Het bericht dat sterftecijfers van ziekenhuizen onvoldoende betrouwbaar zijn |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat sterftecijfers van ziekenhuizen een vertekend beeld geven? Deelt u deze conclusie in het proefschrift van de heer W. van den Bosch?1
Ik vind het goed dat er gedegen onderzoek is gedaan naar de variatie in de HSMR (Hospital Standardised Mortality Ratio) die door andere bronnen wordt veroorzaakt dan door kwaliteit van zorg. De technische conclusies in het proefschrift stel ik niet ter discussie. Mijns inziens staat dat echter de openbaarmaking van de HSMR niet in de weg. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat het gevaar bestaat dat ziekenhuizen ten onrechte aan de schandpaal worden genageld door zorgverzekeraars, zoals we eerder zagen bij Zorgverzekeraar (CZ) die onrust zaaide onder patiënten met een zwarte lijst voor borstkankeroperaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze maakt u hier een einde aan?
In mijn brief over selectieve zorginkoop door Menzis van 21 oktober 2011 heb ik het belang van goede communicatie over kwaliteitscriteria benadrukt. Ik heb in die brief aangegeven dat ik van verzekeraars verwacht dat zij bij het proces van selectieve inkoop verantwoord omgaan met de gevolgen die dit kan hebben voor beeldvorming omtrent ziekenhuizen. In zijn algemeenheid zijn verzekeraars zich zeer bewust van het belang van een goede onderbouwing van de door hen gehanteerde kwaliteitseisen en van een zorgvuldige communicatie hierover naar zowel hun verzekerden als naar de zorgaanbieders met wie zij zaken doen. De HSMR leent zich voor een signaalfunctie en kan de aanleiding vormen voor een gesprek, waarin beide partijen samen kunnen onderzoeken in hoeverre een bijzonder hoge of een bijzonder lage HSMR ontstaan is door verschillen in kwaliteit van zorg of door andere bronnen. Tegen die achtergrond ben ik ervan overtuigd dat zorgverzekeraars niet louter op basis van de gecorrigeerde sterftecijfers contracten met ziekenhuizen zullen beëindigen.
Deelt u de mening dat de bizarre situatie ontstaat dat zorgverzekeraars ziekenhuizen gaan contracteren op basis van administratieve in plaats van kwaliteitsverschillen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat deze casus wederom bewijst dat selectieve zorginkoop door zorgverzekeraars op grond van gammele statistische gegevens niet de basis moet zijn voor de ordening van de ziekenhuiszorg, aangezien zorg mensenwerk is en het ene ziekenhuis het andere niet is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid verantwoordelijk is voor goede en toegankelijke ziekenhuiszorg voor iedere burger? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ligt het dan niet in de rede dat u uw verantwoordelijkheid neemt voor een goede planning van het ziekenhuisaanbod in plaats van deze ordening over te laten aan de zorgverzekeraars en de vrije markt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ligt niet in de rede dat ik mijn verantwoordelijkheid neem op de door u beschreven wijze. We hebben een aantal jaren geleden de centrale aanbodssturing van de Nederlandse gezondheidszorg vaarwel gezegd. Dit is gedaan op basis van de analyse dat centrale aanbodssturing verstarring in de hand werkt en geen of onvoldoende prikkels genereert voor kwaliteitsverbeteringen, innovatief gedrag en efficiënte zorgverlening. Daarom is er gekozen voor vraagsturing via het concept van gereguleerde concurrentie tussen zorgverzekeraars. De rol van de overheid beperkt zich tot het toezicht op de naleving van de afgesproken spelregels en het voldoen aan cruciale randvoorwaarden die bepalend zijn voor toegankelijkheid en kwaliteit (zoals normen voor spoedeisende zorg en de eisen van de Kwaliteitswet).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteitsgegevens van ziekenhuizen op een degelijke manier worden gemeten en vergeleken? Zou de methode zoals gehanteerd in Zweden geen goed idee zijn? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg (AO) over het Kwaliteitsinstituut heb ik reeds aangegeven dat ik de lessen die wij kunnen leren van het Zweedse model van veel waarde acht, maar dat het Zweedse systeem niet één op één over te nemen is binnen het Nederlandse zorglandschap en dat ik dat ook niet wenselijk acht, omdat in Zweden bijvoorbeeld het patiëntenperspectief niet optimaal wordt meegenomen.
Het rapport Zorg voor Waarde geeft aan dat Zweden een goede kwaliteitstransparantie heeft en dat het openbaar maken van kwaliteitsinformatie een prikkel geeft om de kwaliteit van zorg te verhogen. Ik ga ervan uit dat openbaarmaking van gegevens, zoals de HSMR, een prikkel vormt om de registratie van kwaliteit verder te verbeteren en daaruit voortvloeiend ook de kwaliteit van zorg.
Wat is uw opvatting over het rapport Zorg voor Waarde?2 Wilt u de Kamer een reactie sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport «Zorg voor Waarde» legt het Zweedse systeem van kwaliteitsregistratie en -transparantie naast het Nederlandse systeem. Dat is nuttig en daar kunnen wij veel van leren. In het AO over het Kwaliteitsinstituut hebben wij hier reeds over gesproken en in het antwoord op vraag 6 ga ik hier ook reeds op in. Ik zie geen aanleiding om hierover nog een reactie naar Uw Kamer te sturen.
Het discrimineren van Turken, Marokkanen en Surinamers door uitzendbureaus |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Martijn van Dam (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat ruim driekwart van de Nederlandse uitzendbureaus zich schuldig maakt aan discriminatie?1
Deelt u de mening dat het schandalig is dat ruim driekwart van de bureaus verzoeken van werkgevers inwilligt om geen Turken, Marokkanen of Surinamers te leveren voor vacatures? Wat gaat u aan deze discriminatie doen?
Wat vindt u er van dat uitzendbureaus voorstellen een namenlijst met de uitzendkrachten voor te leggen, zodat de werkgever zelf de Marokkaans, Turks of Surinaams klinkende namen kan schrappen? Indien dit gebeurt, zijn uitzendbureau en werkgever dan strafbaar?
Wat vindt u er van dat de uitzendbureaus aangeven te weten dat discriminatie wettelijk verboden is, in strijd met de Wet algemene behandeling, maar desondanks het verzoek toch inwilligen? Wat gaat u hier tegen doen?
In hoeverre draagt de discriminatie door uitzendbureaus bij aan de structureel hogere (jeugd)werkloosheid onder allochtonen? Als deze onderzoekresultaten op nationaal niveau worden doorgetrokken, hoeveel banen/vacatures lopen Marokkanen, Turken en Surinamers dan jaarlijks mis?
Wat vindt u van de conclusie van het Sociaal Cultureel Planbureau dat de onderzoeksresultaten niet zo veel verschillen van studies uit 1991,wat impliceert dat discriminatie in de afgelopen twintig jaar nauwelijks is afgenomen?
Welke maatregelen neemt u om de discriminatie op de arbeidsmarkt terug te dringen? Zijn er bijvoorbeeld boetes of intrekkingen van vergunning mogelijk om deze discriminatie van uitzendbureaus tegen te gaan?
Ruimte in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat voor de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp voor 2011 en 2012 resp. € 5459,8 mln en € 5391,4 mln is begroot? Is hierbij rekening gehouden met volumegroei, en de beschikbaarheid van nieuwe (dure) geneesmiddelen)? Is de gevolgtrekking juist dat u een kostendaling van € 68,4 miljoen verwacht?
Ja, de geraamde uitgaven voor (extramurale) geneesmiddelen zijn voor 2011 € 5 459,8 mln. en voor 2012 € 5 391,4 mln. Daarmee zijn de geraamde uitgaven voor 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Daarbij is (onder meer) rekening gehouden met volumegroei en de beschikbaarheid van nieuwe geneesmiddelen en de overheveling van TNF-alfaremmers naar het ziekenhuiskader (-/- € 450 mln.).
Klopt het dat in 2012 de extramurale kosten van de TNF-alfa-remmers worden overgeheveld naar de intramurale financiering (– € 425 mln; prognose GIP databank, april 2011), de maagzuurremmers voor niet chronische patiënten uit het pakket gaan (– € 75 mln) en daarnaast de herberekening van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) en preferentiebeleid van zorgverzekeraars (– € 100 mln) zullen leiden tot verdere kostenreductie?
Het klopt dat per 1 januari 2012 de TNF-alfaremmers worden overgeheveld naar de ziekenhuisbekostiging en dat het extramurale kader is hiervoor vermindert (met € 450 mln.). Het is eveneens juist dat maagzuurremmers voor niet- chronische patiënten uit het pakket gaan en dat het extramurale farmaciekader op grond daarvan met € 75 mln. is verlaagd. De periodieke herberekening van de WGP-maximumprijzen en een uitbreiding van het preferentiebeleid in 2012 zullen negatieve invloed hebben op de stijging van de uitgaven voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. Welke bedragen daarmee gemoeid zijn is vooraf niet precies aan te geven en hangt af van het marktgedrag en de feitelijke ontwikkelingen in 2012.
Betekent bovenstaande dat het budget voor farmacie met € 600 mln zal dalen ten gevolge van deze maatregelen? Klopt het dat u netto rekent met een budgetdaling van € 68,4 mln? Betekent dit dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier? Is deze berekening juist? Zo nee, op welke punten wijkt uw berekening af?
Als gevolg van de overheveling van de TNF-alfaremmers en de pakketuitname van de maagzuurremmers dalen de geraamde uitgaven voor extramurale geneesmiddelen met € 525 mln. Alles in aanmerking nemende, zijn de geraamde uitgaven voor extramurale farmaceutische zorg in 2012 € 68,4 mln. lager dan in 2011. Dit betekent echter niet dat er een ruimte wordt verwacht van ongeveer € 530 mln. op dit dossier. Het budget voor de TNF-alfaremmers wordt immers overgeheveld naar het ziekenhuiskader, onder gelijktijdige verlaging van het kader voor de extramurale geneesmiddelenvoorziening. De ruimte als gevolg van de getroffen maatregelen is binnen het totaal van de begroting 2012 reeds volledig ingezet.
Hoe plaatst u de opmerking van de directeur van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven?1 Is deze prijsstijging ook in de berekening van het Budgettair Kader Zorg (BKZ) verwerkt? Vindt u deze prijsstijging wenselijk en/of noodzakelijk? Welke ruimte in het BKZ is bestemd voor prijsverhoging apotheekhoudenden?
In het kader voor de extramurale farmaceutische zorg wordt rekening gehouden met groei van de uitgaven voor farmaceutische zorg. Deze groeiruimte is niet gereserveerd voor het beter belonen van apotheekhoudenden. Deze groeiruimte is bestemd voor het kunnen betalen van volumestijgingen (waaronder extra werk van apotheekhoudenden) en voor het financieren van meer en nieuwe (vaak) duurdere geneesmiddelen. Ook is rekening gehouden met een generieke loon- en prijsbijstelling. In het aangehaalde artikel in het Pharmaceutisch Weekblad wordt overigens vermeld dat de 7% groeiruimte is bedoeld voor «prijs-volume en innovatieontwikkelingen» en niet «dat er 7% ruimte is om apothekers meer geld te geven».
De prijzen en tarieven voor farmaceutische zorg zullen in onderhandeling tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars tot stand moeten komen. Uitgangspunt daarbij is dat goede apothekers beter beloond worden dan minder goede apothekers. In plaats van het belonen van volume (de hoeveelheid) zal de kwaliteit van de dienstverlening en het resultaat voor de patiënt voorop staan. Daarbij kan specialisatie een rol spelen. Overigens zal een zorgaanbieder/onder-nemer altijd moeten nagaan of hij de farmaceutische zorg nog doelmatiger en efficiënter kan aanbieden. Er is daarom geen afzonderlijke ruimte aangegeven in het BKZ die bestemd is voor prijsverhogingen voor apotheekhoudenden.
Welke kostenstijgingen verwacht u vanwege het feit dat u de prijzen van geneesmiddelen vrij geeft?
Ik verwacht geen kostenstijging vanwege het feit dat de prijzen die apothekers aan patiënten en zorgverzekeraars in rekening brengen per 1 januari 2012 vrij zullen zijn. Als er contracten tot stand komen hebben apotheekhoudenden en zorgverzekeraars overeenstemming over de hoogte van de prijzen. Zorgverzekeraars zullen in de contracten naar verwachting niet zomaar prijsstijgingen accepteren. Een aantal zorgverzekeraars zal in 2012 een eigen clawback hanteren in plaats van de afgeschafte wettelijke clawback. De prijzen zullen in 2012 ook beheerst worden door bijvoorbeeld het zogenaamde pakjesmodel, waarbij een vaste gemiddelde prijs voor ieder afgeleverd geneesmiddel geldt. Voor niet-gecontracteerde zorg (als er geen contracten tot stand komen) geldt een restitutievergoeding. Een zorgverzekeraar zal die vergoeding (voor de zorg en de geneesmiddelen) niet hoger vaststellen dan de zorgverzekeraar redelijk acht.
