Het bericht dat de kinderopvang onbetaalbaar wordt door kabinetsbezuinigingen |
|
Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de kinderopvang onbetaalbaar wordt door de kabinetsbezuinigingen?1
Door de bezuinigingen van dit kabinet wordt kinderopvang inderdaad duurder voor ouders. Deze bezuiniging is noodzakelijk om de kinderopvang betaalbaar te houden voor de overheid. In mijn brief van 6 juni 2011 (Kamerstuk 31 322 nr. 137) geef ik aan dat de collectieve bijdrage in de kosten van kinderopvang wordt teruggebracht van 78% in 2010 tot circa 66% in 2015. De vergoeding voor gezinnen met lage inkomens is nog steeds meer dan 90%. Ook na de bezuinigingen wordt dus nog een substantieel deel van de kosten van kinderopvang voor ouders door de overheid vergoed.
Wat is uw reactie op het rapport opgesteld in opdracht van het Netwerkbureau Kinderopvang, waaruit blijkt dat tienduizenden ouders de komende jaren hun kinderen van de kinderopvang en de buitenschoolse opvang zullen halen als gevolg van de kabinetsbezuinigingen?
Het rapport waar in het artikel in het Algemeen Dagblad van 2 augustus 2011, «Crèches lopen leeg», naar wordt verwezen, is van Buitenhek Management & Consult. Dit bureau heeft onderzoek gedaan naar het actuele bereik en de verwachte groeimogelijkheden van de kinderopvang in Nederland.
Conclusie van het onderzoek is dat het gebruik van kinderopvang van zowel 0–4 jarigen, als 4–12 jarigen in 2010 marginaal is gestegen. In vergelijking met voorgaande jaren is de groei afgevlakt. Zowel in de dagopvang als buitenschoolse opvang is er marktevenwicht aan het ontstaan. Door de bezuinigingen van het kabinet is volgens het onderzoek de kans groot dat de totale kinderopvangmarkt tot aan 2014 geconfronteerd wordt met een volumekrimp die kan variëren van 5% tot 13% eind 2014. Hierdoor zullen wachtlijsten de komende jaren verdampen en komt er meer concurrentie tussen ondernemers in de kinderopvang. Dit vergroot de keuzemogelijkheden voor ouders om een passend opvangaanbod te kiezen.
De conclusie uit het onderzoek dat de groei de afgelopen jaren is afgevlakt klopt. De ontwikkelingen per opvangsoort in 2010 zijn echter gedifferentieerd. Door de maatregelen in de gastouderopvang is het aantal kinderen in deze opvangsoort in 2010 met 28% gedaald. Het aantal kinderen in de dagopvang is gestegen met 10% en het aantal kinderen in de buitenschoolse opvang is met 14% gestegen. Uit uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst blijkt dat de stijging in deze opvangsoorten niet volledig verklaard kan worden door ouders die zijn overgestapt van gastouderopvang. Er was in 2010 derhalve zowel bij de dagopvang als bij de buitenschoolse opvang sprake van een forse autonome groei. De doorwerking van deze groei op de ontwikkeling in 2011 wordt in het onderzoek onderschat.
In het onderzoek staat dat de bezuinigingen van het kabinet zouden leiden tot een kostenstijging van 75% voor ouders. De gemiddelde ouderbijdrage tot de maximum uurprijs stijgt echter van 22% in 2010 naar 34% in 2015. Dat betekent een kostenstijging voor ouders van 55%. Voor de zomer van 2011 heb ik met uw Kamer gesproken over de maatregelen om dit te realiseren (Kamerstuk 31 322 nr. 137). Omdat de daadwerkelijke kostenstijging lager is dan in het onderzoek wordt berekend, zullen ook de gevolgen van de bezuiniging op het gebruik van kinderopvang kleiner zijn. Het effect van de bezuiniging wordt dus in het onderzoek vermoedelijk overschat.
Ik deel de conclusie van het onderzoek dat door de bezuinigingen het gebruik van kinderopvang zal afnemen. Deze afname is echter een correctie op de autonome trendmatige groei van het gebruik van kinderopvang. Daarom verwacht ik tot 2015 nog een lichte stijging van het gebruik. Het is van belang om op te merken dat de vraag naar kinderopvang niet alleen wordt bepaald door de eigen bijdrage die ouders moeten betalen. Conjuncturele ontwikkelingen, sociaal culturele opvattingen over kinderopvang en de nabijheid van opvang van voldoende kwaliteit, zijn minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang. Mede daarom is het moeilijk te ramen hoe de vraag naar kinderopvang zich precies gaat ontwikkelingen en wat de invloed van de bezuiniging binnen deze ontwikkeling is. Ook is de kinderopvangmarkt zeer lokaal. Daarom kunnen er grote regionale verschillen blijven bestaan. Dat betekent dat het mogelijk is dat de komende jaren in de ene regio kinderopvanginstellingen groepen moeten sluiten, terwijl er in andere regio’s nog wachtlijsten zullen bestaan.
Bent u bereid het rapport van Buitenhek Management & Consult naar de Kamer te sturen met een inhoudelijke reactie op dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is openbaar (zie www.buitenhek.nl). Mijn reactie op het onderzoek vindt u bij het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders niet noodgedwongen hun kinderen van de kinderopvang hoeven te halen?
De kinderopvang is een markt. Dat betekent dat het de taak is van ondernemers in de kinderopvang om ouders ervan te overtuigen dat zij goede opvang voor een redelijke prijs bieden. Het is vervolgens de private afweging van ouders om al dan niet te kiezen voor het aanbod van de ondernemer. Als ouders kiezen voor informele opvang om arbeid en zorg te combineren is dat hun keuze. Met de kinderopvangtoeslag geeft de overheid een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, zodat ouders die geen gebruik kunnen maken van informele opvang, toch de mogelijkheid krijgen om arbeid en zorg voor hun kinderen te combineren, door hun kind naar de formele kinderopvang te brengen.
Hoeveel kinderopvangorganisaties krijgen nu al minder aanmeldingen? Hoeveel minder aanmeldingen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit anders te onderzoeken?
Het ministerie heeft uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst over de ontwikkeling van het aantal kinderen over het eerste half jaar 2011 (t/m juni).
Hierbij merk ik wel op dat deze informatie de komende maanden nog kan veranderen omdat ouders op elk moment hun gegevens bij de Belastingdienst (bijvoorbeeld de einddatum van het gebruik van kinderopvang) met terugwerkende kracht kunnen wijzigen. Onder dit voorbehoud kan op basis van voorlopige cijfers opgemerkt worden dat in de dagopvang en buitenschoolse opvang nog steeds een stijgende lijn zit in het aantal kinderen.
Binnen het totale beeld is het aantal kinderen in de gastouderopvang wel gedaald ten opzichte van 2010. Deze daling wordt naar verwachting veroorzaakt door de diverse maatregelen die in de gastouderopvang zijn genomen in 2010, zoals de registratieplicht van gastouders, het verlagen van de maximumuurprijs en de deskundigheidseisen. Daarnaast wordt een deel van de daling veroorzaakt door
stopzetting van de kinderopvangtoeslag voor toeslagaanvragers die niet hebben gereageerd op de herhaalde verzoeken van de Belastingdienst om het LRK-nummer van de opvanglocatie van hun kind(-eren) door te geven. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 31 322 nr. 118).
De ontwikkeling van het aantal kinderen per opvangsoort kan niet uitgesplitst worden naar kinderopvangondernemer. Ik ben niet voornemens om dit te onderzoeken. De uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst biedt betrouwbare informatie over de ontwikkeling van het gebruik van kinderopvang. Extra onderzoek biedt geen toegevoegde waarde.
Is het waar dat nu vooral ouders uit de lage inkomensgroepen afhaken, omdat zij de opvang niet meer kunnen betalen? Als dit niet bekend is, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 5 geef ik aan dat er nog steeds een stijgende lijn zit in het aantal kinderen in de dagopvang en buitenschoolse opvang. In geen enkele inkomensgroep is sprake van een daling ten opzichte van 2010. Dat ligt anders in de gastouderopvang. De daling van het aantal kinderen in de gastouderopvang treedt in sterkere mate op bij lagere inkomensgroepen.
Deelt u de mening dat er goede en betaalbare kinderopvang moet zijn voor iedereen? Zo ja, hoe gaat u dan voorkomen dat voor tienduizenden ouders de kinderopvang onbetaalbaar wordt?
Het kabinet hecht aan verantwoorde en betaalbare kinderopvang voor ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren. Om kinderopvang financieel toegankelijk te maken is er de kinderopvangtoeslag. Ook na de bezuinigingen van het kabinet blijft kinderopvang betaalbaar (zie antwoord op vraag 1).
Het verheerlijken van terrorisme door de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Abbas» advisor: PA should honor «Martyrs» and not worry about donors» grants?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel: «PA to pay salaries to all terrorists in Israeli prisons?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de adviseur van Abbas, de heer Sabri Saidam, recentelijk heeft verklaard dat de Palestijnse Autoriteit haar beleid om martelaren, of (zelfmoord) terroristen te verheerlijken zal continueren en zich niet druk moet maken over de mogelijkheid dat landen mogelijk de subsidiestroom naar de Palestijnse Autoriteit zullen stopzetten? Kunt u tevens bevestigen dat Saida enkele maanden geleden zijn steun heeft uitgesproken voor het vernoemen van een plein naar de terrorist Dalal Mughrabi? Klopt het bovendien dat Saida onlangs in het officiële blad van de Palestijnse Autoriteit heeft verklaard dat hij het ernstig betreurt dat sommige mensen martelaren of (zelfmoord) terroristen als een last beschouwen, omdat zij economische belangen en subsidiestromen in gevaar brengen? Kunt u tot slot inhoudelijk reageren op het artikel van Saida, zoals geciteerd in het stuk van de Palestinian Media Watch?
Het is onduidelijk of en, zo ja, in welke vorm en context de heer Sabri Saidam deze uitspraken heeft gedaan. De Nederlandse regering wijst in ieder geval de strekking van de artikelen ten stelligste af, vooral waar deze suggereren dat plegers van terreur en geweld geëerd moeten worden. Dit staat haaks op het beleid van Palestijnse Autoriteit (PA) en van het Palestijnse leiderschap dat het gebruik van terreur en geweld afwijst. Het is niet in het belang van het vredesproces en de gewenste hervatting van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen wanneer personen die gelieerd zijn aan het Palestijnse leiderschap uitlatingen doen die daar haaks staan op.
Nederland veroordeelt alle vormen van terroristische aanvallen en verwerpt de verheerlijking van dergelijke aanvallen. Dit onderwerp staat, mede op instigatie van Nederland, op de agenda van de jaarlijkse mensenrechtendialoog met de PA die de EU in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid voert. Ook in bilaterale contacten, zoals onlangs tijdens het bezoek van president Abbas, draagt Nederland uit dergelijke praktijken te verwerpen.
Kunt u de berichten bevestigen dat de Palestijnse Autoriteit een wet in werking heeft gesteld die regelt dat alle Palestijnse en Israëlische Arabieren die in Israël vastzitten wegens terroristische activiteiten aanspraak kunnen maken op een maandelijkse uitbetaling van salaris? Is het waar dat gevangenen die een celstraf van langer dan 20 jaar moeten uitzitten kunnen rekenen op een hoger salaris dan zij die een kortere straf moeten uitzitten? Klopt het tevens dat de Palestijnse Autoriteit financiële vergoedingen uitreikt aan nabestaanden van zelfmoordterroristen?
Het is staand beleid van de PA om – zoals ook in Nederland gebruikelijk is – eigen burgers in buitenlandse gevangenschap te steunen. De PA sloot in 2008 met de Israëlische autoriteiten een overeenkomst over de toekenning van financiële steun aan Palestijnen in Israëlische gevangenissen. Uitreiking van de toelagen gebeurt door een Israëlische instelling. Het geld moet de kosten dekken voor voedsel, kleding en andere basisbehoeften. Naar verluidt ontvangen lang gestraften inderdaad een hogere toelage dan kort gestraften.
Daarnaast kent de PA twee programma’s voor sociale bijstand die financiële steun geven aan huishoudens die hun belangrijkste broodwinnaar hebben verloren door gevangenschap ofwel door verwondingen of overlijden als gevolg van het Palestijns-Israëlische conflict. De financiële bijdrage onder deze programma’s wordt bepaald op basis van de daadwerkelijke noden, ongeacht de achtergrond van de dood of gevangenneming van de broodwinnaar. De bijdrage wordt uitgekeerd aan de familie (niet de gevangene) om deze te helpen in de kosten van levensonderhoud.
Hoe verhouden de bovengenoemde uitspraken, gedaan door de Palestijnse Autoriteit, zich tot de beantwoording van voorgaande schriftelijke vragen3, namelijk dat het verheerlijken van geweld voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar is maar dat ze «geen aanwijzingen heeft ontvangen dat het hier gaat om een structurele kwestie» en dat u niet de mening deelt dat de Palestijnse Autoriteit hiermee afstand neemt van de tweestatenoplossing? Geven bovenstaande uitspraken er aanleiding toe om deze conclusie te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in bovenstaande geen tegenspraak met mijn eerdere antwoorden op vergelijkbare vragen. De gewraakte uitlatingen zijn afkomstig van een partijfunctionaris van Fatah en niet van de PA. Ik kan de uitspraken niet interpreteren als het nemen van afstand door de PA van de tweestatenoplossing en zie dan ook geen aanleiding om mijn eerdere conclusie te herzien.
