Fraude met PGB'S |
|
|
|
Deelt u de mening dat berichten over grootschalige fraude met Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s) een klap in het gezicht zijn van die mensen die te goeder trouw een PGB inzetten voor eigen regie ten aanzien van hun zorgbehoefte?1
Ja.
Hoe staat u tegenover de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland (ZN), die in een persbericht stellen dat deze zaak lijkt te bevestigen dat de huidige PGB-regeling uitnodigt tot systematische en grootschalige fraude? Kan de claim van ZN, die zich zorgen maakt «over het toenemend misbruik van het PGB» worden onderbouwd? Kunt u cijfers geven over de ontdekte fraude in de afgelopen jaren ten opzichte van de verstrekte PGB’s? Wijken deze cijfers af van ontdekte en vermoedde fraude in de Zorg in Natura?
Uit cijfers die ZN onlangs bekend heeft gemaakt en uit andere signalen blijkt dat er sprake is van een toenemend aantal fraudegevallen met het pgb. ZN meldt 133 onderzochte fraudezaken in 2008 en 204 in 2010. De afgelopen jaren is er in totaal voor een bedrag van € 6 miljoen aan pgb-fraude vastgesteld. In 2010 bedroegen de totale pgb-uitgaven ruim € 2,3 miljard. We weten uit de rapportage van ZN en van andere partijen, zoals de NZa en de SIOD, dat de pgb-regeling fraudegevoelig is. Alhoewel ik de bestuurlijke rapportage van het Openbaar Ministerie nog moet ontvangen, lijken de recente arrestaties de fraudegevoeligheid van het pgb te onderstrepen. (zie ook antwoorden op kamervragen van de leden De Jong en Van den Besselaar, kenmerk 2011Z01607) Ik vind het daarom belangrijk dat er maatregelen worden genomen om de risico’s op fraude die de huidige regeling en uitvoering met zich meebrengen te verminderen. De werkgroep fraude is hier momenteel mee bezig en zal mij in maart hierover rapporteren.
De cijfers van ZN bevatten geen informatie over fraude bij zorg in natura. Echter, uit het Algemeen rapport uitvoering AWBZ 2009 over fraude in de AWBZ van de NZa, blijkt dat in nagenoeg alle onderzochte fraudezaken sprake is van fraude met het pgb.
Kunt u uiteenzetten of het keurmerk dat door Per Saldo (belangen vereniging van mensen met een PGB) is ontwikkeld per direct wordt ingezet om fraude tegen te gaan?
Het keurmerk is ontwikkeld om budgethouders betere garanties te bieden inzake de kwaliteit en betrouwbaarheid van pgb-bureaus. Het keurmerk kan inmiddels worden aangevraagd bij het Keurmerkinstituut. In de werkgroep fraude die mij in maart zal adviseren, wordt bekeken of het wenselijk is dit keurmerk een verplicht karakter te geven.
Kunt u uiteenzetten langs welke lijn de fraudeaanpak zal lopen, zonder de efficiëntie in de zorg te beïnvloeden?
Momenteel worden in overleg met alle bij het pgb en de fraudebestrijding betrokken partijen maatregelen uitgewerkt om fraude met pgb’s terug te dringen. Deze maatregelen richten zich op de gehele pgb-keten. Het gaat dus niet alleen om mogelijke aanpassingen in de subsidieregeling, maar ook om verbeteringen in de voorlichting (preventie), de controle (detectie) en de sanctiemogelijkheden (repressie). Een advies is in maart gereed. In de pgb-brief die ik in mei aan de Kamer zal sturen, zal ik u informeren over de fraude-maatregelen, die ik op basis van dit advies ga nemen.
Bent u bereid te kijken naar de organisatie van het besluitvormingsproces? Deelt u de mening dat het moment van informatieverstrekking en voorlichting dat vooraf moet gaan aan de keuze voor een PGB of Zorg in Natura (ZIN) scherper kan?
Zoals in het AO pgb van 16 februari jl. aangegeven vind ik, net als u, een goede en tijdige informatievoorziening aan AWBZ-cliënten van groot belang. Ik ga met alle relevante AWBZ-ketenpartners en Per Saldo in gesprek om gezamenlijk te kijken hoe de informatievoorziening is te verbeteren.
Bent u bereid breed te kijken naar mogelijkheden fraude effectief tegen te gaan door de keuze van mensen voor ZIN of een PGB te ondersteunen, bijvoorbeeld door vaker in een persoonlijk gesprek de mogelijkheden van zorg in natura te bespreken, en niet alleen met formulieren te werken?
Zie antwoord vraag 5.
De moord op de Ugandese homo-activist David Kato |
|
Louis Bontes (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ugandese homo-activist vermoord»?1
Ja
Deelt u de afschuw over het feit dat David Kato, die campagne voerde tegen de strafbaarheid van homoseksualiteit, na publicatie van een dodenlijst en de oproep tot het ophangen van homoseksuelen, vermoord is? Zo nee, waarom niet?
Ik ben geschokt door de moord op de vooraanstaande mensenrechtenactivist David Kato. De dader(s) moeten worden opgespoord en vervolgd.
Bent u bereid om politieke druk uit te oefenen op Uganda ten einde de positie van homoseksuelen in Uganda te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De positie van homoseksuelen is een regelmatig terugkerend agendapunt in de politieke dialoog die Nederland zowel bilateraal als in EU-verband met Uganda voert. Op vrijdag 28 januari 2011 is dit onderwerp en de moord op David Kato nog opgebracht in een gesprek van een aantal ambassadeurs waaronder de Nederlandse met de Ugandese premier. Naar aanleiding van de moord heeft de EU in een lokale verklaring het belang onderstreept van het werk van activisten die opkomen voor de rechten van seksuele minderheden. Samen met andere donoren heeft Nederland daarnaast bij de Ugandese autoriteiten aangedrongen op adequate beveiliging van deze activisten.
Bent u, anders dan in oktober 20102, nu wel eindelijk bereid alle ontwikkelingshulp, op noodhulp na, aan Uganda te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het stopzetten van Nederlandse ontwikkelingshulp aan Uganda zal niet bijdragen aan de positie van homoseksuelen in dat land. Nederland zal de Ugandese autoriteiten blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid bij het beschermen van de rechten van seksuele minderheden en aandringen op voortvarend strafrechtelijk onderzoek naar de moord op David Kato.
Het wederom ten onterechte verlenen van een vergunning voor het gebruik van kunstlicht en knaldempers bij afschot |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Afschot vossen en konijnen met kunstlicht niet toegestaan»?1
Ja.
Is het waar dat zowel de rechtbank in Zwolle-Lelystad als die in Leeuwarden hebben vastgesteld dat er geen uitzonderingen mogelijk zijn van de Benelux-overeenkomst die onder meer het gebruik van restlichtversterkers, knaldempers en het gebruik van kunstlicht tijdens de jacht c.q. beheer en schadebestrijding verbiedt?
Kunt u toelichten of er provincies zijn waar gebruik van restlichtversterkers, knaldempers, kunstlicht, audiovisuele registratieapparatuur of anderszins volgens het Benelux-verdrag verboden jachtmiddelen worden gedoogd? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat opgetreden dient te worden tegen het gebruik van middelen die volgens het Benelux-verdrag niet zijn toegestaan bij jacht en/of beheer en schadebestrijding en dat vergunningen waarin dergelijke middelen worden gedoogd c.q toegestaan, vernietigd dienen te worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Algemene Inspectie Dienst (AID) opdracht te geven tot versterkt toezicht op het gebruik van genoemde illegale jachtmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een provincie als Gelderland die in haar vergunningen toestemming heeft gegeven tot het gebruik van genoemde verboden middelen daarmee heeft aangezet tot wetsovertreding c.q stroperij? Zo ja, bent u bereid de provincie Gelderland hierop aan te spreken en herhaling onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uiteenzetten waarom het zo lang geduurd heeft alvorens er een eenduidig oordeel kwam over toepassing van het Benelux-verdrag, gelet op eerder gestelde vragen?2
De invoer van bont en uitvoering van de motie over verplichte etikettering |
|
Henk van Gerven |
|
Kan de regering, nu gebleken is dat maar liefst 93% van de mensen een label wenst om te weten of de bontkraag van de jas die ze kopen echt is of nep, uiteenzetten wat zij de afgelopen periode heeft ondernomen om te zorgen dat deze mensen snel helderheid krijgen?1
In antwoord op de motie Gerkens over een etiketteringsplicht voor bont (kamerstukken 30 826, nr.19) is uw Kamer in een brief van 25 november 2009 (kamerstukken 30 826, nr. 27) toegezegd dat het kabinet aan deze motie invulling geeft door het draagvlak voor een etiketteringsplicht op Europees niveau te onderzoeken.
Er is gebleken dat een meerderheid van het Europees Parlement voorstander is van dergelijke etikettering in het kader van de herziening van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende textielbenamingen en de desbetreffende etikettering van textielproducten. Het Europees Parlement heeft daartoe een amendement ingediend dat vraagt om het opnemen van een verplichting voor producenten om de aanwezigheid van dierlijke materialen in textielproducten op het etiket aan te geven. De letterlijke tekst van dit amendement luidt: «Om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, moeten consumenten bij de aankoop van een textielproduct weten of dat product delen bevat die niet van textiel zijn, maar een dierlijke herkomst hebben. Het is daarom van wezenlijk belang dat de aanwezigheid van dierlijke materialen op het etiket wordt aangegeven.»
Zoals door mijn voorganger ook al in debat met uw Kamer is aangegeven, steunt Nederland opname van deze verplichting en brengt deze positie in de relevante Brusselse overleggen en informele contacten naar voren.
De betreffende verordening zal eind maart voor tweede lezing in het Europees Parlement voorliggen. Daarna zal ook de Raad zich opnieuw over de voorstellen buigen. Binnen de Raad maakt Nederland zich, zoals aangegeven, sterk voor het aanvaarden van het parlementaire amendement over etikettering. Tot op heden lijkt er in de Raad echter geen meerderheid voor opname van een etiketteringsverplichting te zijn. Nederland zal zijn positie actief blijven uitdragen en actief op zoek blijven gaan naar steun. Uiteindelijk neemt de Raad echter een meerderheidsbeslissing en zijn de mogelijkheden voor het opvoeren van druk op andere lidstaten voor Nederland dus beperkt. Uiteraard zal ik u van de ontwikkelingen in dit dossier op de hoogte houden.
Waarom is de aangenomen motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr. 19) over etikettering van bont nog steeds niet uitgevoerd?2 Bent u bereid om de druk op te voeren in Brussel zodat die verplichte labeling van bont in jassen er nu komt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bont komt jaarlijks Nederland binnen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat hier geen illegaal bont bij zit van bijvoorbeeld ijsberen, zeehonden of katten?
De gevraagde informatie is niet voorhanden: binnen de EU bestaat er vrij verkeer van goederen, daardoor is er geen zicht op handelsstromen vanuit EU-lidstaten. Bij de import van bont uit derde landen worden alleen producten van 100% bont geregistreerd. Zodra het bont als onderdeel verwerkt is in bijvoorbeeld kleding, is hiervan geen separate registratie.
Kunt u toelichten op welke wijze en hoe intensief hierop is gecontroleerd het afgelopen jaar en hoeveel overtredingen zijn geconstateerd?
Bij de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) bestaat het sterke vermoeden dat producten gemaakt van honden- en kattenbont niet op de Nederlandse markt worden verhandeld, gebaseerd op onderzoek dat in 20053, 20064 en meer recentelijk in 2009 en 2010 is uitgevoerd. De nVWA verricht inspecties inzake het verhandelen van (producten met) honden- en kattenbont in Nederland. Ten aanzien de import van honden- en kattenbont wordt een tweesporenbeleid gevoerd. Op verzoek van de nVWA neemt de douane in haar reguliere controles de inspectie op bontproducten mee. Indien er twijfel aan de herkomst van bontproducten bestaat, wordt de nVWA geïnformeerd door de douane. Door deze aanpak is het mogelijk om een relatief groot aantal partijen bij binnenkomst te screenen. In 2010 is er één melding geweest vanuit de douane. Deze partij bleek geen honden- en kattenbont te bevatten.
