De fysieke en mentale weerbaarheid van politieagenten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Magda Berndsen (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie strenger voor politie»?1 Deelt u de zorgen van de Arbeidsinspectie dat de politie nog te weinig doet om geweld en agressie tegen agenten te voorkomen? Zo ja, hoe wilt u dit verbeteren?
Ik heb kennisgenomen van het bericht. De zorgen van de dateren van 2009. In dat jaar constateerde de Arbeidsinspectie, dat de politie onvoldoende deed om agressie en geweld tegen agenten te voorkomen. Naar aanleiding van de inspecties in 2009 hebben het ministerie van BZK en de Raad van Korpschefs tal van maatregelen genomen. De Arbeidsinspectie controleert nu of die effect hebben op de werkvloer. Uit dit onderzoek zal blijken of er nog steeds reden tot zorg is.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat uit onderzoek van de Politieacademie blijkt dat 25% van de agenten niet altijd ingrijpt bij risicovolle situaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit aanleiding om uw actieplan versterking professionele weerbaarheid versneld uit te voeren?
Ja. Ik heb hierover op 27 oktober 2011 naar aanleiding van een verzoek van uw Kamer op 11 oktober een brief gestuurd. Het onderzoek Veilig Politiewerk van de Politieacademie Politiewerk» bevestigt voor mij de noodzaak van het voortvarend ten uitvoer brengen het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid waarover ik uw Kamer op 27 juni 2011 heb bericht (TK 29 628 nr. 262).
Welke intensivering van trainingen op het gebied van vaardigheden mentale weerbaarheid bent u concreet van plan om aan te bieden? Hoe wilt u er voor zorgen dat alle huidige politieagenten hierop getraind worden en op welke termijn zullen achterstanden weggewerkt worden?
In het kader van het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid werk ik aan een trainingsprogramma voor alle politieambtenaren die actief zijn in de frontlinie. Dit extra trainingselement zit in de initiële opleiding voor politieagenten, en in extra trainingen en vorming voor executief (zittend) personeel, zowel uitvoerenden als leidinggevenden.
Ik verwacht dat in 2014 alle politieambtenaren op de nieuwe wijze getraind kunnen zijn, maar ook na 2014 blijft dit onze aandacht vragen.
Wat voor tijdsinvestering is gemoeid met de extra training van vaardigheden en mentale weerbaarheid, gerekend in uren per jaar per agent en voltijdsagenten per jaar? Wat voor invloed heeft dit op de hoeveelheid blauw op straat en uw doelstelling voor verhoging van het aantal direct inzetbare uren politiewerk?
Het trainingsprogramma is een investering in de inzetbaarheid van onze agenten. Zij raken hierdoor beter toegerust voor hun taak en er zal minder uitval plaatsvinden als gevolg van mentale problematiek.
Er moet nu in deze kabinetsperiode een inhaalslag gemaakt worden, zodat iedere agent zich weer veilig en met zelfvertrouwen van zijn moeilijke maar belangrijke taak op straat kan kwijten. De tijdsinvestering voor de inhaalslag die iedere agent wordt aangeboden, bedraagt eenmalig 32 uur. Dit is een maximum, omdat ik verwacht dat een deel van deze training geïncorporeerd kan worden in het bestaande IBT-programma. Ik ben dit nog aan het uitwerken en ik zal hierover in de komende CAO-onderhandelingen met de politievakorganisaties bespreken hoe wij hiermee om zullen gaan.
Ik doe deze investering om mijn inzet waar te maken het aantal mensen, dat waarschijnlijk te kampen heeft met «verminderde mentale weerbaarheid» terug te brengen van de 20–30% die het onderzoek «De prijs die je betaalt» laat zien naar 10–15% eind 2014.2
Hoeveel geld is er nodig voor de intensivering van de trainingen? Hoe wordt dit in de begroting gedekt? Hoe verhoudt deze intensivering zich tot de bezuinigingen op het budget van de Politieacademie?
De trainingen in het kader van het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid zullen worden uitgevoerd binnen de nu beschikbare opleidingscapaciteit en -middelen bij de politie, door deze capaciteit en middelen efficiënter en landelijk uniform in te zetten.
Herkent u de angst bij politieagenten om afgerekend te worden op het gebruik van geweld, waardoor ze besluiten het gebruik daarvan uit de weg te gaan? Wat voor maatregelen neemt u om te komen tot een open cultuur bij de politie, waarin medewerkers zich gesteund weten in hun professionele keuzes maar er wel verantwoording afgelegd wordt over politieoptreden?
Deze angst wordt beschreven in het onderzoek Veilig Politiewerk, waarover ik u in mijn brief van 27 oktober 2011 aan uw Kamer heb bericht. Een open cultuur bij de politie begint bij goed leiderschap. Voor de maatregelen die ik neem om dit te bevorderen verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief.
Ziet u het belang van agenten om in vaste combinaties ingezet te worden, zodat zij elkaar beter kennen en elkaar meer kunnen vertrouwen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat bij het roosteren hier meer aandacht voorkomt? Wat voor effect heeft dit op de mogelijkheid voor agenten om werk en privé te combineren? Verwacht u dat er een effect is op het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet?
Ik zie het belang van agenten in vaste combinaties. Dit vergt wel een andere wijze van inroosteren dan de huidige, waarin individuele keuzes bepalend zijn. De effecten hiervan laat ik in kaart brengen, mede met het oog op de bespreking van dit onderwerp met de politievakorganisaties. Ik merk op, dat de Arbeidstijdenwet de norm blijft.
Wat doet u aan een betere herkenning van een verminderde weerbaarheid bij politieagenten? Hoe wilt u hierbij gebruik maken van de signalen uit de persoonlijke omgeving van agenten, die de problemen vaak al eerste opmerken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 27 juni 2011 (TK 29 628 nr. 262).
Deelt u de mening dat agenten, die tijdens de uitoefening van hun werk (ernstig) gewond raken, de voorzieningen horen te krijgen die ze nodig hebben om zo goed mogelijk te revalideren? Op welke wijze wilt u de maatschappelijke erkenning ondersteunen voor het offer dat deze agenten brengen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat deze agenten de nodige zorg en voorzieningen krijgen, zodat ze niet afhankelijk worden van liefdadigheid?
Agenten die tijdens de uitoefening van hun werk gewond raken, moeten door hun werkgever ondersteund worden in een zo goed en spoedig mogelijk verloop van hun revalidatie. In het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid wordt daartoe waar dat nodig is de zorglijn bij de politie versterkt.
De erkenning en ondersteuning voor deze agenten is voor mij belangrijk. Daarom werk ik in het actieprogramma versterking professionele weerbaarheid aan een «medaillebeleid». Hiermee wil ik door het uitreiken van medailles, namens de maatschappij, mijn waardering uitspreken voor het handelen van agenten in verschillende (gevaarlijke) situaties, ook die waarbij zij ernstig gewond raken.
De banden van de minister met de tabaksindustrie en falende rookpreventie |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over berichten in de media die reppen van ongeoorloofde banden tussen uw ministerie en de tabaksindustrie?1
In het mondelinge vragenuur van 25 oktober jl. ben ik al uitgebreid ingegaan op deze vragen, die ik daarmee ik daarmee beantwoord acht.
Klopt het dat uw ministerie heeft deelgenomen aan een werkbezoek bij de tabaksindustrie Imperial Tobacco in Joure? Zo ja, wat was het nut van dit werkbezoek? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat uw ministerie tot doel heeft de volksgezondheid te bevorderen? Zo nee, wat is naar uw mening het doel van uw ministerie? Zo ja, wilt u toelichten hoe een schoolreisje van ambtenaren naar de tabaksindustrie de volkgezondheid bevordert?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak zijn er sinds uw aantreden contacten geweest tussen de tabaksindustrie en haar lobby en uw ministerie? Zijn deze contacten geïntensiveerd sinds uw aantreden?
Contacten met de industrie hebben geen periodiek karakter. Er wordt contact gezocht wanneer dat noodzakelijk wordt geacht. Het overleg is meestal technisch van aard, dat wil zeggen dat het voornamelijk gaat over implementatie van wet- en regelgeving en het proces dat voor deze implementatie wordt gevolgd.
Sinds het aantreden van het huidige kabinet hebben kennismakingsgesprekken op ambtelijk niveau plaatsgevonden met Philip Morris, de Stichting Sigarettenindustrie, Vereniging Nederlandse Kerftabak, de Nederlandse Vereniging voor de Sigarenindustrie en het Platform Verkooppunten Tabak, wegens wijzigingen in contactpersonen aan beide kanten. Daarnaast is er op ambtelijk niveau een werkbezoek geweest bij een kerftabakfabriek, georganiseerd door de Vereniging Nederlandse Kerftabak. Verder heeft er op ambtelijk niveau een gesprek met Japan Tobacco International plaatsgevonden over een aantal technische zaken rondom de aanlevering van lijsten met tabaksingrediënten. Op ministerieel niveau heeft geen gesprek met de tabaksindustrie plaatsgevonden sinds het aantreden van het kabinet.
Er hebben vier briefwisselingen met de tabaksbranche (Stichting Sigarettenindustrie, Vereniging Nederlandse Kerftabak, Platform Verkooppunten Tabak) plaatsgevonden, die met name gingen over internationale ontwikkelingen op het gebied van het WHO Kaderverdrag en de mogelijke herziening van de Europese Tabaksproductenrichtlijn.
Een enkele maal per maand vindt er telefonisch of per mail contact plaats, meestal geïnitieerd vanuit de industrie. In de afgelopen maanden heeft er onder andere telefonisch contact en mailwisseling plaatsgevonden over het werkbezoek, over de beantwoording van een aantal vragen van de Europese Commissie over productieomvang en omzet binnen de branche en over de implementatie van de zelfdovende sigaret.
Zoals ik in het mondelinge vragenuur heb toegezegd, zal ik ook ingaan op de contacten die het ministerie heeft met verschillende gezondheidsorganisaties in verband met het rookbeleid, om de Tweede Kamer inzicht te geven in de balans tussen de contacten met industrie en gezondheidsorganisaties.
Onlangs hebben gesprekken plaatsgevonden op directeursniveau tussen het ministerie en KWF Kankerbestrijding, Hartstichting en het Astmafonds.
Met deze gezondheidsfondsen bestaat verder geen vast overleg. Wel is er geregeld contact, onder andere over de activiteiten van de fondsen op het gebied van tabakspreventie.
Met STIVORO vindt regulier overleg plaats, in het kader van de subsidierelatie die VWS onderhoudt met STIVORO, onder andere over de voortgang van projecten. VWS spreekt ongeveer maandelijks met STIVORO. Daarnaast is er tussentijds regelmatig telefonisch en e-mailcontact op basis van voorkomende vragen.
Ten slotte is VWS op ambtelijk niveau waarnemer bij het Partnership Stop met roken, waarin onder andere artsen- en verpleegkundigenorganisaties, zorgverzekeraars en GGD Nederland vertegenwoordigd zijn. Het Partnership komt eens per twee maanden bijeen.
Ik ga ervan uit dat ik hiermee voldoende invulling heb gegeven aan de toezegging die ik heb gedaan in het mondelinge vragenuur van 25 oktober jl.
Onderschrijft Nederland de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) neergelegd in het Framework Convention Tobacco Control (FCTC)?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent dit niet dat alle banden en contacten met de tabaksindustrie en haar lobbyisten dienen te worden verbroken, indachtig het principe dat je malaria niet bestrijdt door de mug uit te nodigen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er kabinetsleden die nu of in het verleden op enigerlei wijze banden hebben gehad met de tabaksindustrie of lobbywerk voor de tabaksindustrie hebben verricht? Zo ja, wie waren dat en wat was precies hun band?
Bij brief van 20 december 20023 heeft de toenmalige minister-president de Kamer geïnformeerd welke procedure er wordt gevolgd om zeker te stellen dat er in het heden en verleden van kandidaat-bewindspersonen geen beletselen zijn om de functie van minister of staatssecretaris op goede wijze te kunnen vervullen. Daarbij gaat bijzondere aandacht uit naar het vermijden van zelfs maar de schijn dat nevenfuncties, nevenactiviteiten, financiële of zakelijke belangen afbreuk zouden doen aan objectieve besluitvorming door de bewindspersoon. Met deze procedure is sinds 2002 een bestendige lijn ontstaan hoe bij kabinetsformaties door de formateur met deze kwesties voor aanstaande bewindspersonen wordt omgegaan. Die lijn is dus ook voor het huidige kabinet gehanteerd. Conform deze lijn heeft de minister-president aan het begin van deze kabinetsperiode de Kamer geïnformeerd welke regelingen bewindspersonen hebben getroffen ten aanzien van onverenigbare financiële en zakelijke belangen en welke nevenfuncties eventueel door kabinetsleden behouden blijven4. Het kabinet acht het niet opportuun om nevenfuncties, nevenactiviteiten, financiële of zakelijke belangen van kabinetsleden over de jaren dat zij nog niet in het kabinet zaten in kaart te brengen en bekend te maken omdat het bovengenoemde regime voldoende waarborgen biedt.
Zijn er ambtenaren op uw of andere ministeries die op enigerlei wijze financiële belangen hebben bij de tabaksindustrie? Zo ja, wilt u dan een einde maken aan deze belangenverstrengeling? Zo neen, waarom niet?
De Rijksoverheid heeft met diverse bepalingen in de rechtspositie van de rijksambtenaren en met de modelgedragscode Rijk waarborgen voor onpartijdigheid, betrouwbaarheid en integriteit van rijksambtenaren vastgelegd. De artikelen 61 en 61a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement gaan in het bijzonder over belangenverstrengeling bij nevenwerkzaamheden respectievelijk financiële belangen. De artikelen verplicht ambtenaren mogelijke belangenverstrengeling, die in relatie staat tot de functie-uitoefening, te melden en geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid bij mogelijke belangenverstrengeling in te grijpen. Aanvullende regels hierover hebben geen toegevoegde waarde.
Als u niet weet of een dergelijke belangenverstrengeling bestaat, bent u dan bereid dit uit te laten zoeken en daar duidelijke regels over af te spreken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke richtlijnen gelden op het ministerie ten aanzien van contacten met lobbyisten en het bewaren van de integriteit? Wilt u toelichten hoe de contacten met de tabaksindustrie passen binnen deze richtlijnen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre hebben partijen als de VVD en de PVV de afgelopen tien jaar subsidies van de tabaksindustrie ontvangen, of zijn deze partijen gesponsord door de tabaksindustrie? Indien u deze vraag niet kunt beantwoorden, deelt u dan de mening dat het deze partijen zou sieren indien zij openheid zouden geven over hun sponsors? Zo nee, waarom niet?