Hoe verhouden de bovengenoemde uitspraken zich tot de aangenomen motie-Van der Staaij/Voordewind2 welke de regering verzoekt haar bilaterale subsidie alsmede de EU-subsidie aan de Palestijnse Autoriteit te stoppen indien er geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om het verheerlijken en vergoeilijken van terrorisme tegen te gaan? Deelt u de conclusie dat de Palestijnse Autoriteit niet alleen verzaakt dergelijke maatregelen te nemen, maar zelfs het verheerlijken en vergoeilijken van het terrorisme actief uitdraagt? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de motie Van der Staaij/Voordewind heeft de regering de Kamer mondeling en schriftelijk geïnformeerd, mede ter opvolging van toezeggingen gedaan in het spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011, in het bijzonder waar het gaat om de vraag of de PA geweld en terreur structureel verheerlijkt (zie onder meer het verslag van het Schriftelijk Overleg inzake de informele raad Buitenlandse Zaken van 2 en 3 september, ref. Kamerstuk 21 501-02, nr. 1085, de uitspraken van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking in het Algemeen Overleg Focusbrief van 21 juni 2011, ref. Kamerstuk 32 605, nr. 49, en mijn antwoorden op Kamervragen over de verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit, ref. voetnoot 1).
Van structureel beleid van de PA gericht op verheerlijking of vergoelijking van terrorisme is geen sprake. De PA gaat discussie hierover niet uit de weg. Desgevraagd heeft zij aangegeven bereid te zijn dit vraagstuk te bespreken in de trilaterale commissie van de PA, Israël en de VS, waarin gewraakte uitingen tegen het licht kunnen worden gehouden. In het licht van bovenstaande antwoorden zie ik op dit moment geen aanleiding om de bilaterale of de EU-ontwikkelingssamenwerking met de PA te beëindigen.
Het oversluiten van hypotheken |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hypotheekklanten in de kou. Oversluiters ongewenst»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe kijkt u aan tegen de strekking van dit artikel dat het rentevoorstel dat banken aan hun eigen klanten doen bij het oversluiten van de hypotheek vaak veel hoger ligt dan voor nieuwe klanten? Bent u het ermee eens dat dit ongewenst is?
Bij de beantwoording van de vragen ga ik ervan uit dat u met «oversluiten» het verlengen van de bestaande hypotheek bij dezelfde aanbieder met een nieuwe rentevastperiode bedoelt. Er bestaan geen specifieke regels ten aanzien van het oversluiten van hypotheken. Zoals aangekondigd in mijn brief naar aanleiding van de sectorstudie van de NMa naar de hypotheekmarkt van 30 juni (Kamerstuk 24 036 nr. 390) ben ik van plan om een aantal maatregelen te treffen om overstapdrempels te verminderen. Zo ben ik voornemens om aanbieders, waar nodig via wet- en regelgeving, te verplichten om drie maanden voor het aflopen van de rentevaste periode de consument hierover te informeren en tevens een nieuw aanbod te doen. Een periode van drie maanden stelt de consument in de gelegenheid zich goed te oriënteren op oversluitmogelijkheden. Ook een afsluitprovisie kan bij het oversluiten van een hypotheek een drempel opwerpen voor de consument. Ik zal bezien in hoeverre afsluitprovisies, niet zijnde advies- en distributiekosten, bij het afsluiten van een hypotheekproduct weg te nemen zijn. Hiervoor wacht ik de onderzoeksresultaten van het lopende onderzoek naar de vormgeving van advieskostentransparantie door aanbieders in het kader van het provisieverbod af. Deze resultaten worden in het najaar verwacht.
Zoals valt te lezen in de sectorstudie van de NMa hebben hypotheekverstrekkers aangegeven dat er over het algemeen bij het huidige productassortiment geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen rentetarieven voor nieuwe en bestaande klanten. Toch concludeert de NMa ook dat het aannemelijk is dat er prijsdifferentiatie plaatsvindt bij het oversluiten van een hypotheek bij dezelfde aanbieder. Dit blijkt ook uit onderzoek van de AFM. Voor sommige aanbieders geldt, dat zij nog bezig zijn het «oude» productassortiment, waarbij nog wel sprake kan zijn van prijsdifferentiatie, om te zetten. Tevens wijst de NMa op het bestaan van kortingen welke hypotheekverstrekkers geven aan bepaalde klantgroepen, zoals starters op de woningmarkt. Deze kortingen vervallen meestal bij het aflopen van de eerste rentevaste periode. Hierdoor bestaat er in dergelijke gevallen feitelijk een prijsverschil tussen bestaande en nieuwe klanten. Overigens is moeilijk na te gaan in hoeverre tarifering in individuele gevallen afwijkt, aangezien ook zaken als de waarde van de woning en persoonlijke omstandigheden/vermogenspositie van invloed kunnen zijn op het rentetarief. Het is voor consumenten daarom altijd raadzaam om zich bij het aflopen van een rentevaste periode te oriënteren op de oversluitmogelijkheden. Ik acht het van groot belang dat consumenten deze mogelijkheden in de praktijk ook hebben. Derhalve ben ik voornemens de hiervoor beschreven maatregelen te treffen die de positie van de consument versterken.
In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de huidige regelgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid banken niet alleen te verplichten om hun klanten drie maanden voor het aflopen van de rentevaste periode een nieuw rentevoorstel te doen, maar hen ook te verplichten om met een eigen marktconform alternatief rentevoorstel te komen?
Hypotheekverstrekkers hebben aan de NMa en de AFM aangegeven dat zij over het algemeen geen hypotheekproducten meer verkopen waarbij verschillende tarieven worden gehanteerd voor nieuwe en bestaande klanten. Ik sluit verdere stappen op dit terrein niet uit als in de praktijk blijkt dat dit beeld niet klopt. Overigens verwacht ik dat de concurrentie tussen aanbieders zal toenemen indien aanbieders drie maanden voor het aflopen van de rentevaste periode een nieuw voorstel moeten doen.
Ik deel uw mening dat de Gedragscode Hypothecaire Financieringen niet belemmerend mag werken op het oversluiten van hypotheken. Daarom zijn in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen hiervoor enkele uitzonderingen geformuleerd. Ten aanzien van de Loan-to-income en de Loan-to-value norm mag bij oversluiten onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de hoofdnorm. Hiertoe is besloten om te voorkomen dat een consument gedwongen is om bij zijn huidige hypotheekverstrekker te blijven terwijl andere versterkkers een gunstiger rentetarief bieden. Een belangrijke voorwaarde is hierbij dat de bestaande hypotheekschuld niet wordt verhoogd. Derhalve is er geen reden om te veronderstellen dat de gedragscode het oversluiten belemmert. De AFM onderschrijft deze voorwaarde en aanbieders kunnen de gedragscode in deze omstandigheden dan ook niet aanvoeren als reden om een klant geen hypotheek te verstrekken.
Op welke wijze gaat de financiële sector om met oversluitingen van bestaande hypotheken? Deelt u de mening dat de per 1 augustus ingevoerde gedragscode hypotheken niet belemmerend mag werken op het oversluiten van hypotheken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Psychiater ging onbeviegd zijn gang" |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht dat een psychiater in de Pompekliniek onbevoegd onderzoek heeft gedaan en adviezen heeft gegeven?1
Ja.
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de besluiten die door de rechterlijke macht zijn genomen op basis van die adviezen?
Het Openbaar Ministerie heeft een analyse gemaakt van zaken die op 31 juli jl. bekend waren. Uit deze analyse is gebleken dat in circa de helft van de zaken de tbs-maatregel inmiddels door de rechter is verlengd of beëindigd op basis van een geldig advies, opgesteld onder verantwoordelijkheid van een andere psychiater. In deze zaken heeft het gebrek in het eerdere verlengingsadvies geen consequenties voor de latere verlenging, omdat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is. In enkele andere zaken was de vordering tot verlenging van de tbs-maatregel gebaseerd op een advies van de onbevoegde psychiater, maar heeft de rechter tot beëindiging daarvan besloten. In geen van deze zaken werd de beëindiging ingegeven door het advies van de psychiater. Daarnaast zijn er nog enkele verlengingszaken onder de rechter met een gebrek in het verlengingsadvies. In deze zaken wordt het gebrek hersteld voordat de rechter uitspraak doet. In de overige zaken tekende de onbevoegde psychiater als laatste het verlengingsadvies op basis waarvan de rechter de tbs-maatregel heeft verlengd. In deze zaken dient de verlenging zo spoedig mogelijk te worden hersteld. Voor de wijze waarop dit gebeurt, verwijs ik naar mijn brief van 5 augustus jl. aan uw Kamer.2
Hoe is dit probleem tot stand gekomen? Hoe wordt voorkomen dat het zich nog eens voordoet?
Voor de uitoefening van hun beroep zijn medisch specialisten verplicht zich als zodanig te registreren in het zogeheten BIG-register. De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) schrijft dit voor. Ook zijn medisch specialisten verplicht zich iedere vijf jaar te laten herregistreren. Herregistratie is een instrument om de deskundigheid van zorgverleners te waarborgen. De criteria voor herregistratie hebben betrekking op een regelmatige uitoefening van het medisch specialisme, deskundigheidsbevordering en kwaliteitsvisitatie. De verantwoordelijkheid voor zowel registratie als herregistratie ligt bij de medisch specialist zelf. Wel controleren de forensisch-psychiatrische centra de BIG-registratie op het moment dat een medisch specialist in dienst treedt. In de hier bedoelde zaak is betrokkene direct na melding van het vervallen van de BIG-registratie op non-actief gesteld. Om herhaling te voorkomen laat ik momenteel een systematische controle inrichten op de geldigheid van de BIG-registratie van medisch specialisten, die adviezen opstellen ten behoeve van de rechtsgang. Ik ben hierover in gesprek met de betrokken organisaties.
Welke maatregelen kunt u nemen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor deze fout?
Zie antwoord vraag 3.
Privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige delicten |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaboete voor digitaal schavot»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen waarin aan het College bescherming persoongegevens (Cbp) de bevoegdheid wordt gegeven boetes op te leggen van 25 000 euro in geval van privacy-schending op internet door slachtoffers van ernstige delicten?
Zoals ik heb vermeld in de brief van 29 april 2011, die ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb gezonden (Kamerstukken II 2010/11, 32 761, nr. 1), bereidt het kabinet wetgeving voor waarin overtreding van de materiële normen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Over de inhoud van dat wetsvoorstel heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de bepalingen die betrekking hebben op de sanctionering van overtredingen.
Vindt u het ook niet de omgekeerde wereld dat slachtoffers boetes tegemoet zouden kunnen zien van mogelijk meer dan 25 000 euro wegens zogenaamde «privacyschending» van degene die het waagt bij hen in te breken of hen te overvallen, terwijl nota bene aan een gemiddelde dader van een inbraak of overval vrijwel nooit een dergelijke boete wordt opgelegd?
Elke oplegging van een bestuurlijke boete moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat het bestuursorgaan dat een boete oplegt bij zijn besluitvorming altijd rekening moet houden met de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en alle overige relevante omstandigheden van het individuele geval. Dat kan onder omstandigheden ook meebrengen dat geen boete wordt opgelegd, zelfs als er naar de letter van de wet sprake zou zijn van een overtreding. Die rechtsbeginselen gelden onverkort wanneer het overtredingen van de Wbp betreft die met een bestuurlijke boete zijn of zouden worden gesanctioneerd.
Is het inderdaad zo, gelijk de directeur van het Cbp gezegd schijnt te hebben, dat deze afschrikwekkende boetes ook opgelegd moeten worden aan iemand drie hoog achter of voor een eenmansbedrijf en dat bedrijven boetes tegemoet kunnen zien van «Neelie-Kroes-achtige» proporties? Deelt u de mening dat dergelijke boetes disproportioneel zouden zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor de Kamer inzichtelijk maken hoe hoog de schadevergoedingen momenteel zijn die door de rechter worden opgelegd, in zaken betreffende privacy-schending op internet?
Schendingen van de persoonlijke levenssfeer van individuen door middel van het plaatsen van persoonsgegevens of afbeeldingen van de betrokken persoon op internet, in e-mails, of in de fysieke ruimte zonder toestemming van de betrokkene, of andere grond die redelijkerwijs kan worden ingeroepen, eindigt in civiele zaken niet steeds met een veroordeling tot schadevergoeding. Veroordelingen tot schadevergoeding lijken betrekkelijk zeldzaam te zijn. Een recente zaak betreft een veroordeling tot betaling van een schadevergoedingen tot een totaal van € 75 000,= ten behoeve van een onderwijsgevende die in e-mails ten onrechte was beschuldigd van het hebben van een seksuele relatie met een leerling (Kantonrechter rechtbank Leeuwarden, 18 augustus 2010, LJN BN6111).
Vaker zoeken betrokkenen hun toevlucht tot het eisen van een rectificatie, in combinatie met een opleggen van een dwangsom. Een bekende zaak betreft de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 april 2004 (LJN AQ7877). In die zaak werd de eigenaar van een tabakszaak die een foto van een vrouw had opgehangen die bij hem uit de zaak had gestolen veroordeeld tot het ophangen van rectificatie, onder oplegging van een dwangsom van € 500,= per dag tot een maximum van € 10 000,=. De betrokkene was een bejaarde vrouw die aan de ziekte van Alzheimer bleek te lijden.
Kunt u de Kamer, nog voordat u dergelijk wetsvoorstel indient, zo spoedig mogelijk een hoofdlijnenbrief doen toekomen, waarover zij kan debatteren, al is het maar om te voorkomen dat teveel tijd en aandacht wordt geschonken aan een kansloos wetsvoorstel?
De in antwoord 2 genoemde brief is een dergelijke hoofdlijnenbrief. Ik zie uit naar het over de brief reeds geagendeerde algemeen overleg met de Kamer.
Het verlagen van de nettarieven voor Gasunie door de NMa |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het waar dat Gasunie in beroep gaat tegen de uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) inzake het tarievenstelsel voor gasnetwerken? Zo ja, op welke termijn valt een definitieve uitspraak te verwachten?