In 2010 zijn door de nVWA inspecties verricht om vast te stellen of er producten verhandeld worden in Nederland waarin gebruik gemaakt is van honden- en kattenbont. Tijdens deze inspecties zijn 47 producten bemonsterd die (voor een deel) uit bontachtig materiaal bestonden. Deze monsters zijn door de nVWA onderzocht om vast te stellen of er in deze producten gebruik gemaakt is van honden- en kattenbont.
Wanneer er een vermoeden bestaat dat in een product honden- of kattenbont is verwerkt, wordt dit door middel van onderzoek in 3 stappen geverifieerd.
Door middel van microscopisch onderzoek is goed vast te stellen of het dierlijk bont of kunstbont betreft.
Middels microscopisch onderzoek kan vervolgens vast worden gesteld of het dierlijke bont afkomstig is van konijn of wasbeerhond (veel gebruikte bontsoorten) of dat het bont een andere dierlijke herkomst heeft. Wanneer het bont een dierlijke herkomst heeft, maar geen konijn of wasbeerhond, wordt het monster aangeboden voor onderzoek middels de SIAM-methode. Dit geeft in alle (tot nu toe bekende) gevallen uitsluitsel over de dierlijke herkomst.
Van de 47 in 2010 onderzochte monsters bevatten 16 monsters konijnenbont, 3 monsters bevatten wasbeerhondenbont, 2 monsters bevatten alleen veren en 26 monsters bestonden uit kunststofvezels. De nVWA doet geen specifiek onderzoek naar ijsberenbont en zeehondenbont, maar is deze bontsoorten bij inspecties naar honden- en kattenbont niet tegengekomen.
Hoe effectief is controle op bont naar het oordeel van de Voedsel en Warenautoriteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het vangnet voor zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Zzp-ers zoeken een bed»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de directeur van het Centraal planbureau dat er veel verborgen leed zit onder de groep zzp-ers die vorig jaar de klap van de crisis opvingen, waardoor officiële werkloosheidscijfers relatief laag bleven?
Zoals mijn voorganger in antwoord op dezelfde vraag van 15 januari 2010 reeds heeft aangegeven2 is het inherent aan ondernemerschap dat het inkomen van de zelfstandige «meeademt» met de conjunctuur. Als het slecht gaat met de economie krijgen zzp’ers te maken met minder opdrachten en/of een verlaging van uurtarieven om de concurrentie aan te kunnen. Ze profiteren over het algemeen ook als eerste als de economie weer aantrekt.
Alhoewel dit bij de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers hoort, kunnen dergelijke financiële klappen hard aankomen. Gegevens van het CBS laten zien dat het gemiddeld persoonlijk inkomen van de gehele groep zelfstandigen in 2009 inderdaad is gedaald, maar gemiddeld nog altijd hoger is dan dat van werknemers in particuliere bedrijven. In hoeverre het inkomen van zzp’ers is gedaald, is niet bekend. De omzetdaling van zzp’ers bedroeg in 2009 volgens het Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM) circa 6,5%; dat is min of meer gelijk aan de omzetdaling in Midden- en Kleinbedrijf (MKB) als geheel. Niet alle zzp’ers werden in gelijke mate getroffen door de crisis. Circa één op de vijf zzp’ers had in 2009 een omzetdaling van 10% of meer.
De overgrote meerderheid van de ondernemers blijkt een aanzienlijke financiële buffer te hebben. Op 1 januari 2010 hadden zelfstandigen een doorsneevermogen van € 154 000. Uiteraard is sprake van een aanzienlijke spreiding in de hoogte van het vermogen. Niettemin had 75% van de zelfstandigen op 1 januari 2010 meer dan € 20 000 aan vermogen beschikbaar.
Sinds 2010 heeft de economie een voorzichtig herstel ingezet. De verwachting is dat zzp’ers hiervan profiteren.
Kunt u inzichtelijk maken waarom het niet-gebruik van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (BBZ) hoog is en bent u bereid hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen informatie bekend over de mate van niet-gebruik van het Bbz. Wel zijn er signalen dat zelfstandigen niet altijd op de hoogte zijn van het bestaan van het Bbz. Hieruit kan overigens niet worden afgeleid dat zelfstandigen de weg naar het Bbz niet weten te vinden als dat nodig is. Zolang er immers geen financiële problemen zijn is er ook geen reden om naar informatie over het Bbz te zoeken. Wanneer problemen zich dreigen aan te dienen, is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om te zoeken naar oplossingsrichtingen of ondersteuningsmogelijkheden, waarbij het Bbz als vangnet kan dienen wanneer andere vormen van ondersteuning (bijvoorbeeld via een bank) niet mogelijk zijn. Gemeenten zijn – als uitvoerder van het Bbz – primair verantwoordelijk voor de bekendheid van het Bbz onder de (potentiële) doelgroep. Gemeenten zijn via de verzamelbrief van februari 2009 (in beginperiode van de crisis) en in december van datzelfde jaar opgeroepen om de mogelijkheden van het Bbz, met name in nijpende situaties, optimaal te benutten. Daarnaast heeft het kabinet het initiatief genomen om op de website antwoordvoorbedrijven.nl een digitaal informatieloket voor zzp’ers op te zetten waarop alle regels en faciliteiten vanuit de overheid – waaronder het Bbz – overzichtelijk worden gepresenteerd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat een zelfstandige gedwongen wordt om te teren op zijn opgespaarde pensioenvoorziening alvorens hij/zij in aanmerking komt voor de BBZ? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Het kabinet zal hier uitgebreid op ingaan in zijn reactie op het advies van de SER over de positie van zzp’ers. Deze reactie zal voor 1 april aan de Kamer worden gezonden.
Kunt u uiteenzetten waarom een zelfstandige, bij problematische schulden, geen gebruik kan maken van de minnelijke schuldhulpverlening?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de zelfstandige zelf om een oplossing te vinden voor eventuele financiële problemen waarin het bedrijf verkeert. Als er sprake is van een in principe levensvatbaar bedrijf dat tijdelijk in moeilijkheden verkeert is ondersteuning via het Bbz mogelijk. In die gevallen waarin het bedrijf niet levensvatbaar is (en het Bbz dus niet van toepassing is), kan de zelfstandige het bedrijf of beroep beëindigen. Daarna kan hij evenals andere burgers een beroep doen op de schuldhulpverlening. Het staat gemeenten overigens vrij om schuldhulpverlening aan te bieden aan zelfstandigen met een nog functionerende onderneming. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten op dit vlak is het niet aan mij om hierin verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden qua schuldhulpverlening voor zelfstandigen zeer beperkt zijn en vaak in een (te) laat stadium toegankelijk zijn en dat deze niet zijn gericht op de voorzetting van de onderneming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke stappen u hierin zal ondernemen?
Zie antwoord vraag 5.
Radiobazen die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit geschreven hebben |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de auteursrechten innende radiodirecteuren die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit zelf geschreven hebben?1
Ja.
Wat is de reden dat de radiodirecteuren, zoals die van Radio 538 en Sky Radio, meetekenen met de echte componisten om dan naar verluid de inkomsten weer door te geven aan deze echte componisten? Waarom zou dat «handiger» zijn?
De in het krantenartikel genoemde radiostations hebben gesteld dat de muziekwerken uitsluitend jingles en tunes betreffen. Dit wordt bevestigd door Buma die dit opmaakt uit de titel van de aangemelde werken. Voorts hebben zij verklaard dat de muziekwerken zijn vervaardigd door werknemers van het radiostation, dan wel zijn afgenomen van een extern productiebedrijf. Op grond van artikel 7 van de Auteurswet wordt een werkgever als maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst aangemerkt indien de arbeid van de werknemer bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Dit geldt tenzij partijen schriftelijk iets anders overeenkomen. De radiostations hebben aangegeven dat zij voor de werken van hun eigen werknemers uit hoofde van artikel 7 Auteurswet als maker moeten worden aangemerkt. Dergelijke makers worden ook wel fictieve makers genoemd.
Uit artikel 30a Auteurswet volgt dat muziekauteursrechtenbemiddeling geschiedt ten behoeve van de makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden. Op grond van artikel 6 van de statuten van Buma staat het lidmaatschap slechts open voor natuurlijke personen die auteur, erfgenaam of legataris zijn, of uitgever zijn of een leidinggevende functie vervullen in een uitgeversbedrijf. De auteur wordt nader gedefinieerd als de natuurlijke persoon die de hoedanigheid van componist en/of tekstdichter bezit. Daarnaast wordt het begrip rechtverkrijgende nader gedefinieerd. Hieronder wordt onder meer verstaan de besloten of naamloze vennootschap waarvan een auteur of zijn rechtsopvolger ten minste 90% van de aandelen houdt. De statuten voorzien voorts in de mogelijkheid voor het bestuur om bij reglement de voorwaarden vast te stellen op basis waarvan andere rechtspersonen dan de auteurs-b.v./n.v. aangemerkt kunnen worden als rechtverkrijgende, maar van deze mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. De rechtspersoon die als werkgever ingevolge artikel 7 van de Auteurswet wordt aangemerkt als de maker, kan zich derhalve thans niet als lid bij Buma aanmelden. Om die reden is er door de radiostations voor gekozen de directeur, zijnde een natuurlijk persoon, op te geven als componist.
Een bestuurscommissie van Buma is verzocht een advies uit te brengen aan het bestuur over de vraag of fictieve makers in aanmerking zouden moeten komen voor lidmaatschap. En zo ja, op welke wijze dit dient te geschieden. Ik zal het College van Toezicht Auteursrechten verzoeken aandacht aan deze kwestie te besteden.
Voor die muziekwerken die een radiostation heeft afgenomen van een externe producent zal het station zich niet op het werkgeversauteursrecht kunnen beroepen. Of de productiebedrijven dat wel kunnen, hangt af van de concrete omstandigheden.
Het Platform Makers stelt overigens dat in de meeste gevallen liedjes, tunes en jingles door zelfstandige componisten in opdracht – en dus buiten dienstverband – worden vervaardigd. Indien een maker meent dat bij Buma een ander ten onrechte als rechthebbende is aangemerkt, kan hij de inschrijving betwisten. Hangende de procedure bevriest Buma dan de uitkering van vergoedingen. Bij Buma is voor de muziekwerken waarbij de genoemde radiodirecteuren staan geregistreerd als componist geen verzoek om toepassing van deze procedure binnengekomen.
Klopt het dat in breder verband uitgevers componisten dwingen om hen mee te laten tekenen als componist?
In casu gaat het niet om uitgevers maar om radiostations. Voor de door de radiodirecteuren aangemelde muziekwerken is tevens een uitgever aangemeld. Het is aan de (fictieve) maker van de muziekwerken om te bepalen of hij een overeenkomst wil sluiten met een muziekuitgever.
Duidt dit naar uw oordeel op een economische machtspositie van de uitgevers, in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te verzoeken hier een onderzoek naar te laten doen?
Een onderneming heeft een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet als de onderneming zich onafhankelijk van concurrenten, leveranciers, afnemers en consumenten in de betreffende markt kan gedragen. Het is aan de betrokken marktpartijen om de NMa te verzoeken een onderzoek in te stellen indien zij het vermoeden hebben dat een onderneming een economische machtspositie heeft en daarvan misbruik maakt.
Voorziet de Auteurscontractenrechtwet in regelingen die de positie van de componist beschermt tegen uitgevers, radio-directeuren en omroepen? Zullen in deze wet een «bestseller-regeling» en een «non-usus»-regelingopgenomen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 is geconsulteerd over een voorontwerp van wet auteurscontractenrecht. In het voorontwerp is een zogeheten bestseller-regeling en een non usus-regeling opgenomen. U zult nader geïnformeerd worden over de stand van zaken met betrekking tot het voorontwerp in de speerpuntenbrief auteursrecht die binnen afzienbare tijd naar de Tweede Kamer wordt gezonden.
Wanneer zal deze Auteurscontractenrechtwet bij de Kamer ingediend worden?
Zie antwoord vraag 5.