De politieke partijen zijn op grond van artikel 18 van de Wet subsidiëring politieke partijen verplicht openbaarheid te betrachten in giften, afkomstig anders dan van natuurlijke personen, van meer dan € 4 537,80. De openbaarmaking van deze giften dient te geschieden door vermelding in het financieel verslag van de politieke partij, waarbij tevens de naam van de gever wordt vermeld, of in ieder geval een omschrijving van de categorie van instellingen of organisaties waartoe de gever behoort. Op dit moment heeft uw Kamer een wetsontwerp5 in behandeling, dat tot doel heeft de transparantie in bijdragen en giften aan politieke partijen te bevorderen. In dat wetsontwerp is onder andere opgenomen dat de financiële verslagen van de politieke partijen en de daarin opgenomen overzichten van ontvangen bijdragen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties openbaar worden gemaakt.
Wat is uw oordeel over het door Stivoro en de Universiteit van Maastricht uitgevoerde onderzoek dat zou uitwijzen dat door het stoppen van de farmacologische vergoeding van antirookmedicijnen en de massamediale campagnes over de negatieve effecten van roken en meeroken tot 2020 600 mensenlevens kost? Onderschrijft u de resultaten van dat onderzoek? Zo ja, leidt uw beleid dan niet tot 600 vermijdbare sterftegevallen?2 Zo neen, trekt u dan de resultaten van dat onderzoek in twijfel? Waarop baseert u dan uw mening?
In de uitzending van Zembla wordt geen onderbouwing gegeven van dit aantal van 600. Het SimSmoke model van de Universiteit van Maastricht is gebaseerd op een Canadees model om effecten van tabaksbeleid te voorspellen. De uitkomsten zijn mede afhankelijk van aannames en wegingen.
Ik denk niet dat door deze twee maatregelen veel meer mensen blijven roken of gaan roken. In de eerste plaats omdat stoppen met roken zorg nog steeds beschikbaar is. Ook volgend jaar wordt begeleiding bij stoppen nog steeds vergoed, alleen eventuele medicatie moet men weer zelf betalen. Dat is overigens in de meeste Europese landen zo. Er is nu bovendien meer bekendheid gekomen over de mogelijkheden voor stoppen met roken begeleiding, zowel bij zorgverzekeraars als bij rokers die willen stoppen. Het onlangs opgerichte kwaliteitsregister helpt daarbij.
Over de effecten van massamediale campagnes op gedrag is veel discussie. In Nederland gingen campagnes bijna altijd samen met andere beleidsmaatregelen zoals vergoeding, wetgeving of intensivering van handhaving. Het is daarom niet goed mogelijk te bepalen wat het effect van alleen een campagne is, ook niet via de SimSmoke studie.
Los daarvan zijn massamediale campagnes per definitie ongericht en werd veel geld besteed aan het bereiken van mensen voor wie de boodschap niet relevant was. Dit kabinet investeert in effectievere manieren om mensen te informeren, bijvoorbeeld door inzet van social media bij jongeren, maar ook via de schoolprogramma’s, betrouwbare (online) informatie en door actieve inzet op preventie door zorgverleners.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen3 waarin u stelt dat u een tabaksontmoedigingsbeleid voert? Welke bijdrage aan uw ontmoedigingsbeleid hebben bezoeken van ambtenaren aan de tabaksindustrie en contacten met de lobby? Erkent u dat dit weinig vertrouwen wekt in de effectiviteit en waarachtigheid van uw ontmoedigingsbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke en mondelinge vragen waarin u benadrukt dat uw tabaksontmoedigingsbeleid is gebaseerd op het verstrekken van informatie op basis waarvan de burger een «leefstijlkeuze» kan maken? Moet hieruit worden afgeleid dat u gelooft dat mensen roken omdat ze niet op de hoogte zijn van de schadelijkheid, en dat nicotineverslaving louter berust op een «leefstijlkeuze»? Wilt u uw antwoord toelichten?3 en 4
In Nederland is de kennis over de schadelijkheid van roken en met name meeroken, internationaal gezien laag. Op dit gebied is dus wel degelijk gezondheidswinst te behalen door betere informatieverstrekking. De overheid heeft de taak ervoor te zorgen dat toegankelijke en betrouwbare informatie beschikbaar is. De keuzes die mensen vervolgens maken, worden natuurlijk niet alleen bepaald door de mate waarin men goed geïnformeerd is. De overheid is echter niet verantwoordelijk voor die keuzes, dat zijn mensen zelf. Mijn beleid is gericht op het weerbaar maken van jongeren, onder andere tegen middelengebruik, het gericht, gebundeld en in samenhang aanbieden van betrouwbare informatie en het gemakkelijker maken van de gezonde keuze. Voor mensen die roken en de keuze maken om te stoppen, is ondersteuning en begeleiding beschikbaar.
Ten slotte zijn ook wettelijke maatregelen zoals een geheel reclameverbod, leeftijdsgrenzen voor verkoop en rookverboden onderdeel van het tabaksontmoedigingsbeleid. Op het gebied van gezonde leefstijl (waaronder tabaksontmoedigingsbeleid) doet dit kabinet dus meer dan informatieverstrekking.
De watersnoodramp |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Verloren in een zee van mooie plannen»1 en «Drijfzand is belangrijke oorzaak watersnoodramp 1953»?2
Ja, ik ben daarmee bekend.
Deelt u de mening dat er alles aan moet worden gedaan om een verschrikkelijke watersnoodramp, zoals in 1953, te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle inspanningen van alle partijen in Nederland betrokken bij waterveiligheid, zijn er op gericht om dergelijke calamiteiten te voorkomen.
Deelt u de mening dat een belangrijke focus van ons dijkenbeleid, het verhogen van dijken, op zijn minst moet worden aangevuld met aandacht voor gevaren van onder de dijken? Zo ja, bent u van mening dat er een diepgaand onderzoek moet worden opgestart naar de exacte mechanismen die er voor zorgen dat Zeeuwse dijken kunnen instorten, en naar mogelijke oplossingen om de waterstanden in de rivieren te beheersen? Zo nee, waarom niet?
In de ontwerp- en toetsregels die wij in Nederland hanteren wordt reeds rekening gehouden met alle relevante faalmechanismen, die strenge eisen stellen aan zowel de hoogte, de stabiliteit als ook de bekleding van de binnen- en buitenkant van een waterkering. Dit betekent dat ook de gevaren onder de dijk worden meegenomen.
Deze ontwerp- en toetsregels komen tot stand door breed opgezet onderzoek en de inbreng van alle in Nederland betrokken partijen bij waterveiligheid. Nederland heeft de best beveiligde delta ter wereld en is een voorbeeld voor de rest van de wereld.
Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de donorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat het exacte percentage is dat Nederland uitgeeft aan donorhulp via het Nederlandse bedrijfsleven en welk percentage Nederland uitgeeft aan donorhulp via andere internationale bedrijven?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd, waaronder via diverse (inter-)nationale organisaties (zoals de Wereldbank, het EOF, MFS-organisaties en het Agentschap NL) die ook weer aparte subsidierelaties met uitvoerende publieke en private partijen onderhouden. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Nederlandse c.q. internationale bedrijven.
Wel kan een inschatting gegeven worden van een deel van de met ODA-gefinancierde private sector programma’s waarbij Nederlandse bedrijven betrokken zijn. Het gaat dan vooral om PSI (Private Sector Investeringsprogramma), ORIO (faciliteit Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling) en het IDF (Infrastructure Development Fund van de FMO). PSI heeft een begroting in 2012 van EUR 60 mln. De afgelopen jaren ging circa 90% aan joint ventures waarbij een Nederlandse partij betrokken was. Vanaf 2012 zal dit percentage minder zijn omdat het instrument meer bekendheid in ontwikkelingslanden geniet en aanvragen uit ontwikkelingslanden toenemen. Voor ORIO moeten de aanbestedingen voor de realisatiefases nog plaats vinden en is de nationaliteit van de uitvoerende bedrijven nog niet bekend. ORIO is ook een ongebonden programma. Het IDF is in 2012 begroot op EUR 20 mln. Het is nog niet bekend of Nederlandse bedrijven betrokken zullen zijn bij de infrastructuurprojecten die in 2012 gefinancierd worden. Sinds 2002 heeft het IDF voor EUR 263 mln. in infrastructuur projecten geïnvesteerd. Hierbij is het Nederlandse bedrijfsleven voor circa EUR 30 mln. betrokken (11,5%).
Kunt u toelichten of Nederland zich houdt aan de afspraken die gemaakt zijn onder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008), waarin expliciet melding gemaakt wordt gemaakt van het terugdringen van «gebonden» hulp? Indien ja, op welke wijze geeft Nederland hier uitvoering aan? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft de doelstelling zoals gedefinieerd in de verklaring van Parijs en de Accra Agenda for Actie om de hulp voor meer dan 90% te ontbinden ruimschoots gehaald. De Survey on monitoring the Paris Declaration die ieder twee jaar wordt uitgevoerd laat de volgende scores van Nederland zien voor indicator 8 Aid is Untied: voor 2005 91% ongebonden hulp; voor 2007 100% ongebonden hulp en voor 2010 97% ongebonden hulp. Nederland scoort over al deze jaren dus ruimschoots boven de doelstelling van 90% ongebonden hulp. Nederland heeft aan de doelstelling voldaan door een aantal gebonden programma’s zoals het ORET programma om te zetten in ongebonden programma’s zoals ORIO.
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven? Kunt u hierbij specifiek aangeven op welke wijze Nederland gehoor geeft aan de Accra Agenda voor Action (AAA), paragraaf 18 (c), waarin donoren worden opgeroepen om lokale en regionale aanbestedingen te stimuleren?1
Het is niet mogelijk om voor het gehele Nederlandse ODA-budget aan te geven welk percentage aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven aangezien een groot deel van deze hulp via diverse organisaties loopt (zie antwoord op vraag 1) die gebruik maken van organisatie-eigen en/of lokale aanbestedingsprocedures. Wel kan aangegeven worden hoe dit percentage ligt voor het aan de ambassades gedelegeerde bilaterale budget. In 2010 werd 76% van het gedelegeerde bilaterale budget via lokale aanbestedingen uitgegeven, ruim boven de Parijs/Accra indicator van 50%. Ten aanzien van centrale programma’s die gebruik maken van aanbestedingssystemen van ontwikkelingslanden kan ORIO als voorbeeld genoemd worden.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan de in de Accra Agenda voor Action (AAA) genoemde afspraak op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (paragraaf 18, punt d)?
In de Accra Agenda for Action, bij paragraaf 18, punt d. staat dat wij onze internationale overeenkomsten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen zullen respecteren. Door Nederland wordt in de ontwikkelingssamenwerking hieraan gevolg gegeven door bij investeringssubsidies aan bedrijven een ondertekende verklaring voor het naleven van de OECD Guidelines for Multinational Enterprises en de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work als conditie te stellen. Met de financiële steun aan de kennis en netwerk organisatie MVO Nederland worden Nederlandse bedrijven gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord ondernemen bij hun internationale activiteiten toe te passen. Binnen het duurzaam inkoopbeleid van de Nederlandse overheid zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het respecteren van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO en mensenrechten.
Op welke wijze bieden ambassades het Nederlandse bedrijfsleven ondersteuning bij het aangaan van transparante en open aanbestedingen?
De ambassades en de EVD ondersteunen bedrijven die geïnteresseerd zijn in aanbestedingen op verschillende manieren. Relevante informatie over aanbestedingen wordt aan bedrijven doorgestuurd. Op economische missies worden de Nederlandse sterktes onder de aandacht gebracht van de aanbestedende overheid. De ambassade volgt aanbestedingsprocessen en kaart eventuele onregelmatigheden aan bij de overheid. Op aanvraag van een bedrijf kan de ambassade de bid-opening bijwonen.
Daar u in uw eerdere beantwoording, aan geeft dat aanbestedingsprocedures «niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn,2 wat verstaat u onder nodeloos en op welke wijze gaat u zorg dragen dat deze procedures versoepeld gaan worden?2
De zinsnede in mijn antwoord op de vragen ingezonden op 16 september 2011 (Kenmerk 2011Z17857) dat «procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn» duidt op de efficiëntie van aanbestedingsprocedures. Dit houdt in dat er heldere aanbestedingsdocumenten worden gepubliceerd, dit op een transparante en toegankelijke wijze gecommuniceerd wordt en het voor bedrijven duidelijk is wat de selectiecriteria en procedures zijn. Ook dienen aanbestedingsprocedures proportioneel te zijn ten opzichte van de omvang c.q. het karakter van de aan te besteden goederen en/of diensten. Dit verklaart de verwijzing in hetzelfde antwoord naar de internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen. Het gaat hierbij om de efficiëntie en de kwaliteit van de procedures, evenals het bestaan van een level playing field.Nederland zet zich in multilateraal en bilateraal verband, evenals bij centrale programma’s als het ORIO, in voor het gebruik van internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen, zoals de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance.
Hoeveel van het Nederlandse Official development assistance (ODA)-budget gaat respectievelijk naar het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, stichtingen en individuele consultants?
Op basis van de gehanteerde toedeling van de ODA-uitgaven aan de verschillende kanalen wordt in de begroting 2012 ca. 9% van het ODA-budget uitgegeven via het bedrijfslevenkanaal. De uitgaven via dit kanaal richten zich met name op het verbeteren van het ondernemingsklimaat in OS-landen. In 2012 zal naar verwachting ca. 20% van het ODA-budget via het maatschappelijk kanaal verlopen (n.b.: overigens wordt ook een deel van de gelden uit het bilaterale kanaal uitgegeven via maatschappelijke organisaties; indien dit deel wordt meegeteld komt het aandeel van het maatschappelijk kanaal uit op ca. 25%). Alle percentages zijn overigens nog indicatief. Besluitvorming over de eind september ingediende meerjarenplannen van centrale directies en de ambassades heeft immers nog niet plaatsgevonden. Stichtingen en individuele consultants worden in de administratie niet apart gekenmerkt. Hierover zijn dan ook geen cijfers te geven.
Op welke wijze bent u van plan om u in te zetten voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als voor de bevordering van een «level playing field»? Kunt u aangeven wat u precies verstaat onder een level playing field?
Nederland draagt in de eerste plaats bij aan het versterken van lokale aanbestedingssystemen door er, waar mogelijk, gebruik van te maken. Daarnaast heeft Nederland technische ondersteuning geboden bij het verbeteren van de kwaliteit van de lokale aanbestedingsprocedures o.a. binnen het ORIO programma. Ook zet Nederland zich in het kader van de Accra Agenda for Action in voor het gebruik en versterken van aanbestedingssystemen in ontwikkelingslanden via de Task Force on Procurement, een groep van donoren en ontwikkelingslanden die best practices uitwisselt en aanbevelingen heeft gedaan voor het High Level Forum on Aid Effectiveness, van eind deze maand in Busan.
Een level playing field in dit verband betreft het speelveld waarop de verschillende bedrijven strijden om contracten van aanbestedende overheden. Op dit speelveld moeten voor alle bedrijven de spelregels gelijk zijn. Dit betekent dat er gelijke kansen zijn en op basis van objectieve criteria (zoals technische kwaliteit, standaarden, en prijs) geselecteerd wordt. Elementen die tot een ongelijk speelveld kunnen leiden zijn bijvoorbeeld corruptie, verschillende (milieu en/of sociale) standaarden en oneerlijke concurrentie van staatsbedrijven. Om het level playing field te bevorderen zet Nederland zich op verschillende manieren in, bijvoorbeeld binnen de WTO of de Wereldbank, door aan te dringen op het opnemen van meer MVO-eisen bij aanbestedingen, door concurrentieverstorende participatie van staatsbedrijven tegen te gaan en door het ondersteunen van anti-corruptieprogramma’s.