Klopt het dat u eerder heeft aangegeven dat bij de vrije prijzen de zorgverzekeraar de apotheker moet betalen voor zijn toegevoegde waarde, en niet zomaar meer geld moet geven? Is dat nog steeds uw standpunt, en hoe kwalificeert u in dit licht de uitlatingen van de KNMP?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien het waar is dat er minder kosten gemaakt zullen worden in de premiegefinancierde zorguitgaven voor farmaceutische hulp dan uit huidige berekeningen blijkt, deze ruimte aangewend dient te worden om maatregelen die verzekerden direct treffen terug te draaien? Zo nee, waar wilt u dit geld dan voor gebruiken?
In algemene zin kan ik hierover opmerken dat meevallers in principe niet aangewend worden om maatregelen terug te draaien. De budgettaire spelregels (de zgn. regels budgetdiscipline) brengen met zich dat meevallers mogen worden ingezet voor tegenvallers. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 ten aanzien van het inzetten van de beschikbare ruimte.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen aan de Kamer te zenden vóór aanvang van de behandeling van de begroting 2012?
Ja.
Het vrijwillige mobiliteitsplan voor leerkrachten in krimpgebieden “in beweging” |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het project «In beweging» van het Personeelscluster Oost Nederland (PON)?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Hoe beoordeelt u dit initiatief, dat vanwege de terugloop in Oost-Nederland van werkgelegenheid voor leerkrachten in het primair onderwijs is opgezet om vrijwillige mobiliteit te stimuleren en om gedwongen ontslagen te voorkomen?
Dat beoordeel ik positief. Het is immers in het belang van werkgevers, werknemers en de sector dat alles wordt gedaan om werkloosheid te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de positieve resultaten die in het afgelopen jaar zijn geboekt?
Het is positief dat er in het afgelopen jaar veel vrijwillige mobiliteit is ontstaan, dat er geen ontslagen nodig waren en dat boventalligheid – formatieve frictie – is weggenomen.
Kunt u bevestigen dat, na een verkennend gesprek met uw ministerie over het ondersteunen van het project, de initiatiefnemers door OCW zijn doorverwezen naar het Participatiefonds?
OCW heeft de initiatiefnemers doorverwezen om de volgende redenen. Schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor het personeelsbeleid en het mobiliteitsbeleid. Waar mogelijk ondersteunt het Participatiefonds de schoolbesturen hierbij. Als ontslag niet te vermijden is, financiert het fonds in principe de werkloosheidsuitkering. Het participatiefonds verevent de kosten van de werkloosheidsuitkeringen over alle schoolbesturen. De eventuele baten van een goed mobiliteitsbeleid komen zo via premieverlaging ten goede aan alle schoolbesturen. Ook verzorgt het Participatiefonds re-integratiebeleid. In verband met de geschetste rolverdeling is het PON doorverwezen.
Deelt u de mening, dat de samenwerking binnen het project «In beweging» de uitgaven van het Participatiefonds verlaagt doordat ontslaguitkeringen worden voorkomen?
zie vraag zeven.
Deelt u de mening dat een investering in een project zoals «In beweging» zich terugverdient door minder gedwongen ontslagen en meer arbeidsparticipatie van leerkrachten?
zie vraag zeven.
Bent u bereid financiële ondersteuning vanuit het Participatiefonds aan preventieve en kostenbesparende projecten, zoals het project «In beweging», te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het bestuur van het Participatiefonds om een beslissing te nemen over ondersteuning van projecten zoals het project «In beweging». Het Participatiefonds is een zelfstandig bestuursorgaan dat wordt bestuurd door vertegenwoordigers van organisaties van werkgevers en werknemers. Het Participatiefonds heeft de deskundigheid om te beoordelen of met dit project ontslaguitkeringen worden voorkomen en of het project zich terugverdient.
Wanneer en voor welke omvang kan het project «In beweging» voor financiële ondersteuning in aanmerking komen?
Zoals bij vraag 7 aangegeven: het is aan het bestuur van het Participatiefonds om hierover een beslissing te nemen. Werkgevers en werknemers dragen samen de verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid en het mobiliteitsbeleid. Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor een stelsel dat schoolbesturen de ruimte biedt om hun verantwoordelijkheid waar te maken. Daarom zorg ik er voor dat de besturen in krimpgebieden voldoende tijd krijgen om de transitie te maken naar een goed en toegankelijk onderwijsaanbod van voldoende diversiteit. Een aantal voorzieningen kent het stelsel al. De daling van de bekostiging loopt altijd een jaar achter op de daling van het aantal leerlingen (de t-1 bekostiging). Kleine scholen krijgen meer bekostiging per leerling dan grotere scholen (door de kleine scholen toeslag en de vaste voet per school). Scholen die fuseren, krijgen de vermindering van de bekostiging twee jaar gecompenseerd (eerste jaar 100%, tweede jaar 50%). De opheffingsnormen worden elke vijf jaar aangepast aan de demografische ontwikkelingen. Bij daling van het aantal leerlingen, dalen zo ook de opheffingsnormen, waardoor er ook in dunbevolkte gebieden voldoende scholen zijn. De bekostiging van scholen stopt pas nadat scholen drie jaren achtereen onder de opheffingsnorm zitten. Er zijn verschillende bepalingen in de wet opgenomen, waardoor scholen ook onder de opheffingsnorm kunnen blijven bestaan (laatste school van een richting, geen andere scholen in de buurt).
Daar zijn, of worden binnenkort, de volgende maatregelen aan toegevoegd. Er komt een wetsvoorstel om er voor te zorgen dat de bekostiging van scholen pas stopt nadat scholen vijf achtereenvolgende onder de opheffingsnorm zitten. Dat geeft besturen meer tijd. De regeling die het verlies van bekostiging bij fusie compenseert wordt verlengd van twee jaar naar vijf jaar (eerste jaar 100% compensatie, daarna elk jaar 20% minder). Ook dat geeft meer tijd.
Daarnaast is ter wille van de denominatieve diversiteit in het onderwijsaanbod de samenwerkingsschool (een school die zowel openbaar als bijzonder is) mogelijk gemaakt, als anders het openbaar onderwijs of het onderwijs van een richting met opheffing wordt bedreigd. Ook kan ik toestaan dat scholen met minder dan 23 leerlingen tijdelijk worden opengehouden, als er op termijn perspectief is op meer leerlingen. Dat kan van belang zijn als juist deze school bij de herschikking van het onderwijs aanbod open zou moeten blijven om leerlingen van andere scholen die moeten sluiten op te vangen.
Dit pakket van voorzieningen biedt schoolbesturen voldoende tijd en geld om de overgang naar een kleinere organisatie met minder scholen beheerst te maken en om de formatie geleidelijk aan te passen aan de verminderde aantallen leerlingen. Zo zorg ik voor de nodige aanpassingen in het stelsel en bied ik de werkgevers en werknemers tijd en ruimte om te zorgen voor een goed mobiliteitsbeleid.
Het bericht dat driekwart van de uitzendbureaus schuldig is aan discriminatie |
|
Eddy van Hijum (CDA), Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Driekwart uitzendbureaus schuldig aan discriminatie»?1
Klopt het dat het ingaan op het verzoek om geen Turken, Marokkanen en Surinamers te leveren strijdig is met de Algemene wet gelijke behandeling? Hoe zorgelijk is het dat 76,8 procent van de uitzendbureaus zo’n verzoek honoreert?
Wat vindt u van de reactie van de brancheorganisaties Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) en de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) dat zij extra cursussen en voorlichting gaan aanbieden? Is het probleem niet dusdanig groot dat het wenselijk is dat zij hun leden actief controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling? Wilt u hierover in gesprek gaan met de uitzendbranche en de Kamer informeren over de uitkomst?
Hoe ziet u de rol van de overheid bij deze problematiek? Op welke wijze gaat u controleren op naleving van de Algemene wet gelijke behandeling binnen de uitzendbranche?
Het Palestijns lidmaatschap van UNESCO |
|
Arjan El Fassed (GL), Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland teleurgesteld over besluit UNESCO»?1
Ja.
Wat is volgens u het mandaat en de doelstelling van UNESCO? Deelt u de mening dat de bevordering van samenwerking binnen organisaties als UNESCO op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur bijdraagt aan vrede en staatsopbouw?
Het mandaat en de doelstelling van UNESCO is het bevorderen van begrip tussen volkeren en vrije uitwisseling van gedachten door middel van samenwerking tussen landen op het gebied van cultuur, onderwijs, wetenschap en communicatie. De activiteiten van UNESCO kunnen een bijdrage leveren aan vrede en staatsopbouw.
Waarom moet het Palestijnse lidmaatschap UNESCO volgens u van uitkomst zijn van «onderhandelingen tussen de Palestijnen en Israël over uitstaande kwesties, conform het tijdpad van het Kwartet»? Deelt u niet de mening dat ook de Palestijnen op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur internationale samenwerking mogen zoeken?
De succesvolle afronding van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen is wat Nederland betreft een noodzakelijke voorwaarde voor de totstandkoming van een onafhankelijke Palestijnse staat. Zolang er geen Palestijnse staat is, is een UNESCO-lidmaatschap volgens Nederland niet aan de orde. De Palestijnen hadden de samenwerking op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap die al bestond op basis van het Palestijnse UNESCO-waarnemerschap, probleemloos kunnen voortzetten en intensiveren.
Wat zijn de overwegingen van leden van het Kwartet, zoals Rusland, leden van de VN- Veiligheidsraad, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en andere EU-lidstaten, zoals Italië, Ierland en Denemarken, om zich niet tegen het Palestijnse lidmaatschap van UNESCO te keren? Delen zij uw mening niet? Kunt u dit toelichten?
Zowel binnen het Kwartet als binnen de EU is verdeeld gestemd. Nederland stemde net als de VS (een van de leden van het Kwartet) en EU-lidstaten als Duitsland en Zweden tegen. De regering treedt niet in de overwegingen die het stemgedrag van de UNESCO-lidstaten hebben bepaald.
Hoe oordeelt u over de reactie van Israël op het lidmaatschap van de Palestijnen bij UNESCO?2 Deelt u de mening dat die reactie, zoals het staken van het doorsluizen van belastinginningen en het versneld bouwen van 2 000 woningen in bezet gebied, niet in verhouding staat tot de stap van de Palestijnen om toe te treden tot een organisatie die onderwijs, wetenschap en cultuur bevordert (UNESCO)? Deelt u de mening dat de maatregelen van Israel het vredesproces ernstig verstoren? Zo nee, waarom niet?
Nederland vindt dat beide partijen stappen hebben gezet die niet behulpzaam zijn in het dichterbij brengen van een oplossing via rechtstreekse onderhandelingen. Beide partijen moeten samenwerken met het Kwartet.
Hoe beïnvloedt een Palestijns lidmaatschap van UNESCO de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden?
Op lokaal niveau is door het UNESCO-besluit niets veranderd. Het besluit is voor Israël aanleiding de samenwerking met UNESCO te heroverwegen. Wat het vredesproces betreft, heeft het besluit niet bijgedragen aan het nader tot elkaar brengen van partijen.
Overweegt u zelf stappen zoals de VS die heeft genomen? Zo ja, welke en waarom?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen gesteld door de leden Driessen en De Roon op 3 november 2011.
Wat zijn de consequenties van het stoppen van de contributie aan UNESCO door de VS voor de programma's van UNESCO? Deelt u de mening dat een dergelijke stap geen bijdrage levert aan internationale samenwerking op het gebied van onderwijs, wetenschap en cultuur?
Door het wegvallen van de bijdrage van de VS kampt UNESCO met een tekort. Op korte termijn alsook voor de komende jaren zal UNESCO er niet aan ontkomen de programmering aan te passen.
Bent u bekend met de vernieling en roof van cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden door Israël zoals bijvoorbeeld de vernieling van honderden historische gebouwen in Nablus (2002 en 2003) en de toe-eigening in 1948 van tienduizenden boeken die nu in de nationale bibliotheek van Israël staan? Welke maatregelen hebben Israël en de Palestijnse Autoriteit genomen om cultureel erfgoed in de Palestijnse gebieden te beschermen?
Het Israëlisch-Arabisch conflict is gekenmerkt door gewelddadige confrontaties, helaas gepaard gaand met schade aan of vernietiging van cultureel erfgoed in Israël en in de Palestijnse Gebieden, van joodse, islamitische en christelijke signatuur, uit alle tijdvakken van de geschiedenis, door alle partijen.
Conform de Oslo Akkoorden valt de bescherming van cultureel – met name archeologisch – erfgoed in de Palestijnse Gebieden in de Areas A & Bonder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse Autoriteit; in de overige gebieden is Israël de eerstaangewezen partij.