Het vrijgeven van de voetbal makelaarsmarkt en de gevolgen die dit heeft voor jonge talenten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrijgave makelaarsmarkt leidt tot misstanden met jonge talenten. Straks is de jeugd echt vogelvrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat jongeren onder de 16 jaar beschermd moeten worden en blijven tegen de invloeden van voetbalmakelaars en intermediairs? Zo ja, kunt u toelichten welke middelen ingezet worden om deze jonge talenten te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Profvoetballer worden is voor velen een droom en als je opgenomen wordt in het selectietraject hiervoor kan dat veel kansen bieden. Maar clubs, begeleiders, ouders en makelaars moeten zorgvuldig met jonge talenten omgaan. Ik snap de zorgen die bestaan rondom transfers van minderjarige spelers, en vooral van spelers onder de 16 jaar.
In Nederland moeten spelersmakelaars een licentie van de KNVB hebben. Dit betekent dat zij zich moeten houden aan de reglementen van de KNVB. Volgens artikel 8 lid 1 sub d van het Reglement Spelersmakelaars is een spelersmakelaar verplicht zich te onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan 16 jaar betreft.Bij overtreding van de reglementen, komt de spelersmakelaar in aanraking met de tuchtrechtelijke organen van de bond.
Als een ouder of een bij de Nederlandse orde van advocaten ingeschreven advocaat opereert als intermediair tussen de (jonge) speler en de bond, dan valt deze niet onder de reglementen van de voetbalbond.
Biedt de huidige wet- en regelgeving adequate bescherming aan de jonge voetbaltalenten of worden kinderen jonger dan zestien in de praktijk wel «begeleid door sportmakelaars»? Indien dit laatste het geval is, om hoeveel kinderen gaat het dan?
Nederland heeft geen specifieke wettelijke regels die verbieden dat spelers jonger dan zestien bij een andere Nederlandse of buitenlandse club gaan spelen. Reguliere wet- en regelgeving ten aanzien van witwassen, belastingontduiking, fraude, arbeidsrecht etc. zijn van toepassing op iedereen, ook op sporters en hun begeleiders.
De sector heeft zelf regels opgesteld om jonge voetbaltalenten te beschermen; het in antwoord 2 genoemde artikel 8 lid 1 sub d van het Reglement Spelersmakelaars van de KNVB.
De afgelopen jaren zijn er weinig klachten bij de KNVB binnengekomen over spelersmakelaars die kinderen jonger dan 16 begeleiden. Deze klachten zijn onderzocht maar kunnen vaak niet bewezen worden. Redenen hiervoor lopen uiteen van simpelweg het «niet bestaan» van bewijsmiddelen tot het niet willen afgeven van een verklaring door betrokkenen.
Bent u in gesprek met de KNVB om het onder contract stellen van jonge talenten tegen te gaan? Overweegt u wettelijke of andere maatregelen om de misstanden met jonge talenten tegen te gaan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ouders zijn verantwoordelijk voor het welzijn en de ontwikkeling van hun kind. Als dat betekent dat zij in het kader van de ontwikkeling van de sportieve en maatschappelijke loopbaan een andere, nieuwe opleidingsplek kiezen, dan is dat hun goed recht. Dit moet uiteraard wel zorgvuldig gedaan worden.
Uit onderzoek van de Europese Commissie naar spelersmakelaars in de Europese Unie (2009) blijkt dat de oplossing vaak niet makkelijk te vangen is in wet- en regelgeving. Zelfregulering kan hierbij wel een belangrijk instrument zijn.
Maar als het om criminele activiteiten gaat, als de belastingen ontdoken worden, als het arbeidsrecht geschonden wordt of als het vrije verkeer van werknemers in het gedrang komt, dan komt uiteraard de publieke overheid in beeld. Hiervoor zijn wetten en regels en deze worden gehandhaafd.
Gelet op het bovenstaande overweeg ik geen nieuwe wettelijke of andere maatregelen in te stellen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de jeugd «echt vogelvrij» wordt als de FIFA de makelaarsmarkt vrijgeeft? Heeft het vrijgeven van de makelaarsmarkt gevolgen voor uw beleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De FIFA gaat het huidige systeem van spelersmakelaars evalueren en sluit niet uit dat een van de uitkomsten van de evaluatie is dat het huidige licentiesysteem geheel afgeschaft wordt. Het systeem is volgens de FIFA namelijk veel te diffuus en makkelijk te omzeilen. Clubs, spelers en hun ouders kunnen immers altijd een advocaat inhuren en ouders kunnen zelf een contract ondertekenen of verhuizen naar een andere stad of ander land ten dienste van hun minderjarige kind.
De reguliere wet- en regelgeving in Nederland verandert niet automatisch door een wijziging van sportregels van de FIFA. Gelet hierop onderschrijf ik de stelling dat de jeugd «echt vogelvrij» wordt niet.
Het bericht dat bij een grootschalige actie in de Randstad en het zuiden van het land uitkeringsfraudeurs zijn opgepakt |
|
|
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Vier aanhoudingen wegens uitkeringsfraude»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe lang deze grootschalige fraudegevallen al aan de gang zijn, en welke bedragen hiermee gemoeid zijn?
Nee, hierover kunnen in dit stadium van het onderzoek nog geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat de hardwerkende belastingbetaler nooit de dupe mag zijn van asociale fraudeplegers, en dat derhalve het totale fraudebedrag met rente moet worden teruggevorderd? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken en binnen welke termijn verwacht u het bedrag inclusief rente terug ? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van oordeel dat deze fraude hard moet worden aangepakt om het maatschappelijke draagvlak voor de collectieve voorzieningen te behouden. Uitgangspunt is dat fraude nooit mag lonen.
Het OM leidt het strafrechtelijk onderzoek naar deze fraudegevallen. De omvang van de schade kan op dit moment nog niet worden bepaald. Dit is afhankelijk van het lopende onderzoek van het OM en de uitkomsten van de heronderzoeken door UWV en zorgkantoren. De heronderzoeken door het UWV starten op het moment dat door het OM toestemming is verleend voor het gebruik van gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek.
De mensen die bij UWV in deze zaak in beeld zijn, worden herbeoordeeld. Daarbij worden de arbeidsmogelijkheden opnieuw beoordeeld. Indien uit de keuring door het UWV blijkt dat de uitkering ten onrechte is verstrekt, wordt de uitkering verlaagd of beëindigd en teruggevorderd. Als bewezen wordt dat er sprake is geweest van misleiding van de verzekeringsarts, zal daarbovenop een maximale boete worden opgelegd, of er is sprake van strafrechtelijke vervolging door het OM. Indien iemand zich niet aan de betalingstermijn houdt, wordt tevens wettelijke rente in rekening gebracht. Op welke termijn de schade zal worden teruggevorderd in het lopende onderzoek is afhankelijk van de voortgang en de uitkomst van het onderzoek.
Ook de zorgkantoren doen in deze zaak onderzoek naar onterecht uitgekeerde persoonsgebonden budgetten. Ook hier geldt dat in gevallen van fraude de budgetten stop gezet zullen worden en het onterecht betaalde bedrag zal worden teruggevorderd. Zorgkantoren kunnen daarbij de onderzoekskosten in de vordering betrekken. Het tegengaan van fraude met pgb’s heeft bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport prioriteit. Momenteel worden in overleg met alle bij het pgb en de fraudebestrijding betrokken partijen maatregelen uitgewerkt om fraude met pgb’s terug te dringen. Deze maatregelen richten zich op de gehele pgb-keten. Het gaat dus niet alleen om mogelijke aanpassingen in de subsidieregeling, maar ook om verbeteringen in de voorlichting (preventie), de controle (detectie) en de sanctiemogelijkheden (repressie). Een advies is in maart gereed. (Zie ook antwoorden op kamervragen van Venrooy-van Ark over fraude met pgb’s, kenmerk 2011Z01606).
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude keihard moet worden aangepakt, dat bij fraude en ten onrechte uitgekeerde uitkeringen het bedrag altijd moet worden teruggevorderd, en het recht op een uitkering waarmee is gefraudeerd voor het leven moet komen te vervallen? Zo nee, waarom niet ?
Het kabinet is van mening dat fraude met uitkeringen de solidariteit onder ons stelsel van sociale zekerheid ondermijnt. Het kabinet wil uitkeringsfraude daarom harder aanpakken. Onterecht verstrekte uitkeringen worden daadwerkelijk teruggevorderd, ongeacht de hoogte van de fraude. Een boete komt bovenop de beëindiging en terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde uitkering. De maatregelen uit het Regeerakkoord worden uitgewerkt in een plan van aanpak. Het kabinet zal de brief over de aanpak fraude zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer toezenden.
Deelt u de mening dat fraude en bedrog grote bedreigingen vormen voor het draagvlak van de verzorgingsstaat, en dat derhalve de interventieteams nog intensiever en nog meer landelijke controles moeten uitvoeren dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik met u van mening dat fraude en bedrog het draagvlak van onze verzorgingsstaat aantasten en daarom hard moeten worden bestreden. Burgers en bedrijven die zich niet aan de regels houden, moeten worden aangepakt en het onrechtmatig genoten voordeel moet worden ontnomen.
Het kabinet voert een actief handhavingsbeleid om het plegen van fraude op de terreinen van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid te ontmoedigen en overtredingen die toch worden gepleegd, te bestraffen. De maatregelen op het terrein van handhaving die het Kabinet neemt, zijn opgenomen in het Handhavingsprogramma 2011–2014, dat ik op 21 december jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 17 050, nr. 402). Verder zal ik u binnenkort een plan van aanpak toesturen waarin ik uiteenzet hoe ik het fraudebeleid wil aanscherpen.
De interventieteams zijn al sinds 2003 een belangrijk instrument in het detecteren van mogelijke fraude op de terreinen van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en de belastingen. De teams controleren zowel ondernemers als burgers die een uitkering genieten. De jarenlange ervaring leert dat de teams steeds beter in staat zijn om op basis van risicoanalyse in die branches en wijken te controleren op fraude en aanverwante misstanden waar de problemen het grootst zijn. In de periode 2011–2014 zullen de teams nog meer gericht worden ingezet.
Wat gaat u eraan doen om dit soort grootschalige fraudes, ter bescherming en behoud van de sociale voorzieningen voor de mensen die het echt nodig hebben, in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet is van mening dat fraude met uitkeringen ontoelaatbaar is. Fraude moet daarom hard bestreden worden. Het kabinet werkt de maatregelen uit het Regeerakkoord uit in een plan van aanpak. De brief over de aanpak fraude zal het kabinet zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer toezenden.
Mochten de lopende onderzoeken naar de fraudegevallen daartoe aanleiding geven, dan betrekt het kabinet de resultaten daarvan bij de uitwerking van de aanpak fraude.
Ontsnapte tijgers bij circus Belly Wien in Alphen aan den Rijn |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Is het u bekend dat er bij circus Belly Wien onlangs drie tijgers zijn ontsnapt, waarbij één kameel is gedood, een kameel gewond is geraakt en een paard fikse bijtwonden heeft opgelopen?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke situatie was, waarbij mensen in levensgevaar hadden kunnen komen? Zo ja, welke consequenties trekt u hieruit? Zo nee, hoe beoordeelt u dit incident dan?
Wanneer roofdieren ontsnappen is dat altijd gevaarlijk. In deze situatie is er geen gevaar geweest voor de veiligheid van publiek, want er was geen publiek aanwezig. Het circuspersoneel heeft de dieren weer snel gevangen.
De politie heeft de zaak onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat het slot van de tijgerkooi is vernield en dat de tijgers met opzet naar buiten zijn gelaten. De politie heeft de dader(s) niet kunnen achterhalen.
Kunt u uiteenzetten hoe het mogelijk is dat de tijgers überhaupt ontsnapt zijn en wat hierop de sancties zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten welke veiligheidsvoorschriften precies gelden voor het plaatsen van kooien en buitenverblijven en het tentoonstellen van wilde dieren door circussen wanneer zij een Nederlandse gemeente aandoen? Zijn deze voorschriften voor alle gemeenten gelijk of worden die door het plaatselijke bestuur vastgesteld? Acht u deze voorschriften afdoende om de veiligheid van mens en dier te waarborgen?
