgen. Het aanbesteden van de accountantscontrole is de verantwoordelijkheid van een individuele gemeente. Bovendien kan een gemeente aanvullende controleopdrachten en/of zwaardere controle-vereisten in het programma van eisen opnemen, en is het de vraag of een dergelijk overzicht duidelijke informatieve waarde heeft.
Ook zal een dergelijk onderzoek extra administratieve lasten voor gemeenten met zich meebrengen, waarvan uw Kamer en ik het belangrijk vinden om die juist minder te laten worden.
Is het waar dat veel gemeenten zich niet houden aan de verplichting om hun accountantsdiensten aan te besteden zodra de opdrachtwaarde de aanbestedingsdrempel overstijgt? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het?
Voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Koopmans over accountantscontrole bij gemeenten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1258).
Is het waar dat deze gemeenten hierdoor meer accountancykosten maken dan noodzakelijk is, en hierop dus bespaard zou kunnen worden? Zo ja, hoeveel bedragen die extra kosten en bent u bereid om bij deze gemeenten aan te dringen op efficiënter beleid?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Koopmans over accountantscontrole bij gemeenten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1258).
Is het waar dat bij gemeenten die de wettelijk voorgeschreven aanbesteding niet volgen er vaak sprake is van vaag vastgelegde opdrachten en handjeklap bij het aanstellen van controleurs? Zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de controles? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is omdat een kritische controle op gemeentelijke financiën hiermee ondermijnd wordt? Welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen?
Ook voor dit antwoord verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Koopmans over accountantscontrole bij gemeenten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1258).