Deelt u de mening dat Israël, lid van UNESCO, in het (recente) verleden op grote schaal cultureel erfgoed heeft vernietigd of beschadigd en archeologische vondsten en kunst heeft geroofd en nog steeds in tegenspraak met de Haagse Conventie uit 1954 cultureel erfgoed niet adequaat weet te beschermen en kunstobjecten die ontvreemd zijn uit een bezet gebied, nog steeds niet heeft teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaren?
Er is geen evidentie m.b.t. de mogelijke strijdigheid met de Haagse Conventie uit 1954. Partijen dienen eventuele geschillen over teruggave van bezittingen of verstrekking van schadevergoeding te regelen in de context van een finalestatusakkoord. Partijen kunnen hun rechtstreekse onderhandelingen daarover hervatten, conform het tijdpad en de modaliteiten genoemd in de verklaring van het Kwartet van 23 september 2011.
Deelt u de mening dat een land zijn bewoners de toegang tot cultureel en religieus erfgoed niet moet willen ontzeggen, zoals Israël dat doet met historische en religieuze gebouwen in Jeruzalem voor Palestijnen?
Ontzegging van toegang tot cultureel en religieus erfgoed dient niet het uitgangspunt te zijn. Wel kunnen legitieme veiligheidszorgen aan de orde zijn.
Hebben Israel en de Palestijnen de vredesonderhandelingen inmiddels hervat? In hoeverre heeft uw opstelling sinds september bijgedragen om beide partijen om de tafel te krijgen?
Inmiddels hebben partijen afzonderlijke gesprekken met het Kwartet gehad op 26 oktober en 14 november 2011 en de bereidheid uitgesproken bestaande obstakels te overwinnen en rechtstreekse onderhandelingen te hervatten.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 23 en 24 november a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'patiënten terug op straat' |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Patiënt terug op straat. Directeur Parnassia: De ellende begint weer»?1
Ik deel niet de stelling dat duizend psychiatrische patiënten volgend jaar in Rotterdam en omstreken op straat zullen belanden door de bezuinigingen. Het is niet aangetoond dat invoering van de eigen bijdrage deze effecten zal hebben op de patiënt. Daarbij is bij de uitvoering van de maatregel rekening gehouden met een aantal uitzonderingen. Dakloze mensen bijvoorbeeld worden vaak door middel van bemoeizorg benaderd. Mensen die een GGZ behandeling nodig hebben en die door middel van bemoeizorg benaderd worden, hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ook mensen die gedwongen worden opgenomen (BOPZ-zorg) en mensen die met een crisis worden opgenomen (crisis DBC) hoeven geen eigen bijdrage te betalen. Ik denk dat door deze uitzonderingen de effecten van de eigen bijdrage worden verzacht.
Het kabinet zal de effecten van het invoeren van een eigen bijdrage op zorgmijding gaan monitoren. De Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken.
Hoeveel ex-daklozen met psychiatrische problemen zullen terugvallen in een leven op straat?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 1.
Moet iemand eerst dakloos worden, door het staken van behandeling, om weer zorg te krijgen? Kan een toelichting worden gegeven?
Indien een patiënt in 2012 een behandeling start zonder dat er sprake was van bemoeizorg of gedwongen opname of crisiszorg, zal de patiënt een eigen bijdrage moeten betalen van € 200 per jaar (€ 16,50 per maand). Het is dus niet nodig om eerst dakloos te worden om zorg te krijgen.
Bent u het met de directeur van Parnassia eens dat vooral mensen die in het verleden zorg meden, een terugval zullen krijgen en in een isolement terecht komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mensen die in het verleden zorg meden, kunnen in de toekomst gewoon via bemoeizorg benaderd worden. Zij hoeven dan geen eigen bijdrage te betalen. Van een terugval of een isolement hoeft mijns inziens dus geen sprake te zijn.
Noemt u het menswaardige en effectieve zorg wanneer mensen in een isolement of op straat belanden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het eens met de Rotterdamse geestelijke gezondheidszorginstelling Bouman GGZ dat meer overlast zal ontstaan voor inwoners, en dat de gezondheidstoestand van psychiatrische patiënten achteruit zal gaan? Zo nee, waarom niet?2
Ik verwijs u hierbij naar het antwoord op vraag 1 tot met 4.
Deelt u de mening dat, wanneer de gezondheid van psychiatrisch patiënten achteruit gaat, dit meer geld zal kosten dan het voorkomen ervan en dat om die reden bezuinigen op de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) niet verstandig is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat als de gezondheid van psyschiatrische patiënten achteruit gaat, dit meer geld gaat kosten. Ik ben alleen niet van mening dat de maatregelen die worden genomen daar direct toe zouden leiden. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Wat gaat u doen om overlast die daklozen met psychische problemen kunnen veroorzaken te voorkomen en waarom?
Ik heb daarvoor onlangs de maatregel genomen dat mensen die benaderd worden door middel van bemoeizorg geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Dit geldt over het algemeen voor daklozen met psychische problemen.
Bent u van mening dat het invoeren van een eigen bijdrage er bij zorgverleners toe kan leiden dat zij eerder zullen kiezen voor een gedwongen opname voor mensen in psychische nood met geldproblemen, omdat die patiënten bij een rechterlijke machtiging geen eigen bijdrage hoeven te betalen?
Ik vertrouw erop dat aanbieders rechtmatig en professioneel zullen handelen en patiënten niet met een gedwongen opname confronteren als dat niet nodig. Een rechterlijke machtiging is immers heel ingrijpend. Bovendien moet bij een rechterlijke machtiging de rechter altijd afwegen of er sprake is van een causaal verband tussen de psychische aandoening en het gevaar dat iemand voor zichzelf of zijn omgeving veroorzaakt.
Bent u tevens van mening dat zorgmijders en dak- en thuislozen voorkomen moeten worden, en dat daarom geen eigen bijdragen en bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg ingevoerd moeten worden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1. Ik vertrouw erop dat de uitzonderingsmaatregelen die ik heb getroffen zullen volstaan.
Wanneer verwacht u het rapport «Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010», dat al in oktober beschikbaar zou zijn? Kunt u het de Kamer zo spoedig mogelijk, met uw reactie, toesturen?
Ik verwacht op korte termijn het rapport te ontvangen. Zodra ik het in bezit heb, zal ik het u doen toekomen.
Op welke wijze wordt de dekking van € 1 miljoen gevonden in de zorginkoop naar aanleiding van de motie Mulder?3 Hoe gaat u voorkomen dat de scherpere zorginkoop andere GGZ-patiënten raakt?
De dekking wordt gevonden door de maatregel scherpere inkoop met € 1 miljoen te verhogen. Ik verwacht niet dat deze maatregel andere GGZ-patiënten raakt omdat ik van mening ben dat zorgaanbieders hun zorgprocessen efficiënter kunnen inrichten, waardoor de patiënt niet de dupe hoeft te zijn van de maatregel.
De uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen. |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat seksueel misbruik van pleegkinderen jarenlang kon doorgaan zonder dat jeugdzorginstellingen ingrepen?
Het verhaal dat uit de Zembla-uitzending naar voren komt vind ik een ernstige zaak. Binnen de jeugdzorg moet de veiligheid van het kind altijd voorop staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. In de praktijk bleek echter niet altijd duidelijk te zijn wie verantwoordelijk is voor het zicht op veiligheid van een kind in een pleeggezin of instelling. Daarom heb ik inmiddels samen met het veld een aantal afspraken gemaakt om situaties zoals deze zich hebben voorgedaan bij Stichting Kind te voorkomen.
Bij particulier jeugdzorgaanbod, waar in het geval van de Stichting Kind sprake van was, was lang onduidelijk wie verantwoordelijk was voor de kwaliteit van de geleverde zorg en het zicht op de veiligheid van de kinderen. Naar aanleiding van signalen van de Inspectie Jeugdzorg, mede op basis van deze zaak, is daarover inmiddels een nieuwe lijn vastgesteld. Per brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 87) heb ik u geïnformeerd over de afspraken rondom particulier zorgaanbod. Particuliere jeugdzorgaanbieders mogen alleen nog worden ingeschakeld in een onderaannemerconstructie met een door de provincie gesubsidieerde zorgaanbieder. De hoofdaannemer is dan verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg bij de onderaannemer. Het zicht op de veiligheid van kinderen bij particuliere jeugdzorgaanbieders binnen het provinciale domein is daarmee geborgd. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de naleving van deze afspraken.
Daarnaast zijn in het kwaliteitskader voorbereiding en screening aspirant pleegouders, waarover ik u per brief van 24 mei 2011 (Kamerstukken 2010/11, 31 839, nr. 18) heb geïnformeerd, afspraken vastgelegd over de wijze waarop pleegzorgaanbieders aspirant pleegouders screenen. Bovendien onderzoek ik, conform een toezegging daarover aan uw Kamer, op welke wijze gegevensuitwisseling over geschikte of juist ongeschikt geachte pleegouders kan bijdragen aan een verbetering van de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 9 en 10 van het lid Kooiman (2011Z22492) zult u begin 2012 worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Tenslotte wordt in het najaar van 2012 het eindrapport van de commissie Samson verwacht. De commissie doet onderzoek naar jongeren die onder verantwoordelijkheid van de overheid in jeugdzorginstellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. De conclusies en aanbevelingen van deze commissie zullen in de verdere vormgeving van het beleid worden meegenomen.
Is het waar dat de pleegouders M., in april 2011 veroordeeld voor mishandeling en seksueel misbruik van hun pleegkinderen, van diverse jeugdzorginstellingen door het hele land in tien jaar tijd de verantwoordelijkheid kregen over in totaal zevenenzeventig kinderen?
Als staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ben ik verantwoordelijk voor het landelijke beleid voor jeugdzorg. Ik treed niet in de beoordeling van individuele zaken. In meer algemene zin kan ik uw vraag als volgt beantwoorden. De situatie die zich heeft voorgedaan bij Stichting Kind laat zien dat communicatie tussen betrokken instellingen van groot belang is voor de kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind. Bij de beantwoording van vraag 2, 8 en 9 heb ik u geïnformeerd over het beleid dat inmiddels is ingezet ter voorkoming van situaties zoals bij Stichting Kind.
Was jeugdzorg bekend met de twijfels die bestonden over het pedagogische klimaat waarin de pleegkinderen opgroeiden en de kwaliteit van zorg die ver onder de maat was? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk geweest dat die kinderen daar mochten opgroeien? Zo ja, deelt u dan de mening dat er te weinig is gedaan me die twijfels?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat schoolartsen, vrijwilligers en zelfs slachtoffers vanaf 2002 keer op keer misstanden en signalen van kindermishandeling en seksueel misbruik meldden bij onder andere het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)? Zo ja, kunt u een chronologisch overzicht geven van alle meldingen die in dat verband gedaan zijn bij de verschillende instanties? Zo ja, deelt u dan de mening dat er sprake is geweest van falend beleid bij de betrokken autoriteiten en dat kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meldingen van kindermishandeling en seksueel misbruik bij het pleeggezin in 2004 voor Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanleiding vormden voor het weghalen van hun kinderen bij het pleeggezin en dat het toch in 2008 willens en wetens een zesjarig jongetje bij dit gezin heeft geplaatst? Zo ja, wat is dan nu uw oordeel over de plaatsing van het zesjarig jongetje bij dit gezin? Zo nee, wat is hieraan niet waar?
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant heeft mij geïnformeerd dat nadat er twijfels waren over het pedagogische aanbod bij Stichting Kind, zij alle kinderen hier in 2004 hebben weggehaald. Tot 2008 heette deze aanbieder «Stichting Kind van de rekening». De naam werd veranderd in «Stichting Kind» en vervolgens heeft Bureau Jeugdzorg er opnieuw een kind geplaatst. Deze fout is snel erkend en hersteld door het kind bij Stichting Kind weg te halen. Dit onderstreept eens te meer de noodzaak van de afspraak die inmiddels is gemaakt dat bureaus jeugdzorg geen kinderen direct meer mogen plaatsen bij instellingen. Plaatsing mag uitsluitend bij provinciaal gefinancierde zorgaanbieders, die verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van zorg, alsook voor de zorg die zij inkopen bij particuliere zorgaanbieders.
Is het waar dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant vervolgens heeft nagelaten om andere jeugdzorginstellingen, die ook kinderen bij de pleegouders hadden geplaatst, te waarschuwen? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor andere kinderen onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo ja, op welke wijze zal Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant ter verantwoording worden geroepen voor het falend optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de centrale regie bij de aanpak van kindermisbruik ontbreekt, waardoor kinderen ernstig in gevaar worden gebracht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om de falende communicatie tussen jeugdzorginstellingen aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat na 2004 jeugdinstellingen uit het hele land ontwetend nog tientallen kinderen hebben geplaatst bij de pleegouders?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat nog steeds het risico dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of instelling zijn of worden geplaatst niet veilig zijn? Zo ja, hoe groot acht u dit risico en wat gaat u ertegen doen? Zo nee, hoe kunt u dit risico uitsluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen/aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 gedaan door een hulpverlener dan wel het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet?2 Welke sancties worden er verbonden aan het niet naleven van de meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen?
