Externen bij de VtsPN |
|
Ronald van Raak |
|
Wie heeft sinds mei 2011 de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de voorziening tot samenwerking politie Nederland (vtsPN)?1
Volgens de Transitieafspraken tussen de Korpsbeheerders, het College van Procureurs-generaal en mij is de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN) sinds 1 mei 2011 bij mij belegd in mijn rol als korpsbeheerder van het KLPD (zie stcrt-2011–97291 van 6 juni 2011).
Waarom is de inhuur van externe medewerkers bij de vtsPN vanaf november 2010 met tientallen procenten gestegen?
Van 2009 tot 1 mei 2011 heeft de vtsPN een sterke daling van de externe inhuur gerealiseerd van 65% van het percentage van het totale personeelsbudget en van 75% van het percentage van het totale aantal fte’s.
In november 2010 bedroeg het aantal externen bij de vtsPN 153 fte. Per 1 mei 2011 bedroeg dit aantal 190 fte. In de Transitieafspraken is afgesproken dat niet-operationele vacatures in de transitieperiode zeer terughoudend moeten worden ingevuld. Het is moeilijk om, conform de Transitieafspraken, intern personeel te krijgen voor functies met een aanstelling van tijdelijke duur. Om de continuïteit van de dienstverlening ten behoeve van het primaire politieproces toch te kunnen borgen en om het huis verder op orde te brengen (ICT en bedrijfsvoering) doet de vtsPN beroep op externen.
Ultimo juli 2011 is 15,3% van de totale personeelskosten uitgegeven aan externe inhuur. Ik zal er bij de vtsPN op toezien dat de kosten van externe inhuur voor uitvoering van de reguliere taken wordt teruggedrongen naar het niveau van de Rijksnorm van 10%. Er kan zich één uitzondering voordoen. Voor de uitvoering van het Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie 2011–2014 zal mogelijk specialistische externe inhuur noodzakelijk zijn. Ik zal hierbij echter zeer zorgvuldig te werk gaan. Ik zal primair kijken naar de beschikbare expertise binnen de politie. Indien deze expertise niet binnen de politieorganisatie gevonden kan worden, dan zoek ik deze binnen de (semi)overheid. Pas indien de benodigde capaciteit of expertise ook hier niet beschikbaar is, zal capaciteit van buiten de overheid worden aangetrokken door uitbesteding van werkpakketten. Alleen in het geval van zeer schaars specialistisch personeel zal externe inhuur plaatsvinden.
In mijn brief van 23 juni 2011 met kenmerk 2011-2000246672 heb ik ten onrechte opgemerkt dat de vtsPN al voldoet aan de Rijksnorm van 10%. De Rijksnorm voor externen wordt uitgedrukt als percentage van de totale personeelsuitgaven en niet als percentage van het totale aantal fte’s, zie de brief van de minister van BZK (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 501, nummer 15). Overigens is de Rijksnorm formeel niet van toepassing op de politie en de vtsPN.
Komt de snelle groei van externe medewerkers bij de vtsPN voort uit nieuwe problemen met de ICT bij de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom gaat de vtsPN een extern bedrijf inhuren om te zien hoe de kennis van onder meer al die externen beter kan worden benut?
De vtsPN huurt geen extern bedrijf in om te zien hoe de kennis van de externen beter kan worden benut.
Bent u bereid de externenrapportage van de vtsPN voortaan naar de Kamer te sturen?
De directie van de vtsPN rapporteert maandelijks aan mij over de ontwikkelingen ten aanzien van de inhuur van externen. Indien daar aanleiding toe bestaat zal ik in de reguliere verantwoording aan de Kamer hier nader op ingaan.
Het onderzoek verricht door TrustLaw |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek, verricht door TrustLaw, over de positie van vrouwen in verschillende landen?1
Deelt u de uitkomsten van de door TrustLaw verrichte enquête onder 213 «gender» experts? Zo nee, kunt u aangeven waarom u het niet eens bent met de uitkomsten van deze enquête?
Deelt u de mening van het onderzoek dat de situatie in de «top vijf» landen, waar de positie voor vrouwen en meisjes als «zeer slecht» wordt beschreven, dusdanig is dat er de facto geen significant verschil bestaat in de positie van vrouwen en meisjes in deze landen? Zo, nee kunt u aangeven waarom u de positie van vrouwen en meisjes in onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India significant beter acht dan die van vrouwen en meisjes in Afghanistan?
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de resultaten van dit onderzoek zich verhouden tot uw beleid waarbij «door een samenstel van factoren, terugkeer naar Afghanistan een onevenredige psychosociale druk ontstaat» en derhalve terugkeer van «meisjes met een verwesterde levensstijl» niet gevraagd kan worden?
Kunt u aangeven of de situatie in onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India voldoet aan het naar aanleiding van «samenstel van factoren die kunnen leiden tot een onevenredige psychosociale druk»? Zo nee, kunt u dan, mede naar aanleiding van het eerdergenoemde onderzoek, exact aangeven waarom u van mening bent dat er in deze landen geen sprake is van een dergelijke «samenstel van factoren»?
Bent u bereid om uw beleid hierin, mede naar aanleiding van dit onderzoek, te herzien? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u dit niet nodig acht?
Bent u voorts bereid in individuele gevallen bij vrouwen en meisjes uit onder meer Kongo, Somalië, Pakistan en India eenzelfde «samenstel van factoren die kunnen leiden tot een onevenredige psychosociale druk» te hanteren als bij vrouwen en meisjes uit Afghanistan?
Het afschaffen van de overdrachtsbelasting |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overdrachtstaks op tocht»1?
Ja.
Klopt het dat u zoekt naar mogelijkheden om de overdrachtsbelasting te verlagen of af te schaffen? Is daarbij het afschaffen, dan wel verlagen, van de overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt prioriteit? Kunt u dat toelichten?
Inmiddels heeft het kabinet besloten om het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen tijdelijk te verlagen van 6 naar 2%. De dekking voor deze maatregel is in de brief van 1 juli jl. van de minister en staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer toegelicht.
De maatregel is voor starters op de koopmarkt voordelig. In het komende jaar kunnen zij tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s instappen. Starters hebben veelal een relatief hoge hypothecaire schuld waarin ook de overdrachtsbelasting wordt meegefinancierd.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting vier miljard euro bedraagt?
Het budgettaire beslag van afschaffen van de gehele overdrachtsbelasting bedraagt structureel circa 4 miljard euro.
Klopt het dat het budgettaire beslag van het afschaffen van de overdrachtsbelasting voor alleen starters, de groep mensen die voor het eerst een huis koopt, 400 miljoen euro bedraagt?
Indien starters vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting, dan zou daarmee een budgettaire derving van circa 0,6 miljard euro zijn gemoeid. Overigens wijs ik erop dat een maatregel waarbij alleen voor starters een vrijstelling zou gelden voor de overdrachtsbelasting niet uitvoerbaar is door de Belastingdienst.
Met welk percentage moet het eigenwoningforfait en de totale overdrachtsbelasting worden verhoogd om de overdrachtsbelasting voor starters af te schaffen?
De budgettaire derving van het invoeren van een vrijstelling voor starters in de overdrachtsbelasting is geraamd op circa 0,6 miljard euro. Als dit bedrag gedekt wordt door een hoger tarief in de overdrachtsbelasting (voor zowel woningen als niet-woningen) dan dient het tarief met ruim 1%-punt verhoogd te worden tot ruim 7%. Als dit bedrag gedekt wordt door een verhoging van het eigenwoningforfait, dan dient dit met 0,2%-punt tot 0,75% verhoogd te worden.
Welke andere mogelijkheden ziet u om afschaffing van de overdrachtsbelasting voor starters te dekken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verwachte effecten op de woningmarkt – specifiek voor de doorstroming van huur naar koop en starters op de woningmarkt – van het afschaffen van de overdrachtsbelasting? Kunt u dit toelichten?
Uit verschillende onderzoeken van de afgelopen jaren komt naar voren dat verlagen of afschaffen van de overdrachtsbelasting leidt tot een toename van het aantal verhuisbewegingen en tot een verhoging van de arbeidsmobiliteit. Onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) uit 2003 en 2007 wijst erop dat een afname van de transactiekosten in de koopwoningen met 1%-punt leidt tot een toename van het aantal verhuizingen met 8% en tot een verhoging van het aantal baanwisselingen met circa 1,5 procent.2
Half augustus, bij het verschijning van de cMEV, volgt een inschatting van het CPB van de gevolgen van de tariefsverlaging van de overdrachtsbelasting in de jaren 2011 en 2012.
De diverse maatregelen van het kabinet in de huursector, zoals een recht op koop voor de huurder, maken het aantrekkelijk voor huurders om over te stappen naar de koopmarkt. Deze overstap wordt in het komende jaar verder vereenvoudigd door de verlaging van de overdrachtsbelasting.
Deelt u de mening dat een integrale herziening van de woningmarkt noodzakelijk is om de woningmarkt weer gezond te maken? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft tot diverse maatregelen besloten die het functioneren van de huurmarkt versterken. Hierbij kan gedacht worden aan het aanpakken van scheefwonen, het meewegen van schaarste in de huurprijs, en het richten van de corporaties op hun kerntaken. Ten aanzien van de koopmarkt is het kabinetsbeleid erop gericht om het vertrouwen te versterken, door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en de financiële risico’s van de hoge hypotheekschulden te beperken. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting in combinatie met de handhaving van de hypotheekrenteaftrek resulteert in een forse impuls die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. Zoals aangegeven in de brief van 1 juli van de minister van Financiën en mij leidt het samenspel van de maatregel en de dekking daarvan eveneens tot lagere financiële risico’s.3 Dat is in lijn met de doelstelling van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen welke per 1 augustus in werking treedt.
Het meerpersoonscelgebruik in vreemdelingendetentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog steeds van mening dat vreemdelingen in vreemdelingenbewaring niet slechter af moeten zijn dan strafrechtelijk geplaatste gedetineerden, die wél strafbare feiten hebben gepleegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat in het gevangeniswezen het percentage meerpersoonscellen 15% is tegenover 97% bij de sector bijzondere voorzieningen?1
In 2004 is de Penitentiaire Beginselenwet gewijzigd waarmee een wettelijke basis werd gelegd voor meerpersoonscelgebruik bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vanaf dat moment is het uitgangspunt van de regering geweest dat meerpersoonscelgebruik (MPC-gebruik) een reguliere en volwaardige vorm van detentie is. Ook de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) heeft in haar themaonderzoek naar MPC-gebruik geconcludeerd dat het meerpersoonscelgebruik inmiddels algemeen aanvaard is. Ik deel dan ook niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst. Bij nieuwbouw van detentiecapaciteit geldt vanaf de invoering van het MPC-gebruik, zowel voor het gevangeniswezen als voor de directie bijzondere voorzieningen, de eis dat de cellen 100% MPC-geschikt dienen te zijn. De centra voor vreemdelingenbewaring zijn over het algemeen pas gebouwd nadat deze eis van 100% MPC-geschiktheid werd ingevoerd, terwijl de meeste penitentiaire inrichtingen van voor die tijd dateren. Dit verklaart het grote verschil in MPC-gebruik bij beide sectoren van DJI.
