De "uiterst benarde" positie van consumenten bij faillisementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat consumenten bij faillissementen een «uiterst benarde» positie innemen?1
Als het gaat om de aanschaf van goederen, zoals consumentenelektronica, waarvoor wel een (aan)betaling is gedaan, maar levering niet kon plaatsvinden wegens een tussentijds faillissement van de betrokken winkel(keten), hebben consumenten, zoals overigens ook menige leverancier, over het algemeen de status van gewone schuldeiser in faillissement. Consumenten moeten zich voor de levering van het betrokken product of terugbetaling van de (aan)betaling vervoegen bij de curator, die ofwel alsnog tot levering kan overgaan ofwel tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de (aan)betaling ten laste van de failliete boedel. Honorering van laatstgenoemde vorderingen komt doorgaans pas aan de orde als de boedel nog een positief saldo vertoont nadat de vorderingen van de separatisten (pand- en hypotheekhouders) en preferente schuldeisers zijn voldaan.
De ervaring leert dat failliete boedels meestal geen batig saldo bevatten ter voldoening van alle gewone schuldeisers; anders zou er immers geen faillissement zijn uitgesproken. Is op voorhand aannemelijk dat er onvoldoende baten zijn ter gehele of gedeeltelijke voldoening van concurrente vorderingen, dan kan de rechter-commissaris bepalen dat de afhandeling van concurrente vorderingen achterwege blijft (artikel 137a Faillissementswet). Kortom, de kans dat een consument in gevallen als de onderhavige zijn vooruit- of aanbetaling, of een groot deel daarvan, uit de boedel terug krijgt, is tamelijk gering. Dat is een van de vaak onvermijdelijke, maar tegelijk betreurenswaardige consequenties van een faillissement.
In sommige gevallen kunnen andere winkelketens de gedupeerde consumenten, al dan niet na tussenkomst van de curator, tegemoet komen. Hiertoe bestaat echter geen wettelijke verplichting. In het geval van het faillissement van IMpact Retail, waartoe It’s Electronics, Prijstopper en Modern.nl behoren, heeft de curator gedeeltelijke oplossingen gevonden bij andere winkelketens. Op deze manier draagt de branche zelf bij aan schadebeperking bij de consument.
Bent u met mij van mening dat het merkwaardig is dat schuldeisers die in het algemeen kapitaalkrachtig zijn, beter kunnen inschatten of een bedrijf failliet gaat en daar zelfs direct invloed op uit kunnen oefenen (zoals banken) meer kans hebben om hun geld terug te krijgen bij een faillissement dan minder kapitaalkrachtige schuldeisers die dat inzicht niet hebben en geen directe invloed hebben op een faillissement van een bedrijf (zoals mensen die al een (aan)betaling voor een product hebben gedaan), ook als dat product niet geleverd wordt vanwege het faillissement? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van een schuldeiser in faillissement wordt niet bepaald door de vraag of en hoe kapitaalkrachtig men is, maar door de concrete relatie met de failliete ondernemer. Is dat bijvoorbeeld een nauwe economische (toeleveranciers) of financiële (banken) relatie, dan beschikt men over de nodige mogelijkheden om rechten veilig te stellen, bijvoorbeeld via een eigendomsvoorbehoud, hypotheek- of pandrecht. Inherent aan deze samenwerkingsrelatie is dat men een concreter zicht heeft op de economische situatie van een bedrijf.
Consumenten hebben een dergelijke informatiepositie meestal niet, omdat men vaak slechts (zeer) incidenteel zaken doet met een bedrijf. Ook zijn consumenten, omdat men koopt en niet levert, niet in de positie om een eigendomsvoorbehoud te vestigen. Kortom, de informatiepositie en rangorde in het faillissement hangen in de praktijk nauw samen met de aard en intensiteit van de relatie die met het failliete bedrijf bestond. Dit wordt treffend geïllustreerd door het feit dat ook een kleine, minder kapitaalkrachtige leverancier uiteindelijk het faillissement van een afnemer kan aanvragen bij wanbetaling.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om bij een faillissement de positie van gewone mensen in balans te brengen met die van banken, zodat men meer kans heeft om geld terug te krijgen als het product niet geleverd wordt vanwege een faillissement?
Wij zien geen aanleiding om particulieren, bijvoorbeeld door de afschaffing van voorrechten en preferenties in faillissement, in een soortgelijke positie als banken te brengen. Uit de internetconsultatie die gehouden is over het voorontwerp van de Commissie insolventierecht, onder voorzitterschap van Kortmann, is gebleken dat dergelijke voorstellen op onvoldoende draagvlak konden rekenen. Onder meer omdat een verminderde verhaalspositie van banken zou kunnen leiden tot teruglopende kredietverstrekking aan het bedrijfsleven (vgl. de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen, Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel nr. 1014).
Daar komt bij dat de onderhavige casus en de met de andere winkelketens getroffen regelingen goed illustreren dat de curator over de nodige instrumenten beschikt om de consequenties van een faillissement voor consumenten te verzachten. Voorts kunnen consumenten risico’s vermijden door een product pas bij levering te betalen en geen of slechts een kleine aan- of vooruitbetaling te doen. Overigens ontwikkelt de markt hier al alternatieven in de vorm van een aanbetaling op een derdenrekening. Daarvan zijn inmiddels verschillende voorbeelden bekend, zoals het Nationaal Waarborgfonds Aanbetalingen en de Nationale Aanbetaling Garantie. Deze fondsen houden als derde partij de aanbetaling in beheer totdat de levering voltooid is, zodat aanbetalingen van klanten niet opgaan in een eventueel faillissement van de leverancier.
Ten slotte kunnen consumenten op ConsuWijzer.nl, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA, informatie vinden over hun rechten en plichten als consument. ConsuWijzer heeft naar aanleiding van het (dreigende) faillissement van IMpact Retail twee nieuwsberichten op haar website geplaatst om consumenten te informeren en bewust te maken van hun rechten bij faillissementen. Verder heeft ConsuWijzer ook diverse hulpmiddelen voor consumenten ontwikkeld, zoals voorbeeldbrieven waarmee consumenten makkelijker een vordering kunnen indienen bij de curator.
Het bericht dat de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging van het ministerie van Defensie een symposium houdt over islam en krijgsmacht |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Klopt het bericht dat de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging van het ministerie van Defensie samen met het Multicultureel Netwerk Defensie en het Leids Universitair Centrum voor de studie van Islam en Samenleving op 3 maart een symposium organiseert over islam en krijgsmacht?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten of er overheidssubsidie met dit symposium is gemoeid? Zo ja, hoeveel?
Binnen Defensie worden verschillende symposia georganiseerd waaraan het personeel kan deelnemen. Ook de Diensten Geestelijke Verzorging (DGV) verzorgen een aantal symposia. Defensie kan voor deze symposia Defensiefaciliteiten beschikbaar stellen. Dit symposium werd georganiseerd op de Marinekazerne Amsterdam. Er is dus niet sprake van een specifieke subsidie voor dit symposium.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat defensiepersoneel wordt geconfronteerd met initiatieven die de rol van de islam, een totalitaire politieke ideologie, bij de krijgsmacht propaganderen en de islam als cultureel fenomeen en religie bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Ik beschouw de Islam niet als een totalitaire politieke ideologie, maar als een godsdienst. Deze godsdienst wordt met hetzelfde respect bejegend en met dezelfde regels omgeven als de andere religies.
Deelt u de mening dat dit wederom een voorbeeld is van toenemende islamisering van de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Dienst Islamitische Geestelijke Verzorging als personeelsondersteunende instantie op te heffen, de radicale legerimams te ontslaan en een einde te maken aan bovenstaande symposia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hoeveel van de 114 000 ouders die een brief hebben ontvangen met het verzoek het nummer van de opvanginstelling van hun kind door te geven aan de Belastingdienst/Toeslagen, heeft tot nu toe het formulier met het kinderopvangnummer teruggestuurd en hoeveel van die formulieren hebben tot een match geleid? Hoeveel ouders stuurden een formulier in dat weer niet leidde tot een match? Hoeveel ouders stuurden geen formulier in?1
Op 4 februari 2011 heeft meer dan 70% van de 114 000 ouders gereageerd. Hiervan hebben ongeveer 6 000 ouders voor één of meer kinderen een onjuiste verwijzing naar het LRK opgegeven. Hun toeslag zal niet worden gestopt, maar deze aanvragers zullen door de Belastingdienst/Toeslagen worden gevraagd nadere informatie te geven.
Van de overige ouders is geen reactie ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat begin februari circa 31 000 rappelbrieven zijn verstuurd aan ouders waarbij voor één of meer kinderen geen koppeling met het LRK gemaakt kon worden. Per 23 februari 2011 heeft 45% gereageerd.
Wat vindt u ervan dat op 10 februari 2011 de welkomtekst op de website van het Landelijk Register Kinderopvang (http://www.landelijkregisterkinderopvang.nl) als volgt is: «Welkom op de website van het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). In het LRK worden alle kinderdagverblijven, organisaties voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en gastouders geregistreerd, die voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang. Ouders hebben vanaf 1 januari 2011 alleen recht op kinderopvangtoeslag als ze gebruik maken van kinderopvang die in het LRK staat. U kunt het LRK op dit moment al raadplegen, maar houdt u er rekening mee dat nog niet alle kinderopvangvoorzieningen in het LRK staan.»? Strookt deze tekst met de werkelijkheid?
De welkomsttekst strookte met de werkelijkheid, aangezien het in de eerste weken van dit jaar nog in een beperkt aantal gevallen voorkwam dat kinderopvangorganisaties en gastouders wel voor 1 januari 2011 een positieve beschikking hadden ontvangen, maar nog niet in het LRK waren geregistreerd. Inmiddels zijn ook deze gevallen ingevoerd (met ingang van de datum van de beschikking) en geeft het LRK een volledig beeld van de opvang die met ingang van 1 januari 2011 recht geeft op een kinderopvangtoeslag. De welkomsttekst was «hard» geprogrammeerd en kon derhalve niet onmiddellijk worden gewijzigd, maar is inmiddels in de laatste systeemwijziging aangepast.
Is het mogelijk om bij de herinneringsbrief wel verschillende opvanginstanties per gezin op te geven, wanneer bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van kinderopvang en buitenschoolse opvang voor verschillende kinderen uit het gezin? Wordt er een oplossing geboden voor het signaal dat alle ouders met twee of meer kinderen in verschillende kinderopvanginstanties een brief gekregen hebben dat er geen match gemaakt kon worden, ook al hadden zij de gegevens correct ingevoerd?