Op 17 mei 2011 heeft de NMa ontwerpmethodebesluiten ten aanzien van Gas Transport Services (GTS) gepubliceerd. Alle belanghebbende partijen hebben hierop hun zienswijze kunnen geven. De NMa bekijkt momenteel of er naar aanleiding van deze zienswijzen wijzigingen noodzakelijk zijn. De NMa zal naar verwachting eind september haar definitieve besluiten nemen. Pas vanaf dat moment staat de mogelijkheid van beroep open en op dat moment zal GTS bepalen of zij beroep gaat instellen. Het is moeilijk te voorspellen hoe lang een dergelijke procedure loopt. In het recente verleden duurde de behandeling van een methodebesluit gemiddeld tussen de 18 en 22 maanden.
Is het waar dat de Gasunie zich bij zijn beroep gesteund weet door het ministerie van Financiën?1 Zo ja, kan de minister van Financiën dat standpunt motiveren? Kan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie gemotiveerd aangeven of hij, als hoeder van het belang van de afnemers van gas, het standpunt van de minister van Financiën deelt?
De minister van Financiën heeft als aandeelhouder namens de Staat een zienswijze bij de NMa ingediend die de positie van Gasunie ondersteunt. Dit is gedaan met het oog op de financiële gevolgen van dit besluit voor de Rijksbegroting en op de borging van de publieke belangen gemoeid met Gasunie.
Deze zienswijze ligt in het verlengde van de uitgangspunten genoemd in de brief van de minister van Economische Zaken, mede namens de minister van Financiën, over voorzienings- en leveringszekerheid van energie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29 023, nr. 37) van 29 maart 2007. Beleidsmatig is de regering van mening dat het wenselijk is dat de transporttarieven voldoende hoog zijn om Gasunie de ruimte te bieden om te investeren in de voorzieningszekerheid van gas. Dit uitgangspunt had de minister van Economische Zaken vastgelegd in de beleidsregel (d.d. 7 juli 2008, nr. WJZ 8076154), waarin een afweging werd gemaakt tussen de belangen van de afnemers aan de ene kant en het publieke belang van voorzieningszekerheid aan de andere kant. De beleidsregel had de instemming van uw Kamer en voorzag in enkele voorgeschreven parameters waar de NMa rekening mee moest houden bij haar regulering. Dit zou hebben geresulteerd in een lichte tariefverhoging. Ook voor afnemers van gas zou dit naar verwachting gunstig uitpakken. Investeringen in het netwerk zijn noodzakelijk om nieuwe gasstromen aan te trekken. Een toename van het aanbod van gas verbetert de marktwerking. Het effect hiervan is groter dan een wijziging in de transporttarieven, die maximaal enkele procenten van de eindprijs van de gebruikers uitmaakt.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was omdat de minister teveel in de bevoegdheden van de NMa is getreden. De NMa dient als onafhankelijk orgaan zelfstandig de parameters vast te stellen die onderdeel waren van de beleidsregel. Het is dus de verantwoordelijkheid van de NMa, en niet van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, om de genoemde afweging te maken.
Wie profiteren van de verlaging van de tarieven indien de NMa met terugwerkende kracht daartoe besluit? Als een (groot) deel van de restitutie ten goede komt van de shippers, zijn deze verplicht om dit voordeel door te geven aan hun klanten?
De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. Een deel van dit voordeel komt bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt, maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Is het mogelijk de restitutie ook te laten plaatsvinden via een verlaging van de toekomstige nettarieven? Zo ja, verdient deze vorm naar uw mening voorkeur uit het oogpunt van minimalisering van bureaucratie en zekerstelling dat het geld bij de (eind)afnemers terecht komt?
De wet gaat uit van restitutie in toekomstige tarieven, zodat intensieve administratieve handelingen – tussen netbeheerder en de netgebruikers die in het verleden teveel hebben betaald – achterwege kunnen blijven.
Kan een toelichting gegeven worden op de afboeking van Gasunie op de goodwill voor de overname van het Duitse gaswerk BEB in 2007/2008, in het bijzonder op de argumentatie dat de synergie tussen het Duitse en Nederlandse netwerk van Gasunie negatief geraakt wordt door een tariefverlaging in Nederland?
De door de NMa gepubliceerde ontwerpmethodebesluiten leiden tot lagere tarieven dan op grond van de beleidsregel vastgesteld en dat maakt een afwaardering van de boekwaarde van de netwerken en de goodwill noodzakelijk. Op grond van de thans beschikbare informatie en rekening houdend met de onzekerheden heeft Gasunie geconcludeerd dat thans € 900 miljoen moet worden afgeboekt. De IFRS-boekhoudregels leiden ertoe dat in dit geval eerst de goodwill moet worden afgeboekt (€ 679 miljoen). Het resterende bedrag (€ 221 miljoen) komt in mindering op de boekwaarde van het gastransportnetwerk in Nederland.
De goodwill is ontstaan door de overname van het Duitse netwerk in 2007. Deze goodwill was grotendeels gebaseerd op het kunnen realiseren van synergievoordelen in enerzijds de activiteiten van de Nederlandse en Duitse bedrijfsonderdelen en anderzijds in de vorm van netuitbreidingen en nieuwe projecten. Hierbij is uitgegaan van het toen verwachte reguleringskader. Een belangrijk deel van de synergievoordelen heeft betrekking op kostenbesparingen, die mogelijk worden door bijvoorbeeld schaalvoordelen en het overnemen van best-practices. In 2009 en 2010 heeft Gasunie in totaal circa € 35 miljoen aan synergievoordelen weten te realiseren. Voorbeelden van gerealiseerde kostenbesparingen zijn onder andere het voordeliger inkopen, gezamenlijk minder overhead en het efficiënter maken van interne bedrijfsprocessen. Deze besparingen hebben een permanent karakter. Ook andere synergievoordelen, zoals vergroting gastoevoer, bredere markt, meer liquiditeit en meer concurrentie, blijven bestaan, maar tegen een lagere tariefopbrengst dan voorzien. De NMa baseert de tarieven op efficiënte kosten, waardoor de behaalde synergievoordelen die zich voordoen in het gereguleerde domein, na enkele jaren doorwerken in lagere tarieven. De synergievoordelen zijn dus wel gerealiseerd, maar worden in feite door de ontwerpmethodenbesluiten via de lagere tarieven teruggegeven aan de klanten van Gasunie. De ontwerpmethodebesluiten van de NMa en de aanpassing van de Duitse regulering in de afgelopen jaren maken dat de totale opbrengst van de netwerken de boekwaarde niet meer vertegenwoordigt. Als gevolg van de geldende accountantsregels moet de goodwill nu worden afgeboekt.
Voor hoeveel stond het Duitse netwerk in de boeken bij Gasunie? Hoeveel wordt hierop afgeboekt?
Gasunie Deutschland staat nu voor € 1 280 miljoen in de boeken van Gasunie. Er is geen sprake van een afboeking op deze activa. De huidige afboeking ziet op het Nederlandse netwerk (€ 221 miljoen) en op de goodwill (€ 679 miljoen) van gezamenlijke netbeheeractiviteiten in Nederland en Duitsland.
Herinnert u zich het debat over de overname van het BEB-netwerk met uw ambtsvoorganger?2 Moet de overname, nu er binnen drie jaar tot twee keer toe grote bedragen moeten worden afgeboekt, als een «kat-in-de-zak» bestempeld worden?
Ja, ik herinner mij dat debat.
Nee, de aankoop van het Duitse net was en is nog steeds van grote strategische waarde voor Nederland en voor Gasunie, zeker ook in het licht van de groeiende gasvraag in Europa en Duitsland als gevolg van de recente «Atomausstieg». De integratie met de Duitse markt maakt deel uit van het gasrotondebeleid. Deze marktintegratie komt ook ten goede aan de afzet en waarde van het Groningengas, en dient dus een breder belang dan dat van Gasunie alleen.
De huidige afboeking vloeit voort uit de op basis van de ontwerpmethodebesluiten verwachte substantiële daling van de tariefinkomsten in Nederland. Omdat de tarieven met terugwerkende kracht tot 2006 worden verlaagd, moet GTS de teveel ontvangen inkomsten terugbetalen. De NMa moet de omvang van de terugbetaling nog vaststellen. Dit wordt in mindering gebracht op de toekomstige tarieven. Hierdoor zullen de inkomsten van GTS, onder andere uit transit van gas, verder afnemen. Door de ontwerpmethodebesluiten wordt de aanvankelijk voorziene verdiencapaciteit van Gasunie met terugwerkende kracht beperkt en overgeheveld ten gunste van de netgebruikers. Desondanks blijft het Duitse netwerk een waardevol onderdeel van Gasunie.
Is het waar dat de NMA bij het vaststellen van het Methodebesluit in 2005 een waardering van de transportmiddelen van ongeveer € 4,5 mrd voor ogen stond, terwijl u uitging van een waardering van € 6,4 mrd3? Impliceert de verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 door de NMa dat de Nederlandse staat bij de splitsing Gasterra/Gasunie in 2005 te veel betaald heeft voor de overname van het netwerk van Shell en Exxonmobil?
Nee, de voorgenomen verlaging van de nettarieven met terugwerkende kracht tot 2006 leidt er niet toe dat de Staat in 2005 teveel betaald heeft voor de overname van het aandeel van Shell en ExxonMobil in de transportactiviteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie.
In het later vernietigde methodebesluit van 30 augustus 2005 heeft de NMa destijds een gestandaardiseerde activawaarde (GAW) vastgesteld van € 4,8 miljard. Dit op basis van de geïndexeerde historische kosten onder aftrek van regulatorische afschrijvingen.
De aankoopprijs van Gasunie is bepaald op basis van algemeen gangbare waarderingsmethodieken en was verder de uitkomst van een onderhandelingsproces. Daarbij speelde de bestaande regulering in 2004 en de toenmalige verwachtingen over de toekomstige regulering een grote rol. Zoals de toenmalige minister van Economische Zaken de Tweede Kamer heeft laten weten is er in 2005 € 2,77 miljard betaald voor het 50%-aandeel van Shell (25%) en ExxonMobil (25%) in Gasunie (Kamerstukken II, 2005/06, 28 109, nr. 7). Inclusief de overgenomen schuld van € 0,78 miljard leidt dit tot een waardering van Gasunie van circa € 6,3 miljard (2x 2,77 + 0,78). Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de waarde van het gehele bedrijf Gasunie en de waarde van de landelijke transportnet dat beheerd wordt door GTS. Tevens moet een onderscheid gemaakt worden tussen de commerciële waarde van het landelijke netwerk en de GAW, zoals deze door de NMa wordt vastgesteld. De GAW wordt overigens wel gezien als belangrijke factor bij de bepaling van de commerciële waarde van de onderneming.
Het aankoopbedrag is inclusief de niet-gereguleerde activiteiten van Gasunie, terwijl de waarde van het toenmalige netwerk alleen betrekking heeft op de gereguleerde activiteiten. Tot de niet-gereguleerde activiteiten van de N.V. Nederlandse Gasunie die eveneens kwamen toe te vallen aan de Staat behoorden ondermeer Gasunie Engineering, Gasunie Research en de BBL Company. Tevens is in het aankoopbedrag de verwachte winst over het jaar 2005 verdisconteerd, terwijl het methodebesluit van de NMa betrekking had op de jaren 2006–2009 (de tweede reguleringsperiode). Daarnaast was in het methodebesluit opgenomen dat pas aan het einde van de reguleringsperiode het efficiënte kostenniveau bereikt zou worden, dat wil zeggen tarieven op basis van een GAW van € 4,8 miljard. Tot 2009 zouden de tarieven stapsgewijs worden verlaagd tot het efficiënte kostenniveau. Dit effect is in het aan Shell en ExxonMobil betaalde bedrag verwerkt.
In 2008 is de GAW van GTS op basis van de beleidsregel verhoogd naar € 6,4 miljard. Deze € 6,4 miljard is gebaseerd op de historische kosten waarbij, gelet op de aard van de infrastructuur, in plaats van een consumentenprijsindex, een GWW (Grond-, Water- en Wegenbouw) index is gehanteerd. Daarnaast is een aantal activa opgenomen dat de netbeheerder van het landelijk gastransportnet in het verleden ten onrechte niet had opgevoerd. De € 6,4 miljard was vastgelegd om te zorgen voor voldoende tariefruimte voor investeringen. Zoals hierboven beschreven heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven echter geoordeeld dat de beleidsregel onrechtmatig was, omdat de minister daarmee in de taken van de NMa is getreden.
De inzet van Poolse vakantiekrachten in verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de reportage over de inzet van Poolse vakantiekrachten in verpleeghuizen? Was u van deze praktijk op de hoogte?1
Van het personeelsbeleid van de specifieke zorginstelling uit de reportage van EenVandaag heb ik kennisgenomen toen de reportage werd uitgezonden. Ik heb begrepen dat het hierbij gaat om vijf Poolse vakantiekrachten.
Hoeveel verpleeghuizen vangen periodes van onderbezetting op door buitenlandse arbeidskrachten naar Nederland te halen? Wat is uw opvatting over deze gekozen oplossing?
Er zijn mij geen cijfers bekend over de opvang van onderbezetting door buitenlandse arbeidskrachten in verpleeghuizen. Zorginstellingen zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Zij hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen en te werken aan het verminderen van periodes van onderbezetting. Mede om zoveel mogelijk te voorkomen dat tijdelijke oplossingen om het personeelsbestand aan te vullen noodzakelijk zijn, zoals het werven van buitenlandse arbeidskrachten, ondersteunen de minister en ik zorginstellingen op diverse wijzen op het terrein van de arbeidsmarkt2. Wij zullen u uiterlijk 30 september 2011 een brief sturen die onze beleidsinzet voor de arbeidsmarkt in de zorg nader uiteenzet.
Hoeveel buitenlandse arbeidskrachten werken jaarlijks in Nederlandse verpleeghuizen en hoeveel in de thuiszorg? Hoe hebben deze aantallen zich de laatste vijf jaar ontwikkeld?
Het is mij niet bekend hoeveel buitenlandse arbeidskrachten jaarlijks in Nederlandse verpleeghuizen en in de thuiszorg werken. Wel zijn er aanwijzingen dat dit beperkt is3.