Waar komt dit opmerkelijke verschil vandaan dat meerpersoonscelgebruik in het gevangeniswezen op beperkte schaal voorkomt, terwijl het in de vreemdelingenbewaring standaard en gedurende het gehele verblijf in een detentiecentrum wordt toegepast?1
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het in de centra voor vreemdelingenbewaring de standaard werkwijze om gedetineerden direct bij binnenkomst op een meerpersoonscel te plaatsen? Waarom neemt u de aanbeveling van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) niet over om vreemdelingen eerst op een eenpersoonscel te plaatsen en pas na psycho-medisch advies over te gaan tot plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe uitgebreid is de medische intake die nu binnen 24 uur plaatsvindt? Kunnen hier op zorgvuldige wijze alle relevante contra-indicaties voor meerpersoonscelgebruik worden vastgesteld?
De inkomstenprocedure geschiedt op een zorgvuldige wijze. Bij binnenkomst worden vreemdelingen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 24 uur gezien door de Medische Dienst. De medische intake wordt verricht door een justitieel verpleegkundige. De justitieel verpleegkundigen zijn aanvullend op hun basisopleiding tot verpleegkundige geschoold in het herkennen van en handelen ten aanzien van zowel somatische als psychische ziektebeelden die specifiek in een gesloten setting aandacht behoeven. De intake wordt uitgevoerd volgens vaste, voorgeschreven procedures. Het verslag van de intake wordt gezien door een justitieel geneeskundige die de eindverantwoordelijkheid draagt. Onderdeel van de intake vormt een controle op medische (somatische) contra-indicaties voor MPC-gebruik. Hierbij wordt onder meer onderzocht op symptomen van vermoedelijk infectieuze aard. Als er sprake is van infectieuze aandoeningen wordt beoordeeld of deze een risico vormen voor een celgenoot. Waar nodig worden deze personen geplaatst op een eenpersoonscel, bijvoorbeeld op een extra zorgafdeling. De plaatsing op een eenpersoonscel wordt periodiek geëvalueerd.
Waarom neemt u de aanbeveling van de ISt niet over om langverblijvende vreemdelingen die daar behoefte aan hebben na verloop van tijd om humanitaire redenen op een eenpersoonscel te plaatsen? Zijn hier meer redenen voor te geven dan de constatering van de ISt dat meerpersoonscelgebruik algemeen aanvaard is? Deelt u de mening dat algemeen aanvaard niet wil zeggen dat het verblijf op een meerpersoonscel minder zwaar of bezwarend zou zijn?
Het uitgangspunt bij de plaatsing op een MPC is dat een ieder geschikt wordt geacht voor samenplaatsing, tenzij verblijf op een eenpersoonscel noodzakelijk is. Dit uitgangspunt geldt ook voor langverblijvende vreemdelingen. Indien plaatsing in een MPC ongewenst is, komt betrokkene in aanmerking voor plaatsing in een eenpersoonscel. Het gaat hierbij echter altijd om een individuele beslissing in een individueel geval.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heb toegelicht, deel ik niet de opvatting dat personen die in een MPC geplaatst zijn slechter af zouden zijn dan personen die in een eenpersoonscel zijn geplaatst.
Wat gaat u doen met de constatering van de ISt dat de klimaatbeheersing in gebouw 4 van het detentiecentrum Zeist gebrekkig is, dat hierover in deze inrichting veel klachten zijn zowel onder de ingesloten vreemdelingen als bij het personeel en dat de medische dienst zelfs ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten constateert die hierdoor zijn veroorzaakt? Wanneer zal dit probleem zijn opgelost?
Op dit moment wordt in het ventilatiesysteem van gebouw 4 een aantal verbeteringen doorgevoerd. Voorts worden de mogelijkheden onderzocht om in de recreatieruimtes naast de mechanische ventilatie ook natuurlijke ventilatie te realiseren. Ik verwacht van genoemde maatregelen een structurele verbetering van het binnenklimaat.
Bij hoge buitentemperaturen worden extra maatregelen getroffen.
Wat is uw reactie op de constatering van de ISt dat de meerpersoonscellen in warme periodes benauwd worden en dat temperaturen op kunnen lopen tot temperaturen van boven de 40 graden?
Het tegengaan van hitteoverlast voor personeel en ingeslotenen heeft prioriteit en vergt maatwerk dat per locatie en gebouw moet worden ingevuld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de meerpersoonscelpraktijk niet alleen door het gevangeniswezen wordt geëvalueerd met behulp van de uitkomsten van het inspectierapport, maar dat dit ook voor de meerpersoonscelpraktijk in vreemdelingendetentie zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de ISt geeft hiervoor geen aanleiding. Uiteraard zal wel mede aan de hand van de bevindingen van de ISt per inrichting voortdurend kritisch worden gekeken naar het MPC-gebruik. Het ISt-rapport bevat hiervoor bruikbare handvatten.
Op welke wijze gaat u het uitgangspunt dat vreemdelingen, die in afwachting van hun uitzetting zijn, niet in slechtere omstandigheden hoeven te verblijven dan mensen die vanwege strafbare feiten zijn vastgezet verder vormgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Het onderzoek naar de integriteit van instituties op Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «RMR: Geen onderzoek, wel aanbevelingen1,» «Donner: Geen onderzoek naar regering Curaçao»2 en «Nederland doet toch onderzoek naar Centrale Bank-affaire»3?
Begrijpt u dat, als u in deze zaak op het ene moment spreekt over een onderzoek in opdracht van de Rijksministerraad naar «de gehele situatie welke is ontstaan» op Curaçao en op het andere moment verklaart dat dit onderzoek geen betrekking heeft op «de gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen» en dat een onderzoek naar de regering van Curaçao «niet de bedoeling is», er veel verwarring ontstaat over de zaken waar dan wel onderzoek naar gedaan zal worden?
Op welke «gehele situatie» doelt u als daartoe niet behoren «de gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen»? In deze «gehele situatie» spelen de onderlinge beschuldigingen tussen het kabinet en de directeur van de Centrale Bank waar u op doelt met de woorden «gedragingen en feiten die onlangs boven water zijn gekomen» toch juist een prominente rol? Ligt het daarom niet voor de hand om deze zaken wel mee te nemen in het onderzoek? Hoe kan de «gehele situatie» in kaart gebracht worden als kwesties als deze vermeden worden?
Kunt u helderheid verschaffen over het onderzoek waartoe de Rijksministerraad precies besloten heeft? Wat zal er onderzocht worden? Door wie zal het onderzoek uitgevoerd worden? Wanneer zal het onderzoek beginnen en afgerond worden? Welke mogelijke consequenties zullen er verbonden worden aan de uitkomsten van het onderzoek?
In hoeverre is de conclusie gerechtvaardigd dat, als u verklaart dat de Rijksministerraad niet bevoegd is onderzoek te doen naar de situatie bij de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten omdat alleen de Raad van Commissarissen dit kan doen omdat dit in het statuut van de Centrale Bank staat,u alsnog door de knieën gaat voor de regering van Curaçao die dit precieze standpunt per brief aan u heeft medegedeeld om het aangekondigde onderzoek door de Rijksministerraad te vermijden? Komt u hiermee niet terug op uw eerdere verklaring dat de brief van de regering van Curaçao niet van invloed zou zijn op het besluit van de Rijksministerraad om een onderzoek in te stellen?
Kunt u toelichten waarom een artikel uit het statuut van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten het onmogelijk zou maken voor de Rijksministerraad, de hoogste autoriteit binnen het Koninkrijk, om een onderzoek te gelasten naar de Centrale Bank? Zijn er nog meer rechtspersonen die voor zichzelf kunnen bepalen dat ze uitgesloten zijn van onderzoek door hierover een passage op te nemen in de eigen statuten? Zo ja, welke?
Kunt u uitleg verschaffen over uw stelling dat het onderzoek in opdracht van de Rijksministerraad plaats zal vinden «in goed overleg met Curaçao» op basis van artikel 36 van het Statuut dat over wederzijdse ondersteuning gaat terwijl Curaçao u per brief heeft geïnformeerd niet langer in te kunnen stemmen met het door de Rijksministerraad gelaste onderzoek? Is het onderzoek, nu Curaçao niet langer instemt, niet noodzakelijkerwijs gebaseerd op artikel 43 tweede lid van het Statuut dat gaat over waarborging van deugdelijk bestuur door het Koninkrijk? Is er – indien het onderzoek inderdaad plaatsvindt op basis van artikel 43 tweede lid van het Statuut – niet al sprake van (een vorm van) hoger toezicht?
In hoeverre heeft u – in ogenschouw nemende het feit dat Curaçao u heeft laten weten er niet meer mee in te stemmen – vertrouwen in voldoende medewerking door Curaçao met het door de Rijksministerraad gelaste onderzoek? Was het de bedoeling dat Curaçao leden zou voordragen voor de beoogde onafhankelijke commissie? Zo ja, is Curaçao daartoe nog bereid? Hoe kan gewaarborgd worden dat de onafhankelijke commissie toegang krijgt tot de benodigde informatie? Is Curaçao bereid om in dit kader medewerking te verlenen?
Heeft u in deze situatie (een vorm van) hoger toezicht overwogen? In hoeverre acht u gezien de verstoorde relatie tussen regering en overheidsapparaat en overheids-nv’s – in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek – een extra controle door het Koninkrijk op benoemingen en ontslagen wenselijk? Is gedurende de periode 1993–1996 op Sint Maarten een dergelijke verantwoordelijkheid niet gelegd bij de gezaghebber? In welke mate is dit een voorbeeld wat in deze kwestie gevolgd zou kunnen worden?
De brief van het kabinet over het Persoonsgebonden Budget van 21 juni 2011 |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Deelt u mijn conclusie dat straks tussen de 35 000 en 39 000 mensen buiten de boot vallen en geen zorg en/of begeleiding meer zullen krijgen? Kan het kabinet een toelichting geven wat de klachten van deze mensen zijn en waarom het kabinet het verantwoord acht dat zij geen zorg en/of begeleiding meer krijgen?
Nee, die conclusie deel ik niet. Zoals ik in mijn brief van dinsdag 21 juni (DLZ-6070169) heb aangegeven, valt niemand tussen wal en schip, omdat het recht voor iedereen behouden blijft. De verwachting is dat als gevolg van het vervallen van de toegang tot de pgb-regeling – een derde van de mensen ervoor zal kiezen om af te zien van AWBZ-zorg. Mogelijk heeft u het aantal van 35 000 tot 39 000 mensen afgeleid van deze aanname, uitgaande van het huidige aantal van circa 117 000 mensen met een pgb op basis van een extramurale AWBZ-indicatie. Uit verschillende onderzoeken die ik heb bijgesloten bij mijn brief van 21 juni jl., waarin mensen met een pgb zijn bevraagd, blijkt dat zonder de keuze voor een persoonsgebonden budget mensen ervoor zullen kiezen de zorg zelf te gaan regelen betaald uit eigen portemonnee, geen hulp zouden hebben genomen, hun bestaande hulp zouden voortzetten en/of een groter beroep zouden doen op mantelzorg. Kortom, ze lossen hun zorgvraag op in eigen kring. Het gaat hierbij vooral om mensen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en/of begeleiding. Dit is uitgebreid toegelicht in bijlage 2 van mijn brief van 21 juni jl.
