Het bericht dat psychiatrische patiënten in Nederland veel vaker alleen gelaten worden |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Andere landen laten patiënten minder alleen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat uit internationale vergelijkingen blijkt dat Nederland koploper separeren is? Hoe verklaart u dat, en wat is uw ambitie om dit tegen te gaan?
Het is mij bekend dat Nederland internationaal hoog scoort als het gaat om het separeren van psychiatrische patiënten. Er is in Nederland een historische voorkeur voor separeren boven een maatregel zoals dwangmedicatie. Finland en Ierland hebben een vergelijkbaar beleid. De reden voor dit beleid ligt in het feit dat in Nederland van oudsher dwangmedicatie ingrijpender wordt gevonden dan opsluiting. Verschillen in separatiecijfers zijn geen indicatie voor meer of minder kwaliteit van zorg. Andere landen medicaliseren of fixeren sneller onder dwang.
Een belangrijk aspect van mijn beleid is het terugdringen van dwang en drang. In Nederland hebben we daarom afspraken gemaakt om het separeren tot het minimum te beperken. Deze cultuuromslag is gaande sinds 2000. Om dit proces verder te ondersteunen zijn in de afgelopen jaren een aantal concrete zaken in gang gezet. Ten eerste is er vanaf 2006 een beleidsregel voor het financieren van de zogenaamde «dwang en drang»-projecten. Deze projecten kunnen beschouwd worden als goede voorbeelden oftewel «best practices» voor het terugdringen van dwang en drang. Dankzij dit beleid is er vanaf 2006 een gestage afname te zien van het aantal separaties en de duur daarvan, terwijl er geen (evenredige) toename van dwangmedicatie of andere dwangtoepassingen waargenomen is. Onlangs is deze beleidsregel voor één jaar verlengd. Ten tweede is kort geleden een intentieverklaring ondertekend door een aantal partijen (VWS, GGZNL, NVvP, LPGGZ, e.d.) met als doel het committeren van deze partijen aan het terugdringen van dwang en drang en het borgen van de «dwang en drang»-projecten in de lijn. Hieruit spreekt een duidelijke ambitie van alle partijen in de geestelijke gezondheidszorg om het aantal en de duur van alle dwangtoepassingen tot het minimum terug te brengen. Ten derde heeft mijn ambtsvoorganger in 2010 veldpartijen opgeroepen om een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang te ontwikkelen. Een dergelijke richtlijn is een goed instrument om het beleid rond het terugdringen van dwang en drang te ondersteunen en de goede voorbeelden opgedaan bij alle «dwang en drang»-projecten zorgvuldig te bundelen.
Bent u het eens met de uitspraak «behandelen is gericht op verandering, verandering doe je niet onder dwang»?2
Dwangbehandeling komt voor in de GGZ. Een patiënt kan bijvoorbeeld onder dwang medicatie krijgen toegediend of moet verplicht met een rechterlijke machtiging op een afdeling verblijven. Hiervoor zijn altijd gegronde redenen aanwezig en er liggen uiterst zorgvuldige procedures aan ten grondslag.
Dwangbehandeling en dwangopname worden alleen in uiterste noodzaak toegepast (zijn altijd een ultimum remedium) en worden alleen daar toegepast waar alle andere opties niet tot een gewenst resultaat hebben geleid of waar aannemelijk is dat zij niet tot een gewenst resultaat zullen leiden. Consensus over de behandeling met betrokken partijen (patiënt, eventueel diens vertegenwoordiger en de betrokken hulpverleners) bij de behandeling is uitgangspunt.
Kent u de onderzoeken, van onder andere Bert van der Werf, waaruit blijkt hoe groot de persoonlijke en psychische schade van separeren is? Welke conclusie trekt u hieruit?
In de GGZ is vanaf 2000 een cultuuromslag in gang gezet. De insteek is meer gericht op voorkomen dan separeren. Mensen eenzaam opsluiten is een zeer ingrijpende maatregel die diepe impact heeft en sporen achterlaat. Het beleid is erop gericht om separeren en andere dwangtoepassingen tot het minimum te beperken en zoveel mogelijk terug te dringen. Op basis van recente wetenschappelijke literatuur kunnen de cijfers van Bert van de Werf weerlegd worden of als achterhaald betiteld worden. In het NRC-artikel staat ook dat het vergelijkend internationaal onderzoek van Bert van der Werf naar eigen zeggen «impressionistischer» van aard was. Er kunnen daarmee vraagtekens bij de onderbouwing van zijn onderzoek geplaatst worden.
Wat is uw reactie op de stelling dat het volledig isoleren van patiënten in Nederland nog wordt gezien als een behandelmethode, terwijl we weten dat isolatie door patiënten vaak als traumatisch wordt ervaren? Deelt u de mening dat deze Nederlandse visie achterhaald is, en dat het traumatiseren van patiënten geen onderdeel kan zijn van een behandeling?
Het is mij bekend dat dwangtoepassingen, waaronder isolatie, door patiënten als traumatisch worden ervaren. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger beleid ingezet gericht op het terugdringen van dwang en drang. Ik zet dit beleid voort. Traumatiseren is nooit onderdeel of doel van een behandeling. Tijdens een behandeling kan het echter noodzakelijk of zelfs wenselijk zijn de cliënt vanuit veiligheidsperspectief de bescherming van een separeerruimte te geven. Dat kan voor de patiënt maar ook voor de veiligheid van de hulpverleners noodzakelijk zijn.
Mijn beleid gericht op het verminderen van dwang en drang zal echter, hoe spijtig ook, nooit tot een volledig verdwijnen van dwangtoepassingen in de GGZ leiden. Er zullen immers altijd patiënten zijn op wie dwang zal moeten worden toegepast gelet op hun geestelijke gezondheidssituatie. Daarnaast moet ook het perspectief van de hulpverleners en de medepatiënt bij de beoordeling wel of niet overgaan tot separatie worden betrokken. Soms is er geen alternatief om de veiligheid in de kliniek te borgen. Als separatie toch noodzakelijk is, dan overgaan tot snelle mobilisatie of re-integratie van de cliënt.
Wat is uw reactie op de stelling dat, hoewel er nieuwe, betere behandelmethoden zijn, oude methoden nog altijd worden gebruikt? Welke maatregelen worden genomen om juist die toepassing van verbeterde behandelmethoden te stimuleren? Welke stappen zet u?
«Evidence based»-methoden zijn uitgangspunt bij behandeling. GGZ Nederland is nu bezig alle «best practices» of alternatieven die bijdragen aan het terugdringen van dwang en drang in kaart te brengen. In oktober 2011 zal dit proces afgerond zijn. Daarnaast is geld beschikbaar gesteld om deze «best practices» te implementeren en te borgen bij behandeling en begeleiding van patiënten die zeer intensieve zorg nodig hebben. Ten slotte heeft mijn ambtsvoorganger, zoals reeds in mijn antwoord op vraag 2 vermeld, veldpartijen opgeroepen om een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang te ontwikkelen. Ik heb er alle vertrouwen in dat veldpartijen de laatste stand van de wetenschap in de multidisciplinaire richtlijn zullen meenemen, en zal toezien op een vlotte ontwikkeling van deze multidisciplinaire richtlijn.
Welke alternatieven voor dwang en drang zijn (onder andere uit het buitenland) u bekend, zoals meer personeel, en in hoeverre wilt u zich inspannen deze in Nederland te introduceren?
Er zijn mij diverse alternatieven bij zeer intensieve zorgvragen bekend. Te denken valt daarbij aan: «één op één»-begeleiding, opschaling bij crises, intensieve care units, inzet van ervaringsdeskundigen, familieparticipatie, comfortrooms, «eerste vijf minuten»-methodiek en vele andere. In 2010 heeft mijn ambtsvoorganger GGZ Nederland gevraagd alle «best practices» of alternatieven die bijdragen aan terugdringen van dwang en drang in kaart te brengen. In oktober 2011 zal dit overzicht afgerond zijn. Daarnaast heb ik gelden beschikbaar gesteld om deze practices te implementeren en te borgen bij behandeling en begeleiding van zeer zorg intensieve cliënten.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over verwarde mensen in de politiecel? Waarom worden verwarde mensen in Nederland eerst in de politiecel gezet, in plaats van meteen te worden behandeld in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u de mening dat zorg vanuit menselijkheid (ook in het weekend) altijd voor opsluiten gaat?
Ja, ik herinner mij de antwoorden op kamervragen over verwarde mensen in de politiecel en ik deel de mening dat zorg altijd voor opsluiten gaat. Het beleid in Nederland is er op gericht dat verwarde mensen niet eerst in een politiecel worden gezet. Opsluiting van verwarde personen in een politiecel is echter niet altijd te voorkomen. Een enkele keer wanneer een verwarde, angstige of agressieve patiënt via de politie in beeld komt bij de GGZ kan het in afwachting van plaats en plaatsing, noodzakelijk zijn een patiënt tijdelijk op het politiebureau vast te houden. Opsluiting in een politiecel vindt dus slechts plaats als tijdelijke eerste opvang, totdat een psychiater kan beoordelen of doorverwijzing naar een GGZ-instelling wenselijk is. Alle partijen, politie, GGZ en acute diensten spannen zich tot het uiterste in deze ongewenste situatie zo kort mogelijk te houden en zo snel mogelijk toeleiding naar zorg te bewerkstelligen.
GGZ Nederland en de politie leggen momenteel de laatste hand aan een convenant met betrekking tot zorg rondom patiënten en eerste opvang.
Verder is in de nieuwe Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voorgesteld om de crisisopvang zoveel mogelijk te organiseren op een plaats die ingericht is voor zorg met slechts als ultimum remedium een politiecel.
Deelt u voorts de mening dat de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) te weinig mogelijkheden biedt om vroeg hulp te bieden, zodat separeren kan worden voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat de nieuwe wet verplichte ggz, die hier een oplossingen voor biedt, daarom snel naar de Kamer moet worden gezonden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In de huidige Wet bopz kan inderdaad niet altijd in een vroeg stadium die zorg ambulant verleend worden die wel noodzakelijk is. In het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg (WvGGZ) zijn meer interventies mogelijk om al reeds in de ambulante sfeer schade af te wenden of te voorkomen. Zo kan iemand reeds thuis intensief worden begeleid of alleen voor de toediening van de voorgeschreven medicatie naar de polikliniek worden gebracht. De interventie moet zijn omschreven in de door de rechter opgelegde zorgmachtiging. Onder de Wet bopz was hier veelal een verblijf aan gekoppeld van minimaal drie dagen. Het wetsvoorstel is overigens op 14 juni 2010 bij uw Kamer ingediend (nr. 32 399).
Kent u de toezegging uit 2008 van uw ambtvoorganger dat er zo snel mogelijk een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang zou komen? Waarom is deze er nog steeds niet?
Ja, ik ken de toezegging van mijn ambtsvoorganger. Het Trimbos Instituut heeft een voorstudie gedaan naar de haalbaarheid en wenselijkheid van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang. Dit rapport heeft mijn ambtsvoorganger op 17 februari 2010 aan de Tweede Kamer aangeboden. Met zijn brief van 22 juli 2010 aan de Tweede Kamer heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven positief te staan tegenover de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang en de beroepsgroepen te zullen oproepen om zo snel mogelijk met een plan van aanpak voor de ontwikkeling en de implementatie van de richtlijn te komen. Bovenstaande heb ik met mijn brief van 5 augustus 2010 aan veldpartijen kenbaar gemaakt. Kort geleden heb ik bij de beroepsgroepen navraag gedaan naar de stand van zaken rondom het plan van aanpak. Partijen hebben mij een eerste globaal plan van aanpak toegezonden dat nu ter beoordeling voorligt. Op basis hiervan zullen zij de richtlijn ontwikkelen en implementeren. Alle betrokken partijen (V&VN, NIP en NVvP) evenals GGZ Nederland onderschrijven het belang van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang.
De voortgang hiervan is een vast bespreekpunt op de agenda van de Stuurgroep dwang en drang.
De ontwikkeling van een richtlijn is altijd een langdurig traject. Dit geldt in het bijzonder voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn, omdat hierbij verschillende partijen, elk met zijn eigen deskundigheid en zienswijze, nauw betrokken zijn. Ik zal toezien op een vlotte voortgang.
Deelt u de mening dat het instellen van een high care/ intensive care voor de ggz, waarbij intensief behandelen centraal staat een menswaardig alternatief is voor lange opsluiting? Zo ja, bent u voornemens te zorgen voor meer high care afdelingen in de ggz?
Langdurige opsluiting wordt binnen de GGZ als zeer ongewenst gezien. Daar waar zeer intensieve zorg noodzakelijk is, kan deze binnen de beschermende omgeving van een intensive care unit (ICU) worden uitgevoerd. Diverse instellingen hebben al ICU’s of zijn er mee bezig. Waar deze ICU’s nog niet zijn gevormd, is een andere vorm van intensieve zorg gewenst (b.v. «één op één»-begeleiding door gespecialiseerde begeleiders).
Een exportbeperking van middelen die in de Verenigde Staten worden gebruikt bij het uitvoeren van de doodstraf |
|
Harry van Bommel |
|
Is het u bekend dat de VS een tekort heeft aan het middel natrium-thiopental dat wordt gebruikt bij het uitvoeren van de doodstraf door middel van dodelijke injecties?1
Het is mij bekend dat in verschillende staten in de VS een tekort is ontstaan aan het middel natrium-thiopental sinds de Amerikaanse leverancier Hospira Inc. eind 2009 de productie van het middel heeft gestaakt. Toen Hospira de productie van het middel in de Italiaanse vestiging wilde voortzetten, stuitte dat op bezwaren van de Italiaanse overheid. Deze heeft geen exportverbod opgelegd maar heeft ingezet op het maken van afspraken met de Italiaanse vestiging van Hospira. Ingevolge deze afspraken mag natrium-thiopental enkel voor medische toepassingen worden geproduceerd en verkocht en worden er contractuele waarborgen opgenomen om eindgebruik bij executies te voorkomen. Uiteindelijk heeft Hospira besloten de productie niet op te starten in Italië.
Duitsland heeft geen uitvoerverbod opgelegd maar een dringend beroep gedaan op haar farmaceutische industrie om het middel niet te leveren aan de Verenigde Staten. Het Verenigd Koninkrijk heeft op 29 november 2010 een exportverbod voor uitvoer van natrium-thiopental naar de Verenigde Staten opgelegd.