Aan welke taal- en opleidingseisen moeten deze medewerkers voldoen en op welke wijze wordt hierop toegezien?
Voor gereglementeerde beroepen, zoals verpleegkundigen en verzorgenden, geldt in Europees verband de Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Ook voor Poolse verpleegkundigen geldt op grond van deze richtlijn dat voor de toegang tot beroepen in de gezondheidszorg de toetsing van de talenkennis geen onderdeel mag zijn van de procedure voor erkenning van het diploma van de beroepsbeoefenaar. Als een Poolse verpleegkundige de vereiste kwalificaties heeft, wordt het diploma in Nederland conform de richtlijn automatisch erkend en wordt de beroepsbeoefenaar ingeschreven in het BIG register.
Een werkgever kan in het kader van een sollicitatieprocedure de betrokkene weigeren indien hij of zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet er op toe dat zorg verleend wordt door voldoende gekwalificeerd personeel, ook wanneer dit personeel uit het buitenland komt.
Wilt u een toelichting geven op de salariëring en arbeidsvoorwaarden van deze medewerkers? Vallen zij onder de CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT)?
De CAO VVT is algemeen bindend en geldt ook voor werknemers met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. Uit navraag blijkt dat dit ook voor de betreffende medewerkers het geval is.
Welke werkzaamheden en handelingen voeren deze medewerkers uit? Hoe wordt erop toegezien dat geen handelingen worden verricht waarvoor medewerker niet gekwalificeerd zijn? Zijn de medewerkers BIG-geregistreerd?
Ik heb geen inzicht in de werkzaamheden die buitenlandse medewerkers in de zorg verrichten en of zij BIG-geregistreerd zijn. Echter om als verpleegkundige werkzaam te zijn, dienen zij wel BIG-geregistreerd te zijn.
Primair dient de werkgever er op toe te zien dat het personeel voldoende gekwalificeerd is.
Daarnaast ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg er op toe dat zorg verleend wordt door voldoende gekwalificeerd personeel.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op grond waarvan kiezen zorginstellingen voor het werven van buitenlandse arbeidskrachten? Ontbreekt het aan geschikt personeel in Nederland? Zo ja, binnen welk tijdsbestek verwacht u het tekort aan Nederlands zorgpersoneel te hebben weggewerkt?
Zorginstellingen kunnen om verschillende redenen kiezen voor het werven van buitenlandse arbeidskrachten. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling voor de arbeidsmarkt in de zorg ondersteunen de minister en ik zorginstellingen om (dreigende) personeelstekorten in de zorg zoveel mogelijk te beperken. Voor onze beleidsinzet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze vindt de werving van personeel in Polen en andere landen plaats?
Werving van personeel in Polen en andere landen kan op diverse manieren plaatsvinden. In de reportage komt bijvoorbeeld het gebruikmaken van het informele netwerk van het Nederlandse personeel naar voren.
Wat zijn gevolgen voor de zorg in Polen en andere landen van herkomst van het werven van personeel? Bestaat er in Polen een personeelstekort in de zorg? Zo ja, hoe groot is dit tekort? Zo nee, welk verschil in beleid maakt dat er kennelijk een overschot aan zorgpersoneel in Polen bestaat tegenover tekorten in Nederland?
Uit een Poolse studie naar de arbeidsmigratie van Poolse zorgprofessionals blijkt dat arbeidsmigratie geen directe bedreiging vormt voor het zorgstelsel in Polen. Nadat Polen in 2004 toetrad tot de Europese Unie nam de uitstroom van Poolse zorgprofessionals naar andere EU-landen aanmerkelijk toe, waarschijnlijk om inkomensredenen. De belangrijkste bestemmingslanden zijn Groot-Brittannië, Ierland, Duitsland, Zweden en Denemarken. Sinds 2007 keren vele Poolse zorgprofessionals terug naar hun land van herkomst. De verklaring is naar alle waarschijnlijkheid gelegen in het feit dat de inkomens van zorgverleners in Polen zijn gestegen.4
Vindt u het noodzakelijk en wenselijk dat het huidige en nog te verwachten tekort aan mensen in de zorg wordt opgevangen door arbeidskrachten in het buitenland te werven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn de meeste vacatures in de zorg goed te vervullen. Door de financiële crisis was het relatief eenvoudiger voor zorginstellingen om personeel te vinden. Verschillende studies laten echter zien dat bij ongewijzigd beleid in de komende vijftien tot twintig jaar meer dan 400 000 extra medewerkers nodig zijn in de zorg5. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de personeelstekorten in de nabije toekomst groter worden dan nodig is, ondersteunen de minister en ik zorginstellingen op diverse wijzen op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg. Voor onze beleidsinzet verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Het zeer gewelddadige optreden van het regime Assad tegen de Syrische bevolking, onder andere in Hama |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de talrijke berichten over de slachtpartijen die het regime van Assad aanricht tegen de eigen bevolking, zoals in Hama, waarbij minstens 75 burgers zijn gedood?1
Ja.
Deelt u de mening dat de maatregelen die de internationale gemeenschap tegen het regime van Assad heeft genomen niet of nauwelijks effect hebben gehad en Assad in de afgelopen week juist steeds wreder optreedt tegen zijn eigen bevolking? Zo ja, welke stappen kan de internationale gemeenschap, de Europese Unie (EU) voorop, nog nemen om Assad en zijn regime harder te straffen voor het schandalige optreden tegen de eigen bevolking?
De door de Verenigde Staten en de Europese Unie ingestelde sancties treffen het Syrische regime in het economische hart. Zij blijken te werken, zeker ook die met betrekking tot de export van olie en olieproducten. Ondanks deze maatregelen blijft het geweld tegen de Syrische bevolking voortduren. Nederland spant zich daarom onverkort in voor het verhogen van de druk op dit regime door middel van het aanscherpen van bestaande sancties.
Kunnen sancties tegen het regime verder worden aangescherpt, tegoeden bevroren en verdere aanklachten bij het Internationaal Strafhof worden voorbereid? Zijn er naast tegoeden op banken ook andere activa of passiva van Assad en zijn handlangers in het buitenland die wellicht in beslag genomen kunnen worden?
Nederland pleit in EU-verband voortdurend voor het aanscherpen van de huidige sancties tegen het Syrische bewind, waaronder tegoedenbevriezing. Alleen de VN-Veiligheidsraad kan het ICC vragen de mogelijkheid tot een aanklacht van Assad of zijn handlangers te onderzoeken.
Bent u bereid op korte termijn Hoge Vertegenwoordigers (HV) Ashton en uw Europese collega’s te benaderen om te bezien welke additionele maatregelen er tegen Assad genomen kunnen worden? Deelt u de mening dat daarbij geen enkele terughoudendheid meer gerechtvaardigd is en dat alles in werking moet worden gezet om het regime te straffen of het leven zuur te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft in EU-verband pleiten voor het hard aanpakken van het regime van Assad. Doel is het regime financieel af te knellen en volledig te isoleren. Ik heb dit ook gezegd in mijn toespraak voor de Algemene Vergadering van de VN.
Bent u tevens bereid, mogelijk via de EU, de Arabische landen aan te sporen een hardere opstelling jegens het regime van Assad te kiezen en samen met de EU te bezien of een gezamenlijke benadering gevonden kan worden die het Assad onmogelijk maakt onder de druk uit te komen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet aanpakken? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft mede op voorstel van Nederland bij de Arabische Liga gepleit voor het opvoeren van de druk op Syrië. Daarnaast constateer ik een toegenomen kritische houding van Arabische landen ten aanzien van Syrië.
Welke aanvullende stappen acht u nog mogelijk in het kader van het Verenigde Naties (VN) (via de Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering, de Secretaris-Generaal of het Internationale Strafhof)? Bent u bereid zich er voor in te spannen dat de VN zich nadrukkelijker met de zeer verontrustende ontwikkelingen in Syrie gaat bezighouden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
China en Rusland spraken op 4 oktober een betreurenswaardig veto uit over een veroordelende resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Nederland is van mening dat een veroordeling van het geweld in Syrië door de internationale gemeenschap noodzakelijk is en zal zich hiervoor blijven inzetten. Dit zal zowel bilateraal, in contact met Turkije en verschillende Arabische landen, als in EU-verband plaatsvinden.
De Veiligheidsraad zou de aanklager van het ICC moeten verzoeken de mogelijkheden voor het vervolgen van Assad te onderzoeken.
Het bericht dat de beloning van de Raad van Bestuur van bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw fors is toegenomen |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de beloning van de Raad van Bestuur van bloedbank Sanquin vorig jaar opnieuw fors is toegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het totale inkomen van de bestuurders van Sanquin is inderdaad toegenomen. Dat komt door het volgende:
Met de Raad van Toezicht is afgesproken dat de Beloningscode Bestuurders in de Zorg (BBZ) zal worden gehanteerd voor de salarissen van de leden van de Raad van Bestuur. De BBZ en de WNT (wet normering topinkomens) richten zich op normering van de inkomens van zorgbestuurders in de gevallen dat daar nieuwe contracten worden gesloten. Die lijn is daarom ook van toepassing op Sanquin. De nieuwe bestuurder is, zoals eerder aan de Kamer gemeld, dan ook volgens afspraak ingeschaald op basis van de BBZ. Het salaris van de twee zittende bestuurders van Sanquin is nog steeds volgens hun eerder gesloten contract. En dat ligt boven de normen van de BBZ en in dat opzicht is het te hoog. Met de vervulling van de laatste vacature is een eerste stap gezet naar een genormeerd inkomen voor het volledige bestuur.
Wat is uw reactie op het feit dat de individuele bestuurders salarissen kregen tot 258 000 euro, wat ver boven de Balkenendenorm is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen aan het feit dat bloedbank Sanquin niet aan uw verwachting heeft voldaan omdat de totale beloning van de Raad van Bestuur van Sanquin voor 2010 niet lager is dan de totale beloning over 2009?2
Zie mijn antwoorden op uw vragen 1 en 2.
Inmiddels heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties namens het kabinet een voorstel voor een normeringswet ingediend. Daarin is de aanpak vastgelegd die dit kabinet in het regeer- en gedoogakkoord heeft aangekondigd voor de bestuurdersinkomens in de publieke en de semipublieke sector: die worden genormeerd; die normen worden met behulp van die wet ook gehandhaafd; afwijkingen worden bestraft; de overtreding moet worden teruggedraaid. Sanquin gaat ook onder die wet vallen.
Kunt u zich voorstellen dat vrijwillige bloeddonoren zich vervreemd voelen van het onbaatzuchtig bloed doneren, wanneer de bestuurders van bloedbank Sanquin deze salarissen krijgen? Zo ja, wat gaat u er aan doen om mogelijke schade van vertrekkende donoren te vermijden? Zo nee, kunt u dat antwoord uitleggen?
Ik kan mij voorstellen dat het oplaaien van deze inkomensdiscussie iedere keer weer emoties bij donoren op kan roepen. Ik betreur dat ten zeerste.
Los van de discussie over de bestuurdersinkomens, is voor donoren van belang dat de Nederlandse bloedvoorziening goed is georganiseerd en dat er met het bloed van donoren zorgvuldig en efficiënt wordt omgegaan waardoor er veel mensen mee kunnen worden geholpen. Niet alleen met het bloed en het plasma, maar ook met de daarvan afgeleide producten. Daarom hoop ik dat donoren blijven doneren in de wetenschap hoe belangrijk hun donatie is voor mensen die afhankelijk zijn van bloed en bloedproducten. En tevens in de wetenschap dat de discussie over het normeren van de bestuurdersinkomens inmiddels zover is gekomen dat er een wetsvoorstel over in de Kamer ligt op basis waarvan die inkomens op een maatschappelijk verantwoord niveau kunnen worden gebracht en gehouden.
In het licht van het bovenstaande vind ik daarom een oproep tot een boycot om bloed te doneren onverantwoord.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bloedbank Sanquin zich ten minste houdt aan de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ)?
Bij de vervulling van de laatste vacature voor een bestuurder is de BBZ ook gehanteerd. Zie verder het antwoord op uw vraag 3.
Het geweld in Syrië |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting dat alle beschikbare diplomatieke middelen moeten worden ingezet om het Syrische regime te bewegen tot vreedzame hervormingen en een zinvolle politieke discussie met de binnenlandse oppositie?1
Nederland pleit voor sancties en andere maatregelen tegen het Syrische regime, opdat het geweld tegen de bevolking wordt gestaakt en de weg voor een duurzame politieke oplossing wordt vrijgemaakt.
Deelt u de opvatting dat de aanscherping van de sancties door de Europese Unie (EU) in de vorm van een reisverbod voor in totaal vijfendertig hoge Syrische functionarissen en bevriezing van hun banktegoeden onvoldoende druk op het regime legt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik schreef in mijn brief aan de vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken van 2 september 2011 (met kenmerk DAM-546/11), heeft de EU, mede op initiatief van Nederland, een olie-embargo tegen Syrië afgekondigd. Deze maatregel is aangevuld met een verbod op investeringen in deze sector. Ook wordt de sanctielijst voortdurend aangevuld met personen die het huidige regime steunen, laatst nog op 23 september 2011.
Is het waar dat er nog steeds geen volledig EU-wapenembargo is tegen Syrië omdat enkele EU-lidstaten zich daartegen verzetten? Zo ja, deelt u de opvatting dat er zo spoedig mogelijk een volledig EU-wapenembargo tegen Syrië moet komen?
Een toelichting over de genomen economische maatregelen tegen Syrië vindt u in mijn brief van 2 september 2011 (met kenmerk DAM-546/11).
Bent u van mening dat moet worden overwogen om naast diplomatieke sancties ook economische sancties tegen Syrië in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De EU hanteert sinds 9 mei 2011 een volledig wapenembargo tegen Syrië.
