Het bericht ‘Wet verhindert stoppen onterechte zorguitkering’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wet verhindert stoppen onterechte zorguitkering»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u het feit dat een aantal gerechtelijke uitspraken, die stellen dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) geen indicaties meer kan intrekken als blijkt dat mensen geen recht hebben op langdurige zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de aanpak van fraude met zorggeld bemoeilijkt?
Het CIZ heeft de wettelijke mogelijkheid om een indicatie in te trekken indien vast is komen te staan dat er sprake is van fraude, dit is vastgelegd in de Wlz artikel 3.2.4. onderdeel a. De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep doen hier niets aan af. Overigens is het opsporen en aantonen van fraude geen eenvoudig proces en is dit in beginsel niet de taak van het CIZ als indicatiesteller voor de Wlz en Wet zorg en dwang (Wzd).
Wanneer een verzekerde niet langer is aangewezen op de geïndiceerde zorg kan het CIZ het indicatiebesluit herzien of intrekken (Wlz artikel 3.2.4. onderdeel b). Dit is een andere situatie dan in het geval van aantoonbare fraude. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal zaken uitspraken gedaan over het intrekken van indicaties door het CIZ wanneer een verzekerde niet langer op de Wlz was aangewezen. Bij deze zaken was het intrekken van de indicatie niet op grond van aantoonbare fraude. Het CIZ heeft op basis van de uitspraken van de CRvB besloten om op dit moment in geval van wijziging in de zorgbehoefte van de cliënt enkel een herziening (dus bijvoorbeeld een lager zorgprofiel) op basis van artikel 3.2.4, onderdeel b, van de Wlz toe te passen. Er wordt bij een herziening door het CIZ dan niet getoetst op de toegangscriteria voor de Wlz, maar alleen op het best passende zorgprofiel. Vanwege de uitspraken van de CRvB ben ik met het CIZ in overleg om zorgvuldig te bekijken wat deze uitspraken betekenen voor het CIZ.
Wordt op dit moment gewerkt aan een aanpassing van de wet om te voorkomen dat mensen die geen recht hebben op langdurige zorg, deze ook niet meer krijgen? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zo nee, bent u bereid dit traject te starten?
Vanuit beleidsmatig perspectief vind ik het wenselijk dat het CIZ over de bevoegdheid beschikt om een indicatiebesluit te herzien of in te trekken wanneer de verzekerde niet (langer) is aangewezen op de geïndiceerde zorg (zoals ook beschreven in de Wlz artikel 3.2.4, onderdeel b en de memorie van toelichting) of wanneer er sprake is van fraude (Wlz artikel 3.2.4. onderdeel a).
In overleg met het CIZ onderzoek ik momenteel of naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB verduidelijking van het wettelijk kader nodig is. Op dit moment is nog niet duidelijk of de wet wordt aangepast en zo ja, vanaf wanneer.
Kan de Wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg op zo’n manier aangepast worden dat deze ook helpt bij het aanpakken van dergelijke fraudeconstructies?2
Nee, het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg, dat op 18 april jongstleden door uw Kamer is aangenomen, voorziet in wettelijke grondslagen voor gegevensuitwisseling tussen instanties in het zorgdomein ten behoeve van een effectieve bestrijding van fraude in de zorg. Wat een instantie met de gegevens kan in de uitvoering van diens wettelijke taak, zoals in het geval van het CIZ ten aanzien van indicatiestellingen, wordt niet in het wetsvoorstel geregeld.
Vindt u het wenselijk dat het CIZ een opsporingsbevoegdheid krijgt? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ is verantwoordelijk voor de onafhankelijke indicatiestelling voor de Wlz. Een nieuwe taak in het opsporen van fraude past niet bij de rol die het CIZ in de keten als onafhankelijk indicatiesteller heeft. Wel vind ik het van belang dat er goed wordt samengewerkt tussen ketenpartijen om signalen van fraude te kunnen onderzoeken. Het CIZ heeft daar ook een belangrijke rol in. Het CIZ werkt in de bestrijding van fraude samen met de ketenpartners die zijn aangesloten bij het knooppunt zorgfraude (IKZ). Signalen van ketenpartners worden gedeeld via het verzamelpunt zorgfraude bij het IKZ. Zoals genoemd bij vraag 4 biedt de wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg het partijen van het IKZ een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van signalen met ketenpartners.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van deze zorgfraudekwestie, die is gevonden in het Friese dorp, sinds de gerechtelijke uitspraak gesignaleerd zijn?
Nee, elke fraudemelding staat op zichzelf en bevat andere signalen van zorgfraude. Overigens komt het bijna niet voor dat een signaal van zorgfraude wordt onderbouwd met video opnames van omwonende. Er zijn geen soortgelijke fraudemeldingen geregistreerd bij het CIZ.