Is het u bekend dat Italië de export van natrium-thiopental voor de doodstraf in de VS uit ethische overweging heeft verboden en dat dit ook in Duitsland wordt overwogen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat de regering van het Verenigd Koninkrijk overweegt beperkingen op te leggen aan de export van natrium-thiopental?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse vestiging van de firma Hospira, die de natrium-thiopental maakte in VS, geen natrium-thiopental produceert en/of uitvoert naar de VS? Kunt u tevens garanderen dat ook andere firma's die soortgelijke producten maken, die niet uitvoeren naar de VS als ze gebruikt worden voor het uitvoeren van executies?
De Nederlandse vestiging van Hospira (Hospira Enterprises) produceert geen natrium-thiopental en voert het middel ook niet uit. De uitvoer van natrium-thiopental en andere intraveneuze anesthetica staat niet onder controle, maar op Europees niveau zet Nederland zich actief in voor de invoering van een vergunningplicht voor de uitvoer van natrium-thiopental naar bestemmingen buiten de Europese Unie. Vergunningaanvragen kunnen dan worden getoetst op de eindgebruiker en het eindgebruik. Hierdoor kan uitvoer voor medische doeleinden doorgang blijven vinden, terwijl toepassing voor executies, zowel in de VS als in andere landen, voorkomen kan worden. Een algeheel uitvoerverbod is niet gewenst nu natrium-thiopental wereldwijd een belangrijk geneesmiddel is, ook in Nederland. Het middel wordt onder meer toegepast om patiënten na een ernstig ongeluk of met een status epilepticus te beademen of in een thiopental coma te brengen en de hersenfunctie tijdelijk stil te leggen om verdere schade te beperken.
Indien de invoering van een vergunningplicht op Europees niveau niet gerealiseerd kan worden zal ik nationaal een vergunningplicht voor uitvoer introduceren. Daarnaast zal Nederland zich uiteraard in internationaal verband blijven inzetten voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf.
Bent u bereid een Europees exportverbod te bepleiten van natrium-thiopental, indien dat voor de doodstraf wordt gebruikt? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Extra treinen tussen Leeuwarden en Zwolle |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Kent u het bericht «GS: treinen Arriva op traject Zwolle»?1
Ja.
Herinnert u zich de met algemene stemmen aangenomen motie Wiegman-Van Meppelen Scheppink/De Rouwe2 over verhoging van de treinfrequentie tussen Leeuwarden en Zwolle?
Ja.
Wat is de stand van zaken van het overleg tussen NS, ProRail en de provincie Fryslân over de verhoging van treinfrequentie op het trajact... tot 4 treinen per uur?
De drie partijen hebben het afgelopen jaar in SNN-verband (Samenwerkingsverband Noord-Nederland) overleg gevoerd over de dienstregelingontwikkeling op Leeuwarden – Zwolle 2010–2020. De provincie Fryslân heeft de wens geuit om met de start van de dienstregeling 2013 een extra Sprinter tussen Leeuwarden en Zwolle te laten rijden. Dit betreft een derde trein bovenop het bestaande systeem. NS heeft toegezegd de consequenties van dit model in kaart te brengen. ProRail heeft opdracht gekregen de logistieke inpassing te onderzoeken van 3 en 4 treinen per uur tussen Leeuwarden en Zwolle.
Wanneer is het onderzoek van NS en ProRail afgerond? Wanneer moet uiterlijk de beslissing vallen zodat de derde trein met ingang van de start van de Hanzelijn kan gaan rijden?
De uitkomsten van de studie van ProRail naar o.a. de effecten van een extra stoptrein Zwolle – Leeuwarden v.v. is gepland voor eind juni 2011. Aansluitend zal NS nog enige tijd nodig hebben voor afronding van het eigen onderzoek. Naar verwachting moet uiterlijk augustus 2012 een besluit vallen om in de dienstregeling 2013 te kunnen worden opgenomen.
Klopt het dat de inzet van een derde trein € 4 miljoen tot € 5 miljoen euro per jaar kost? Kunt u aangeven waardoor deze hoge kosten worden verklaard?
NS geeft aan dat de door u genoemde bedragen globaal de bandbreedte zijn van het verwachte (negatieve) exploitatieresultaat t.o.v. de huidige situatie. De kosten zijn daarbij vrij hoog omdat de derde trein relatief veel extra treinmaterieel vraagt. De extra opbrengst is relatief laag, omdat de derde trein een geringe meerwaarde biedt ten opzichte van de huidige stoppende Intercity.
Wat is uw mening over de stelling van NS dat de provincie de extra kosten moet dragen? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat het hier gaat om een verbinding over het hoofdrailnet?
De wens van de provincie komt uit boven het minimale bedieningsniveau, zoals dit voor deze verbinding is vastgelegd in de huidige concessie voor het hoofdrailnet. Daarbij geeft NS aan niet te verwachten een positief exploitatieresultaat te realiseren. In zo’n situatie is het niet ongebruikelijk dat decentrale overheden een financiële bijdrage leveren.
Waarom kent de NS minder prioriteit toe aan deze verbinding terwijl hier in de genoemde motie juist op is aangedrongen?
Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, leidt de wens van de provincie naar verwachting tot een negatief exploitatieresultaat t.o.v. de huidige situatie. Daarmee is het nu aan de provincie om te bepalen of zij deze extra kosten wil dragen.
Welke acties heeft u genomen richting NS om te zorgen dat de derde trein Zwolle-Leeuwarden bij de start van de Hanzelijn eind 2012 wordt geïntroduceerd en zo spoedig mogelijk ook de vierde trein?
De motie roept mij op er bij NS op aan te dringen de 3e trein vanaf de start van de Hanzelijn te introduceren en zo spoedig mogelijk vier treinen per uur te realiseren tussen Leeuwarden en Zwolle. Dat heb ik gedaan. De reactie van NS vindt u terug in de voorgaande antwoorden.
Klopt het dat er binnen het Actieplan Spoor nog budget beschikbaar is voor extra treinen nu de startsubsidie voor de vierde trein tussen Groningen en Zwolle voor de periode 2010–2012 niet is uitgegeven en deze subsidie voor deze verbinding niet meer nodig is?
Ja, maar dit is alleen beschikbaar voor de periode t/m 2012. Daarbij geldt dat er meerdere aanvragen lopen en dit volgens het principe «wie het eerst komt, wie het eerst maalt» wordt toegekend.
Bent u bereid om voor de jaren 2013 en 2014 aan de NS een startsubsidie te verlenen voor de extra treinen tussen Leeuwarden en Zwolle?
Nee, omdat in de door u genoemde periode geen budget voor het Actieplan Spoor beschikbaar is. De looptijd van het Actieplan is 2008–2012. Na het Actieplan is het geen regulier beleid om startsubsidies voor het hoofdrailnet toe te passen. Wij betalen niet voor het rijden van treinen, maar ontvangen juist een concessieprijs van de NS.
Bent u bereid om de derde en de vierde trein op te nemen in de concessie aan de NS die in 2015 ingaat?
Over de gunning van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet die in 2015 ingaat, moet nog een besluit genomen worden. Ook de specifieke concessie-eisen moeten nog afgewogen worden, mede tegen de (huidige) financiële achtergrond. Ik kan daar op dit moment dan ook nog geen uitspraken over doen.
Een diepgravend onderzoek naar de precieze toedracht van het overlijden van Michelle Mooij |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kunt u precies aangeven wanneer het vereiste diepgravende onderzoek naar het overlijden van Michelle is gestart? Kunt u tevens aangeven wanneer het onderzoek (naar verwachting) wordt gesloten? Zo nee, waarom niet?1
Op de dag waarop het lichaam van Michelle Mooij is aangetroffen is direct een uitgebreid onderzoek gestart, omdat reeds bij de lijkschouwing door de schouwarts twijfel was gerezen over de toedracht van het overlijden. Nog diezelfde dag hebben de eerste verhoren plaatsgevonden, en daags daarna is met een buurtonderzoek begonnen. In de weken en maanden daarna zijn velerlei onderzoekshandelingen verricht.
Zoals vermeld in antwoord op eerdere schriftelijke vragen over deze zaak (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1227) is een contra-expertise uitgevoerd naar de doodsoorzaak om na te gaan of de conclusies uit het NFI-rapport worden ondersteund. De contra-experitse is zeer recent afgerond. De resultaten worden thans bestudeerd en zullen met de ouders worden besproken. Op basis van de resultaten zal worden besloten of nader opsporingsonderzoek is aangewezen. Een einddatum van het onderzoek valt om deze reden nu niet te geven.
Kunt u inmiddels aangeven of er überhaupt nog rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van zelfdoding? Zo nee, waarom niet?
Met de mogelijkheid van zelfdoding wordt in het onderzoek rekening gehouden.
Worden de nabestaanden met enige regelmaat geïnformeerd over het onderzoek en de stand van zaken daarvan? Zo nee, deelt u de mening dat de nabestaanden het volste recht hebben om met respect behandeld te worden en dus ook zo spoedig mogelijk op de hoogte dienen te worden gesteld van de laatste ontwikkelingen? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de politie vanaf het begin van het onderzoek zowel schriftelijk als telefonisch contact heeft onderhouden met de ouders van Michelle Mooij en hun advocaat. Ook is de ouders aangeboden in een persoonlijk gesprek de stand van zaken in het onderzoek toe te lichten.
Deelt u de mening dat (terwijl het recidiverisico van I. op voorhand werd ingeschat als groot) het op z’n minst merkwaardig is dat de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) de behandeling beëindigde, reclassering het toezicht beëindigde en ook de officier van justitie niets meer heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De GGZ Noord-Holland Noord heeft de behandeling van I. op 10 november 2009 beëindigd vanwege onvoldoende progressie. Dat is conform de normale procedure in dergelijke gevallen. Nadat de Reclassering hiervan op de hoogte was gebracht, heeft de Reclassering het Openbaar Ministerie gemeld dat I. zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Het toezicht door de Reclassering op het naleven van de voorwaarden bij de opgelegde straf werd op dat moment beëindigd. Ook dat is de normale procedure.
Op het moment waarop het OM het zogenaamde afloopbericht van de Reclassering ontving had het nog een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen indienen. Ten onrechte is echter geoordeeld dat de termijn voor het indienen van de vordering reeds was verlopen en is deze niet ingediend. Hierdoor is de voorwaardelijk opgelegde straf niet meer ten uitvoer gelegd. Ik betreur dit ten zeerste. Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het ressortsparket te Amsterdam maatregelen heeft genomen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Bent u van mening dat de relevante autoriteiten en instanties (onder andere reclassering, de officier van justitie evenals de afdeling slachtofferinformatie bij het parket) op een juiste wijze hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 4.
Controle op de hulpmiddelenindustrie en wachtlijsten bij scoliosepatiënten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de controle op prothesen en implantaten in Nederland ernstig tekort schiet? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel niet uw mening dat de controle op prothesen en implantaten in Nederland tekortschiet. In Nederland geldt voor de markttoelating van medische hulpmiddelen de Wet medische hulpmiddelen. Daarin is ook toezicht en handhaving geregeld. De Wet op de medische hulpmiddelen is de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijn op het gebied van medische hulpmiddelen. Het gaat om een Europese markt, met Europese regelgeving.
Een fabrikant mag een medisch hulpmiddel op de markt brengen als dit product voldoet aan de wettelijke eisen voor kwaliteit, veiligheid en functionaliteit, in de wet aangeduid als de zgn. essentiële eisen. Alleen als aan alle eisen is voldaan mag de fabrikant een CE-markering aanbrengen op zijn product, waarmee het product toegang krijgt tot de markt in de gehele Europese Unie.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op dit wettelijke systeem. De IGZ kan bijvoorbeeld ingrijpen als er een medisch hulpmiddel op de markt is dat niet aan de wettelijke eisen voldoet. Ook het toepassen van een dergelijk hulpmiddel is strafbaar. Bij de IGZ zijn geen situaties bekend waaruit blijkt dat er implantaten op de markt zijn die niet aan de wettelijke eisen voldoen.
Medische hulpmiddelen worden ingedeeld in risicoklassen. Orthopedische implantaten zoals knieën en heupen behoren tot de hoogste risicoklasse, klasse III. Bij medische hulpmiddelen van deze klasse beoordeelt een zogenoemde aangemelde instantie of het product aan de essentiële eisen voldoet voordat de fabrikant de CE-markering mag aanbrengen. Aangemelde instanties zijn onafhankelijke privaatrechtelijke instanties die worden aangewezen door de lidstaten en onder toezicht staan van de bevoegde autoriteit en de instantie verantwoordelijk voor accreditatie in die lidstaat. In Nederland heeft de minister van VWS Dekra (voorheen KEMA) aangewezen als aangemelde instantie voor medische hulpmiddelen. De IGZ houdt toezicht op Dekra.
De wettelijke eisen houden onder andere in dat een hulpmiddel niet op de markt mag komen zonder dat er uit onderzoek klinische gegevens zijn verkregen.
Deze regelgeving is onlangs herzien, waarbij mede op aandringen van Nederland de eisen voor het klinische bewijs dat een medisch hulpmiddel aan de wettelijke eisen voldoet, zijn verduidelijkt en aangescherpt.
Het is niet zo dat de resultaten daarvan openbaar moeten worden gemaakt, de beoordeling van het onderzoek gebeurt door de aangemelde instantie.
Wat betreft medische hulpmiddelen die al op de markt zijn, geldt dat de fabrikant verplicht is het product te blijven volgen, dit heet Post Marketing Surveillance (PMS). Het uitvoeren van Post market clinical follow-up (klinisch vervolgonderzoek) is daarvan een onderdeel. Als een fabrikant ernstige bijwerkingen ontdekt, moet hij dit melden bij de bevoegde autoriteit, in Nederland de IGZ. In overleg met de IGZ moet de fabrikant dan passende maatregelen nemen, zoals het informeren van beroepsbeoefenaren en ziekenhuizen, of het van de markt halen van het betreffende product (recall). De Inspectie houdt toezicht op de PMS. Overigens heeft de IGZ aangegeven in het kader van haar werkplan 2011 de PMS breed te willen bekijken, met heupprothesen als specifieke casus.