De meldplicht houdt in dat een professional, werkzaam bij een zorgaanbieder, verplicht is de zorgaanbieder te informeren indien hij op de hoogte is van kindermishandeling door een collega beroepsbeoefenaar. De zorgaanbieder doet hiervan onverwijld melding aan het AMK. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties voor het niet naleven van de meldplicht. Zo moet de instelling bijvoorbeeld melding van een calamiteit doen bij de Inspectie Jeugdzorg, die vervolgens kan besluiten onderzoek te doen naar de calamiteit. Navraag bij de Inspectie Jeugdzorg heeft mij geleerd dat zij in de jaren 2008, 2009 en 2010 in totaal 175 meldingen van (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft ontvangen. Dit cijfer ziet zowel op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners en andere volwassenen jegens jeugdigen als op (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van jeugdigen onderling.
Het artikel ‘Delta twijfelt over Borssele 2’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het artikel «Delta twijfelt over Borssele 2»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat eventuele investeringen in een nieuwe kerncentrale mogelijk niet rendabel zijn? Waar komt die plotselinge twijfel bij Delta volgens u vandaan? Is het investeringsklimaat voor energieproducenten volgens u drastisch veranderd in de afgelopen maand?
Investeren in een nieuwe kerncentrale is een zaak van de markt. Het is aan marktpartijen om zorg te dragen voor een goede business case en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen, binnen de strenge randvoorwaarden die ik stel op het gebied van veiligheid, milieu en klimaat. Ik heb dan ook geen oordeel over de mate waarin een investering in een nieuwe kerncentrale al dan niet rendabel zou zijn. Wel vind ik een stabiel investeringsklimaat van belang. Daar zorg ik dan ook voor. In het Energierapport 2011 zijn daarvoor de kaders uiteengezet.
Kunt u uw eerdere toezegging dat er geen publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat herbevestigen? Kunt u bevestigen dat er geen cent publiek geld naar een nieuwe kerncentrale gaat? Ook niet als zou blijken dat de bouw van een kerncentrale zonder publiek geld onhaalbaar is?
Ik heb veelvuldig uitdrukkelijk aangegeven dat investeren in een kerncentrale een zaak van de markt is. Het is aan bedrijven en hun aandeelhouders (ongeacht of deze publiek of privaat zijn) om te beoordelen of er sprake is van een investering waarvan zij verwachten dat deze met een voldoende rendement terug te verdienen is, en op basis daarvan een investeringsbeslissing te nemen.
Dat betekent dat ik géén publiek geld zal inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Dit overigens in tegenstelling tot voorstellen van de fractie van GroenLinks die, net zoals de heer Boerma in het interview in het Financieele Dagblad, in het verleden heeft gepleit voor de introductie van een minimumprijs in de CO2-markt. Dit heeft tot doel investeringen in CO2-arme opwekkingscapaciteit te bevorderen. Zoals het lid Van Tongeren nu ook duidelijk wordt, is kernenergie ook een CO2-arme technologie en zou deze met een minimumprijs ook bevorderd worden. Een minimumprijs kan op verschillende manieren worden vormgegeven, maar kost linksom of rechtsom altijd geld: via bijvoorbeeld een overheidsgarantie op de CO2-prijs, wat inhoudt dat belastinggeld moet worden ingezet als de prijs onder een bepaald niveau zakt, of via een belasting op CO2-uitstoot, waarvan de kosten uiteindelijk door bedrijven in rekening gebracht worden bij de consument. Anders dan GroenLinks ben ik niet voornemens om CO2-arme technologie, zoals dus ook kernenergie, op deze manier te bevorderen. Het recht op publiek geld ter verbetering van de business case van installaties voor energieproductie is in mijn visie strikt voorbehouden aan hernieuwbare energieopwekking, waar ik 1,5 miljard euro per jaar voor uittrek.
Heeft het kabinet gesprekken gevoerd met Delta over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is daarin precies besproken met Delta? Heeft het kabinet ook met andere energiebedrijven gesproken over de financiering van een tweede kerncentrale? Zo ja, wat is met die bedrijven afgesproken? Bent u bereid de gespreksverslagen en correspondentie tussen het kabinet en energiebedrijven over kernenergie, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Noch ik, noch iemand anders binnen het kabinet heeft gesprekken gevoerd met DELTA of een andere partij over de specifieke vorming van een business case voor een nieuwe kerncentrale. Wel heb ik op een hoger abstractieniveau gesprekken gevoerd over de voortgang omtrent de gesprekken tussen DELTA, RWE en EdF. Aangezien het een project van nationaal belang betreft, vind ik het belangrijk goed op de hoogte te blijven van de voortgang van partijen op alle fronten, waaronder dus ook de financiering. Daarnaast is het moment waarop partijen voortgang verwachten te boeken voor wat betreft de financiering van belang voor het moment waarop men een vergunning zal aanvragen, en dus voor de procedures die ik als verantwoordelijke minister moet doorlopen. Wanneer financiering van een nieuwe kerncentrale in gesprekken tussen energiebedrijven en mijzelf ter sprake komt, geef ik aan wat ik ook medegedeeld heb aan uw Kamer: (a) investeren in een kerncentrale is een zaak van de markt; (b) samenwerking tussen partijen moedig ik aan, omdat ik het van belang acht dat er een sterk consortium van meerdere bedrijven gevormd wordt, wil de realisatie van een nieuwe kerncentrale kans van slagen hebben. Dit standpunt heb ik ook met uw Kamer gedeeld.2
Ik sta voor een open en transparante procedure. Niet voor niets heeft uw Kamer in mei van dit jaar volledige inzage gehad in alle correspondentie, zonder censuur, tussen de initiatiefnemers voor een nieuwe kerncentrale (DELTA en ERH) en mijzelf.3 Vanzelfsprekend informeer ik uw Kamer over alle belangrijke ontwikkelingen inzake een nieuwe kerncentrale. Geheel in lijn met het kabinetsbeleid, is er geen sprake van afspraken tussen energiebedrijven en het kabinet inzake financiering van een nieuwe kerncentrale. Er zijn dan ook geen verslagen of correspondentie over dit onderwerp die ik met u kan delen.
Kunt u inzicht geven in de financieringsconstructie voor een tweede kerncentrale? Hoe staat het op dit moment met de gesprekken tussen Delta, RWE en EDF?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ben ik niet betrokken bij gesprekken over de business case en financieringsconstructies. Het is aan bedrijven om een goede financieringsconstructie op te zetten. Ik zie erop toe dat alle veiligheids- en milieueisen gewaarborgd zijn. Mij is bekend dat DELTA, RWE en EdF met elkaar in gesprek zijn.
Gaat de regering de € 42,5 miljoen die in de begroting is opgenomen voor het vergunningverleningtraject schrappen nu onduidelijk is of er daadwerkelijk een vergunningaanvraag komt?
Nee. Zonder nadere berichtgeving daarover van DELTA en RWE4 ga ik er vanuit dat er een vergunningaanvraag zal komen, en dus bereid ik mij daarop voor. Verder merk ik op dat de genoemde € 42,5 miljoen niet alleen op de nieuwe kerncentrale betrekking heeft, maar ook op activiteiten ten behoeve van de bestaande kerncentrale en de eventuele komst van een nieuwe reactor voor nucleair onderzoek en de productie van medische radio-isotopen.
Is het vooroverleg met Delta en de Energie Resources Holding, waar u het in de brief onder Kamernummer 32 645, nr. 29 over heeft, inmiddels van start gegaan? Bent u bereid alle correspondentie en gespreksverslagen van dit vooroverleg, indien nodig vertrouwelijk, met de Kamer te delen?
Nee, het vooroverleg is nog niet van start gegaan. Dat gebeurt pas nadat DELTA en RWE geantwoord hebben op mijn verzoek om hun planning aan mij te overleggen. Het is mijn intentie om over de voortgang van het vooroverleg maandelijks te rapporteren op de website van de Rijksoverheid. Rapportage aan uw Kamer door middel van toezending van alle verslagen en correspondentie met de initiatiefnemers is niet gebruikelijk en wijkt sterk af van het procedurele kader van vergunningverlening. De voorgeschreven procedures voor de vergunningverlening ingevolge de Kernenergiewet zijn neergelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat steeds meer landen (bijvoorbeeld Duitsland, Italië en België) en bedrijven (bijvoorbeeld Siemens) stoppen met kernenergie? Is het economisch gezien wel aantrekkelijk als Nederland blijft spookrijden op de internationale energiemarkt?
Ieder land is vrij zijn eigen keuzes te maken ten aanzien van de energievoorziening. Dit kabinet beschouwt kernenergie als een belangrijke energiebron voor de komende decennia. Het belang van kernenergie is recent nog eens aangetoond door het International Energy Agency (IEA). In de World Energy Outlook 2011 concludeert het IEA dat het zonder kernenergie extreem moeilijk en kostbaar wordt om de mondiale klimaatdoelstelling te realiseren.5 De Nederlandse regering is dan ook absoluut niet uniek in haar standpunt. Landen als Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden voeren hetzelfde beleid. Buiten de EU is deze groep landen nog vele malen groter. Het beeld dat het kabinetsbeleid tegen de stroom in zou gaan, is dan ook feitelijk onjuist. De elektriciteitsmarkt is geliberaliseerd. Het is aan marktpartijen om een afweging te maken tussen vraag en aanbod en op basis daarvan investeringsbeslissingen te nemen. Het is dan ook aan hen om te bezien in hoeverre investeren in een kerncentrale economisch gezien aantrekkelijk is.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg Energie op 21 november 2011 te beantwoorden?
Ja.
Boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met een serie aan boetes en schadevergoedingen die publieke omroepen de laatste tijd hebben moeten betalen voor overtredingen tijdens hun programma’s? Wist u dat het de schadevergoeding betreft die de TROS in augustus moest betalen aan hondenhandelaar «Lako Kennels»1, de boete die BNN in september opgelegd kreeg voor het afluisteren van programmamaker Albert Verlinde2 en de boete die onlangs in oktober door het Commissariaat voor de Media aan de TROS opgelegd werd voor het uitzenden van niet-toegestane reclame,?3 Bent u daarnaast op de hoogte van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2008 in een zaak tussen TNT en een werknemer over het betalen van snelheidsboetes?4
Ja.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat bij het opzettelijk overtreden van de wet werknemers een eigen verantwoordelijkheid hebben en consequenties (zoals boetes) niet door hun werkgevers betaald zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De vraag van verantwoordelijkheid van werknemers voor wetsovertredingen die zij begaan in de uitoefening van hun werk waardoor er schade wordt toegebracht aan de werkgever of een derde vindt zijn beantwoording in het burgerlijk recht, in het bijzonder de artikelen 170 van Boek 6 en artikel 661 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Artikel 170 van Boek 6 luidt:
Artikel 170
Artikel 661 van Boek 7 luidt:
Artikel 661
In deze bepalingen wordt rekening gehouden met de eigen verantwoordelijkheid van werknemers: in geval van opzet of bewuste roekeloosheid kan de werknemer aansprakelijk gehouden worden. De vraag of opgelegde boetes of schadevergoedingen daadwerkelijk verhaald kunnen worden op werknemers hangt echter af de omstandigheden van het geval en de eventuele afspraken die tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van de wet, zijn gemaakt.
Op basis van de uitspraak van de Hoge Raad in de zaak van de TNT-werknemer kan niet de algemene uitspraak gedaan worden dat boetes op werknemers verhaald zouden moeten worden. De Hoge Raad heeft slechts geoordeeld dat boetes die met toepassing van artikel 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan de werkgever zijn opgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval ex artikel 661 Boek 7 BW verhaald kunnen worden op de werknemer. De Hoge Raad geeft zelf nog aan dat niet valt uit te sluiten dat een werkgever gehouden zal zijn een boete voor zijn rekening te nemen als de werkgever het begaan van de overtreding heeft bevorderd.
Voor overtreding van de Mediawet 2008 is in alle gevallen de omroepinstelling aansprakelijk, omdat de omroepinstelling verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (artikel 2.88 Mediawet 2008). Dat laat onverlet de mogelijkheid dat een derde zowel de omroepinstelling als de programmamakers in dienst van die omroepinstelling rechtstreeks aansprakelijk stelt uit onrechtmatige daad. Ook bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie aangesproken worden.
Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij zijn werknemers wordt geregeld door de hiervoor genoemde bepalingen van het burgerlijk recht en eventuele afspraken tussen werknemer en werkgever binnen de kaders van de wet. Of de omroepinstelling verhaal kan halen bij een buitenproducent hangt af van de contractuele relatie met de producent. Zo leggen TROS en BNN contractueel vast dat eventuele boetes en andere juridische claims worden doorberekend aan de producent. Dit ontslaat echter de omroep nooit van zijn eigen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor overtreding van de wet.