Worden na constatering en bewijs van fraude de financiële omvang in kaart gebracht, aangezien de financiële gevolgen van deze fraudeconstructie naar schatting rond de een miljoen euro liggen? Zo nee, waarom niet en vindt u dat dit wel zou moeten? Zo ja, worden deze financiële gegevens gedeeld met de toezichthouders?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Regelmatig controleren zij in de regio of zowel zorgaanbieders en/of cliënten zich aan de regels houden. Helaas komt het soms voor dat er misbruik wordt gemaakt van het persoonsgebonden budget (pgb). Ook duiken er declaraties op voor zorg in zorginstellingen die niet geleverd is. Het zorgkantoor onderzoekt mogelijke fraudegevallen zorgvuldig. Wanneer het zorgkantoor duidelijk fraude constateert, zijn de gevolgen afhankelijk van de situatie. Mogelijke maatregelen zijn het pgb stopzetten, de zorgovereenkomst stopzetten, pgb terugvorderen, aangifte doen bij de politie of melding doen bij het landelijk meldpunt, zodat ook andere zorgkantoren actie kunnen ondernemen. Het Kenniscentrum Fraudebeheersing is onderdeel van Zorgverzekeraars Nederland. Via het Kenniscentrum Fraudebeheersing werken zorgverzekeraars onderling en met ketenpartners samen aan het tegengaan en voorkomen van fraude in de zorg. Die ketenpartners zijn: NZa, IGJ, CIZ, Nederlandse Arbeidsinspectie, FIOD, OM, VNG, Belastingdienst, politie en Verbond van Verzekeraars.
ALS en toegang tot medicijnen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kunt u nader toelichten welke stappen nodig zijn en welke handreikingen worden gedaan om zo snel mogelijk een beslissing te nemen over marktoelating en vergoeding voor de behandeling van de zenuw-/ spierziekte Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS)?
De procedure voor markttoelating en vergoeding van geneesmiddelen die voor toepassing bij Amyotrofische Laterale Sclerose (ALS) wijkt niet af van die van andere geneesmiddelen. Allereerst dient de markttoelatingsprocedure bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) te worden doorlopen. Dit kan bijvoorbeeld volgens de versnelde beoordeling («accelerated assessment», voor geneesmiddelen waarvan de firma volgens het EMA voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van groot maatschappelijk belang en grote therapeutische innovatie1).
Het is daarna aan de firma om over te gaan tot introductie van het product in Nederland, waarna intramurale geneesmiddelen vrijwel direct vergoed kunnen worden, tenzij ze voldoen aan de zogeheten sluiscriteria. In dat geval moeten ze beoordeeld worden op hun therapeutische waarde en kosteneffectiviteit door het Zorginstituut. Daarna vindt een prijsonderhandeling met het Bureau Financiële Arrangementen Geneesmiddelen plaats.
Om geneesmiddelen voor patiënten breed beschikbaar te maken, moet er enige duidelijkheid zijn over de therapeutische waarde en de kosteneffectiviteit. Alleen dan is vergoeding op grond van de Zorgverzekeringswet uit collectieve middelen mogelijk. Hierop kan ik geen uitzondering maken. Wel hebben alle partijen, waaronder het Zorginstituut, behandelaren, de Minister en niet in de laatste plaats de firma een grote verantwoordelijkheid om patiënten zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de vergoeding van een nieuw geneesmiddel. Dit geldt voor de ziekte ALS, maar ook voor andere ziekten waarvoor geen behandeling voorhanden is.
Ik ben van mening dat ons systeem voldoende mogelijkheden biedt om ook ALS-patiënten snel duidelijkheid en toegang te geven tot waardevolle geneesmiddelen. Uiteraard zal ik bij ALS en ziekten waarbij de urgentie hoog is, alles doen om binnen de mogelijkheden zo snel mogelijk tot een besluit te komen.
Kunt u aangeven hoe ALS-patiënten en de patiëntenvereniging Stichting ALS Nederland worden betrokken in bovengenoemde stappen?
Het is van groot belang dat markttoelatings- en vergoedingsbeslissingen op onafhankelijke gronden kunnen worden genomen. Dat betekent dat de formele rol van patiënten en patiëntenverenigingen bij specifieke beoordelingen beperkt is tot consultatie van conceptrapporten van het Zorginstituut. Dit geldt dus ook bij geneesmiddelen voor ALS. Gedurende eventuele onderhandelingen vindt vaak overleg plaats met patiëntenverenigingen om hen te informeren over de voortgang van het proces.
Kunt u aangeven op welke wijze bestaande versnelde procedures zoals de artsenverklaring via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het compassionate use programma via het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de accelerated access route via het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) effectief zijn voor geneesmiddelen voor aandoeningen waar nog geen behandeling voor bestaat zoals bij ALS?
Deze procedures zijn in principe ook voor geneesmiddelen voor behandeling van ALS van toepassing. Voor nadere toelichting verwijs ik u naar mijn brief over dit onderwerp, die ik u op 16 januari 2023 deed toekomen2.
Kunt u nader duiden hoe vaak en voor welke aandoeningen het compassionate use programme is ingezet de afgelopen tien jaar?