Ontslaggolf en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Harde klappen bij Parnassia?1
Ik realiseer mij dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van de organisaties. Echter, helaas zijn de maatregelen onontkoombaar om de GGZ toekomstbestendig te houden. De kosten in de GGZ zijn de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld van € 2,4 miljard in 2000 tot € 5,4 miljard in 2009, terwijl het aantal mensen met een psychische ziekte gelijk is gebleven. Ik ben er van overtuigd dat zorgaanbieders alles zullen doen om de zorg slimmer en doelmatiger te organiseren. Goede voorbeelden in Nederland tonen aan dat bijvoorbeeld kortere behandelingen ook tot goede resultaten kunnen leiden. Het betekent mijns inziens dat instellingen kritisch zullen gaan kijken naar hun behandelprocessen en behandelwijzen. Op dit moment worden er ook erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerstelijn kunnen worden behandeld. Ook andere behandelmethoden, zoals bijvoorbeeld e-health, leiden tot meer efficiënte behandelprocessen. Ik ben met de sector in gesprek hoe wij in de toekomst kunnen komen tot een meer financieel houdbare GGZ van goede kwaliteit. Door de bezuinigingsmaatregelen zullen banen verloren gaan. Nu is het zo dat in de gezondheidszorg heel veel mensen nodig zijn, ook op andere terreinen. Het wil dus niet zeggen dat deze mensen niet meer aan de slag komen. Ik ben daarom verheugd in het artikel te lezen dat de werkgever Parnassia haar uiterste best doet om gedwongen ontslagen te voorkomen en om zoveel mogelijk herplaatsing te bevorderen.
Waarom staan de banen van 460 medewerkers op de tocht en dreigt er voor maximaal 250 mensen in vaste dienst ontslag in de Leidse regio?
Het is aan instellingen zelf om te bezien op welke wijze zij invulling geven aan de bezuinigingen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1.
Van hoeveel medewerkers in totaal bij de Parnassia Bavo Groep zal het contract niet worden verlengd en hoeveel medewerkers zullen in totaal ontslagen worden?
Het artikel in het Leidsch dagblad vermeldt dat banen met een omvang van 400 FTE (460 medewerker) op de tocht staan. Het bericht is geverifieerd bij de voorzitter van Parnassia. Hij bevestigt dat het om 5% van het personeelbestand gaat van Parnassia, waarvan het komende jaar de baan onzeker wordt. Door herplaatsing en natuurlijk verloop denkt Parnassia het banenverlies te kunnen beperken.
Hoeveel kosten zal de Parnassia Bavo Groep hebben vanwege alle personele consequenties door de bezuinigingen van de overheid?
Het artikel in het Leidsch dagblad vermeldt dat Parnassia een omzetdaling van
€ 38 miljoen verwacht (op een totale omzet van € 555 miljoen).
Bent u het eens met GGZ Nederland dat er een ontslaggolf dreigt2 in de geestelijke gezondheidzorg, waarbij mogelijk 7 000 banen verdwijnen, en waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is onduidelijk op welke wijze instellingen invulling zullen geven aan de bezuinigingen. Ik verwijs hierbij verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Accepteert u dat banen van hulpverleners op de werkvloer zullen verdwijnen, maar bestuurders met salarissen boven de Balkenendenorm kunnen blijven zitten? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Ik vertrouw erop dat de maatregelen die instellingen nemen om de bezuinigingsmaatregelen op te vangen, verantwoord zijn naar personeel en patiënten. Het is de eigen verantwoordelijkheid van een instelling om het salaris van bestuurders vast te stellen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de hulpverleners ontslagen worden en waarom?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er geen salarissen van GGZ-bestuurders boven de Balkenendenorm uitkomen?
Het ministerie van BZK werkt aan een het wetsvoorstelWet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. Deze wet ligt nu in uw Kamer voor.
Waarom is bij de gevolgen van de bezuinigingen nog geen rekening gehouden met het hoogst waarschijnlijk wegblijven van zorgbehoevenden door invoering van de eigen bijdrage?
Trimbos heeft onlangs een rapport over de eigen bijdragen in de GGZ uitgebracht. Belangrijkste conclusie van het rapport is dat nog allerlei scenario’s mogelijk zijn als het gaat om de effecten die zijn te verwachten ten aanzien van de invoering van de eigen bijdrage. Er is dus nog geen zicht op de werkelijke effecten van de invoering van de eigen bijdrage. Ik zet een monitor uit die de effecten van eigen bijdrage op zorgmijding zal meten. Ik zal u in de loop van het volgend jaar daarover inlichten.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen, die de hulp van GGZ nodig hebben, de GGZ gaan mijden? Zo nee, waarom? Zo ja, hoe?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 9 inzake de monitor eigen bijdrage. Daarbij heb ik uitzonderingen gemaakt voor patiënten die bemoeizorg krijgen en vanuit dat uitgangspunt een behandeling in de GGZ ontvangen, voor patiënten die met een gedwongen opname geconfronteerd worden (BOPZ-zorg) en voor mensen die in een crisissituatie worden opgenomen. Ook jeugdigen tot 18 jaar hoeven geen eigen bijdrage te betalen.
Bent u ervan op de hoogte dat van de 160 000 mensen met ernstige psychische aandoeningen 83% leeft op of onder het bestaansminimum? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik van op hoogte.
Hoe kunt u tegenover de mensen, zoals benoemd in vraag 12, de invoering van een eigen bijdrage rechtvaardigen?
De huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Daarbij is op 30 juni jongstleden de motie Van der Staaij/ Bruins Slot aangenomen (TK 2010/11, 25 424, nr. 123). In de motie wordt de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien. Hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Over de uitvoering van de motie heb ik meerdere malen overleg gevoerd met GGZ-Nederland (GGZ-N), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGZ (LPGGZ). Daarbij is geconcludeerd dat vanwege de tijdsdruk en de korte termijn waarmee de maatregelen moesten worden geïmplementeerd en uitgevoerd, de mogelijkheden om te komen tot aanpassingen voor het jaar 2012 beperkt waren. Alles overwegend ben ik toen gekomen tot een pakket maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder wordt verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kenmerk CZ/CGGZ-3070559) naar € 200. Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan
€ 200 per kalenderjaar. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord. In het Regeerakkoord is uitgegaan van een eigen bijdrage van € 175 voor DBC’s met een behandeltijd tot 1 800 minuten en € 425 voor DBC’s vanaf 1 800 minuten. Hierbij bestond geen limiet op het aantal te innen eigen bijdragen voor patiënten met meerdere DBC’s per jaar. Met de sector is tevens de mogelijkheid verkend om – ook op verzoek van de Kamer – de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Daarbij is zowel een uitzondering op basis van aandoeningsgerichte doelgroepen als wel op basis van inkomen onderzocht. Na overleg met het veld heb ik geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken.
Het ontzien van mensen onder een bepaalde inkomensgrens is een andere mogelijkheid die is verkend. Maar gebleken is dat deze route ook niet vrij is van bezwaren, zoals inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op het verkleinen van de armoedeval.3 Daarnaast zou het inrichten van een dergelijk systeem (zowel voor zorgverzekeraars, zorgaanbieders als andere uitvoeringsorganisaties, die daarmee zouden worden belast) op zodanige uitvoeringstechnische problemen stuiten dat is geconstateerd dat deze weg voor het jaar 2012 onbegaanbaar lijkt.
Ik heb in mijn brief aan u (CZ/CGGZ-3072974) wel aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld zijn daarover op dit moment gaande. Tot slot zet ik een monitor op om de effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding te volgen.
Deelt u de mening dat het invoeren van eigen bijdragen in de GGZ onwenselijk en onverantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 12.
Het familibeleid in de GGZ dat vaak niet orde blijkt te zijn |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Familiebeleid GGZ vaak niet op orde»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Deelt u de mening dat een goed familiebeleid een belangrijke bijdrage kan leveren aan goede zorg voor en het (mede) voorkomen van uitval van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ), en ook kan helpen bij een vroegtijdige signalering van de escalatie van problemen bij een cliënt?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat veel GGZ-instellingen hun familiebeleid onvoldoende op orde hebben, zoals blijkt uit de enquete van het meldpunt Meld je zorg van het Landelijk Platform GGZ in samenwerking met het Fonds Psychische Gezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Welke stappen gaat u nemen om een goed familiebeleid te waarborgen?
Ik ben niet op de hoogte van alle gevallen, maar krijg wel brieven van familie van psychiatrische patiënten die mij aangeven dat zij soms moeilijk terecht kunnen bij hulpverleners. Op zich hebben familie of naastbetrokkenen diverse mogelijkheden om aan de bel te trekken. In eerste instantie kunnen zij bij de huisarts van de patiënt terecht, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen. Daarnaast kunnen zij contact leggen met de behandelaar of een familievertrouwenspersoon als sprake is van opname in een instelling. Familieleden kunnen ook bemoeizorgteams of Functionele Assertive Community Treatment (FACT) teams benaderen, die op basis van signalen bij mensen langs gaan om te proberen hen in zorg te krijgen of in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. Tot slot kent de huidige wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil op te laten nemen als sprake is van een direct gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Mocht sprake zijn van een tekortkoming in de zorg dan kan iedereen, ook familie, dat melden bij het IGZ loket dat hiervoor beschikbaar is. De IGZ behandelt deze meldingen conform haar «Leidraad Meldingen» van maart 2010. Tenslotte besteedt de IGZ in diverse onderzoeken aandacht aan de betrokkenheid van familie. In de komende periode (2012 ev) zal zij dit zeker (opnieuw) doen.
Bent u van mening dat een goed familiebeleid dat in evenwicht is met de privacy van de cliënt en het beroepsgeheim van de behandelaar effectieve steun kan geven en mede problemen kan voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de signalen van familieleden dat het regelmatig voorkomt dat zij het als eerste doorhebben als de geestelijke gezondheidssituatie van een cliënt verslechtert, maar dat op meldingen daarover – zowel binnen als buiten kantoortijden – niet altijd een effectieve reactie komt, met als gevolg dat de situatie uit de hand loopt? Vindt u deze berichten zorgelijk? Kunt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vragen dit probleem mee te nemen in het lopende onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, aangezien het te vaak niet goed gaat, uw verantwoording te nemen en aan te sturen op een goed familiebeleid binnen de GGZ? Zo ja, op welke wijze gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie Joldersma cs die de regering verzoekt te bevorderen dat in elke GGZ-instelling een familievertrouwenspersoon beschikbaar is?2 In welk percentage van het aantal instellingen is wel een familievertrouwenspersoon, en in welk percentage nog niet? Wat is de inzet om te komen tot een familievertrouwenspersoon in elke GGZ-instelling?
Voor de beantwoording van de vragen 3, 4, 6 en 7 wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011. In aanvulling op de informatie over familievertrouwenspersonen per instelling kan ik melden dat op dit moment 35 instellingen al over een fvp beschikken, wat neerkomt op ongeveer 30 procent van het totaal aantal ggz instellingen. Overigens heeft de zinsnede dat de financiering steeds voor 1 jaar beschikbaar wordt gesteld alleen betrekking op de afgelopen twee jaren.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State dat familieleden na suïcide het behandeldossier van de overleden cliënt niet mogen inzien? Deelt u de mening dat het inzien van het behandeldossier niet alleen wenselijk is als familieleden twijfels hebben over de behandeling van de overledene, maar ook een belangrijke bijdrage kan leveren aan de rouwverwerking van de nabestaanden? Bent u bereid dit punt mee te nemen in het onderzoek naar inzage in het medisch dossier? Op welke wijze wordt uw toezegging vormgegeven, om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om in Nederland een landelijke onafhankelijke commissie in te stellen naar Zwitsers voorbeeld, die oordeelt of nabestaanden het dossier geheel of gedeeltelijk in mogen zien?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvSt) van 27 april 2011 inzake het door de Stichting de Gelderse Roos en mij ingestelde hoger beroep. In deze uitspraak heeft de RvSt onder meer geoordeeld dat ik terecht een beroep op de weigeringgrond «inspectie, controle en toezicht» als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) hebgedaan. De RvSt gaf aan dat de vrees gerechtvaardigd is dat zorginstellingen bij openbaarmaking van suïcideverslagen terughoudender zullen worden met informatieverstrekking aan de IGZ, met als gevolg belemmering van het toezicht door de IGZ. Daarnaast overwoog de RvSt dat terecht een groter gewicht is toegekend aan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de overleden persoon dan aan het algemeen belang van openbaarmaking van het suïcideverslag. Hierbij heeft meegewogen dat er nog niet veel tijd was verstreken sinds de suïcide.
Overigens ging het in deze zaak om een verzoek van nabestaanden aan de IGZ om openbaarmaking van een suïcideverslag van een zorginstelling op grond van de Wob. Dit verzoek dient te worden onderscheiden van de situatie dat nabestaanden de zorgaanbieder verzoeken om inzage in of afschrift van het medisch dossier van de overleden cliënt. Ik ben voornemens dit laatste expliciet te regelen in de Wet cliëntenrechten zorg (artikel 23).
Naar aanleiding van omvangrijke fraude met het persoonsgebonden budget en WAO/WIA-uitkeringen en het schietincident in Alphen aan de Rijn, zal ik onderzoek laten doen naar het medisch beroepsgeheim in brede zin, waarbij ook relevante en recente jurisprudentie zal worden meegenomen. De resultaten van het onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2012. In antwoord op de vraag naar het Zwitsers voorbeeld, merk ik op dat uw daarvoor ingediende motie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011/2012, 25 424, nr. 140) is verworpen.
De sluiting van logeerhuizen voor kinderen met psychische problemen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Logeerhuizen met sluiting bedreigd» en «Bruce kan niet naar vrienden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat logeerhuizen voor kinderen met psychische problemen, waar bijvoorbeeld kinderen met een autistische stoornis een weekend per maand kunnen logeren, zowel een noodzakelijke ontlasting van de ouders zijn als een mogelijkheid voor de kinderen om sociale contacten op te doen?
Een weekend logeren in een logeerhuis is één van mogelijkheden om ouders van een kind met psychische problemen te ontlasten en voor kinderen om sociale contacten op te doen. Er zijn ook andere voorzieningen, bijvoorbeeld weekenddagopvang, thuisondersteuning (overname toezicht) of buddyzorg.
Wat vindt u van het feit dat in het hele land dit soort logeerhuizen aan het eind van dit jaar hun deuren zullen sluiten?