Alleen als er geen match gemaakt kon worden tussen de opvanggegevens van één of meer kinderen in het toeslagensysteem en het LRK, is er een brief gestuurd aan toeslagaanvragers. In het geval van een aanvraag met meerdere kinderen waarbij één van de kinderen niet matcht, hebben toeslagaanvragers één brief ontvangen. In die brief staat niet nader gespecificeerd welk kind wel en welk kind niet kon worden gematcht. De oorzaak hiervan is gelegen in de inflexibiliteit van de huidige ICT-toeslagensystemen bij de Belastingdienst. Met de introductie van het Nieuwe Toeslagen Systeem wordt dit probleem opgelost.
Hoe kunnen ouders van kinderen die bij verschillende kinderopvanginstanties worden opgevangen voldoen aan de wettelijke vereiste dat zij de nummers doorgeven, als het formulier nog steeds alleen in de mogelijkheid voorziet om één adres per kind op te geven?
Het klopt dat op de aanvraag- en wijzigingsmiddelen nog steeds slechts één adres per kind op kan worden gegeven. Net als voorgaande jaren moeten aanvragers bij een aanvraag of wijziging van de toeslag de adresgegevens doorgeven voor de opvanglocatie waar de meeste uren opvang worden genoten. Dit is ook terug te vinden op de internetsite www.toeslagen.nl.
Omdat het huidige systeem geen mogelijkheid biedt meerdere registratienummers op te geven, kunnen ouders niet voldoen aan de wettelijke vereiste dat zij de nummers doorgeven. De Belastingdienst/Toeslagen houdt hiermee rekening bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Vanaf toeslagjaar 2012 kunnen vraagouders meerdere registratienummers van opvanglocaties opgeven.
Kunt u zich voorstellen dat ouders er geen boodschap aan hebben, dat u stelt dat «Het Landelijke Register Kinderopvang een zelfstandig registratiesysteem is, beheerd door DUO, dat los staat van de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen»? Kunt u toezeggen dat er voor juli 2011 een koppeling is tussen beide systemen, zodat er altijd een match optreedt?
Er is een koppeling tussen beide systemen, deze vindt plaats nadat de aanvrager de gegevens heeft ingevuld. Indien er geen match optreedt tussen de ingevulde gegevens en de gegevens in het LRK wordt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.
Een «real-time» koppeling is met de huidige systemen niet te realiseren. Of dat met de introductie van het nieuwe toeslagensysteem in de toekomst wel mogelijk zal zijn moet onderzocht worden. Ik kan u toezeggen dit jaar een onderzoek te laten doen naar de mogelijkheid van een dergelijke koppeling.
Hebben ouders recht op kinderopvangtoeslag over januari 2011 als de instelling door een administratieve fout van de gemeente nog niet in het LRK stond, maar wel een vergunning2 had?
Kinderopvangorganisaties die op 1 januari rechtmatig in exploitatie waren (dat wil zeggen: over de exploitatie waarvan de gemeente al eerder positief had beschikt) en die toch niet in het LRK waren opgenomen, worden door gemeenten alsnog met terugwerkende kracht in het LRK ingevoerd (met als startdatum registratie 1-1-2011), waardoor ouders die van deze opvang gebruik maken, recht hebben op kinderopvangtoeslag vanaf 1 januari 2011.
Indien een gemeente niet tijdig de kinderopvang heeft aangemeld en de Belastingdienst/Toeslagen weigert een kinderopvangtoeslag, kunnen de kinderopvanginstelling en/of de ouders de gemeente dan aansprakelijk stellen? Zo nee, wat hadden ouders dan moeten doen, toen de kinderopvanginstelling niet geregistreerd werd en zij bijvoorbeeld een opzegtermijn van twee maanden hadden in het contract van de kinderopvang?
De gemeente is aanspreekbaar op een tijdige afhandeling van een aanvraag tot exploitatie door een kinderopvangorganisatie. Binnen een termijn van 10 weken dient de gemeente een beschikking te nemen op de aanvraag en vindt (bij positieve beschikking) registratie plaats. In uitzonderingsgevallen kan deze termijn – mits met redenen omkleed – worden verlengd.
In mijn antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat kinderopvangorganisaties die rechtmatig in exploitatie waren op 1 januari 2011 en niet in het LRK stonden, alsnog in het LRK worden ingevoerd met als startdatum exploitatie 1 januari 2011. Het geschetste probleem doet zich hier dus niet voor: de toeslag wordt toegekend. Daarnaast zou het kunnen voorkomen dat gastouders wel tijdig (voor 1 oktober 2010) zijn aangemeld, maar toch in het LRK zijn opgenomen met een startdatum registratie na 1 januari 2011. In een analyse op het LRK blijkt dit in slechts enkele tientallen gevallen voor te komen. Deze gevallen zijn bij de betreffende gemeenten teruggelegd met het verzoek om na te gaan of in deze gevallen de behandeltermijn op goede gronden was verlengd en – waar noodzakelijk – de datum registratie te corrigeren.
Is het waar dat mensen die in het laatste kwartaal een belangrijke wijziging doorvoeren in de gegevens voor de kinderopvangtoeslag, in het nieuwe jaar toch een voorlopige beschikking krijgen op basis van de oude, ongewijzigde gegevens? Kunt u ervoor zorgen dat de nieuwe voorlopige beschikking ook rekening houdt met mutaties? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst/Toeslagen heeft te maken met een massale procesvoering. Bij het proces «automatisch continueren» aan het einde van het jaar (waarin de lopende bevoorschotting van toeslagen wordt voortgezet naar het nieuwe kalenderjaar) maakt de dienst gebruik van de meest recente gegevens. Meest recent zijn de gegevens die worden doorgeven vóórdat het proces «automatisch continueren» wordt opgestart. Wijzigingen die na dit opstartmoment worden doorgegeven kunnen niet in de voorschotbeschikking worden verwerkt. Wijzigingen die na het automatisch continueren worden doorgegeven en die ook van toepassing zijn op 2011 moeten voor 2011 apart worden doorgegeven. Toeslagaanvragers worden daarover geïnformeerd via toeslagen.nl en via informatie die met de voorschotbeschikking wordt meegestuurd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst/Toeslagen een halfjaarlijks overleg organiseert (zoals het Beconoverleg) met mensen uit de sector zodat veel praktische problemen in samenspraak en zonder tussenkomst van Kamerleden opgelost kunnen worden?
Dergelijk regulier overleg is er. De Belastingdienst/Toeslagen overlegt meerdere malen per jaar met vertegenwoordigers uit de kinderopvangbranche. Hierbij zijn zowel vertegenwoordigers van vraagouders als vertegenwoordigers van kinderopvanginstellingen aanwezig. Tijdens deze overleggen wordt met de branche overlegd over het uitvoeringsbeleid van Toeslagen.
Een advies inzake hondentraining van Syntens |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duidelijkheid in verhoudingen dankzij inzet honden»1 op de website van Syntens, waarin Syntens een bedrijf adviseert om een sessie met honden te houden om de onderlinge verhoudingen beter te begrijpen?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving.
Hoe is dit advies uit te leggen als passend in de doelstelling van Syntens, als innovatienetwerk voor ondernemers?
In tegenstelling tot wat in de berichtgeving is opgenomen, heeft Syntens niet geadviseerd om een sessie met honden te houden om de onderlinge verhoudingen beter te begrijpen.
Het bedrijf heeft bij Syntens het programma groeiversneller gevolgd. Syntens heeft het bedrijf geholpen bij het realiseren van de groeiambities en het ontwikkelen van nieuwe product-marktcombinaties die uiteindelijk hebben geleid tot een verveelvoudiging van de omzet.
Naar aanleiding van een aanvullend verzoek over de optimale inrichting van het management van dit bedrijf heeft Syntens het bedrijf doorverwezen naar een commercieel adviesbureau, aangezien Syntens zich beperkt tot eerstelijns innovatieadvies en voorlichting. Dit bureau heeft vervolgens een training met honden voorgesteld welke geheel gefinancierd is door het bedrijf zelf.
Over deze gang van zaken heeft Syntens de medewerker van het lid Schaart ook op verzoek per e-mail op donderdag 10 februari geïnformeerd. De door Syntens gevolgde aanpak is in overeenstemming met het door mij aan Syntens opgelegde beleid om zo veel als mogelijk de commerciële kennis- en adviesmarkt in te schakelen en naar door te verwijzen.
Kunt u uiteenzetten hoe een training met honden exact de innovativiteit van een bedrijf kan verbeteren?
Nee, het ligt niet op mijn weg om adviezen tussen commerciële partijen van commentaar te voorzien.
Zijn dit soort adviezen representatief voor de adviezen van Syntens?
Zoals hierboven vermeld, heeft Syntens niet dit advies gegeven.
De door Syntens gevolgde aanpak is echter wel representatief. Syntens gaat uit van het belang en de ambitie van de ondernemer bij het realiseren van succesvolle innovaties. Hierbij maakt Syntens gebruik van zijn netwerk, dat bestaat uit ondernemers, kennisinstellingen en commerciële adviesorganisaties.
Zo ja, deelt u de mening dat belastinggeld beter gebruikt kan worden dan voor het verstrekken van dit soort adviezen?
Voor dit specifieke advies is geen belastinggeld gebruikt. De betrokken ondernemer heeft zelf betaald voor de diensten die zijn afgenomen bij het commerciële adviesbureau.
Zo ja, wat gaat u hier aan doen en zo nee, kunt u toelichten waarom u deze mening niet deelt?
Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Hoe moet Syntens in uw ogen invulling geven aan de opdracht die u hebt gegeven, namelijk Ondernemend Nederland vooruit helpen?
Syntens heeft tot taak innovatie in het MKB te stimuleren. Dat doet het door het geven van voorlichting, het activeren van ondernemers, het verbinden van ondernemers aan kennisinstellingen, organisaties en ondernemers. Klanten geven Syntens gemiddeld een 8 voor haar dienstverlening. Syntens geeft wat mij betreft goed invulling aan zijn taak.
Voorlichting: 14 000 ondernemers per jaar.
Eén-op-één contacten: 6000 ondernemers per jaar.
Syntens Direct: 10 000 vragen per jaar.
Website: 500 000 bezoekers per jaar.