Wat bedoelde u precies met de woorden: «het bewind van Assad verliest met de dag aan legitimiteit»?2
Op dit moment is aan de orde dat Assad alle legitimiteit heeft verloren.
Wanneer heeft het bewind van Assad naar uw opvatting volledig haar legitimiteit verloren en welke gevolgen heeft dat voor de diplomatieke banden?
Nederland heeft op 18 augustus jl. verklaard dat Assad moet opstappen. Deze oproep was in lijn met gelijktijdige oproepen van de EU en de VS.
De diplomatieke banden met Syrië worden niet verbroken. Omwille van onafhankelijke informatievoorziening, contact met de oppositie, steun aan het hervormingsproces en het verder onder druk zetten van het regime is het belangrijk deze te handhaven.
Waterschapslasten |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «LTO in conflict met Unie van Waterschappen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is dat veel boeren onevenredig veel moeten betalen aan waterschapslasten, omdat ze leven en werken in waterschappen met veel infrastructuur waar iedereen gebruik van maakt, waardoor de waarde van grond enorm stijgt? Zo nee, waarom niet?
In het artikel «LTO in conflict met de Unie van Waterschappen» wordt gesteld dat boeren en tuinders betalen voor infrastructuur en natuur. Het is echter niet zo dat boeren en tuinders betalen voor infrastructuur, de waarde van infrastructuur speelt een rol bij de wijze waarop de totale kosten worden verdeeld over groepen van belastingplichtigen. Het tarief voor de watersysteemheffing is afhankelijk van de waardeverhoudingen tussen het totaal aan waarde van onbebouwde gronden, bebouwde gronden en natuurgronden. De waarde van de infrastructuur in het economisch verkeer telt op grond van de wet mee voor het bepalen van de totale waarde van de onbebouwde gronden in het gebied. Het daadwerkelijke tarief dat een agrariër of tuinder per hectare betaalt aan watersysteemheffing wordt daarnaast beïnvloed door de begrotingsomvang. Verder kan het bestuur van een waterschap het tarief beïnvloeden met diverse instrumenten. Er zullen dus altijd tariefsverschillen zijn tussen waterschappen. Uit onderzoek naar de ontwikkeling van de waterschapslasten de afgelopen 10 jaar blijkt dat de tarieven voor de categorie ongebouwd in het Hoogheemraadschap Delfland in de jaren 2000–2008 licht daalden, maar door de invoering van het nieuwe belastingstelsel sterk zijn gestegen. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat de nieuwe regeling minder vrijheid biedt voor de waardering van infrastructuur dan voorheen, waardoor de totale waarde aan onroerende ongebouwde zaken in het Hoogheemraadschap fors is toegenomen. Daarbij is het een feit dat er een relatief beperkte hoeveelheid agrarische grond en een relatief grote hoeveelheid infrastructuur aanwezig is.
Bent u van mening dat het zeer wenselijk is om versneld het Waterschapsbesluit aan te passen en al in 2012 de Taxatiewijzer voor infrastructuur facultatief te laten worden, zodat boeren in waterschappen met veel infrastructuur niet nog twee jaar zich blauw hoeven te betalen? Zo ja, heeft u de bereidheid mogelijkheden te onderzoeken om de gemiddelde waarde van een hectare met infrastructuur te bepalen door de waarde van een hectare agrarische grond met een factor 5 tot 10 te vermenigvuldigen, zodat boeren goedkoper uit zijn? Zo nee, waarom niet?
De Taxatiewijzer is niet door of vanwege het ministerie vastgesteld. Deze in opdracht van de Unie van Waterschappen opgestelde handreiking maakt het voor waterschappen makkelijk om de waarde van infrastructuur te bepalen en te motiveren. Voor een oplossing op korte termijn voor de Delflandse problematiek zal het Waterschapsbesluit moeten worden aangepast. Ik heb reeds onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om binnen het wettelijk systeem wijzigingen door te voeren die leiden tot lagere tarieven in het Hoogheemraadschap van Delfland, zonder dat de tarieven voor de categorie ongebouwd in andere waterschappen verplicht meedalen of meestijgen. Tot nu toe heeft dat nog geen oplossing opgeleverd. Thans wordt nog een nader onderzoek uitgevoerd. Ik zal de Tweede Kamer over de resultaten berichten.
Als een aanpassing van het besluit niet tot een gewenste oplossing leidt en aanpassing van de wet noodzakelijk blijkt, neem ik dit mee in de herziening van het stelsel zoals deze is afgesproken in het Bestuursakkoord Water voor 2014.
Het bericht "Schone was onbetaalbaar voor zorgcliënt" |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schone was onbetaalbaar voor zorgcliënt»?1
Ja, ik heb het bericht met aandacht gelezen.
Is het waar dat cliënten in zorginstellingen in veel gevallen tot een zesvoud betalen van de € 36 die door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2009 als gemiddelde prijs per maand voor het wassen van kleding was bepaald?
In 2009 is door Research voor beleid een onderzoek «vrijwillige bewonersbijdrage in AWBZ instellingen» uitgevoerd. Dit rapport is naar uw Kamer gestuurd per brief van 23 juli 2009. Uit dit onderzoek komt naar voren dat aanbieders gemiddeld een bedrag van € 22,- aan cliënten vragen voor de was. Het bedrag van € 36 komt ook voort uit dit onderzoek: dit is het gemiddelde als instellingen die de dienst gratis aanbieden niet worden meegerekend. Er zijn instellingen die meer kosten in rekening brengen dan dit gemiddelde bedrag. Ik heb geen gegevens beschikbaar hoeveel cliënten meer dan dit gemiddelde bedrag betalen. Dat dit in veel gevallen een zesvoud van € 36 betreft, kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat maandelijkse eigen bijdragen van € 100, € 140 en € 200 veel te hoog zijn voor het wassen en strijken van kleding van cliënten in zorginstellingen?
Voor een cliënt is een bedrag van tussen de € 100,- of € 200,- per maand veel geld. Ik vind het een hoog bedrag voor wassen en strijken van kleding.
Het aanbod en de prijs van aanvullende diensten moet op grond van de wet medezeggenschap zorg, in overleg met de cliëntenraad tot stand komen. Ik vind het belangrijk dat aanbieder en cliëntenraad stil staan bij de gevolgen van de hoogte van het bedrag voor de cliënt en kritisch en creatief verschillende opties verkennen (zelf doen, uitbesteden, vrijwilligers inzetten, dagactiviteit van wassen maken, enz.). De handreiking «aanvullende diensten» ontwikkeld door LOC, gemaakt voor managers, cliëntenraden en professionals, geeft praktische tips hoe zij om kunnen gaan met aanvullende diensten.
Deelt u de mening dat, gezien de kwetsbare en afhankelijke positie van cliënten in zorginstellingen, er een maximumbedrag vastgesteld dient te worden voor het wassen en strijken van kleding? Zo ja, hoe denkt u dit te realiseren? En op welke termijn?
Ik heb LOC, ter invulling van motie van mevrouw Voortman van 21 juni 2011 (30 597, 193), gevraagd een onderzoek uit te zetten bij Nibud voor een richtbedrag waskosten. Het ontwikkelde richtbedrag zal zowel voor cliënten, cliëntenraden als aanbieders houvast geven bij de vraag wat een redelijk bedrag is voor waskosten. Het bedrag voor aanvullende diensten komt in overleg tussen aanbieder en cliëntenraad tot stand. Ik ben daarom niet voornemens om een normatief maximumbedrag vast te stellen.
Is het mogelijk om zorginstellingen te verplichten hun prijslijst voor aanvullende diensten publiek te maken?
Ik vind het van belang dat aanbieders zelf het initiatief nemen om transparant te zijn over de vergoedingen die zij vragen inzake de aanvullende diensten. Een goed voorbeeld van dit initiatief zijn de tweezijdige leveringsvoorwaarden die in de VV&T zijn vastgelegd. In de algemene leveringsvoorwaarden is opgenomen dat de cliënt bij de intake een schriftelijk overzicht krijgt van de diensten waar de cliënt gebruik van kan maken met een specificatie van de vergoeding die voor rekening van de cliënt komen.
De hoogte van de vergoeding van de aanvullende diensten is een zaak tussen zorginstelling, cliëntenraad en cliënt. Mede hierdoor en in het licht van de administratieve lasten vind ik het niet passend en gewenst om zorginstellingen een dergelijke verplichting op te leggen.
De slechte ontvangst van publieke omroepen door de brand in de zendmasten |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Publieke radio geeft nog maanden ruis»?1
Ja.
Is het waar dat de publieke zenders Radio 1, 2, 3 en 4 in grote delen van West- en Zuid-Nederland slecht te ontvangen zijn en dat Radio 5 feitelijk uit de lucht is?
De ontvangst van Radio 1, 2, 3 en 4 in delen van West- en Zuid-Nederland is inderdaad beperkt, zowel voor wat betreft bereik als de kwaliteit van de ontvangst. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat er sprake was van vermogensbeperkende maatregelen op de zendmast Lopik.
Radio 5 is van 15 juli tot 4 augustus uit de lucht geweest. Reden hiervoor is dat de middengolf-frequentie van Radio 5 (AM 747) tijdelijk werd gebruikt door Radio 1 ten behoeve van een landelijk bereik als nationale rampenzender. Sinds 4 augustus zendt Radio 5 weer uit via de AM 747. Voor Radio 1 wordt momenteel een Engelse middengolf-frequentie gebruikt (AM 648).
Sinds zaterdag 10 september jl. is de ontvangst van de verschillende radiostations sterk verbeterd. Het vermogen waarop Broadcast Partners uitzendt op de zendmast in Lopik is – in het kader van de afspraken in het bemiddelingstraject Pastors – verhoogd van 10 naar 50 procent van de volle sterkte. Als technische tests een goed resultaat opleveren, kan het vermogen veilig worden verhoogd naar 100 procent. Naar verwachting is hierover deze week meer duidelijkheid.
Klopt de opmerking in het betreffende artikel dat commerciële zenders die samenwerken met KPN wel gewoon mogen uitzenden? Zo ja, kunt u aangeven waarom de capaciteit van Lopik uitzendingen die via KPN lopen wel kan borgen en uitzendingen van de publieke omroep niet?
Vanaf de zendmast te Lopik worden zowel publieke als commerciële omroepen uitgezonden. KPN Broadcast Services verzorgt uitzendingen voor enkele commerciële omroepen. Broadcast Partners verzorgt de uitzending voor de publieke omroep en andere commerciële omroepen. Naar aanleiding van de recente branden heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte van de zendmast Lopik uit voorzorg zowel KPN Broadcast Services als Broadcast Partners opgelegd dat het zendvermogen omlaag werd gebracht. Vervolgens is onderzocht onder welke voorwaarden het zendvermogen weer opgevoerd mocht worden. Over deze voorwaarden ontstond een verschil van inzicht tussen Broadcast Partners en NOVEC. Het gevolg hiervan was dat de publieke omroep alsook enkele commerciële zenders voor wie Broadcast Partners de uitzendingen verzorgt, niet op vol vermogen konden uitzenden waardoor sprake was van kleinere verzorgingsgebieden. Via een bemiddeling is daar een oplossing voor gevonden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat onbeperkte toegang tot de publieke omroepen belangrijk is en voor iedere Nederlander beschikbaar moet zijn, zowel via de ether als via de kabel? Wat staat hierover precies in de wet?
Ik ben van mening dat toegang tot de publieke omroep belangrijk is. Dit is ook onderdeel van de taakopdracht van de publieke omroep, zoals verwoord in de Mediawet. De publieke mediaopdracht is het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van publieke mediadiensten door het aanbieden van media-aanbod op het terrein van informatie, cultuur, educatie en verstrooiing. In de taakopdracht is ook opgenomen dat de algemene programmakanalen via omroepzenders worden verspreid. De Telecommunicatiewet bevat een waarborg dat daarvoor frequentieruimte ter beschikking wordt gesteld. De Mediawet bevat een verplichting voor kabelexploitanten om de programma’s van de publieke omroep op de kabel door te geven. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep van derden afhankelijk (zender- en kabelexploitanten).
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van de technische mogelijkheden, waarbij al de betrokken belangen op een zorgvuldige wijze gewogen dienen te worden.
Kan staatsbedrijf Novec in uw ogen feitelijk voor onbepaalde tijd («vermoedelijk nog maanden.») weigeren om de radio-ontvangst van de publieke omroep optimaal te verzorgen?
NOVEC heeft tot taak op een transparante en non-discriminatoire wijze mastruimte ter beschikking te stellen. Vanuit die rol kan zij zorg dragen voor ruimte ten behoeve van zenderexploitanten. Zoals bij de opsplitsing van de Nozema is bepaald, behoort het niet tot haar taak om de uitzendingen ook te verzorgen. Dat is voorbehouden aan zenderexploitanten.
De incidenten rond Lopik en Smilde laten zien dat veiligheid van groot belang is. Tegen die achtergrond heeft NOVEC als eigenaar van het mastgedeelte vanuit een eigen verantwoordelijkheid uit voorzorg een aantal eisen gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat Novec op korte termijn moet zorgen voor een noodvoorziening zodat alle zenders van de publieke omroep weer overal goed ontvangen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het rapport "Uitbreiding Lelystad Airport" |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Uitbreiding Lelystad Airport met ondersteuning van regionaal bedrijfsleven»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de bedrijfskring die tot de conclusie komt dat, om een uitbreiding mogelijk te maken, er aan enkele voorwaarden2 voldaan moet worden? Zo ja, ziet u dan in dit rapport aanleiding om zaken, zoals de invoering van de luchtverkeersleiding en het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer, in samenspraak met betrokkenen ten opzichte van eerdere plannen te versnellen? Indien u de analyse niet deelt, waarom niet?