Herinnert u zich uw toezegging dat u gaat uitzoeken hoeveel contracten er bestaan tussen chirurgen en de medische hulpmiddelenindustrie? Kunt u de resultaten van dit onderzoek binnen een maand aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Ik vind het belangrijk dat helder wordt hoe de feiten zijn ten aanzien van de contracten tussen orthopeden en medische hulpmiddelenbedrijven, zoals die genoemd worden in de uitzending van KRO Reporter. De Nederlandse Orthopaedische Vereniging (NOV) heeft een intern onderzoek opgestart naar deze contracten; de resultaten daarvan ontvang ik eind maart van de NOV. Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk over de resultaten van het onderzoek van de NOV informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat er veertig contracten zijn geteld door de Nederlandse Nederlandse Orthopaedische Vereniging(NOV)?3 Erkent u dat dit bij u bekend had kunnen zijn ten tijde van de mondelinge vragen d.d. 1 februari jl.?
Er was op dat moment nog geen contact met de NOV. Ik begrijp van de NOV dat ten tijde van de uitzending van KRO Reporter reeds veertig leden gereageerd hadden op de uitvraag van het NOV-bestuur. Niet in alle reacties was ook sprake van contracten met bedrijven. Ik onderscheid hierbij contacten, waarbij sprake is van samenwerking met bedrijven, en contracten, waarbij die samenwerking ook is vastgelegd. De contracten die in de reacties werden gemeld zijn overeenkomsten die zien op zaken als wetenschappelijk onderzoek, trainingen, het geven van lezingen en scholing. Daarmee vallen deze overeenkomsten volgens de NOV binnen de eigen gedragscode die ziet op contacten met bedrijven.
Bent u bereid dergelijke contracten te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid contracten tussen beroepsbeoefenaren en bedrijven, zoals ik die omschrijf in mijn antwoord op vraag drie, te verbieden. Samenwerking tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven is van belang voor de continue verbetering van de zorg. Als die samenwerking leidt tot nieuwe producten of toepassingen die meerwaarde hebben boven bestaande producten of toepassingen, dan is de volksgezondheid daarbij gebaat. Die samenwerking ga ik dus niet verbieden.
Waarop is uw vertrouwen gebaseerd dat de veldpartijen binnen enkele maanden met een nationale code voor omgang met artsen komen terwijl deze zelfregulering tot nu toe kennelijk nooit tot stand is gekomen?
Dit onderwerp heeft mijn aandacht. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2009 onderzoek laten doen naar reclame en gunstbetoon in de medische hulpmiddelensector. Het onderzoek betrof een scan over de volle breedte van de sector. U bent bij brief van 26 oktober 2009 (TK 2009–2010, 32 123 XIV, nr. 19) hierover geïnformeerd.
Er is reeds een veelheid aan gedragscodes in de medische hulpmiddelensector die ziet op contacten tussen artsen en bedrijven. Dit hangt samen met het karakter van de sector, die heel divers is. Er zijn codes op bedrijfsniveau, op het niveau van deelmarkten in de medische hulpmiddelensector, en op Europees niveau. Naar aanleiding van het eerdergenoemde onderzoek zijn de medische hulpmiddelenkoepels gevraagd hun verschillende codes te uniformeren (zie ook TK 2009–2010, 32 123 XIV, nr. 19). De koepels werken momenteel aan één Nederlandse gedragscode voor medische hulpmiddelenbedrijven over omgang met artsen, die per 1 januari 2012 operationeel zal zijn. De sector zet hiermee een grote stap voorwaarts, en ik vind dat een goede zaak. Het is goed als er ook aandacht wordt geschonken aan naleving van de code, en toezicht daarop. De sector maakt hier werk van; dit traject heeft echter tijd nodig. Ik zal de totstandkoming van deze gedragscode nauwlettend blijven volgen, en blijf daarover in gesprek met de medische hulpmiddelensector.
Hoeveel tijd gaat u het veld precies geven, deelt u de mening dat de zelfregulering voor 1 mei 2011 geregeld zou moeten zijn? Deelt u de mening dat het goed is om al vast wettelijke maatregelen voor te bereiden als stok achter de deur en om te laten zien dat het u menens is?
U vraagt om een gedragscode per 1 mei 2011: dat is geen realistische termijn. Ik wil een degelijke en robuuste gedragscode die door de sector wordt gedragen; de sector moet daar de kans toe krijgen. Dit gaat echter niet zomaar. De medische hulpmiddelensector kent hele diverse markten, producten en bedrijven. Voor een uniforme gedragscode over contacten met beroepsbeoefenaren moet daarom ook draagvlak worden gecreëerd. Daarnaast zal de gedragscode gaan over de volle breedte van de medische hulpmiddelensector; van stomamateriaal tot CT-scanapparaten. Dat proces heeft tijd nodig. De koepels van medische hulpmiddelenbedrijven hebben aangegeven dat ze werken aan gedragscode per 1 januari 2012. Ik vind dat een realistische termijn. Ik ben bereid de sector die tijd te geven, maar ik verwacht per die datum een robuuste gedragscode over contacten tussen medische hulpmiddelenbedrijven en professionals in de medische hulpmiddelensector. Zodra de code beschikbaar is zal ik u daarover informeren.
Ik geef de medische hulpmiddelensector de kans om tot een robuuste gedragscode te komen, waarbij ook aandacht is voor de naleving van de code en toezicht daarop. Ik denk daarom niet aan een wettelijke regeling; ik zie daar op dit moment geen basis voor. Als ik dit wel wettelijk zou willen regelen zou ik een nieuw wetsvoorstel moeten maken, omdat dit niet binnen de huidige regelgeving kan. Het karakter van de wetgeving op het terrein van de medische hulpmiddelen is overigens Europees. Ik vind daarom dat het debat over nieuwe wettelijke regels op dit terrein vooral op Europees niveau moet worden gevoerd. Nederland zal daarbij een actieve inbreng leveren.
Op welke manier denkt u dit wettelijk te kunnen regelen, kan dit door aanpassing van huidige wetgeving en zo ja, welke wetgeving, of zou hier een nieuw wetsvoorstel voor gemaakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel patiënten krijgen jaarlijks een prothese of implantaat dat niet medisch is gekeurd of waarvoor geen openbare wetenschappelijke informatie beschikbaar is? Hoeveel van deze patiënten lijden als gevolg hiervan gezondheidsschade?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend dat de beroepsgroep van orthopedisch chirurgen geen heil ziet in zelfregulering en vraagt om meer toezicht? Wat is hierop uw reactie?4
Dit lees ik niet in het bericht dat u aanhaalt. Mij is wel bekend dat de NOV in een persbericht van 26 januari 2011 heeft gevraagd om meer transparantie over contacten tussen orthopeden en medische hulpmiddelenbedrijven. Dat vind ik een goed streven. Zij kunnen dit in eerste instantie binnen hun beroepsgroep aan de orde stellen.
Erkent u dat het uitblijven of ontbreken van adequaat medisch toezicht op hulpmiddelen kan leiden tot ernstige gezondheidsschade voor patiënten? Zo ja, ligt het, gelet op deze ernstige risico’s, niet voor de hand om in plaats van te vertrouwen op zelfregulering wettelijke maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ten aanzien van de veiligheid van hulpmiddelen is er geen sprake van zelfregulering. Zoals in antwoord 1 is uitgelegd, is er een wettelijk kader voor de markttoelating van medische hulpmiddelen waarop door de IGZ toezicht wordt gehouden. Daarbij vindt de beoordeling van hulpmiddelen uit de hogere risicoklassen plaats door onafhankelijke privaatrechtelijke instanties die door de minister van VWS worden aangewezen en waarop toezicht is door IGZ en de Raad voor Accreditatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel chirurgen en behandelcentra (relatie)geschenken en diensten ontvangen van de medische hulpmiddelenindustrie en in ruil daarvoor kiezen voor producten van het betreffende bedrijf? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek tegemoet zien? Zo nee, vindt u het niet onwenselijk dat de schijn blijft bestaan dat sommige chirurgen te koop zijn?
Nee, het is aan de sector zelf om dit te onderzoeken. De schijn dat sommige chirurgen te koop zijn is onwenselijk. Het is daarom belangrijk dat er duidelijkheid komt ten aanzien van de feiten achter de contracten tussen orthopeden en bedrijven zoals die aan de orde zijn geweest in KRO Reporter, maar het is aan de sector om hun blazoen te klaren. Ik hoop dan ook dat dat bereikt wordt met de uitkomsten van het onderzoek van de NOV. Bovendien, de behandelcentra zijn op dit punt zelf verantwoordelijk.
De zorgverzekeraar die de zorg inkoopt, zal dit willen doen tegen een scherpe prijs voor een goede kwaliteit. Ook hij heeft terzake verantwoordelijkheid voor de kwaliteit/prijs verhouding van de zorg.
Klopt de uitspraak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat er geen wettelijke basis bestaat om op te treden tegen gunstbetoon bij marketing van medische hulpmiddelen? Deelt u de mening dat deze wettelijke basis er wel dient te komen? Wilt u uw antwoord toelichten?4
De uitspraak klopt: voor optreden door de IGZ tegen gunstbetoon bij marketing van medische hulpmiddelen als zodanig is geen wettelijke basis. Wel kan er worden opgetreden als dit gunstbetoon leidt tot onjuist medisch handelen; dit valt binnen het toezichtskader van de IGZ en, zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, ook binnen de eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar.
Deelt u de mening dat uitsluitend protheses en hulpmiddelen zouden mogen worden gebruikt indien de veiligheid en werkzaamheid wetenschappelijk zijn bewezen en informatie hierover openbaar dient te zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke instantie ter beoordeling van medische hulpmiddelen dient te worden opgericht, naar analogie van het College ter beoordeling van geneesmiddelen? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel van uw zijde verwachten? Zo nee, waarom dienen naar uw oordeel geneesmiddelen wel te worden beoordeeld en medische hulpmiddelen niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Er is namelijk al een onafhankelijke instantie die beoordeelt of een medische hulpmiddel uit een hogere risicoklasse aan alle wettelijke eisen voldoet, namelijk de eerdergenoemde aangemelde instantie, zoals beschreven in antwoord 1. Er vindt dus wel een beoordeling plaats van medische hulpmiddelen, maar het beoordelingsproces is anders georganiseerd dan bij geneesmiddelen. Dat is ook logisch, de medische hulpmiddelenmarkt is totaal anders en veel breder. Het scala aan medische hulpmiddelen strekt zich uit van glucosemeters tot ct-scanners en van looprekken tot stents. Hierdoor zijn er grote verschillen in de toepassing en in het traject van productontwikkeling en –innovatie.
Wat is uw oordeel over orthopedische bedrijven die geen wetenschappelijk onderzoek over hun producten publiceren? Bent u bereid dit te verplichten? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de door u gewenste transparantie voor patiënten?
Zoals reeds bij de beantwoording van vraag 1 naar voren is gekomen, mogen fabrikanten hun producten niet op de markt brengen zonder klinische gegevens. De resultaten worden door de aangemelde instantie beoordeeld. Fabrikanten zijn echter niet verplicht om deze onderzoeken openbaar te maken.
De regelgeving op dit gebied is Europees, het betreft toelating tot de markt in de hele EU, er is geen afzonderlijke toelating tot de Nederlandse markt. Het is daarom niet mogelijk, maar ook niet zinvol, om alleen voor Nederland aparte eisen te stellen. Overigens is inmiddels duidelijk dat dit onderwerp bij de herziening van de Europese richtlijnen in 2012 aan de orde zal komen. Ik ben een voorstander van transparantie en zal bij deze herziening dit uitgangspunt ook aanhouden bij de Nederlandse inbreng op dit punt.
Deelt u de mening dat het toepassen van hulpmiddelen en implantaten waarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat, per direct verboden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat mensen met rugvergroeiing (scoliose) dikwijls twee jaar moeten wachten op een operatie? Heeft dit wellicht iets te maken met het feit dat aan behandeling van deze groep minder te verdienen valt dan aan lucratieve nieuwe protheses van de hulpmiddelenindustrie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Scolioseoperaties zijn complexe ingrepen die zeer lang duren. Het vrijspelen van medisch specialisten en operatiekamers is daarom moeilijker te regelen. Omdat de afwegingen die instellingen daarbij maken niet los staan van de wijze van bekostigen van de ingrepen, kunnen veranderingen in de wijze van bekostiging bij de gemaakte keuzen van betekenis zijn. Overigens wordt een scoliosebehandeling bekostigd uit het A-segment.
Hoe is het mogelijk dat de wachttijden voor operatie bij scoliose patiënten sinds februari 2010 niet zijn afgenomen ondanks uw antwoord op eerdere Kamervragen over dit probleem waarbij u aangaf dat de DBC-financiering zou worden afgestemd op de zwaarte van de scoliosebehandeling?5
Zoals al eerder is aangegeven bij de beantwoording van de kamervragen die gesteld zijn op 2 februari 2010 (TK 2009–2010, aanhangselnummer 2001) zijn in het DBC-systeem langdurige en complexe ingrepen niet per se onaantrekkelijk.
Er wordt namelijk in de DBC-systematiek rekening gehouden met de tijd die de gemiddelde specialist kwijt is aan deze behandeling en welke kosten de behandeling met zich meebrengt voor het ziekenhuis. De behandeling van scoliose valt nu onder het A-segment, waardoor de bekostiging van deze zorg nog plaatsvindt op basis van het FB-budget en de huidige DBC’s alleen worden gebruikt ter dekking van het budget.
Op dit moment wordt de zorg dus bekostigd via het FB-budget. Het budget staat voor een deel vast en is dus beperkt afhankelijk van geleverde prestaties. Ziekenhuizen krijgen bijvoorbeeld een bedrag per ziekenhuisopname, per ligdag en per eerste polikliniekbezoek. De kosten van een scolioseoperatie liggen veel hoger dan wat het ziekenhuis ontvangt op basis van ligdagen en polikliniekbezoeken. In het FB-budget wordt onvoldoende rekening gehouden met de hoge kosten die met deze behandeling gepaard gaan. Aan de andere kant zijn voor andere behandelingen de kosten van de behandeling lager dan wat het ziekenhuis krijgt op basis van ligdagen en polikliniekbezoeken. Het is dus een budget, dat op instellingsniveau kostendekkend hoort te zijn.