Kunt u verdere informatie geven over de samenstelling van het totale bedrag dat Syntens van de overheid krijgt, hoeveel hiervan in open concurrentie met andere bedrijven is vergund en hoeveel van dit bedrag meerjarig is?
Syntens ontvangt in 2011 in totaal € 38,5 mln van de overheid. Dat bedrag is grotendeels afkomstig van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Daarnaast verricht Syntens werk voor (tijdelijke) projecten van EL&I, andere ministeries en andere overheden.
van EL&I (meerjarig)
€ 32,4 mln
voor (tijdelijke) projecten van EL&I
€ 0,4 mln
voor projecten van andere ministeries en andere overheden
€ 6,1 mln
Totaal
€ 38,5 mln
Het bericht dat de postbezorging op de BES eilanden in gebreke blijft door onduidelijkheid over postcodes |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Kent u het bericht «Post voor BES-eilanden gaat zoek»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Klopt het dat de BES-eilanden (nog) niet over een postcode beschikken die aansluit bij de nieuwe staatkundige verhouding die sinds 10 oktober 2010 is ingegaan?
Het klopt dat Caribisch Nederland niet beschikt over postcodes zoals deze in Nederland gebruikelijk zijn.
Het invoeren van een postcode – gelijk aan de situatie in Nederland – is aan de concessiehouder voor de postlevering op Caribisch Nederland in casu Nieuwe Post.
Begin dit jaar is er door mijn ministerie overleg gevoerd met Nieuwe Post om de kwaliteit van de postlevering op Caribisch Nederland te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist. Daartoe zijn afspraken gemaakt die in de loop van 2011 moeten leiden tot het vereiste kwaliteitsniveau. Bekeken zal worden of een mogelijke invoering van postcodes kan bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en welke kosten daaraan verbonden zijn. Tevens zal de bredere toepassing van de postcode (ander gebruik van postcodes dan voor postbezorging) ten behoeve van andere instanties daarbij worden betrokken. Nieuwe Post brengt nu een en ander in kaart.
Klopt het dat de adressering Caribisch Nederland (nog) niet herkenbaar is voor de postbezorgingbedrijven en daardoor leidt tot het niet of met ernstige vertraging bezorgd worden van de post?
De Universal Postal Union (UPU) is begin oktober 2010 door mijn ministerie geïnformeerd over de staatkundige wijzigingen van de Nederlandse Antillen en de nieuwe benaming voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Binnen het (internationale) UPU Post Code Systeem staan op dit moment alleen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aangeduid als BES (de internationale adressing code voor de eilanden). Ik zal de UPU het verzoek doen in dit code systeem de benaming «Caribisch Nederland/Dutch Caribbean» toe te voegen en deze additionele benaming wereldwijd onder de postbezorgingbedrijven bekend te maken.
Er is nu sprake van een overgangssituatie waarin het mogelijk is dat er vertraging zal optreden met de bezorging van de post.
Ik zal tevens Nieuwe Post N.V. verzoeken om hun internationale klanten over deze wijziging te informeren om er voor te zorgen dat deze wijziging in hun systemen wordt doorgevoerd.
Wat is uw oordeel over het niet tijdig kunnen voldoen aan sancties of betalingsverplichtingen aan de Nederlandse overheid als gevolg van vertraagde bezorging? Hoe gaat u deze problematiek oplossen?
Voor zover mij bekend heeft het door u geschetste probleem zich nog niet voorgedaan. Mocht dit probleem zich onverhoopt toch voordoen dan zal ik voor dat specifieke geval bezien of rekening moet worden gehouden met de omstandigheid van de vertraagde bezorging.
Zoals aangegeven bij het antwoorden op de vragen twee en drie, zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van de postlevering te brengen op het niveau dat volgens de concessie is vereist en zullen de nodige stappen worden gezet om te komen tot bekendheid bij postleveringsbedrijven en klanten van de juiste adressering.
Ziet u mogelijkheden deze problematiek op korte termijn aan te pakken zodat de postbezorging op de eilanden weer op orde komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Zoals aangegeven bij de antwoorden op de vragen drie en vier zal ik de UPU en de concessiehouder Nieuwe Post verzoeken meer bekendheid te geven aan de veranderde situatie met betrekking tot de BES-eilanden.
In zijn algemeenheid wil ik opmerken dat de kwaliteit van de postvoorziening op Caribisch Nederland voor verbetering vatbaar is. Dat was ook al zo toen de Nederlandse Antillen nog bestonden. Zoals gezegd zullen daarvoor de nodige stappen door Nieuwe Post moeten worden gezet.
Zijn er andere praktische problemen voor de bevolking van de BES-eilanden die zich voordoen dan wel worden voorzien ten gevolge van de nieuwe bestuurlijke verhouding? Zo ja, wat doet zich voor en wat wordt hiertegen ondernomen?
Ik verwijs u hiervoor kortheidshalve naar de passage «Caribisch Nederland» in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) van 8 februari jl. (Kamerstuk 32 500 IV, nr. 30) waarin de minister van BZK ten aanzien hiervan een uiteenzetting geeft.
Het bericht 'Jachten vast op Curaçao door limiet in haven' |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de inhoud van het bericht «Jachten vast op Curaçao door limiet in haven»?1
Ja. Dat bestaande regels worden gehandhaafd, zal ook de instemming van de indieners van deze vragen hebben.
Kunt u bevestigen dat de douane van Curaçao de schepen van tientallen Nederlanders aan de ketting heeft gelegd?
Neen, deze informatie is mij niet bekend.
Navraag bij de Vertegenwoordiging van Nederland in Curaçao heeft geleerd dat de douane bestaande regelgeving handhaaft. Deze regelgeving zou bij de eigenaren van schepen bekend moeten zijn. Indien zij het met de toepassing niet eens zijn, kunnen ze hier bezwaar tegen aantekenen en eventueel een gerechtelijke procedure opstarten. Ik zie hier voor mijzelf, als minister belast met Koninkrijksrelaties, geen rol weggelegd. Het gaat hier om een dispuut tussen een privépersoon en de Curaçaose overheid.
Het beleid dat gevoerd wordt door de douane op Curaçao, is de verantwoordelijkheid van de regering van het autonome land Curaçao. Ik zie dan ook geen aanleiding om mij met deze kwestie bezig te houden.
Om hoeveel schepen gaat het en hoeveel moeten de eigenaren van de schepen betalen om de haven te mogen verlaten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat deze eigenaren niet de dupe mogen worden van een plotselinge wijziging in beleid of handhaving?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze plotselinge wijziging in beleid en handhaving? Bent u bereid om in het belang van deze eigenaren bij de regering van Curaçao aan te dringen op een redelijke overgangstermijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Alternatieven voor rittenadministratie |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicaties in de Telegraaf1 en in het Financieel Dagblad2 over de ergernis bij vooral kleinere bedrijven over het door werknemers moeten bijhouden van een rittenadministratie om geen bijtelling te krijgen voor privégebruik van een bestelauto?
Ja, ik ben bekend met de genoemde publicaties en ik begrijp de ergernis over de rittenregistratie die nodig is om geen bijtelling te krijgen voor privégebruik van een bestelauto. Ik ben dan ook bereid om alles in het werk te stellen om die ergernis weg te nemen, met andere woorden te kijken naar de mogelijkheden om die rittenregistratie af te schaffen.
Overigens bestaat er al een aantal mogelijkheden om de rittenregistratie niet toe te hoeven passen. Als de bestelauto door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen of er geldt een verbod voor werknemers om privé gebruik te maken van de bestelauto dan wel er sprake is van een bestelauto die buiten werktijd niet gebruikt kan worden, is er geen sprake van bijtelling en hoeft er ook geen rittenregistratie te worden bijgehouden. Er hoeft eveneens geen rittenregistratie te worden bijgehouden ingeval er sprake is van afkoop vanwege doorlopend afwisselend gebruik door verschillende werknemers. Uit de berichtgeving leid ik echter af dat deze bijzondere regelingen voor de bestelauto’s niet in alle gevallen voldoende soelaas bieden. Dat betreur ik.
Ik zal dan ook de mogelijkheden onderzoeken om te komen tot een regeling voor bestelauto’s waarin een rittenregistratie niet langer noodzakelijk is. Het gaat dan met name om de werknemers die hun bestelauto voor minder dan 500 kilometer privé per jaar gebruiken, maar geen gebruik (kunnen) maken van voornoemde bijzondere regelingen. Ik ga dat doen in overleg met de sector. Daarbij zal ik ook kijken naar de bijtelling voor de bestelauto van de ZZP-er.
Bij de uitwerking van een regeling waarbij de rittenregistratie achterwege kan blijven, kan ik echter niet voorbij gaan aan de mogelijke budgettaire effecten van een dergelijke regeling. Dergelijke budgettaire effecten dienen generiek dan wel specifiek binnen de groep van bestelauto’s te worden opgevangen, bijvoorbeeld door het aanpassen van tarieven in de motorrijtuigenbelasting (MRB) of het aanpassen van de belasting van personenauto´s en motorrijwielen (BPM). Het overleg met de sector en de vereiste zorgvuldigheid, met name vanwege de samenhang tussen de verschillende belastingmiddelen, brengen met zich dat ik enige tijd nodig heb voor de uitwerking van een nieuwe regeling. Om die reden kan ik u in deze beantwoording helaas geen pasklare oplossing aanbieden. Wel zeg ik u toe dat ik in de zogenoemde autobrief die begin juni aan uw Kamer zal worden aangeboden een of meer alternatieve regelingen zonder rittenregistratie aan u zal voorleggen.
Begrijpt u deze ergernis en bent u bereid naar budgettair neutrale alternatieven te kijken, voor in ieder geval bestelauto’s?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, welke alternatieven ziet u en welke alternatieven bent u bereid te realiseren?
Zie antwoord vraag 1.
Het koppelen van ontwikkelingsmiddelen aan politieke en militaire doelen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
Kent u het rapport «Whose Aid is it Anyway»?1
Deelt u de conclusie uit het rapport dat ontwikkelingssamenwerking steeds vaker ten dienste staat van politieke en militaire agenda’s? Is deze conclusie volgens u ook van toepassing op het Nederlandse beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Klopt de stelling dat een land als Irak twaalf keer zoveel ontwikkelingsmiddelen krijgt als een land als Congo? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de doelstelling van het beleid armoede te bestrijden en zelfredzaamheid te bevorderen?