Ik vind het van belang dat het zorgkantoor er voor zorgt dat er een passend aanbod is voor mensen met een indicatie voor kortdurend verblijf. Het zorgkantoor heeft bij de zorginkoop de ruimte om afwegingen te maken op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen. Beslissingen tot sluiten van logeerhuizen zijn beslissingen die genomen worden door zorgaanbieders op basis van een complex aan afwegingen zoals productieafspraken tussen zorgkantoor en zorgaanbieder, kostprijzen, bezettingsgraad en aantal gestelde indicaties van cliënten. Het aantal indicaties voor kortdurend verblijf neemt af.
Afstoten van logeercapaciteit bij de ene zorgaanbieder biedt overigens ook kansen voor een meer optimale bezetting bij andere zorgaanbieders die logeerzorg blijven aanbieden.
Wat is de reden dat instellingen nog wel het verblijf van de kinderen in logeerhuizen vergoed krijgen, maar straks slechts gedeeltelijk de begeleiding door betaalde krachten? Bent u van mening dat kinderen op halve kracht begeleid kunnen worden?
Er is geen sprake van gedeeltelijk begeleiden of begeleiden op halve kracht. De indicatiestelling en bekostiging van logeren verschilt van de indicatiestelling en bekostiging van wonen in een instelling. Langdurig verblijf (wonen in een instelling) wordt geïndiceerd en bekostigd via de zzp-systematiek. In een zzp zit alle samenhangende zorg in één pakket met een integraal tarief. Logeren in een instelling wordt geïndiceerd in aparte extramurale functies en klassen. De indicatiestelling houdt rekening met de noodzakelijke begeleiding gedurende de hele week (dus ook tijdens de logeerweekenden).
Omdat integrale indicatiestelling en integrale tarieven voor logeren ontbreken bied ik zorgkantoren al vanaf 2010 de gelegenheid voor logeerplaatsen meer zorg in te kopen dan is opgenomen in de indicaties. Uiteraard geldt daarbij dat zorgkantoren de ruimte hebben om afwegingen te maken op basis van aantal indicaties, aanbod, kwaliteit en door aanbieders gehanteerde prijzen.
Zijn er alternatieven voor deze logeerhuizen die zowel de ouders ontlasten als de kinderen een mogelijkheid geven sociale contacten op te doen? Zo ja, waar bestaan die alternatieven uit? Zo nee, verwacht u dat sluiting van logeerhuizen ertoe zal leiden dat kinderen weer sneller naar de dagbehandeling in de psychiatrie zullen gaan, zoals voorspeld wordt door mensen uit het veld? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn alternatieven om ouders te ontlasten zoals vrijwillige thuiszorg, buitenschoolse opvang, (weekend)dagopvang, thuisondersteuning, buddyzorg, kortdurende opnames en vakantiekampen. Bovendien zijn er alternatieven voor het bieden van een weekend logeren in eigen instelling van een zorgaanbieder. Er wordt bijvoorbeeld ook logeerzorg aangeboden door zorgaanbieders in huisjes in bungalowparken of op zorgboerderijen.Afstoten van logeercapaciteit bij de ene zorgaanbieder biedt overigens kansen voor een optimalere bezetting bij andere zorgaanbieders die logeerzorg blijven aanbieden.
Wat zijn de kosten van een dagbehandeling van een kind in een Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)-instelling? Wat zijn de kosten van een dag verblijf in een logeerhuis?
Dagbehandeling wordt bekostigd vanuit de Zvw. De kosten van dagbehandeling kunnen per instelling verschillend zijn. Bij de vergoeding die instellingen vanuit de Zvw voor een deeltijdcontact ontvangen is er onderscheid tussen gebudgetteerde instellingen en niet gebudgetteerde instellingen. Bij gebudgetteerde instellingen is de vergoeding per cliënt per contact tussen de € 102,- en € 138,- voor contacten met een omvang tussen 4 en 6 uur. De vergoeding is tussen de € 205,- en € 275,- voor contacten met een omvang tussen 6 en 8 uur. Deze vergoeding is per deeltijd behandeling ongeacht de duur van de periode. Voorniet gebudgetteerdeinstellingen loopt bekostiging van dagbehandeling uitsluitend via DBC’s. Er zijn in totaal ruim tachtig DBC’s met verschillende tarieven voor verschillende stoornissen bij een variatie in behandelduur. De tarieven van deze DBC’s variëren van € 129,- tot ruim € 25 000,-.
Eind 2010 heeft VWS onderzoek laten doen naar de gemaakte kosten in logeerhuizen in de gehandicaptenzorg en de GGZ. In het onderzoek kwamen de totale kosten voor weekendhuizen in de GGZ op ruim € 280,- per dag (exclusief behandeling) en ruim € 295,- per dag (exclusief behandeling). De totale kosten voor weekendhuizen in de gehandicaptenzorg kwamen uit op ruim € 190,- per dag.
Zijn er cijfers bekend van het ziekteverzuim van ouders met een kind met een psychiatrische aandoening? Zo ja, wat zijn deze cijfers?
Is er een verschil in tarieven voor logeerhuizen voor kinderen met psychiatrische aandoeningen en andere groepen, zoals verstandelijk gehandicapten? Zo ja, wat is de reden van het verschil in tarieven?
Nee, er zijn mij geen cijfers bekend over ziekteverzuim waarbij specifiek is gekeken naar ouders van een kind met een psychiatrische beperking.
Zijn er mogelijkheden voor logeerhuizen in de GGZ om met andere regels of andere organisatievorm voort te bestaan met lagere tarieven voor de zorg? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u?
Er zijn geen door de NZa vastgestelde integrale tarieven voor logeren in logeerhuizen. Er zijn in de NZa beleidsregels dan ook geen aparte tarieven vastgesteld voor logeren in logeerhuizen in de gehandicaptenzorg en logeerhuizen in de GGZ.
De bekentenis van een veteraan over de executies van 120 personen in Rawagade in 1947 |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Altijd Wat» van 25 oktober jl. waarin wordt bericht dat een veteraan aan tenminste twee personen heeft bekend dat hij verantwoordelijk is voor het zonder vorm van proces standrechtelijk executeren van inwoners van het dorp Rawagede in toenmalig Nederlands- Indië in 1947?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een nieuwe en concrete aanwijzing is, die de verdenking rechtvaardigt dat er sprake is van oorlogsmisdaden en/of misdaden tegen de menselijkheid? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort misdaden niet voor verjaring in aanmerking komen en er derhalve een nieuwe aanleiding is om te bezien of er nog tot vervolging van de verdachten kan worden overgegaan? Indien nee, waarom niet?
De uitspraken in de uitzending «Altijd Wat» over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Deelt u de mening dat een nieuw wetenschappelijk onderzoek naar de gebeurtenissen in het dorp Rawagede in 1947 noodzakelijk is omdat deze nieuwe getuige en mogelijke dader heeft aangegeven dat de executies in de week vóór 9 december 1947 hebben plaatsgevonden en dus niet op 9 december 1947, een datum die tot op heden steeds tot discussie en verwarring heeft geleid, waardoor de gruwelijke gebeurtenissen steeds zijn betwist? Zo ja, bent u bereid hiertoe opdracht te geven? Indien nee, waarom niet?
In geen van de mij bekende documenten wordt een militaire actie genoemd in het dorp Rawagede die in de week vóór 9 december 1947 zou hebben plaatsgevonden. Wel wordt in deze documenten de datum 9 december 1947 genoemd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van de betrokken eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota in 1969 stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een wetenschappelijk onderzoek in opdracht van de regering aangewezen is.
Het geweld tegen christenen in Birma |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Burma: soldiers shoot at worshippers during Mass, burn churches»1; «Burmese Churches Attacked: Women Raped, Civilians Killed by Military»2; en «Systematische marteling in Birma (Myanmar) terwijl Europa werkt aan hechtere banden met het land»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten, in algemene zin en in het licht van uw persbericht van 31 mei 2011, over de inzet van het Mensenrechtenfonds om concrete projecten te steunen in ondermeer Birma?4
De acties van de Birmese militairen als beschreven in genoemde berichten, behoren tot de ernstigste vorm van mensenrechtenschendingen. De regering veroordeelt deze dan ook scherp. Birma heeft de afgelopen drie maanden een aantal stappen in de goede richting gezet, maar een substantiële verbetering van de mensenrechtensituatie is er niet.
Nederland levert vanuit het Mensenrechtenfonds een bijdrage aan versterking van non-gouvernementele organisaties en verbetering van de mensenrechtensituatie in Birma. Nederland steunt projecten voor persvrijheid, capaciteitsopbouw van NGO’s, steun aan politieke gevangenen en bewustwording van etnische groepen.
Welke resultaten heeft Nederland de afgelopen jaren geboekt met het stelselmatig aan de orde stellen van de inperking van toegang tot vrij internet en de gevolgen daarvan voor verdedigers van mensenrechten in Birma?5
Nederland heeft uit het Mensenrechtenfonds de grootste onafhankelijke, veelal in het buitenland gevestigde, Birmese mediaorganisaties gesteund. Vanuit onder meer Thailand, India en Noorwegen trachten deze onafhankelijke media zo volledig en objectief mogelijk verslag te doen van politieke, sociale en economische ontwikkelingen in Myanmar/Birma. Dankzij deze berichtgeving zijn vele ernstige mensenrechtenschendingen onder de aandacht gebracht van de internationale gemeenschap en aan de kaak gesteld. Eén van de ontwikkelingen in Birma van de afgelopen drie maanden is een toename van de persvrijheid. Er mag op dit moment worden gerapporteerd over onderwerpen die voorheen taboe waren en leidden tot boetes of zelfs gevangenisstraf. Het gaat daarbij om onderwerpen zoals de besprekingen die de regering voert met Aung San Suu Kyi en de protesten tegen de bouw van de Myitsonedam. Websites van mediaorganisaties die uit het Mensenrechtenfonds gesteund worden en die voorheen verboden waren in Birma, zijn op dit moment toegankelijk voor Birmezen met toegang tot internet.
Welke aanvullende maatregelen treft het kabinet en/of heeft het kabinet getroffen om de positie van christenen in Birma te verbeteren? In welke internationale organisaties heeft u de positie van Birmese christenen aan de orde gesteld of laten stellen en wat hebben die inspanningen in concrete termen opgeleverd?
In Myanmar/Birma is een groot deel van de Karen en Kachin etnische bevolkingsgroepen christelijk. Nederland ziet er op toe dat bij elke gelegenheid die zich aandient, met name in EU verband, bij de Birmese autoriteiten wordt aangedrongen op een vreedzame oplossing voor de vele etnische conflicten in Myanmar/Birma en vredesbesprekingen met de gewapende etnische groepen. Verreweg de grootste groep vluchtelingen aan de Thais-Birmese grens bestaat uit Karen. De ruim 140 000 vluchtelingen worden opgevangen in vluchtelingenkampen aan de Thaise zijde van de grens. Nederland heeft de afgelopen jaren een bedrag van 1,5 miljoen euro per jaar bijgedragen aan de opvang van deze vluchtelingen.
Welke concrete sanctiemogelijkheden staan u ten dienste om de regering van Birma te bewegen het overheidsgeweld tegen christenen te staken?
Mensenrechtenschendingen zoals hierboven genoemd, worden in alle relevante internationale fora aan de orde gesteld, zoals de VN Mensenrechtenraad, de Algemene Vergadering van de VN, UNHCR en de ILO. Deze herhaalde internationale inspanningen evenals de sanctieregimes van de EU, VS en andere Westerse landen hebben verbetering van de mensenrechtensituatie in Myanmar/Birma als centrale doelstelling.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken?
De zelfverrijking van toezichthouders van de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Wat is uw mening over de zelfverrijking van twee toezichthouders die tijdelijke bestuursfuncties uitoefenden bij Stichting Gehandicaptenzorg Limburg? Is hier geen sprake van ongeoorloofde belangenverstrengeling?1
Als ik de berichtgeving over deze casus, waarover u mij vragen stelt, tot mij neem blijkt dat nog veel onduidelijk is. Niet alleen over de aard, maar ook over de aanleiding en over de achtergronden van het probleem bestaat veel onduidelijkheid. Daarover lees ik verschillende versies in artikelen uit Dagblad De Limburger van 19, 22 en 25 oktober 2011 over SGL (Stichting Gehandicaptenzorg Limburg), zie bijlagen. Wat wél duidelijk is, is dat een ondernemingsraad en een Raad van Toezicht van een zorginstelling een meningsverschil hebben. Ook komt duidelijk naar voren dat zij die kwestie inmiddels aan een speciaal voor dit soort kwesties in het leven geroepen adviescommissie hebben voorgelegd, de Governance Commissie Gezondheidszorg. Tevens constateer ik uit de berichtgeving dat dit meningsverschil de patiëntenzorg niet raakt.
Als staatssecretaris van VWS ben ik verantwoordelijk voor de randvoorwaarden van het stelsel en tevens aanspreekbaar op de kwaliteitsbewaking voor mijn beleidsterrein in de zorg. Beide aspecten zijn hier evenwel niet in geding.
Daarom concludeer ik dat het hier om een conflict tussen een ondernemingsraad en een Raad van Toezicht in een zorginstelling gaat, waarvan het logisch is dat men dat daar moet zien op te lossen. Daar is men ook mee bezig en men hanteert daar ook de juiste procedures voor, i.c. het inschakelen van de Governance Commissie Gezondheidszorg. Gezien deze procedurele stand van zaken past mij in dezen dus terughoudendheid.
Mijn terughoudendheid wordt verder veroorzaakt omdat de precieze feiten en omstandigheden onvoldoende duidelijk zijn. We weten bijvoorbeeld niet hoe de Raad van Toezicht heeft besloten over de extra vergoeding van de twee betrokkenen. Die raad bestond destijds tenslotte uit 5 personen.
Vindt u het aanvaardbaar dat toezichthouders, die zichzelf hebben benoemd als tijdelijk adviserend bestuurder, hun eigen salariëring vaststellen? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo ja, waarom wel?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat voor «bestuurlijke adviezen» de salariëring 31 738 euro en 68 116 bedroeg? Welk bedrag toucheerden zij per gewerkt uur? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening van de OR-woordvoerder dat deze bedragen buiten proportie zijn en «in ernstige strijd» is met de Zorgbrede Governancecode? Zo nee, waarom niet?1
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de twee toezichthouders, dat de door henzelf vastgestelde salariëring in strijd is met de Zorgbrede Governancecode, maar door het niet kunnen vinden van een vervanger de «nood breekt wet»- maatregel van toepassing is?
Ik wacht het antwoord op deze vraag van de Governance Commissie Gezondheidszorg af.
Wilt u maatregelen nemen om de ontvangen salarissen terug te vorderen? Zo neen, waarom niet?2
Op dit moment is er nog geen enkele uitspraak van een bevoegd college of persoon dat hier sprake is van onterechte betalingen.
Deelt u de mening dat zorgbestuurders die zichzelf verrijken door het toekennen van een exorbitante salariëring op een zwarte lijst moeten worden geplaatst en uit de zorg geweerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat u in deze vraag van toezichthouders overstapt op bestuurders. Ik ben van mening dat in de zorg goede bestuurders moeten werken. En verder ben ik van mening dat zij dat voor een beloning moeten gaan doen die binnen de normen ligt die gaan gelden nadat het wetsvoorstel voor zo’n normeringswet (TK 32600) in werking treedt.