Ja, over deze voorwaarden heb ik u geïnformeerd per brief d.d. 15 juni (31 936, nr. 79) inzake het actieplan luchtverkeersleiding Lelystad Airport en in mijn brief aan de heer Alders inzake de luchtruimproblematiek rondom Lelystad Airport waarvan ik u op 30 juni jongstleden een afschrift heb doen toekomen (31 936, nr. 82).
Ten aanzien van luchtverkeersleiding geldt dat ik samen met de betrokken partijen een actieplan heb opgesteld. Dit actieplan geeft de stappen weer die door diverse partijen moeten worden gezet om de introductie van luchtverkeersleiding op de luchthaven Lelystad te verwezenlijken.
Het initiatief ligt nu bij Lelystad Airport die, als eerste stap richting eventuele introductie van luchtverkeersleiding, verantwoordelijk is voor het onderzoeken van de verschillende mogelijkheden en het opstellen van een kostendekkende businesscase die voldoet aan alle voorwaarden zoals gesteld in het actieplan.
Voor het verbeteren van de bereikbaarheid wordt aangesloten bij de systematiek van het MIRT spelregelkader.
Is het bij u bekend of de planning voor de oplossing van de luchtruimproblematiek rond luchthaven Lelystad ondertussen concreter is geworden dan u eerder aan de Kamer hebt gemeld? Zo ja, wat zijn de veranderingen ten opzichte van de eerdere planning?
Conform planning en toezegging heb ik aan de heer Alders de kaders voor het luchtruim meegegeven. Op 30 juni jl. heb ik u een afschrift doen toekomen van de brief aan de Alderstafel Lelystad inzake de luchtruimproblematiek rond de luchthaven Lelystad die ontstaat bij een ontwikkeling van de luchthaven richting 35 000 vliegtuigbewegingen van zogenaamd «groot verkeer» of meer. Daarin heb ik geconcludeerd dat er maatwerk mogelijk is ten aanzien van het gebruik van het luchtruim (in de nabijheid) van de TMA Schiphol en de uitoefening van de militaire functies. Tegelijkertijd vinden er de komende jaren grootschalige luchtruim- en systeemwijzigingen plaats die er voor zorgen dat op dit moment – op het detailniveau dat noodzakelijk is voor een inpassingsplan voor de luchthaven Lelystad – nog geen definitief luchtruimontwerp te maken is. De verwachting is dat omstreeks 2015, op het abstractieniveau waar een inpassingsontwerp om vraagt, meer inzicht bestaat in de nieuwe mogelijkheden en consequenties die de geplande aanpassingen in het luchtruim gaan geven. Ik heb de heer Alders dan ook gesuggereerd dit moment als ijkpunt te nemen om te bezien of de genoemde ontwikkelingen gerealiseerd zijn en daarmee de condities gecreëerd zijn voor de verdere ontwikkeling van de luchthaven Lelystad bovenop de aantallen uit het Aanwijzigingsbesluit. Op basis van de in de brief meegegeven overwegingen en werkhypothesen, zal de heer Alders zijn advies afronden. Ik verwacht dit integrale advies conform planning in het najaar van 2011 te ontvangen.
Is het u bekend dat de bedrijfskring enige terughoudendheid meent te constateren bij de Schiphol Groep als het gaat om uitbreiding van Luchthaven Lelystad? Heeft u met de exploitant over de noodzakelijke investeringen en het bijbehorende tijdspad voor een tijdige implementatie van het Aldersadvies Schiphol gesproken? Zo ja, op welke momenten was dit overleg en wat waren de resultaten van dit overleg? Kunt u aangeven in welk jaar de Schiphol Groep voornemens is te beginnen met de uitbreiding van Luchthaven Lelystad en welke voorwaarden vervuld dienen te worden? Zo nee, ziet u in dit rapport aanleiding om een overleg te hebben voor het Kamerdebat van 6 september 2011?
De vraag inzake het in overleg treden met de exploitant over het tijdpad en de noodzakelijke investeringen voor de uitvoering van het Aldersadvies Schiphol heb ik in de brief aan de heer Alders, waar u op 30 juni een afschrift van hebt gekregen, meegenomen. Daarin heb ik aangegeven dat ik verwacht dat Alders in het afrondende advies hier nader op ingaat.
Deelt u de opvatting dat de belangen van de regio zoals vastgesteld in het convenant ten aanzien van economisch belang en timing ten opzichte van de andere belangen gelijkwaardig behandeld dienen te worden? Zo ja, wat gaat u doen om dit ook daadwerkelijk tot uitdrukking te laten komen?
Voor de weging van deze belangen heb ik de Alderstafel in het leven geroepen. Daar zitten alle belanghebbenden aan tafel waaronder ook Schiphol en de regio.
Mochten de ontwikkeling op Luchthaven Lelystad in uw ogen onvoldoende gefaciliteerd worden door de Schipholgroep, welke concrete juridische en financiële middelen heeft u ter beschikking? Welke bent u bereid in te zetten om de ontwikkeling van luchthaven Lelystad op te starten, c.q. te versnellen?
Voordat er gesproken kan worden over het inzetten van financiële en juridische instrumenten is het van belang dat er 1) een onherroepelijk aanwijzingsbesluit ligt en 2) een Aldersadvies voor de toekomst is vastgesteld. Het kabinet zal op dat moment een standpunt bepalen over de ontwikkeling op Lelystad Airport en dat u doen toekomen. Hierbij verwijs ik u ook naar het antwoord bij vraag 4.
Is het u bekend dat de Bedrijfskring twee mogelijke varianten voor een gezamenlijke ontwikkeling van Luchthaven Lelystad ziet, met in beide varianten een rol voor Schiphol? Hoe staat u tegenover het scenario waarin Schiphol gevraagd wordt afstand te doen van haar aandeel in de luchthaven? Lijkt u dat niet logisch indien Schiphol nu aangeeft geen behoefte te hebben om te investeren?
Ja, het is mij bekend dat de bedrijfskring 2 mogelijke varianten voor een gezamenlijke ontwikkeling van Luchthaven Lelystad ziet. Het is van belang eerst het Aldersadvies af te wachten, waarbij ook Schiphol en de regio aan tafel zit.
Vooralsnog heb ik ook geen signaal ontvangen dat Schiphol Group aangeeft geen behoefte meer te hebben om de benodigde investeringen op termijn uit te voeren.
Ziet u de aanbestedingsprocedure die op dit moment loopt voor een Design-Build-Finance-Operate-Transfer (DBFOT) contract voor luchthaven Twente als een optie voor Luchthaven Lelystad? Zo nee, waarom niet?
Schiphol Group is 100% eigenaar van Lelystad Airport. Een aanbestedingsprocedure voor Lelystad Airport zoals het geval is bij luchthaven Twente is daarom niet aan de orde. Hierbij verwijs ik u ook naar het antwoord bij vraag 7.
Wat is uw beoordeling van het inversteringsbedrag van € 70 mln, waarover in het rapport wordt gesproken?
Ik sta zeer positief tegenover het feit dat er vanuit de regio wordt aangegeven dat er draagvlak bestaat voor de ontwikkeling van Lelystad Airport en dat men vanuit het bedrijfsleven bereid is om te investeren. Het is echter aan de betrokken partijen om de hoogte te bepalen van een eventueel investeringsbedrag.
Is het mogelijk deze vragen voor 2 september 2011 te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in het debat? Zo nee, wilt u dan in ieder geval een eerste appreciatie van het rapport aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Problemen bij de Purmerendse Scholen Groep |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Purmerendse Scholen Groep, waar al jaren allerlei verschillende problemen spelen, waardoor grote onrust is bij leraren, leerlingen en ouders?1
Ja.
Waarom heeft de Onderwijsinspectie nooit zichtbaar voor de buitenwereld ingegrepen?
Personele en financiële aangelegenheden zijn primair de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. De Inspectie van het onderwijs was en is op de hoogte van de onrust. Het is echter niet aan de inspectie om – direct – te interveniëren als sprake is van een conflict tussen een of meer werknemer(s) en het bestuur van een school.
Wat wordt er op korte termijn door u ondernomen om orde op zaken te stellen en de rust te doen terugkeren?
Nu er aanleiding is te veronderstellen dat het conflict een dusdanige omvang heeft bereikt dat er risico’s voor het onderwijs ontstaan, heeft de Inspectie op 8 september 2011, een nader onderzoek ingesteld, met name om na te gaan in hoeverre de dagelijkse gang van zaken doorgang vindt en om vast te stellen wat het afgelopen cursusjaar de omvang was van de lesuitval. Dit onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat er behoefte is aan een uitgebreider vervolgonderzoek. Dit zal plaatsvinden op donderdag 29 september. Dit onderzoek zal leiden tot een openbaar rapport.
Het voorstel van de Europese Commissie inzake EU PNR |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het voorkomen, opsproren, onderzoeken en vervolgens van terroristische misdrijven en zware criminaliteit (EU PNR)? 1
Ja.
Kunt u de stelling uit de «explanatory memorandum» van het voorstel, dat Nederland wetgeving heeft voor het verzamelen en verwerken van PNR-gegevens en/of het gebruik van PNR-gegevens aan het testen is, verder toelichten?2 Kunt u preciseren hoe PNR-gegevens in Nederland worden verzameld, getest en/of gebruikt?
Ten aanzien van de vragen 2 en 3:
Op dit moment wordt in Nederland (beperkt) gebruik gemaakt van PNR-gegevens door de Koninklijke Marechaussee, de Douane en de AIVD. In dit verband verwijs ik naar het BNC-fiche over deze concept-richtlijn (TK 2010–2011, 22 112, nr. 1149), alsmede naar de brief van de Minister van Justitie d.d. 11 november 2008 (TK 2008–2009, 23 490 en 22 112, nr. 531), waarin is uiteengezet op welke wijze in Nederland gebruik wordt gemaakt van passagiersgegevens door de verschillende organisaties. In aanvulling hierop merk ik het volgende op.
Koninklijke Marechaussee
De Koninklijke Marechaussee maakt bij de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en bij de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet opgedragen taken gebruik van passagiersgegevens.3
De officier van justitie vordert in individuele gevallen, voornamelijk op grond van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering, PNR-gegevens bij luchtvaartmaatschappijen. De Koninklijke Marechaussee geeft uitvoering aan een dergelijke vordering door de gegevens op te vragen. Deze PNR-gegevens worden gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek. Dit betreft onderzoeken waarbij sprake is van een concrete verdenking van ernstige strafbare feiten.
Verder kan de Koninklijke Marechaussee als toezichthouder in het kader van de Vreemdelingenwet en op basis van de artikelen 5:11, 5:13 en 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht PNR-gegevens opvragen bij luchtvaartmaatschappijen. Dit laatste in verband met het leggen van claims bij luchtvaartmaatschappijen voor het vervoer van onjuist gedocumenteerde of ongedocumenteerde vreemdelingen in het kader van de sanctietoepassing. Het opvragen gebeurt ook voor deze doeleinden per individueel geval. De PNR-gegevens worden verwerkt in weigeringen en processen verbaal die worden opgemaakt per individueel geval.
Douane
De Douane maakt voor haar controletaken al enige jaren gebruik van PNR-gegevens. Het opvragen en raadplegen van PNR-gegevens is gegrond op in het Communautair Douanewetboek (Verordening (EEG) nr. 2913/92) en de Algemene douanewet (Stb. 2008, 111) aan de douaneautoriteiten toegekende bevoegdheden. Het Communautair Douanewetboek verplicht de douaneautoriteiten om hun controles te baseren op door middel van geautomatiseerde gegevensverwerkingstechnieken uitgevoerde risicoanalyses.
PNR-gegevens worden gebruikt ten behoeve van de controle op goederen die door reizigers worden vervoerd. Op deze wijze is de Douane in staat om meer gericht te controleren. Analyse en controle zijn gericht op het onderkennen van met name aan het reisgedrag gerelateerde gegevens, die aanleiding kunnen zijn tot een nader onderzoek, gericht op de mogelijke aanwezigheid bij de betrokkenen van aan beperkingen, verboden of heffingen onderworpen goederen.
Ten behoeve van de analyse van vooraf geselecteerde risicovluchten worden in het voor de douane toegankelijke deel van systemen van de luchtvaartmaatschappijen PNR-gegevens door middel van de «pull-methode» geraadpleegd. Er wordt gezocht naar ongebruikelijke (reis)patronen. Pas na een «hit» worden ter identificatie van de betreffende reiziger diens persoonsgegevens gebruikt.
AIVD
De AIVD is op grond van de WIV 2002 bevoegd passagiersgegevens te verwerken met inachtneming van de eisen die daaraan bij of krachtens de WIV 2002 zijn gesteld. Dit betekent dat de verwerking van gegevens slechts plaatsvindt in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid en voor zover dat noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de wettelijke taken die aan de AIVD zijn toebedeeld. Reisgegevens vormen een essentieel onderdeel van het inzichtelijk maken en het duiden van (inter-) nationale dreiging.
Passagiersgegevens en grenstoezicht
Het aantal reizigers via de lucht neemt als gevolg van de globalisering komende jaren jaarlijks fors toe. Dit kan er zonder maatregelen toe leiden dat de wachtrijen en wachttijden oplopen. Om de doorloopsnelheid van de passagier te bevorderen en tegelijkertijd de veiligheid te verbeteren, wordt gezocht naar een efficiënter en meer risicogericht grenstoezicht. Tijdige passagiersinformatie maakt het mogelijk het overgrote deel van de reizigers, die geen risico vormen vanuit een oogpunt van veiligheid en grenstoezicht, snel de grens te laten passeren. Een kabinetsvisie ten aanzien van het gebruik van passagiersgegevens ten behoeve van het grenstoezicht is in voorbereiding en zal u naar verwachting dit najaar kunnen worden toegezonden.
Op basis van welke rechtsgrondslag worden er in Nederland PNR-gegevens verzamel, getest en of gebruikt?
Zie antwoord vraag 2.
Is deze doorgifte van PNR-gegevens getoetst door het College bescherming persoonsgegevens op conformiteit met nationale en Europese wetgeving betreffende bescherming persoonsgegevens?