Deelt u de mening dat de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC met opzet de wet hebben overtreden en daarom zelf de consequenties moeten dragen voor deze actie? Zo nee, waar zit volgens u het verschil met de werknemer van TNT die wel zelf zijn boetes moest betalen?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de vraag of de twee BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC de wet hebben overtreden en zo ja, of dat opzettelijk is gebeurd. Dat is een zaak van de rechter. Overigens heb ik er kennis van genomen dat de opnames en uitzending van het bewuste programma hebben plaatsgevonden met toestemming van de algemeen directeur, tevens gevolmachtigd bestuurder, van de omroepvereniging BNN.
Voor de vraag of de consequenties voor rekening van de BNN-presentatoren en de programmamakers van het programma VOC kunnen worden gebracht verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag. Tot slot kan ik nog opmerken dat de beide presentatoren van het programma VOC ook persoonlijk door het OM zijn aangesproken en een transactievoorstel van elk 500 euro aangeboden hebben gekregen.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler niet zou moeten meebetalen aan illegale acties van programmamakers en dat BNN dus duidelijk moet aangeven dat de boetes niet uit publieke middelen worden betaald?
Ik ga uit van de eigen verantwoordelijkheid van omroepen en programmamakers om zich aan de wet te houden en dat zij die verantwoordelijkheid ook nadrukkelijk op het netvlies hebben. Ik treed daar niet in. Wanneer de wet wordt overtreden, voorziet het recht in mogelijkheden tot handhaving en het opleggen van sancties. Of werknemers/programmamakers er persoonlijk voor opdraaien wordt bepaald door de wettelijke mogelijkheden die ik in het antwoord op vraag 2 heb geschetst. Het is niet goed mogelijk een algemene regel te maken dat boetes en mogelijk andere juridische claims altijd verhaald worden. Zo’n maatregel zou een ongewenst temperend effect op de uitingsvrijheid hebben als omroepen daardoor gedwongen worden elk risico uit te sluiten. Omroepen hebben jegens hun medewerkers overigens nog andere mogelijkheden om die verantwoordelijkheid vorm te geven. Zo kunnen interne voorschriften opgesteld worden, bij overtreding waarvan disciplinaire maatregelen opgelegd kunnen worden.
Wat gaat u doen om dergelijke praktijken in de toekomst te voorkomen, aangezien de omroep en de programmamakers deze praktijken zelf meer als een grap lijken te zien en dus niet hun eigen verantwoordelijkheid lijken te kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in het geval van de boete die de TROS opgelegd heeft gekregen van het Commissariaat voor de Media de schuld niet bij de TROS, maar bij de producent ligt? Bent u van mening dat in dit geval niet de TROS, maar de producent de boete zou moeten betalen?
Uit de sanctiebeschikking van het Commissariaat van 20 september 2011 blijkt het volgende. De ontoelaatbare uitingen in het programma De Lotto Sport Awards (de logo’s in de naamtitels) zijn nadat de TROS de uit te zenden band ter screening had ontvangen door de producent buiten medeweten van de TROS op het laatste moment ingevoegd. De producent heeft vervolgens gevraagd of de TROS de uiteindelijke montage nog wilde controleren. Dat bleek niet het geval. Nu de TROS dat niet heeft gedaan kan volgens het Commissariaat de TROS worden verweten dat de wet is overtreden. En hoe dan ook geldt dat de omroep verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn zendtijd wordt uitgezonden. Verder meent het Commissariaat dat de TROS extra kritisch had moeten zijn nu het Commissariaat tevoren tweemaal op verzoek van de TROS uitleg heeft gegeven over de mediawettelijke reclameregels en er daarbij op gewezen heeft dat Lotto-uitingen beperkt moeten blijven en zeker niet overheersend mogen zijn.
Het feit dat de omroepinstelling verantwoordelijk is en door het Commissariaat wordt aangesproken staat er niet aan in de weg dat in de contractuele relatie met de producent bepaald wordt dat boetes voor zijn rekening komen. De TROS neemt een dergelijke bepaling altijd op.
Wie heeft de schadevergoeding betaald die de TROS aan «Lako Kennels» moest betalen?
De TROS is in hoger beroep gegaan. De schadevergoeding is nog niet betaald.
Kunt u de beantwoording van deze vragen nog voor het wetgevingsoverleg Media van 12 december 2011 aan de Kamer toezenden?
Ik zal mij daar voor inspannen.
Het bericht “oprichting RETBuzz gaat niet door |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «oprichting RETBuzz gaat niet door?1
Ja.
Bent u bekend met de in het bericht aangehaalde uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat de NMa heeft geoordeeld dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren?
Op 4 augustus 2011 hebben RET en Qbuzz bij de NMa een concentratiemelding ingediend voor de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming (RET Buzz). De NMa is daarop volgens de procedure van de Mededingingswet een eerste fase onderzoek gestart van vier weken. Daarin is gekeken naar de gevolgen van het samengaan van RET en Qbuzz voor de concurrentie om de concessie bus Rotterdam e.o. Die termijn is exclusief de tijd die partijen nodig hebben voor het beantwoorden van aanvullende vragen indien de concentratiemelding niet volledig is. Daarvan was in deze kwestie sprake.
Als de NMa na zo’n eerste fase onderzoek reden heeft om aan te nemen dat de concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, dan stelt zij met een formeel besluit een vergunningseis. Als de meldende partijen daarna overgaan tot een vergunningsaanvraag, dan volgt een uitgebreider tweede fase onderzoek. De NMa toetst daarin of en in hoeverre de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Is dat laatste het geval, dan wordt de vergunning niet verleend en wordt de concentratie verboden. Voor het tweede fase onderzoek staat een termijn van 13 weken.
In de zaak van RET en Qbuzz heeft de NMa het onderzoek in de eerste fase echter niet met een besluit kunnen afronden, omdat de concentratiemelding voor het verstrijken van de wettelijke termijn door RET en Qbuzz is ingetrokken. De grondslag voor een besluit is daarmee komen te vervallen.
Bent u bekend met het artikel «Qbuzz gaat niet samenwerken met Rotterdamse RET»2, waarin wordt aangeven dat de NMa de benodigde toestemming voor de fusie nog niet heeft verleend omdat er meer tijd nodig zou zijn?
Ja.
Kunt u aangeven of de NMa concreet uitspraak heeft gedaan en wat de inhoud van deze uitspraak is?
Zoals aangegeven bij het antwoord op de tweede vraag heeft de NMa in deze zaak geen definitief besluit genomen, omdat de concentratiemelding door RET en Qbuzz is ingetrokken.
Wilt u aangeven indien het antwoord op vraag 4 bevestigend is en in de uitspraak aangegeven is dat de samenwerking van RET en Qbuzz de markt zou kunnen verstoren, welke gevolgen heeft deze uitspraak volgens u en hierbij betrekken wat door u in eerdere debatten is gewisseld over de machtsconcentratie van Connexion en Veolia, waarbij door de NMa is geoordeeld dat er geen sprake is van een machtsconcentratie?
De NMa heeft geen uitspraak gedaan en geen besluit genomen in deze zaak.
Indien de NMa nog geen uitspraak heeft gedaan, klopt het dan dat door het uitblijven van een uitspraak het vóór de bedrijven Qbuzz en RET praktisch onmogelijk was om tijdig, voor de aanbesteding, te fuseren? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het handelen van de NMa en hoe beoordeelt u het handelen van de betrokken bedrijven? Wat hadden zij kunnen en moeten doen om deze situatie te voorkomen?
Een late melding mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waarmee de NMa haar werk doet. Partijen hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid om zich tijdig voor te bereiden op de aanbesteding in welke (samenwerkings)vorm dan ook. RET en Qbuzz hebben hun voornemen om een gemeenschappelijke
onderneming op te richten bij de NMa ingediend op 4 augustus 2011. Kort voor het verstrijken van de eerste fase termijn heeft de NMa partijen medegedeeld voornemens te zijn nader onderzoek te willen doen in een tweede fase. Voordat de NMa haar voornemen in een besluit kon vastleggen, hebben partijen de concentratiemelding ingetrokken.
Indien de situatie zo is dat er nog geen uitspraak van de NMa is, en de betrokken bedrijven in een tijdsklem zitten, ziet u dan nog mogelijkheden om aan deze situatie een mouw te passen?
Om de vervoerbedrijven en de decentrale overheden meer tijd te geven om zich op een goede aanbesteding voor te bereiden heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu eerder reeds de verplichte aanbestedingsdatum uitgesteld met één jaar tot 1 januari 2013. De Stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de verdere inrichting van de aanbestedingsprocedure. Zij stelt ook de hierbij geldende termijnen vast, zoals de uiterste datum voor indiening van biedingen. Nu RET en Qbuzz de melding van de voorgenomen concentratie hebben ingetrokken, moeten de bedrijven ieder voor zich beslissen of zij een bieding zullen doen. Uit een persbericht van RET van 24 oktober blijkt dat RET beziet op welke wijze het bedrijf kan inschrijven op de busconcessie.
Misleidende voorlichting door SOS-arts |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Deze huisarts komt altijd»?1
Ja.
Is het waar dat huisarts een wettelijk beschermde titel is, opgenomen in artikel 3 van de Beroepen Individuele GezondheidsZorg (Wet BIG), en dat alleen geregistreerde artsen met een afgeronde specialistische opleiding tot huisarts deze titel mogen voeren? Mag een basisarts of een arts met een andere specialisatie de titel huisarts voeren? Zo nee, welke mogelijke sanctie staat er op het onterecht voeren van deze titel en wie is belast met de handhaving?
Conform artikel 3 van de wet BIG is arts een wettelijk beschermde titel. Iedereen die als arts is ingeschreven in het Big-register mag zich ook arts noemen. Vervolgens zijn er registratiecommissies van de beroepsorganisaties die specialistenregisters bijhouden. Dit gebeurt op basis van artikel 14 van de Wet Big. Deze titels zijn wettelijk beschermd. Dit betekent dat men zich niet voor huisarts mag uitgeven als men niet in het register van de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC) is ingeschreven. Wanneer men ten onrechte de titel huisarts (of een andere beschermde titel) voert, kan de IGZ eerst een waarschuwing geven om de overtreder in de gelegenheid te stellen aan de wet te voldoen en daarna namens de minister daarvoor een bestuurlijke boete opleggen.
Is het waar dat de SOS-arts onder de nieuwe beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) genaamd «zorg op afroep van een patiënt» valt? Is het waar dat de NZa in de beleidsregel heeft opgenomen dat de zorg die binnen deze beleidsregel wordt verleend, geleverd mag worden door een arts die is ingeschreven in het register van de Wet BIG? Zo ja, betekent dit dat de zorg die door een SOS-arts geleverd wordt ook door een basisarts geleverd kan worden?
SOS-arts valt inderdaad onder de nieuwe beleidsregel van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) genaamd «zorg op afroep van een patiënt». In de beleidsregel is opgenomen dat de reikwijdte tot het leveren van zorg op afroep van de patiënt zich (vooralsnog) beperkt tot zorgprofessionals die in het BIG-register staan ingeschreven als arts. Zodoende wordt de zorg als omschreven in deze beleidsregel afgebakend tot handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg voor zover uitgevoerd, al dan niet onder eigen verantwoordelijkheid, door artsen bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet BIG. Afhankelijk van in welke situatie zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen zijn er bepaalde eisen die gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder als het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg.
Is het toegestaan dat de organisatie SOS-arts zich presenteert als leverancier van huisartsenzorg, onder andere door de melding op de website «De huisarts komt weer bij u thuis, als u het wilt»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de wettelijk beschermde titel van de huisarts? Zo nee, gaat u de organisatie SOS-arts hier op aanspreken en zo ja, op welke manier?
In mijn antwoord op een eerdere kamervraag of zorg op afroep aangemerkt mag worden als huisartsenzorg is duidelijk aangegeven dat deze zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet onder «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden» valt. Daarnaast geldt dat alleen geregistreerde huisartsen de wettelijke beschermde titel huisarts mogen voeren. Dit betekent dat in de praktijk zowel (geregistreerde) huisartsen de zorg die SOS-arts biedt kunnen leveren, maar ook andere artsen.
Ik constateer derhalve dat de aankondiging op de Website van SOS-arts niet correct is. Daarover is al contact geweest met de organisatie van SOS-arts. Zij hebben toegezegd de tekst op de website aan te passen. Overigens kan ook de NZa optreden tegen een zorgaanbieder indien deze informatie verstrekt terzake van een product of dienst die afbreuk doet aan de Zvw of misleidend is (artikel 39 van de WMG).
Hoe beoordeelt u de uitspraak van SOS-arts oprichter Arnold Verhoeven dat hij het idee afkeek van SOS Médicins in Frankrijk, en dat volgens hem mede door SOS Médicins Frankrijk geen huisartsenposten heeft? Kunt u dit toelichten?