Om de geleverde prestaties beter te belonen ben ik voornemens om per 2012 de ziekenhuisbudgetten af te schaffen en prestatiebekostiging en een nieuwe DBC-systematiek in te voeren (DOT). In DOT is extra aandacht besteed aan alle operaties van de wervelkolom en ik verwacht dan ook dat het bekostigingsprobleem daarmee zal worden opgelost. In de nieuwe situatie zal er sprake zijn van een maximumtarief voor de scolioseoperaties op basis van deze nieuwe DBC’s. Ik heb in mijn beleidsbrief (TK 2010–2011, 32 620, nr. 1) ook aangegeven dat ik het B-segment maximaal wil uitbreiden. In het B-segment kan namelijk tussen de zorgverzekeraars en ziekenhuizen het beste worden onderhandeld over de prijs en kwaliteit van de geleverde zorg. Juist bij complexe ingrepen, zoals scoliose, kunnen vrije prijzen een oplossing zijn, omdat onderhandeld kan worden over de zwaarte van de behandeling en de daarmee gemoeide kosten. Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit gevraagd mij te adviseren over welke zorg overgeheveld kan worden naar het B-segment. Door invoering van prestatiebekostiging en vrije prijsvorming zal de marktdynamiek worden bevorderd, waardoor de zorgaanbieders beter gaan inspelen op de vraag van de patiënt. Zie ook mijn antwoord op vraag 17.
Wilt u komen met een adequaat financieringsvoorstel voor de gespecialiseerde scolioseoperaties zodat dergelijke operaties niet meer verliesgevend voor ziekenhuizen zijn en financiële afwegingen niet meer doorslaggevend kunnen zijn bij het al dan niet behandelen van scoliosepatiënten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe is het gesteld met het onderhoud van medische apparatuur en welke wetgeving is er thans op dit terrein?
Op basis van de Kwaliteitswet zorginstellingen is de Raad van Bestuur verantwoordelijk om de kwaliteit van zorg binnen de instelling te borgen. Zij moeten een systeem hebben binnen de instelling om toe te zien op deze kwaliteit. Daarmee zijn zij op basis van deze wetgeving ook verantwoordelijk voor het periodieke onderhoud van de apparatuur binnen hun instelling.
Daarnaast ligt er ook een zekere verantwoordelijkheid bij de individuele beroepsbeoefenaar. Deze verantwoordelijkheid is nader ingevuld door de Orde van Medisch Specialisten met de leidraad medische apparatuur. De betrokken koepels zijn aan de slag om de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen voor onderhoud aan medische apparatuur nader vorm te geven. In de ontwerpwet Wet cliëntenrechten zorg heb ik de mogelijkheid opgenomen om bij AMvB nadere regels te stellen met betrekking tot onderhoud van medische apparatuur. Deze invulling is niet nodig indien betrokkenen zelf dit verder tijdig invullen. Daarbij is afgesproken dat de verdere invulling in augustus 2011 in een convenant vastgelegd zal worden. Met deze aanpak wordt m.i. voldoende actie ondernomen om het onderhoud van medische apparatuur te waarborgen.
Is het waar dat er wel wetgeving bestaat inzake het onderhoud van liften en blusapparatuur maar niet bij medische apparatuur? Dient er op het gebied van onderhoud van medische apparatuur niet aanvullende wetgeving te komen? Zo neen, hoe wordt de veiligheid dan wel geborgd?
Zie antwoord vraag 20.
Mogelijke fraude en corruptie bij de aanschaf van het nieuwe dienstpistool |
|
Ronald van Raak |
|
Klopt het dat de rijksrecherche onderzoek doet naar mogelijke fraude en corruptie bij de aankoop van een nieuw politiepistool?1
De Rijksrecherche doet onderzoek naar de mogelijke omkoping bij de aanbesteding van de pepperspray door de Nederlandse politie in 2002. Een bedrijf en een politieagent die voorwerp van onderzoek zijn spelen een rol bij de aanbesteding van het nieuwe pistool. Dit was voor mij de aanleiding om de Rijksrecherche en de Rijksauditdienst te verzoeken om preventief een onderzoek in te stellen naar de aanbesteding van het nieuwe dienstpistool. Dit om inzichtelijk te krijgen of er al dan niet sprake was van onrechtmatigheden bij de aanbesteding van het nieuwe dienstpistool. Op basis van het onderzoek van de Rijksauditdienst en de Rijksrecherche, die onafhankelijk van elkaar onderzoek hebben verricht, heb ik geconcludeerd dat er gedurende het gehele aanbestedingsproces van het nieuwe pistool niet gebleken is van onregelmatigheden bij de totstandkoming van de keuze van het nieuwe pistool. Op dit moment beschik ik dan ook niet over informatie die een uitsluiting van de desbetreffende tussenpersoon bij de aanbesteding van het pistool rechtvaardigt, hetgeen wordt bevestigd door een advies van de Landsadvocaat dat op mijn verzoek hierover is opgesteld.
Gaat het hier om dezelfde bedrijven en personen die eerder onderwerp van onderzoek waren bij de aankoop van pepperspray? Waarom is Technisch Bureau Müller (TBM) alsnog bij de aanschaf van het politiepistool betrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat nog twee andere wapens in de race waren en dat testgebruikers niet de voorkeur gaven aan het uiteindelijk gekozen wapen?2
De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Raad van Korpschefs (RKC) de opdracht gegeven om een aanbesteding te starten voor de vervanging van het huidige dienstpistool, de Walther P5. De RKC heeft hiervoor het project NPNP (Nieuw Pistool Nederlands Politie) in het leven geroepen. De korpschef van Gelderland-Zuid is voorzitter van de stuurgroep NPNP.
Uitgangspunt bij de aanbesteding van het pistool is dat de Nederlandse politie het best beschikbare dienstwapen moet krijgen. Dit is het pistool dat in zijn totaliteit het beste aan de eisen van de politie voldoet. Hiertoe zijn in nauwe samenwerking met de politie en politievakbonden criteria opgesteld waaraan het pistool moet voldoen. De wijze van testen en de wijze van beoordelen ligt van te voren vast en is bekend bij de inschrijvers. Daarvan kan na aanvang van de aanbesteding niet meer worden afgeweken. Via een Europese aanbestedingsprocedure, op basis van deze criteria, is vervolgens het wapen geselecteerd dat het beste scoort.
De pistolen zijn op drie onderdelen getest: een visuele test, een technische test en een operationele test. Bij de eerste twee testen werden eisen gesteld waaraan het pistool in ieder geval moest voldoen, indien een pistool op één of meer onderdelen niet voldeed dan viel hij hierdoor af. Er waren in totaal tien inschrijvingen, hiervan zijn zes pistolen, van vier verschillende fabrikanten (Beretta, Heckler & Koch, SIG-Sauer en Walther) uiteindelijk visueel en technisch goedgekeurd.
Deze zes pistolen zijn doorgegaan naar de operationele test. De operationele test is uitgevoerd door 61 testers (waaronder ook vertegenwoordigers van de politievakbonden) die zijn geselecteerd uit een groot aantal verschillende onderdelen van de Nederlandse politie. De testers hebben deze zes pistolen onder de meest uiteenlopende omstandigheden getest. De scores die in deze operationele test zijn behaald tellen voor 70% mee in de eindscore, bij de visuele test konden punten gescoord worden die voor 5% hebben meegeteld en de prijs telde tot slot voor 25% mee in de eindscore. Het pistool van het merk SIG-Sauer heeft de hoogste totaalscore behaald en op basis hiervan heeft de voorlopige gunning plaatsgevonden aan de firma SIG-Sauer die in Nederland wordt vertegenwoordigd door Technisch Bureau Muller. Tegen deze voorlopige gunning aan SIG-Sauer is door twee fabrikanten (Heckler & Koch en Walther) bezwaar gemaakt en zij hebben hiertoe een kort geding procedure aanhangig gemaakt bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage.
Zodra de uitkomsten van deze juridische procedures bekend zijn zal ik de kamer hierover per brief informeren alsmede over het vervolgtraject met betrekking tot de aanschaf van het nieuwe dienstpistool.
Wie heeft uiteindelijk de beslissing genomen om met TBM in zee te gaan? Hoe zijn de politiebonden en de ondernemingsraden bij die uiteindelijke beslissing betrokken? Welke verantwoordelijkheid hebben de korpschefs voor de aanschaf van het nieuwe politiewapen en hoe hebben zij naar uw opvatting vorm gegeven aan die verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat er bij de aankoop van een nieuw politiepistool geen sprake is geweest van omkoping of andere beïnvloeding van de besluitvorming? Zo nee, hoe gaat u dit onderzoeken?
Het aanbestedingsproces is zodanig ingericht dat een onrechtmatige beïnvloeding van de besluitvorming vrijwel geen kans heeft. Dit wordt ook bevestigd door het rapport van de Rijksauditdienst die per processtap hebben onderzocht wat de risico’s zijn en welke waarborgen zijn genomen om onrechtmatig beïnvloeding te voorkomen. Ook uit het Rijksrecherche onderzoek is geen informatie naar voren gekomen die wijst op omkoping of op onrechtmatige beïnvloeding van de besluitvorming bij de aanbesteding van het nieuwe pistool.
Het bericht dat de grootste bank van Afghanistan mogelijk 900 miljoen dollar heeft verloren |
|
|
|
Is het waar dat de grootste bank van Afghanistan mogelijk 900 miljoen dollar heeft verloren als gevolg van fraude en mismanagement?1
In september vorig jaar is de Kabul Bank in een grote crisis terecht gekomen als gevolg van mismanagement en mogelijke fraude. Vanaf het begin van de crisis heeft de internationale gemeenschap de ontwikkelingen nauwlettend gevolgd en hebben internationale financiële instellingen, zoals het IMF, de US Treasury en de Wereldbank, de Afghaanse autoriteiten geadviseerd over de te nemen stappen.
Inmiddels zijn maatregelen genomen door de Afghaanse regering in samenwerking met deze financiële instellingen. Voorbeelden zijn de opschorting van de rol van aandeelhouders en de bevriezing van hun activa, het traceren en terugvorderen van tegoeden, het opstellen van een herstelplan en het uitvaardigen van een grondig forensisch onderzoek met internationale ondersteuning. Met het doel het onderzoek te bespoedigen heeft de Afghaanse overheid de paspoorten van een aantal grootaandeelhouders ingenomen en onder meer de Nederlandse autoriteiten verzocht geen visa te verlenen aan bepaalde personen.
Het ziet ernaar uit dat de Bank zeer grote leningen heeft gegeven aan de eigen aandeelhouders, waarvan een groot deel niet zou zijn terugbetaald. Verder zou voor een aantal leningen adequaat onderpand en een garantiestelling hebben ontbroken. De Afghaanse Centrale Bank heeft recent documenten overhandigd aan het kantoor van de Procureur-Generaal met het verzoek deze te onderzoeken op strafbare feiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat veel van het geld is verdwenen in de zakken van een kleine Afghaanse elite?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Afghaanse overheid concrete stappen moet zetten om het geschade vertrouwen als gevolg van deze zaak te herstellen? Zo ja, op welke manier zult u zich, samen met internationale partners, inzetten om de Afghaanse overheid te bewegen deze stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de verliezen bij de Kabul Bank gevolgen voor de uitbetaling van salarissen voor politie en andere veiligheidstroepen in Afghanistan? Zo ja, kunt u ingaan op de risico’s voor de veiligheid in Afghanistan als gevolg hiervan?
Naar aanleiding van de problemen bij de Kabul Bank heeft de Afghaanse overheid direct maatregelen getroffen om de salarisbetalingen aan overheidsfunctionarissen, waaronder politie, militairen en leraren, veilig te stellen. Daarmee hebben de problemen bij de Kabul Bank tot dusver geen noemenswaardige risico’s voor de veiligheidssituatie met zich meegebracht.
Ik deel uw mening dat een betrouwbaar banksysteem belangrijk is voor een stabiele economie en voor het vertrouwen in het economisch beleid van de overheid. Daarom heeft de internationale gemeenschap de Afghaanse autoriteiten opgeroepen direct maatregelen te nemen toen de crisis uitbrak en instellingen als het IMF, de US Treasury en de Wereld Bank de Afghaanse regering adviseerden over de te ondernemen stappen om het vertrouwen in het bancaire systeem niet verder te laten ondermijnen. In dit kader zijn concrete maatregelen getroffen voor een versterking van de toezichthoudende rol van de Centrale Bank op de banksector, zodat problemen als die van de Kabul Bank in de toekomst bijtijds kunnen worden onderkend.
Deelt u de mening dat een betrouwbaar Afghaans banksysteem zowel noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de economie alsmede voor de uitbetaling van de salarissen van politie en militairen? Zo ja, op welke manier zal worden gewaarborgd dat deze salarissen ook in de toekomst tijdig worden uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt inzicht geven in de gesprekken tussen het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Wereldbank en de Afghaanse overheid om het publieke en internationale vertrouwen in de Afghaanse financiële sector te herstellen?
Het saneren van de Kabul Bank en het verbeteren van de toezichthoudende rol van de Centrale Bank zijn belangrijke onderwerpen in de gesprekken tussen internationale financiële instellingen en de Afghaanse autoriteiten. Het IMF heeft in aansluiting op het lopende forensisch onderzoek een aantal harde voorwaarden gesteld alvorens Afghanistan in aanmerking kan komen voor een nieuw IMF programma. Onderdeel van deze voorwaarden, die momenteel onderwerp zijn van onderhandeling tussen het IMF en de Afghaanse autoriteiten, zijn de faillissementsverklaring van de Kabul Bank, het (terug)vorderen van de uitstaande leningen en onderpanden en het aanvullen van het balanstekort door de Afghaanse overheid.
Welke stappen zult u zetten naar aanleiding van deze praktijken? Op welke manier is de Europese Unie betrokken bij de afwikkeling van deze omvangrijke zaak?
Nederland volgt samen met internationale partners de ontwikkelingen rondom de crisis van de Kabul Bank nauwlettend. De ambassade onderhoudt nauwe contacten met het IMF, de Wereldbank en de US Treasury die sinds het uitbreken van de crisis de Afghaanse autoriteiten assisteren bij het aanpakken van de problemen.
Daarnaast wordt in gesprekken met de Afghaanse regering het belang van het oplossen van deze crisis en het herstellen van het vertrouwen in het banksysteem herhaaldelijk door verschillende actoren benadrukt. De Afghaanse autoriteiten worden hierbij opgeroepen zo snel mogelijk stappen te ondernemen. Deze stappen dienen niet alleen betrekking te hebben op de specifieke crisis van de Kabul Bank, maar ook op de algemene problematiek van corruptie en tekortschietend bestuur. Hier zijn op de Kabulconferentie duidelijke afspraken over gemaakt.