Bent u ervan op de hoogte dat in de brief van 21 juni jl. de cijfers uit de programmabrief niet terug te vinden zijn? Wat gebeurt er met deze groep?
Deze cliënten hebben op dit moment een AWBZ-indicatie voor begeleiding. Daarmee zijn zij onderdeel van de groep cliënten met deze indicatie waarvan ik in mijn brief van 21 juni een overzicht geef. Deze groep zal, voor zover zij dan nog een zorgvraag hebben, vanaf 1 januari 2014 ondersteuning krijgen vanuit hun eigen gemeente uit hoofde van de Wmo. Om de ondersteuning voor deze groep toegankelijk te maken en te houden ga ik in overleg met zorgkantoren en zorgaanbieders.
Waarop is de aanname gebaseerd dat Zorg in Natura straks 30% goedkoper kan worden geleverd en dat er straks in tegenstelling tot de huidige situatie ook voldoende aanbod van zorg in natura zal zijn? Hoe groot zou de bezuiniging nog zijn als deze korting in de praktijk niet haalbaar blijkt?
Het is een misverstand dat uitgegaan wordt van een korting ten opzichte van de zorg in natura. Het uitgangspunt is dat binnen de zorg in natura tegen dezelfde kosten zorg kan worden geleverd als nu binnen het pgb. Verschillende aspecten spelen hierbij een rol. Ten eerste wil ik het mogelijk maken dat flexibele arbeidskrachten (zoals zzp-ers) die nu zorg leveren aan pgb-ers dit ook gaan doen binnen de zorg in natura. Dit gebeurt binnen de gangbare tarieven, zoals ze gebruikelijk zijn binnen de pgb-regeling. Er is geen reden te veronderstellen waarom zorgkantoren zzp-ers niet tegen eenzelfde tarief zouden kunnen contracteren dan nu door budgethouders gebeurt. Een tweede aspect waarmee rekening moet worden gehouden is dat op een andere manier invulling kan worden gegeven aan de zorgvraag (de wijze waarop de zorg wordt georganiseerd) dan nu het geval is. Daarbij speelt een rol dat binnen de zorg in natura vaak ruim binnen het maximum van het aantal uren van het indicatiebesluit zorg wordt geleverd. Door ook gebruik te maken van de zorgverlening die nu in het kader van de pgb-regeling beschikbaar is, kan het aanbod van zorg in natura worden verruimd en kan aan de extra zorgvraag in natura worden voldaan. De contracteerruimte zal in 2012 met € 100 miljoen worden verhoogd om de kosten van de extra vraag te kunnen op vangen.
Het is niet goed mogelijk om aan te geven wat het besparingsverlies zou zijn indien het zorgkantoor de zorg niet kan inkopen voor hetzelfde tarief als de pgb-vergoeding. Dit betekent namelijk niet dat de kosten automatisch met 30% toenemen. Zoals hierboven aangegeven kan de zorgvraag anders worden ingevuld of kan een lager aantal uren zorg worden geleverd dan maximaal geïndiceerd. De NZa zal mij medio mei 2012 adviseren over de toereikendheid van de toegekende contracteerruimte.
Hoe garandeert het kabinet de zorg voor de 70 000 mensen die vanaf 2014 recht hebben op begeleiding via de WMO? Gaat bijvoorbeeld het bijpassende budget ook naar gemeenten en wordt dit ook geoormerkt?
Ik verwijs u hierbij allereerst naar mijn programmabrief van 1 juni jl. De voorwaarden voor decentralisatie van begeleiding gelden zowel voor de zorg in natura als voor zorg die via een pgb wordt geleverd. Ten aanzien van de financiële vormgeving van de decentralisatie krijgen gemeenten extra middelen die in overeenstemming zijn met de taakuitbreiding die samenhangt met de decentralisatie van begeleiding. Het voornemen is om de extra middelen voor begeleiding via een decentralisatie-uitkering beschikbaar te stellen aan de gemeenten. Het kabinet wil dit geld in een later stadium overhevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds. Ik kies – conform de sturingsfilosofie van de Wmo – niet voor een specifieke uitkering om de middelen te oormerken. De sturingsfilosofie is dat ondersteuning dicht bij de burger belegd moet worden met voldoende beleidsvrijheid voor gemeenten zodat er maatwerk kan worden geleverd en verbindingen kunnen worden gelegd met aanpalende beleidsterreinen.
Kunt u een duidelijk overzicht verschaffen van het aantal mensen per jaar dat tussen 2011 en 2015 gebruik zou maken van een PGB zonder ingrijpen van het kabinet en na het ingrijpen van het kabinet en het aantal mensen dat na het ingrijpen van het kabinet gebruik zal maken van zorg in natura in de AWBZ versus de WMO.
Zonder de pgb-plannen van het kabinet zouden er naar verwachting jaarlijks bijna 20 000 extra mensen een beroep doen op de pgb-regeling. Dit aantal is gebaseerd op een maandelijkse toename van circa 1650 mensen met een pgb. Dit is een saldo van de instroom en uitstroom.
Als gevolg van de pgb-plannen zullen naar verwachting elk jaar circa 2000 extra personen met een verblijfsindicatie gebruik maken van de pgb-regeling. Ook hier betreft het een saldo van de instroom en de uitstroom. Circa 18 000 cliënten hebben geen indicatie voor verblijf en daarvan zullen naar verwachting 12 000 personen uit deze groep in plaats van een pgb zorg in natura ontvangen. Circa 6000 zullen geen beroep doen op collectieve voorzieningen en zelf in hun zorgvraag voorzien. Dit is gebaseerd op verschillende onderzoeken waaronder het onderzoek van het SCP die erop wijzen dat de aantrekkelijkheid van de pgb-regeling mensen ertoe aanzet een indicatie voor AWBZ aan te vragen (zie tevens antwoord op vraag 1). Het is niet de verwachting dat als gevolg van de pgb-maatregelen het beroep op de Wmo zal toenemen. Als begeleiding naar de gemeenten gedecentraliseerd wordt (per 1 januari 2013 voor nieuwe en per 1 januari 2014 voor huidige cliënten), dan zal dit uiteraard leiden tot een ander beroep op de Wmo. De Wmo verandert immers zelf. De combinatie van veranderingen heb ik in mijn brief van 21 juni geschetst.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten van een pgb budget voor mensen met een indicatie voor verblijf versus de overige mensen met een pgb budget? Vindt de staatssecretaris het aannemelijk dat deze kosten even hoog zijn en zoja, waarop baseert de staatssecretaris dit?
De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie voor verblijf is circa € 43 000. De gemiddelde pgb-vergoeding voor mensen met een indicatie zonder verblijf is € 12 000. Daarmee zijn de gemiddelde pgb-budgetten niet gelijk. Het is zeer verklaarbaar dat de budgetten voor de groep met een gemiddeld hoge zorgvraag (de verblijfsgeïndiceerden) veel hoger zijn dat het gemiddelde van de zeer grote en diverse groep met een extramurale indicatie. Ook bij de laatste groep komen overigens budgetten voor die zeer hoog zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor morgenochtend 10.00 uur (23 juni)?
Ja.
Compensatie binnenvissers |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Palingvissers luiden noodklok»?1
Ja.
Waarom is er nog steeds niets gecompenseerd, denkende aan de toezegging om de bedrijfsmiddelen met een afschrijftermijn van zeven jaar te compenseren?
Ik heb u tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet op 16 maart jl. toegezegd dat ik de betreffende visserijbedrijven via 3 sporen wil tegemoetkomen. Ik pak dit voortvarend op. Via het eerste spoor zijn de aan de Staat betaalde huurgelden en vergoedingen voor de resterende periode inmiddels terugbetaald. Verhuurders van andere wateren, de niet-staatswateren, heb ik verzocht datzelfde te doen. Via het tweede spoor zal ingevolge de Algemene Voorwaarden (AV) van de met de Staat gesloten huurovereenkomsten, voor zover de redelijkheid en billijkheid dit meebrengen, aan de ondernemers een tegemoetkoming worden verleend voor met het oog op de visserij gedurende de huurtijd gemaakte kosten, die wegens de vroegere beëindiging van de huur niet meer uit de te verkrijgen opbrengsten van de visserij kunnen worden goedgemaakt. Deze tegemoetkoming zal ook worden verstrekt aan de houders van toestemmingen in staatswateren en aan vissers in niet-staatswateren. Over de uitwerking van spoor twee informeer ik u een dezer dagen. Naar verwachting zullen de betalingen via het tweede spoor grotendeels deze zomer plaatsvinden.
Via een derde spoor zal er worden bezien of en in welke mate een tegemoetkoming verleend kan worden die gerelateerd is aan de hoeveelheid op zich niet vervuilde paling en wolhandkrab in de gesloten gebieden en het daaraan verbonden inkomensverlies. Voor dit laatste spoor wacht ik nog op uitsluitsel van nader onderzoek en instemming van Brussel. Ik heb u hierover onlangs geïnformeerd (PDOC01/215462).
Worden de vissers bijgestaan in het omscholen of in het vinden van nieuw werk? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet specifiek. Hiervoor heeft de overheid een sociaal vangnet: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
Daarnaast heb ik de afgelopen tijd alle beroepsvissers op de binnenwateren hulp aangeboden bij het opstellen van bedrijfsplannen door het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Dit project wordt deze zomer afgesloten. Tot slot ligt ook nog de uitnodiging op tafel voor de sector om te komen met een eigen toekomstvisie. Het is aan de sector zelf om hierin het voortouw te nemen. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan kan ik mogelijk in ondersteunende zin een bijdrage leveren, waarbij ik op voorhand wil benadrukken dat de mogelijkheden hiervoor op dit moment beperkt zijn.
Kunt u deze vragen voor het zomerreces beantwoorden, gezien de financiële situatie van de vissers?
Ja.
Energiegebruik van warmtepompen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel In Trouw «In de praktijk vreet populaire warmtepomp juist energie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hier zijn doel voorbij schiet? Zo nee, waarom niet?
Nee, De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) eis kan met meerdere maatregelenpakketten gehaald worden. Of maatregelen in de praktijk opleveren wat berekend is, hangt af van de kwaliteit van het ontwerp, de uitvoering van de bouw, het beheer en gebruiksgedrag. Het leveren van een goed werkend systeem is de verantwoordelijkheid van de leverancier.