Ik kan deze redeneerlijn niet volgen. Het is een feit dat huisartsenposten onderdeel uitmaken van onze reguliere zorgverlening. Huisartsenposten bieden huisartsenzorg zoals huisartsen plegen te bieden en deze valt onder het basispakket van de Zvw. Dit geldt niet voor «zorg op afroep aan de patiënt» geleverd via de organisatie SOS-arts.
Acht u het wenselijk dat huisartsenposten in Nederland verdwijnen? Kunt u dit toelichten? Is er volgens u een kans dat huisartsenposten in Nederland verdwijnen (mede) door SOS-arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor gevolgen heeft dit volgens u voor de basiszorg in Nederland?
Huisartsenposten leveren acute zorg als onderdeel van «geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden». Indien sprake is van acute huisartsenzorg hanteren artsen een medisch triage-systeem om de mate van urgentie te bepalen en een adequate zorgvorm te kiezen. Zorg die andere urgentienormen hanteert valt niet onder de dekking van de Zvw. De Zvw borgt medisch noodzakelijke zorg in Nederland. De komst van SOS-arts wijzigt hier niets in en ik voorzie dan ook geen gevolgen voor de basiszorg door de komst van SOS-arts.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde vragen over «het van start gaan van SOS-arts»?2 Op welke wijze houdt de NZa toezicht of de toegang tot de zorg door de toetreding van nieuwe aanbieders afneemt? Hoe vaak wordt u door de NZa hierover geïnformeerd? Op welke wijze kan de NZa optreden tegen het afnemen van zorg door de toetreding van nieuwe aanbieders?
Ja. Ten algemene geldt dat de zorgverzekeraars zorgplicht hebben en ervoor moeten zorgen dat huisartsenzorg beschikbaar blijft in de buurt van hun verzekerden. De NZa heeft aangegeven niet te verwachten dat door toetreding van nieuwe aanbieders de toegang tot huisartsenzorg verslechtert. Mochten er desondanks signalen komen dat huisartsenzorg niet meer beschikbaar is in de buurt, zal de NZa deze signalen onderzoeken. Ook zal de NZa in 2012 een sectorscan huisartsenzorg uitvoeren. In deze sectorscan zal een globaal overzicht van de huisartsenzorg worden gegeven, waarbij ook toegankelijkheid aan de orde zal komen. Afhankelijk van de uitkomsten van een eventueel signaalonderzoek dan wel de sectorscan, zal de NZa bezien óf en welke inzet van zijn bevoegdheden nodig is. Het ligt overigens in de lijn der verwachting dat juist nieuwe toetreders zorg bieden waaraan behoefte is en die niet wordt geboden door de reguliere zorg. Afname van zorg is dan niet aan de orde, eerder van een toename of anders een meer op maat geleverde zorg.
Bent u van mening dat zorg die geleverd wordt onder de nieuwe beleidsregel van de NZa genaamd «zorg op afroep van een patiënt» door huisartsen uitgevoerd zou moeten worden? Zo nee, wat is volgens u het verschil in kwaliteit van zorg die geleverd wordt door een huisartsenpost en de zorg die geleverd wordt door SOS-arts? Kunt u dit toelichten?
De NZa stelt vooraf geen andere voorwaarden dan in de beleidsregel geformuleerd aan de zorgprofessional die «zorg op afroep van een patiënt» gaat leveren. Ik zie geen aanleiding hiervan af te wijken. Wel ben ik van mening dat, zoals ook al in eerdere antwoorden is aangegeven, er afhankelijk van de situatie waarin zorg op afroep van de patiënt wordt ingeroepen bepaalde eisen gesteld moeten worden aan de zorgaanbieder als het gaat om kwaliteiten van de arts en de invulling van verantwoorde zorg. Hoe die eisen er per situatie uit moeten zien is nog niet geheel duidelijk, omdat het een nieuwe aanbieder betreft in een nieuw segment. Het gaat er om dat een zorgaanbieder het aanbod zodanig invulling geeft dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van verantwoorde zorg in het kader van de kwaliteitswet. Deze verantwoorde zorg wordt in de praktijk ingevuld met bestaande veldnormen. De inspectie voor de gezondheidszorg houdt hier toezicht op.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Begroting 2012 van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (gepland op 8, 9, 10 november 2011) ?
Dit is helaas niet gelukt.
De alarmerende situatie van mensenrechtenverdedigers in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u toelichten of er inmiddels overleg is geweest met EU-partners over het monitoren van de vijf mensenrechtenverdedigers, M. Dismas Kitenge Singa, Me Justin Bahirwe, Jonas Tsiombela, Jean Claude Katende en Kizito Mushizi Nfunkiko? Indien ja, welke afspraken zijn er gemaakt tussen de EU-partners? Welke toezeggingen heeft Nederland precies gedaan?
Met de EU-partners in Kinshasa is afgesproken dat Nederland het monitoren van de situatie van Jean Claude Katende op zich zal nemen. Nederland onderhoudt daartoe contact met hem en met relevante organisaties in de DRC en in Europa. Duitsland heeft Katende in 2010 een visum voor langere termijn gegeven. Rond de verkiezingen was hij in Europa en werd in Nederland door het ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen.
De situatie van de overige mensenrechtenwerkers wordt door de lokale EU werkgroep gevolgd, waarbij Justin Bahirwe en Dismas Kitenge Singa in de afgelopen periode van respectievelijk Italië en Frankrijk visa hebben gekregen om naar Europa te kunnen reizen.
Wat is uw opvatting over het Duitse aanbod dat aan mensenrechtenverdediger Jean Claude Katende is gedaan, waaruit blijkt dat hij direct een noodvisum heeft gekregen toen de situatie te alarmerend werd in Congo? Bent u bereid om dit voorbeeld te volgen en dit ook aan te bieden aan de in vraag 1 genoemde Congolese mensenrechtenverdedigers? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in mijn antwoord van 21 oktober jl. op uw eerdere vragen (uw referentie 2011Z18817) en in de brief die ik mede namens mijn ambtgenoot van Immigratie en Asiel op 2 mei jl. aan de Kamer stuurde, bestaat de mogelijkheid om visa te verstrekken aan mensenrechtenverdedigers die in acute nood verkeren en die niet in hun eigen land of in de regio kunnen worden opgevangen. Geen van de genoemde mensenrechtenverdedigers heeft tot op heden om een dergelijk noodvisum verzocht.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om afstemming tussen EU-partners over noodvisa van mensenrechtenverdedigers te bewerkerstelligen, gezien het gegeven dat deze mensenrechtenverdedigers vaak in de meest zorgwekkende omstandigheden – waar voor hen mogelijke bedreigingen, martelingen en ontvoeringen aan de orde van de dag zijn – hun werk moeten verrichten en een noodvisum in een EU-land een preventieve veiligheidsmaatregel kan zijn? Indien nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers kunnen zelf een visumaanvraag indienen en wenden zich daartoe veelal tot een bepaalde EU-ambassade vanwege banden met organisaties in dat land of met het land zelf. Nederland geeft een dergelijk visum alleen af in geval van een acute noodsituatie en niet als preventieve maatregel.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de conferentie die belegd zou worden in het kader van het verspreiden van «best practices» op het gebied van het Shelter-City initiative? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van een aanspreekpunt (focal point) voor dit initiatief?
De Europese Commissie laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de reeds bestaande initiatieven op het gebied van Shelter Cities. Zodra dit afgerond is zal door de Commissie een bijeenkomst belegd worden ter bespreking van de best practices. Vragen over een aanspreekpunt worden daarin meegenomen.
Deelt u de mening dat het juist wel wenselijk zou zijn om EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton aan te sporen om de situatie van deze mensenrechtenverdedigers als prioriteit op de agenda te plaatsen voor overleg met uw EU-collega’s, gezien het gegeven dat het mandaat voor een Speciale Gazant Grote Meren nog steeds onduidelijk is en de nationale verkiezingen op 28 november a.s in Congo zullen plaatsvinden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 21 oktober heb aangegeven is deze problematiek in de DRC op dit moment naar behoren aan de orde bij de EU. Ik zie dan ook geen aanleiding tot nader overleg met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de president van De Nederlandse Bank (DNB) over de risico’s van de hoge hypotheekschuld van Nederlanders en de noodzaak tot aanpassingen in de hypotheekaftrek?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de president van DNB dat aanpassing van de hypotheekrenteaftrek noodzakelijk is, gezien de hoge Nederlandse hypotheekschuld? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo nee, waarom negeert u de adviezen van deze belangrijke bewaker en adviseur op het gebied van de financiële en economische stabiliteit in Nederland?
Zoals diverse malen aan de Kamer gecommuniceerd, recent nog met de Woonvisie, is het beleid van het kabinet ten aanzien van de koopmarkt erop gericht om de hypotheekrenteaftrek in stand te houden en daarbij de financiële risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. De huidige onzekere situatie op de woningmarkt vergroot het belang van dit beleid. Wat betreft de huurmarkt wordt erop gewezen dat dit kabinet momenteel belangrijke structurele hervormingen doorvoert, zoals het focussen van corporaties op hun kerntaken en het bevorderen van de doorstroming.
Het kabinet heeft steeds overlegd met alle partijen, zowel in de aanloop naar de Woonvisie als daarna. Mede gelet op de uitvoering van de in de Woonvisie opgenomen maatregelen voor de koop- en huursector is het kabinet van mening dat een woonakkoord niet nodig is. Naar het oordeel van het kabinet is een discussie over verandering van de hypotheekrenteaftrek in ieder geval niet geschikt voor verbetering van de woningmarkt.
Ten aanzien van de financiële risico’s van de hoge schulden, kan ten eerste worden gewezen op het veelvoud aan maatregelen die in nationaal en internationaal verband genomen worden om de financiële stabiliteit te verankeren. De Kamer is in het afgelopen jaar op diverse momenten geïnformeerd over de stappen om de regelgeving voor en het toezicht op de financiële sector te versterken. Ten tweede wordt gewezen op de stappen van het kabinet, de AFM, en de sector om de risico’s van hoge hypotheekschulden te beperken. Per 1 augustus is de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van kracht geworden. De excessen in hypotheekverstrekking zijn hiermee aangepakt en de kans op restschulden bij de consument is verkleind. De nieuwe GHF stelt dat het aflossingsvrije gedeelte van een hypotheek niet meer mag bedragen dan 50% van de marktwaarde van de woning op het moment van verstrekking van de hypothecaire financiering. Daarnaast is er in de nieuwe GHF een maximale Loan-to-Value ratio geïntroduceerd. De tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting levert eveneens een bijdrage aan het verminderen van financiële risico’s door lagere Loan-to-Value ratio’s op hypotheken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de president van DNB dat het afsluiten van aflossingsvrije hypotheken moet worden ontmoedigd door de hypotheekrenteaftrek gedurende de looptijd van de lening af te bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de president van DNB aangeven dat het noodzakelijk is dat de regering op dit onderwerp tot voorstellen en een visie voor aanpassingen in de hypotheekrenteaftrek komt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met alle betrokken partijen een nationaal Woonakkoord over integrale maatregelen ten aanzien van de huur-en koopmarkt te sluiten, waar het voorstel van de president van DNB onderdeel van uit maakt en waarin dit nader wordt uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op dit terrein nog in deze kabinetsperiode de benodigde wetswijzigingen aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
De risico's van JSF testtoestellen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stealth Jet Could Be Unsafe for Flight Training»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het memo van J. Michael Gilmore, het hoofd operationele test en evaluatie van het Amerikaanse ministerie van Defensie, en zijn aanbeveling om de aanvang van de F-35 opleidingen uit te stellen om grote risico’s en ongelukken te voorkomen?2
De Amerikaanse luchtmacht is bezig met een procedure ter bevestiging van de luchtwaardigheid van de F-35A toestellen. Deze bevestiging is nodig voordat kan worden begonnen met de training van ervaren operationele vliegers. De Amerikaanse luchtmacht wil spoedig beginnen met deze training op de vliegbasis Eglin in Florida. Voor deze training zullen F-35A toestellen uit de LRIP 2-productieserie worden gebruikt. De twee Nederlandse F-35A toestellen, die nog in productie zijn, behoren tot de productieseries LRIP 3 en 4.
De berichtgeving in de Amerikaanse media betreft een interne discussie in het Pentagon over de risico’s van training met de LRIP-2 toestellen. Volgens deze berichtgeving vindt de Director Operational Test and Evaluation(DOT&E) van het Pentagon dat meer testvluchten met de F-35A nodig zijn voordat op verantwoorde wijze met de training van de operationele vliegers kan worden begonnen. Hij doet het voorstel deze training met tien maanden uit te stellen om eerst meer te kunnen testen, of anders de training te verplaatsen naar de vliegbasis Edwards in Californië waar het technische testprogramma van de F-35 doorgaat.