Er zijn geen wettelijke voorschriften voor circussen op dit punt. Gemeenten kunnen hun eigen voorschriften opnemen in de Algemeen Plaatselijke Verordening.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er controles hebben plaatsgevonden op openbare orde en veiligheid bij circussen in de afgelopen vijf jaar en wat de bevindingen daarvan waren? Hoe vaak zijn dierentuinen gecontroleerd op deze aspecten?
Voor openbare orde en veiligheid zijn de lokale autoriteiten (politie en gemeenten) verantwoordelijk. Incidenten op het terrein van openbare orde en veiligheid bij circussen worden niet centraal geregistreerd. Ik kan daarom niet aangeven hoe vaak er op die aspecten is gecontroleerd en wat daarvan de bevindingen waren.
Dierentuinen beschikken over een veiligheidsprotocol dat beoordeeld wordt bij de aanvraag voor een dierentuinvergunning. Wanneer dierentuinen belangrijke wijzigingen melden, wordt aandacht besteed aan de veiligheid. Bij incidenten wordt de situatie samen met de vergunninghouder doorgenomen.
Beschikt circus Belly Wien over de benodigde certificaten in het kader van Artikel 48 van de Uitvoeringsverordening (EG) nr. 338/97 en het Certificaat reizende tentoonstelling? Op welke wijze, met welke frequentie en door wie is dat de afgelopen jaren gecontroleerd? Zo nee, hoe kan een circus dat niet over deze certificaten beschikt een vergunning krijgen voor optredens in Nederland?
Circus Belly Wien beschikt, voorzover nodig, over EG-certificaten, zoals bedoeld in artikel 8, lid 3, van Verordening (EG) nr. 338/97.
In artikel 30 van Verordening 865/2006 krijgen lidstaten de mogelijkheid om certificaten voor reizende tentoonstellingen af te geven. Nederland maakt van deze mogelijkheid geen gebruik.
Verder is in Nederland voor het houden van bepaalde soorten, waaronder voor berberapen en tijgerwelpen, een bezitsontheffing nodig. Bij iedere aanvraag voor een bezitsontheffing wordt door de Dienst Regelingen altijd gecontroleerd of de dieren rechtmatig verkregen zijn. Als de aanvraag daartoe aanleiding geeft wordt de nVWA daarbij ingeschakeld.
Is het waar dat genoemde certificaten hun geldigheid verliezen als de daarop vermelde dieren zijn ontsnapt? Zo ja, klopt het dat deze certificaten hun geldigheid hebben verloren? Zo nee, hoe zit het dan? Op welke wijze en door wie wordt de geldigheid van deze certificaten getoetst en welke gevolgen worden verbonden aan een negatieve uitkomst van een dergelijke toetsing?
Genoemde certificaten verliezen niet hun geldigheid bij ontsnapping van dieren.
Zowel de Dienst Regelingen als de nVWA controleren certificaten op hun geldigheid. Als de certificaten niet geldig blijken te zijn, kan handhavend worden opgetreden.
Kunt u uiteenzetten welke meldingen de afgelopen jaren bij de handhavende autoriteiten zijn binnengekomen over onveilige situaties bij circus Belly Wien? Kunt u bevestigen dat er in 2010 melding is gemaakt over de manier waarop het circus de dieren had gehuisvest in Almere waarbij leerlingen van een bezoekende basisschool zonder bufferzone langs de tijgerkooien konden lopen en dat er geen net gespannen was boven het buitenverblijf van de tijgers, waardoor zij gemakkelijk over het hek hadden kunnen springen en ontsnappen? Kunt u bevestigen dat daarbij ook melding is gemaakt van de situatie dat deze leerlingen hun hand door de tralies van het verblijf van de berberapen konden steken? Deelt u de mening dat het hier om gevaarlijke situaties ging? Zo ja, waarom is er niet ingegrepen om de veiligheid van deze kinderen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord onder vraag 5.
Bij de nVWA zijn in 2010 enkele meldingen binnengekomen over het circus Belly Wien, waaronder een algemene mail op 1 juni 2010 over mogelijke onveilige toestanden bij Circus Belly Wien. Tijgers zouden te dicht benaderd kunnen worden door het publiek. In de melding wordt niet gesproken over het ontbreken van netten boven het buitenverblijf van de tijgers of van kinderen die hun handen door de tralies van het apenverblijf kunnen steken. De melding is overgedragen aan de gemeente Geldrop-Mierlo, waar het circus de derde week van juni 2010 haar tenten zou opslaan. Als mensen wilde dieren te dicht kunnen benaderen, is dat potentieel gevaarlijk. De zorg voor de veiligheid is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten kunnen veiligheidsvoorschriften aan de vergunning verbinden.
Voor zover mij bekend zijn er in het verleden bijtincidenten met een aap van het betreffende circus geweest. Na overleg met het circus is bij de eerste melding in 2006 het bloed van de aap getest op besmettelijke ziekten. De aap bleek niet besmet te zijn te zijn met ziekten die ook gevaarlijk zijn voor mensen.
Kunt u toelichten wat er met bovengenoemde meldingen is gedaan? Kunt u bevestigen dat er al eerder melding is gemaakt van vier bijtincidenten met apen bij circus Belly Wien? Zo ja, hoe is er met deze meldingen omgegaan?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u, mede gelet op de meldingen over gevaarlijke situaties en bijtincidenten, uitleggen waarom u onlangs een ontheffing heeft verleend aan circus Belly Wien om de tijgers en berberapen onder zich te houden terwijl het circus geen vergunning had om deze dieren te houden? Waarom bent u overgegaan tot het verlenen van ontheffing in plaats van handhavend op te treden? Onderkent u dat u hiermee het illegaal houden van beschermde wilde dieren in feite heeft gelegaliseerd?
De berberapen en de tijgerwelpen bij het betreffende circus hadden een legale afkomst, die voldoet aan de CITES regelgeving. Daarboven geldt voor apen en katachtigen dat circussen moeten beschikken over een zogenoemde bezitsontheffing op basis van de Flora- en faunawet. Het betreffende buitenlandse circus heeft bij mij een aanvraag hiervoor gedaan. Omdat de dieren rechtmatig waren verkregen en er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de dieren niet op de juiste wijze zouden worden gehouden, heb ik de ontheffing verleend.
In de ontheffing is als voorwaarde opgenomen dat moet worden voldaan aan de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Deelt u de mening dat het gerechtvaardigd is dat gemeenten op grond van regels van openbare orde en veiligheid in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) circussen met wilde dieren in hun gemeente moeten kunnen weren? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden de APV daartoe biedt? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat een aantal gemeenten geen circussen met wilde dieren op hun grondgebied wenst. Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is uitputtend bedoeld voor dierenwelzijnsbeleid. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen. Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.3
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met andere oogmerken regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid. In een concreet geval is het aan de rechter om te beoordelen of een gemeente bij het opstellen van regels binnen de grenzen van haar bevoegdheid is gebleven.
Het stellen van regels over openbare orde en veiligheid is bij uitstek een lokale verantwoordelijkheid, waarmee die afweging dus op het meest toepasselijke niveau wordt gemaakt.
Bent u bekend met het feit dat tientallen gemeenten circussen met wilde dieren willen verbieden binnen hun gemeente en tot nog toe nog steeds gedwongen zijn circussen met wilde dieren toe te laten? Hoe beoordeelt u dit, meewegende dat juist ook de gemeente Alphen aan de Rijn zich tot een rechtszaak toe heeft ingespannen voor een gemeentelijk verbod op circussen met wilde dieren?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de alsmaar groeiende groep gemeenten die circussen met wilde dieren willen weren van hun grondgebied tegemoet te komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de passage «Taken van het bestuur worden op een zo dicht mogelijk bij de burger gelegen niveau gelegd» uit het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de brief van de Europese Commissie waarin zij aangeeft dat lidstaten op nationaal niveau een verbod op wilde dieren in circussen mogen instellen? Bent u bereid deze mogelijkheid, in navolging van andere lidstaten, te benutten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat Oostenrijk wilde dieren in circussen heeft verboden. Voorts is mij bekend dat de Europese Commissie van mening is dat de vraag hoe wilde dieren in het circus het best kunnen worden beschermd door de lidstaten zelf dient te worden beoordeeld. Dit heeft de Commissie aangegeven in haar motivering om een tegen Oostenrijk ingezette infractieprocedure niet door te zetten. De Europese Ombudsman heeft in maart 2010 het formele besluit genomen dat de Europese Commissie slecht bestuur heeft gepleegd. Dit is gebeurd, omdat volgens de Europese Ombudsman de genoemde motivering van de Europese Commissie niet afdoende was. Ik ben geen voorstander van een nationaal verbod. Ik wil juist de mogelijkheid benutten om tot Europese regelgeving te komen.
Het niveau van beginnende mbo'ers |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beginnende mbo-ers vaak onder niveau basisschool»?1
Ja.
Is het onderzoek representatief te noemen?
Ik kan geen uitspraken doen over de representativiteit van dit onderzoek. Het onderzoek is gebaseerd op een door een particuliere instelling opgestelde diagnostische toets die is afgenomen bij haar klanten.
Deelt u de zorgen rondom de prestaties in de verschillende niveaus? Wat betekent dit voor de landelijke examinering in 2014?
Van diverse mbo-instellingen hoor ik dat de resultaten van beginnende mbo-ers op de diagnostische toetsen taal en rekenen laag kunnen zijn. Ik neem dat signaal serieus en zal het betrekken bij mijn aanpak voor de invoering van de referentieniveaus in het mbo.
Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat de status van de nu gebruikte diagnostische toetsen een andere is dan die van de toekomstige examens. De resultaten van de diagnostische toetsen geven een indicatie van de beheersing van het vereiste referentieniveau. Voor het opstellen van de definitieve normering en moeilijkheidsgraad van de toekomstige examens is meer tijd nodig.
Dit gebeurt in de komende jaren, met betrokkenheid van toetsdeskundigen, taal- en rekenexperts en de onderwijsinstellingen.
Vanaf 2013/2014 (niveau 4 en 2014/2015 (niveaus 2 en 3) worden centrale examens taal en rekenen afgenomen. De zorgen rondom de huidige taal- en rekenprestaties van startende mbostudenten vormen op dit moment voor mij geen aanleiding om af te wijken van dit tijdpad.
Het gaat er allereerst om dat scholen van zowel het voortgezet onderwijs als het middelbaar beroepsonderwijs extra gaan investeren in goed taal- en rekenonderwijs.
Ten tweede voer ik de centrale examens gefaseerd en zorgvuldig in. Vanaf 2011 doen de mbo-instellingen ervaring op met pilotexamens, waarbij de taal- en rekenprestaties van studenten jaarlijks worden gemeten. Ik volg de implementatie nauwgezet aan de hand van tussentijdse evaluaties waarbij ik het College voor Examens en het mbo-veld betrek. Wanneer uit deze testfase blijkt dat de taal- en rekenprestaties ondanks de onderwijsinspanningen van de scholen te laag blijven, zal ik passende maatregelen nemen.
Hoe beoordeelt u de prestaties van de verschillende niveaus (m.n. niveau 2 en 4)?
Ik beschouw de prestaties van de beginnende mbo-ers op de diagnostische toetsen vooral als een signaal dat scholen van zowel het po, vmbo als het mbo aan de slag moeten met extra en gerichte investeringen in taal- en rekenonderwijs.
Als niveau 4 doorstroom naar het hbo mogelijk maakt, moet dan het niveau lezen en rekenen ook op havo-niveau zijn? Wat is de discrepantie nu? En hoe wordt het gat gedicht?
Het referentieniveau 3F Nederlandse taal en rekenen wordt in zowel de examinering van het havo als in die van mbo-4 opgenomen. Daarmee gaan in de toekotnst zowel havisten als mbo4 studenten met hetzelfde niveau van lezen en rekenen naar het hbo. Over de verschillen en overeenkomsten tussen taal- en rekeneisen in de huidige examenprogramma's van het havo en de mbo-4 opleidingen is geen informatie bekend.