Hoe beoordeelt u de stelling uit het rapport dat de effectiviteit van ontwikkelingsmiddelen minder wordt als deze gekoppeld zijn aan politieke en militaire doelen?
Kunt u ingaan op de aanbevelingen uit het rapport die aan donoren worden gedaan, en daarbij ingaan op de vraag hoe deze zich verhouden tot het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?
De teruggeleiding van een meisje naar Guatemala |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak van de 9-jarige Dana, die is teruggeleid naar Guatemala maar daar kennelijk niet is aangekomen?1
Deze zaak is mij bekend. Mijn informatie is dat Dana op 7 februari 2011 in gezelschap van haar vader naar Guatemala is gereisd en daar is aangekomen. Na een beslissing van de Guatemalteekse rechter daartoe, woont Dana nu voorlopig bij haar vader in afwachting van de resultaten van het onderzoek door de Guatemalteekse kinderbescherming.
Kunt u zich de gevoelens van de met het gezag belaste moeder voorstellen? Wat gaat u doen om Dana op te sporen? Welke inspanningen levert de Centrale Autoriteit momenteel om het meisje op te sporen en het gezag met de moeder te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de Centrale Autoriteit de beoordeling gemaakt of er sprake kan zijn van een verantwoorde en veilige terugkeer van het meisje naar Guatemala? Welke waarborgen zijn hiertoe gesteld?
Ingevolge het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) moet elk verdragsland een centrale autoriteit aanwijzen die is belast met de uitvoering van de doelstelling van het verdrag en tot wie men zich kan wenden in gevallen van kinderontvoering. Een centrale autoriteit neemt geen beslissingen. Het is de rechter die aan de hand van de criteria genoemd in dit verdrag, beslist of een kind moet worden teruggeleid naar het land waar vanuit het ongeoorloofd is meegenomen. In deze concrete zaak heeft de Nederlandse rechter in eerste aanleg en in hoger beroep na afweging van alle aangevoerde argumenten besloten tot het geven van een bevel tot teruggeleiding van Dana naar Guatemala. De situatie in Guatemala is in de verschillende gerechtelijke procedures expliciet aan de orde geweest. Steeds is geoordeeld dat deze situatie niet zo onveilig is dat de terugkeer van Dana daarom niet zou kunnen plaatsvinden.
Waarom heeft de Centrale Autoriteit zich op het standpunt gesteld dat Dana met de vader naar Guatemala diende terug te keren, terwijl Dana in Guatemala niet bij de vader verbleef?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief reisadvies geeft voor Guatemala, maar dat een 9-jarig meisje toch naar dit land wordt teruggeleid waar zij al eens een gewapende overval heeft meegemaakt en niet veilig over straat kan?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Centrale Autoriteit en de Centrale Autoriteit in Guatemala?
Goed.
Op welke wijze heeft de Centrale Autoriteit zich tot nu toe ingespannen om vast te stellen waar het kind zich bevindt en welke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat het kind aan gevaren is blootgesteld zoals voorgeschreven in artikel 7 onder a en b van het Haags Kinderontvoeringsverdrag?
Conform artikel 7, tweede lid, onder a en b, HKOV zijn voor de duur van het verblijf van het meisje in Nederland, maatregelen genomen om het belang van het meisje te waarborgen. De rechtbank te Utrecht heeft op 3 januari 2011 geoordeeld dat er gevaar bestond dat Dana zou worden onttrokken aan de tenuitvoerlegging van het eerder gegeven rechterlijke teruggeleidingsbevel. Daarom is de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht belast met de voorlopige voogdij over Dana. Blijkens de uitspraak van de rechtbank heeft daarbij meegespeeld dat de moeder Dana na de eerdere terugkeer (in maart 2010) vanwege een teruggeleidingsbevel, nogmaals ongeoorloofd naar Nederland heeft overgebracht. Voorts heeft de moeder zich niet gehouden aan de in de beschikking d.d. 10 december 2010 opgenomen afspraken die de ouders onderling hadden gemaakt over de omgang tussen Dana en haar vader in december 2010.3 Bureau Jeugdzorg heeft als voogd ervoor zorggedragen dat genoemd teruggeleidingsbevel ten uitvoer is gelegd. Dana en haar vader zijn zoals gezegd op 7 februari 2011 samen naar Guatemala gereisd. Nu Dana weer in Guatemala verblijft, zijn de Guatemalteekse autoriteiten verantwoordelijk voor haar welzijn. Zoals aangegeven is mij bekend dat de kinderbescherming in Guatemala thans onderzoek doet naar de situatie.
Heeft de Centrale Autoriteit in Guatemala gecontroleerd of laten controleren of de vader tegen de moeder nieuwe procedures heeft aangespannen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de gerechtelijke procedures in Nederland, zijn de lopende procedures en de stand van zaken in Guatemala uitdrukkelijk aan de orde gekomen. De rechter heeft het besprokene in aanmerking genomen in zijn beoordeling van de zaak.
Welke afspraken zijn er vooraf gemaakt om de teruggeleiding naar Guatemala veilig en verantwoord te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er door de Centrale Autoriteit vooraf goede afspraken gemaakt over gezag en omgang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat deze afspraken ook worden nagekomen?
Voorafgaande aan de terugkeer van minderjarigen kunnen ouders een beroep doen op de hulp en assistentie van de Nederlandse Centrale autoriteit als het gaat om de voorwaarden rondom een «safe return». Daar hoort ook bij het maken van afspraken rondom de – voorlopige – omgang tussen het kind en beide ouders direct na terugkeer. In de onderhavige casus hebben de ouders die hulp niet gevraagd, omdat die vooraf niet nodig leek. Nu de ouders na terugkeer in Guatemala het niet eens zijn over gezag en omgang, is het de Guatemalteekse rechter tot wie zij zich moeten wenden, omdat het meisje daar haar gewone verblijfplaats heeft.
Bent u bereid deze vragen, gelet op het spoedeisende karakter, zo spoedig mogelijk te beantwoorden? «Niet-essentiële reizen worden ontraden. Er geldt een verhoogd veiligheidsrisico voor het hele land. Stel uzelf de vraag of een reis naar dit land verantwoord en noodzakelijk is.»
Ja.
Wapenhandel naar Egypte |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat het EU Annual report on Arms Exports 2009 meldt dat Nederland in 2009 wapenexportvergunningen heeft verstrekt voor de levering van grondvoertuigen en wapencomponenten aan Egypte ter waarde van 1,2 miljoen?1
Het EU Jaarrapport geeft geen specifieke goederenomschrijvingen en rapporteert op het niveau van goederencategorieën van de militaire lijst, de zogenaamde ML-posten. In 2009 is een vergunning met een waarde van iets meer dan € 1,2 miljoen afgegeven voor onderdelen van YPR- en M-113 APC pantservoertuigen. Deze informatie is opgenomen in de openbare maandoverzichten van afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen zoals die op www.rijksoverheid.nl/exportcontrole worden gepubliceerd.
Is het waar dat Frankrijk de leverantie van wapens aan Egypte heeft opgeschort?2
Duitsland heeft de wapenexport naar Egypte tijdelijk opgeschort en Frankrijk heeft de uitvoer van wapens en goederen voor de oproerpolitie naar Egypte stopgezet.
Is het tevens waar dat Duitsland wapenexporten naar Egypte uitstelt?3
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2004 over export van Nederlandse YPR-pantservoertuigen aan Egypte? Hebt u toezicht gehouden op het gebruik van de thans Egyptische pantservoertuigen tijdens de protesten van de laatste weken? Kunt u garanderen dat deze totaal niet zijn ingezet tegen de burgerbevolking? Kunt u een overzicht geven van het gebruik van deze voertuigen?4
Besluitvorming inzake de bovengenoemde leverantie heeft, zoals gebruikelijk, plaatsgevonden op basis van de toenmalige EU Gedragscode inzake wapenexport. Zo is de aanvraag individueel getoetst aan het zogenaamde mensenrechtencriterium (criterium 5) en aan het criterium over interne spanningen en conflicten (criterium 6). Hierbij werd met name op basis van de aard van het goed en de eindgebruiker nagegaan of er een verband kon worden gelegd tussen deze gegevens en de in Egypte geconstateerde mensenrechtenschendingen en interne spanningen.
De YPR-pantservoertuigen zijn geleverd aan de Egyptische landstrijdkrachten. Het is niet gebruikelijk om toezicht te houden op aan een andere overheid geleverde goederen. Deze voertuigen lenen zich niet voor inzet bij onlusten. Voor zover bekend zijn deze voertuigen niet ingezet tegen anti-regeringsdemonstraties.
Kunt u aangeven of er nog momenteel nog wapenexportvergunningen voor Egypte ter beoordeling zijn aangevraagd? Bent u bereid deze niet te honoreren vanwege de risico’s als gevolg van de politieke instabiliteit in Egypte? Bent u tevens bereid in EU-verband te pleiten voor een opschorting van alle wapenexporten naar Egypte totdat een democratische regering is verkozen? Indien nee, waarom niet?
Sinds het begin van het jaar is één vergunning voor Egypte afgegeven. Het exporterende bedrijf is, gelet op de onzekere situatie in dat land, verzocht de feitelijke uitvoer enige tijd op te schorten. In algemene zin zal de regering aanvragen voor Egypte op individuele basis blijven behandelen op grond van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij zal in het licht van de huidige ontwikkelingen zoals gebruikelijk zeer kritisch gekeken worden naar het eventueel effect op de mensenrechtensituatie en naar de eindgebruiker.
De band van de Venezolaanse minister van Binnenlandse Zaken en Justitie met Hezbollah |
|
Louis Bontes (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Kent u het bericht «Venezuelan minister hangs out with Hezbollah»?1
Ja.
Kent u feitelijke aanwijzingen die het vermoeden dat deze minister Venezolaanse paspoorten uitdeelt aan leden van Hezbollah en/of jonge Venezolanen heeft geworven voor Hezbollah-trainingskampen, bevestigen? Zo ja, welke?
Nee, ik heb geen kennis van feiten die hierop duiden.
Vormen deze aanwijzingen reden om reizigers met Venezolaanse paspoorten aan een grondige screening te onderwerpen als zij Nederland binnen komen? Zo nee, waarom niet?