Het besluit van het IMF om de goedkeuring van een nieuw IMF programma aan te houden werkt daarbij als een krachtig middel om de druk op de regering te houden, werk te maken van de problemen bij de Kabul Bank en het toezicht op de banksector te versterken. Het effect van dit besluit wordt versterkt doordat een aantal betalingen aan de Afghaanse overheid uit het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) aan het IMF programma zijn gekoppeld en dus worden aangehouden.
Het mengen van zwarte en witte scholen in Rotterdam |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mengen zwarte en witte scholen geen prioriteit meer» van 31 januari 2011, gebracht door RTV Rijnmond?1
Ja.
Steunt u de argumenten van wethouder De Jonge van Rotterdam om te stoppen met het stimuleren van het ontstaan van gemengde scholen?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente Rotterdam niet meer zelf actief gemengde scholen opzet of nastreeft?
De beste manier om integratie te bevorderen is de kwaliteit van het onderwijs voor achterstandsleerlingen te verbeteren. Er wordt dus – ook door de gemeente Rotterdam – volop ingezet om de kwaliteit van de scholen te verbeteren. Er is geen eenduidig bewijs voor dat het mengen van scholen leidt tot betere resultaten.
Heeft u met wethouder De Jonge van Rotterdam in de afgelopen maanden over dit onderwerp gesproken? Zo ja, was de uitkomst van dat gesprek?
Ja. De wethouder van onderwijs van Rotterdam en ik zitten volstrekt op dezelfde lijn.
Wat vindt u van de argumenten van wethouder De Jonge van Rotterdam dat schoolprestaties moeten verbeteren en dat dit niet kan door het laten ontstaan van gemengde scholen en dat er andere maatregelen nodig zijn, als meer leertijd, meer betrokkenheid van ouders en goede docenten?
Ik ben het met wethouder De Jonge eens dat waar het gaat om het verbeteren van de prestaties van leerlingen, vooral ingezet moet worden op meer leertijd, goede docenten en betrokken ouders.
Het bericht dat Shell agenten in Nigeria geweldsinstructies gaf |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Shell agenten in Nigeria geweldsinstructies gaf?1
Is de Nederlandse regering en/of de Nederlandse ambassade in Nigeria op enig moment op de hoogte gesteld van de situatie waarin Shell geweldsinstructies gaf aan Nigeriaanse agenten, conform de Nigeriaanse «Force Order 237», die in strijd is met de universele rechten van de mens en waarin onder meer wordt gerept over het gebruiken van dodelijk geweld tegen groepen van twaalf mensen en meer, ongeacht of ze gewapend zijn? Zo ja, door wie is/zijn de Nederlandse regering en/of de Nederlandse ambassade op de hoogte gesteld? Welke stappen heeft u ondernomen om druk uit te oefenen op Shell om dit soort instructies in te trekken?
Op welke wijze heeft Shell haar (financiële en operationele) invloed op de Nigeriaanse overheid gebruikt om druk uit te oefenen op de Nigeriaanse regering om de «Force order 237» te wijzigen zodat deze in overeenstemming gebracht zou worden met de universele rechten van de mens?
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering en/of de Nederlandse ambassade druk uitgeoefend op de Nigeriaanse regering om de «Force order 237» te wijzigen zodat deze in overeenstemming gebracht zou worden met de universele rechten van de mens?
De aanpassing van de opleiding voor Rechterlijk ambtenaar in opleiding (Raio) |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de berichtgeving dat de opleiding voor de Rechterlijk ambtenaren in opleiding (Raio) gaat veranderen en dat minder kandidaten worden toegelaten tot de opleiding tot rechter of officier van justitie?12
Dit is een uitvloeisel van het Regeerakkoord. Hierin is opgenomen dat de Raio-opleiding wordt verkort en dat deze verkorting jaarlijks 10 miljoen euro beoogt op te brengen.
Wat is uw mening over het in de berichtgeving gestelde dat het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 het gevolg is van de bezuinigingen?
Het terugschroeven van het aantal opleidingsplaatsen van 60 naar 25 is inderdaad het gevolg van bezuiniging. De Raio-opleiding kost thans jaarlijks ca 18 miljoen euro. Na bezuiniging resteert jaarlijks 8 miljoen euro. Hiervoor kunnen in het huidige stelsel 25 Raio’s per jaar worden opgeleid.
Is het waar dat de komende vijf jaar honderden van de 2400 rechters stoppen met hun werk vanwege pensionering? Zo ja, betekent dit dat er een tekort aan rechters zal ontstaan binnen afzienbare tijd?
De komende 5 jaar zullen circa 80 rechters per jaar de leeftijd van 65 bereiken. Hoewel rechters tot de leeftijd van 70 hun vak kunnen uitoefenen, leert het verleden ons dat de meesten rond hun 65e levensjaar stoppen met het uitoefenen van hun functie. Of een tekort aan rechters ontstaat, is mede afhankelijk van de ontwikkeling van de zaaksinstroom. De Rechtspraak houdt op dit moment rekening met een instroomremmend effect als gevolg van het voornemen een stelsel van kostendekkende griffierechten in te voeren.
Hoe moeten die tekorten worden opgevangen? Wat betekent een tekort aan rechters voor de doorstroming van rechtszaken in de toekomst?
Er wordt geen tekort aan rechters verwacht (zie het antwoord op vraag 3, 5 en 6).
Hoeveel rechters in opleiding zullen naar verwachting in de toekomst via het Raio-traject worden opgeleid en hoeveel via het Rechter in opleiding (Rio)-traject?
Om in de instroombehoefte te kunnen voorzien werkt de Raad voor de rechtspraak aan een nieuw opleidingsstelsel voor rechters. Dit nieuwe stelsel zal de huidige opleidingstrajecten voor recent afgestudeerden (Raio) en juristen met ruime werkervaring (Rio) vervangen.
In hoeverre helpt het terugschroeven van het aantal rechters in opleiding bij het voorkomen dat er in de nabije toekomst een tekort aan gekwalificeerde rechters zal ontstaan?
Zie antwoord vraag 5.
Het OM-onderzoek naar Trafigura op Jamaica |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Openbaar Ministerie een onderzoek doet naar Trafigura op Jamaica?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat voor een tweede keer een strafrechtelijk onderzoek wordt ingesteld naar dit bedrijf?
Naar aanleiding van een verdenking van buitenlandse corruptie in Jamaica is in 2006 een oriënterend strafrechtelijk onderzoek gestart naar het bedrijf Trafigura. Dit is een lopend onderzoek waarover ik geen mededelingen kan doen.
Bent u op de hoogte gebracht van het gegeven dat Trafigura 466 duizend euro heeft overgemaakt aan het herverkiezingsfonds van een regeringslid op Jamaica? Indien dit het geval is, kunt u aangeven wanneer en door wie u op de hoogte bent gebracht van dit gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Trafigura dit bedrag heeft overgemaakt met als doel een oliecontract met Jamaica te verlengen? Indien dit het geval is, kunt u de Kamer meer inzicht geven in de aard en het volume van deze contracten?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u bekend was met het omkoopschandaal, kunt u dan aangeven welke stappen de Nederlandse overheid heeft ondernomen om deze praktijken tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de Jamaicaanse overheid een klacht heeft ingediend over deze omstreden betaling? Indien dit het geval is, wat is de aard van deze aanklacht?
De Jamaicaanse overheid heeft hierover geen klacht ingediend.
Kunt u toelichten of de officiële verklaring van het bedrijf, waarin zij aangeeft dat de betaling in Jamaica onderdeel is van een «commerciële overeenkomst met het herverkiezingsfonds en niet in strijd is met internationale verdragen», op waarheid berust?
Zie antwoord vraag 2.
Een milieubrochure |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het project «Tussen deur en dampkring staat een groene moskee»?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat met Rijksgeld, bijna € 200 000,–, onder meer een brochure wordt gesubsidieerd die meer dan honderd spelfouten en tientallen fouten in de zinsopbouw bevat?1
De initiatiefnemers van het project beoogden Nederlanders van Turkse oorsprong in hun dagelijks leven bewust te maken van milieuaspecten. Het bedrag van € 180 000 euro is gebruikt voor excursies, bijeenkomsten in moskeeën en buurthuizen en voorlichting via brochures, websites en videofilms. In het belang van een optimaal bereik van de doelgroep is het voor de hand liggend dat de brochure zowel in het Turks als in het Nederlands is geschreven. Het is jammer dat een Nederlandstalige folder, een klein onderdeel van dit project, spelfouten bevatte.
Kunt u de Kamer berichten over de vraag waarom deze milieubrochure ook in het Turks is verspreid?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook niet dat een twee ton kostend duurzaamheidsproject, dat niet verder komt dan het aanpakken van een mentaliteitsprobleem door te hameren op Koranverzen en met een handjevol mannen een vogelklas en een waterzuiveringsinstallatie te bezoeken, erg weinig waar voor zijn geld biedt? Zo nee, waarom niet?
De SMOM-regeling is met ingang van 2011 niet meer opengesteld, zoals reeds is aangekondigd in het regeerakkoord van dit kabinet.
Deelt u de mening dat deze € 200 000,– achteraf beter ingezet had kunnen worden en kunt u garanderen dat zulke subsidies definitief tot het verleden behoren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zoutbeperking in voedsel om grote gezondheidswinst te boeken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de enorme gezondheidswinst die in Nederland geboekt kan worden door de hoeveelheid zout in ons voedsel te verlagen, en dat het Voedingscentrum bijvoorbeeld over een jaarlijkse daling van 110 000 hart- en vaatziektes, 40 000 beroertes en 4000 doden spreekt als we 5 gram minder zout per dag eten?1
Ik weet dat te hoge zoutconsumptie2 het risico op het ontstaan van verhoogde bloeddruk en daarmee hart- en vaatziekten vergroot. Ook ben ik het met u eens dat met zoutreductie gezondheidswinst te behalen is.
De getallen die u aanhaalt kloppen echter niet. De dalingen van 110 000 en 40 000 betreffen geen jaarlijkse daling maar een uiteindelijke daling in het totaal aantal gevallen dat voorkomt. Daarnaast zijn de schattingen afkomstig uit een rapport van studenten, niet van het Voedingscentrum.
Weet u dat, ondanks dat er grote gezondheidswinst te behalen valt door het stimuleren van meer bewegen, gezonder eten en drinken, en minder alcohol- en tabaksgebruik, een reductie van zout in ons voedsel praktisch het best haalbaar is en het snelst gezondheidwinst oplevert?
Zoals ik in mijn eerste antwoord aangeef, weet ik dat met zoutreductie gezondheidswinst te behalen is. Ook op de andere terreinen die u noemt, is gezondheidswinst mogelijk. Mijn totale gezondheidsbeleid presenteer ik in de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid die ik dit voorjaar aan uw Kamer stuur.
Hoe snel zoutreductie haalbaar is, hangt af van verschillende aspecten. Reductie is zeker mogelijk maar niet in elk product even eenvoudig en snel toe te passen omdat zout niet alleen voor de smaak maar ook voor veiligheid en technologische redenen wordt toegevoegd.
Het Nederlandse bedrijfsleven is bezig met zoutreductie, onder andere in hun Taskforce Zout in Levensmiddelen.
Deelt u de mening dat de overheid in het kader van de volksgezondheid, de stijgende zorgkosten en kwaliteit van leven daarom een actief «zoutbeleid» zou moeten voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Na het verschijnen van het advies om maximaal 6 gram zout per dag te consumeren3 eind 2006, is zoutreductie vanwege het belang voor de volksgezondheid door het vorige Kabinet geagendeerd in de Voedingsnota4.
Het bedrijfsleven heeft in 2007 bovengenoemde Taskforce opgericht en heeft afgelopen zomer de eerste resultaten gerapporteerd (gemiddeld 10% reductie). Ik ben momenteel in afwachting van de door de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) toegezegde vervolgstappen. De FNLI heeft aangekondigd «door te gaan met een tandje erbij».
Daarnaast is in 2009 het in de Warenwet vastgestelde maximaal toegestane gehalte aan zout in brood verlaagd op verzoek van de bakkerijsector. De sector onderzoekt momenteel wat een volgende reductiestap kan zijn.
Bent u op de hoogte van het feit we in Nederland 80 procent van ons zout binnen krijgen door industrieel (bewerkt) voedsel en dat het overgrote gedeelte van dit industrieel voedsel meer zout bevat dan nodig of gezond is?
Ja, in bovengenoemde Voedingsnota staat ook de constatering dat het overgrote deel van de zoutconsumptie afkomstig is van (in industrie of ambachtelijke sector) bereide levensmiddelen.
Wist u dat het schadelijke effect van dit industrieel voedsel ernstig beperkt kan worden door net zoals in Finland, pansalt als zoutvervanging in te voeren?2
Er zijn diverse manieren om het zoutgehalte in levensmiddelen te verlagen. Een eerste reductiestap kan bovendien in veel producten al gemaakt worden door gewoon minder zout toe te voegen zonder een vervanger daarvoor in de plaats te gebruiken. Pansalt is een voorbeeld van een zoutvervanger die overigens gedeeltelijk uit natriumchloride bestaat.
Heeft u voornemens pansalt als zoutvervanging in Nederland in te voeren? Zo ja, in welke vorm en op welke termijn, zodat de industrie voldoende tijd heeft de producten aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat voornemen heb ik niet. Hoe producenten en aanbieders zoals horeca en catering het zoutgehalte in hun producten reduceren, laat ik aan hen zelf over.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijkheden, voordelen en nadelen van het voorstel om pansalt als zoutvervanging in Nederland in te voeren, waarbij nadrukkelijk gekeken wordt naar de Finse situatie?
Nee ik ben niet van plan specifiek onderzoek naar pansalt te laten doen. Er is en wordt al veel onderzoek gedaan naar zoutreductie. In een rapport6 van Food & Nutrition Delta7 zijn bijvoorbeeld diverse mogelijkheden voor zoutreductie die al in gebruik zijn op een rijtje gezet.
Daarnaast is de situatie in Finland vanwege uiteenlopende consumptie- en leefgewoonten niet zomaar vergelijkbaar met die in Nederland en heeft de Finse overheid haar zoutbeleid niet ingezet via het invoeren van een zoutvervanger maar via etiketteringsvoorschriften.