Sinds 2013 zijn er door het College ter Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) 32 compassionate use programma’s goedgekeurd. Voor een volledig overzicht van de producten verwijs ik u naar de website.3
Kunt u aangeven welke financieringsbronnen zijn aangewend om geneesmiddelen via het compassionate use programme toegankelijk te maken voor patiënten?
De kosten van niet-geregistreerde geneesmiddelen die zijn bestemd voor onderzoek, of die in compassionate use progamma’s aan patiënten worden verstrekt voorafgaand aan de markttoelating, komen ten laste van de sponsor van het onderzoek, of de firma het geneesmiddel heeft ontwikkeld.
Kunt u de oorzaken duiden van verschillen in tijdsduur met betrekking tot marktoelating via het Amerikaans geneesmiddelen agentschap (de FDA) en het EMA?
Er is geen duidelijke conclusie te trekken over de verschillen in beoordelingsduur. De markttoelatingsautoriteiten FDA en EMA hebben verschillende procedures en werkwijzen. Naast verschillen in de procedures, kan het feit dat de FDA vaker versnelde beoordelingsprocedures voor nieuwe, potentieel baanbrekende geneesmiddelen inzet, daarin een rol spelen. Daarnaast dienen bedrijven geneesmiddelen vaak eerder in bij de FDA dan bij het EMA.
Kunt u stapsgewijs toelichten waar in het proces van ontwikkeling van een geneesmiddel, tot marktoelating, tot vergoeding en ten slotte tot daadwerkelijk toegang tot een medicijn voor de patiënt versnelling en verbetering mogelijk is en op welke wijze hij zich hiervoor inzet?
De beleidsinzet in de gehele keten van ontwikkeling tot vergoeding en beschikbaarstelling van geneesmiddelen is zeer divers. Op hoofdpunten licht ik enkele belangrijke initiatieven toe.
Ten aanzien van innovatie zie ik kansen op het terrein van Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST), waarover ik de Tweede Kamer samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat met regelmaat bericht4. Dit initiatief moet innovatieve therapieontwikkeling versterken door samenhang aan te brengen in de inzet van stimulerende instrumenten die we nu al in Nederland hebben. Door meer samenhang aan te brengen in publieke investeringen op het gebied van innovatie therapieontwikkeling hoop ik een bijdrage te leveren aan de versnelling van de ontwikkeling van waardevolle innovatieve en betaalbare therapieën.
De Europese Commissie heeft op 26 april haar voorstel voor aanpassing van de Europese geneesmiddelenwetgeving gepubliceerd5. Een van de voorstellen is om de markttoelatingsprocedure bij het EMA te versnellen. Momenteel stelt het kabinet de BNC-fiche op waarin de voorgestelde herziening van de EU farmaceutische wetgeving wordt geanalyseerd en beoordeeld.
Rond de vergoedingsprocedure van nieuwe, dure geneesmiddelen blijf ik werken aan het verbeteren van de doorlooptijden van de vergoedingsprocedure. Een voorbeeld daarvan is de mogelijkheid tot het doen van een parallelle procedure, waarbij een beoordelingsprocedure voor vergoeding door het Zorginstituut al tijdens de markttoelatingsfase mogelijk is.
Ook optimaliseer ik de zogeheten sluisperiode, waarin onderhandeld wordt over de prijs van een geneesmiddel. Dit doe ik mede in overleg met geneesmiddelenfabrikanten. Om deze procedure hebben zowel firma’s als overheid een verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk tot een goede overeenkomst te komen. Hoewel geneesmiddelen die tijdens deze periode door de firma beschikbaar gesteld worden, nog niet vergoed worden, nemen firma’s deze verantwoordelijkheid wel op zich. Dit valt hen te prijzen.
Om goed zicht te houden op de doorlooptijd van dure geneesmiddelen en de mogelijkheden om daarin versnelling aan te brengen, kom ik later dit jaar met een dashboard voor de doorlooptijden van (sluis-)geneesmiddelen.
Voor de zomer doe ik u een brief toekomen waarin ik nader inga op maatregelen om te komen tot een meer toekomstbestendig stelsel voor de toelating van nieuwe dure geneesmiddelen. Daarin besteed ik ook aandacht aan het verkorten van de tijd tot de patiënt.
Het recente bezoek aan Saudi-Arabië |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is er in Saudi-Arabië verbeterd dat u heeft besloten dit land te bezoeken, terwijl het kabinet c.q. u in uw voormalige hoedanigheid in 2018, na de moord op Khashoggi, besloot niet naar dit land te gaan?
Saoedi-Arabië speelt een belangrijke rol voor de veiligheid en stabiliteit in de Golfregio, een regio die van groot belang is voor Nederland en de Europese Unie (EU). Het land is gastheer van de Gulf Cooperation Council (GCC) en is niet alleen economisch, maar ook cultureel, religieus en geopolitiek gezien een belangrijk en invloedrijk land in het Midden-Oosten en daarbuiten. Het is belangrijk om met Saoedi-Arabië als belangrijke speler in de regio te spreken over actuele geopolitieke en regionale ontwikkelingen in het kader van regionale stabiliteit.