Reizigers in het bezit van Venezolaanse paspoorten worden standaard onderworpen aan een grondige controle op basis van de toegangsvoorwaarden die gelden voor onderdanen van niet-Schengen landen. De voorwaarden voor toegang behelzen onder andere het in bezit hebben van een geldig reisdocument, het beschikken over voldoende middelen van bestaan, het niet gesignaleerd staan in de opsporingsregisters noch op de internationale sanctielijsten.
Is het waar dat de zuster van deze minister recent is benoemd tot ambassadeur in Nederland? Kunt u uitleggen waarom we dit niet als een vorm van nepotisme moeten zien en deze ambassadeur voor Nederland aanvaardbaar is?
Mevrouw Haifa Aissami is sinds 9 februari 2011 de ambassadeur van de Bolivariaanse Republiek Venezuela in Nederland.
Volgens internationaal diplomatiek gebruik worden agrément verzoeken voor ambassadeurs slechts bij zeer hoge uitzondering geweigerd. In Nederland is het de laatste 20 jaar niet meer voorgekomen.
De binnenlands politieke en bestuurlijke overwegingen in de zendstaat die ten grondslag liggen aan een benoeming zijn voor de ontvangende staat in beginsel niet relevant. Weigeringsgronden zouden kunnen zijn betrokkenheid bij schendingen van de mensenrechten, misdaden, terroristische handelingen en spionage. Omdat hiervan in het geval van mevrouw Aissami geen sprake is, heeft zij op de gebruikelijke wijze agrément ontvangen.
De mishandeling van een christelijke dissident in China |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Politie China slaat dissident in elkaar»?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van de video’s die de christelijke dissident Chen Guangcheng en zijn vrouw hebben gemaakt van de intimidaties van de politie, die ertoe hebben geleid dat zij zo zwaar mishandeld zijn door diezelfde politie dat ze enerzijds niet kunnen lopen of zitten en anderzijds geen dokter kunnen bezoeken vanwege het feit dat ze onder huisarrest staan?
Ja.
Bent u bereid uw afschuw over deze gang van zaken kenbaar te maken aan de Chinese ambassadeur? Bent u bereid te eisen dat Chen Guangcheng en zijn vrouw onmiddellijk toegang krijgen tot medische hulp? Bent u bereid te eisen dat de politieke en godsdienstvrijheid van Chen Guangcheng, zijn vrouw en andere politieke en religieuze dissidenten gerespecteerd worden?
De EU heeft meermalen bij de Chinese autoriteiten aandacht gevraagd voor de situatie van de heer Chen en zal dit blijven doen. Daarbij is onder andere bezorgdheid uitgesproken over berichten over het onwettige huisarrest van de heer Chen en zijn echtgenote en het feit dat zij geen toegang hebben tot medische zorg.
De mensenrechtensituatie in China laat een gemengd beeld zien. Terwijl goede voortgang is gemaakt ten aanzien van sociale en economische rechten, blijft de voortgang ten aanzien van burgerlijke en politieke rechten achter. Nederland zet zich, zowel bilateraal als in EU-verband, in voor verbetering van de mensenrechtensituatie in China. In de contacten met China benadrukken Nederland en de EU het grote belang van de burgerlijke en politieke rechten met inbegrip van vrijheid van religie en geloofsovertuiging en de situatie van mensenrechtenverdedigers.
Deelt u de zienswijze dat China structureel de mensenrechten, waaronder de godsdienstvrijheid, blijft schenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u, zowel in bilateraal als in EU-verband, te nemen om de mensenrechtensituatie in China te bevorderen?
Zie antwoord vraag 3.
Het kiesrecht voor de Eilandsraad van niet-Nederlanders |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Op welke wijze heeft u de desbetreffende verantwoordelijken in het Caribisch deel van het Koninkrijk formeel op de hoogte gebracht van de gevolgen van de uitspraak in de zaak Santana voor de verkiezingen van de eilandraad op 2 maart aanstaande?1
Het eilandsbestuur van Bonaire, dat immers partij was in deze zaak, heeft mij direct na de uitspraak (op 10 januari 2011) geïnformeerd en mij de uitspraak toegezonden. Nog dezelfde dag heeft het ministerie van BZK contact opgenomen met de ambtenaren die bij elk van de eilanden verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de verkiezingen. Op dinsdag 11 januari 2011 heeft een videoconferentie plaatsgevonden met ambtenaren van het eiland Bonaire om na te gaan wat de gevolgen van de uitspraak zouden zijn en hoe met die gevolgen omgegaan zou kunnen worden. Sint Eustatius en Saba zijn op 10 januari van de uitspraak op de hoogte gesteld. Ook de dagen erna is er informatie verstrekt aan de ambtenaren van de openbare lichamen.
Het ministerie van BZK heeft, gelet op de uitspraak van het Hof, geregeld dat drie openbare lichamen de beschikking hebben gekregen over een update in de module verkiezingen van de PIVA om de juiste selectie van de kiesgerechtigden te kunnen maken. Tevens is gezorgd voor technische ondersteuning daarbij. De betreffende programmatuur is op 18 januari 2011 succesvol bij alle drie de openbare lichamen geïnstalleerd. Daarnaast is de brief die ik aan uw Kamer (Kamerstuk 2010–2011, nr 32 500 IV, nr. 25) heb gestuurd, via de Rijksdienst Caribisch Nederland, overhandigd aan de gezaghebbers.
Net als de gemeenten in Nederland ter voorbereiding op de provinciale statenverkiezingen hebben de bestuurscolleges van de openbare lichamen een circulaire ontvangen ter voorbereiding van eilandsraadsverkiezingen waarin ook wordt ingegaan op de gevolgen van de uitspraak Santana.
Op welke wijze worden alle EU-burgers en ook overige vreemdelingen van 18 jaar en ouder die meer dan vijf jaar onafgebroken legaal verblijven in Nederland (inclusief Bonaire, Saba en Sint-Eustatius) en die derhalve het recht hebben aan de eilandraadsverkiezingen deel te nemen indien zij ingezetenen zijn van het desbetreffende openbaar lichaam voor elk openbaar lichaam afzonderlijk tijdig achterhaald en geïnformeerd? Indien dit niet lukt, welke problemen voorziet u en wat gaat u hier aan doen?
Direct na bestudering van de uitspraak, te weten op 11 januari 2011, is geadviseerd om zo snel mogelijk een (aanvullende) publicatie uit te laten gaan over de kiesgerechtigheid voor de eilandsraadsverkiezingen (eerder was door de gezaghebbers al openbaar gemaakt wie kiesgerechtigd waren voor de komende eilandsraadverkiezingen). Een concept tekst voor een dergelijke publicatie is op 14 januari 2011 door het ministerie van BZK aan de betrokken ambtenaren van de drie openbare lichamen verstrekt.
Verder wordt aan de vraag wie kiesgerechtigd zijn aandacht besteed in voorlichtingscampagne die in mijn opdracht wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN). Er zijn op alle eilanden meermalen in diverse bladen advertenties verschenen die kiezers er op wijzen dat zij, indien zij menen dat zij ten onrechte geen stempas hebben ontvangen, alsnog contact kunnen opnemen met de openbare lichamen om hun kiesgerechtigheid vast te stellen. Ook op de webpagina over de eilandsraadsverkiezingen van de RCN, in voorlichtingsprogramma’s over de verkiezingen op tv en in een huis aan huis verspreide folder komt dit punt aan de orde.
Is het waar dat de Persoonsinformatievoorziening Nederlandse Antillen en Aruba (PIVA) niet de verblijfstitel registreert? Indien dit niet het geval is, op welke wijze kan dan vastgesteld worden dat iemand vijf jaar onafgebroken in Nederland (inclusief de BES-eilanden) heeft verbleven? Zo nee, op welke wijze wordt beoordeeld of zij inderdaad stemgerechtigd zijn?
In de PIVA kan, net als in de Nederlandse GBA, de verblijfstitel geregistreerd worden. Vernomen is dat de eilandsbesturen van Saba en Sint Eustatius in het verleden deze categorie in de PIVA niet hebben ingevuld. Het eilandsbestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen van de kiesgerechtigheid van vreemdelingen die zijn opgenomen in de bevolkingsadministratie. Dit kan men onder meer doen door terug te gaan naar de brondocumenten die men heeft overlegd bij inschrijving (inschrijving is immers alleen mogelijk indien de vreemdeling aantoont op dat moment rechtmatig op het eiland te verblijven), door de IND te raadplegen, danwel door zelf contact op te nemen met de betrokken vreemdelingen om na te gaan of deze over documenten beschikt op grond waarvan de kiesgerechtigheid kan worden vastgesteld.
Op welke wijze is de IND betrokken bij het achterhalen van de verblijfsstatus van een niet-Nederlander? Heeft de IND voldoende capaciteit om, waar nodig, de eilanden te ondersteunen in dit proces? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit proces in goede banen te leiden?
Zoals hierboven aangegeven kan het eilandsbestuur dan wel de vreemdeling zelf, een beroep doen op de IND-unit Caribisch Nederland bij het achterhalen van de verblijfsgegevens. De vreemdeling die ooit een periode rechtmatig verblijf in het Europese deel van Nederland heeft gehad, kan door tussenkomst van de IND-unit Caribisch Nederland een beroep doen op de IND in Nederland, unit Nationaliteit en Naturalisatie. Deze persoon moet zich wenden tot de IND-unit Caribisch Nederland om een verzoek om een bericht omtrent toelating in te dienen. De IND-unit Caribisch Nederland zal vervolgens dit verzoek doorsturen naar de IND in Nederland, unit Nationaliteit en Naturalisatie.
De IND heeft voldoende capaciteit om de eilanden te ondersteunen in dit proces uitgaande van een gering aantal van dit soort verzoeken.
Bent u van mening dat de niet-Nederlanders voldoende tijd hebben gehad zich te organiseren in partijvorm en zichzelf verkiesbaar te stellen, gezien het feit dat de uitspraak van het Hof op 10 januari plaatsvond en de termijn om aanspraak te maken op het passief kiesrecht 18 januari verliep? Zo nee, hoe beoordeelt u de geldigheid van de eilandsraadverkiezingen in het geval deze wordt aangevochten?
De uitspraak van het Hof heeft alleen betrekking op het actieve kiesrecht en heeft tot gevolg dat artikel Ya 14 Kieswet over het actieve kiesrecht buiten toepassing moet worden gelaten. De regeling met betrekking tot het passieve kiesrecht die vastligt in artikel 11 van de Wolbes is door de uitspraak niet gewijzigd. Dit betekent dat alleen Nederlanders zitting kunnen nemen in de eilandsraad. Uitsluitend de zittende eilandsraad, in het kader van het geloofsbrievenonderzoek van de nieuw gekozen leden, kan oordelen over de geldigheid van de eilandraadsverkiezingen (artikel V 4, eerste lid Kieswet).