Het bericht dat de raad van commissarissen (RvC) van Crucell een persoonlijk belang heeft bij de overname |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Deelt u de mening dat de vennootschap conform de code Frijns moet worden gezien als een langetermijnsamenwerkingsverband van diverse bij de onderneming betrokken partijen, zoals onder andere werknemers, toeleveranciers en de overheid?1
De wet bepaalt dat de taak van het bestuur is het besturen van de vennootschap (artikel 2:129 lid 1 BW). De taak van de raad van commissarissen is het houden van toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en het met raad terzijde staan van het bestuur (artikel 2:140 lid 2 BW). Uit artikel 2:9 jo. 2:149 BW volgt dat bestuurders en commissarissen zijn gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun taak. Een belangrijk element van deze behoorlijke taakvervulling is dat zij zich bij de uitoefening van hun taken richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Ten aanzien van commissarissen is dit thans al uitdrukkelijk in de wet bepaald (artikel 2:140 lid 2 BW). Ook voor bestuurders geldt dit beginsel nu al, maar het zal expliciet in de wet worden vastgelegd wanneer het wetsvoorstel bestuur en toezicht (Kamerstukken I, 31 763, nr. A) tot wet wordt verheven (vgl. het voorgestelde artikel 2:9 lid 5).
De Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) bevat nadere uitwerkingen van hetgeen in de wet is bepaald. Uit punt 7 van de preambule van de Code volgt dat deze is gebaseerd op het uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Het bestuur en de raad van commissarissen zijn verantwoordelijk voor een doorgaans op de continuïteit van de onderneming gerichte afweging van de betrokken belangen. De raad van commissarissen zal er dus op moeten toezien dat het bestuur van de vennootschap bij het nemen van beslissingen rekening houdt met alle relevante deelbelangen, waaronder het belang van aandeelhouders, het belang van de werknemers en voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten.
Deelt u de mening dat de raad van commissarissen rekening behoort te houden met de belangen van alle verschillende voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten en dat hierbij betrokken dient te worden de belangen van onder andere zowel de aandeelhouders als de werknemers? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe dient in het licht van uw antwoord op bovenstaande vraag het antwoord op eerdere vragen geïnterpreteerd te worden, waarin u aangeeft: «De raad van commissarissen van een naamloze vennootschap dient zich bij zijn taakvervulling te richten naar het belang van de vennootschap en de daarmee verbonden onderneming»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uw antwoord op de derde vraag van 18 oktober 2010, waarin u aangeeft: «Een vennootschap kan echter valide redenen hebben om een variabele beloning (een beloning in de vorm van aandelen of opties op aandelen) toe te kennen, bijvoorbeeld omdat op deze wijze hun betrokkenheid bij de onderneming wordt vergroot», toelichten? Bij welke bij de vennootschap betrokken partijen wordt de betrokkenheid precies vergroot?
Het is de vennootschap die bepaalt hoe zij haar commissarissen wil belonen. Gelet op het «pas toe of leg uit»-principe van de Code moet de vennootschap die haar commissarissen in aandelen beloont uitleggen waarom zij afwijkt van het beginsel dat aan commissarissen geen aandelen worden toegekend bij wijze van beloning (best practice bepaling III.7.1). Met een beloning in aandelen kan worden beoogd de betrokkenheid van bestuurders en commissarissen te vergroten omdat zij voor een gedeelte «eigenaar» van de vennootschap worden. Het is aan de algemene vergadering om te bepalen of zij met deze uitleg instemt. Overigens laat de omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen onverlet de verantwoordelijkheid van die commissarissen om zich bij de uitoefening van hun taken naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming te richten (vgl. artikel 2:140 lid 2 BW).
Valt te stellen dat een stijging van de beurskoers altijd voordelig is, niet alleen voor de aandeelhouders maar voor alle bij de vennootschap betrokken partijen? Valt dit ook te stellen indien de beurskoers stijgt als gevolg van massaontslag bij de vennootschap? Zo nee, wordt het voor commissarissen dan niet moeilijker om het aandeelhoudersbelang te scheiden van het vennootschappelijk belang indien de commissarissen een variabele beloning in aandelen krijgen? Zo nee, waarom niet en waarom is het dan nodig om de betrokkenheid van commissarissen bij de onderneming te vergroten door middel van een beloning in aandelen?
Het beleid van de vennootschap is doorgaans gericht op de continuïteit van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming en het creëren van aandeelhouderswaarde op lange termijn, zo volgt uit de preambule van de Code (punt 7). Best practice bepaling III.7.2. van de Code bepaalt in dit kader dat het eventuele aandelenbezit van een commissaris ter belegging op de lange termijn is. Het ligt in de rede dat het bestuur beziet of de beslissing die wordt genomen voordelig is voor de continuïteit van die vennootschap op lange termijn, ook indien de beslissing op korte termijn kan leiden tot een stijging van de beurskoers. De taak van de raad van commissarissen is erop toe te zien dat het bestuur het lange termijnbelang en het korte termijn belang voldoende tegen elkaar afweegt.
Het ontslag van een groot aantal werknemers kan aangewezen zijn om de continuïteit en de winstgevendheid van de vennootschap op de lange termijn te verzekeren. In dit geval zal het tot de taak van de raad van commissarissen behoren om erop toe te zien dat de belangen van de werknemers voldoende zijn meegewogen in het lange termijnbelang van de vennootschap. Ook zal de raad van commissarissen erop moeten toezien dat een sociaal plan wordt opgesteld en dat de verplichtingen uit de Wet op de Ondernemingsraden worden nageleefd. De omstandigheid dat commissarissen een beloning in aandelen ontvangen doet aan deze verantwoordelijkheid niet af.
Deelt u de mening dat een commissaris altijd betrokken moet zijn bij de onderneming waar die commissaris toezicht houdt, ongeacht de beloningsvorm?
Ja.
Welke bij de vennootschap betrokken partij heeft in de aandeelhouderscirculaire ten behoeve van de aandeelhoudersvergadering het oordeel «appropriate» geveld over de vraag of de belangen van de vennootschap, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen? Kunt aan toelichten of de mogelijkheid bestaat dat deze partij beloond wordt met aandelen en/of opties op aandelen? Bent u van mening dat dit oordeel als onafhankelijk en objectief kan worden gekwalificeerd?2
Uit pagina 25 tot en 28 van de aandeelhouderscirculaire waarnaar in deze vraag wordt verwezen, volgt dat bepaalde bestuurders en commissarissen van Crucell in aandelen of opties worden beloond. Op pagina 24 en 25 van de aandeelhouderscirculaire is door de beide «boards» van Crucell, dat wil zeggen het bestuur en de raad van commissarissen, opgemerkt dat de bestaande regelingen als «appropriate» werden beschouwd. Geconcludeerd is dat de belangen van Crucell, haar aandeelhouders, bestuurders en commissarissen parallel lopen. Het is aan de aandeelhouders om te bepalen of zij dit oordeel van de bestuurders en commissarissen delen.
Onderschrijft u de mening van de Monitoring Commissie Corporate Governance dat de toegenomen standaardisering in de uitleg van de Corporate Governance Code een ongewenste ontwikkeling is? Past het argument dat een afwijking op de Code gangbaar is in de sector waarin het desbetreffende bedrijf opereert in de door de Monitoring Commissie geschetste ontwikkeling? Zo ja, bent u bereid daar maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn naar uw mening motivaties die passen binnen deze ontwikkeling van standaardisatie?
De Code is een systeem van zelfregulering, waarbij de regels zijn ontwikkeld door marktdeelnemers. Indien de door de marktdeelnemers ontwikkelde regels tekortschieten dan wel niet voldoende worden nageleefd, is het in de eerste plaats aan die marktdeelnemers om deze regels aan te passen.
Naleving van de Code is verplicht vanwege de wettelijke verankering van de Code in artikel 2:391 lid 5 BW. Bij de naleving wordt uitgegaan van het «pas toe of leg uit-principe». Dit houdt in dat een codebepaling wordt nageleefd wanneer deze door een onderneming wordt toegepast of wanneer daarvan gemotiveerd wordt afgeweken. In haar rapport van december 2010 heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code opgemerkt dat zij ervoor wil waken dat corporate governance een «afvink-onderwerp» wordt waarbij het kunnen «vinken» belangrijker wordt dan het daadwerkelijk handelen in de geest van de Code. De Monitoring Commissie heeft in haar werkprogramma voor 2011 aangekondigd aandacht te zullen besteden aan de kwaliteit van de uitleg. Uit het rapport van de Monitoring Commissie van december 2010 volgt niet dat de gegeven uitleg altijd een standaarduitleg is. De omstandigheid dat een afwijking van de Code gangbaar is in de sector waarin de betreffende onderneming opereert, kan deel uitmaken van de motivering waarom van een bepaling van de Code wordt afgeweken. Het is aan de aandeelhoudersvergadering van de betreffende onderneming om te bepalen of zij de gegeven verantwoording over de naleving van de Code, waaronder de uitleg van een afwijking voldoende vindt. Indien dat niet zo is, is het ook aan de aandeelhoudersvergadering om te bepalen welke consequenties ze daaraan verbindt.
Tekortschieten van de wet Victoria bij de aanpak van ernstige overlast |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De wet Victoria volstaat niet»?1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op Kamervragen van 16 november 2009 over het inzetten van dwangsommen door gemeenten bij het bestrijden van overlast?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat de aanpak van woonoverlast grote prioriteit verdient? Zo ja, op welke wijze gaat u gemeenten faciliteren en activeren om deze aanpak vorm te geven en hoe werkt u mee aan deskundigheidsbevordering? Deelt u de opvatting dat gemeentelijke slagkracht voor de aanpak van woonoverlast van cruciaal belang is, onder andere in het licht van de wijkaanpak?
De aanpak van woonoverlast verdient grote prioriteit, want dit draagt bij aan het verhogen van de leefbaarheid in wijken. De primaire verantwoordelijk voor handhavend optreden ligt bij gemeenten, en uiteraard is het van belang dat zij voldoende slagkracht hebben. Met het instrumentarium dat hen thans ter beschikking staat is dat naar mijn mening ook het geval, en gemeenten geven dat ook zelf aan. Wel is mij bekend dat gemeenten het soms lastig vinden om dit instrumentarium in de praktijk toe te passen. Om hierbij te helpen is in 2010 de handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering opgesteld.
Op welke schaal wordt de handreiking aanpak woonoverlast en verloedering op dit moment gebruikt en welke ervaringen heeft dit opgeleverd?
De VROM-Inspectie heeft afgelopen najaar 188 gemeenten bezocht, verspreid over heel Nederland. Daarbij is onder andere gevraagd naar de aanwezigheid van woonoverlast en het gebruik van de handreiking. Uit deze steekproef is gebleken dat in 92 van de 188 gemeenten woonoverlast aan de orde is. Ongeveer tweederde van deze gemeenten kent de handreiking en een groot deel gebruikt deze ook. De andere gemeenten melden geen woonoverlast, maar ook een groot deel van deze gemeenten kent de handreiking wel. In totaal gaven 19 gemeenten aan knelpunten te ervaren bij de uitvoering van de aanpak van woonoverlast. Met die gemeenten gaat de VROM-Inspectie verder in gesprek om deze knelpunten te analyseren en eventueel op te lossen.
Klopt het dat toepassing van de Wet Victoria (artikel 174a Gemeentewet) één van de laatste middelen is die een gemeente ter beschikking heeft om overlast te bestrijden als alle andere middelen niet toereikend zijn gebleken? Zo nee, hoe ziet u dit instrument dan? Zo ja, hecht u ook aan een goede toepasbaarheid van dit artikel voor gemeenten, zodat het op een effectieve manier ingezet kan worden?
De Wet Victoria is inderdaad bedoeld als ultimum remedium. Artikel 174a van de Gemeentewet kan worden ingezet als er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde rondom de woning, die wordt veroorzaakt door gedragingen in de woning. De ordeverstoring moet gepaard gaan met ernstige overlast die nadelig is voor de veiligheid en de gezondheid van de woonomgeving. Ik hecht zeker aan een goede toepasbaarheid van de Wet Victoria. Daarom hebben alle gemeenten de handreiking woonoverlast en verloedering ontvangen. In de handreiking komen naast de Wet Victoria ook de vele andere instrumenten die gemeenten ter beschikking staan om woonoverlast aan te pakken en te voorkomen aan de orde.
Deelt u de mening dat uit de uitspraak van de Raad van State blijkt dat de Wet Victoria voor gemeenten en politie te lastig is om toe te passen tegen ernstige woonoverlast? Zo nee, waarom niet? Wat wilt u doen om de voorwaarden voor toepassing van dit instrument aan gemeenten te verduidelijken? Zo ja, hoe wilt u de inzetbaarheid van de Wet Victoria verbeteren? Bent u bereid hiervoor de wet aan te passen?
De Wet Victoria is een zwaar middel: het gaat om sluiting van een pand, waardoor de bewoners in ieder geval voor bepaalde tijd niet meer in het pand kunnen wonen. Vanwege de zwaarte van dit instrument is het noodzakelijk dit met waarborgen te omgeven. Ik begrijp dat gemeenten dit soms als lastig ervaren, zeker omdat de Wet Victoria niet met grote regelmaat wordt toegepast. Dat is ook de reden dat in de handreiking voor gemeenten ruim aandacht wordt besteed aan zaken als dossieropbouw en de te volgen procedures. Ook zijn in de handreiking voorbeeldbrieven en –besluiten opgenomen. Ik zie op dit moment geen reden om de wet aan te passen.
Is er sinds de evaluatie van de wetten Victor en Victoria door andere gemeenten dan Tilburg meer ervaring opgedaan met de toepassing van artikel 174a Gemeentewet tegen ernstige overlast die niet voortkomt uit drugsgerelateerde activiteiten? Zo ja, welke ervaring is dit? Zo nee, wat zegt dit voor u over de toepasbaarheid van dit instrument?
Er is geen overzicht van zaken waarbij artikel 174a van de Gemeentewet tegen ernstige overlast is ingezet door gemeenten. Wel is sinds de evaluatie meer jurisprudentie verschenen over de toepassing van de Wet Victoria. In meerdere gevallen is de gemeente door de Rechtbank of de Raad van State in het gelijk gesteld wat betreft het inzetten van dit instrument. In enkele van deze zaken ging het om ernstige overlast in combinatie met drugsgerelateerde activiteiten. Hieruit blijkt dat de Wet Victoria wel degelijk goed toepasbaar is om ernstige overlast te bestrijden. Overigens leidt een procedure in het kader van artikel 174a Gemeentewet niet altijd tot sluiting van een woning. Er zijn ook gevallen bekend waarbij tijdens het inzetten van de procedure de overlast werd beëindigd en sluiting van de woning niet meer nodig bleek.