Kent u het bericht over toezichthouder Frank S. die zijn verdiensten in rekening bracht als managementfee? Zijn er meer toezichthouders die zichzelf exorbitante salarissen toekennen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?3
Ik ken het bericht. Ik zal op de beloning van toezichthouders terug komen in de analyse over de topinkomens in de zorg, die jaarlijks aan het eind van het jaar door de minister van BZK en de bewindslieden van VWS naar de Kamer wordt gestuurd. Ook hier geldt echter dat deze inkomens na inwerkingtreding van de WNT (wet normering topinkomens) worden genormeerd, waardoor excessen in nieuwe contracten niet meer kunnen voor komen.
Bekentenis over 120 executies in december 1947, West Java |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van de getuigenis van een vertrouwensarts uit de landmacht over een bekentenis van een veteraan die in november of december 1947 120 mannen in Rawagedeh of omgeving heeft geëxecuteerd?1 Bent u bereid het Openbaar Ministerie (OM) te verzoeken een officiële getuigenis van deze verklaring door de zelfverklaarde dader te laten opnemen? Indien neen, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van hetgeen in de uitzending naar voren is gebracht.
De uitspraken over de gebeurtenissen in Rawagede wijken niet wezenlijk af van wat eerder over deze aangelegenheid bekend is geworden. Over de (on)mogelijkheden van strafrechtelijk vervolging naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rawagede in 1947 is Uw Kamer in antwoorden op Kamervragen op 6 september 1995 geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 1994–1995, nr. 1190). Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding geven tot bijstelling van de in die antwoorden opgenomen vaststelling dat vervolging van de standrechtelijke executies in 1947 in Rawagede niet meer mogelijk is.
Kunt u verklaren over welke gebeurtenis deze getuigenis gaat? Kunt u dat toelichten? Wat was de functie van het KNIL bij dit kennelijke onderdeel van 3-9 R.I. in deze zaak? Kunt u bevestigen dat het om 3-9 R.I gaat? Indien nee, welk onderdeel zou dan betrokken zijn geweest bij de executie van 120 personen?
Mij is geen actie van Nederlandse militairen in Rawagede bekend anders dan die welke op 9 december 1947 heeft plaatsgevonden. In verschillende documenten wordt het derde bataljon van het negende regiment infanterie (3–9 R.I) genoemd als de eenheid die deze actie heeft uitgevoerd. Het betreft onder andere het oorlogsdagboek van deze eenheid zelf, alsmede het rapport van het VN onderzoeksteam dat onderzoek heeft gedaan naar de actie.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat volgens een bericht in de pers twee jaar geleden nog negen personen in leven zouden zijn die bij het onderdeel 3-9 R.I. betrokken waren?2 Kunt u bevestigen dat dat cijfer juist is? Indien nee, hoeveel deelnemers van de operatie zijn er naar uw informatie nog in leven?
Bent u bereid deze mensen door het OM op te laten roepen om te getuigen over de gebeurtenissen van november en december 1947 in West-Java? Indien nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Mij is niet bekend welke personen precies aan de actie op 9 december 1947 hebben deelgenomen, en derhalve is niet na te gaan welke daarvan nog in leven zijn.
Hebt u kennisgenomen van de opvatting van de secretaris van de interdepartementale commissie die in 1969 de Excessennota voorbereidde, Cees Fasseur, dat de Excessennota geen aanspraak op volledigheid kan maken omdat deze in enkele maanden uit de toen nog verspreide en niet-geïnventariseerde Indische archieven moest worden opgediept?3 Deelt u de opvatting dat een aanvulling op die nota noodzakelijk is? Indien nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u in het licht van de getuigenissen in het tv-programma Altijd Wat de opvatting dat het noodzakelijk is een juridisch onderzoek uit te voeren naar oorlogsmisdaden in de periode 1945–1949? Indien nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat uitvoeren?
Ik heb kennisgenomen van de opvatting van de heer Fasseur. Ik wijs erop dat de regering al in 1969 opdracht heeft gegeven tot een bronnenuitgave betreffende de Nederlands – Indonesische betrekkingen in de jaren 1945–1950. Deze opdracht heeft geleid tot een zeer uitgebreide, twintig-delige uitgave. Deze en andere bronnen staan ter beschikking ten behoeve van onderzoek naar deze periode in de Nederlandse geschiedenis. Zoals de minister-president tijdens de parlementaire behandeling van de Excessennota stelde, is het zeer de vraag of geschiedschrijving hierover in opdracht van de regering moet geschieden. Mede in dit licht ben ik niet van mening dat een aanvulling op de Excessennota dan wel een nieuw historisch onderzoek in opdracht van de regering noodzakelijk is.
Deelt u in het licht van de getuigenissen in het tv-programma Altijd Wat de opvatting dat het noodzakelijk is een nieuw historisch onderzoek uit te voeren naar oorlogsmisdaden in de periode 1945–1949? Indien neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dat uitvoeren?
Nu strafrechtelijke vervolging niet meer mogelijk is (zie ook mijn antwoord op vraag 1), zie ik daartoe geen aanleiding.
Turkse aanval op Noord-Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Wat is naar uw informatie de omvang van de invasiemacht die Turkije heeft samengebracht ter bestrijding van Koerdische strijders in Noord-Irak? Is het waar dat 22 bataljons met in totaal 10 000 grondtroepen op vijf plaatsen de grens met Irak overtrekken?1 Hebt u informatie over de duur, de militaire en politieke doelen van de Turkse operatie in Noord-Irak?
Het Turkse militaire offensief was een reactie op een aanslag van de verboden PKK op 19 oktober jl. en is op 27 oktober jl. beëindigd. De Turkse krijgsmacht bevestigt dat hieraan 22 bataljons met 10 000 militairen hebben deelgenomen, grotendeels militairen die reeds in de regio waren gestationeerd. Hoewel speciale eenheden over de grens met Noord-Irak werden ingezet, waren de meeste militairen binnen de Turkse grenzen actief. De Turkse krijgsmacht, politie en gendarmerie blijven, zoals te doen gebruikelijk, wel gestationeerd in Zuidoost Turkije om nieuwe aanslagen te voorkomen.
Dit specifieke tegenoffensief is van relatief beperkte duur geweest. De strijd tussen het Turkse leger en PKK-strijders sleept zich echter al jaren voort. De Turkse regering beoogt de militaire capaciteit van de PKK in het grensgebied tussen Turkije en Irak te bestrijden en een robuust antwoord te bieden op het PKK-geweld. Het is moeilijk te bepalen hoe effectief de Turkse regering is in het bereiken van dit doel.
Is de NAVO geïnformeerd over deze interventie? Zo ja, op welke wijze?
De NAVO is niet op de hoogte gesteld. Dit is niet ongebruikelijk, omdat de Turkse acties buiten het NAVO-verband hebben plaatsgevonden.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 6 en 7 in een eerdere vragenreeks2 waarin u stelt dat indien de Turkse acties van beperkte duur zijn, de territoriale eenheid van Irak of de regionale stabiliteit niet in gevaar hoeft te komen? Wat is uw opvatting thans over de invasie?3
Ja. Het Turkse tegenoffensief in reactie op de PKK-aanval van 19 oktober is beëindigd.
Deelt u de opvatting dat deze invasie een schending van het internationale recht is? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse regering is geschokt en betreurt de slachtoffers als gevolg van het geweld. Vaststaat dat vanuit Irak Koerdische aanvallen hebben plaatsgevonden op Turks grondgebied. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft geen maatregelen genomen tegen deze aanvallen. Turkije kan zich beroepen op het recht op zelfverdediging, mits deze maatregelen onder meer overeenstemmen met eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Wat is uw beoordeling van de opvattingen van de Koerdische regionale regering van Irak dat ze de PKK niet actief zullen bestrijden?4 Deelt u de opvatting dat een politieke oplossing van de Koerdische problemen in Turkije zeer urgent is? Indien neen, waarom niet?
Tijdens zijn bezoek aan Turkije van 2 tot 5 november jl. heeft de leider van de «Koerdische Autonome Regio», Massoud Barzani, steun uitgesproken voor de Turkse strijd tegen de PKK en het belang benadrukt van een vreedzame oplossing van het Koerdisch vraagstuk. De toenadering tussen Turkije en de «Koerdische Autonome Regio» is een positieve ontwikkeling, die hoop geeft voor een effectievere bestrijding van de PKK in de toekomst.
Ja, ik ben van mening dat een politieke oplossing, waarbij de sociaaleconomische en culturele positie van de Koerdische minderheid in Turkije wordt verbeterd, urgent is.
Welke bilaterale stappen bent u bereid of voornemens te nemen ten aanzien van Turkije om te komen tot een politieke oplossing van het Koerdisch probleem, daar u van mening bent dat militaire middelen niet toereikend zijn om de Koerdische kwestie op te lossen?5
De regering vraagt zowel bilateraal als via de EU aandacht voor een politieke oplossing van het Koerdisch vraagstuk.
Deelt u de opvatting dat het verontrustend is dat regionaal overleg plaats heeft zonder dat de politieke belangen van de verschillende Koerdische minderheden in Irak, Iran, Syrië en Turkije aan de orde komen? Indien neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid aan te dringen op internationaal overleg met Koerdische deelname? Kunt u dat toelichten?6
Regionaal overleg is essentieel voor bestrijding van de grensoverschrijdend opererende PKK. Het is daarbij aan de betrokken landen zelf om een manier te vinden voor inclusief en constructief overleg.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de VS onbemande vliegtuigen leveren aan de Turkse strijdkrachten om operaties in de bergen van Noord-Irak uit te voeren, dan wel gemakkelijker te maken? Deelt u de opvatting dat dit een ongewenste internationalisering en militarisering van de verhoudingen in het Midden-Oosten betekent?7
De VS steunen Turkije in de strijd tegen de PKK. Op verzoek van Turkije delen de VS daartoe informatie over terrorismebestrijding. Tevens maakt het Turkse leger gebruik van Amerikaanse onbemande vliegtuigen. Er worden geen Amerikaanse onbemande vliegtuigen aan Turkije geleverd.
De veiligheidssamenwerking tussen de VS en Turkije bestaat reeds langer, hetgeen niet heeft geleid tot een ongewenste militarisering of internationalisering van de verhoudingen in het Midden-Oosten.
De oproep van Turken om meer te gaan rellen tegen Koerden |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Turken roepen op tot meer rellen tegen Koerden»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat het hier een «importprobleem» betreft dat een direct gevolg is van de massa-immigratie?
Oplaaiend geweld in het Zuidoosten van Turkije heeft geresulteerd in het oplopen van spanningen in Nederland tussen mensen die de Koerdische en mensen die de Turkse standpunten aanhangen. Nederland heeft een open samenleving. Wat elders in de wereld gebeurt is voelbaar binnen de Nederlandse grenzen en omgekeerd. De kwalificatie «massa-immigratie» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Welke specifieke maatregelen gaat u nemen om deze Turkse oproep tot geweld de kop in te drukken?
Geen. Als het gaat om handhaving van de openbare orde dan is dit primair een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteit. Van die zijde is er geen behoefte gebleken aan assistentie op landelijk niveau.
De afwezigheid van een vacature voor medewerker dierenpolitie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de vacature voor medewerker dierenpolitie op de vacaturesite van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), die niet kan worden ingevuld omdat de werkzaamheden niet bekend zijn?1
Ja.
Doet het KLPD vaker mededelingen over het feit dat voor concrete functies geen vacatures zijn? Zo ja, kunt u dan precies aangeven welke functies dat het afgelopen jaar betrof? Zo nee, waarom wordt dit dan speciaal voor de dierenpolitie wel gedaan?
Nee, het is geen gewoonte om mededelingen te doen over de afwezigheid van vacatures bij het KLPD. Toen uit de voornemens van het toen nieuwe kabinet bekend werd dat er dierenpolitie zou komen, kreeg het KLPD meerdere telefoontjes van mensen die interesse hadden voor een functie bij de dierenpolitie. Aangezien destijds nog geen duidelijkheid was over inrichting en tijdspad van dierenpolitie is het betreffende bericht op de website «werkenbijhetklpd.nl’geplaatst.
Zoals nu bekend is geworden wordt het meldnummer «144, Red een dier» bij het KLPD ondergebracht. Ook zal er bij het KLPD een expertisecentrum worden opgericht met als doel de actiekracht van de dierenpolitie te vergroten. Momenteel zijn hier nog geen vacatures voor.
Inmiddels is de tekst gewijzigd. Nader bezien had de betreffende tekst mogelijk wat eerder aangepast kunnen worden.
De tekst op de site is nu als volgt:
Het KLPD krijgt regelmatig vragen van mensen die interesse hebben in een functie bij de dierenpolitie. De dierenpolitie is echter geen onderdeel van het KLPD. Wel is het KLPD het meldpunt «144, Red een dier» ondergebracht bij het KLPD. Op dit moment zijn er bij het meldpunt geen vacatures.
Politiemedewerkers die interesse hebben in een functie bij de dierenpolitie kunnen solliciteren bij hun eigen regiokorps.
Deelt u de mening dat het feit dat het KLPD meldt niet te weten welke werkzaamheden de medewerkers dierenpolitie moeten gaan verrichten aanleiding kan zijn om te veronderstellen dat er nog geen zinnige invulling aan deze functie is gegeven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het invullen van eventuele vacatures beter achterwege kan worden gelaten? Zo nee, hoe moet dit dan wel worden gelezen?
Nee, de tekst op de website van het KLPD is achterhaald en inmiddels vervangen door een actuele tekst.
Hoeveel open sollicitaties heeft het KLPD afgelopen half jaar ontvangen voor de functie van medewerkers dierenpolitie? Waren daar ook interne sollicitanten bij? Zo ja, hoeveel? Zo nee, wat zegt dat over de aantrekkelijkheid van deze functie?
Het KLPD heeft geen open sollicitaties ontvangen voor de functie van dierenpolitie. Dit heeft vooral te maken met het feit dat alleen executieve politieambtenaren kunnen solliciteren naar een plek bij de dierenpolitie. Hiervoor gelden de normale werving- en selectieprocedures zoals die bekend zijn bij de politie.
Kan in het licht van de eerdere berichtgeving «Animalcops worden cavia-agenten», waaruit ernstige twijfel blijkt over nut en noodzaak van de dierenpolitie, en in combinatie met de genoemde vacaturetekst met een gerust hart worden aangenomen dat er geen behoefte is aan 500 medewerkers dierenpolitie?2 Betekent dit dat de vrijgevallen capaciteit wel ingevuld zal gaan worden met politieagenten die zich kunnen richten op de aanpak van ernstige criminaliteit waar vooral mensen last van hebben? Zo nee, waarom niet?
De dierenpolitie is een prioriteit van de politie en een afspraak in het Regeerakkoord. Ik deel uw mening niet dat er geen behoefte is aan 500 medewerkers dierenpolitie. De 500 dierenpolitie maakt deel uit van de operationele sterkte. De operationele sterkte van 49 500 politieagenten is beschikbaar voor álle prioriteiten en taken die er voor de politie zijn. Overigens vervullen het Openbaar Ministerie en de burgemeesters hierin het gezag.