Kunt u aangeven hoeveel niet-Nederlanders die nu alsnog kiesgerechtigd zijn, Spaanstalig zijn?
De bevolkingsadministratie bevat slechts gegevens over de nationaliteit van kiesgerechtigden, niet over hun taalvaardigheid. De eilandsbesturen van Saba en Sint Eustatius hebben mij laten weten dat Saba momenteel 923 kiesgerechtigden telt waarvan naar schatting 80 Spaanstalig, Sint Eustatius telt 2 135 kiesgerechtigden waarvan naar schatting 200 Spaanstalig. Ik kan niet aangeven waarop de eilandsbesturen deze schatting hebben gebaseerd. Bonaire telt 10 154 kiesgerechtigden, waarvan 157 uit landen van de Europese Unie en 197 overige vreemdelingen. Bonaire geeft aan niet in te kunnen schatten hoeveel van hen Spaanstalig zijn.
Wat is uw mening over het feit dat vrijwel alle voorlichting over de verkiezingen plaatsvindt in het Nederlands, Engels en Papiaments?
De voorlichtingscampagne die in mijn opdracht door de RCN wordt uitgevoerd, is in het Nederlands, Engels en Papiaments. Ik breng in herinnering dat in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet (Kamerstukken 2008–2009, nr 31 956, nr 3) is besloten om de informatie voor kiezers over de wijze van stemmen ook te verstrekken in het Papiaments en het Engels. Ik wijs u er op dat de rijksvoorlichtingscampagne voor de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen, waarbij ook niet-Nederlanders kiesgerechtigd zijn, uitsluitend in het Nederlands is.
Overigens staat het de eilandsbesturen volledig vrij om voorlichting te geven over de verkiezingen in andere talen.
Kunt u aangeven welke verschillen – zoals de verkiezingsdag en de openingstijden van de stembureaus – bestaan tussen de wijze waarop de afgelopen verkiezingen werden georganiseerd en de komende eilandsraadverkiezingen?
Uitgangspunt bij het wetgevingsproces, waar uw Kamer mee heeft ingestemd, is geweest dat de Nederlandse Kieswet integraal van toepassing zou zijn en dat alleen waar dit op grond van artikel 1, tweede lid van het Statuut is toegestaan, afwijkingen mogelijk zijn. Dergelijke afwijkingen zijn op grond van dit artikel alleen mogelijk met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, het insulaire karakter, het kleine oppervlakte, de bevolkingsomvang, de geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.
Als gevolg hiervan worden de kiezers in Bonaire, Saba en Sint Eustatius geconfronteerd met wijzigingen, zoals andere openingstijden, een andere dag van stemming, het gebruik van de stempas, de noodzaak tot registratie van politieke partijen, het niet verstrekken van het kiezersregister aan politieke partijen, het stemmen in een willekeurig stemlokaal, de mogelijkheid om schriftelijke en onderhandse volmachten te geven en het afwijkende stembiljet. In de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Kieswet (Kamerstukken 2008–2009, nr 31 956, nr 3) is het feit dat er wijzigingen zouden gaan optreden uitdrukkelijk behandeld.
Welke gevolgen verwacht u dat deze verschillen zullen hebben? Hoe beoordeelt u deze?
De veranderingen zijn het gevolg van het feit dat de Kieswet integraal van toepassing is verklaard op de eilandsraadsverkiezingen. Alle verkiezingen, dus ook de verkiezing van de eilandsraden, worden door het ministerie van BZK geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zal ik, samen met de uitkomst van de evaluatie van de verkiezingen van provinciale staten, aan de Kamer doen toekomen.
Is het waar dat het op de eilanden gebruikelijk was logo’s, kleuren en foto’s toe te staan op de verkiezingsbiljetten – mede in verband met het grote aantal laaggeletterden – maar dat dit nu niet het langer is toegestaan in verband met Nederlandse wetgeving?
Ja. Ik memoreer dat dit punt ook aan de orde is geweest in het Algemeen Overleg van 9 december 2010 over de inrichting van het verkiezingsproces. We hebben onder meer gesproken over het voorgenomen onderzoek naar een nieuw model stembiljet. Ik heb toen (zie pagina 21 van het verslag van het AO) aangegeven dat het vorige kabinet al had geconstateerd dat foto’s en logo’s een middel kunnen zijn om het laaggeletterden mogelijk te maken om zonder hulp te stemmen. In Caribisch Nederland werd daar al gebruik van gemaakt, maar op grond van de huidige Kieswet is het gebruik van logo’s, kleuren en foto’s niet mogelijk.
Deelt u de mening dat dit grote veranderingen zijn en dat die niet het gevolg zijn van veranderde omstandigheden op deze eilanden?
Bent u bereid te bezien op welke wijze – binnen het huidig wettelijk kader – aan deze bezwaren tegemoet kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe worden deze verkiezingen geëvalueerd? Worden deze verkiezingen ook gemonitord?
Bent u bereid op basis van het verloop van deze verkiezingen – indien nodig – het vigerend wettelijk kader aan te passen om tegemoet te komen aan evidente knelpunten?
Bent u bereid, gezien de korte termijn tot de verkiezingen, deze vragen voor het Krokusreces te beantwoorden?
Het was niet mogelijk het antwoord binnen de gestelde termijn te geven omdat voor het antwoord op vraag 6 informatie moest worden ingewonnen bij de openbare lichamen.
De aanbevelingen in het rapport van de Commissie Davids |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u van plan een onafhankelijk juridisch adviseur op uw ministerie aan te stellen die niet vaker dan gemiddeld twee keer per jaar voor gemiddeld vijf dagen werkzaamheden zal verrichten, zoals vermeld in de advertentie met de vacature in het Nederlands Juristenblad?
Om inhoud te geven aan aanbeveling 22 van de Commissie Davids zal ik waarborgen dat volkenrechtelijke adviezen mij rechtstreeks toegezonden worden, zodat deze volledig meegewogen kunnen worden in de besluitvorming over kwesties waar volkenrechtelijke aspecten aan de orde zijn. Twee medewerkers van de directie juridische zaken zullen als juridische adviseurs op volkenrechtelijk gebied zonder instructies of aanwijzingen, gevraagd of ongevraagd, rechtstreeks aan mij kunnen adviseren over volkenrechtelijke vraagstukken, overeenkomstig de rol van de «legal advisers» op ministeries van Buitenlandse Zaken in andere landen (de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, de Scandinavische landen).
Daarnaast wil ik mij voorzien van de mogelijkheid om in belangrijke volkenrechtelijke kwesties een «second opinion» te vragen aan een externe volkenrecht deskundige. Deze externe adviseur kan in voorkomende gevallen snel adviseren en aldus een mogelijk «gat» vullen tussen de interne adviezen en de zeer gewaardeerde adviezen van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV), die vanwege de aard van dit college een langere aanlooptijd hebben. Daar gaat het om in de betreffende advertentie. Deze externe volkenrecht deskundige zal adviezen uitbrengen al naar gelang de door hem getaxeerde behoefte. Ik heb inmiddels overleg gevoerd met de CAVV over de selectie van de externe volkenrecht deskundige.
Zo ja, acht u deze taakinvulling in lijn met de aanbeveling terzake in het rapport van de Commissie Davids?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe is dat te rijmen met de eerdere toezeggingen aan de Kamer dat de aanbevelingen geheel zouden worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan een onafhankelijk juridisch adviseur waarop slechts sporadisch een beroep zal worden gedaan, bijdragen aan een geheel nieuwe invulling van de rol van het juridisch advies op Buitenlandse Zaken, zoals dit door uw ambtsvoorganger aan de Kamer is toegezegd?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het niet veeleer voor de hand liggen dat er een duidelijke waterscheiding wordt aangebracht tussen de wezenlijk verschillende rollen – enerzijds «bedrijfsjurist», anderzijds «onafhankelijk volkenrechtdeskundige» – die de juridische adviseurs bij Buitenlandse Zaken dienen te vervullen?
Door het advies van de juridische adviseurs rechtstreeks aan mij te laten richten bereik ik naar mijn mening de kern van wat de Commissie Davids beoogde. Door de mogelijkheid van een externe volkenrechtelijke «second opinion» in het leven te roepen van buiten het ministerie bouw ik extra zekerheid in naast de CAVV.
Zo ja, dienen beide functies dan niet ook wat betreft status, invulling, ondersteuning en tijdsbeslag zo niet geheel gelijkwaardig, dan toch vergelijkbaar te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid over deze en andere elementen van de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie Davids op korte termijn met de Kamer in overleg te treden, op basis van nadere informatie over uw concrete plannen?
Ik zal de Tweede Kamer nader informeren over de wijze waarop de externe advisering zal worden ingevuld en ben gaarne bereid om over de uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie Davids met uw Kamer overleg te voeren.
De brugsimulator voor het Koninklijk Instituut voor de Marine |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Zijn er onomkeerbare stappen genomen in de aanschafprocedure van de brugsimulator voor het Koninklijk Instituut voor de Marine, die naar verwachting eind 2012 in gebruik zal zijn?
De brugsimulatoren voor het Koninklijk Instituut voor de Marine worden in overeenstemming met de reguliere verwervingsprocedures bij Defensie aangeschaft. De procedure is nagenoeg voltooid. Vanwege de geldigheidstermijn van het aanbod in de offerte is de tekening van het contract op korte termijn voorzien.
Klopt het dat de tenderspecificatie voor de brugsimulatoren 472 eisen stelt, en daarmee de trainingseisen van de International Maritime Organisation (IMO) ver overschrijdt? Zo ja, waarom heeft u gekozen voor aanvullende eisen?
De brugsimulatoren zullen niet alleen worden gebruikt voor de opleiding en training van militairen om veilig te kunnen varen in overeenstemming met de civiele eisen van de International Maritime Organisation (IMO). De simulatoren zullen ook worden gebruikt voor trainingen ten behoeve van militaire operaties. Hiervoor gelden aanvullende eisen.