Er is thans geen regelgeving voor warmtepompen die betrekking heeft op de integrale kwaliteit van de installatie, inclusief energierendement. Het in de toekomst voorkómen van incidenten zoals in Zutphen is een belangrijke reden voor de AMvB Bodemenergiesystemen die dit voorjaar naar Uw Kamer is gezonden.
Waarom worden de mensen niet goed geïnformeerd over het hoge energieverbruik van warmtepompen? Welke lobby is hier gaande? En wie heeft een informatietaak in deze?
De hoge energiebehoefte van de woningen en daarmee het energiegebruik van de warmtepompen was niet voorzien. Er is voor zover mij bekend geen sprake van een lobby of van het bewust geven van verkeerde informatie.
Een goed ontworpen en uitgevoerd warmtepompsysteem leidt tot een forse besparing op het gebruik van fossiele energie en op de uitstoot van CO2.
De informatietaak over het energiegebruik van verwarmingssystemen in woningen, dus ook van warmtepompen, ligt bij de leveranciers, uiteindelijk de verkoper van de woning. In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert en informeert AgentschapNL marktpartijen en andere overheden over dit onderwerp.
Binnen het Samenwerkingsprogramma WKO (Warmte-Koude-Opslag; warmtepompen zijn een vorm van WKO) is gestart met een traject dat is gericht op certificering van ontwerpers en installateurs, met aandacht voor het goed functioneren van het totale systeem. Daarnaast is recent een praktijkonderzoek gestart in ruim zestig projecten naar het energierendement van WKO-systemen en wat de cruciale factoren zijn in de hele keten waarop ze kunnen sturen. Tevens werkt het Ministerie van I&M aan een handreiking voor vergunningverlening voor bodemenergiesystemen door provincies en gemeenten. Daarin wordt veel aandacht besteed aan het energierendement. Deze activiteiten zijn een uitwerking dan wel vervolg op de AMvB Bodemenergiesystemen. Medio 2012 treedt de AMvB naar verwachting in werking. Certificering, handreiking voor vergunningverlening en andere ondersteuningsmiddelen zijn dan eveneens volgens planning gereed.
Waarom zit er op een staafmixer of een koffiezetapparaat wel garantie, en zoiets essentieels als een warmtepomp niet?
Zoals elk product kennen warmtepompen marktconforme garantievoorwaarden. De woningen zijn 8 jaar oud, waarmee de garantieperiode op de apparatuur formeel isverstreken. Uiteraard gelden deze garantievoorwaarden alleen wanneer het toestel op de juiste manier is toegepast. Sommige leveranciers geven al een vorm van prestatiegarantie op het gehele systeem.
Bij welke van de betrokken partijen, de bouwer, de leverancier van warmwaterpompen, de installateur, de architect, de gemeente, de verzekeraar, de overheid die de EPC norm oplegt, kunnen mensen de hogere energiekosten en schade als gevolg van stroomstoring en uitval van de warmtepomp, verhalen?
De verantwoordelijkheid is geregeld als bij elke aankoop en de contracten die daarbij gesloten zijn.
In het project de Teuge in Zutphen is sprake van een vraagstuk van juridische aansprakelijkheid, dat door de complexe situatie in dit project niet eenduidig te beantwoorden is. Binnen het overleg dat door de betrokkenen momenteel plaats vindt, zal dit ook een van de onderwerpen zijn. De betrokkenen in het overleg om hier een oplossing te vinden zijn: Gemeente Zutphen, Bewonersvereniging «De Teuge», IFF Technologie, BAM Techniek, de betreffende installatiebedrijven, IJsselbouw. Het overleg wordt door TNO Bouw en Ondergrond, als onafhankelijk technisch expert, ondersteund.
Om hoeveel woningen zou het landelijk kunnen gaan, zowel bestaande woningen als woningen in aanbouw?
In 2010 zijn ongeveer 4000 warmtepompen in de woningbouw geplaatst. Daarvan is circa de helft met een gesloten bron (koel/warmtemedium wordt door bodem geleid) en de andere helft aangesloten op een open bron (grondwater wordt opgepompt en gebruikt voor verwarming of koeling). Het grootste deel hiervan wordt geplaatst in de nieuwbouw (maar deze gegevens worden niet apart bijgehouden door CBS). Volgens cijfers van het CBS staan er nu ruim 20 000 warmtepompen in woningen. Deze genoemde aantallen zijn totale aantallen. Er zijn geen aanwijzingen dat er zich bij grote aantallen van deze warmtepompen problemen voordoen zoals nu in Zutphen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Financieel Dagblad van 8 juni «Lang wachten op pensioenvehikel»?
Ja.
Deelt u de inschatting van de sector dat DNB wel heel erg lang doet over de procedure, nu al bijna zes maanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dit een gevaar voor de aantrekkelijkheid van de PPI kan vormen?
De PPI-wetgeving is van kracht sinds 1 januari 2011. Ik heb van DNB begrepen dat sinds januari 2011 zes vergunningaanvragen zijn ingediend, waarvan twee aanvragen in januari 2011. Daarvan is inmiddels één vergunning verleend, te weten op 24 juni jl.. Verder zijn in april twee aanvragen ingediend, één in mei en één in juni.
Voor het verlenen van een vergunning geldt in beginsel een beslistermijn van 13 weken. De beslistermijn van dertien weken wordt verlengd als de aanvraag niet compleet is of als aanvullende informatie dient te worden aangeleverd. In dat geval wordt de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop ontbrekende stukken of informatie alsnog worden verstrekt. In de praktijk wordt vergunningaanvragers een aantal keren om aanvullende informatie gevraagd. Met het aanleveren daarvan is veelal een aantal weken per verzoek gemoeid. In het algemeen geldt hoe hoger de kwaliteit (zowel qua inhoud als qua volledigheid) van het ingediende dossier, hoe korter de doorlooptijd.
De toezichthouders geven aan dat zij de doorlooptijd die thans wordt gerealiseerd in het proces van vergunningverlening PPI derhalve niet als ongebruikelijk ervaren, mede gegeven het feit dat zowel marktpartijen als toezichthouders voor het eerst ervaring opdoen met deze categorie financiële onderneming.
Met u constateer ik dat er marktpartijen zijn die het proces van vergunningverlening als (te) lang ervaren. Vanuit het verlangen van deze partijen om hun diensten snel aan te kunnen bieden in binnen- en buitenland vind ik de zorgen over het verloop van de aanvraagprocedures zeer begrijpelijk. Evenzeer begrijpelijk vind ik de behoeften van de beide toezichthouders om een adequate invulling te geven aan hun wettelijke taken en tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om de kwaliteit van financiële dienstverlening, waaronder ook de kwaliteit van pensioenuitvoering, meer indringend en vasthoudend te toetsen. Tevens wordt van de toezichthouders verlangd de innovatie in de financiële markten te ondersteunen, door voortvarend op te treden bij vergunningaanvragen en ook door mee te denken met partijen die willen toetsen onder welke voorwaarden nieuwe vormen van dienstverlening kunnen worden aangeboden. Deze doelstellingen kunnen in elkaars verlengde liggen, maar kunnen op enig moment ook botsen. Dit vooral waar toezichthouders en marktpartijen zich richten op een vorm van dienstverlening die nog niet eerder in die vorm en context is aangeboden. Uit de reactie van DNB in genoemd artikel, waarin ze aangeeft dat ze de druk vanuit de markt voelt, maar daar niet de consequentie aan kan verbinden om lichtvaardig te toetsen, blijkt dat de toezichthouder zich ter dege bewust is van de noodzaak tot het zoeken van een balans tussen al deze doelstellingen.
De toezichthouders worden zowel aangesproken op de adequaatheid van de toetsing als op de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures. In dat kader heeft DNB – als reactie op de geuite zorgen – begin juni het initiatief genomen tot een informatiesessie, om marktpartijen beter te informeren over wat van hen verwacht wordt bij het indienen van een vergunningaanvraag. Deze informatiesessie heeft op 27 juni jl. plaatsgevonden en is goed bezocht door vertegenwoordigers van Holland Financial Centre (HFC) en een aantal marktpartijen. Gesproken is over het proces van vergunningverlening. Verschillende partijen waren kritisch over het verloop hiervan. Na afloop hebben DNB en HFC aangegeven dat zij denken, door aan partijen inzicht te geven in de toepasselijke wet- en regelgeving en de wijze waarop de vergunningaanvragen worden beoordeeld, bij te dragen aan een verantwoorde introductie van de PPI. Ik ga er van uit dat deze bundeling van krachten bijdraagt tot de kwaliteit van de aanvragen en dat de procedure daardoor in de toekomst sneller kan verlopen.
Al met al meen ik dat zowel marktpartijen als toezichthouders er veel aan is gelegen louter partijen toe te laten tot de markt die afdoende hebben aangetoond in staat te zijn hun klanten een adequate kwaliteit van dienstverlening te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er in een zeer laat stadium van de vergunningsaanvraag steeds extra vragen worden gesteld die DNB zelf niet gesteld heeft in het aanvraagformulier? Deelt u tevens de mening dat dit een gevaar voor de rechtszekerheid kan vormen?
De aanvraagformulieren die door de toezichthouders worden gebruikt in het kader van de vergunningverlening hebben tot doel aanvragers te ondersteunen bij het aanleveren van informatie die dient als basis voor de gevraagde toetsing. De toezichthouders gebruiken deze informatie voor een eerste beoordeling van de aanvraag, het formuleren van nadere vragen en het vormgeven van het verdere proces. Naar ik heb begrepen van DNB is het opvragen van nadere informatie in verband met de veelal complexe vergunningaanvragen zeer gebruikelijk.
In het aanvraagformulier wordt verwezen naar de vergunningvereisten die volgen uit wet- en regelgeving. Het is aan de aanvrager van de vergunning om aan te tonen dat aan deze vereisten wordt voldaan, om een reële inschatting te maken van de risico’s die zich kunnen voordoen in verband met de voorgenomen activiteiten en om aan te geven hoe deze beheerst kunnen worden. DNB beoordeelt vervolgens in samenwerking met de AFM of de inschatting van de risico’s en de beheersing daarvan toereikend is. Die beoordeling heeft tot doel te achterhalen of de belangen van de pensioendeelnemer wiens gelden aan een premiepensioeninstelling worden toevertrouwd, adequaat worden beschermd. De aanvrager kan in elk stadium van de aanvraag in de gelegenheid worden gesteld zijn aanvraag aan te vullen. Ik heb er alle vertrouwen in dat DNB daar adequaat en met inachtneming van de geldende termijnen mee om gaat. Met de toezichthouders vind ik het van belang dat een proces van vergunningverlening ordentelijk en zo efficiënt mogelijk verloopt. Het kan zijn dat bepaalde vragen pas rijzen in de loop van het proces, bijvoorbeeld naar aanleiding van verstrekte aanvullende informatie. Zolang de toetsing plaatsheeft conform de daarvoor geldende normen is de rechtszekerheid naar mijn mening niet in het geding.
Deelt u de mening dat er geen hogere eisen gesteld mogen worden dan de wet toelaat?