De Golfregio inclusief Saudi-Arabië is een prioriteitsmarkt van het kabinet voor ons internationale verdienvermogen en van belang voor onze economische weerbaarheid. Saudi-Arabië is een land in transitie, ook op het terrein van de economie. Daarbij kan het Nederlandse bedrijfsleven een positieve rol spelen met kennis en kunde op het terrein van verduurzaming van de energie-, voedsel- en watersector.
Juist de brede relatie die Nederland met Saudi-Arabië heeft biedt de mogelijkheid voor het voeren van een dialoog over (geo)politieke en economische onderwerpen; ook mensenrechten vormen onderdeel van deze dialoog. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Erkent u dat de «geopolitieke uitdagingen», die u aanvoert om dit bezoek te rechtvaardigen, er niet toe mogen leiden dat mensenrechten in dit land op het tweede plan terechtkomen? Wat heeft dit bezoek opgeleverd in termen van geopolitiek?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voor of tijdens uw bezoek gesproken met Saudische mensenrechtenorganisaties en ngo’s om hen de gelegenheid te geven u te informeren over de mensenrechtenschendingen in het land?
Op (hoog)ambtelijk niveau is sprake van een doorlopende dialoog met diverse stakeholders, waaronder mensenrechtenorganisaties. Tijdens mijn recente bezoek aan Saoedi-Arabië heb ik met verschillende gesprekspartners over mensen- en vrouwenrechten gesproken, onder meer met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie.
Wat vindt u van het rapport van de Saudische mensenrechtenorganisatie ALQST getiteld The Dark Side of Neom: Expropriation, expulsion and prosecution of the region’s inhabitants?1
Het kabinet vindt de berichtgeving over mensenrechtenschendingen in het rapport zorgelijk. De zorgen over onderwerpen die in het rapport worden benoemd, zoals gedwongen landonteigening, reacties op vreedzaam verzet en veroordelingen tot de doodstraf, waaronder voor minderjarigen, maken onderdeel uit van de hierboven genoemde (kritische) dialoog met Saoedi-Arabië over mensenrechten.
De zorgen over landonteigening worden voortdurend en systematisch opgebracht in gesprek met de Saoedische autoriteiten, onder wie de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, en tevens aangekaart in de EU-mensenrechtendialoog. Nederland zal in bilaterale gesprekken en via de EU aandacht blijven vragen voor dit onderwerp, zoals tijdens het inkomende bezoek van de president van de Saoedische mensenrechtencommissie aan Nederland op 8 en 9 mei.
Nederland en de EU zijn principieel tegen de doodstraf en spreken zich hier ook in gesprek met de Saoedische autoriteiten tegen uit, onder meer tijdens mijn recente bezoek. Ook tijdens de Politieke Consultaties in december jl. zijn zorgen geuit over de uitvoering van de doodstraf. Nederland blijft in gesprekken met Saoedi-Arabië oproepen om de doodstraf – in het bijzonder voor minderjarigen – om te zetten in gevangenisstraffen.
Heeft u met vertegenwoordigers van bedrijven gesproken tijdens uw bezoek? Welke samenwerking tussen Nederlandse en Saudische bedrijven worden voorzien in de realisatie van «Neom»?
Ik sprak met Nederlandse bedrijven tijdens mijn bezoek over de kansen die er liggen in de hervormingsagenda van Saoedi-Arabië en het belang van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Daarbij wezen bedrijven op snelle veranderingen die in Saoedi-Arabië plaatsvinden, getuige onder andere de sterk toegenomen rol van vrouwen op de arbeidsmarkt.
De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van duurzame landbouw, circulaire economie, de energietransitie en life sciences & health sluit aan op de diversificatieplannen van Saoedi-Arabië. Wanneer bedrijven zich melden met vragen over kansen geldt de reguliere dienstverlening, waarbij de ambassade wijst op eventuele risico’s, ook indien bedrijven kansen willen ontwikkelen binnen de zogenoemde megaprojecten. Ook wordt informatie verstrekt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemen (RVO). Op de landenpagina voor Saoedi-Arabië wordt bij informatie over de kansen tevens gewezen op het belang voor bedrijven om IMVO-risico’s in kaart te brengen en te mitigeren.
Ook in de bilaterale contacten tussen Nederland en Saoedi-Arabië wordt het belang van IMVO benadrukt. Zo sprak de ambassade hierover bijvoorbeeld met vertegenwoordigers van «Neom». Eveneens is tijdens het bezoek van de Saoedische viceminister voor Handel aan Nederland in mei 2022 het belang van due diligence onder de aandacht gebracht.