Wat gaat u nu precies doen met de referentieniveaus? Wat verstaat u onder zorgvuldig invoeren?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Een nadere uitwerking hiervan geef ik in de voortgangsrapportage over de implementatie van de referentieniveaus in de verschillende onderwijssectoren.
De voortgangsrapportage ontvangt de Tweede Kamer in het voorjaar van 2011.
Wat is het effect van dit onderzoek op uw handelen? Voor wie is er werk aan de winkel? Alleen voor de scholen?
Ik neem het signaal dat dit onderzoek geeft serieus en zal het betrekken bij mijn aanpak voor de invoering van de referentieniveaus in alle onderwijssectoren. Deze invoering vergt uiteraard een gezamenlijke inzet van alle betrokken: van docenten en managers van po-, vo- en mbo-scholen, van landelijke ondersteuningsinstellingen en van de overheid in haar voorwaardenscheppende rol.
Als de vmbo-docenten zeggen dat de lat te hoog ligt, hoe werkt dit uit in termen van verwachtingsmanagement? Is waar wat zij zeggen, dat het voor vmbo-leerlingen onhaalbaar is?
Mij is bekend dat er zorgen bij vmbo-docenten bestaan over de haalbaarheid voor vmboleerlingen.
Ik neem deze zorgen serieus en zal ze betrekken bij mijn aanpak voor de invoering van de referentieniveaus in het vo. Lopende verbetertrajecten in het vmbo tonen echter aan dat de taal- en rekenprestaties van vmbo-leerlingen wel degelijk kunnen worden verhoogd.
Verwachtingen van docenten ten aanzien van hun leerlingen zijn belangrijk. Daarom zorg ik ervoor dat vmbo-docenten via het Steunpunt Taal en Rekenen kunnen kennisnemen van succesvolle verbetertrajecten van hun collega-instellingen. Ook kunnen docenten vanaf 2011 met hun leerlingen kennismaken met concrete uitwerkingen van de referentieniveaus in proeftoetsen en -examens.
Is er al zicht op de aanpak en het effect van de 50 miljoen euro die extra is uitgetrokken voor de aanpak van rekenen en taal voor het mbo?
Vanaf 2010 ontvangen de mbo-instellingen 50 miljoen euro voor de aanpak van taal en rekenen.
Er zijn reeds diverse resultaten zichtbaar. Zo heeft elke mbo-instelling in het voorjaar van 2010 een implementatieplan taal en rekenen opgesteld. Verder blijkt dat bijna alle instellingen, als basis voor de inrichting van het taal- en rekenonderwijs, op grote schaal diagnostische toetsen taal en rekenen afnemen bij hun beginnende studenten. Uit het aantal aanmeldingen bij het College voor Examens blijkt bovendien dat veel instellingen in het voorjaar van 2011 ervaring gaan opdoen met de eerste digitale voorbeeldexamens voor mbo-4.
Voor zicht op het effect op leerlingprestaties is het nu nog te vroeg. Het kost enige tijd voordat de effecten van geleverde extra onderwijsinspanningen zich doorvertalen in hogere prestaties van leerlingen op toetsen en examens.
De passagier die na een valse bommelding gewoon werd vrijgelaten |
|
André Elissen (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust Schiphol na bommelding passagier tijdens controle»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat iemand die doelbewust grote wanorde op een luchthaven veroorzaakt en daarbij inspeelt op de angst voor een aanslag, na verhoor direct wordt vrijgelaten?
Uiteraard vind ik het onaanvaardbaar dat mensen dreiging en wanorde veroorzaken met valse bommeldingen. Het Openbaar Ministerie treedt hier in voorkomende gevallen dan ook consequent tegen op, waarbij de zwaarte van de sanctie afhangt van de overlast die door de valse bommelding is veroorzaakt. In dit geval was er overigens geen sprake van «grote wanorde» op de luchthaven. Deze valse bommelding heeft ongeveer 15 minuten vertraging veroorzaakt bij het inchecken van de passagiers, en geen vertraging voor de vlucht zelf ten gevolge gehad.
Waarom is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot inverzekeringstelling, voorlopige hechtenis, voorgeleiding of snelrecht?
Op 25 januari 2011 is een persoon als verdachte verhoord door de Koninklijke Marechaussee. Daarnaast zijn twee getuigen gehoord. Nadat het onderzoek was afgerond is de verdachte conform artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering op last van de hulpofficier van justitie binnen 6 uur heengezonden. Verdere vrijheidsbeneming van de verdachte was niet gerechtvaardigd, omdat er geen verder onderzoek nodig was. Evenmin was er aanleiding om snelrecht toe te passen. De Koninklijke Marechaussee heeft een proces-verbaal opgemaakt en ingestuurd naar het Openbaar Ministerie, alwaar de zaak is beoordeeld. De verdachte is een transactie van 750 euro aangeboden. Dat is het gebruikelijke bedrag bij een valse bommelding die een vertraging bij het inchecken veroorzaakt, maar geen vertraging van de vlucht zelf. Indien de transactie niet wordt betaald zal hij worden gedagvaard.
Hoe gaat u de beeldvorming bestrijden dat het verstoren van de openbare orde met een valse bomdreiging vrijwel straffeloos kan gebeuren?
Ik deel niet de indruk dat er in de beeldvorming sprake van is dat men straffeloos valse bommeldingen op Schiphol kan doen. Het Openbaar Ministerie treedt consequent op in voorkomende gevallen, en daders krijgen een aanzienlijke transactie voorgesteld. Indien de transactie niet wordt betaald, of indien sprake is van ernstige verstoring of recidive, worden verdachten standaard gedagvaard.
Bent u van plan de kosten voor de inzet van orde- en veiligheidsdiensten te verhalen op de dader? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het onderhavige incident geen grote wanorde, maar slechts een geringe vertraging bij het inchecken veroorzaakt. Door de Koninklijke Marechaussee kon het incident op reguliere wijze met de reeds beschikbare mensen worden afgehandeld. De Koninklijke Marechaussee acht deze zaak daarom niet geschikt voor een poging om schade op de dader te verhalen.
Het toegenomen gebruik van de populaire drug GHB |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het toegenomen gebruik van de partydrug Gamma-Hydroxy-Butyraat (GHB)?1
Uit beschikbare gegevens van hulpverleningsinstellingen blijkt dat het aantal GHB-verslaafden dat een beroep doet op hulpverlening de afgelopen jaren is toegenomen.
Deelt u de mening dat het gebruik en de gevolgen van GHB zouden moeten worden gemonitord, zoals bijvoorbeeld bij alcohol en drugs? Zo nee, waarom niet?
GHB wordt al als drug gemonitord, sinds 2008 als apart middel, onder andere via de Nationale Drug Monitor. Via het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), het Letsel Informatie Systeem (LIS) en de Stichting Informatievoorziening Zorg (IVZ) worden ook de gevolgen van problematisch GHB-gebruik gemonitord.
Is het waar dat kennis over het gebruik en verslavingsgevaar van GHB bij de gebruikers erg laag is? Vindt u dit gewenst en zo nee, welke middelen heeft u om deze kennis bij (potentiële)gebruikers te vergroten en welke van deze middelen gaat u daadwerkelijk inzetten?
Ondanks de voorlichting en informatievoorziening zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 is niet geheel uit te sluiten dat er gebruikers zijn die zich niet goed realiseren aan welke risico’s zij zich bloot stellen door GHB te gebruiken. Uit internetfora is af te leiden dat er gebruikers zijn die willens en wetens de risico’s die aan het gebruik van GHB verbonden zijn op de koop toe nemen. Ik ben van mening dat via de gebruikelijke kanalen voldoende informatie over de gevaren en risico’s van GHB-gebruik voorhanden is.
Deelt u de mening dat gebruik van «nieuwe en/of populaire» drugs, zoals GHB, moet worden gemonitord, zodat preventie en behandeling hierop tijdig kunnen worden aangepast? Welke drugs zouden hier naar uw mening voor in aanmerking komen?
Via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) wordt inzicht verkregen in de markt van de recreatieve drugs en de ontwikkelingen die zich op die markt voordoen. De Stichting Informatievoorziening Zorg inventariseert de hulpvraag van mensen die vanwege problematisch gebruik van GHB een beroep doen op hulpverlening. Naar aanleiding van berichten uit het Verenigd Koninkrijk is vorig jaar enige tijd bijzondere aandacht uitgegaan naar het middel mefedron. Het DIMS is een belangrijke informatiebron voor preventiewerkers bij de instellingen voor verslavingszorg en voor preventiewerkers die het uitgaansleven als werkterrein hebben.
Op welke wijze vindt op dit moment preventie van GHB gebruik plaats? Vindt u het gewenst dat jongeren nadrukkelijk worden gewezen op de gevaren van GHB? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
De voorlichting over drugs van het Trimbos Instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en waarschuwt voor de gevaren van dit middel. Zo heeft Trimbos de site www.drugsenuitgaan.nl voor jongeren die uitgaan en de site www.drugsinfo.nl voor het algemene publiek. Ook de instellingen voor verslavingszorg waarschuwen voor de gevaren met folders en sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl van Brijder verslavingszorg. Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de drugsinfolijn en via de chatservice. Daarnaast bevat het voorlichtingsprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (+MBO) een lespakket over uitgaansdrugs. In dat pakket wordt GHB ook meegenomen. Ik ben van mening dat deze preventieve activiteiten op dit moment voldoende zijn, mede gezien de omvang van de GHB problematiek.
Op welke manier wilt u gebruik van GHB voorkomen, aangezien de gebruikers deze met behulp van reinigingsstoffen en aan de hand van Youtube-filmpjes zelf kunnen vervaardigen?
De belangrijkste stof bij het vervaardigen van GHB is Gamma-Butyro-Lactone (GBL). Deze stof zit in tal van schoonmaakmiddelen (gootsteenontstopper, velgreiniger) die vrij verkrijgbaar zijn. Zoals in september 2010 ook al is aangegeven wordt GBL grootschalig toegepast voor industriële doeleinden. Een verbod van GBL is alleen al om die reden onwenselijk.2
Vindt u dat er meer behandelplekken met terugvalpreventie voor de GHB gebruikers in Nederland zouden moeten zijn, omdat de huidige instellingen de toestroom van mensen niet aan kunnen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2008 hebben steeds meer problematisch GHB-gebruikers hulp gezocht bij de instellingen voor verslavingszorg. Inmiddels is vastgesteld dat het onmiddellijk stoppen met gebruik tot grote gezondheidsrisico’s kan leiden. Ook de behandeling waarbij benzodiazepines werden voorgeschreven is niet voor iedere patiënt succesvol. De door verslavingszorginstelling Novadic-Kentron ontwikkelde behandeling met gebruik van GHB in een afbouwschema heeft vooralsnog het beste behandelresultaat. Ik stimuleer een project waarbij verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding uitvoeren van een nieuwe behandelmethode voor GHB-verslaving. Doel daarvan is een adequaat behandelprotocol te realiseren waarmee elke verslavingszorginstelling met succes GHB-verslaving kan behandelen. Daardoor zal ook de behandelcapaciteit sterk kunnen worden uitgebreid.
Wat is de invloed van GHB op de verkeersdeelname, aangezien de werking vergelijkbaar is met overmatig alcoholgebruik? Is er een reëel hoger gevaar op verkeersdoden door het toegenomen gebruik van GHB?
Het besturen van voertuig onder invloed van GHB kan gevaarlijk zijn, omdat het feitelijk een slaapmiddel is en gebruikers bewusteloos kunnen raken.
Over het aantal verkeersdoden en -gewonden die het direct gevolg is van het gebruik van GHB, is geen informatie voorhanden.
Is het mogelijk het GHB gehalte in het lichaam te meten? Vindt u dat de verkeerstesten op alcohol op basis hiervan uitgebreid moeten worden?
De aanwezigheid van GHB in het lichaam kan worden gemeten door middel van een bloedtest, als die binnen 24 uur na inname van GHB wordt uitgevoerd. Via een speekseltest kan GHB niet worden waargenomen. Op dit moment bereidt mijn collega van Veiligheid en Justitie in samenwerking met mijn collega van Infrastructuur en Milieu en met mij een wijzigingsvoorstel van de Wegenverkeerswet 1994 voor om de aanpak van rijden onder invloed van drugs te verbeteren. Deze aanpak zal ook betrekking hebben op het rijden onder invloed van GHB.