Het aantrekken van getalenteerde Chinese studenten door Nederlandse universiteiten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De strijd om Chinees toptalent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Chinese getalenteerde studenten nodig zijn om de Nederlandse kenniseconomie op stoom te krijgen en te houden?
Ja, Nederland wil aantrekkelijk zijn voor getalenteerde buitenlandse studenten. Door hun motivatie en achtergrond zijn ze een verrijking voor het Nederlandse hoger onderwijs en kunnen ze bijdragen aan de versterking van de kenniseconomie. Ook de WRR en AWT benadrukken het belang van het benutten van buitenlands kennispotentieel.
Bent u het tevens van mening dat niet alle kracht van de kenniseconomie uit buitenlandse studenten geput kan worden, maar dat forse investeringen in Nederlandse studenten ook noodzakelijk blijven?
Ja. Naast het aantrekken van buitenlandse getalenteerde studenten, het aanbieden van international classrooms en het stimuleren van internationale mobiliteit neem ik met de Strategische Agenda «Kwaliteit in verscheidenheid» maatregelen om de positie van Nederland als kenniseconomie te versterken, o.a. door ruimte voor differentiatie en profilering en intensief en activerend onderwijs voor studenten te bevorderen.
Bent u bereid om de Nederlandse universiteiten te helpen bij het werven van talenten nu zij het steeds vaker afleggen tegen concurrerende landen?
Door de toegenomen concurrentie binnen de internationale markt voor hoger onderwijs zullen Nederlandse hoger onderwijsinstellingen meer kwaliteit moeten leveren in de slag om het aantrekken van talent. Met de Strategische Agenda «Kwaliteit in verscheidenheid» neem ik maatregelen om dit te bewerkstelligen. Uitgangspunt voor het werven van talent door de instellingen is en moet zijn dat zij zich bij de werving en selectie laten leiden door kwaliteit.
Bent u bereid de knelpunten die in de uitzending van Nieuwsuur worden genoemd, zoals hoge visumkosten en het wegvallen van de Huygensbeurzen, op korte termijn weg te nemen?
De toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs is onderdeel geweest van de overwegingen bij de legesverhoging. Het kabinet is van mening dat de toegankelijkheid van Nederland voor studenten van buiten de EU niet in gevaar komt door de legesverhoging. Voor deze studenten, die hun studie en verblijf volledig zelf financieren, bestaan de kosten van de leges immers uit een klein deel van de totale kosten.
Het wegvallen van een programma als het Huygens Scholarship Programme betekent niet dat Nederland geen aantrekkelijke studielocatie kan zijn. Voor het ontwikkelen van academisch talent in Nederland zullen andere wegen moeten worden benut. Daarbij vind ik het gerechtvaardigd als in tijden van noodzakelijke overheidsbezuinigingen een groter beroep kan worden gedaan op investeringen uit particuliere hoek. De Nuffic onderzoekt de mogelijkheid om met privaat geld ook in de toekomst onder de naam Huygens Scholarship Programme beurzen aan studenten te verstrekken.
Bent u van mening dat, indien op dit soort problemen geen passende actie volgt, de geambieerde «Top-5-kenniseconomie»-ambitie langzaam een holle frase dreigt te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4 en vraag 5.
Het artikel ‘Ondernemende universiteit in zwaar weer’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jasper van Dijk , Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ondernemende universiteit in zwaar weer»1 en de reactie van TU Delft op dit artikel?
Ja.
Hoewel een aantal van de aangehaalde punten in het artikel niet nieuw zijn, geeft dit artikel en de reactie van TU Delft u aanleiding om een nader onderzoek in te stellen naar de rechtmatigheid van de besteding van de middelen die de TU Delft ontvangen heeft? Welke mogelijkheden heeft u om in te grijpen bij onrechtmatige bestedingen? Ziet u hiertoe aanleiding?
In het artikel van de NRC «Ondernemende universiteit in zwaar weer» van 22 oktober 2011 wordt gesteld dat bij de TU Delft sprake zou zijn van onrechtmatig uitgeven van rijksmiddelen, verliezen op vastgoed en gebrek aan aandacht voor integriteit.
Naar aanleiding van dit artikel heb ik overleg gevoerd met het College van Bestuur van TU Delft. Dit gesprek ging over de analyse van de Inspectie van het Onderwijs naar aanleiding van het genoemde krantenartikel.
Op basis van dit overleg heeft de Inspectie van het Onderwijs de inbreng van TU Delft nader gevalideerd. TU Delft heeft hierbij voornemens kenbaar gemaakt met betrekking tot de verbetering van het beheerssysteem voor het declareren van reis- en verblijfskosten, het betrachten van gepaste soberheid, het inzetten van een awarenessproject over de intern vastgestelde gedragscode.
Aanvullend heeft de Inspectie TU Delft een brief gestuurd over een aantal verbeterpunten bij TU Delft. Deze gaan over het inkoopbeleid en de inkoopprocedures, nevenwerkzaamheden, beheer van het vastgoed en de onkostenvergoedingen.
De Inspectie vraagt TU Delft in het najaar of bij het jaarverslag 2011 te rapporteren over de voortgang van de verbeterpunten. De TU Delft heeft met de brief van 13 februari 2012 haar eerder geuite voornemens bevestigd en tevens aangegeven in te stemmen met de door de Inspectie gevraagde verbeterpunten.
Dat is voor mij afdoende.
Deelt u de mening dat de € 300 mln. die de TU Delft jaarlijks aan belastinggeld ontvangt, bedoeld is voor onderwijs en onderzoek en niet voor het voeren van rechtszaken tegen de overheid en voor het betalen van bestuurlijke boetes voor te veel verdienende voorzitters?
Zoals elke rechtspersoon heeft ook TU Delft de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen beslissingen van de rijksoverheid. De middelen die TU Delft van OCW ontvangt zijn bestemd voor onderwijs, onderzoek, beheer en bestuur van de instelling, daartoe hoort in sommige gevallen ook de gang naar de rechter.
Kunt u bevestigen dat PricewaterhouseCoopers (PwC) de TU Delft in 2007 en 2008 een goedkeuring onthield op de jaarrekening? Is het waar dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is geïnformeerd door PwC, maar dat er geen maatregelen zijn genomen? Kunt u toelichten waarom er vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geen maatregelen genomen zijn?
Ja. De reden waarom de accountant goedkeuring bij TU Delft onthield was het niet aanbesteden van opdrachten volgens de richtlijnen voor Europese aanbesteding. Voor het niet naleven van de Europese aanbestedingsregels heeft de Nederlandse overheid geen sanctiebeleid. Wel kunnen private partijen besturen van instellingen hierop aanspreken als zij zich geschaad voelen bij het niet Europees aanbesteden van opdrachten. Zij kunnen dan een schadeclaim indienen bij de aanbestedende instantie. Het niet Europees aanbesteden zegt op zich niets over het al dan niet daadwerkelijk marktconform aanbesteden en ook niet over het niet aanwenden van middelen voor de primaire taken van instellingen. De Inspectie van het Onderwijs zag daarom geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.
Aanvallen en ontvoeringen door Somalische groeperingen, waaronder Al Shabaab, in de grensstreek tussen Kenia en Somalië |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten van aanvallen en ontvoeringen door Somalische groeperingen, waaronder Al Shabaab, in de grensstreek tussen Kenia en Somalië?1
Ja.
Kloppen de berichten dat deze groeperingen ook vluchtelingenkampen in deze regio aanvallen?
Er is geen sprake van aanvallen op vluchtelingenkampen door Somalische groeperingen. Wel zijn op 13 oktober 2011 twee Spaanse medewerksters van Artsen zonder Grenzen (AzG) ontvoerd uit vluchtelingenkamp Dadaab in Kenia. Zij zouden mogelijk zijn meegevoerd naar Somalisch grondgebied. Volgens Artsen zonder Grenzen is niets bekend over de identiteit of het motief van de ontvoerders.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze aanvallen hebben voor de vluchtelingenstromen in het gebied? Kunt u daarnaast aangeven in hoeverre de toegang tot de kampen en tot humanitaire hulp hierdoor wordt bemoeilijkt?
Het aantal Somalische vluchtelingen dat naar Kenia uitwijkt is sinds half oktober gedaald. De vraag is echter in hoeverre deze daling verband houdt met genoemde aanvallen. Er is immers sprake van meerdere ontwikkelingen in de grensstreek, waaronder de Keniaanse militaire operatie in Zuid-Somalië.
De ontvoering van de AzG-medewerkers heeft zijn weerslag gehad op de hulpverlening in het vluchtelingenkamp in Dadaab. Uit angst voor nieuwe ontvoeringen wordt sindsdien alleen nog essentiële hulp verleend, d.w.z. voedsel, water en medische hulp. De veiligheidsmaatregelen zijn opgevoerd.
Hoe beoordeelt u de aanval van het Keniaanse leger, die als gevolg van deze acties is ingezet op Somalisch grondgebied? Klopt de berichtgeving dat deze actie was afgestemd met de «Transitional Federal government» in Mogadishu?
Op 18 en 31 oktober 2011 brachten de Transitional Federal Government (TFG) en de Keniaanse autoriteiten gezamenlijke communiqués uit over de wijze waarop zij samenwerken bij de militaire operatie tegen Al Shabaab in Zuid-Somalië. In het communiqué van 31 oktober 2011, getekend door de Somalische premier Abdiweli Mohamed Ali en de Keniaanse premier Raila Odinga, staat dat de huidige operaties worden geleid door de TFG en dat het Keniaanse leger daarbij een ondersteunende rol vervult.
De Keniaanse regering stelt dat de militaire interventie op Somalisch grondgebied onvermijdelijk was vanwege de structurele dreiging die Al Shabaab vormt voor de nationale veiligheid en economische welvaart in Kenia. Hoewel de regering begrip heeft voor de Keniaanse zorgen over Al Shabaab valt op dit moment geen eenduidig oordeel te vellen over de noodzaak, timing en verwachte effectiviteit van de Keniaanse militaire interventie.
Deelt u de mening dat de onrust in de regio op geen enkele manier mag worden misbruikt om oppositieleden en journalisten te arresteren? Zo ja, hoe beoordeelt u de arrestaties die sinds maart in Ethiopië hebben plaatsgevonden?2
De onrust in de regio mag niet worden misbruikt als voorwendsel voor arbitraire arrestaties. Berichten over dergelijke arrestaties van oppositieleden en journalisten zijn zorgwekkend. Nederland voert bilateraal en in EU-verband een dialoog met de Ethiopische autoriteiten, waarin de zorgen hieromtrent worden uitgesproken.
Welke stappen heeft de Afrikaanse Unie gezet als gevolg van dit toenemende geweld? Welke stappen heeft Nederland, vanuit de Europese Unie en/of de internationale gemeenschap, gezet om de Arabische Unie aan te spreken?
De Afrikaanse Unie heeft de recente operaties van Al Shabaab in Somalië en Kenia scherp veroordeeld. In navolging van de regionale organisatie Intergovernmental Authority on Development (IGAD) heeft de AU bovendien haar steun uitgesproken voor de Keniaanse militaire interventie tegen Al Shabaab in het zuiden van Somalië.
De regering acht het van belang dat de lopende militaire operaties de humanitaire hulpverlening in het gebied niet belemmeren. Voorts dienen burgerslachtoffers zoveel mogelijk voorkomen te worden. In de contacten met de AU en Kenia benadrukt Nederland dit (mede via de EU).
Op welke manier zal de Europese Commissie het extra geld inzetten, zodat humanitaire hulp de vluchtelingen daadwerkelijk bereikt?3
Volgens de Europese Commissie zal haar additionele bijdrage onder meer gebruikt worden voor Somalische vluchtelingen en kwetsbare leden van gastgemeenschappen in Djibouti, Ethiopië en Kenia. In Dadaab zal er bijvoorbeeld voor extra onderdak voor recent aangekomen vluchtelingen gezorgd worden, evenals voor aanvullende beveiligingsmaatregelen voor het vluchtelingenkamp.
Ondanks de onveiligheid in de grensregio tussen Kenia en Somalië wordt de humanitaire hulpverlening gecontinueerd. In het algemeen geldt dat de toegang tot hulpbehoevenden in de Hoorn van Afrika de afgelopen maanden is verbeterd. Zo zijn sinds augustus 2011 ruim 2 miljoen mensen in Somalië bereikt met voedselhulp en ongeveer 1 miljoen kinderen gevaccineerd tegen polio en mazelen, onder wie veel kinderen in Zuid-Somalië.
Het gebruik van spionagesoftware door de Nederlandse overheidsdiensten |
|
Arjan El Fassed (GL), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederlandse politie kocht Duitse spionagesoftware»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Nederlandse overheidsdiensten de Duitse spionagesoftware «Bundestrojaner» ook wel «R2D2» of «0zapftis» gekocht hebben? Zo ja, welke overheidsdiensten hebben deze software gekocht en in gebruik? Wat zijn de kosten die gemaakt zijn voor de aanschaf van deze spionagesoftware?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011). Hetgeen in voornoemd antwoord is vermeld geldt ook voor de kosten van deze producten.
Op grond van welke verdenking zetten Nederlandse overheidsdiensten spionagesoftware in? Garandeert u dat het gebruik van deze software binnen de grenzen van de wet valt? Zo ja, aan welke organisaties is toegestaan dergelijke activiteiten te verrichten, en op grond van welke wet(ten)? Zo nee, waarom niet? Welke stappen gaat u ondernemen om deze overtredingen van de wet te voorkomen?
Voor de inzet van technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een woning, waaronder ook de bedoelde software, is vereist dat het gaat om een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Er zijn mij geen situaties bekend waarin dergelijke technische hulpmiddelen door onbevoegden en/of onjuist werden ingezet. Voor het antwoord op de vraag welke organisaties gebruik kunnen maken van dit middel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Op welke schaal wordt de spionagesoftware ingezet? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit en is bij al deze gevallen sprake van een verdenking die past binnen het wettelijke kader? Zo nee, welke redenen hebben u doen besluiten om buiten het wettelijk kader spionagesoftware in te zetten? Om hoeveel concrete gevallen gaat dit?
Ik deel de mening dat dergelijke software enkel dient te worden ingezet bij het onderzoeken van ernstige misdrijven. Voor de waarborgen die hiertoe zijn ingebouwd verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Schouw en Berndsen over het gebruik van spysoftware (vraagnummer 2011Z20260, ingezonden 13 oktober 2011).