Koninklijke Marechaussee:
Er is feitelijk geen sprake van doorgifte van PNR-gegevens, maar van een vordering op grond van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek of de Vreemdelingenwet/Algemene Wet Bestuursrecht in het kader van het vreemdelingentoezicht.
De verwerkingsgrondslag voor PNR-gegevens is te vinden in de Wet Politiegegevens (Wpg). Het College Bescherming Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de Wpg door de Koninklijke Marechaussee.
Douane:
Ja, het College bescherming persoonsgegevens heeft kennis genomen van de werkmethode van de Douane en heeft geen aanleiding gevonden om hiertegen bezwaar te maken.
AIVD:
De verwerking van gegevens – zowel persoonsgegevens als andere gegevens – door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, AIVD en MIVD, is uitputtend geregeld in de WIV 2002. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is daarop niet van toepassing; dat is in artikel 2, lid 2, sub a, van de Wbp bepaald. Dat houdt ook in dat het College bescherming persoonsgegevens geen rol heeft als toezichthouder waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Met de inwerkingtreding van de WIV 2002 voorziet de wet echter in een afzonderlijke, onafhankelijke en gespecialiseerde toezichthouder, te weten de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze commissie ziet mede toe op de rechtmatige verwerking van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en brengt van haar toezichtsactiviteiten rapportages uit.
Waarom loopt u vooruit op de geplande EU-afspraken over het gebruik van PNR-gegevens?
Van vooruitlopen is geen sprake. De ontwerp EU PNR-richtlijn beoogt het Europese wettelijke kader te creëren voor het verwerken en opslaan van PNR-gegevens ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Deze EU-richtlijn is nog niet vastgesteld. Op basis van huidige nationale wettelijke bevoegdheden (zie ook het antwoord op vraag 3) bestaat een (beperkte) mogelijkheid voor verschillende overheidsinstanties om van de PNR-gegevens van deze luchtvaartmaatschappijen gebruik te maken.
Kunt u toelichten of op dit moment luchtvaartmaatschappijen worden verplicht passagiersgegevens over te dragen aan de grensbewakingsautoriteiten? (zie bijgevoegde attachment – NL Carrier Notification Letter). Wat wordt er precies bedoeld met passagiersgegevens? Om welke gegevens en welke velden uit de PNR gaat het? Acht u dit in lijn met richtlijnen van het International Air Transportation Association (IATA)? Acht u dit in lijn met Europese regels inzake gegevensbescherming?
Koninklijke marechaussee
U verwijst in uw vraag naar de Nederlandse Carrier Notification Letter d.d.11 juli 2011. In deze brief wordt gesproken over het vorderen van passagiersgegevens. Het gaat hier echter om API-gegevens die worden opgevraagd door de Koninklijke Marechaussee en niet om PNR-gegevens. Zie voor wat betreft het gebruik van PNR-gegevens de antwoorden op de vragen 2 en 3. Ten aanzien van de API-gegevens bericht ik u als volgt.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kunnen luchtvaartmaatschappijen op vordering van de grenstoezichtsautoriteiten worden verplicht om passagiersgegevens te verzamelen en te verstrekken. Deze wettelijke bepaling is een implementatie van Richtlijn 2004/82/EU van 29 april 2004 betreffende de verplichting voor vervoerders om een beperkt aantal passagiersgegevens door te geven (de zogenaamde «API-richtlijn»). Volgens deze richtlijn is het voor een doeltreffende bestrijding van illegale immigratie en betere grenscontroles van essentieel belang dat alle lidstaten een regeling invoeren waarbij de verplichtingen worden vastgesteld die gelden voor luchtvervoerders die passagiers naar het grondgebied van de lidstaten vervoeren.
Sinds de implementatie van de API-richtlijn in de vreemdelingenwetgeving zijn tot op heden in Nederland nog slechts op beperkte schaal API-gegevens verstrekt en verwerkt. In 2009 is een pilot-project van start gegaan, waarbij KLM op grond van artikel 4, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, API-gegevens verstrekt aan de Koninklijke Marechaussee met betrekking tot de inkomende vluchten vanaf 12 bestemmingen.
De nu gevraagde API-gegevens zijn de minimale gegevens conform de Richtlijn 2004/82/EG, te weten: nummer en aard van het reisdocument, nationaliteit, volledige naam, geboortedatum, plaats van binnenkomst in de EU en gegevens over vervoermiddel alsmede tijd van vertrek en aankomst en het totaal aantal passagiers en het eerste instappunt. Het betreft een deel van de informatie die terug te vinden is op het machine-leesbare deel van het paspoort van de passagier, aangevuld met informatie over de desbetreffende vlucht.
Op basis van de ervaringen ten aanzien van de pilot met KLM is geconcludeerd dat door het tevoren ontvangen van passagiersgegevens efficiënter kan worden opgetreden door de grensautoriteiten. Daarmee kan doeltreffender worden opgetreden tegen passagiers die gesignaleerd staan of een verhoogd risico kunnen vormen, terwijl meer passagiers sneller en soepeler – zonder wachttijden of ondervragingen – de grens kunnen passeren. Op grond van deze ervaringen is besloten om vanaf 1 januari 2012 aan luchtvaartmaatschappijen die vluchten uitvoeren op 27 specifieke bestemmingen, die uit het oogpunt van illegale immigratie als risicovol worden aangemerkt, de verplichting op te leggen om API-gegevens te verstrekken. Per brief van 11 juli j.l. zijn de luchtvaartmaatschappijen hierover geïnformeerd. Zoals ook al in de brief van 11 juli 2011 is aangegeven, zal voor de wijze waarop de gegevens worden verstrekt worden aangesloten bij de «Guidelines on Advance Passenger Information», die mede zijn opgesteld door IATA.
Het gebruik van API-gegevens is conform de vereisten neergelegd in de API-richtlijn en de Europese regels inzake gegevensbescherming.
Douane:
Het volgende kan worden vermeld ten aanzien van het gebruik van de Douane. In de door de Nederlandse Douane toegepaste methodiek worden de in systemen van de luchtvaartmaatschappijen voorhanden PNR-gegevens geraadpleegd: er is geen sprake van het overdragen van passagiersgegevens. De te raadplegen PNR-gegevens betreffen alleen de door de passagier aan de luchtvaartmaatschappij verstrekte gegevens, zoals die ook zijn opgenomen in de bijlage bij de Guidelines on Passenger Name Record (PNR) van de International Civil Aviation Organization (ICAO), document 9944. IATA onderschrijft deze ICAO Guidelines, evenals de Wereld Douane Organisatie. De Europese regels inzake gegevensbescherming worden door de douane nageleefd als onderdeel van de verplichting tot geheimhouding uit het Communautair douanewetboek, waarbij kan worden verwezen naar specifieke bepalingen inzake gegevensbescherming, met name Richtlijn 95/45/EG en Verordening 45/2001.
Worden deze gegevens opgeslagen? In welke vorm, voor hoelang en wie toegang heeft tot deze gegevens?
Koninklijke Marechaussee
Voor wat betreft de API-gegevens geldt dat deze door de desbetreffende luchtvaartmaatschappij worden verstrekt aan de autoriteit die belast is met het grenstoezicht, te weten de Koninklijke Marechaussee. De Koninklijke Marechaussee verwerkt deze gegevens in het kader van de wettelijke taak ten aanzien van het grenstoezicht en het tegengaan van illegale immigratie, zoals in artikel 4 van de Vreemdelingenwet is bepaald. Deze gegevens worden, in lijn met de eisen gesteld in de API-richtlijn, door de Koninklijke Marechaussee slechts zeer tijdelijk bewaard. Op grond van artikel 2.2b van het Vreemdelingenbesluit 2000 dient de Koninklijke Marechaussee deze gegevens binnen 24 uur te vernietigen. Uitsluitend in die concrete gevallen dat de Koninklijke Marechaussee de gegevens later nog nodig heeft voor de uitoefening van haar taken mogen de gegevens langer worden bewaard.
Indien in concrete gevallen PNR-gegevens worden gevorderd door de officier van justitie dan blijven deze gegevens bewaard zolang het onderzoek duurt en/of nodig is voor de strafrechtelijke vervolging. De PNR-gegevens worden verwerkt in processenverbaal die worden opgemaakt per individueel geval. Bij het verwerken van de gegevens is de Wpg het wettelijk kader.
Douane
De geraadpleegde PNR-gegevens van de geselecteerde vluchten worden door de Douane niet opgeslagen, behoudens in die gevallen waarin een controle is ingesteld en/of wanneer een ingestelde controle tot corrigerende maatregelen heeft geleid. De gegevens worden ten behoeve van de verwerking van de analyse gedurende een korte tijd (maximaal 2 maal 24 uur) na raadpleging vastgehouden en zijn uitsluitend toegankelijk voor die Douane-medewerkers die uit hoofde van hun functie toegang moeten hebben.
AIVD
De AIVD is in het kader van zijn wettelijke taakuitvoering bevoegd (persoons)gegevens (en dus ook passagiersgegevens) te verwerken. Onder verwerken wordt ook het opslaan van gegevens begrepen. Hierbij worden de eisen die bij of krachtens de WIV 2002 zijn gesteld in acht genomen. Toegang tot deze gegevens is beperkt tot medewerkers van de AIVD die uit hoofde van hun functie toegang moeten hebben
Wat wordt bedoeld met «een vordering»? Hoe vaak is een vordering tot het doorgeven van PNR-gegevens uitgegeven? Hoe breed zijn dergelijke vorderingen geformuleerd? Bent u van mening dat met de genoemde vorderingen in feite een systematische doorgifte van PNR gegevens tot stand is gebracht?
In de brief van 11 juli jl. waarnaar u verwijst in vraag 6 en die, zoals eerder aangegeven, betrekking heeft op API-gegevens, wordt gesproken over «een vordering». Het gaat hier om het begrip «vordering», zoals dat is opgenomen in artikel 2.2a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en die een zelfde betekenis heeft als het begrip vordering in de artikelen 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het niet een vrijblijvend verzoek betreft, maar een opdracht waaraan gevolg dient te worden gegeven. In artikel 184 Wetboek van Strafrecht is het opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering van een toezichthouder of opsporingsambtenaar strafbaar gesteld.
Daarnaast kennen we de «vordering» van het Openbaar Ministerie waarmee, op basis van onder meer artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, PNR-gegevens worden gevorderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De vordering wordt door de officier van justitie gegeven aan (in dit geval) de betrokken luchtvaartmaatschappij. De verkregen gegevens worden ter waarheidsvinding opgevraagd en aan een bepaalde zaak gekoppeld door middel van een proces verbaal.
In 2010 heeft het Openbaar Ministerie ongeveer 9500 keer gegevens gevorderd (in het kader van ca.700–800 strafrechtelijke onderzoeken). Het gaat daarbij – afhankelijk van de zaak – om boekingsgegevens en/of vluchtgegevens en/of bagagegegevens en/of passagiersgegevens. Bij toepassing van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering kan niet gesproken worden over «systematische doorgifte van PNR-gegevens» nu het hier telkens om een vraagstelling per afzonderlijke casus is. Dit beeld wordt bevestigd als de genoemde aantallen opvragingen worden geplaatst in het totaal van de passagiers die jaarlijks via de nationale luchthaven reizen.
In het kader van de Vreemdelingenwet/Algemene wet bestuursrecht zijn ongeveer 100 keer PNR-gegevens opgevraagd. De strekking van het opvragen, zoals de Koninklijke Marechaussee dat in een individueel geval doet, is het verkrijgen van de historische gegevens over (bijvoorbeeld) een reisroute die een vliegtuig of passagier heeft gevolgd. Daarbij worden passagierslijsten opgevraagd waarop staat welke passagiers aan boord van de vlucht hebben gezeten, en de bijbehorende boekingsgegevens waarop informatie voorkomt van de personen die op een bepaalde vlucht hebben gezeten. Ook hierbij is geen sprake van systematische doorgifte van PNR-gegevens.
De openstelling van spitsstroken op verschillende trajecten in Nederland |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin sprake is van elf trajecten waar de spitsstroken permanent worden geopend?1
Ja.
Klopt het dat, zoals in het desbetreffende artikel wordt geschreven, er alleen van trajecten in de Randstad de spitsstroken permanent worden opengesteld?
Alle genoemde trajecten in het betreffende artikel zijn plusstroken: stroken die aan de linkerzijde van de rijbaan liggen. De betreffende trajecten zijn niet geselecteerd op een specifieke ligging binnen of buiten de Randstad, maar op basis van de breedte van de rijbanen. Zodat de bestaande snelheid kan worden gehandhaafd bij permanente openstelling, zonder dat er aanpassingen van bruggen en viaducten nodig zijn.
Deelt u de opvatting dat er zoveel mogelijk spitsstroken permanent open moeten worden gesteld?
Ik maak een onderscheid tussen de stroken aan de linkerkant van de weg (plusstroken) en de spitsstroken die gebruik maken van de vluchtstrook en aan de rechterkant liggen. De stroken zijn aanvankelijk aangelegd om met behulp van beperkte middelen op een adequate manier de spits te ontlasten. Ze zijn niet allemaal geschikt voor permanente opening. Dit hangt samen met drie aspecten: verkeersveiligheid, snelheid en kosten.
Bij de plusstroken spelen snelheid en kosten een rol. Daarom laat ik nu onderzoeken welke plusstroken tegen geringe kosten en bij gelijkblijvende snelheid opengesteld kunnen worden. Ik bericht u hier later dit jaar over. Daarnaast ben ik voorstander van zoveel mogelijk/ optimaal benutten van de wegen.
Wanneer komt u met voorstellen om de overige vijf spitsstroken zijnde de A2 in beide richtingen tussen Knooppunt Het Vonderen en Urmond, de A50 tussen Knooppunt Ewijk en Knooppunt Valburg, en tussen Knooppunt Beekbergen en Knooppunt Waterberg, en de A73 tussen Beuningen en Knooppunt Ewijk, ook permanent open te stellen?