Misleidende cijfers van Shell over olielekkages in de Nigerdelta |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht «Shell misleidt met cijfers olielekkages»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Shell misleidende informatie verschaft door te zeggen dat in de huidige cijfers bijna alle olielekkages (98%) zouden worden veroorzaakt door sabotage, terwijl Shell in 2009 heeft gezegd dat 50% van de olielekkages veroorzaakt was door sabotage?
In zijn jaarlijkse «Sustainability report» rapporteert Shell over lekkages en gelekte volumes op groepsniveau en specifiek over de operaties van Shell Petroleum Development Company (SPDC), de operator van de joint-venture met de Nigeriaanse overheid, Total en Agip in de Nigerdelta. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende oorzaken. In het «Sustainability report» over 2009 wordt het cijfer 98% genoemd met betrekking tot de hoeveelheid olie die verloren gaat bij lekkages die te wijten zijn aan sabotage en diefstal2. In hetzelfde rapport wordt melding gemaakt van een bijstelling in negatieve zin van de cijfers over 2008 van de hoeveelheid gelekte olie die te wijten is aan operationele oorzaken, dit naar aanleiding van een onderzoek dat in 2009 werd voltooid. Er zijn ons geen gegevens bekend dat 50% van de lekkages veroorzaakt wordt door sabotage.
Op 25 januari jl. hebben Amnesty International en Friends of the Earth (internationaal en nationaal) formeel melding gemaakt bij het Nationaal Contact Punt (NCP) van vermeende schending door Shell van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. In de melding wordt betoogd dat Shell misleidende informatie geeft over de oorzaken van olielekkages in Nigeria. Het NCP beraadt zich over de behandeling van de melding. Na de eventuele behandeling van de melding door het NCP zal de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een NCP verklaring ontvangen. Wij onthouden ons op dit moment van een oordeel en wachten vooralsnog de resultaten af van de behandeling van deze melding door het NCP.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de basis waarop het bedrijf de gepubliceerde cijfers baseert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u dit punt aankaarten tijdens het gesprek met Shell-topman Peter Voser dat binnenkort op de agenda staat? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Shell-topman Voser heeft reeds plaatsgevonden. Minister Verhagen heeft zijn zorgen over de milieu-impact van olielekkages en gasaffakkeling uitgesproken en aangedrongen op een actieve inzet van Shell om – samen met de overige betrokkenen – tot een oplossing te komen voor de geconstateerde problemen. De vraag naar de basis van de door Shell gepubliceerde cijfers vormt onderdeel van de melding, waar het onafhankelijke NCP zich over buigt.
Deelt u de mening van Amnesty International dat onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van olielekkages volledig ontbreekt? Zo ja, gaat u Shell daarop aanspreken?
Op dit moment vindt op verzoek van de Nigeriaanse overheid een onafhankelijk onderzoek plaats door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) naar de impact van oliewinning op het milieu in Ogoniland. Naar verwachting zal UNEP de definitieve uitkomst van dit onderzoek in de eerste helft van dit jaar aan de Nigeriaanse overheid aanbieden.
Zoals ook Shell in het rondetafelgesprek van 26 januari jl. heeft aangegeven, worden de oorzaken en omvang van de olielekkages door een gezamenlijk team, bestaande uit SPDC, relevante Nigeriaanse overheidsinstanties en vertegenwoordigers van de getroffen gemeenschap, vastgesteld. Sinds 1 januari jongstleden publiceert SPDC op Shell’s website informatie over de oorzaak van individuele olielekkages, inclusief onderzoeksrapportage en foto’s3. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of in aanvulling hierop ondersteuning en onderzoek door externe deskundigen nodig wordt geacht. In haar contacten met de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse overheid mogelijkheden bespreken om de transparantie omtrent melding van oorzaken van olielekkages te verbeteren.
Welke maatregelen treft u om Shell te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de gevolgen van de oliewinning in de Nigerdelta, zodat de ernstige mensenrechtenschendingen in het gebied tot het verleden gaan behoren?
De overheid vraagt bedrijven transparant te zijn over hun MVO-beleid en activiteiten en hierover verantwoording af te leggen aan hun belanghebbenden. Door de Transparantiebenchmark biedt het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzicht in de mate waarin Nederlandse bedrijven verslag doen van hun MVO-activiteiten en belanghebbenden betrekken bij het MVO-beleid. Ook Shell is opgenomen in de Transparantiebenchmark. Door alle scores openbaar te maken via de nieuwe website www.transparantiebenchmark.nl wil het ministerie de dialoog over MVO bevorderen. Uit de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010 blijkt dat Shell relatief hoog scoort in de categorie «betrokkenheid van belanghebbenden» (18 van de 20 punten).
De score op de Transparantiebenchmark heeft betrekking op het wereldwijde trackrecord van Shell, inclusief – maar niet specifiek gericht op – de activiteiten van Shell in de Nigerdelta. Wat betreft de Nigerdelta geldt dat Shell aanspreekbaar is op zijn wijze van opereren in het gebied. Shell’s activiteiten kunnen echter niet los gezien worden van de bestuurlijke context in Nigeria. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag vijf worden de oorzaken van olielekkages vastgesteld door een samengesteld team. Initiatieven gericht op het verhogen van de transparantie omtrent olielekkages dienen afgestemd te worden met de Nigeriaanse overheid. In contacten met Shell én de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse regering het belang van transparantie, in het bijzonder over de activiteiten in de Nigerdelta, blijven benadrukken.
Voetbalwedstrijden en collectief vervoer |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het feit dat veel supporters wegblijven van uitwedstrijden, omdat ze alleen met collectief vervoer kunnen reizen, met alle nadelen van dien?
Nee.
Deelt u de mening dat de Voetbalwet zich juist kan bewijzen door de combiregeling af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast kan bijdragen aan een verminderd gebruik van de combiregeling, maar deze niet vervangen. Een belangrijk verschil tussen beide maatregelen is dat de wet zich richt op de aanpak van een aanwijsbaar en beperkt aantal personen die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoring een leidende rol hebben gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere verstoring bestaat, terwijl een combiregeling bij bepaalde risicowedstrijden wordt opgelegd aan alle bezoekende supporters van de uitspelende club, op basis van een inschatting van de veiligheidsrisico’s rondom een wedstrijd. Beide maatregelen kunnen afhankelijk van de situatie hun nut hebben. In het vernieuwde beleidskader Voetbal en Veiligheid zullen de ketenpartners (politie, gemeenten, KNVB, Openbaar Ministerie, Auditteam, ministerie van Veiligheid en Justitie) op landelijk niveau afspraken maken om het aantal combiregelingen te laten dalen. Het beleidskader verschijnt dit voorjaar.
Deelt u de mening dat een driekwart leeg vak, waarin bezoekers van uitwedstrijden gekooid hun wedstrijd bekijken, eruit ziet als een rotte kies in een verder puntgaaf gebit en dat dit de clubs tonnen aan inkomsten per seizoen scheelt? Zo nee, waarom niet?
Voetbalclubs dienen zich als een goed gastheer op te stellen. Het Auditteam Voetbal en Veiligheid doet op dit moment een onderzoek onder uitsupporters. Dit onderzoek verschijnt deze zomer en richt zich op vervoer, ontvangst en supportersbeleid. De resultaten worden besproken in de regiegroep Voetbal en Veiligheid waarin vertegenwoordigers van politie, OM, gemeenten, KNVB, Auditteam en het ministerie van Veiligheid en Justitie zitten.
Bent u bekend met de Engelse situatie, waarin supporters van beide ploegen als gevolg van de Engelse Voetbalwet gebroederlijk naar het stadion komen en zich voorbeeldig gedragen in en om het stadion?
Ervaringen in het buitenland met de aanpak en bestrijding van voetbalvandalisme worden vanzelfsprekend bij de vormgeving en operationalisering van het Nederlandse beleid betrokken. De ervaringen met de Engelse voetbalwet worden meegenomen bij de evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, zoals toegezegd bij de aanvaarding van de daartoe strekkende motie Dölle c.s. (kamerstukken 31 467, I)
Bent u bereid de combiregeling in overleg met de KNVB vanaf het volgende seizoen af te schaffen, zodat de KNVB ruimschoots de tijd heeft de gevolgen naar de clubs en de supporters te communiceren? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is het belangrijk dat alle partijen volgens het beleidskader voetbal en veiligheid gaan werken. Zo lang zich nog steeds incidenten rondom voetbalwedstrijden voordoen zijn maatregelen zoals een combiregeling nodig. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Het Mor Gabriel klooster in Turkije |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Turkse staat een rechtszaak tegen het Mor Gabriel klooster bij het Turkse hooggerechtshof in Ankara gewonnen heeft, zodat het klooster een gedeelte van zijn eeuwenoude landerijen moet afstaan?1
Ja.
In antwoorden op eerdere Kamervragen gaf uw ambtsvoorganger aan dat de ambassades van EU-lidstaten bij toerbeurt de rechtszaken tegen het klooster zouden bijwonen en dat de Kamer daarover geïnformeerd zou worden. Kunt u uiteenzetten wie de rechtszitting heeft bijgewoond en wat de bevindingen zijn in de EU?2
De Nederlandse Ambassade volgt de rechtszaak over het Mor Gabriël-klooster op de voet. Zo is Nederland regelmatig bij zittingen aanwezig geweest. Indien dit niet geval was, werd ons land vertegenwoordigd door de EU-delegatie of andere EU-lidstaten. Het Kabinet deelt de conclusie van de Europese Commissie in haar laatste voortgangsrapport, dat een flinke inspanning vereist is ten aanzien van de rechten van religieuze minderheden.
Deelt u de mening dat de Turkse overheid, door het aanspannen van vele rechtszaken tegen het klooster, de rechten van de minderheden niet garandeert, zoals ook opgemerkt in de voortgangsrapportage over Turkije van de Europese commissie?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Turkse ambassadeur in Nederland in een onderhoud te wijzen op de precaire situatie van de christelijke minderheden in zijn land, hem te verzoeken aan de Turkse regering de rechtszaken van de overheid tegen het Mor Gabriel klooster in te trekken en de resolutie 1704 (speciaal punt 19.6 dat om bescherming van het klooster en zijn eigendommen gaat) van de Raad van Europa na te leven, en daarop terug te rapporteren aan de Raad van Europa zoals gevraagd?
Mede op aandringen van Nederland, heeft de EU-vertegenwoordiging in Turkije op 15 februari jl. bij de Turkse regering gedémarcheerd, om namens alle EU-lidstaten haar zorg uit te spreken over het verloop van de Mor Gabriël-rechtszaak. Verder heeft Nederland zich herhaaldelijk in Raad van Europa-verband hiervoor ingezet, waarbij de godsdienstvrijheid voor alle Turkse inwoners werd benadrukt. Ook heb ik zelf mijn zorgen geuit over deze zaak in consultaties met mijn Turkse collega op 2 februari jl. Het Kabinet zal, tot slot, de reguliere bilaterale contacten blijven aanwenden om aandacht te vragen voor de rechten van (religieuze) minderheden in Turkije. Dit zal ook in gesprekken met de Turkse Ambassadeur aan de orde komen.
Bent u bereid om dit onderwerp te agenderen in de EU en zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om uw en onze zorgen over het Mor Gabriel klooster aan de Turkse regering over te brengen tijdens uw bezoek aan Turkije en kunt u ons op de hoogte stellen van het antwoord dat u van de Turkse minister krijgt?
Zie antwoord vraag 4.
Het gebrek aan talent, kennis en kunde als grootste actuele bedreiging voor onze economische groei |
|
Kees Verhoeven (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de zorgen van het Nederlandse bedrijfsleven over de bezuinigingen van dit kabinet op het onderwijs?1
Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn.