Op welke wijze zijn Nederlandse bedrijven die (willen) ondernemen in Saudi-Arabië gewezen op de risico's om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen? Wat doet u nog meer om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven die ondernemen in Saudi-Arabië betrokken zijn of raken bij mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beïnvloedt de afwezigheid van vrijheid van meningsuiting in Saudi-Arabië de mate waarin Nederlandse bedrijven zich kunnen houden aan due diligence verantwoordelijkheden, waaronder het doen van onderzoek naar mensenrechtenrisico’s? Kunnen bedrijven onder die omstandigheden waar nodig herstel en verhaal voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen bieden?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven, door de risico’s in hun keten in kaart te brengen en deze te adresseren. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om deze due diligence uit te voeren.
De Nederlandse overheid ondersteunt hierin waar mogelijk. Zo adviseert de ambassade – gevraagd en ongevraagd – bedrijven over de lokale context, waaronder voorkomende IMVO-risico’s, en wijst hen op beschikbare informatie. Daarnaast kunnen bedrijven voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt van de RVO.
Restricties op het gebied van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering kunnen het lastiger maken voor bedrijven om effectieve gepaste zorgvuldigheid toe te passen. In het geval dat Nederlandse ondernemers twijfels hebben over de mate waarin IMVO in het geding zou kunnen zijn, worden zij geadviseerd met RVO of de ambassade in gesprek te gaan. Zo kan (beschikbare) relevante informatie gericht worden gedeeld met deze bedrijven die hen mede in staat stelt zo nodig actie te ondernemen.
Wat vindt u van de recente kritiek van Amnesty International2 dat het kabinet economische belangen laat prevaleren boven mensenrechten? Welke van de aanbevelingen in dit rapport aan het kabinet worden uitgevoerd?
Het kabinet hecht eraan dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord zakendoen (daarbij hoort ook nadrukkelijk de aandacht voor mensenrechten). Het rapport van Amnesty International draagt bij aan het agenderen van het belang van mensenrechten.
De RVO en de ambassades en consulaten informeren en adviseren bedrijven actief over IMVO en risico’s. Ook het ministerie voert regelmatig gesprekken met bedrijven over risico’s op het gebied van IMVO en mensenrechten t.a.v. risicovolle markten. Tegelijkertijd is er altijd ruimte voor verbetering; we bekijken bijvoorbeeld momenteel of de informatie op de verschillende landenpagina’s van RVO nog actueel en ook goed terug te vinden is en zijn bezig met actualiseren van deze informatie.
Het ministerie is al geruime tijd en geregeld in overleg met Amnesty International en we zetten dit overleg voort, ook over het recente rapport en de aanbevelingen die daarin worden gedaan.
Wat waren zoal de reacties van Saudische regeringsvertegenwoordigers daar waar u de mensenrechten te berde bracht? Ontkent men dat deze worden geschonden of beroept men zich op de eigen normen en waarden?
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië, zo ook tijdens mijn recente bezoek waarbij ik onder meer heb gesproken met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie. Deze dialoog biedt de gelegenheid om zorgen te uiten over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten, zoals de uitvoering van de doodstraf. Deze gesprekken vinden doorgaans plaats in besloten setting, waarbij vertrouwelijkheid een belangrijk aspect is voor de effectiviteit van de structurele mensenrechtendialoog – bilateraal en via de EU – maar ook voor individuele gevallen van belang kan zijn. Om die redenen, kan ik hierover niet in detail treden.
Heeft u individuele zaken besproken, zoals bijvoorbeeld van Mohammed Fahad al-Qahtani, mede-oprichter van de inmiddels opgeheven Saudi Civil and Political Rights Association, die nadat hij zijn straf van 10 jaar in november 2022 had uitgezeten nog altijd niet is vrijgelaten? Is u bekend waar hij op dit moment is en waarom hem contact met familie wordt ontzegd? Of bijvoorbeeld de zaak van Salma al-Shehab, die werd veroordeeld tot 27 jaar cel voor het publiceren van tweets waarin ze vrouwenrechten steunde?
Zie antwoord vraag 9.
Het azc in Budel |
|
Wybren van Haga (BVNL), Hans Smolders (FVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de helft van de omwonenden asielzoekerscentrum (azc) Budel het liefst ziet verdwijnen?1
Ja.
Deelt u de mening dat omwonenden van het azc lang genoeg in de ellende hebben gezeten en dat het uw plicht is om een einde te maken aan diefstal, intimidatie en onveilige situaties, welke schering en inslag zijn? Zo ja, heeft u de bereidheid om het azc Budel per direct te sluiten? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik ben bekend met de uitkomsten van de bewonersenquête die in opdracht van de gemeente Cranendonck is uitgevoerd. Een belangrijk deel van de inwoners van de gemeente Cranendonck heeft zorgen over de overlast die wordt veroorzaakt door asielzoekers. Deze zorgen deel ik. Ik vind overlastgevend of agressief gedrag door wie dan ook absoluut onaanvaardbaar. Tegen mensen die de gastvrijheid van Nederland misbruiken en voor overlast zorgen, past een harde aanpak. Gastvrijheid mag niet ten koste gaan van veiligheid.