Bent u van mening dat een simulator, conform de eisen van het IMO, goedkoper kan worden aangeschaft als Defensie uitwijkt naar alternatieven voor de simulatoren waar zij zich nu op richt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van alle openbare informatie omtrent de aanbestedingsprocedure, en uw bijbehorende keuzes?
De aanbestedingsprocedure is begonnen met een openbaar verzoek tot informatie (Request for Information) waarin een algemene omschrijving van de behoefte was opgenomen. Omdat de uitvoering van het project bijzondere veiligheidsmaatregelen vereist, is de opdracht niet Europees aanbesteed. Dit is in overeenstemming met de regelgeving op dit gebied.
Defensie heeft een selectie uitgevoerd op grond van zowel civiele als militair-operationele criteria. Alle deelnemers aan de aanbestedingsprocedure waren van deze criteria op de hoogte. Uiteindelijk heeft Defensie gekozen voor de aanbieder met de economisch meest voordeligste inschrijving, die bovendien voldoet aan de eisen van Defensie.
Het bericht dat de ophokuren voor scholieren in het voortgezet onderwijs nog steeds bestaan |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog steeds veel ophokuren op middelbare scholen»?1
Zie mijn antwoorden op de volgende vragen en de antwoorden op de vragen van het lid Beertema (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1631) over hetzelfde onderwerp.
Hoe kan het dat middelbare scholieren nog steeds twee volle weken aan ophokuren per jaar hebben, waarbij leerlingen een verplicht lesuur krijgen zonder les of actieve begeleiding»?
«Zinloze uren» of «ophokuren» zijn niet hetzelfde als zelfstandig werken. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Zo kan zelfstudie waarbij begeleiding door een leraar beschikbaar is, een goede invulling van de onderwijstijd zijn. Dit kan door leerlingen echter ook worden ervaren als «ophokuur». Het is niet te vermijden dat onderdelen van het programma door leerlingen als minder inspirerend worden ervaren dan andere onderdelen. Dat wil echter niet per definitie zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs niet op orde is.
Waarom heeft de onderwijsinspectie niet eerder alarm geslagen over deze lege lesuren? In hoeverre houdt de inspectie toezicht op de invulling van de lesuren, naast toezicht op de droge urennorm?
De Inspectie rapporteert jaarlijks of scholen voldoende onderwijs van goede kwaliteit realiseren. Daarbij gaat het niet alleen over het aantal uren, maar ook over de invulling ervan: om mee te tellen als onderwijstijd moeten onderwijsactiviteiten aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoen. Het inspectierapport over schooljaar 2008/2009 is op 17 maart 2010 aan uw Kamer gezonden, het rapport over schooljaar 2009/2010 wordt binnenkort aangeboden.
Of er al dan niet sprake is van «lege lesuren» is ook een kwestie van definitie. De inspectie heeft in het Beoordelingskader onderwijstijd helder gedefinieerd waar «zelfstandig werken» aan moet voldoen om mee te mogen tellen als onderwijstijd. Als een onderwijsactiviteit niet aan deze definitie voldoet, telt deze niet mee als onderwijstijd. Het is niet uit te sluiten dat dergelijke activiteiten worden aangeboden boven 1000 uur onderwijstijd die wel voldoet aan de kwaliteitscriteria. Daarover geeft het LAKS-onderzoek geen uitsluitsel.
In hoeverre heeft u zich de scholierenprotesten van drie jaar terug aangetrokken, waarbij leerlingen hun onvrede uitten over de lege lesuren die gepaard gingen met de strenge urennorm die u koste wat kost heeft ingevoerd?
Deze scholierenprotesten waren voor mij destijds mede de aanleiding om de Commissie Onderwijstijd onder voorzitterschap van de heer Cornielje in te stellen. De aanbevelingen van deze commissie zijn overgenomen in het Wetsvoorstel onderwijstijd VO dat thans aanhangig is bij uw Kamer. Kernpunten van dit wetsvoorstel zijn dat leerlingen recht hebben op voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit, en dat leerlingen (en hun ouders) op schoolniveau inspraak hebben bij de invulling van de onderwijstijd: zij moeten er via de medezeggenschap mee instemmen. Zo kunnen leerlingen scholen aanspreken op de manier waarop de onderwijstijd wordt ingevuld en scholen zodoende «bij de les» houden.
Deelt u de mening dat deze lege ophokuren niets toevoegen aan de kwaliteit van het onderwijs?
Als er sprake is van lege ophokuren, dan voegen deze inderdaad niets toe aan de kwaliteit van het onderwijs.
Onderschrijft u de door het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (Laks) gevonden cijfers dat havisten gemiddeld 94 ophok-uren, vwo'ers 80 uur en vmbo'ers 60 uur per jaar moeten bijwonen? Zo nee, wat is volgens u het juiste getal?
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten van dit onderzoek en genoemde cijfers.
Wat is de reden dat de loze ophokuren in de havo het meest voorkomen, namelijk 95 lesuren (bijna 8% van de van de verplichte urennorm van 1000 klokuren)? Wat zegt dit over de kwaliteit van het havo-onderwijs?2
Het LAKS-onderzoek geeft hiervoor geen verklaring. Over de kwaliteit van het onderwijs kom ik binnenkort met u te spreken naar aanleiding van het Onderwijsverslag van de Inspectie.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rector van het Bataafs Lyceum in Hengelo: «Graag zou ik de reguliere lessen uitbreiden, zeker nu de exameneisen verhoogd zijn? Dit kan nu echter alleen ten koste van andere vakken, want er is te weinig geld beschikbaar.»? Deelt u zijn analyse dat het aantal ophokuren niet is terug te dringen met de huidige bekostiging? Zo nee, wat is dan de reden dat deze school onvoldoende inhoudelijke lessen kan aanbieden?3
De uitspraak van deze rector is in zoverre correct, dat scholen inderdaad keuzes zullen moeten maken. De uitspraak «dat er te weinig geld beschikbaar is» onderschrijf ik niet: ook met de huidige bekostiging is het mogelijk om voldoende onderwijstijd van goede kwaliteit te realiseren. Scholen hoeven bijvoorbeeld niet elk vak of elke (onderwijs)activiteit aan te bieden dat zij – bijvoorbeeld uit concurrentieoverwegingen – zouden willen aanbieden.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat slechts 26,7% van de 2778 leerlingen aangeeft dat de ophokuren meestal nuttig worden besteed, terwijl 33,8% aangeeft dat deze uren nooit of meestal niet nuttig worden besteed?
Volgens het LAKS-onderzoek vindt 33,8% van de respondenten de besteding van «ophokuren» nooit (14,9%) of meestal niet (18,9%) nuttig. Bijna evenveel respondenten (31,6%) ziet het nut ervan meestal (26,7%) of altijd (4,9%) wél in. En nog eens ongeveer een derde van de respondenten (34,6%) weet het niet of heeft hier geen mening over. Uit het LAKS-onderzoek komt het beeld naar voren dat de meningen over het nut van ophokuren of zelfstudietijd verdeeld zijn. Het aantal respondenten dat dit wél zinvol vindt is namelijk ongeveer even groot als het aantal respondenten dat die mening niet is toegedaan, én als het aantal respondenten dat hierover geen mening heeft.
Leerlingen zouden er overigens goed aan doen om – als zij van mening zijn dat sprake is van niet-zinvolle invulling van de onderwijstijd – dit aan te kaarten bij de eigen school. Door betrokken te zijn bij de invulling van de onderwijstijd op schoolniveau, kunnen leerlingen de school op dit punt «bij de les houden» en direct een bijdrage leveren aan kwalitatief goed onderwijs.
Bent u bereid om direct in te grijpen op scholen, zodat leerlingen fatsoenlijk les krijgen in plaats van uren zinloos te worden opgehokt?
Indien een school onvoldoende onderwijstijd realiseert grijpt de Inspectie in. Ook zal de Inspectie nader onderzoek doen naar de kwaliteit van het onderwijs als de resultaten van een school onvoldoende zijn, als de school als (zeer) zwak beoordeeld wordt, als er financiële risico’s zijn, of als er (andere) serieuze signalen zijn dat het niet goed gaat op de school. Dat kan ook leiden tot ingrijpen.
Bent u bereid om de definitie van een lesuur aan te passen, zodat rommelige ophokuren, zonder actieve begeleiding van een docent niet meer kunnen meetellen voor de urennorm in het voortgezet onderwijs?
Nee. Ik vind het van belang dat de school samen met ouders en leerlingen bepaalt wat een inspirerende, uitdagende en zinvolle invulling van de onderwijstijd is. Uit het Beoordelingskader onderwijstijd dat de Inspectie gebruikt bij het onderzoek naar de onderwijstijd blijkt heel helder wat in ieder geval onder de definitie van onderwijstijd kan worden geschaard.
Particulier grondeigendom van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat u per 1 februari jl. uw particulier grondeigendom waarover u natuursubsidie ontving hebt verkocht voor € 1,– met een terugkoopbeding als u geen staatssecretaris meer bent? Kunt u de reden van deze constructie toelichten?1
Ja. Hiermee heb ik ook het eigendom overgedragen, na eerder het belang al op afstand geplaatst te hebben.
Heeft u aan de minister-president bij uw aantreden als staatssecretaris gemeld dat u gronden in eigendom had waarover u natuursubsidie ontvangt? Heeft hij met u besproken dat er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling bij de uitoefening van uw ambt daar u als staatssecretaris natuurbeheer in portefeuille heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren zijn en uw afwegingen daarbij?
Uit het gesprek met de formateur worden geen mededelingen gedaan. Ik verwijs u naar de brief van de minister-president van 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18.
Was u als gedeputeerde van Groningen verantwoordelijk voor het natuurbeleid in Groningen? In hoeverre was u als gedeputeerde voor landbouw en natuur zelf direct of indirect verantwoordelijk voor plaatsing van uw terreinen op de kaart van het provinciale natuurgebiedsplan?
In mijn derde periode als gedeputeerde in het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, april 2007–mei 2009, was ik gedeputeerde voor landbouw, natuur, milieu en bestuurlijke organisatie. De plaatsing van deze gronden binnen de begrensde EHS heeft plaatsgevonden geruime tijd voor dat ik als gedeputeerde aantrad.
In hoeverre heeft u zelf een rol gespeeld in de procedure van subsidietoekenning aan de aanvraag die uw ex-vrouw heeft ingediend?
Daarin heb ik geen enkele rol gespeeld. De subsidieaanvraag is bij de Rijksoverheid, het toenmalige Ministerie van LNV, ingediend en door de toenmalige minister van LNV toegekend.