Deelt u de mening dat het inzetten van spionagesoftware enkel ingezet dient te worden indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een justitieel onderzoek? Zo ja, garandeert u dat het computergebruik van Nederlandse burgers, waarbij geen enkele sprake is van verdenking, niet vastgelegd wordt door spionagesoftware van de Nederlandse overheid? Zo nee, onder welke omstandigheden acht u het mogelijk om spionagesoftware in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
De erfbelasting |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening van Schols (De levensgenieter krijgt «levenslang» oftewel eens genoten altijd genotenen, NTFR 2011/1253) van Van Vijfeijken,1 dat wanneer een genotsrecht is omgezet in een zakelijk huurrecht, artikel 10 van de Successiewet 1956 (SW) niet meer aan de orde kan zijn en dat er een wezenlijk verschil is met een papieren schenking waarvoor de toelichting op artikel 10, lid 3, SW is geschreven?2
In het geval waarin een ouder de eigendom van de woning overdraagt aan een kind onder voorbehoud van een recht van vruchtgebruik, heeft de ouder gedurende de periode dat het vruchtgebruik duurt het genot van de woning. Als de ouder overlijdt, is artikel 10 van toepassing. Indien de ouder bij leven afstand doet van het vruchtgebruik en de woning gaat huren, duurt het woongenot voort. Het feitelijke (woon)genot loopt door, alleen de juridische titel van dat genot wijzigt. Voor dit woongenot is eerst vanaf de ingang van het huurcontract daadwerkelijk jaarlijks een vergoeding betaald. In de periode daaraan voorafgaand is dit niet gebeurd. Bezien over de totale genotsperiode is niet steeds de vergoeding betaald die vereist is om buiten de toepassing van artikel 10 te vallen. Indien de ouder overlijdt, is daarom artikel 10 van toepassing. Eenzelfde gevolg zou optreden in het geval dat een ouder een woning aan een kind overdraagt onder voorbehoud van een huurrecht, de eerste acht jaar geen huur betaalt en daarna gedurende drie jaar wel huur betaalt. Weliswaar is er dan de laatste jaren geen genot geweest – in zoverre lijkt het geëindigd te zijn – maar het genot van de eerste jaren is niet weggenomen. Tegenover het totale (woon)genot heeft geen volledige en feitelijk betaalde vergoeding gestaan. Ook in dit geval is artikel 10 van toepassing. Deze uitkomsten passen naar mijn oordeel binnen doel en strekking van artikel 10. Voor de situatie waarin een vruchtgebruik op enig moment wordt omgezet in een zakelijk huurrecht sta ik derhalve een andere toepassing van artikel 10 voor dan de auteurs Schols en Van Vijfeijken.
Het uitgangspunt dat gedurende de gehele gebruiksperiode de in artikel 10 voorgeschreven vergoeding betaald moet zijn, geldt over de gehele linie. Het maakt daarbij geen verschil of het om gebruikssituaties van een woning gaat of om «papieren schenkingen».
Voor de volledigheid wijs ik er nog op dat ik in mijn antwoorden op de eerdere vragen over artikel 104 overgangsrecht heb toegezegd voor gevallen die op 1 januari 2010 reeds bestonden.
Zo nee, waarom is tijdens de behandeling van het wetsvoorstel door de regering niet bekendgemaakt dat door de invoering van het nieuwe artikel 10, lid 3, SW tevens een einde wordt gemaakt aan de mogelijkheid om toepassing van artikel 10 SW te voorkomen, door uiterlijk 180 dagen afstand te doen van het genotsrecht, zodat het parlement zich daarover een oordeel kon vormen?
In de vraagstelling wordt ervan uitgegaan dat door de invoering van het nieuwe derde lid toepassing van artikel 10 niet meer kan worden voorkomen door afstand te doen van een genotsrecht. Deze veronderstelling is niet juist. Als een genot van bijvoorbeeld een woning meer dan 180 dagen voor overlijden van de genotsgerechtigde eindigt, is artikel 10 niet van toepassing. Wel geldt voor artikel 10 van oudsher een zeer feitelijke toets voor de vraag of (en zo ja wanneer) het genot eindigt. Indien het ene genotsrecht wordt beëindigd en een ander daarvoor in de plaats treedt, loopt het genot ten aanzien van dat goed door en zal ten aanzien van de hele genotsperiode bezien moeten worden of voor het genot een zodanige vergoeding is betaald dat artikel 10 niet van toepassing is. Dit uitgangspunt gold ook vóór 1 januari 2010. De wetswijziging heeft hierin derhalve geen verandering gebracht.
Geldt artikel 10 SW door de invoering van artikel 10, lid 3, SW nu ook als een papieren schenking geruime tijd vóór het overlijden is afgelost en de gemiste rentetermijnen niet zijn ingehaald? Zo ja, waarom?
Bij een schuldigerkenning («papieren schenking») geldt artikel 10 niet voor de hoofdsom, als die hoofdsom meer dan 180 dagen voor overlijden is afgelost. Indien de rentetermijnen niet zijn voldaan, blijft het genot daarvan wel bestaan, zodat artikel 10 wel van toepassing is op de bij overlijden nog openstaande rentetermijnen. Ter illustratie het volgende voorbeeld. De schuldigerkenning heeft een hoofdsom van 100 en de bijgeschreven rente bedraagt op enig moment 35. De ouders lossen de hoofdsom af, maar blijven de rente van 35 schuldig. In dit geval is artikel 10 niet van toepassing op de hoofdsom van 100. Die is immers afgelost. Als de rente niet ook wordt afgelost, heeft de erflater wel het genot van de rente en is artikel 10 van toepassing op 35. Voor de goede orde merk ik op dat deze situatie zich naar mijn mening overigens niet veelvuldig zal voordoen, omdat op grond van art. 6:44 BW een betaling eerst in mindering komt op de rente en pas daarna op de hoofdsom. Indien daarvan wordt uitgegaan, is in het voorbeeld alle rente betaald en is artikel 10 niet van toepassing als een van de ouders dan overlijdt. Aangezien er nog een schuld van 35 resteert, zal in het vervolg jaarlijks rente over dat bedrag moeten worden betaald.
Geldt artikel 10 SW door de invoering van artikel 10, lid 3, SW ook als het vruchtgebruikrecht eindigt door de metterwoonclausule omdat men in het verleden genot heeft gehad? Zo ja, waarom?
Wanneer het vruchtgebruik eindigt door de effectuering van de metterwoonclausule, bijvoorbeeld doordat de ouders verhuizen naar een verzorgingshuis, is artikel 10 niet van toepassing. Dit kan anders zijn als er sprake is van zaaksvervanging. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat de woning waarvan de ouders het vruchtgebruik hebben voorbehouden, wordt verkocht en met de opbrengst een andere woning wordt aangekocht, waarvan de ouders wederom het vruchtgebruik krijgen. In dat geval duurt het genot voort en zal bij overlijden artikel 10 van toepassing zijn.
Geldt artikel 10 SW ook als afstand wordt gedaan van het vruchtgebruik omdat de ouders verhuizen naar een andere plaats omdat men in het verleden genot heeft gehad? Zo ja, waarom?
Als de ouders afstand doen van het vruchtgebruik, omdat zij verhuizen naar een andere plaats geldt in feite hetzelfde als bij vraag 4. Artikel 10 is ook dan niet van toepassing bij overlijden van de ouders.
Zoals ook voor andere gevallen geldt, waarin het genot tijdens leven wordt beëindigd, dient het genot wel meer dan 180 dagen voor het overlijden van degene die het genot had, te zijn beëindigd.
Is artikel 10 SW van toepassing als ouders gratis in een huis wonen die volledig eigendom is van hun kind, maar zij wel verplicht zijn om de normale lasten en kosten voor hun rekening te nemen? Zo ja, waarom?
Artikel 10 is in deze situatie normaal gesproken niet van toepassing. In deze situatie worden geen eigendomsrechten omgezet in genotsrechten. Dit zou anders zijn als de woning voorafgaand aan de hier bedoelde gebruikssituatie door de ouders aan het kind is overgedragen en de ouders vervolgens in de woning zijn blijven wonen tegen een vergoeding die lager is dan 6% van de waarde van de woning. Het percentage van 6% is voorgeschreven in het derde lid van artikel 10.
Is artikel 10 SW van toepassing als ouders het vruchtgebruik van een woning geschonken krijgen van hun kind? Zo nee, luidt het antwoord anders als de ouders € 1, € 100, € 1 000 etc. betalen voor het vruchtgebruik? Zo ja, kunt u dan in een duidelijk voorbeeld laten zien waar de toepassing van artikel 10 SW in de genoemde gevallen toe leidt?
Wanneer een ouder het vruchtgebruik van een woning geschonken krijgt van zijn kind, is er niets ten koste of ten laste van het vermogen van die ouder gegaan. Bij het overlijden van de ouder is artikel 10 daarom ook niet van toepassing.
Wanneer de ouder het vruchtgebruik van een huis van zijn kind koopt, zet de ouder vol eigendom van geld om in een genotsrecht. Dit is wel een situatie waar artikel 10 op van toepassing is en waar het ook voor bedoeld is. Op verzoek van de vraagsteller, schets ik de concrete toepassing van artikel 10 aan de hand van een voorbeeld.
In jaar 1 koopt vader het vruchtgebruik van een woning van zijn kind. De waarde van de woning is op dat moment € 100 000. De zakelijke koopsom voor het vruchtgebruik bedraagt € 30 000. Negen jaar later overlijdt vader. Artikel 10 is van toepassing op de woning. De waarde van de woning is dan € 120 000.
Als uitgangspunt voor de toepassing van artikel 10 geldt de waarde van de woning op het tijdstip van overlijden van de vruchtgebruiker (€ 120 000). Daarop mag op grond van artikel 7 in mindering worden gebracht de opoffering voor de bloot eigendom gerelateerd aan het tijdstip waarop het vruchtgebruik is gekocht (€ 100 000 – € 30 000) vermeerderd met jaarlijks 6% rente daarover (€ 37 800). De totale vermindering bedraagt € 107 800. De fictieve erfrechtelijke verkrijging bedraagt € 12 200.
Als het overgangsrecht van toepassing is, bedraagt de fictieve erfrechtelijke verkrijging nihil (ervan uitgaande dat de waarde van de woning sinds 1 januari 2010 niet meer dan € 7 800 is gestegen). In dat geval mag immers uitgegaan worden van de waarde op het tijdstip van de transactie (in dit geval de koop van het vruchtgebruik) vermeerderd met de waardestijging vanaf 1 januari 2010.
Is artikel 10 SW van toepassing als ouders verhuizen naar een woning die reeds volledig eigendom is van hun kind en de ouders vervolgens een zakelijke huur betalen die lager is dan 6%? Zo ja, waarom?
Als de ouders verhuizen naar een woning die volledig eigendom is van hun kind en de ouders gaan huren, is geen sprake van een artikel 10 situatie. In deze situatie worden geen eigendomsrechten omgezet in genotsrechten. Voor de volledigheid geef ik aan dat het anders is als de ouders voorafgaand aan de verhuizing de woning aan het kind verkocht hebben en vervolgens een huurovereenkomst met de kinderen zijn aangegaan. In dat geval zullen de ouders een jaarlijkse huursom moeten betalen ter grootte van 6% van de waarde van de woning om buiten de toepassing van artikel 10 te blijven.
Welke huurprijs moeten de ouders betalen als zij slechts een kamer (of een gedeelte) in het huis van hun kind huren? Hoe moet de huurprijs worden vastgesteld bij onzelfstandige woonruimten?
Als de ouders een gedeelte van de woning huren en er geen sprake is van een eerdere overdracht van de woning door de ouders aan het kind, dan speelt de toepassing van artikel 10 niet. Partijen zijn vrij in het bepalen van de hoogte van de huursom. Voor zover de overeengekomen huur lager is dan in zakelijke verhoudingen gebruikelijk zou zijn, kan heffing van schenkbelasting aan de orde zijn. Wat zakelijk is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Indien er wel een verband bestaat met een eerdere overdracht van de woning door de ouders aan het kind, zal een jaarlijkse huursom betaald moeten worden ter grootte van 6% van de waarde van het gehuurde gedeelte van de woning om buiten de toepassing van artikel 10 te blijven.
Is artikel 10 SW van toepassing als ouders de huur van 6% een aantal jaren vooruit betalen, er is dan niet jaarlijks huur betaald zoals artikel 10, lid 3, SW voorschrijft?
Artikel 10, derde lid vereist dat over ieder jaar daadwerkelijk 6% huur moet zijn betaald. Die huur moet in beginsel worden betaald in het hetzelfde jaar waarin de ouders het woongenot hebben. Wanneer de huur (nog) niet in hetzelfde jaar is betaald, moeten om de toepassing van artikel 10 te voorkomen, de gemiste huurtermijnen (inclusief rente) alsnog worden betaald. Een vooruitbetaling van huurtermijnen over een aantal jaren is niet gebruikelijk. In die situatie kan er sprake zijn van de aankoop van een genotsrecht waardoor artikel 10 van toepassing wordt. Vooruitbetaling van huur voor maximaal een jaar vind ik niet ongebruikelijk. Bij vooruitbetaling van de 6% huur over maximaal een jaar kan er dus vanuit worden gegaan dat daarmee de jaarlijkse huur is betaald, als is bedoeld in het derde lid.
Waar staat in de Uitvoeringswethuurprijzen woonruimte dat deze niet geldt voor familieleden? Hoe verhoudt artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek zich hiermee?
De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte maakt geen onderscheid tussen verhuur aan familieleden en andere personen. In mijn eerdere beantwoording van de vragen over artikel 10 heb ik slechts duidelijk willen maken dat niet uit het oog verloren dient te worden dat het bij de toepassing van artikel 10 gaat om familiesituaties en niet om puur zakelijke (verhuur)verhoudingen. Dit kan onder omstandigheden een andere benadering vragen. Artikel 10 is immers alleen van toepassing als sprake is van een partner of van bloed- en aanverwantschap tot en met de vierde graad. Doordat het om familiesituaties gaat, kunnen partijen makkelijker invloed uitoefenen op hun onderlinge rechtsverhouding en zich conformeren aan de algemene uitgangspunten van artikel 10, indien zij dat wensen. Artikel 3:40 BW hoeft hierbij niet in het geding te zijn, aangezien partijen bij het aangaan van een huurovereenkomst contractsvrijheid hebben. Er is daarom ook geen strijdigheid met de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Het staat partijen vrij om een hogere huurprijs dan de maximale huurprijs overeen te komen. Er staan de huurder overigens wel rechtsmiddelen ter beschikking om een te hoge huurprijs – via de huurcommissie – aan te vechten. Voorts merk ik nog op dat voor geliberaliseerde huurovereenkomsten geen maximale huurprijs geldt. Een geliberaliseerde huurovereenkomst is een huurovereenkomst waarbij de aanvangshuurprijs boven de op dat moment geldende liberalisatiegrens ligt.
Heeft u zich gerealiseerd dat de huurprijs van 6% in veel gevallen hoger is dan het percentage uit de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte? Welke boete of straf kan iemand krijgen die een huurprijs vraagt die boven dat wettelijke maximum ligt? (Deze vraag is eerder gesteld, maar niet beantwoord.)
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u alsnog overwegen om voor de huur van onroerende zaken goed te keuren om over te gaan op een zakelijke huur, dan wel bijvoorbeeld 4%, zodat de huurprijzen op een billijk niveau uitkomen? (In dit voorstel blijft in de rest van de SW het percentage van 6 overeind.)