Om de overlast in Cranendonck aan te pakken zijn meerdere maatregelen genomen. Zo is sinds begin maart een toezichtteam actief op straat, in het openbaar vervoer en in het stationsgebied. Op het COA-terrein zijn maatregelen getroffen om overlast preventief aan te pakken. Voorts is het Inwonerscollectief Cranendonck in samenwerking met medewerkers van het COA gestart met de uitvoering van het verbindingsplan om de verbinding tussen de bewoners van de COA-locatie en de inwoners van de gemeente te verbeteren.
De opvanglocatie in de gemeente Cranendonck vervult een zeer belangrijke rol in het opvanglandschap. Ik ben en blijf met de gemeente Cranendonck, de provincie, het COA en andere belangrijke partners in gesprek over de toekomst van het aanmeldcentrum. Daarbij zijn draagvlak en een veilige leefomgeving belangrijke thema’s. Alle betrokkenen, waaronder mijzelf, zullen ons ervoor inzetten om dit te verbeteren.
Welke verplichtingen voelt u richting de bewoners in de omgeving van het azc Budel die zeggen dat de overlast die zij ervaren de laatste jaren alleen maar is toegenomen?
Ik onderschrijf dat overlast door asielzoekers de veiligheid en het veiligheidsgevoel van bewoners en ondernemers in de samenleving onder druk zet. Ik blijf mij daarom inzetten voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers. Op 9 mei jl. heb ik de Tweede Kamer hierover bij brief geïnformeerd.2
Alle inzet is er nu op gericht om rust op en rondom de COA-locatie in Cranendonck te krijgen. Om de leefbaarheid en veiligheid van het aanmeldcentrum en het stationsgebied te versterken, is geld beschikbaar gesteld. De maatregelen worden nu uitgewerkt. Samen met de gemeente, de provincie, het COA en andere belangrijke partners ben en blijf ik in gesprek over eventuele aanvullende maatregelen om de overlast te beperken.
In het artikel wordt geschetst hoe de Belastingdienst medewerkers onterecht heeft beschuldigd van onder andere misbruik van systemen, corruptie en andere integriteitsschendingen, heeft u al eerder kennisgenomen van dergelijke situaties?1
Als Staatssecretaris kan ik geen uitspraken doen over individuele casuïstiek. Verder kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat er bij de Belastingdienst procedures en regels zijn hoe om te gaan met meldingen van integriteitsschendingen. Een belangrijk aspect van ons integriteitsbeleid is een open veilige en inclusieve werkomgeving voor alle medewerkers. Dit houdt in dat medewerkers veilig en in een vertrouwende omgeving melding moeten kunnen maken van vermoedelijke integriteitsschendingen. Melders worden beschermd, dit houdt onder meer in dat als zij aangeven dat persoonsgegevens niet gedeeld mogen worden, dit wordt gerespecteerd. Onderzoek naar integriteitsschendingen vereist expertise en een onafhankelijke blik. Om dit nadrukkelijker te borgen is binnen het Ministerie van Financiën in 2019 besloten tot inrichting van het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën (OIF). Het OIF is het interne meldpunt voor alle signalen m.b.t. integriteit voor het gehele Ministerie van Financiën. Hier vindt de registratie van meldingen plaats. Ook verricht het OIF in opdracht van het bevoegd gezag onderzoek uit naar meldingen. Verder wordt er gerapporteerd over meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het Jaarverslag Integriteit Financiën. Specifiek voor de Belastingdienst wordt ook een jaarverslag integriteit vastgesteld. In dit jaarverslag is het aantal vermoedelijke en (deels) aangetoonde integriteitsschendingen te vinden. Ook bestaat sinds 2021 de Commissie Integriteit Financiën (CIF). Dit is een permanente, onafhankelijke externe commissie waar alle medewerkers van Financiën en voormalige medewerkers terecht kunnen bij meldingen over mogelijke integriteitsschendingen. De CIF heeft zijn eerste jaarverslag over 2021 uitgebracht en heeft daarin aangegeven dat er 31 meldingen zijn ontvangen. Het Ministerie van Financiën werkt daarnaast met vertrouwenspersonen, in totaal circa 50 medewerkers. Iedere directie heeft een aantal vertrouwenspersonen waar medewerkers terecht kunnen met vragen en/of meldingen over integriteitskwesties.
Bent u van mening dat de Belastingdienst dienstbaar moet zijn naar de burger en dat interne schandalen zoals beschreven staan in het artikel daar niet aan bijdragen?
De Belastingdienst stelt zich richting burgers en bedrijven dienstbaar op. Ik merk daarbij op dat professionele en betrokken medewerkers zich dagelijks inzetten voor de Belastingdienst. Binnen een grote organisatie als de Belastingdienst kan het voorkomen dat er spanning in de relatie tussen werknemer en werkgever kan komen te staan. Incidenten als beschreven in het artikel hebben geen invloed op de dienstbaarheid van de Belastingdienst als organisatie. Zonder in te gaan op de specifieke casussen van het artikel in de Telegraaf betreur ik het dat werknemers – zeker na een lang dienstverband bij de Belastingdienst – en werkgever tegenover elkaar komen te staan.