Zoals blijkt uit het overzicht in de onderwijsparagraaf van het regeerakkoord is het bedrag aan ombuigingen gelijk aan het bedrag dat is uitgetrokken voor intensiveringen. Daarbij merk ik op dat, net als andere departementen, het ministerie van OCW een bijdrage levert aan de taakstelling voor de subsidies, de gematigde loonontwikkeling en de taakstelling voor het Rijk, de agentschappen en de ZBO’s.
Erkent u dat de bezuinigingen op het hoger onderwijs afdoen aan de aantrekkelijkheid van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie hiervoor in eerste instantie het antwoord op vraag 1. Daar komt bij dat waar het de aantrekkelijkheid van ons land voor buitenlandse investeringen betreft, factoren als de centrale ligging in Europa, het goed ontsloten zijn, het goede fiscale klimaat en het relatief goede opleidingsniveau van de beroepsbevolking even belangrijk zijn als de kwaliteit van de onderwijs- en kennisinfrastructuur. En ons land scoort goed op deze punten.
Waar het de aantrekkelijkheid van ons land voor buitenlands talent betreft, wordt verwezen naar het eerder aan u gezonden onderzoeksrapport «Wat beweegt kennismigranten». Hieruit blijkt dat goede loopbaankansen in een kwalitatief hoogwaardige kennisinfrastructuur het belangrijkste argument voor een kenniswerker is om elders zijn of haar talenten in te zetten. Ons land blijkt volgens genoemd rapport op dit punt de concurrentie met andere OESO-landen goed aan te kunnen.
Zoals uit het antwoord op vraag 1. blijkt, zet het kabinet juist ook in op een kwaliteitsimpuls van de onderwijs- en kennisinfrastructuur. Daarnaast wijzen wij erop dat de keuze voor en de instelling van negen topsectoren waarbinnen wetenschap, bedrijven en overheid samenwerken aan een versterking van de concurrentiekracht van onze economie, direct aangrijpt bij de belangrijkste, hiervoor genoemde beweegreden van de kennismigrant.
Deze duidelijke herkenbaarheid en zichtbaarheid van de richting waarin onze kenniseconomie zich de komende jaren zal gaan ontwikkelen, zal de aantrekkelijkheid van ons land voor de internationale kenniswerker zeker versterken.
Hoe gaat u er, ondanks de bezuinigingen op het hoger onderwijs en de voorgenomen plannen in het regeerakkoord op het gebied van immigratie en asiel, voor zorgen dat ons land aantrekkelijk blijft voor buitenlands talent?
Zoals in het regeerakkoord al is aangegeven, zal het kabinet ervoor zorg dragen dat de voornemens op migratiegebied de bevordering van de kenniseconomie niet zal belemmeren. Daarbij wordt erop gewezen dat in het keuzeproces van een kennismigrant voor een bepaald land, de wet- en regelgeving geen erg grote rol speelt. Zoals hiervoor opgemerkt gaat het de kennismigrant vooral om goede loopbaankansen in een kwalitatief hoogwaardige kennisinfrastructuur. Een zodanige kennisinfrastructuur dat het «the place to be is» op een bepaald vakgebied of specialisatie. Het doel van de 9 topsectoren is ons land tot zo’n gebied te maken en de huidige regelgeving voor kennismigranten sluit daarop goed aan.
Hoe verklaart u het grotere vertrouwen van bijvoorbeeld het Duitse bedrijfsleven in de economische groei? Bestaat er een relatie met de investeringen van de Duitse overheid in kennis?
Als indicator voor het vertrouwen van het bedrijfsleven wordt vaak het zogenaamde «producentenvertrouwen» gebruikt. Dergelijke indices worden samengesteld op basis van enquêtes waarin ondernemers wordt gevraagd naar hun verwachtingen over de toekomstige bedrijvigheid.
Tevens spelen het oordeel over de voorraden gereed product en orderposities en daarmee de recente economische prestaties een rol.
Op basis van cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Duitse Institut für Wirtschaftsforschung en de Europese Commissie van het producentenvertrouwen blijkt inderdaad dat het Duitse bedrijfsleven momenteel meer vertrouwen heeft dan het Nederlandse bedrijfsleven.
De Duitse economie heeft in 2010 beter gepresteerd dan de Nederlandse economie. Volgens de Duitse overheid groeide haar economie in 2010 met 3,6%. Dit terwijl het Centraal Planbureau voor Nederland in december uitging van 1¾% groei (CPB Nieuwsbrief, 4, december 2010).
De goede realisatiecijfers van Duitsland heeft een aantal verklaringen. Het is ten eerste waarschijnlijk dat een deel van de betere prestatie verklaard kan worden door het feit dat de Duitse economie door de crisis een grotere klap heeft gehad dan de Nederlandse economie (OESO, OECD Economic Outlook, 87, mei 2010).
Een tweede verklaring is de sectorstructuur. Het is vooral de Duitse maakindustrie die goed presteert. Deze industrie is meer dan de Nederlandse gericht op de productie van machines en auto’s. Het zijn vooral deze producten waarnaar in opkomende landen veel vraag is. Opkomende landen groeien snel. Duitsland profiteert hier meer van dan de meeste andere landen, zo blijkt uit een studie naar uitvoer naar de BRIC-landen (Groot, Lejour en Gerritsen, Uitvoer naar opkomende economieën, Economisch Statistische Berichten, 96, 7 januari 2011). Duitsland is zelfs in staat gebleken zijn aandeel in de wereldexport constant te houden op het niveau van 2000 (the Economist, Vorsprung durch exports, 3 februari 2011). Dit ondanks het feit dat landen als China veel meer zijn gaan exporteren.
De groeiverwachtingen voor de opkomende landen zijn beter dan voor de traditionele afzetmarkten van Nederland en Duitsland (IMF, World Economic Outlook Update, 25 januari 2011). Het is daarom begrijpelijk dat het vertrouwen van het Duitse bedrijfsleven ook voor de toekomstige economische ontwikkeling groot is.
Goede realisaties en positieve verwachtingen kunnen dus (verschillen in) het producentenvertrouwen verklaren. Investeringen in kennis lijken geen rol te spelen, gelet op de wijze waarop het producentenvertrouwen in de praktijk wordt gemeten.
Criminele activiteiten in de taxi wereld |
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Coke koop je in de taxi»?1
Ja, met de kanttekening dat het artikel mij bekend is onder de titel «Taxi’s Cocaïne Amsterdam».
Wat vindt u ervan dat door een kleinschalige steekproef al zoveel criminele activiteiten aan het licht zijn gebracht? Deelt u de mening dat dit doet vermoeden op grote schaal taxichauffeurs wat extra’s bijverdienen?
Een betrouwbaar beeld over de omvang van handel in drugs door taxichauffeurs is naar mijn oordeel, mede vanwege de beperkte schaal van de steekproef, niet af te leiden uit het artikel. Handel in cocaïne is strafbaar en niet acceptabel.
Zijn er bij u meer cijfers bekend over dergelijke criminele activiteiten in de taxiwereld en is bij u bekend of het hier gaat om de zogenaamde «vrije rijders» of komt dit ook voor onder taxi chauffeurs die aangesloten zijn bij een erkende taxiorganisatie?
Voor een algemeen beeld over aanwezigheid van criminaliteit in de taxisector verwijs ik naar het rapport «Preventieve doorlichting van de taxibranche», dat de toenmalige Minister van Justitie per brief van 20 maart 2009 aan de Tweede Kamer gezonden heeft (Kamerstuk 29 911, nr. 25). Het rapport gaat overigens niet in op specifieke groepen taxichauffeurs en de verschillen tussen «vrije rijders» en taxichauffeurs die aangesloten zijn bij een erkende taxiorganisatie.
Welke maatregelen gaat u nemen om de criminelen tussen de goedwillende taxi chauffeurs uit te pikken? Bent u bereid deze maatregelen aan te scherpen?
Zoals bekend zijn de politie en het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van overtredingen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor veilig en betrouwbaar taxivervoer met het oog op het belang van de consument, wijs ik erop dat recent meerdere maatregelen genomen zijn om de integriteit van de taxichauffeur beter te borgen.
Sinds medio 2010 heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) de bevoegdheid om een chauffeurspas te schorsen bij ernstige delicten of het vermoeden hiervan. Deze bevoegdheid maakt onderdeel uit van de wijziging van het Besluit personenvervoer 2000 d.d. 4 mei 2010.
Voorts is door het Ministerie van Veiligheid en Justitie de implementatie voorbereid van een systeem van continue screening van de integriteit van taxichauffeurs, dat volgens planning medio 2011 in werking treedt (31 521, nr. 57). Dit systeem houdt in dat in het geval een taxichauffeur strafrechtelijk wordt vervolgd dan wel veroordeeld voor het plegen van een ernstig delict, het Ministerie van Veiligheid en Justitie daarvan melding doet aan IVW. Op grond van het Besluit personenvervoer 2000 zal IVW in dat geval de betrokkene verzoeken om een nieuwe Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen, en kan IVW hangende de procedure de chauffeurspas schorsen. Indien vervolgens aan de taxichauffeur geen nieuwe VOG wordt verstrekt, trekt IVW de chauffeurspas in.
De verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer staat voorts centraal in het bij de Tweede Kamer aanhangige wetvoorstel waarop in vraag 5 wordt gedoeld.
In hoeverre biedt het voorstel voor de taxiwet2, dat nu bij de Kamer voorligt, mogelijkheden om bij dergelijke overtredingen de desbetreffende taxichauffeurs en taxiorganisaties op te sporen en aan te pakken?
Het bedoelde wetsvoorstel biedt voor gemeenten bevoegdheden om aanvullende regels te stellen en voorzieningen te treffen in het belang van de kwaliteit van taxivervoer. Op grond van de voorgestelde artikelen 82a en 82b kunnen gemeenten aan taxichauffeurs aanvullende kwaliteitseisen stellen respectievelijk groepsvorming opleggen. Veilig en betrouwbaar taxivervoer met het oog op het belang van de consument staat in het wetsvoorstel centraal. Dit nieuwe wettelijke regiem ondersteunt de inzet om overtredingen zoals in de vraag bedoeld, tegen te gaan.
Bent u bereid de bevoegdheden van de «mystery guests», zoals genoemd in de aangenomen motie De Mos3, hiervoor aan te wenden en deze op een grotere schaal in te zetten?
Over de inzet van «mystery guests» in het toezicht op en de kwaliteitsbeoordeling van taxichauffeurs heeft mijn voorganger de Kamer naar aanleiding van de motie De Mos geïnformeerd per brief van 9 maart 2010 (Kamerstuk 31 521, nr. 45). De inzet van «mystery guests» door IVW is niet gericht op opsporing van criminele activiteiten, maar op de naleving van wet- en regelgeving waarop IVW toeziet. Dit laat onverlet dat geconstateerde criminele activiteiten door IVW worden gemeld aan de politie.
Een verkenning om strafvervolging van buitenlandse politici in Nederland tegen te gaan |
|
Arjan El Fassed (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Kloppen de berichten dat u laat onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat buitenlandse politici in Nederland worden vervolgd voor het schenden van mensenrechten?1
Nee. Wat ik laat onderzoeken is hoe de Staat zou moeten omgaan met situaties waarin juridische acties dreigen tegen buitenlandse overheidsfunctionarissen die in Nederland verblijven of voornemens zijn naar Nederland te komen, met inachtneming van de toepasselijke internationaalrechtelijke kaders.
Een aantal categorieën buitenlandse overheidsfunctionarissen geniet immuniteit en kan om die reden in Nederland niet strafrechtelijk worden vervolgd. Dat vloeit voort uit het volkenrecht en heeft zijn neerslag gevonden in artikel 8 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 16 van de Wet internationale misdrijven.
Kloppen onze constateringen dat u dus kennelijk de goede bilaterale betrekkingen met de autoriteiten van staten waar mensenrechten worden geschonden belangrijker vindt dan de handhaving van de internationale rechtsorde, waar nu juist de universele werking van de mensenrechten van enorme betekenis wordt geacht? Sinds wanneer prevaleert voor de Nederlandse overheid de vrees voor de gevolgen van een «onwelkom ontvangst» van buitenlandse overheidsfunctionarissen boven de verbolgenheid over ernstige schendingen van de rechten van de mens?