Het hoofd van het JSF Program Office (JPO) en de verantwoordelijke ondercommandant van de Amerikaanse luchtmacht delen deze mening niet. In een gezamenlijke brief aan de top van het Pentagon, waarvan het JPO het bestaan inmiddels formeel aan Defensie heeft bevestigd, gaan zij in op de door de DOT&E genoemde bezwaren. In hoofdzaak komt hun standpunt er op neer dat de luchtwaardigheidsprocedure op de juiste wijze wordt doorlopen. De training van de operationele vliegers zal pas beginnen als de afzonderlijke tekortkomingen waar de DOT&E op wijst, zullen zijn aangepakt. De voorstellen van de DOT&E achten zij onnodig en onwenselijk.
Het Nederlandse ministerie van Defensie is niet betrokken bij deze kwestie. Het betreft een discussie tussen Amerikaanse instanties over de training van Amerikaanse vliegers op Amerikaanse toestellen. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Deelt u de mening van de heer Gilmore dat bij een laag aantal testuren het onverantwoord is om te starten met training?
In de tweede helft van 2012, rondom de oplevering van het eerste Nederlandse toestel, beginnen de eerste Nederlandse vliegers aan hun opleiding ter voorbereiding op de deelneming aan de operationele testfase. Naar verwachting is de geschetste problematiek dan opgelost omdat tegen die tijd immers een groter aantal test- en trainingsvluchten zal zijn uitgevoerd. De Nederlandse toestellen zullen voor gebruik onder Nederlands toezicht worden gecertificeerd.
De criteria van de Amerikaanse luchtmacht en het JPO bij het testprogramma hebben betrekking op prestaties. Deze benadering geeft een betere maatstaf voor luchtwaardigheid dan het absolute aantal testuren. Defensie heeft vertrouwen in deze procedure. Een specifiek aantal testvlieguren als criterium voor de aanvang van de vliegeropleiding is niet te geven.
Welke gevaren lopen Nederlandse vliegers als het aantal testuren niet wordt uitgebreid voordat opleidingen beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bij welk aantal gecontroleerde testuren acht u het verantwoord dat opleidingen met de testtoestellen starten voor Nederlandse vliegers?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft dit voor de ontwikkeling en productie van de door Nederland bestelde testtoestellen? Is de aflevering van de twee testtoestellen nog steeds voorzien voor augustus 2012, resp. maart 2013?
De levering van de toestellen is inderdaad nog steeds voorzien voor augustus 2012 en maart 2013. Indien het Amerikaanse luchtwaardigheidsproces of het lopende testprogramma leiden tot aanpassingen, zullen die ook bij de Nederlandse toestellen worden uitgevoerd. Er is momenteel geen reden te veronderstellen dat dit zou leiden tot een wijziging van het productieschema.
Als de planning hetzelfde blijft en de testtoestellen in augustus 2011 en maart 2013 worden opgeleverd, hoeveel testuren hebben deze testtoestellen dan gemaakt? Is het op dat moment wel verantwoord om opleidingen ermee te beginnen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u om een reactie gevraagd van het Amerikaanse ministerie van Defensie? Zo ja, hoe beoordeelt u die?
Via de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO is Defensie op de hoogte van het verloop van de discussie. Het Pentagon heeft op het moment van dit schrijven nog geen besluit genomen of de opleiding van de Amerikaanse vliegers op de LRIP 2-toestellen kan beginnen. Ik heb vertrouwen in de Amerikaanse luchtwaardigheidsprocedure en wacht de besluitvorming terzake af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.
De toenemende mate van onderdrukking van persvrijheid en het recht op demonstratie in Uganda |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Amnesty International Stiffling Dissent: Restrictions on the rights to freedom of expression and peaceful assembly in Uganda?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat publieke protestacties in Ugunda worden verbannen en dat er in de afgelopen weken tenminste vier activisten zijn opgepakt die worden beschuldigd van verraad?
Dit is een zorgelijke ontwikkeling die afbreuk doet aan Uganda's reputatie op het gebied van respect voor de mensenrechten.
Kunt u aangeven of de veiligheid van deze vier activisten in gevaar is en of de Nederlandse ambassade de mogelijkheid heeft om deze activisten te bezoeken? Indien dit laatste niet het geval is, bent u bereid om dit te bewerkstelligen? Indien nee, waarom niet?
De ambassade in Kampala volgt deze zaak op de voet. Medewerkers van de ambassade onderhouden contact met de advocaten van betrokkenen en zullen de rechtszaken bijwonen. Vooralsnog blijkt uit deze contacten niet dat de veiligheid van de vier activisten in het geding is. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zullen medewerkers van de ambassade hen bezoeken.
Deelt u de mening dat het door de Ugandese autoriteiten opgelegde verbod op publieke demonstraties en het stelselmatig onderdrukken van de persvrijheid door de autoriteiten een zeer zorgwekkende ontwikkeling is?
Nederland heeft in EU-verband en als voorzitter van de Justice, Law and Order donorgroep het repressieve beleid ten aanzien van demonstraties herhaaldelijk aan de orde gesteld. Hoewel Uganda nog steeds een relatief grote mate van persvrijheid kent, is een neerwaartse trend te constateren. Ook dit is onderwerp van gesprek met de overheid.
De Nederlandse ambassade onderhoudt tenslotte in het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers intensief contact met journalisten die over gevoelige zaken als corruptie en het gebrek aan vrijheid van meningsuiting en demonstratie rapporteren.
Bent u bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Public Order Management Bill – welke de politie vergaande vrijheden zal geven om publieke demonstraties te dwarsbomen – niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Beide wetsontwerpen zijn al geruime tijd onderwerp van kritische politieke dialoog tussen de internationale gemeenschap en de Ugandese autoriteiten. Nederland heeft het onderwerp als voorzitter van bovengenoemde donorgroep regelmatig op de agenda gezet, zowel op ministerieel als op ambtelijk niveau. Ook steunt Nederland maatschappelijke organisaties bij het op gang brengen van een publiek debat over deze kwestie. Zolang dit nodig is, zal Nederland deze actieve rol blijven spelen.
Bent u tevens bereid in bilateraal en/of EU-verband de Ugandese autoriteiten aan te spreken om de zogeheten Press and Journalist (Amendement) Bill- welke de Media Council vergaande vrijheden zal geven om persvrijheid te onderdrukken- niet te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de mensenrechtensituatie in Uganda verslechtert door het voornemen van president Museveni om de mogelijkheid af te schaffen dat gearresteerde demonstraten in afwachting van hun proces op borgtocht vrijgelaten worden? Zo ja, bent u bereid uw zorgen hierover aan de Ugandese autoriteiten over te brengen?
Een dergelijk voornemen is nog niet uitgewerkt in een concreet wetsontwerp en de implicaties ervan zijn dan ook nog niet duidelijk. Wel is in Uganda breed maatschappelijk en politiek verzet tegen dit voornemen op gang gekomen.
In recente bilaterale en EU gesprekken met de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie zijn de zorgen over dit voornemen overgebracht.
Bent u bereid deze kwestie actief op de agenda van de EU en de VN te zetten, zodanig dat er snel concrete stappen worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Beide kwesties staan al op de agenda van de EU en VN. Sinds de recente bespreking van de Universal Periodic Review van Uganda in de VN-Mensenrechtenraad staan deze kwesties ook in VN-verband op de kaart. Het lokale kantoor van de OHCHR houdt zich bijvoorbeeld actief hiermee bezig, zij het vooral achter de schermen.
Psychose schrikbarend vaak gemist in GGZ (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Psychose schrikbarend vaak gemist in GGZ door te snelle diagnose»?1
Ik vind het van belang dat patiënten de benodigde zorg krijgen, die zij vragen. Het is de verantwoordelijkheid van professionals om te bepalen wat de aard en ernst is van de gepresenteerde psychische klachten en welke behandeling hierbij het beste past.
Hoe verklaart u dat 63% van de patiënten met psychotische symptonen, zoals beschreven in de DSM-IV, hiervoor in 2 jaar niet behandeld zijn? Bent u bereid te onderzoeken waar dit aan ligt?
Zoals in het artikel staat vermeld, kan het in de praktijk zo zijn dat een patiënt bij een intake wel zijn of haar klachten presenteert, maar zelf niet weet wat precies het probleem is. Zij mogen van deskundige professionals in de ggz verwachten dat deze vervolgens wel een oordeel kunnen vellen hierover. In de ggz betekent dit dat er, conform de DSM IV, niet alleen een hoofddiagnose wordt gesteld (As I), maar ook het effect van eventuele persoonlijkheidsproblematiek en/ of verstandelijke beperking (As II), comorbide somatische klachten (As III) en de invloed van de sociale omgeving (As IV) wordt meegewogen. In individuele gevallen kan het lastig zijn om de behandeling af te stemmen op deze verschillende factoren. Vandaar dat na de intake vaak gekozen wordt voor behandeling van de voor de patiënt het meest in het oog springende klachten. Dit sluit aan bij de wens om hun lijdensdruk te verminderen. Patiënten die schizofreen zijn beschikken over het algemeen over een verminderd ziekte-inzicht. Dit betekent dat zij zelf geen zorg vragen of tegenover een behandelaar de bijbehorende psychische klachten niet benoemen. Wanneer een patiënt bijvoorbeeld wel klaagt over slapeloosheid, maar niet meldt dat dit komt door de stemmen die hij of zij hoort, kan alleen door herhaald behandelcontact de juiste diagnose gesteld worden (en dus ook de behandelstrategie wijzigen).
Beroepsbeoefenaren die een diagnose typeren zijn in beginsel voldoende getraind om eenduidig te kunnen diagnosticeren. Conform de DBC-spelregels moeten zij namelijk beschikken over een BIG-registratie en bevoegd en bekwaamheid zijn in het hanteren van de DSM IV.
Ik zie geen reden tot nader onderzoek, omdat het tempo waarin het behandelproces verloopt per patiënt kan verschillen, zeker wanneer er sprake is van ernstige psychische problematiek zoals schizofrenie.
Hoe kan het zijn dat bij een opname een psychose niet altijd als zodanig wordt herkend, zowel door huisartsen als door de eerste- en tweedelijns GGZ, terwijl een snelle behandeling essentieel is voor de kans op herstel?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom blijkt de GGZ te weinig getraind op het tussentijds bekijken of de oorspronkelijke diagnose nog steeds klopt of de beste is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel instellingen werken inmiddels met «Routine Outcome Monitoring» (ROM)? Wat gaat u dan met instellingen die er nog niet mee werken? Kan een toelichting worden gegeven?
GGZ Nederland (GGZ N) heeft in juli 2010 een bestuurlijk akkoord gesloten met Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de introductie van routine outcome monitoring. Dat betekent dat al haar leden (rond de 100 in getal) vanaf 2014 voor tenminste 50% van hun patiënten uitkomstmetingen leveren aan Stichting Benchmark GGZ. Daarnaast zijn er verschillende andere ROM-initiatieven in het veld; zo beheert bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten (NVVP) een eigen portal, waar tot nu toe 400 leden bij zijn aangesloten. Zij verzamelen op vrijwillige basis effectmetingen. Ook hier vergoeden verschillende verzekeraars deelname aan deze structurele dataverzameling voor vrijgevestigde hulpverleners. Binnen het huidige zorgstelsel zijn er dus al voldoende prikkels voor alle stakeholders om zelf initiatief rondom ROM te ontplooien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met psychotische symptomen binnen de cruciale 9 maanden worden getest of zij daadwerkelijk een psychose hebben en daarvoor behandeld worden?
Er is een multidisciplinaire richtlijn voor patiënten met schizofrenie beschikbaar, die professionals helpt om adequate zorg te leveren bijvoorbeeld wat betreft vroegsignalering. Op basis van ervaringen met een eerdere versie is het cliëntperspectief in de multidisciplinaire richtlijn versterkt. Er is sinds 2010 ook een hoofdstuk over implementatie van de richtlijn toegevoegd. Hierin staat aan welke minimale voorwaarden moet worden voldaan om de belangrijkste aanbevelingen uit de richtlijn ook daadwerkelijk te realiseren. Hierin is zelfs omschreven waar zonodig scholing kan worden gehaald. Ik investeer van mijn kant financiële middelen in het opleidingsfonds voor professionals die hun beroepskwalificaties willen waarborgen met een BIG-registratie.
Zorgaanbieders die tekortschieten in hun kwaliteit van zorg kunnen hierop aangesproken worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnen het kader van haar risicogerichte toezicht. Onderdeel hiervan is regulier overleg met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en GGZ Nederland over juiste en snelle diagnostiek. Een van de gespreksonderwerpen is aanpassing van de ROM (Routine Outcome Monitoring) bij intake.
Daarnaast wordt via Eerste Psychose projecten in het veld extra aandacht besteed aan vroegsignalering van psychotische symptomen, die wijzen op mogelijke schizofrenie.