Het in artikel 10, derde lid, opgenomen percentage van 6 geldt voor alle genotssituaties waarop artikel 10 van toepassing kan zijn, dus ook voor huur-verhuursituaties waarin de verhuurde woning vóór de overdracht aan de kinderen in volle eigendom aan de ouders toebehoorde5. Het in artikel 10 gehanteerde percentage van 6 sluit aan bij het forfaitaire percentage dat in de hele SW wordt gehanteerd voor de waardering van vruchtgebruiken en blooteigendommen. In mijn antwoorden op de eerdere vragen over artikel 106 heb ik aangegeven dat ik in 2012 een onderzoek zal instellen naar dit forfaitaire percentage. Daarbij zal de problematiek van het te hanteren percentage voor huur-verhuursituaties worden meegenomen. Ik heb niet het voornemen om vooruitlopend op deze integrale studie een incidentele maatregel te treffen met betrekking tot huur-verhuursituaties.
Indien het percentage van 6 naar 4 verlaagd zou worden in de SW, hoeveel extra belasting levert dat op?
De budgettaire gevolgen van een verlaging van het forfaitaire percentage van 6 naar 4 zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals onder meer de wijze waarop het percentage van 4 geïmplementeerd zal worden in de waarderingssystematiek van de tabel van art. 5 Uitvoeringsbesluit SW en de mate waarin voor bepaalde situaties eerbiedigende werking zal moeten worden geboden. De budgettaire gevolgen van aanpassing van het percentage van 6 zullen integraal worden betrokken bij het in het antwoord op vraag 13 vermelde onderzoek.
Hoe wordt omgegaan met verbeteringen aan de woning die worden aangebracht door de ouders? Zijn die ook vrijgesteld? Zo nee, hoe wordt er gehandeld als de ouders een bedrag aan de bloot-eigenaar schenken om daarmee een verbouwing van het huis te betalen?
Artikel 10 gaat uit van de waarde van de woning op het moment van het overlijden, gerelateerd aan de staat van de woning op het moment van de rechtshandeling. De waardestijging die ontstaat door tussentijdse verbeteringen wordt niet in de grondslag van artikel 10 betrokken, tenzij de verbeteringen het gevolg zijn van de omzetting van volle eigendom in vruchtgebruik.
Van dit laatste is onder meer sprake als de vruchtgebruiker (in de vraagstelling: de ouder) voor eigen rekening verbeteringen aanbrengt aan de woning van zijn kind (de bloot eigenaar). In dat geval wordt de waardestijging ten gevolge van de verbetering wel meegenomen. Hetzelfde geldt indien een ouder een schenking doet aan zijn kind (de bloot eigenaar van de woning waar de ouder het vruchtgebruik van heeft) onder de last dat het kind daarmee een verbouwing doorvoert aan die woning. In beide gevallen is sprake van een rechtshandeling waar artikel 10 op ziet, nu het genot van die verbouwing bij de ouder blijft. Voor de heffingsgrondslagen betekent dit het volgende: aan de ene kant wordt bij de toepassing van artikel 10 de waarde van de op basis van de gift doorgevoerde verbouwing meegenomen; aan de andere kant wordt slechts de blooteigendomswaarde van de gift in de heffing van schenkbelasting betrokken.
Als de ouders geen last of opdracht aan de schenking hebben verbonden en de kinderen het bedrag hebben aangewend voor verbeteringen aan de woning, worden die verbeteringen niet meegenomen bij de waardering van de woning.
Volgens uw antwoord op de eerdere vragen is de huur van 6% gekoppeld aan de WOZ-waarde is dit niet in strijd met de tekst van artikel 10, lid 3, SW: «waarde van de goederen in onbezwaarde staat»?
Nee. Door de zinsnede «waarde van de goederen in onbezwaarde staat» wordt bij de waardering geen rekening gehouden met het genotsrecht. Voor de waardering van woningen wordt sinds 1 januari 2010 uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning (artikel 21, vijfde lid, van de SW). Die WOZ-waarde geldt voor zowel artikel 10, eerste lid als derde lid. Overigens gaat de Wet WOZ in artikel 17, tweede lid ook uit van de waarde van de onbezwaarde eigendom.
Geldt het herleven van de resolutie van 30 november 1964 ook voor nalatenschappen die reeds zijn opengevallen na 1 januari 2010? Ofwel heeft het nieuwe besluit terugwerkende kracht?
Ter voorkoming van een misverstand merk ik op dat het toegezegde overgangsrecht niet betekent dat de resolutie van 30 november 1964 onverkort zal herleven. Het overgangsrecht geldt voor situaties die zijn ontstaan door een overdracht van de woning vóór 1 januari 2010. Het overgangsrecht zal erop neerkomen dat de betreffende belastingplichtigen bij het overlijden van (een van) hun ouders mogen uitgaan van de waarde van de woning op het tijdstip van de rechtshandeling waarbij de woning is overgedragen (het uitgangspunt van de resolutie), vermeerderd met de waardestijging van 1 januari 2010 tot aan de overlijdensdatum. Een waardestijging tussen het moment van de overdracht en 1 januari 2010 wordt hierdoor buiten beschouwing gelaten voor de toepassing van artikel 10.
Het overgangsrecht heeft terugwerkende kracht en geldt voor alle nalatenschappen die zijn opengevallen op of na 1 januari 2010, waarin zich een situatie voordoet waarop het overgangsrecht betrekking heeft. Als een aanslag erfbelasting al onherroepelijk vaststaat, kan deze op verzoek ambtshalve worden verminderd.
Hoe wordt omgegaan met gevallen sinds 1 januari 2010 waarin erfbelasting op grond van artikel 10 SW is afgedragen en waarvan de bezwaartermijn inmiddels is verlopen? Is het mogelijk alsnog bezwaar te maken, danwel ambtshalve teruggave te verwachten?
Zie antwoord vraag 17.
Op welke wijze wordt omgegaan met het overgangsrecht voor panden die voor 2010 gesplitst zijn aangekocht en die tot die datum niet onder artikel 10 SW vielen? Mag in die gevallen ook worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de rechtshandeling?
Ja. Het overgangsrecht zal ook gelden voor panden die vóór 2010 gesplitst zijn aangekocht.
Het disfunctioneren van het bestuur van Charim |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het handelen van de Raad van Bestuur, de Raad van Toezicht en de OR van Charim?1
De verantwoordelijkheid voor het besturen van een zorginstelling ligt bij de raad van bestuur van de zorginstelling. De raad van toezicht houdt toezicht op het bestuur en als uiterste middel kan zij het bestuur ontslaan. Bij de benoeming van een bestuurder hebben de cliëntenraad en de ondernemingsraad een adviesrecht.
De cliëntenraad en de vakbonden kunnen ook ingrijpen als zij vinden dat het bestuur wanbeleid voert. Dit kunnen zij doen door de Ondernemingskamer te verzoeken in te grijpen wanneer het bestuur, dan wel de raad van toezicht, tekort schiet. Ook zorgkantoren kunnen via de contractering druk uitoefenen als het bestuur niet goed functioneert. Cliënten kunnen naar aanleiding van bijvoorbeeld berichtgeving in de media wegblijven omdat zij geen vertrouwen meer hebben in de zorginstelling.
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over het handelen van een specifieke raad van bestuur, raad van toezicht en OR, dus ook niet bij Charim. Ook ben ik niet in de positie om bestuurders, toezichthouders of OR-leden te ontslaan of te benoemen. Daarnaast doet ingrijpen door mij, bijvoorbeeld door het bestuur te ontslaan of een nieuw bestuur te benoemen, geen recht aan de private verantwoordelijkheid van partijen in de zorg.
Het is wel aan mij om ervoor te zorgen dat al deze partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) zal partijen nog beter in staat stellen om hun verantwoordelijkheid te nemen en waar te maken.
Hoe lang bent u op de hoogte van de problematiek binnen Charim?
Sinds augustus 2010 houdt de inspectie intensiever toezicht op Charim. Op 17 juni heeft de IGZ een rapport gepubliceerd over Charim, locatie Amandelhof. De inspectie heeft aangegeven dat de locatie Amandelhof op dit moment hoog risico scoort op het onderwerp voldoende en bekwaam personeel. De personele afstemming sluit onvoldoende aan op de doelgroep en de scholing van de medewerkers is onvoldoende.
De inspectie volgt de ontwikkelingen binnen Charim nauwgezet.
Vindt u het aanvaardbaar dat medewerkers van Charim geïntimideerd, bedreigd, bedrogen en angstig zijn voor het bestuur van Charim? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze mensen weer met plezier hun werk doen?
Het is niet aanvaardbaar. Het Nederlandse rechtssysteem biedt voldoende mogelijkheden om in te (laten) grijpen als er sprake is van bedreiging, intimidatie of bedrog. Specifiek voor Charim geldt dat zij lid van Actiz zijn en dus gehouden zijn aan de Zorgbrede Governancecode. Deze governancecode schrijft voor dat elke zorginstelling een klokkenluidersregeling moet hebben zodat misstanden kunnen worden gemeld door medewerkers. Charim heeft via een persbericht laten weten dat zij onafhankelijk onderzoek instellen naar de interne kritiek.3
Wat is uw reactie op de wijze waarop het bestuur van Charim de angstcultuur die het zaait ontkent? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het gesteld met de rechtspositie van de medewerkers van Charim? Wilt u uw antwoord toelichten?
De Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en Jeugdgezondheidszorg 2010–2012, (CAO VVT) stelt niet alleen aanvullende regels bij reorganisaties. Die CAO regelt ook dat de functie die een werknemer uitoefent bepalend is voor zijn beloning. Bij de verdere uitwerking van de rechtspositionele gevolgen van reorganisaties dan wel de verzachting van die rechtspositionele gevolgen zijn de vakbonden betrokken. Daarbij is geen rol weggelegd voor VWS. Ik treed niet in de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.
Hebben de medewerkers van Charim die een andere functie kregen dezelfde salariëring en arbeidsvoorwaarden behouden? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze mensen weer hun vorige salariëring en arbeidsvoorwaarden terugkrijgen?1
Zie antwoord vraag 5.
Behouden de tien mensen die van functie moeten veranderen dezelfde salariëring en arbeidsvoorwaarden? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 5.
Welk bedrag wordt onttrokken aan de zorg en gebruikt voor het inhuren van dure interim- krachten, met name op het centraal bureau? Wilt u uw antwoord toelichten?
De zorginstelling is zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en daarmee het aannemen, dan wel inhuren, van personeel.
Hoeveel personen zijn de afgelopen jaren na de fusie met Zeisterwoude vertrokken, hetzij vrijwillig hetzij gedwongen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het verloop van personeel en het ziekteverzuim betreffen de interne bedrijfsvoering van Charim Dat geldt voor het gehele personeelsbeleid. Ik treed niet in het personeelsbeleid van een instelling.
De minister en ik willen bestuurders verder stimuleren hun fusievoornemens goed te doordenken en hierover ook transparant te zijn tegenover de direct belanghebbenden van hun instellingen. Dit doe ik door de introductie van de fusie-effectrapportage. Uit die fusie-effectrapportage moet de meerwaarde van de fusie blijken voor de betrokken instellingen en voor de cliënten. Bij het opstellen van de fusie-effectrapportage dienen bestuurders de direct belanghebbenden, waaronder in ieder geval cliëntenraden en ondernemingsraden, te betrekken. Hiermee willen wij bereiken dat er bij de vormgeving van de fusie voldoende «contact» is tussen de beslissers in de organisatie en de dagelijkse praktijk op de werkvloer.
Wat zijn de plannen van Charim wat betreft fusie en reorganisatie met betrekking tot het personeelsbestand in de komende drie jaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel medewerkers hebben na een conflict en het uiten van kritiek ontslag gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5, 6, 7, 9 en 10.
Vindt u het aanvaardbaar dat bij de reorganisatie mensen gedwongen keuzes moesten maken, of anders konden vertrekken? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit in de toekomst te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers hebben een spreekverbod gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Hoeveel medewerkers zijn op non-actief gesteld en met ontslag bedreigd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wordt er een onafhankelijk onderzoek bij Charim ingesteld over de vele klachten van medewerkers?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Is de personele bezetting voldoende gekwalificeerd om goede zorg te bieden? Zo nee, welke stappen gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg nemen om dit te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe groot is het verloop van banen binnen Charim in de afgelopen jaren?
Zie mijn antwoord op vraag 9 en 10.
Hoe verklaart u de hoge ziekteverzuimcijfers van Charim? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie mijn antwoord op vraag 9 en 10.
Welke maatregelen worden getroffen als Charim voor het eind van de maand geen brandveilige maatregelen heeft genomen?1
Het is van groot belang dat zorginstellingen brandveilig zijn. De verantwoordelijkheid voor een brandveilige instelling ligt bij de raad van bestuur van de zorginstelling en de brandweer controleert of de instelling daadwerkelijk brandveilig is. Ik heb van Charim vernomen dat zij inmiddels voldoen aan de eisen die gesteld zijn door de brandweer. Hiernaast heeft Charim mij laten weten dat zij op één locatie een extra medewerker hebben ingezet om de brandveiligheid te waarborgen. Deze medewerker wordt door Charim bekostigd.
Klopt het dat de beveiliging, de genoemde «brandwachten» die ’s nachts ingezet worden bij Charim, bekostigd wordt door de gemeente? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie antwoord vraag 19.
Vindt u het aanvaarbaar dat Charim bij de start van de onderhandelingen voor een sociaal plan met de vakbonden al twee gedwongen ontslagen had geregeld? Welke consequenties gaat u opleggen aan Charim, omdat zij niet meewerkten aan de onderhandelingen voor een sociaal plan? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Zie mijn antwoord op vraag 5, 6 en 7.
Voert Agis Zorgverzekeringen materiële controle uit bij Charim?3
Het is de taak van het zorgkantoor om te controleren of de zorginstelling die zij hebben gecontracteerd op een juiste wijze zorg levert. Het is niet aan mij om dit te controleren. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van de zorgkantoren.
Met welke reden is de voorzitter van de Raad van Bestuur vertrokken? Heeft hij een gouden handdruk meegekregen? Zo ja, wat was het bedrag van deze gouden handdruk?3
Bestuurders moeten hun eigen afweging maken bij eventueel aftreden, hierbij is geen rol weggelegd voor de staatssecretaris van VWS. Het is mij dan ook niet bekend om welke reden de voorzitter vertrokken is. Uit de berichtgeving maak ik echter op dat hij om persoonlijke redenen is opgestapt.
Informatie over de eventuele vertrekpremie van de vertrokken bestuurder is mij evenmin bekend. Een eventuele vertrekpremie zal worden gepubliceerd in het jaarverslag 2011, dat volgend jaar zal verschijnen.
Hoe ziet het plan van aanpak van Charim eruit? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg nemen tegen het beleid van het bestuur van Charim?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke vervolgstappen en sancties worden genomen tegen het bestuur van Charim, en door wie?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de Raad van Bestuur, de Raad van Toezicht en de OR ontslagen dienen te worden? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te bewerkstellingen, en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1.