Begrijpt u dat omwonenden die zich bedreigd voelen niet altijd met naam en toenaam hun klachten in de dossiers vastgelegd willen zien? Heeft dit meegespeeld in de zaak in Berkel-Enschot, waar de uitspraak van de Raad van State betrekking op heeft? Zo ja, hoe wilt u ervoor zorgen dat serieuze en onderbouwde klachten wel anoniem gemeld kunnen worden en gebruikt worden voor toepassing van de Wet Victoria?
Om ingrijpende maatregelen zoals sluiting van een woning te kunnen inzetten dient een dossier gebaseerd te zijn op concrete, verifieerbare feiten. De Raad van State heeft in deze zaak geoordeeld dat het dossier onvoldoende concreet en verifieerbaar was. Anonieme meldingen kunnen wel tot steun zijn in het dossier, maar toepassing van de Wet Victoria kan niet gebaseerd zijn op uitsluitend anonieme meldingen.
Is het door de uitspraak van de Raad van State onmogelijk om gemeentelijke dossiers en sfeerverslagen van de politie te gebruiken te gebruiken voor toepassing van de Wet Victoria? Vindt u dit ook onwenselijk? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Gemeentelijke dossiers en sfeerverslagen van de politie zijn en blijven bruikbaar voor toepassing in het kader van de Wet Victoria. Het dossier dat aan de rechter wordt voorgelegd dient evenwel voldoende concreet en verifieerbaar te zijn om te kunnen onderbouwen dat de openbare orde is verstoord.
Is het voor huurders die geconfronteerd worden met ernstige woonoverlast toegestaan om de betaling van hun huur op te schorten als zij door de woningbouwcorporatie en de gemeente niet voldoende ondersteund worden? Zo ja, op welke voorwaarden mag de huurbetaling opgeschort worden en wilt u dit consumentenrecht onder de aandacht van huurders brengen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken?
Ernstige woonoverlast kan gezien worden als een gebrek, waar een huurder zijn verhuurder op kan aanspreken. Als de overlastgever eveneens huurder is van deze verhuurder, mag verwacht worden dat de verhuurder stappen onderneemt om de overlast te beëindigen, eventueel door beëindiging van de huurovereenkomst van de overlastgevende huurder. Een huurder kan zijn verhuurder niet aanspreken op een eventueel nalaten door de gemeente.
In geval van vermindering van het huurgenot ten gevolge van een gebrek kan een huurder een daaraan evenredige vermindering van de huurprijs vorderen, zolang het gebrek voortduurt. Hij moet de verhuurder dan wel gemeld hebben dat er sprake is van een gebrek, voor zover die daarvan nog niet op de hoogte was, zodat de verhuurder in staat wordt gesteld om het gebrek te verhelpen. Op grond van het algemene overeenkomstenrecht kan een huurder de huurbetaling in een dergelijk geval ook opschorten. Daarbij moet wel worden aangetekend dat opschorting niet betekent dat de opgeschorte huurbetalingen vervallen. Opschorting is een pressiemiddel om de verhuurder te bewegen zijn verplichting na te komen om het rustig woongenot te verschaffen.
Voor opschorting van de huurbetaling is in beginsel voldoende, dat de verhuurder zijn verplichting niet nakomt om de huurder het rustig woongenot te verschaffen. De opschorting moet echter wel in verhouding staan tot de mate van het niet verschaffen van het rustig woongenot door de verhuurder. De huurder doet er dan ook goed aan zich er bij voorbaat van te vergewissen of opschorting van de huurbetaling niet disproportioneel is, om te voorkomen dat de verhuurder hem aanspreekt op wanbetaling.
Aangezien het om situaties gaat die telkens verschillend zijn, en het van de omstandigheden van het geval afhangt welke maatregelen genomen moeten worden, acht ik brede publieksvoorlichting geen geschikte methode om dit onder de aandacht te brengen. Dit soort zaken vereist een individuele aanpak.
Hoe oordeelt u over het plan dat in West Brabant uitgewerkt wordt om drugsteelt als ontbindende voorwaarde op te nemen in hypotheekcontracten? Acht u deze aanpak ook te gebruiken voor plegers van bewezen ernstige overlast? Zo ja, hoe wilt u de ontwikkeling ondersteunen van plannen om hypotheken onder deze voorwaarde te ontbinden?
De landelijke Taskforce aanpak georganiseerde hennepteelt bekijkt hoe door diverse partners, waaronder private partijen, drempels opgeworpen kunnen worden tegen de georganiseerde hennepteelt. Op dit moment loopt een pilot in de vijf zuidelijke politieregio's waarin, op basis van een convenant en binnen de wettelijke kaders, de politie bij de ontmanteling van een hennepkwekerij informatie uitwisselt met het Verbond van Verzekeraars (waarvan sommige leden tevenshypotheekverstrekker zijn) en Netbeheer Nederland. De toenmalige Minister van Justitie heeft dit convenant ter instemming mede ondertekend. Deze aanpak stelt deze private partijen in staat de maatregelen te treffen die zij nodig vinden om fraude tegen te gaan.De uiterste consequentie van deze aanpak kan zijn dat in een individueel geval een hypotheek wordt aangepast of opgezegd.Het is nog te vroeg om een uitbreiding van deze aanpak naar andere vormen van overlast te overwegen.
Welke inzet kan de Kamer van u verwachten om ervoor te zorgen dat gemeenten voldoende instrumenten hebben om woonoverlast door huurders en woningeigenaren op een doeltreffende wijze te bestrijden? Op welke termijn wilt u het instrumentarium op orde hebben?
Gemeenten hebben aangegeven dat het huidige instrumentarium in principe voldoende is voor de handhaving van woonoverlast. Wel vinden gemeenten het soms lastig om dit instrumentarium toe te passen. Om die reden is in 2010 de handreiking Aanpak woonoverlast en verloedering opgesteld. Deze handreiking wordt momenteel geüpdatet met onder andere de onderwerpen woonschepen, verkamering en interventieteams. Deze update is in april beschikbaar.
Het kansspelbeleid |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u op korte termijn al licenties voor internetgokken gaat veilen?1 Zo nee, op welke termijn dan wel?
Bij brief van 19 maart 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 557, nr. 124) heb ik de Tweede Kamer, mede namens de staatssecretaris van Financiën, mijn visie op het kansspelbeleid doen toekomen. In die brief heb ik de verwachting uitgesproken dit najaar een voorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen ter advies voor te leggen aan de Raad van State, dat voorziet in de invoering van een vergunningstelsel voor kansspelen via internet. Uit dat voorstel zal blijken op welke wijze dergelijke vergunningen zullen worden verleend. Voorts heb ik in die brief aangegeven een onderzoek te zullen instellen naar de mogelijkheden meer marktwerking in te voeren bij (onder andere) speelcasino’s. Bij Holland Casino zal ook het pseudo-staatsaandeelhouderschap onderwerp van onderzoek zijn.
Zijn er door u, of namens u, gesprekken gevoerd over het vrijgeven van internetgokken met de lobbyorganisatie Stichting Online Gaming Nederland onder leiding van de heer Linschoten? Zo ja, wanneer en hoe vaak? Zo nee, met wie zijn er wel gesprekken gevoerd over dit onderwerp?
Ten behoeve van de voorbereiding van nieuw beleid, onder andere op het gebied van kansspelen via internet, hebben ambtenaren van mijn ministerie de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders op het gebied van kansspelen. In dat kader is ook gesproken met vertegenwoordigers van genoemde organisatie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot aangiftes die door het ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gedaan tegen de aanbieders van illegale goksites?
In dit soort zaken is bijna altijd sprake van een internationale component waardoor het Openbaar Ministerie (OM) afhankelijk is van internationale rechtshulp. Het ontbreken van rechtshulpverdragen en/of de dubbele strafbaarheid staat succesvolle vervolging echter veelal in de weg. Het OM heeft de toenmalige minister van Justitie daarom eind 2009 laten weten de aangiften, mede gelet op de beperkt beschikbare opsporingscapaciteit, niet verder in behandeling te nemen.
Wat is de stand van zaken in de gesprekken met in Nederland opererende banken om te stoppen met het faciliteren van illegale kansspelen via internet en het daarmee overtreden van de Wet op de kansspelen?
Het overleg over het beëindigen van het faciliteren van illegale kansspelen via internet wordt niet met individuele banken maar met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) gevoerd. Vorig jaar heeft de toenmalige minister van Justitie de NVB een zwarte lijst verstrekt waarop illegale aanbieders van kansspelen via internet staan vermeld. Met de NVB was afgesproken dat zij deze lijst zou verspreiden onder haar leden, opdat dezen vervolgens geen betalingen meer laten plaatsvinden – al dan niet via iDEAL – aan illegale kansspelaanbieders. Bij de NVB bestond echter nog enige twijfel over de legitimiteit van deze lijst. Deze twijfel is inmiddels weggenomen. Met de NVB is onlangs afgesproken dat zij de zwarte lijst binnenkort alsnog aan haar leden stuurt. Ik heb geen reden aan te nemen dat individuele banken – waaronder ABN AMRO Bank – of iDEAL – dat bestaat uit een samenwerkingsverband van verschillende banken – zich niet zullen houden aan de met de NVB gemaakte spraken. Overigens nemen banken waarvan de Staat in het kapitaal deelneemt geen bijzondere positie in ten opzichte van andere banken; wet- en regelgeving gelden in gelijke mate voor alle ondernemingen.
Heeft de ABN AMRO-bank inmiddels alle medewerking aan het faciliteren van illegale kansspelen op internet beëindigd, zowel van aanbieders als van spelers? Zo nee, hoe is het mogelijk dat een bank die volledig in handen is van de Nederlandse Staat de Wet op de kansspelen blijft overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het nog steeds mogelijk om via Ideal deel te nemen aan illegale kansspelen via internet? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen door het vorige kabinet om hier een eind aan te maken en wat is de stand van zaken in dezen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn zal u duidelijkheid geven over de mogelijke verkoop van Holland Casino?2
Zie antwoord vraag 1.
De mogelijke sluiting van de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel mogelijk moet sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving op RTV-oost van 28 januari 2010 contact gehad met het Diaconessenhuis in Meppel. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Welke redenen voert het Diaconessenhuis te Meppel daarvoor aan?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Het ziekenhuis is in voorbereiding op dit plan in gesprek met onder andere de verloskundigen in de eerste lijn. Met het oog op de kwaliteitsnormen kijkt het
ziekenhuis op welke wijze zij de verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit en veiligheid van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Het ziekenhuis heeft aangegeven mogelijke concentratie in de toekomst niet uit te sluiten, maar er is op dit moment geen sprake van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Zijn er meer ziekenhuizen in Nederland die zich zorgen maken dat zij hun afdeling verloskunde moeten sluiten? Zo ja, welke zijn dit en wat zijn hun overwegingen?
Er zijn meer ziekenhuizen, zoals ZGT, die in voorbereiding op hun plan van aanpak om 24/7 uurs acute verloskunde bereikbaar en beschikbaar te hebben in gesprek zijn met onder andere verloskundigen, gynaecologen en verzekeraars.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel moet sluiten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de afdeling Verloskunde.
Klopt het dat de afdeling verloskunde moeite heeft voldoende gynaecologen te vinden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het tekort aan gynaecologen wordt opgelost?
Er is in 2010 een gynaecoloog op de afdeling Verloskunde met pensioen gegaan. Invulling van deze vacature is niet gelukt. Er is besloten tot een fusie met de maatschap gynaecologie van het ziekenhuis in Zwolle. Deze fusie moet het voor een nieuwe gynaecoloog aantrekkelijker maken om in deze maatschap te gaan werken. Er wordt op dit moment opnieuw geworven voor een chef de clinique.
Wat is volgens u de volumenorm, oftewel het aantal bevallingen waaraan ziekenhuizen moeten voldoen om een volwaardige afdeling klinische verloskunde te kunnen draaien?
Er zijn op dit moment geen normen die betrekking hebben op een minimum aantal bevallingen per ziekenhuis.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden als de afdeling verloskunde van het Diaconessenhuis te Meppel moet sluiten? Welke gevolgen heeft dit voor de wettelijke normen voor de aanrijtijden in Meppel en omgeving?
Voor het Diaconessenhuis in Meppel geldt dat dit ziekenhuis «gevoelig» is voor zo’n 7100 inwoners. Dat wil zeggen dat bij concentratie van acute zorgfuncties dit aantal mensen niet meer binnen 45 minuten de acute zorg kan bereiken. Dit vind ik ongewenst.
Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) heeft de taak om als er dergelijke «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met partijen een oplossing voor te vinden. Denk hierbij aan: toch de afdeling klinische verloskunde openhouden, een extra ambulance, vervangende vormen van zorg in de eerste of anderhalvelijn.
Wat is uw reactie op het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) dat concludeert dat baby’s een hoger risico lopen om kort na de bevalling te overlijden als vrouwen voor de bevalling langer dan twintig minuten moeten reizen naar een ziekenhuis?2
De onderzoekers geven aan dat een langere reistijd op zich niet de directe oorzaak is voor de sterfte. Als vrouwen tijdig naar het ziekenhuis gaan bij een indicatie op een ziekenhuisbevalling, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan als een vrouw last-minute in het geval van een spoedsituatie naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde echt. Het zou dus goed kunnen zijn dat indien vrouwen op basis van een gedegen inschatting van de verloskundige of gynaecoloog tijdig naar een ziekenhuis worden verwezen, er geen complicaties vanwege de reistijd optreden. Gynaecologen en verloskundigen dienen hierover goede protocollair vastgelegde afspraken te maken. Het College Perinatale Zorg kan hier een rol in spelen als het gaat om het initiëren van multidisciplinaire afspraken. Mogelijk zijn er in andere landen andere afspraken over het moment waarop een bevallende vrouw naar het ziekenhuis gaat.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat vrouwen binnen de aanrijdtijd van 15 minuten blijven bij een bevalling? Hoe verhoudt zich dit tot de discussie van concentratie van ziekenhuiszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bereikbaarheidsnorm voor acute zorg van 45 minuten wordt gemonitord door de IGZ.
Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) heeft de taak als in dergelijke situaties «witte vlekken» in de voorzieningen ontstaan daar in overleg met partijen een oplossing voor te vinden. Denk hierbij aan: toch de afdeling klinische verloskunde openhouden, extra ambulance, vervangende vormen van zorg in de eerste of anderhalvelijn.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Wilt u deze schriftelijke vragen, en eerdere schriftelijke vragen over het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te verplaatsen naar Hengelo3 en de vragen over de rol van de marktsturing in het besluit de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te schrappen4 beantwoorden vóór het algemeen overleg zwangerschap en geboorte op donderdag 10 februari 2011?
Ja.
De kaalslag op de scholen in Noord Nederland |
|
Metin Çelik (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kaalslag op lagere scholen in Noorden»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, zie voor mijn reactie de beantwoording van de volgende vragen.
Deelt u de mening dat krimp in veel gemeenten in Nederland een groot probleem betekent voor het onderwijs en de kwaliteit van het onderwijs?
Door de krimp in een aantal gemeenten in Nederland zal het aantal leerlingen afnemen, wat merkbaar wordt voor de onderwijsvoorzieningen. Wanneer scholen te klein worden kan de onderwijskwaliteit in gevaar komen. Vanuit het ministerie van OCW wordt gestimuleerd dat de betreffende regio’s tijdig passende maatregelen nemen om ook in krimpgebieden de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod te garanderen.
Is het waar dat in het Noorden van het land de komende jaren vijfduizend arbeidsplaatsen in het basisonderwijs zullen verdwijnen, zoals de OSG groep in haar onderzoek stelt? Hoe kijkt u hier tegen aan?
Uit het onderzoek van de OSG groep blijkt dit niet. Een aantal schoolbesturen in het noorden heeft blijkbaar deze conclusie getrokken. Als het aantal leerlingen daalt, zijn er natuurlijk minder leraren nodig. Hoeveel arbeidsplaatsen er in krimpgebieden verloren zullen gaan is niet precies te bepalen en is sterk afhankelijk van de gehanteerde prognosemodellen. Het is wel te verwachten dat de komende jaren een aantal arbeidsplaatsen in het basisonderwijs verloren zal gaan als gevolg van de krimp. Dit betekent echter niet automatisch dat dit met gedwongen ontslagen gepaard zal gaan. Door de vergrijzing van het lerarenbestand zal volgens de prognoses ook in de krimpgebieden voldoende werkgelegenheid blijven bestaan voor zittende en nieuwe leraren.
Is het waar dat de exploitatie van kleine scholen duurder is dan van grotere scholen, is hierover onderzoek verricht, zo ja welk onderzoek en wat zijn hiervan de conclusies?
In het algemeen is het waar dat de kosten per leerling van kleine scholen hoger zijn dan van grotere scholen. Kleine scholen worden voor deze kosten gecompenseerd door de vaste voet in de bekostiging van basisscholen en door de kleinescholentoeslag. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de zogenaamde kostenremanentie bij kleine scholen. De vraag staat daarbij centraal of de toename van de bekostiging per leerling voldoende is om de (verwachte) stijging van de kosten per leerling te accommoderen. Het onderzoek wordt binnenkort afgerond.
Bent u van mening dat de huidige manier van bekostiging onvoldoende rekening houdt met het specifieke karakter van scholen in het Noorden en krimpgebieden?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 wordt in de huidige bekostigingssystematiek rekening gehouden met het specifieke karakter van deze scholen. Het bovengenoemde onderzoek zal moeten uitwijzen of het stelsel voldoende is ingericht op krimp.
Is het binnen de huidige wetgeving mogelijk om de financiering van scholen, zoals bijvoorbeeld in krimpgemeenten, anders en gedifferentieerder te regelen? Zo ja op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Binnen de huidige wet- en regelgeving is het al mogelijk om aan een kleinescholentoeslag te verstrekken aan scholen in krimpgebieden. Verder werkt de daling van het aantal leerlingen met vertraging door in de bekostiging. Ook worden de opheffingsnormen verlaagd als het aantal leerlingen daalt. Er hebben al aanpassingen in het stelsel plaatsgevonden. Het is nu mogelijk scholen tijdelijk onder de absolute norm van 23 leerlingen in stand te houden. De samenwerkingsschool die een oplossing kan zijn in krimpgebieden is wettelijk geregeld. Er komt nog een wetsvoorstel dat het scholen mogelijk maakt vijf jaar in plaats van drie jaar onder de opheffingsnorm te zitten. De komende periode wordt nagegaan op welke wijze de kwaliteit van het onderwijs in krimpgebieden verder gewaarborgd kan blijven.
Deelt u de mening dat door het verdwijnen van onder andere conciërges op kleine scholen de werkdruk van leerkrachten hoger wordt, waardoor door allerlei neventaken de leerkracht minder aandacht kan geven aan de leerlingen, met als gevolg een teruglopende kwaliteit van het onderwijs?
In het algemeen kunnen grotere scholen over een gevarieerder personeelsbestand beschikken dan kleine scholen. Ook de functie van conciërge valt daar onder. Bij kleine scholen kan de kwaliteit onder druk komen te staan wat ook blijkt uit het relatieve grote aantal zwakke en zeer scholen. Dat heeft vooral te maken met de noodzaak combinatieklassen te vormen. Deze klassen vragen een andere vaardigheid van leraren.
Houdt de onderwijsinspectie voldoende rekening met regionale verschillen in haar beoordeling van scholen, specifiek met de beoordeling van plattelandsscholen in relatie tot minder financiën?
De onderwijsinspectie beoordeelt de scholen uitsluitend op de onderwijskwaliteit ongeacht de grootte van de school.
Drugshandel en diefstal bij DMO |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het artikel «Bij materieeltak van defensie is drugshandel en diefstal de norm»?1
Kunt u de rapportage huishoudelijk onderzoek van 13 februari 2009 aangaande mogelijke integriteitsschendingen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO)/Ressort Bedrijfsondersteuning (RBO), die werd uitgevoerd door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), naar de Kamer sturen?
Is het waar dat de problemen bij DMO, waaronder het niet ingrijpen bij integriteitsschendingen en onderling wantrouwen, nog altijd voortduren? Zo ja, was u hier van op de hoogte? Welke nadere maatregelen worden er nu of op korte termijn genomen om de problemen alsnog op te lossen?
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de COID opgevolgd? Welke nadere stappen en maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de gehele defensieorganisatie, en DMO in het bijzonder, naar aanleiding van de bevindingen van de COID inzake integriteitsschendingen bij DMO?
Zijn de medewerkers die betrokken waren bij de integriteitsschendingen, en die genoemd worden in de officiële en vertrouwelijke verklaringen over deze integriteitsschendingen, nog altijd werkzaam bij DMO? Zo niet, zijn zij nog werkzaam bij de defensieorganisatie? Welke maatregelen zijn er genomen tegen deze medewerkers van DMO?
Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m g) van de COID ten aanzien van de organisatie? Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m h) van de COID ten aanzien van het personeel?
Is het Openbaar Ministerie ooit geïnformeerd over mogelijke integriteitsschendingen bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd over de integriteitonderzoeken van de COID bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Klopt het dat door het ontbreken van een stabiele leidinggevende factor, er door het personeel van DMO/RBO een «attractieve dienstverlening» wordt gehanteerd? Wat wordt verstaan onder «attractieve dienstverlening»?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat «opportunistisch beheer van dienstvervoer bestaat en het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is»? Wat wordt hier verstaan onder «opportunistisch beheer van dienstvervoer»? Is het waar, dat het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat door opportunistisch beheer van dienstvervoer en het niet op orde zijn van materieel- en voorraadbeheer er een «risicovolle bedrijfsvoering» is ontstaan waarmee mogelijkheden worden geboden tot «onoorbaar gedrag»? Wat wordt hier verstaan onder «onoorbaar gedrag» en kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?
Deelt u de bevinding van de COID dat er sprake is van «een open winkel» bij Defensie? Welke elementen van de bedrijfsvoering hebben geleid tot het ontstaan van een «open winkel»? Van welke concrete integriteitsschendingen is in dit kader sprake geweest?
In hoeverre betreffen de al dan niet vermeende integriteitsschendingen uit de rapportages van de COID het ontvreemden van (onderdelen van) staatseigendommen, dan wel (onderdelen van) zaken die door de overheid geleased en/of in bruikleen zijn?
De executie van de nederlands-Iraanse Zahra Bahrami |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Kunt u een feitenrelaas geven met daarin alle contacten die u en uw ambtenaren hebben gehad met Iran om de zaak-Bahrami aan te kaarten? Bent u, in het geval dat openbaarmaking van dit feitenrelaas onwenselijk is, bereid dit relaas vertrouwelijk ter inzage aan te bieden aan de Tweede Kamer?
Ja. Zie Kamerbrief dd 3 februari 2011.
Bent u van mening dat de diplomatieke wegen om mevrouw Bahrami te helpen volledig benut waren? Hoe vaak heeft u persoonlijk contact gezocht en gehad met Iraanse vertegenwoordigers?
Ja, ik heb de Iraanse ambassadeur op 7 januari jl ontboden. Misleid door het van Iraanse zijde geschetste tijdpad zijn we niet toegekomen aan de zwaarst denkbare stappen, waarbij u moet denken aan mijn persoonlijke inzet in contact met mijn Iraanse collega of andere contacten op nog hoger niveau.
Waarom heeft u ervoor gekozen geen brandstofgarantie te leveren aan de voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Iran, Manouchehr Mottaki, voor zijn bezoek aan de OPWC-bijeenkomst van 13 december jongstleden?1 Deelt u de mening dat dit een uitgelezen kans was om op hoog niveau non-proliferatie, mensenrechten en consulaire kwesties aan te kaarten, waaronder de zaak-Bahrami?
Zie antwoord op vraag 3 uit uw Kamervragen dd 24 december 2010, kenmerk 2010Z20169. Ik had graag met minister Mottaki de genoemde en andere onderwerpen besproken en vond het daarom jammer dat hij zijn bezoek afzegde. Dat ik prijsstelde op zijn komst is in de voorbereiding van het bezoek uit Iran duidelijk overgebracht.
Heeft u overwogen om zelf garant te staan voor de brandstof van minister Mottaki, bijvoorbeeld via afspraken met brandstofleveranciers of door het vliegtuig van minister Mottaki gebruik te laten maken van een Nederlands militair vliegveld? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat heb ik niet overwogen. Iran heeft internationale sancties opgelegd gekregen omdat het geen openheid van zaken wil geven over haar vermeende kernwapenprogramma. Zoals gezegd, minister Mottaki had andere mogelijkheden om naar Nederland te komen. Zijn vervanger plus een grote delegatie is met een lijnvlucht naar Nederland gekomen. Zie in dit verband ook mijn brief van vandaag.
Is het waar dat u – dan wel één van uw ambtenaren – heeft gesuggereerd dat minister Mottaki ook gebruik zou kunnen maken van een reguliere lijnvlucht? Zo ja, deelt u de mening dat deze suggestie voor diplomaten mogelijk krenkend kan zijn?
In een gesprek met DG Tajik op 26 november 2010 heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran de optie van een lijnvlucht genoemd.
Ik ga er wat betreft uw tweede vraag vanuit dat professionele diplomaten in staat zijn hun eigen status niet te laten meetellen in afwegingen.
Is het waar dat Nederland, met een lange diplomatieke geschiedenis en met Den Haag als hoofdstad van het internationaal recht, er in de regel alles aan doet om in dialoog te blijven met andere landen, ook als het autoritaire regimes betreft? Zo ja, is er momenteel sprake van een beleidswijziging vanwege uw weigering om brandstofgarantie te geven?
Ja. Ik wijs er in dit verband op dat Nederland met de EU tav Iran een tweesporenbeleid voert. Mede om die reden acht ik het van belang dat de Nederlandse ambassade in Teheran normaal kan blijven functioneren. Contact, hoe minimaal van aard ook, moet doorgang vinden: wij moeten onze zorgen en kritiek kunnen blijven uiten. Ons tweesporenbeleid dat mede is gericht op dialoog blijft van kracht.
Was u op de hoogte van de bemiddeling door voormalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, op verzoek van vrienden en familie van mevrouw Bahrami? Hoe apprecieert u het uitwijken van hen naar een voormalig minister van Buitenlandse Zaken?
Nee. Voormalig minister Bot heeft mij hierover niet geïnformeerd. Zoals in de Kamerbrief vermeld heeft oud-minister Bot volledig op eigen initiatief gehandeld. Bij mijn weten, en volgens het NRC-artikel van 21 januari jl., hebben vrienden van mevrouw Bahrami Bot verzocht zich in te spannen voor haar situatie. Van contacten tussen Bot en de familie is mij niets bekend. Het staat alle naasten van mevrouw Bahrami uiteraard vrij contact te zoeken met derden om hun zaak kracht bij te zetten.
Op welke recente feiten, gebeurtenissen, of uitspraken baseert u het verband tussen feitelijke vragen over uw handelen door bepaalde personen met het laten hangen van hun oren naar de Iraanse autoriteiten?2
In contacten met de Iraanse autoriteiten blijkt helaas vaker dan ons lief moet zijn, van hun kant een voorstelling van zaken te worden gegeven die eenzijdig of verkeerd is.
Waarom heeft u in het interview met NRC Handelsblad gekozen voor deze, in uw eigen term, «ruwe» karakterisering?2 Deelt u de mening dat uw karakterisering als onnodig grievend ervaren kan worden door personen die vragen stellen over uw handelen, waaronder de dochter van mevrouw Bahrami?
Zie antwoord op vraag 8. Het is zeker niet mijn bedoeling geweest mensen te kwetsen. De dochter van Baahrami verdient en mag rekenen op steun en hulp in deze moeilijke tijd; de ambassade staat met haar in contact.
Waarom legt u zelf ten aanzien van de zaak-Bahrami een direct verband tussen de brandstofgarantie en de executie van mevrouw Bahrami? Zijn er aanwijzingen (uit Iran) dat deze relatie bestaat?
Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen het tankincident en de executie van mevrouw Bahrami. Ik heb met mijn uitlatingen willen aangeven dat, als hiervan aan Iraanse zijde wel sprake mocht zijn, dit demonstreert hoe wispelturig het Iraanse regime opereert door enerzijds een goede bilaterale relatie met Nederland te willen nastreven en anderzijds geen waarde te hechten aan mensenlevens.
Bent u bereid deze vragen, inclusies het feitenrelaas, voor het mogelijk te houden spoeddebat te beantwoorden, als laatstgenoemde binnen de gebruikelijke termijn van beantwoording valt?
Ja.