Elke vraag die wordt gesteld in het kader van een proces van vergunningverlening moet in overeenstemming zijn met de wet- en regelgeving die van relevant is voor de betreffende activiteit.
Het bericht ‘Verzet bij Inholland’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verzet bij Inholland»1, over het verzet van de Raad van Toezicht van Inholland tegen de afspraak om de onterechte declaraties en gemiste transacties zo mogelijk persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen?
Ja.
Bent u net als een voormalig bestuurder geschokt over de inhoud van de documenten en deelt u zijn mening dat dit aantoont dat deze raad op oude voet verdergaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb afspraken gemaakt met de huidige voorzitter van het College van Bestuur om ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven zoveel mogelijk op de betrokken personen te verhalen. Hij heeft mij verzekerd dat hij de met mij gemaakte afspraken zal nakomen. Bovendien is Inholland gestart met de herziening van de samenstelling van de Raad van Toezicht. De zittende leden zijn onlangs teruggetreden en per 1 juli 2011 is Henk Breukink aangetreden als nieuwe voorzitter.
Klopt de veronderstelde bewering van een van de leden van de Raad van Toezicht dat er toezeggingen aan de staatssecretaris zouden zijn gedaan? Zo nee, wat zijn de exacte toezeggingen?
Er van uitgaand dat u doelt op de uitspraak in het artikel in de Telegraaf van 21 juni dat er geen toezeggingen zouden zijn gedaan, bericht ik u het volgende.
Ik heb de huidige voorzitter van het College van Bestuur van Inholland gemeld dat ik alle bedragen, die als ondoelmatig en onrechtmatig door de inspectie zijn vastgesteld, zal terugvorderen bij Inholland. Ik houd daarbij rekening met de eerder teruggevorderde € 183 000 betreffende de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007.
Ik heb voorts de toezegging van de huidige voorzitter dat hij, indien mogelijk, de ondoelmatige uitgaven betreffende de voormalige leden van het College van Bestuur terug zal vorderen. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake moet zijn van individueel profijt. Bovendien moet een dergelijke terugvordering een wettelijke basis hebben.
Ik heb tevens met de huidige voorzitter van het College van Bestuur besproken dat Inholland de voormalige voorzitter van het College van Bestuur die in functie was tot en met augustus 2007 alsnog om een opgave vraagt van de totale inkomsten in de periode 2007–2010. Inholland heeft dat inmiddels gedaan. Indien sprake is van meerinkomsten ten opzichte van de € 199 200 aan neveninkomsten bij een consultancybureau, moeten deze conform afspraken alsnog terug vloeien naar Inholland.
Daarnaast heeft de huidige voorzitter mij toegezegd dat de door het nieuwe College van Bestuur ingezette cultuur van transparantie, soberheid en integer handelen wordt doorgezet. Inholland blijft daarop waakzaam en zorgt ervoor dat de nieuwe cultuur verder wordt geborgd in de organisatie. De voorzitter rapporteert mij daarover per 1 september 2011.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat een raad van toezicht probeert te ontkomen aan een afspraak met een bewindspersoon? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft het departement per direct laten weten dat de gemaakte afspraken gestand worden gedaan. Ik ga ervan uit dat de Raad van Toezicht zich – net als de voorzitter van het College van Bestuur – houdt aan de afspraken.
Deelt u de mening dat het inschakelen van een huisadvocaat op rekening van de belastingbetaler met als doel te ontkomen aan een terugvordering in dit geval bijzonder ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De voorzitter van het huidige College van Bestuur van Inholland heeft mij gemeld dat de huisadvocaat is ingeschakeld om te onderzoeken wat de juridische (on)mogelijkheden zijn van het terugvorderen van ondoelmatig verstrekte declaraties en uitgaven op de betrokken voormalige bestuursleden. Inholland komt de met mij gemaakte afspraken over terugbetaling na.
Bent u er zeker van dat de voorzitter van het College van Bestuur de afspraak zal nakomen?
Zie vraag 4.
Welke opties ziet u om het geld alsnog persoonlijk op de ex-bestuurders te verhalen indien Inholland zich niet aan de afspraak houdt?
De regering beschikt over één instrument; het terughalen van middelen bij de instelling. Ik kan de te veel betaalde middelen niet direct bij de ex-bestuurders terughalen.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen indien de afspraak toch niet wordt nagekomen?
Ik heb geen reden te veronderstellen dat het College van Bestuur van Inholland zijn afspraken op dit punt niet nakomt.
De eigenstandige positie van Taiwan |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Wim Kortenoeven (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de verschillende recente resoluties en verklaringen van onder meer de Europese Commissie, het Europees Parlement, maar ook van het Amerikaanse Congres, waarin de betekenisvolle positie van Taiwan op het internationale toneel wordt onderstreept en haar toegang wordt geboden of toegezegd tot internationale (VN-)gremia en aanverwante privileges?1
Ja.
Welke trend ziet u in internationaal opzicht ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Het beleid van de Verenigde Staten, de Europese Unie en de individuele lidstaten van de EU is de laatste jaren niet gewijzigd. De resoluties en verklaringen waarnaar wordt verwezen, zijn geen afwijking van het huidige beleid. Taiwans lidmaatschap van internationale organisaties wordt uitsluitend gesteund indien alle betrokken landen kunnen instemmen met de modaliteiten voor deelname van Taiwan aan bepaalde internationale afspraken.
Welke trend ziet u in het beleid van China ten aanzien van de erkenning van de eigenstandige positie van Taiwan?
Sinds begin 2008 is er ontspanning tussen beide zijden van de Straat van Taiwan. Er zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de Straits Exchange Foundation, gevestigd op Taiwan, en de Association for Relations Across the Taiwan Strait, die is gevestigd in Peking. Desondanks houdt de regering in Peking vast aan hereniging van Taiwan met het vasteland. De Chinese gevoeligheid ten aanzien van de eigenstandige positie van Taiwan blijft dan ook groot.
Welke opstelling kiest Nederland tot nu toe in het internationale discours ten opzichte van de positie van Taiwan?
Nederland en de EU blijven Peking en Taipei oproepen via constructieve dialoog een vreedzame oplossing te vinden en initiatieven te nemen die bijdragen aan het opbouwen van wederzijds vertrouwen.
Bent u bereid de verschillende, internationale initiatieven die worden ontplooid om Taiwan een volwaardige positie te geven op het wereldtoneel te ondersteunen? Welke concrete gelegenheden ziet u hiervoor in de nabije toekomst?
Nederland en de andere lidstaten van de EU erkennen de regering in Peking als wettige regering van China (één China beleid). De EU-lidstaten erkennen Taiwan niet als onafhankelijke staat. Daarom kan de EU niet instemmen met het lidmaatschap van Taiwan van internationale organisaties zoals de VN, waarvan alleen soevereine staten lid kunnen worden. De EU steunt aansluiting van Taiwan bij gespecialiseerde internationale fora indien dat voor de EU en de wereld toegevoegde waarde heeft, evenwel steeds binnen de beperkingen van het één China beleid. Eventuele verzoeken van Taiwan om zich aan te sluiten bij internationale fora worden in dit licht beoordeeld.
Het dumpen van zware stenen door Greenpeace op Klaverbank |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat Greenpeace standbeelden met zware stenen dumpt op de Klaverbank in het Nederlandse deel van de Noordzee?1
Ja.
Deelt u de mening dat besluitvorming over de te beschermen gebieden en zeereservaten in het parlement thuishoort en dat het eigenmachtig optreden van Greenpeace daarom als onrechtmatig en ondemocratisch veroordeeld dient te worden?
De staatssecretaris van EL&I is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het beleid met betrekking tot de te beschermen gebieden. De discussie hierover hoort in het parlement thuis. Greenpeace is in haar handelen gehouden aan de geldende wettelijke bepalingen.
Bent u van mening dat het storten van zware stenen in beginsel verboden is op basis van de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater, dat dit tevens gevaar kan opleveren voor vissers die in dat gebied vissen en dat er derhalve sprake is van een onrechtmatige daad waartegen direct opgetreden dient te worden?
Bij invoering van de Waterwet zijn de Wet beheer rijkswaterstaatwerken en de Wet verontreiniging zeewater ingetrokken. Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet Milieubeheer aangezien deze wet alleen van toepassing is binnen de territoriale wateren en de stenen zich buiten de territoriale wateren bevinden. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij. Om deze redenen is er onvoldoende grond om de verwijdering van de stenen te eisen. Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Bent u bereid om direct actie te ondernemen en de kustwacht in te schakelen om verdere schade in het gebied te voorkomen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 21 juni jl. heeft de staatssecretaris van EL&I duidelijk gemaakt dat hij de kustwacht zal vragen om extra inspecties in het gebied en zo mogelijk op te treden. Inmiddels kan ik u mededelen dat op 23 juni het ministerie van I&M een gesprek heeft gehad een vertegenwoordiger van Greenpeace met betrekking tot deze actie. Het storten van stenen is toen niet opgehouden. Op 25 juni 2011 is een waarschuwingsbrief uitgegaan naar Greenpeace waarin de organisatie wordt gesommeerd te stoppen met het storten van stenen in strijd met de Waterwet. Bovendien is op zondag 26 juni de kustwacht aan boord gegaan van het schip van Greenpeace om het schip te inspecteren. Op 6 juli 2011 is conform de Algemene wet bestuursrecht het voornemen tot handhavend optreden aan Greenpeace bekend gemaakt. Op dit moment bevind ik mij in het proces aangaande de juridische vervolgstappen tegen Greenpeace, zie antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat Greenpeace ook financieel aansprakelijk gesteld dient te worden voor de veroorzaakte schade, onder andere mogelijke schade aan de netten van vissersschepen en gederfde inkomsten voor vissers wanneer visgronden ontoegankelijk gemaakt worden? Zo, ja welke acties gaat u ondernemen om Greenpeace financieel aansprakelijk te stellen?
Indien vissers schade hebben en deze kunnen aantonen, staat hen de weg naar de civiele rechter open om deze schade te verhalen op Greenpeace.
Het bericht dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de constatering van de commissie Samson dat jeugdzorginstellingen signalen van seksueel misbruik onvoldoende oppikken?1
Het herkennen van signalen van seksueel misbruik is cruciaal om dit misbruik ook aan te kunnen pakken, zodat de jeugdzorg kinderen een veilige plek biedt. Ik ben het dan ook met de voorzitter van de commissie Samson eens dat het van belang is dat medewerkers in de jeugdzorg daartoe in staat zijn.
Er is de afgelopen jaren door mijn voorgangers, dit kabinet en de organisaties en medewerkers in de jeugdzorg veel in gang gezet om misbruik in de jeugdzorg te voorkomen en te signaleren. De werkzaamheden van de commissie Samson dragen bij aan de aandacht die er voor dit onderwerp is. De conclusies en aanbevelingen uit het eindrapport van de commissie Samson dat in 2012 zal worden afgerond zal ik bovendien benutten om te bezien of het systeem van jeugdzorg verder verbeterd moet worden. Als er in de tussentijd zaken aan het licht komen die directe actie vragen, dan zal ik die natuurlijk waar nodig inzetten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de motie Langkamp2, die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat alle professionals die gaan werken met de verwijsindex en de verplichte meldcode in het signaleren, melden en bespreekbaar maken van een melding geschoold worden, wordt uitgevoerd?