Nee. Het bevorderen van de internationale rechtsorde vormt een belangrijk onderdeel van het Nederlandse buitenlands beleid. Daarbij staat de bevordering van de naleving van mensenrechten centraal en wordt evenzeer veel belang gehecht aan andere onderdelen van het volkenrecht die essentieel zijn voor een goed functionerende internationale rechtsorde, zoals het respecteren van de immuniteit waar bepaalde personen aanspraak op kunnen maken. Het kan voor ons land in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn te overwegen buitenlandse functionarissen in Nederland te ontvangen en deze te vrijwaren van vervolging voor de Nederlandse rechter. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. Hierbij kan worden gedacht aan bezoeken door (voormalige) functionarissen die van groot belang zijn voor de buitenlandse betrekkingen, bijvoorbeeld wanneer er vlak voor het betreffende bezoek een kort geding dreigt te worden aangespannen dat gericht is op de vervolging van deze functionaris. De juridische ruimte om in een dergelijk geval tot een tijdelijke vrijwaring van vervolging over te gaan laat ik verkennen, evenals de bijbehorende risico’s.
Hoe verhoudt deze voorgenomen koerswijziging zich tot de door Nederland geratificeerde mensenrechtenverdragen en het streven van de Nederlandse regering om een actief beleid te voeren om schendingen van de mensenrechten en misdaden tegen de menselijkheid actief te vervolgen, om het bestaan van een vrijhaven voor dergelijke internationale misdrijven te voorkomen en om Den Haag te profileren als de spreekwoordelijke hoofdstad van de internationale rechtsgemeenschap?
Er is geen koerswijziging. Het betreft een verkenning van opties binnen de kaders van het internationaal recht en conform de Nederlandse verdragsverplichtingen op het gebied van de bestrijding van internationale misdrijven.
Deelt u onze angst dat deze benadering er uiteindelijk alleen maar toe zal leiden dat feitelijke straffeloosheid mensenrechtenschendingen alleen maar in de hand zal werken, waardoor het gevoel van internationale gerechtigheid zal afbrokkelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verkenning richt zich op het in uitzonderlijke gevallen toekennen van immuniteit aan buitenlandse overheidsfunctionarissen, conform het internationaal recht. Immuniteit staat niet gelijk aan straffeloosheid, maar vormt een tijdelijke, procedurele barrière voor strafvervolging voor de nationale rechter. Immuniteit doet geen afbreuk aan de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
Bent u met andere woorden dus bereid om bijvoorbeeld president Mugabe van Zimbabwe toegang tot Nederland te verlenen en wellicht zelfs officieel te ontvangen, in de wetenschap dat hij internationaal erkende vrijheidsrechten, zoals de gewetens-, uitings- en demonstratievrijheid en de vrijheid van drukpers, met handen en voeten treedt?
Ik kan niet uitsluiten dat onder bepaalde omstandigheden personen tot Nederland worden toegelaten die mogelijk betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, maar die tevens aanspraak kunnen maken op immuniteit op basis van het internationaal recht. Als gastland van diverse internationale organisaties is Nederland bijvoorbeeld verplicht om toegang tot ons land te verlenen aan alle vertegenwoordigers van staten bij internationale organisaties, ongeacht of zij verdacht worden van internationale misdrijven.
Bent u bereid om ogenblikkelijk elke verkenning te staken die ertoe leidt dat afgezien wordt van strafvervolging van buitenlandse overheidsfunctionarissen en juist nog actiever in te zetten op de bestrijding van dit soort ernstige misdrijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie hiertoe geen aanleiding. De verkenning van mogelijkheden vindt plaats binnen de grenzen van het recht. Verder wijs ik op een bij uw Kamer aanhangig wetsvoorstel, waarmee de mogelijkheden om internationale misdrijven in Nederland op te sporen en te vervolgen worden verruimd (Kamerstukken II 2009–2010, 32 475, nr. 2).
Het bericht 'Gevangenis huurt meer imams in en minder pastors en humanisten' |
|
Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gevangenis huurt meer imams in en minder pastors en humanisten»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal gevangenisimams stijgt ten opzichte van andere (geestelijke) verzorgers?
Ja. Dit is het gevolg van de uitkomsten van een voorkeurspeiling die is uitgevoerd in 2008, 2009 en 2010. De voorkeurspeiling betreft een onderzoek dat gedurende de hierboven vermelde drie opeenvolgende jaren is uitgevoerd onder een representatief deel van de ingeslotenen naar hun voorkeur voor de verschillende denominaties. Daaruit blijkt dat de vraag naar sommige denominaties is gegroeid en naar andere is gedaald.
Hoe beoordeelt u het commentaar van de voorzitter van het Humanistisch Verbond, die de wijze waarop Justitie de wensen van gedetineerden heeft gepeild «misleidend» noemt?
Het Nederlands strafrecht en gevangeniswezen berusten op de gedachte dat de gevangenisstraf dient als reactie op een misdrijf en in de hoop dat dit herhaling voorkomt. De gevangenisstraf strekt echter niet tot verandering van personen en de diepste overtuiging van mensen die door grondrechten worden beschermd. Het zou leiden tot een vorm van «brainwashing». Daarom volgt de geestelijke verzorging de overtuiging van personen en beoogt niet deze te hervormen.
In hoeverre deelt u de visie dat de integratie nog verder onder druk komt te staan bij een toename van het aantal imams in het gevangeniswezen?
Het Nederlands strafrecht en gevangeniswezen berusten op de gedachte dat de gevangenisstraf dient als reactie op een misdrijf en in de hoop dat dit herhaling voorkomt. De gevangenisstraf strekt echter niet tot verandering van personen en de diepste overtuiging van mensen die door grondrechten worden beschermd. Het zou leiden tot een vorm van «brainwashing». Daarom volgt de geestelijke verzorging de overtuiging van personen en beoogt niet deze te hervormen.
Op grond van de hierboven reeds toegelichte voorkeurspeiling is vast komen te staan dat het aantal formatieplaatsen voor islamitisch geestelijke verzorging diende te worden uitgebreid om te kunnen voldoen aan het wettelijke vereiste dat de geestelijke verzorging zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij de godsdienst of levensovertuiging van de ingeslotenen. Ik zie geen relatie tussen de taakuitoefening door de bij DJI aangestelde islamitisch geestelijk verzorgers en de integratie van ingeslotenen in de Nederlandse maatschappij. Ik deel de visie dan ook niet dat de integratie onder druk komt te staan bij een toename van het aantal imams in het gevangeniswezen.
Deelt u de mening dat onze samenleving grotendeels is gevormd door de joods/christelijk/humanistische cultuur, dat deze in Nederland dominant moet blijven en dat het stijgende aantal imams in gevangenissen dit niet bevordert? Zo nee, waarom niet?
Onze samenleving heeft gedurende vele eeuwen de invloed van allerlei culturen ondergaan. De cultuur van de samenleving wordt gevormd door allen die daaraan volgens hun eigen overtuiging deelnemen. In de samenleving zoals wij die kennen is de Joods/christelijk/humanistische cultuur dominant. De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, zoals geregeld in artikel 6 van de Grondwet en in internationale verdragen omvat mede het recht om naar die overtuiging te leven, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Met de geestelijke verzorging in de penitentiaire inrichtingen geeft de overheid uitvoering aan zijn verantwoordelijkheid om voorwaarden te scheppen die het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging mogelijk maken voor hen aan wie de fysieke vrijheid is ontnomen.
Hoe groot is het percentage moslims onder de gedetineerden in Nederlandse gevangenissen?
In de registratiesystemen van DJI wordt niet bijgehouden of iemand moslim is. Door middel van eerdergenoemde voorkeurspeilingen is wel onderzoek verricht naar de voorkeur op het gebied van geestelijke verzorging van de ingeslotenen, niet naar hun godsdienstige of levensbeschouwelijke achtergrond. Uit de voorkeurspeiling volgt dat 21 van de ingeslotenen aangeeft gebruik te willen maken van islamitisch geestelijke verzorging.
Op basis van welke berekening bent u op het specifieke aantal van 43 fte’s voor imams uitgekomen?
Het budget voor geestelijke verzorging binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen is gebaseerd op het totale aantal ingeslotenen. Hierbij wordt een norm gehanteerd van één geestelijk verzorger op 90 ingeslotenen. Toepassing van deze norm, in combinatie met de uitkomsten van de voorkeurspeiling, heeft geleid tot de vaststelling dat er 43 fte nodig zijn voor de islamitisch geestelijke verzorging.
Welke gevolgen heeft de (gedeeltelijke) privatisering van het gevangeniswezen voor deze (geestelijke) verzorgers?
De privatisering van de tenuitvoerlegging van straffen kan geen invloed hebben op de verantwoordelijkheid van de regering om personen die gedwongen hun vrijheid wordt ontnomen in staat te stellen hun vrijheid van godsdienst uit te oefenen.
Bent u bereid onmiddellijk een imamstop (als geestelijk verzorger) in te voeren bij gevangenissen?
De Penitentiaire beginselenwetten bepalen dat elke ingeslotene recht heeft op geestelijke verzorging die zo veel mogelijk aansluit bij zijn/haar godsdienst of levensovertuiging. Nu een deel van de ingeslotenen aangeeft een voorkeur te hebben voor islamitisch geestelijke verzorging, is de overheid verplicht te zorgen voor voldoende islamitisch geestelijk verzorgers in de justitiële inrichtingen. Ik zie dan ook geen enkele aanleiding om een imamstop (als geestelijk verzorger) in te voeren bij DJI.
Een georganiseerde campagne van geweld in Ivoorkust |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Human Rights Watch (HRW) waarin beschreven staat dat milities en het veiligheidsapparaat van de heer Ghabo een schrikbewind voeren in de stad Abidjan?1
Ja.
Zijn er recent in Ivoorkust meer incidenten geweest die erop wijzen dat grootschalige georganiseerde geweldsacties worden ingezet om aanhangers van Quattara aan te vallen?
De incidenten die door Human Rights Watch in zijn rapport worden aangehaald sluiten aan bij de incidenten waarover sinds de in oktober en november 2010 gehouden verkiezingen is gerapporteerd. Meerdere bronnen bevestigen dat de georganiseerde geweldscampagne, die wordt uitgevoerd door de strijdkrachten van Gbagbo, zich met name richt op moslims en andere etnische groepen die specifiek bekend staan als aanhangers van president Ouattara.
Deelt u de mening van HRW dat er dringend maatregelen getroffen moeten worden om tegen deze terreur van geweld, in de vorm van systematische moorden en verkrachtingen, een halt toe te roepen? Zo ja, op welke wijze gaat u, dan wel in EU verband, hier gehoor aan geven?
Nederland heeft recent in EU-verband diverse sanctiemaatregelen ingesteld die gericht zijn tegen personen en instellingen die het bewind van Gbagbo ondersteunen. Deze maatregelen zijn bedoeld om de inkomstenstroom richting Gbagbo en zijn aanhangers te blokkeren en daarmee bij te dragen aan het breken van de macht van het Gbagbo-regime.
Daarnaast ondersteunt Nederland de VN vredesmacht UNOCI in Ivoorkust (6 mln euro p/j), die ondermeer als taak heeft de burgerbevolking te beschermen.
Bent u van plan om gehoor te geven aan de oproep van HRW die wil dat de internationale gemeenschap Gbagbo meer onder druk zet? Wilt u de Kamer informeren over de stappen die u hiervoor heeft ondernomen en de resultaten die dat heeft opgeleverd?
Nederland blijft via de EU de gerichte druk op Gbagbo en degenen die hem ondersteunen opvoeren. Tevens zal Nederland VN-initiatieven ondersteunen die bijdragen aan de bescherming van de mensenrechten van de Ivoriaanse bevolking.
Naar aanleiding van een speciale zitting over Ivoorkust door de Mensenrechtenraad in december 2010 brengt de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten deze maand een rapport uit over de situatie in Ivoorkust. Ik zal zo enigszins mogelijk zorgdragen voor Nederlandse bijdragen aan de opvolging van de aanbevelingen in dit rapport.