In het artikel staat beschreven dat medewerkers tot in detail worden bevraagd op hun integriteit en dat de integriteit van medewerkers vaak ten onrechte ter discussie wordt gesteld, deelt u dit inzicht?
Alle gemelde signalen van mogelijke integriteitsschendingen van medewerkers van Financiën worden serieus en zorgvuldig onderzocht. Zoals reeds is aangegeven wordt over deze meldingen gerapporteerd in de Jaarverslagen Integriteit van Financiën en de Belastingdienst. Mocht een signaal aanleiding geven voor een onderzoek, dan wordt daar met de betrokken medewerker een gesprek over gevoerd. Vanuit het Rijk zijn er in mei 2020 richtlijnen opgesteld over wanneer en hoe wordt overgegaan tot een persoonsgericht onderzoek (Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek). Deze baseline voorziet in een met waarborgen omklede procedure, met ruimte voor hoor en wederhoor. De Belastingdienst kent het Protocol Integriteit Belastingdienst, wat in lijn ligt met de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek.
Is er volgens u in het algemeen sprake van een gezonde werksfeer bij de belastingdienst en specifiek bij de FIOD?
Mijn beeld van de Belastingdienst en specifiek de FIOD is dat er sprake is van een gezonde werksfeer. In een organisatie met ca. 27.000 medewerkers is het niet volledig mogelijk om meldingen, incidenten en conflicten te voorkomen. De Belastingdienst hecht aan een open en veilig werkklimaat, waarin medewerkers de vrijheid voelen om signalen te melden en dat deze worden onderzocht. Overall is er sprake van een toename van het aantal meldingen dat gedaan wordt bij vertrouwenspersonen. Deze toename is ook zichtbaar bij de rijksoverheid, de Belastingdienst en de FIOD. Uiteraard wordt aan iedere melding zorgvuldig aandacht besteed.
Kunt u een verklaring geven waarom er door de FIOD/Belastingdienst op grote schaal wordt gelogen in een poging van medewerkers af te komen?
Ik herken dit geschetste beeld niet.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Jazeker.
Voorbeelden van gewelddadige uitwassen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende zin uit het AIVD jaarverslag 2022 op pagina 14: «Over het algemeen roepen zij [anti-institutionele extremisten] juist op tot geweldloos verzet, en tot nu toe is het aantal gewelddadige uitwassen beperkt.»
Ja.
Kunt u wellicht een paar concrete voorbeelden geven van dit soort «gewelddadige uitwassen» in Nederland die, mogen we aannemen, hebben geleid tot een justitieel onderzoek en waar mogelijk ook tot een gerechtelijke vervolging en veroordeling. Indien u geen enkel voorbeeld kunt geven van «gewelddadige uitwassen», waarom spreekt de AIVD dan niet over «geen gewelddadige uitwassen» in plaats van «een beperkt aantal»?
Zoals bekend doet de AIVD hier in het openbaar geen uitspraken over.
De AIVD heeft als taak om onderzoek naar personen en organisaties te verrichten, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD spreekt op basis van deze taak over «een beperkt aantal gewelddadige uitwassen».
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Witte Huis noemt ‘zombie drug’ ernstige bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Witte Huis noemt «zombie drug» ernstige bedreiging voor de volksgezondheid»?1
Ja.
Hoe wordt in Europees verband het statement vanuit Amerika, dat hier sprake is van een toenemende bedreiging voor de volksgezondheid, beoordeeld? Is in Europa ook een toename van het aantal gevallen van gebruik of overdoses van Fentanyl (of een andere pijnstiller) met Xylazine waar te nemen sinds de coronacrisis?
Het recreatief gebruik van fentanyl komt nauwelijks voor in Nederland. Ook binnen Europa is het gebruik, zeker in vergelijking tot de Verenigde Staten, beperkt. Er zijn voor zover bekend geen meldingen van combinatiegebruik van fentanyl met xylazine. Wel is er recentelijk in de Baltische Staten melding gemaakt van de combinatie xylazine met protonitazeen en metonitazeen. Dit zijn beide zogeheten benzimidazol-opioïden. Deze nieuwe ontwikkeling heeft de aandacht binnen het EU-systeem voor vroegtijdige waarschuwing.
Klopt het dat het middel Xylazine in Nederland in de veterinaire zorg wordt toegepast? Onder welke voorwaarden mag het middel gekocht en toegepast worden?
Ja, in de veterinaire zorg wordt xylazine toegepast als sedativum en spierrelaxant in combinatie met andere anesthesiemiddelen bij operaties bij dieren. Xylazine is een voorschriftplichtig diergeneesmiddel en mag alleen door een dierenarts worden voorgeschreven en toegepast. Daarnaast is het gebruik van xylazine toegestaan door bepaalde diergeneeskundigen, de «diercastreurs», zij hebben dit middel nodig bij het uitoefenen van hun beroep.