De motie Langkamp voer ik op de volgende manier uit. Professionals, waaronder jeugdhulpverleners, worden op verschillende manieren geschoold en ondersteund bij het werken met de verwijsindex risicojongeren (VIR) en bij de implementatie van de meldcode. Dit als voorbereiding op wettelijke verankering van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Zo verzorgen gemeenten de scholing van meldingsbevoegde professionals voor het werken met de VIR. Onder alle professionals is de praktische «Handreiking Melden» verspreid waarin een afwegingenkader is opgenomen voor het doen van een melding in de verwijsindex. Een tweede brochure «Samenwerken in de jeugdketen» wordt verspreid. Op verzoek worden vanuit mijn ministerie workshops over de VIR verzorgd.
Als het gaat om het signaleren, melden en bespreekbaar maken van misbruik van kinderen in huiselijke kring biedt de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling professionals veel houvast. Ik heb verschillende modules voor training laten ontwikkelen zowel praktisch via de computer als «face to face». Zo is een basismodule «Werken met een meldcode» ontwikkeld die professionals leert te werken met een meldcode. Trainers die de «Train de Trainer-cursus» volgen, kunnen deze module geven. De aanbieders van deze en andere trainingen op het gebied van de meldcode en geweld in huiselijke kring zijn te vinden op de virtuele databank cursussen en trainingen. Daarnaast is voor professionals een e-learning module ontwikkeld. In deze module wordt ingegaan op het werken met de stappen uit de meldcode (waaronder het in kaart brengen van signalen, collegiale consultatie en melden), de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring en de rol van ketenpartners. Ook is een module ontwikkeld die specifiek ingaat op het bespreken van geweld in huiselijke kring met de cliënt.
Begin 2012 zal een campagne van start gaan die zich richt op de implementatie van de meldcode. Deze campagne zal de modulen (en andere implementatie-instrumenten) onder de aandacht brengen bij organisaties die vallen onder de voorgenomen wet verplichte meldcode.
Bent u het met commissie voorzitter Rieke Samsom Geerlings eens dat jeugdhulpverleners extra en heftig getraind moeten worden in het herkennen van signalen dat een kind is misbruikt? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Ik ben het met mevrouw Samson eens dat het trainen van hulpverleners in het herkennen van signalen van groot belang is. In de afgelopen jaren zijn verschillende stappen gezet om daaraan te werken. Ik constateer dan ook dat het onderwerp goed op de agenda staat.
In het competentieprofiel dat voor medewerkers in de jeugdzorg is ontwikkeld is opgenomen dat een medewerker in staat moet zijn om signalen van mishandeling te herkennen. Dit competentieprofiel wordt zowel in de vooropleiding, als in de bij- en nascholing gebruikt.
Als ondersteuning bij het herkennen van signalen werken professionals met signaleringsinstrumenten. Een van de activiteiten die voortvloeien uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, «de fysieke veiligheid van jonge kinderen» is dat een werkgroep aan de slag is met het verbeteren van signalerings- en risicotaxatie instrumenten en het gebruik daarvan door professionals. Ik heb de Tweede Kamer onlangs van deze acties op de hoogte gebracht (Kamerstukken II 2010/11, 31 839, nr. 124).
Ook in het veld zelf wordt het goed voorbereiden van medewerkers op dit vlak van groot belang geacht. Jeugdzorg Nederland heeft mij geïnformeerd dat de organisaties voor Jeugd en Opvoedhulp en de bureaus jeugdzorg dit voorjaar met elkaar een kader hebben vastgesteld, waarin is opgenomen op welke wijze organisaties omgaan met seksueel overschrijdend gedrag. Het trainen in het herkennen van signalen en het melden van risicosituaties maken onderdeel uit van het kwaliteitskader. De praktische richtlijnen zijn gericht op voorkomen, signaleren en melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Juist in de jeugdzorg is het noodzakelijk dat een veilig en professioneel behandelingsklimaat wordt geboden. Daarnaast is in het kader ook expliciet aandacht voor lichamelijke aspecten die wel passen bij het opvoedingsklimaat van een instelling. Vooral bij kleine kinderen is sprake van verzorging en het bieden van genegenheid. Het kader bevat ook afspraken over de wijze waarop de organisaties daarmee omgaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de cultuur binnen jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen zodanig verandert dat kindermishandeling, waaronder ook seksueel misbruik, bespreekbaar wordt?
In het veld staat dit thema al expliciet op de agenda. Instellingen en pleeggezinnen hebben te maken met kwetsbare kinderen die bijvoorbeeld in verband met hun problematiek seksueel wervend gedrag vertonen. Medewerkers en pleegouders worden dan ook voorbereid in het omgaan met dergelijk gedrag.
Met het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland hebben de instellingen zich gecommitteerd aan het creëren van een open cultuur. In het kwaliteitskader zijn bijvoorbeeld afspraken gemaakt over interne richtlijnen met regels over het melden van signalen en de manier waarop die signalen vervolgens worden onderzocht en, zo nodig, gemeld aan de Inspectie Jeugdzorg en de politie. Ook is in het kwaliteitskader opgenomen dat het management van de organisatie zorg dient te dragen voor een open cultuur waarbij het onderwerp seksualiteit en seksueel misbruik in overleg tussen medewerkers wordt besproken. Hulpverleners worden bijvoorbeeld door het management gestimuleerd steun aan elkaar te vragen in risicosituaties.
Bij pleegouders is zowel bij de screening, als bij de voorbereiding expliciet aandacht voor dit onderwerp. Pleegouders worden onder meer gescreend op het kunnen bieden van een veilige omgeving van het kind. Bovendien worden pleegouders in de voorbereiding en begeleiding getraind in het omgaan met kinderen met problematisch seksueel gedrag.
Zou het naar uw mening bijvoorbeeld kunnen helpen wanneer de seksuele voorlichting aan jongeren binnen jeugdzorginstellingen zou verbeteren, waardoor vermoedelijk misbruik beter bespreekbaar wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Seksuele voorlichting maakt onderdeel uit van de algemene opvoeding die instellingen aan de daar verblijvende jongeren bieden. Dat gebeurt bijvoorbeeld op basis van programma’s die samen met de Rutgers Nisso groep zijn opgezet. De programma’s worden niet alleen ingezet in dagelijkse opvoedingssituaties, maar bijvoorbeeld ook specifiek, in het kader van weerbaarheidstraining, bij slachtoffers van loverboys.
Mij zijn geen signalen bekend dat de gebruikte programma’s voor seksuele voorlichting niet voldoen of niet voldoende worden ingezet.
Bent u voornemens jeugdhulpverleners niet enkel via een computer een training te geven, maar hen ook (face to face) daadwerkelijk een scholing aan te bieden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht: ‘Folkerts vrij man’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Folkerts vrij man»?1
Ja.
Klopt het dat het hoogste rechtscollege in de deelstaat Hamburg gisteren definitief heeft bepaald dat Folkerts, een Duitse RAF-terrorist en de moordenaar van een Nederlandse politieagent zijn Nederlandse straf voor deze moord in Nederland niet hoeft uit te zitten en een vrij man is?
Het gerechtshof Hamburg heeft definitief beslist dat de straf die in Nederland is opgelegd aan het voormalig RAF-lid Folkerts, niet in Duitsland ten uitvoer zal worden gelegd. Deze beslissing laat onverlet dat de Nederlandse vrijheidsstraf gehandhaafd blijft en indien mogelijk door Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
Welke overwegingen lagen er aan die beslissing ten grondslag?
Het gerechtshof Hamburg acht het ten uitvoer leggen van de Nederlandse vrijheidsstraf door de Duitse autoriteiten in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dat beginsel is neergelegd in artikel 49 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Daarbij overwoog het gerechtshof dat wanneer Folkerts in 1980 in Duitsland ook voor de in Nederland gepleegde daden zou zijn berecht, aan hem naast de veroordeling tot levenslang geen andere straf had kunnen worden opgelegd. Het Duitse recht kent geen meervoudige levenslange gevangenisstraf. Het Hof acht het onredelijk wanneer nu nog zou worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zoals opgelegd bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Utrecht van 20 december 1977. Daarbij kent het Hof eveneens betekenis toe aan het feit dat Folkerts, nadat hij zijn Duitse straf had uitgezeten, al bijna 16 jaar een – in strafrechtelijk opzicht – correct en geresocialiseerd leven leidt.
Is het zo dat een rechter in een ander land kan bepalen of een persoon met een veroordeling in Nederland, deze in Nederland opgelegde straf niet hoeft te ondergaan? Zo ja, deelt u mening dat het aan Nederland zelf is om dat te bepalen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis in Duitsland toelaatbaar is. Over het recht op tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf door Nederland, heeft het Hof zich niet uitgelaten. Dat blijft dan ook ter bepaling van Nederland. Het Nederlandse standpunt dat de tenuitvoerlegging nog altijd gewenst is, blijft ongewijzigd. Indien de mogelijkheid zich voordoet kan en zal Nederland deze straf dan ook ten uitvoer leggen.
Welke mogelijkheden zijn er, ondanks dat Duitsland geen onderdanen uitlevert, om deze moordenaar alsnog zijn bij Nederlandse veroordeling opgelegde straf te laten uitzitten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit per direct te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Duitse autoriteiten hebben aangegeven dat tegen de beslissing van het Hof in Hamburg geen beroep mogelijk is, zodat naar Duits recht de middelen om over te gaan tot overname van de tenuitvoerlegging van de Nederlandse straf, zijn uitgeput. Folkerts staat sinds oktober 2001 door Interpol gesignaleerd ter fine van uitlevering aan Nederland. In die situatie komt door de uitspraak van het Hamburgse Hof geen verandering. Mocht Folkerts zich buiten Duitsland begeven, dan zal hij kunnen worden aangehouden en uitgeleverd.
Klopt het dat de weduwe van de in Nederland vermoorde politieagent door zowel de Nederlandse als de Duitse Justitie niet in kennis is gesteld van deze uitspraak? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de communicatie tussen justitie en slachtoffers beter te laten verlopen?
Het Hof in Hamburg heeft zijn beslissing door middel van een persbericht bekend gemaakt voordat het Duitse en Nederlandse departement van Justitie en ik op de hoogte waren gebracht. Als gevolg hiervan heeft de weduwe van de vermoorde politieman de uitspraak van het Duitse Hof via de media vernomen. Dat valt te betreuren, maar tegen het beleid inzake de bekendmaking van beslissingen door buitenlandse gerechten kan ik geen maatregelen treffen. Met de weduwe onderhoudt mijn departement regelmatig contact. Voor vragen of toelichting heeft zij een vast aanspreekpunt.