Bent u bereid middelen vrij te maken voor het opleiden cq bijscholen van huisartsen en eerste-/tweedelijnsverpleegkundigen in de GGZ ten einde sneller psychoses te herkennen?
Zie antwoord vraag 6.
Is duidelijk hoeveel mensen die zorg krijgen tijdens een psychose (lichamelijk en geestelijk) verwaarloosd worden met alle schadelijke gevolgen van dien? Is er een verplichting om onderbehandeling/ foute behandeling te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat zijn de cijfers?
De IGZ heeft reeds in het Thematisch Onderzoek Schizofrenie en Verslaving (2009) specifiek aandacht besteed aan de somatische zorg bij deze psychotische patiënten. De meeste instellingen voerden op een gestandaardiseerde wijze lichamelijk onderzoek uit, waarbij tevens werd getest op middelengebruik. Bij de follow up in 2010 bleek de somatische zorg over de hele linie verbeterd. In 2012 zal de IGZ somatische comorbiditeit in de GGZ breder onderzoeken.
Er is een meldplicht voor calamiteiten in de zorg, maar het is het niet mogelijk op een betrouwbare wijze te achterhalen in hoeveel gevallen sprake was van een patiënt met een psychotische stoornis, waarbij lichamelijke en/of geestelijke problemen het gevolg waren van onderbehandeling of een foutieve behandeling.
Hoe is het mogelijk in 2013 over te gaan op resultaatgerichte financiering, zoals u wilt, als de indicaties niet goed zijn?
Invoering van de DBC-systematiek heeft er toe geleid dat zorgaanbieders meer werk maken van eenduidige diagnosestelling en een directere koppeling aan een behandeling dan voor overheveling naar de Zorgverzekeringwet (Zvw) het geval is geweest. De huidige DBC-systematiek staat toe dat bij opening van een DBC aanvankelijk gekozen wordt voor een zogenaamde V-code. Deze voorlopige typering van een diagnose kan, bij declaratie aan het eind van de behandeling, worden voorzien van een definitieve typering. In die zin is er dus geen belemmering voor tussentijdse wijzigingen in behandelstrategie.
De wetenschappelijke fraude van de heer Stapel |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen van de Commissie Levelt inzake de fraude van de gewezen hoogleraar psychologie, de heer Stapel?1
De aanbevelingen van de Commissie Levelt zijn gericht aan de betrokken instellingen. Het is aan de instellingen om hiermee op een verstandige manier om te gaan. Meer in het algemeen merk ik op dat ik mij zeer goed kan vinden in de aanbevelingen. Zo stelt het rapport dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. Ik ben in dit verband verheugd over de voortvarendheid waarmee de wetenschappelijke gemeenschap omgaat met de door de Commissie Levelt geconstateerde schending van de wetenschappelijke integriteit. Zo heeft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen een commissie ingesteld onder leiding van Prof. dr.mr. C.M. Schuyt. Deze commissie zal in kaart brengen hoe binnen verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens en hoe onderzoekers en hun werkgevers ervoor zorgen dat normen voor wetenschappelijke integriteit worden nageleefd. Ook zal de commissie adviseren hoe met name jonge onderzoekers ertoe kunnen worden gebracht om wetenschappelijk integer om te gaan met onderzoeksgegevens. De commissie adviseert hierover in april volgend jaar. De VSNU en de rectores magnifici hebben besloten te bezien of de code wetenschapsbeoefening dient te worden aangescherpt en of bestaande beoordelingsmechanismen voldoende zijn toegerust om integriteitsinbreuken te kunnen voorzien. Ook zal de VSNU zich in dit verband buigen over de onderzoekscultuur bij de instellingen.
Wat vindt u van de aanbeveling om een laagdrempelige vertrouwenspersoon voor fraude aan te stellen en van de aanbeveling om ervoor te zorgen dat onderzoeksgegevens voor ten minste vijf jaar zijn te raadplegen? Vindt u het juist dat deze aanbevelingen op alle universiteiten worden toegepast?
In de interim-rapportage wordt gesteld dat Universiteit Tilburg een vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit dient aan te stellen volgens de richtlijnen van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Dit laatste is in overeenstemming met het reglement van het LOWI waarin sprake is van een «vertrouwensinstantie». In dit verband merk ik op dat dit reglement is opgesteld door het Dagelijks Bestuur van de KNAW, na overleg met VSNU en NWO. Universiteiten hebben zich daarmee gecommitteerd aan de werkwijze van het Landelijk Orgaan. Ik ben het met vragenstellers eens dat de toegang tot een vertrouwenspersoon laagdrempelig moet zijn. Ik verwijs hierbij naar de Notitie Wetenschappelijke Integriteit2 waarin is gesteld dat de vertrouwensfunctie niet verenigbaar is met een aantal functies zoals die van lid van het college van bestuur, leider van een onderzoeksschool etc. VSNU zal nagaan of bij alle instellingen aan de voorwaarde van laagdrempeligheid wordt voldaan. Wat betreft de bewaartermijn van onderzoeksgegevens verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de huidige gedragscode van universiteiten gefaald, aangezien daarin staat dat (ruwe) onderzoeksgegevens vernietigd moeten worden?
De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening heeft niet gefaald. Individuele overtredingen, hoe zwaar ook, duiden niet op een falen van de code. Dit geldt eveneens voor de onlangs aan de orde gekomen fraude van de heer Poldermans. De gedragscode stelt niet dat ruwe onderzoeksgegevens moeten worden vernietigd, integendeel. Artikel III.3 van de code schrijft voor dat ruwe onderzoeksgegevens minimaal vijf jaar worden bewaard. Gedurende deze periode moet de wetenschappelijke gemeenschap hierin inzage kunnen hebben. De universiteiten zullen nagaan of een strikter beleid op de naleving van de bewaartermijnen kan worden gehanteerd.
Wat vindt u ervan dat sommige onderzoekers in alle beslotenheid te werk kunnen gaan? Bent u het eens met de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) dat de cultuur binnen universiteiten opener moet worden?
Een grote mate van openheid en transparantie horen bij een gezond wetenschappelijk klimaat. Het hoort bij de taak van de President van de KNAW om deze openheid te bepleiten. Ik betreur het zeer dat de heer Stapel op deze wijze in beslotenheid te werk heeft kunnen gaan. Overigens vindt het overgrote deel van het wetenschappelijk onderzoek in teamverband plaats. Ik ben het met de President van de KNAW eens dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en de naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet. Dit is door KNAW en VSNU met voortvarendheid opgepakt; zie ook het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het argument dat onderzoekers onder druk staan om te scoren en dat onderzoeksmiddelen schaars zijn? Deelt u de mening dat dit nooit een excuus kan zijn voor fraude, maar dat dit wel een punt van zorg kan zijn?
Dit kan geen argument zijn. De wil om te presteren en met anderen te concurreren is een heel normaal verschijnsel in de samenleving. Dit geldt niet alleen voor wetenschappers maar ook voor bijvoorbeeld artsen, kunstenaars en topsporters. In de wetenschap zorgt gezonde concurrentie ervoor dat onderzoeksmiddelen bij de beste wetenschappers en de beste onderzoeksgroepen terecht komen. Wel ben ik van mening dat juist onder condities van schaarste en concurrentie er sprake moet zijn van de juiste checks and balances. Hiervoor moeten de wetenschappelijke instellingen en hun werknemers gezamenlijk zorgdragen.
Wat kunt u doen om vergelijkbare gevallen als de fraude van de heer Stapel te voorkomen? Bent u bereid om met universiteiten in gesprek te gaan over het hanteren van de Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap van de KNAW? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik al in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Levelt dat vertrouwen niet kan worden vervangen door bureaucratische maatregelen. De Verklaring van Onafhankelijke Wetenschap betreft een voorstel van de KNAW in haar advies «Wetenschap op bestelling» en heeft betrekking op de relatie tussen onderzoeker en opdrachtgever bij contractonderzoek. Dit voorstel is door het vorige kabinet niet overgenomen omdat het tekenen van een verklaring van onafhankelijkheid bij ieder in opdracht uitgevoerd onderzoek te veel administratieve lasten met zich meebrengt (TK, 29 338, nr. 68). De universiteiten hebben het advies van de KNAW destijds wel onderschreven, en dat nemen zij in de praktijk ook ter harte.
Kunt u een rol spelen in de «bescherming» van onderzoekers die gelieerd zijn aan de heer Stapel? Deelt u de mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat zij onterecht beschadigd raken?
Uiteraard deel ik de opvatting dat betrokkenen niet onterecht beschadigd mogen raken. Ik vind dit op de weg liggen van de betrokken instellingen en hun bestuurders. De interim-rapportage bevat hiervoor de nodige aanbevelingen, zoals het uitgeven van verklaringen voor reeds gepromoveerden en het bieden van goede mogelijkheden voor betrokkenen die nog in hun promotietraject zitten om alsnog te promoveren. De betrokken instellingen hebben aangegeven te willen voorkomen dat betrokken onderzoekers en promovendi worden beschadigd. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat hiervan geen sprake zal zijn.
De Russische weigering een Nederlandse verkiezingswaarnemer toe te laten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft het Russische verkiezingscomité geweigerd de Nederlander Alexander Münninghoff toe te laten als waarnemer voor de Doema verkiezingen van december a.s.? Zo ja, welke motivatie heeft het verkiezingscomité hiervoor gegeven?
De heer Münninghoff, die door Nederland was geselecteerd en door ODIHR was voorgedragen als lange-termijn waarnemer, heeft geen accreditatie ontvangen van de Russische Centrale Kiescommissie. Hiervoor is geen motivatie gegeven.
Bent u bereid onmiddellijk opheldering te vragen bij uw Russische ambtgenoot, dan wel bij het verkiezingscomité, waarvan de autoriteiten beweren dat het onafhankelijk is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassadeur in Moskou heeft bij de Russische viceminister verantwoordelijk voor OVSE-zaken om een toelichting gevraagd.
Deelt u de inschatting dat er politieke motieven schuilen achter de weigering, die mogelijk te maken hebben met de kritische opstelling van Münninghof zowel nu als in het verleden toen hij als correspondent in de Sovjetunie ook in aanvaring kwam met de autoriteiten omdat hij zich kritisch opstelde jegens het toenmalige regime? Zo ja, deelt u dan de mening dat de weigering hem toe te laten een smet is op het open en democratische gehalte van het Russische verkiezingsproces? Zo nee, waarom niet?
De Russische gesprekspartner van de ambassadeur heeft aangegeven dat de heer Münninghoff nog steeds welkom is in Rusland, maar niet als waarnemer voor deze verkiezingen. Verdere toelichting heeft hij niet gegeven. De ODIHR-missie in Rusland zal na afloop van de verkiezingen de bevindingen bekend maken. Deze bevindingen zal ik meenemen in de beoordeling van het verkiezingsproces.
Pre-masters |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Vrije Universiteit te Amsterdam om geen premasterprogramma’s meer aan te bieden?1
Ik ken het artikel in Ad Valvas van 27 oktober 2011 waarin gesuggereerd wordt dat de Vrije Universiteit (VU) te Amsterdam premasters gaat afschaffen. Dit is echter niet juist. De VU biedt hbo-studenten die een master aan de VU willen volgen drie manieren om in te stromen:
Per 1 september 2012 geldt bij de VU dat premasters van maximaal 30 ECTS zijn te volgen tegen een collegegeld ter hoogte van het wettelijk collegegeld. Als er meer modules gevolgd moeten worden dan 30 ECTS is dat op basis van contractonderwijs met de daarvoor door de VU vastgestelde tarieven.
Zijn er meer instellingen met soortgelijke voornemens?
Ik beschik niet over informatie dat universiteiten van plan zijn om te stoppen met het aanbieden van premasters. Ook de VU blijft premasters aanbieden.
Wat betekent dit voor de kosten die een hbo’er moet maken om een master te kunnen volgen?
In het algemeen vind ik dat universiteiten geen financiële belemmeringen voor studenten moeten opwerpen voor de doorstroom van hbo-bachelor naar wo-master, maar ik vind ook dat er grenzen zijn aan de lengte van schakelprogramma’s die tegen de hoogte van het wettelijk collegegeld worden aangeboden.
Ik maak een onderscheid in drie soorten doorstroomtrajecten:
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat premasters veel duurder worden, omdat het studenten ervan zal weerhouden om verder te studeren? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw premasters als een programma dat in principe niet langer duurt dan 30 ECTS en tegen de hoogte van het wettelijk collegegeld gevolgd kan worden. Dit zal ik ook wettelijk regelen.
Bij «trajecten»van meer dan 30 ECTS is er mijns inziens geen sprake meer van «schakelen» tussen bachelor en master en mogen instellingen dan ook een hoger collegegeld vragen.
Bent u bereid met de universiteiten af te spreken dat premasters onder het normale collegegeld moeten blijven vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.