De bovengenoemde spitsstroken bevinden zich allemaal op de vluchtstrook. Deze wil ik niet permanent openstellen vanwege de verkeersveiligheid. Wel kijk ik naar een ruimere openstelling voor alle spits- en plusstroken. Hierop kom ik later dit jaar terug.
Hoe zit het verder met de andere voorgenomen spitsstroken?
In het kader van het programma Beter Benutten wordt nu samen met de regionale overheden en het bedrijfsleven gewerkt aan een pakket maatregelen om de filedruk in de betreffende regio te verminderen. Daarbij worden ook mogelijke nieuwe locaties voor spitsstroken onderzocht.
Het uitroepen van sharia-zones in Engeland |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Islamitische fundamentalisten nemen Londonse wijk over» en «Radicale Britse moslims voeren sharia-zones in»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van uitspraken van een aanhanger van de groepering «Muslims against crusades» dat vrouwen burka’s moeten dragen en overspeligen gestenigd moeten worden? Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Uiteraard verwerp ik de uitspraken ten stelligste.
Wat is uw oordeel over het feit dat in een Europese stad affiches zijn opgehangen en verspreid met teksten als «U betreedt nu een zone die onder de sharia staat – hier gelden islamitische wetten»?
Kernpunt is dat Sharia-wetgeving niet van toepassing is in het Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de mening dat de sharia een barbaars gewelddadig systeem is van een woestijnideologie die nimmer in Europa mag worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen (Vergaderjaar 2010–2011 aanhangsel 3283) reeds is aangegeven, acht het kabinet invoering van de sharia volstrekt ondenkbaar en zou dat in strijd zijn met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen.
Deelt u voorts de visie dat deze daad de imperialistische en op onderwerping van niet-moslims gerichte aard van de islam toont? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre bent u bereid uit te spreken dat het uitroepen van sharia-zones in Nederland te allen tijde met alle beschikbare middelen bestreden zal worden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat organisaties, die oproepen tot gewelddadige strijd tegen niet-moslims en de onderdrukkende en gewelddadige sharia wensen in te voeren, een bedreiging vormen voor de democratische rechtsorde en verboden dienen te worden?
In Nederland zijn mensen vrij om, binnen de wettelijke grenzen, hun leven naar eigen inzicht, waarden en levensovertuiging in te richten en om daaraan uiting te geven. Gedrag dat de grenzen van die rechtsstaat overschrijdt, wordt niet geaccepteerd en daartegen zal het kabinet zonder pardon optreden. Hieronder worden personen en organisaties verstaan die voor de doelen die zij nastreven oproepen tot geweld of geweld toepassen. In het onderhavige geval is de beweging die de verantwoordelijkheid claimt voor het ophangen van de posters in Londen, de «Islam4UK» (die is verweven met de groepering «Muslims against crusades») in het Verenigd Koninkrijk verboden.
Het Holland Paviljoen in New York |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Op welke wijze beoordeelt u of het in 2009 in het kader van het Hudson-400 jaar in New York geopende Holland Paviljoen goed functioneert?1
Het «New Amsterdam Plein & Pavilion» project voldoet aan de doelstellingen die er in december 2008 toe geleid hebben om de subsidie toe te kennen aan de New Yorkse NGO The Battery Park Conservancy:
Op welke wijze levert de manier waarop het Holland Paviljoen functioneert een blijvende bijdrage aan het onder de aandacht brengen van de gedeelde geschiedenis van Nederland en New York?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u met terugwerkende kracht de investering van 1,7 miljoen euro in het Holland Paviljoen, dat nu in de praktijk voornamelijk dienst doet als een koffie en muffin-uitspanning?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze verhoudt deze benutting van het paviljoen zich tot de grootse wijze waarop het destijds is geopend? Kunt u inzicht geven in wat de opening (los van de kosten van het Paviljoen zelf) heeft gekost?
De feestelijkheden op 9 september 2009 betroffen niet de opening, maar de onthulling van het design van het paviljoen. Deze onthulling was onderdeel van de NY400 week en het bezoek van HKH de Prins van Oranje en Prinses Maxima aan de VS. Door de Nederlandse overheid is een totaalbedrag van € 39 052 besteed aan de onthullingsceremonie en de ontvangst daarna.
De advertentiewaarde van de NY400 week werd door een onafhankelijk communicatiebureau berekend op 7,5 miljoen dollar (alleen in de VS).
Kunt u aangeven in hoeverre de benutting van het Paviljoen recht doet aan het doel dat in 2009 werd beoogd, namelijk uiting geven aan de onverbrekelijke band tussen Nederland en New York, aldus de toenmalig staatsecretaris van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de huidige benutting zich tot de suggestie van de voormalige staatsecretaris van Buitenlandse Zaken, dat met dit Holland Paviljoen op voldoende wijze invulling is gegeven aan de achterliggende gedachte van de motie Van der Ham en Leerdam om een Holland of New Amsterdam-house in New York te realiseren waarin werd beoogd een blijvende herinnering en verdieping van de banden tussen Nederland en New York, te realiseren?2
In de brief met kenmerk DCO-275/08 van 19 september 2008 aan uw Kamer over het vertrek van ambassaderaad culturele aangelegenheden te New York schreef de staatssecretaris voor Europese Zaken, met verwijzing naar genoemde motie Van der Ham/Leerdam: « Volgend jaar wordt gevierd dat Henry Hudson in opdracht van de VOC zijn verkenningstocht naar Noord-Amerika maakte. Wij zijn uiteraard van plan te bezien of eventuele structuren na de geplande Hudsonviering in 2009, zowel materieel als immaterieel, kunnen worden ingezet voor het internationaal cultuurbeleid in New York». Dit gebeurt nu doordat permanent in en om het paviljoen wordt herinnerd aan onze gemeenschappelijke geschiedenis (zie ook antwoord vraag 1–5).
Deelt u de mening dat jubilea-jaren van banden met landen een uitgelezen kans zijn om zowel cultureel als economisch banden aan te halen, maar dat dit wel op een effectieve en duurzame wijze dient te gebeuren? Welk duurzaam effect zal uitgaan van de het 1,7 miljoen kostende Holland Paviljoen wat betreft culturele en economische verdieping?
Ja. Het New Amsterdam Plein & Pavilion is een duurzame investering (zie ook antwoord op vraag 1–5).
Het paviljoen en plein wonnen in 2010 een design award van de stad New York.
Welke lessen trekt u uit de oprichting van dit Paviljoen voor toekomstige jubilea? Zou u het in de toekomst net zo aanpakken als de vorige staatsecretaris van Buitenlandse Zaken?
De vieringen zijn per definitie verschillend en worden toegesneden op de specifieke situatie en de aard van de relatie met het land. De vieringen met Turkije (2012) en Rusland (2013) beogen vooral intensivering van de economische relaties. De lessen van eerdere manifestaties worden meegenomen in de voorbereiding van toekomstige vieringen.
Bent u bereid het functioneren van het Holland Paviljoen te evalueren en te bezien hoe het alsnog op een betere wijze benut kan worden?
De primaire functies worden naar tevredenheid uitgevoerd zoals in de subsidiebeschikking aan de Battery Park Conservancy bepaald. Het Consulaat Generaal New York ziet toe op blijvende kwaliteit van het plein en paviljoen.
De bij het paviljoen te organiseren activiteiten vinden plaats in het kader van de normale activiteitenkalender van het Consulaat Generaal.
Stroomstoring KPN en gevolgen voor de hulpdiensten |
|
Ronald van Raak |
|
Wat was de oorzaak van de storing bij KPN?1
Het betreft hier een storing in een zogenaamde crossconnect. Een crossconnect is een complex systeem dat bestaat uit rijen apparatuur die samen een «verkeersplein» vormen in het netwerk van KPN. KPN heeft circa 100 van deze crossconnects in haar infrastructuur in gebruik. Op de betreffende crossconnect in Rotterdam zijn ruim 6 000 verbindingen aangesloten. De crossconnect bestaat uit twee delen, een actief deel en een back-up deel dat bij uitval de functie van het actieve deel overneemt. Op 27 juli werden er onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan het back-up deel van de crossconnect. Dit heeft geleid tot een storing in het actieve deel. De analyse tot nu toe geeft aan dat de crossconnect defect raakte omdat bij het verwijderen van een al uitgeschakelde voeding in het back-up deel de klokken in beide delen van de crossconnect opnieuw werden gestart. Dit had niet mogen gebeuren omdat de continuïteit van het kloksignaal een randvoorwaarde is voor het functioneren van de crossconnect. KPN heeft in haar netwerk niet eerder te maken gehad met een dergelijke storing.
Om de oorzaak te kunnen onderzoeken moeten delen van de crossconnect uit het netwerk worden verwijderd. Daarvoor zullen de 6 000 verbindingen worden omgezet maar een andere crossconnect. Volgens de huidige planning is de crossconnect eind augustus beschikbaar voor nader onderzoek.
Wat was de oorzaak van de storing in de communicatiesystemen van P2000 en C2000? Hoe kan een storing bij KPN gevolgen hebben voor deze communicatiesystemen?
Voor het transport van de gedigitaliseerde radiosignalen tussen de schakelcentrales van C2000 en de antenneopstelpunten maakt het C2000 netwerk gebruik van KPN lijnverbindingen. 86 van deze verbindingen liepen via deze crossconnect.
Welke gevolgen heeft deze storing gehad voor de dienstverlening van de hulpdiensten? Hoe vaak heeft de meldkamer spoedmeldingen niet door kunnen geven aan de juiste hulpdiensten? Met welke gevolgen?
De 112 meldingen via mobiele telefonie die bij het KLPD binnenkomen konden een aantal keren niet op de gebruikelijke manier worden doorgezet naar de meldkamers van de betreffende regio’s. In een aantal gevallen is er doorgerouteerd via andere lijnen. De centralisten van het KLPD hebben bellers niet automatisch maar «warm doorverbonden». Dat wil zeggen dat de centralist aan de lijn bleef totdat de hulpdienst in de meldkamer de verbinding had aangenomen. Bij deze afwijkende procedure is geen vertraging in de afhandeling van 112 meldingen opgetreden.
De eenheden op straat konden niet vanuit de meldkamer in de regio’s Rotterdam Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en een deel van de regio Hollands Midden via C2000 worden bereikt. De meldkamers zijn daarom opgeschaald. Er is op straat extra personeel ingezet bij ambulance en politie. De brandweer is overgegaan tot kazernering. De communicatie tussen de meldkamers enerzijds en de kazernes, districtbureaus en de eenheden anderzijds verliep via mobiele telefonie.
In de regio Hollands Midden is de communicatie tussen meldkamer en de eenheden via mobiele telefonie goed verlopen. In de regio Zuid-Holland Zuid konden alle binnengekomen meldingen met behulp van mobiele telefonie worden doorgezet naar de juiste hulpdiensten. In de regio Rotterdam-Rijnmond deden zich bij het gebruik van mobiele telefonie (van KPN ) enige storingen voor maar konden de eenheden met uitzondering van éen automatische brandmelding wel worden bereikt. Bij deze automatische brandmelding is de betreffende kazerne door een politie-eenheid geïnformeerd. Mobiele telefonie via Vodafone functioneerde in Rotterdam-Rijnmond naar behoren.
Alle spoedmeldingen zijn dus doorgezet naar de betrokken eenheden op straat.
Omdat de C2000 opstelpunten normaal functioneerden konden de eenheden onder het bereik van een opstelpunt onderling wel met C2000 communiceren. Dit geldt ook voor het contact tussen de kazernes en districtsbureaus en de eenheden op straat voor zover deze zich onder hetzelfde opstelpunt bevonden.
Het alarmeren van functionarissen via het alarmeringssysteem P2000 en de zogenaamde communicator was niet mogelijk. De functionarissen zijn met behulp van mobiele telefonie gealarmeerd. De verbinding tussen de meldkamers Zuid-Holland Zuid en Rotterdam-Rijnmond en het nationale noodnet was verstoord. Het openbaar brandmeldsysteem (OMS) meldde lijnstoringen. In Hollands Midden zijn de meest risicovolle locaties telefonisch op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de hulpdiensten altijd bereikbaar dienen te zijn vanuit de meldkamer? Is er een back-up voor deze communicatiesystemen in noodgevallen als deze? Zo ja, waarom heeft dit niet gewerkt? Hoe gaat u zorgen dat dit in de toekomst wel werkt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken of een dergelijke oplossing in de toekomst mogelijk is, zodat uitval van noodzakelijke communicatiesystemen tot het verleden behoort?
Ik deel de mening dat de hulpdiensten in principe altijd bereikbaar moeten zijn vanuit de meldkamer. In C2000 zijn daarom diverse back-up voorzieningen aanwezig. Dit noodgeval heeft echter betrekking op een onderdeel van de infrastructuur van KPN. In de crossconnect is een back-up voorziening aanwezig.
KPN en leverancier Alcatel Lucent onderzoeken de defecte crossconnect. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bepaald of en zo ja welke oplossingen mogelijk zijn om uitval van de crossconnect in de toekomst te voorkomen. Ik zal KPN aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek dringend verzoeken de maatregelen te nemen die bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke storing.
De storing in de infrastructuur van KPN heeft niet alleen een ongewenst effect gehad op het functioneren van C2000. De regio Rotterdam-Rijnmond meldde mij dat ook het Havenbedrijf, het loodswezen, de luchthaven Rotterdam The Hague Airport en de RET eveneens hinder hebben ondervonden van deze storing. Ook vanuit andere regio’s zijn meldingen over niet functioneren van vaste telefoonlijnen ontvangen. Het is tegen deze achtergrond dat ik de Inspectie OOV heb verzocht een onderzoek te doen naar dit incident om zo inzicht te krijgen in het functioneren van de telecominfrastructuur voor deze vitale sectoren van onze samenleving.