Is een dergelijke constructie opgezet om te verhullen dat u mede eigenaar van de gronden bent waarover subsidie is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een dergelijke handelwijze de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u met de kennis en inzicht van heden dat u destijds juist hebt gehandeld? Zou u nu weer hetzelfde doen? Kunt u uw antwoord nader motiveren?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 2 februari 2011 heb aangegeven, hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een subsidieverzoek ingediend bij het toenmalige Ministerie van LNV. Dit is conform alle gangbare regels ingediend en afgehandeld. Daarna heb ik zowel als gedeputeerde, als als Staatssecretaris, geen enkele betrokkenheid gehad bij dit subsidieverzoek.
Europese wapenexport naar Noord-Afrika |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het twaalfde Europese jaarverslag over de controle op de export van militaire technologie en materieel?1
Ja.
Klopt het dat de Europese wapenexport naar Noord-Afrika de afgelopen vijf jaar dramatisch is gestegen? Welke Europese landen zijn verantwoordelijk voor deze stijging en naar welke Noord-Afrikaanse landen zijn deze wapens gegaan? Kunt u dit ook in cijfers uitdrukken?
De Europese wapenexport naar Noord-Afrika is de afgelopen jaren toegenomen (bijlage ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer). Dit heeft voornamelijk te maken met een aantal grote transacties. In het geval van Marokko, bijvoorbeeld, hebben Frankrijk en Italië vergunningen afgeven voor ca. € 410 miljoen (gevechtsvliegtuigen) en heeft Nederland vergunningen afgegeven voor een totaal van € 555 miljoen (marineschepen). In het geval van Libië heeft Frankrijk voor € 80 miljoen aan vliegtuigen geleverd.
De stijging in Europese wapenexporten naar Noord-Afrika is voornamelijk te verklaren door de modernisering die de meeste landen in de regio, en vooral Algerije en Marokko, noodzakelijk achtten om te kunnen reageren op nieuwe dreigingen, in het bijzonder terrorisme en illegale migratiestromen. Er is geen verband tussen deze stijging en de recente ontwikkelingen in Noord-Afrika.
Hoe beoordeelt u deze toename van export van wapens?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een appreciatie geven van deze stijging in het licht van recente ontwikkelingen in Noord-Afrika, in landen als Egypte, Tunesië en Libië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van het risico dat wapens die in de afgelopen vijf jaar door lidstaten van de Europese Unie (EU) zijn geëxporteerd naar landen in Noord-Afrika, worden ingezet voor schendingen van mensenrechten?
Op basis van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport wordt iedere transactie individueel getoetst aan het zogenoemde mensenrechtencriterium (criterium 2). Hierbij wordt met name op basis van de aard van het goed en de eindgebruiker nagegaan of er een verband kan worden gelegd tussen deze gegevens en de in het land van bestemming geconstateerde mensenrechtenschendingen. Informatiebronnen voor de beoordeling zijn, naast informatie van het Nederlandse postennetwerk, onder andere rapporten van Amnesty International en Human Rights Watch.
Deze procedure is bij alle aanvragen voor uitvoer van Nederland naar Noord-Afrika gehanteerd. Het risico dat wapens die in de afgelopen vijf jaar door Nederland zijn geëxporteerd zijn ingezet voor schendingen van mensenrechten, is derhalve zeer klein. Ik vertrouw erop dat dit ook geldt voor andere lidstaten van de EU.
Heeft u dit recent in EU-verband ter sprake gebracht? Zo ja, wanneer en in welk verband? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan hierover met uw Europese collega’s te spreken?
Tijdens de laatste bijeenkomst van de EU werkgroep wapenexport (COARM) in Brussel op 18 februari jl. is hierover gesproken. Duitsland, Oostenrijk en het VK hebben de wapenexport naar Egypte tijdelijk opgeschort («on hold») en Frankrijk hanteert waakzaamheid en heeft de uitvoer van wapens en goederen voor de oproerpolitie tijdelijk opgeschort (ook «on hold»). Andere EU lidstaten, die beduidend minder of niet exporteren naar Egypte, zullen aanvragen voor landen in Noord-Afrika op individuele basis blijven behandelen op grond van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij zal in het licht van de huidige ontwikkelingen zeer kritisch worden gekeken naar het eventueel effect op de mensenrechtensituatie en naar de eindgebruiker.
Welke Europese landen hebben de wapenexport naar deze landen opgeschort? En voor welke landen geldt dat?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mechanismen zijn er om te toetsen dat deze wapens niet worden ingezet voor schendingen van mensenrechten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten staan positief ten opzichte van een mogelijk toekomstig wapenhandelsverdrag?
Irak, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Oman en Tunesië stemden tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 2009 voor de resolutie (R/64/48) waarin werd afgesproken om te onderhandelen over een internationaal Wapenhandelsverdrag (ATT). De overige landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten onthielden zich van stemming.
Nederland en de Europese Unie proberen actief alle landen te betrekken bij het proces om tot een internationaal Wapenhandelsverdrag te komen. In EU-verband zijn bijvoorbeeld seminars voor overheidsvertegenwoordigers uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten georganiseerd en Nederland heeft een bijeenkomst in Addis Abeba gefinancierd waar maatschappelijke organisaties uit heel Afrika hun visie en ideeën voor een Wapenhandelsverdrag konden bespreken.
Zijn er in Europees verband plannen ontwikkeld om ervoor te zorgen dat deze landen betrokken worden bij onderhandelingen over een mogelijk toekomstig wapenhandelsverdrag? Hoe gaat Nederland al dan niet bilateraal ervoor zorgen dat deze landen positief staan ten opzichte van een toekomstig wapenhandelsverdrag?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg wapenexport dat gepland staat vóór 16 maart 2011?
Ja.
Het diversiteitsbeleid en multiculturalisme bij Defensie |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Koninklijke Marechaussee vorige maand de jaarlijkse diversiteitsprijs heeft uitgereikt aan een individu voor het bevorderen van diversiteit en multiculturalisme bij de KMAR?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitreiking van deze prijs zich verhoudt met de toezegging dat u het diversiteitsbeleid bij Defensie zult beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Met mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 84) heb ik de Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het diversiteitbeleid. In deze brief heb ik uiteengezet dat er onder andere geen streefcijfers meer worden gehanteerd voor de in- en doorstroom van vrouwen en etnisch-culturele minderheden. Voorts heb ik naar voren gebracht dat het belangrijk is dat iedereen bij Defensie kan werken zonder zich bedreigd of gediscrimineerd te voelen. Bij de Koninklijke marechaussee wordt de diversiteitsprijs gebruikt om activiteiten die bijdragen aan een sociaal veilige werkomgeving te belonen. Andere operationele commando’s kennen een dergelijke prijs niet. Ik wil het beleid ter zake van een sociaal veilige werkomgeving voortzetten. In overeenstemming met het Regeerakkoord zullen diversiteit en multiculturalisme daarin geen centrale rol innemen. Daarbij past de beëindiging van het toekennen van een prijs op dit gebied.
Hebben de andere krijgsmachtdelen ook dergelijke prijzen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een einde te maken aan deze diversiteitsprijzen bij de krijgsmachtdelen of te vervangen door prijzen waarbij individuen die bijzondere prestaties leveren voor Defensie centraal staan en niet wordt gekeken naar diversiteit of multiculturalisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is de Stichting Multicultureel Netwerk Defensie, die in 2003 officieel is erkend door de toenmalige staatssecretaris van Defensie, betrokken bij het ministerie van Defensie? Krijgt deze stichting subsidie van de overheid? Zo ja, hoeveel?
De Stichting Multicultureel Netwerk Defensie (MND) maakt geen deel uit van Defensie. Met deze stichting overlegt Defensie, evenals met de Stichting Homoseksualiteit en Krijgsmacht en het Defensie Vrouwennetwerk en andere organisaties van defensiepersoneel over beleid dat bijdraagt aan een sociaal veilige werkomgeving. In de begroting van Defensie voor 2011 is ondermeer een subsidie opgenomen van € 10 000 voor het MND. Bij het opstellen van de begroting voor 2012 wordt deze subsidie heroverwogen.
Bent u ervan op de hoogte dat belangrijke doelstellingen van dit netwerk, te weten het optimaliseren van het draagvlak voor een multiculturele Defensieorganisatie en het leveren van een bijdrage aan diversiteit binnen de Defensieorganisatie vanuit een multiculturele invalshoek, strijdig zijn met het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de officiële erkenning van deze stichting ongedaan te maken en eventuele subsidies te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het project 'Schoolwacht' |
|
Ger Koopmans (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
|
|
Bent u bekend met het project «Schoolwacht» van het Bisschoppelijk College te Weert1 dat jongeren traint om op hun eigen school een rol te spelen bij het onderhouden van regels op de eigen school? Bent u ervan op de hoogte dat dit project wordt gebruikt als invulling van de maatschappelijke stage?
Hoe beoordeelt u de volgende tekst op de website van de school: «Deelname aan schoolwacht telt als maatschappelijke stage. Hiermee komt de verplichte externe maatschappelijke stage te vervallen (vanaf schooljaar 2011–2012)?1
Bent u van oordeel dat het invullen van de maatschappelijke stage binnen de muren van de school en gericht op de eigen schoolorganisatie tegemoet komt aan de bedoeling van de maatschappelijke stage, zoals deze door u tot nu toe is uitgedragen?
Wordt naar uw oordeel de beschikbaar gestelde subsidie op deze manier doelmatig en effectief besteed? Zo niet, op welke wijze kunt u dit aanpakken?
Kunt u bevestigen dat op de genoemde website, maar ook op informatiedragers van andere deelnemers aan het project «Schoolwacht», wordt gesproken over een goedkeuring van het project als maatschappelijke stage door uw ministerie? Waaruit bestaat deze goedkeuring? Worden ook andere projecten ter goedkeuring voorgedragen? Welke criteria worden gehanteerd voor goedkeuring? Op basis waarvan wordt de bekostiging afhankelijk gesteld van de goedkeuring?
Bent u ervan op de hoogte dat in Weert de maatschappelijk stage op gemeentelijk niveau wordt omarmd als een manier om jongeren in contact te brengen met vrijwilligerswerk? Brengt een project als «Schoolwacht» volgens u dit uitgangspunt niet in gevaar? Welke mogelijkheden heeft de gemeente om hierin coördinerend op te treden?