Het gebruik van een sterfhuisconstructie bij een onwelgevallig gerechtelijk oordeel over te betalen ontslagvergoedingen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woede over faillissementsaanvraag Doorwin»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de door Doorwin gekozen manier om de ontslagvergoedingen voor het personeel van Limburg Kozijnen te Sittard-Geleen niet te hoeven betalen?
Uit de berichtgeving maak ik op dat de betreffende werkgever gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het ontbindingsverzoek in te trekken. Overeenkomstig artikel 7:685 lid 9 BW is dit binnen de gestelde termijn toegestaan als de rechter voornemens is een ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken waaraan een vergoeding wordt verbonden.
De onderliggende beweegredenen, feiten en omstandigheden zijn mij niet bekend. Bovendien is een oordeel hierover voorbehouden aan de rechter.
Deelt u de mening dat de door Doorwin gekozen methode disproportioneel schadelijk is voor de betrokken werknemers? Zo nee, waarom niet?
Indien een werkgever, zoals in dit geval Doorwin, gebruik maakt van een wettelijke bevoegdheid om zijn ontbindingsverzoek in te trekken, hoeft dat niet per se schadelijk te zijn voor de betrokken werknemers. Immers, als het verzoek wordt ingetrokken dient de arbeidsovereenkomst te worden voortgezet. Dit laat onverlet dat er daarna op basis van andere gronden kan worden besloten tot het aanvragen van faillissement. Het aanvragen van een faillissement kan misbruik van recht opleveren. Dit blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad 29 juni 2001 (LJN: AB 2388). In dat geval was er ook sprake van een intrekking van het verzoek tot ontbinding op grond van artikel 7:685 lid 9 BW. Vervolgens werd faillissement aangevraagd. Op grond van de daar vastgestelde feiten bleek dat de enige reden voor de werkgever om faillissement aan te vragen was om van de verplichtingen tegenover de werknemers «af te komen» en dus was er sprake van misbruik van bevoegdheid bij de aangifte van faillietverklaring. Bij misbruik is onder meer artikel 13a van de Faillissementswet van belang. Dit artikel bepaalt dat na vernietiging van het faillissement de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de curator met terugwerkende kracht wordt beheerst door het buiten faillissement geldende ontslagrecht. Of er in deze zaak sprake is van soortgelijke feiten en omstandigheden is niet aan mij om te beoordelen maar aan de rechter.
Zijn er instrumenten om gebruik van sterfhuisconstructies (zoals in dit geval gebruikt voor Limburg Kozijnen) tegen te gaan? Zo nee, bent u bereid deze te ontwikkelen?
Ik zie geen reden om – zoals wordt gesteld – het gebruik van «sterfhuisconstructies» tegen te gaan. De inrichting van het huidige arbeidsovereenkomsten- en het faillissementsrecht en de daaromtrent gevormde jurisprudentie bieden naar mijn oordeel voldoende bescherming voor werknemers om tegen onredelijk handelen van werkgevers op te komen.
De nieuwe Gaza-flottielje |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geld Hamas naar Gazavloot?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nieuwe vloot over circa tien dagen vertrekt richting de Gaza?
De Griekse minister van Burgerbescherming heeft op 1 juli besloten dat schepen die willen deelnemen aan de flottielje niet mogen uitvaren. Dit verbod wordt gehandhaafd door de Griekse kustwacht.
Kunt u bevestigen dat Internationale Steun Rechtstreeks Aan Armen (ISRAA), onder leiding van Ibrahim Akkari, in Nederland ongeveer 100.000 euro heeft gecollecteerd voor de nieuwe vloot? Kunt u tevens bevestigen dat de heer Akkari een «centraal figuur is in de Nederlandse moslimbroeders»?
Stichting ISRAA speelt een voorname rol bij de organisatie van de Nederlandse deelname aan de Gaza-flottielje en zamelt geld in voor dit doel. Op de website van de Italiaanse stichting «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een bericht geplaatst, dat ISRAA 100 000 euro bijdraagt ten behoeve van de aanschaf van een vaartuig dat deel uit gaat maken van de flottielje. Over de juistheid van dit bericht kan ik geen oordeel geven.
De heer Akkari speelt binnen ISRAA een rol. De Moslimbroederschap in Nederland vormt geen formele organisatie waarvan het lidmaatschap onomstotelijk vast te stellen is. Er is sprake van diffuus netwerk van personen die sympathie hebben voor het religieuze gedachtegoed van de Moslimbroederschap (brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2011 over de resultaten van het onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) naar de Moslimbroederschap in Nederland (Kamerstukken 29 614, nr. 26).
De «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een actief pleitbezorger van, en deelnemer aan de Gaza-flottielje. ABSPP is actief betrokken bij de fondsenwerving voor de Gaza-flottielje.
Ik kan geen mededelingen doen over mogelijke banden met de Union of Good.
De regering blijft onverminderd tegen de organisatie van een nieuw flottielje en betreurt de fondsenwerving voor het flottielje. Nederlandse organisaties en personen zijn dan ook herhaaldelijk met klem afgeraden deel te nemen. De regering kan evenwel niet verhinderen dat personen of organisaties eraan deelnemen (zie onder meer mijn brief van 26 april 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 V, nr. 179 en het daaropvolgende spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011).
In hoeverre is de Associazione Benefica Di Solidarietà Con Popolo Palestinese (ABSPP-ONLUS) betrokken bij de aankoop van de Gazavloot? In hoeverre is deze organisatie betrokken bij de Union of Good?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre geeft deze informatie er aanleiding toe om opnieuw te kritisch te kijken naar banden tussen deelnemende organisaties, inclusief de Union of Good? Zo ja, in hoeverre heeft dit gevolgen voor het vertrek van de Gazavloot?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet aanhouden van een verdachte in verband met noodweer |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «De OM-aanwijzing inzake noodweer. Is de niet-aangehouden verdachte werkelijk beter af»?1
Ja.
Is er bij het tot stand komen van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer nagedacht over de mogelijk nadelige gevolgen die het niet-aanhouden van zich verwerende burgers heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat waren daarbij de overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 7. Zoals ik in mijn antwoorden op de overige vragen uiteen zet, ben ik van mening dat verder geen sprake is van nadelige gevolgen bij het niet aanhouden van deze categorie verdachten.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde artikel dat in het geval van een invrijheid verkerende verdachte het opsporingsonderzoek minder effectief kan zijn omdat die verdachte in de gelegenheid is verklaringen af te stemmen of sporen te wissen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit risico bestaat. Om die reden is in de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) opgenomen dat wanneer er op enig moment in het onderzoek aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, alsnog tot aanhouding kan worden overgegaan.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat onder het regime van de Aanwijzing de verdachte enerzijds alsnog kan worden aangehouden als er signalen zijn dat hij het onderzoek dwarsboomt (en dus niet meewerkt) en anderzijds gewezen wordt op zijn recht om te zwijgen en dat hij niet tot bepaalde medewerking verplicht is? Zo ja, hoe kan deze tegenstrijdigheid worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een tegenstrijdigheid. Deze personen krijgen door de politie uitgelegd dat zij verdachte zijn en vanwege – kort gezegd – een vermoedelijke noodweersituatie enerzijds op vrije voeten worden gelaten en dat anderzijds hun medewerking aan het opsporingsonderzoek wordt verwacht. Onder het laatste wordt onder andere verstaan het meewerken aan het onderzoek aan kleding en lichaam. Zij krijgen ook meegedeeld dat zij niet tot medewerking verplicht zijn en dat zich mogen beroepen op hun zwijgrecht. Als de verdachte – na een eerder beroep op en toekenning van de bijzondere positie – ervoor kiest om (verder) te zwijgen, kan dit er een reden voor zijn dat de bijzondere positie niet kan worden gehandhaafd. Dit is erin gelegen dat bij een zwijgende verdachte niet goed ingeschat kan worden of hij het onderzoek zal gaan tegenwerken of de waarheidsvinding zal gaan belemmeren. Van een automatische aanhouding is echter geen sprake. Of dit dwangmiddel alsnog ingezet moet worden, hangt af van het verloop van het onderzoek. Als de verdachte alsnog wordt aangehouden, gebeurt dat dus niet om hem tot verklaren te dwingen, maar om te voorkomen dat hij bijvoorbeeld het sporenonderzoek tegenwerkt of getuigen beïnvloedt. Om die reden is het al dan niet aanhouden ook geen pressiemiddel om verdachte te weerhouden van zijn zwijgrecht gebruik te maken. Overigens kan de verdachte, zoals in elke zaak, zich door een raadsman laten bijstaan bij het maken van de afwegingen of hij zich op zijn zwijgrecht zal beroepen of dat hij medewerking zal verlenen aan het opsporingsonderzoek.
Herkent u het dilemma van een niet- aangehouden verdachte, die nog het risico loopt om te worden aangehouden vanwege het niet verlenen van volledige medewerking aan het onderzoek, om zich enerzijds te beroepen op zijn zwijgrecht maar daar anderzijds vanwege de vrees van aanhouding toch vanaf meent te moeten zien? Zo ja, geeft dan het niet aanhouden van de verdachte niet juist een extra pressiemiddel in de handen van de verhorende ambtenaren en verzwakt dat de positie van de verdachte juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verdachte niet altijd recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor in het geval hij niet is aangehouden? Zo ja, deelt u de mening dat bij ontbreken van een aanhouding, de verdachte in een nadeliger positie verkeerd dan wanneer hij wel zou zijn aangehouden? Deelt u de mening dat de Aanwijzing zou moeten worden gecorrigeerd en wel in de zin van dat de niet-aangehouden zich verwerende burger niet eerder mag worden verhoord dan nadat deze een raadman heeft kunnen consulteren? Zo nee, waarom niet?
De Salduz-jurisprudentie houdt in dat als een aangehouden verdachte niet, dan wel niet binnen redelijke grenzen, de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv. Dit vormverzuim dient na een daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens enkele uitzonderingen – te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vergelijk Hoge Raad (HR) 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349). De HR heeft aangegeven (9 november 2010, LJN BN7727) dat de opvatting onjuist is dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voortvloeit dat deze regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. De ratio daarachter is verwoord in een uitspraak van de rechtbank te Maastricht (8 februari 2011, LJN BQ0852): de niet-aangehouden verdachte heeft de vrijheid en de mogelijkheid om zich voorafgaand aan het verhoor, waartoe hij is uitgenodigd, zelfstandig tot een raadsman te wenden.
In de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor (Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003) is opgenomen dat een niet-aangehouden verdachte die schriftelijk wordt uitgenodigd voor verhoor op een politiebureau, in de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen. Ook als een op vrije voeten verkerende verdachte er niet voor heeft gekozen vooraf een raadsman te raadplegen, kan het eerste verhoor doorgang vinden en kunnen de door hem afgelegde verklaringen gebruikt worden voor het bewijs.
Er is naar mijn mening op dit vlak geen sprake van minder waarborgen voor of een nadeliger positie van een niet-aangehouden verdachte ten opzichte van een wel aangehouden verdachte. Wel wordt initiatief verwacht van een verdachte die op vrije voeten verkeert, juist omdat die de vrijheid en de mogelijkheid heeft zich zelfstandig tot een raadsman te wenden. Vanwege de vermoedelijke noodweersituatie wijst de politie deze verdachten op de mogelijkheid om een beroep te doen op slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland kan hen terzijde staan en bijvoorbeeld doorverwijzen naar een advocaat.
Er bestaat derhalve geen aanleiding de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer aan te passen.
Is het waar dat de minvermogende niet-aangehouden zich verwerende burger geen recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, ook al wordt hij wel in de gelegenheid gesteld een advocaat voorafgaand aan het verhoor te consulteren? Zo ja, wat betekent dit voor de positie van die verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zolang iemand verdachte is, heeft hij afhankelijk van zijn draagkracht recht op gefinancierde rechtsbijstand. In beginsel betaalt een niet-aangehouden verdachte daar wel een eigen bijdrage voor in tegenstelling tot aangehouden verdachten of personen die alleen als slachtoffer zijn aangemerkt. Ik acht het wenselijk dit verschil op te heffen voor niet-aangehouden verdachten in de zin van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer. Een hiertoe strekkende wijziging van de Wet op de rechtsbijstand zal ik op enig moment bevorderen. Het betreft een uitbreiding van de regeling van artikel 44, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, welk voorziet in kosteloze rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf. Vooruitlopend hierop heb ik aan de Raad voor rechtsbijstand verzocht te bewerkstelligen dat in voorkomende gevallen aan deze categorie verdachten geen eigen bijdrage wordt opgelegd en zij op het geëigende moment op de mogelijkheid van rechtsbijstand worden gewezen.
Is het waar dat eventuele belastende verklaringen van de niet-aangehouden verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook als die verdachte voor of tijdens zijn verhoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, wat klopt hier aan dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat vanwege het niet verlenen van rechtsbijstand aan een op vrije voeten verblijvende verdachte, er minder waarborgen kunnen zijn waardoor de verdachte in een nadeliger positie terecht kan komen, dan wanneer hij wel aangehouden zou zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteurs van het genoemde artikel dat de zich verwerende burger beter af is met een aanhouding dan zonder aanhouding? Zo ja, wat gaat u dan doen om de Aanwijzing aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De gevaren voor Tibetaanse vluchtelingen in Nepal |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van International Campaign for Tibet dat een alarmerend beeld schetst van de positie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal?1
Ja.
Deelt u de analyse en de conclusies van dit rapport, waarvan de essentie is dat zowel de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) als de Nepalese regering, vermoedelijk onder druk van China, te weinig doet om Tibetaanse vluchtelingen te behandelen volgens de regels die het internationale recht voorschrijft?
Nepal is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Staatloosheidsverdrag en kent geen nationale wetgeving voor vluchtelingen of asielprocedures. UNHCR en Nepal hebben wel een informele afspraak over onder andere het principe van non-refoulement en een veilige doorgang naar andere landen. Tibetanen die voor 1990 Nepal zijn binnengekomen, hebben zich permanent mogen vestigen. Nepal ziet Tibetanen die daarna zijn binnengekomen als illegale migranten, maar staat tijdelijk verblijf toe.
Hoe beoordeelt u verder de aanbevelingen van het rapport? Bent u bereid zich er voor sterk te maken dat deze aanbevelingen door de internationale gemeenschap worden overgenomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De meeste aanbevelingen worden al zoveel mogelijk in de praktijk gebracht. Nepal is echter een ontwikkelingsland dat over beperkte middelen beschikt. Vertegenwoordigers van de EU en landen zoals de VS, die in Kathmandu vertegenwoordigd zijn, stellen de situatie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal regelmatig aan de orde bij de Nepalese autoriteiten.
Klopt het dat de Nepalese regering niet eens bereid is het internationaal erkende principe van non refoulement van vluchtelingen te eerbiedigen en dus ook mensen die evident rechtstreeks gevaar lopen voor (politieke) vervolging, marteling en wrede behandeling terugstuurt naar Tibet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zo ja, bent u bereid, zowel bilateraal, via de EU en multilateraal UNHCR en de Nepalese regering te wijzen op hun verplichtingen en aan te sporen die verplichtingen ook na te komen?
Zie het antwoord op vraag 3. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Geneve heeft deze kwestie besproken met UNHCR. Dat kanaal is het meest effectief.
Belangenverstrengeling bij de TU Delft |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Foute familiezaken op de universiteit», waaruit blijkt dat een decaan van de Technische Universiteit Delft voor € 750 000 aan opdrachten aan zijn vrouw verleende?1
Naar aanleiding van onder meer dit artikel heeft het College van Bestuur van TU Delft in overleg met de Inspectie van het Onderwijs een accountant een onafhankelijk feitenonderzoek laten uitvoeren. Dit feitenonderzoek heeft een aantal aandachtspunten in het inkoopproces binnen de universiteit blootgelegd. TU Delft heeft op deze punten inmiddels ook maatregelen genomen. Ik ben van mening dat de TU Delft deze casus afdoende heeft afgehandeld.
Deelt u de mening dat de geconstateerde belangenverstrengeling buitengewoon slecht is voor het aanzien van de wetenschap?
Ondanks het feit dat de werkzaamheden van de echtgenote van de betrokken decaan geen betrekking hadden op wetenschappelijke activiteiten ben ik van mening dat TU Delft zich in dergelijke gevallen maximaal moet inspannen om belangenverstrengeling te voorkomen en het aanzien van de wetenschap niet te schaden.
Vindt u de zaak een interne aangelegenheid van de TU Delft of deelt u de mening dat u ook een taak heeft in het waarborgen van de integriteit en onafhankelijkheid van het wetenschappelijk personeel?
Het behoort tot de taakopdracht van het universiteitsbestuur van TU Delft om de bestuurlijke en wetenschappelijke integriteit te waarborgen. Inmiddels is het College van Bestuur van TU Delft binnen de universiteit gestart met een project, waarmee in 2012 de interne gedragsregels extra onder de aandacht worden gebracht. De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving.
Is er een sanctie opgelegd naar aanleiding van het gebeurde of blijft het bij de constatering dat het «onvoorzichtig en niet gewenst» is? Vindt u dit afdoende?
In overleg met het College van Bestuur van TU Delft heeft betrokkene inmiddels zijn functie als decaan binnen de universiteit neergelegd. Ik vind dat afdoende.
Op welke manier gaat de TU Delft de gedragscode aanscherpen? Gaat u erop toezien dat dit op een adequate manier gebeurt?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre kunnen dit soort zaken ook bij andere universiteiten voorkomen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Om het risico van incidenten zo veel mogelijk te voorkomen is in de Wet hoger onderwijs en onderzoek geregeld hoe de governancestructuur van een instelling moet zijn ingericht. Ik heb vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat onderzoek op dit punt bij andere instellingen noodzakelijk is.
Gaat u erop toezien dat ook andere universiteiten hun gedragscode aanscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met de transparantie rond de nevenfuncties van hoogleraren bij bedrijven, et cetera? Bent u bereid hiervan een overzicht te geven, zodat er volstrekte openheid bestaat over de bijbanen van het wetenschappelijk personeel?2
De TU Delft heeft een overzicht verstrekt van nevenfuncties van alle Delftse hoogleraren en bestuurders. Het beleid van TU Delft is om deze nevenfuncties – zoals mijn ambtsvoorganger destijds voor alle universiteiten met de VSNU heeft afgesproken – te publiceren. Het College van Bestuur van TU Delft scherpt de procedures op dit moment aan, zodat de regeling nog beter wordt nageleefd.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een centraal totaaloverzicht van nevenfuncties van alle hoogleraren.
Uitlatingen van de Afghaanse president Karzai |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft de Afghaanse president Karzai verklaard dat de Amerikanen vredesgesprekken voeren met de Taliban?1
President Karzai heeft inderdaad verklaard dat er gesprekken plaatsvinden met de Taliban. De toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, Gates, heeft aangegeven dat het gaat om eerste, aftastende contacten. Vooralsnog zijn deze contacten erop gericht potentiële betrouwbare en invloedrijke gesprekpartners in kaart te brengen. Er zijn geen formele onderhandelingen of vredesbesprekingen bezig.
Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de status van die gesprekken en de doelstellingen die ermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Voeren de Amerikanen deze gesprekken namens de International Security Assistance Force (ISAF) en dus ook namens alle NAVO-partners? Zo ja, wordt Nederland dan ook op de hoogte gehouden van het verloop van die gesprekken en wordt Nederland ook geraadpleegd over de doelstellingen van de vredesbesprekingen?
Nederland pleit voor actieve internationale betrokkenheid bij het Afghaans geleide vredesproces. Het bereiken van een politieke oplossing voor het conflict in Afghanistan door middel van een proces van verzoening en re-integratie is een centraal onderdeel van de strategie van de internationale gemeenschap en Afghanistan, zoals vastgelegd tijdens de Afghanistanconferentie in Londen in januari 2010 en tijdens de vredesjirga in Kabul in juni van hetzelfde jaar. Tijdens deze vredesjirga zijn ook de voorwaarden voor een politieke oplossing vastgelegd: breken met terroristische organisaties, afzweren van geweld, bereidheid bij te dragen aan de vreedzame wederopbouw van het land en respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde mensenrechten.
Zo nee, welke status hebben deze vredesbesprekingen dan? Welke betekenis moet ISAF voor haar inzet en strategie in Afghanistan aan deze gesprekken verbinden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk op dezelfde weg door te gaan in de wetenschap dat er vredesgesprekken plaatsvinden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kloppen uw uitlatingen in Tros Kamerbreed,2 waaruit blijkt dat u niet op de hoogte was van de vredesbesprekingen? Zo ja, zijn de Amerikanen niet bereid deze informatie met bondgenoten te delen, terwijl zij tegelijkertijd een beroep doen op de bondgenoten om de Amerikaanse (exit)strategie in Afghanistan te ondersteunen?
Zie de beantwoording van vraag 2. De strategie, waar het bereiken van een politieke oplossing en een proces van verzoening deel van uitmaakt, is in internationaal verband overeengekomen en regelmatig onderwerp van gesprek tussen Afghanistan en de internationale bondgenoten, waaronder de Verenigde Staten, en tussen bondgenoten onderling.
Zo ja, deelt u dan de mening dat bondgenootschappelijke solidariteit geen eenrichtingsverkeer zou moeten zijn en dat de Amerikanen hun inzet en strategie ten aanzien van de Taliban eerlijk en open met bondgenoten zouden moeten delen? Zo ja, welke consequenties bent u bereid hieraan te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan tot mijn tevredenheid constateren dat de internationale gemeenschap eensgezind optreedt aan de hand van een gezamenlijk overeengekomen strategie. Ik zie dus geen reden hier consequenties aan te verbinden.