De dierenarts, apotheker en diercastreur heeft een vergunning voor kleinhandel in diergeneesmiddelen, alleen met deze vergunning is het mogelijk om bij de groothandel voorschriftplichtige diergeneesmiddelen aan te schaffen. Xylazine mag niet worden afgeven aan de houder van dieren.
Klopt het dat iemand ook als particulier dit middel online kan kopen en thuis kan laten bezorgen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk?
Het zou niet alleen onwenselijk maar bovendien onwettig zijn wanneer een stof als xylazine door particulieren zou kunnen worden aangeschaft bij websites die moeten voldoen aan de EU-regels. Voor zover bekend is dit niet aan de orde. De verkoop van diergeneesmiddelen, zoals xylazine, via internet is in Nederland en de EU aan strenge voorwaarden verbonden. Zo is het verboden om diergeneesmiddelen die voorschriftplichtig zijn en zijn voorbehouden voor gebruik door de dierenarts te verkopen via internet aan particulieren. Eisen aan verkoop via internet van voorschriftplichtige middelen zijn recent aangescherpt als gevolg van de invoering van de nieuwe EU diergeneesmiddelenverordening (2019/6).
Zijn er in Nederland gevallen bekend van mensen die een combinatie van Fentanyl en Xylazine tot zich hebben genomen?
Nee.
Deelt u de mening dat, gezien de situatie in Amerika, het belangrijk is dat er extra alertheid is bij koop en verkoop van Xylazine, ook in het illegale circuit, en dat er maatregelen worden genomen, zoals inbeslagname, bij ongewenste praktijken en toepassingen?
Het toezicht op de handel (invoer, groothandel en kleinhandel) en productie van diergeneesmiddelen wordt uitgevoerd door de douane, IGJ en NVWA. Deze werken samen om ervoor te zorgen dat de handel in de diergeneesmiddelen voldoet aan Europese en nationale regelgeving en zijn alert op illegale handel van diergeneesmiddelen die gericht is op gebruik door mensen. Wanneer er illegale partijen van diergeneesmiddelen worden aangetroffen, worden deze in beslag genomen en wordt gehandhaafd door de NVWA. De NVWA-IOD en IGJ zullen uitgebreid onderzoek verrichten naar handelsnetwerken indien hiertoe aanleiding is. De NVWA actualiseert op dit moment hun toezicht op internethandel in diergeneesmiddelen n.a.v. de invoering van de nieuwe diergeneesmiddelenverordening (2019/6).
Er is op dit moment geen aanleiding voor aanvullende maatregelen ten aanzien van het diergeneesmiddel xylazine.
Nederlandse invloed binnen Euronext |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij de afsplitsing van Euronext van de New York Stock Exchange (NYSE) er in het kader van de vergunning (beurserkenning) is afgesproken dat de «tweede man» (COO) binnen het bedrijf Nederlands zou zijn en twee leden vanuit Euronext Amsterdam in de directie zitting zouden hebben? Zijn toen tevens afspraken gemaakt om budgettaire aantasting van nationale belangen te voorkomen (vetorecht)?1
Bij de afsplitsing van Euronext van de New York Stock Exchange is in 2014 in het kader van de vergunningverlening afgesproken dat voor het initiële bestuur van Euronext N.V. de CEO en COO zullen worden voorgedragen en benoemd rekening houdend met de relatieve omvang van de nationale Euronextmarkten. In 2014 waren de Franse beurs en Nederlandse beurs de grootste binnen Euronext N.V. Het ging dus alleen om de benoemingen van de eerste bestuurders en niet om de bestuurssamenstellingen daarna. Ook is toen afgesproken dat het bestuur van Euronext N.V. altijd geografisch in balans moet zijn. Met dit element is rekening gehouden bij latere benoemingen van bestuursleden. Tevens zijn toen afspraken gemaakt ten aanzien van beleidsvrijheid en financiële zelfstandigheid van de lokale beurzen. Zo kan een lokale beurs een beslissing van het bestuur van Euronext N.V. verwerpen indien een dergelijke beslissing uitsluitend de desbetreffende lokale beurs/markt raakt en de beslissing materiële of strategische impact heeft op de betreffende lokale beurs. Deze afspraken zijn vastgelegd in de vergunning aan Euronext.
Klopt het dat tot op heden er geen Nederlander mede aan het roer staat van Euronext en dat Euronext Amsterdam nu slechts één vertegenwoordiger in de directie van tien leden heeft, bovendien zonder lijnverantwoordelijkheid? Kunt u aangeven door wie het bedrijf wordt geleid?
De CEO’s van de lokale beurzen zijn tevens bestuurslid van Euronext N.V. Dit geldt ook voor de CEO van Euronext Amsterdam. Het klopt dat er op dit moment geen andere Nederlander in het bestuur van Euronext zit. De CEO van Euronext N.V. is Stéphane Boujnah.
Waarom wordt er niet vastgehouden aan de gemaakte afspraak om een Nederlander op de tweede positie binnen het bedrijf te plaatsen?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is er geen afspraak gemaakt over de tweede positie binnen Euronext N.V. Er is alleen afgesproken dat de bestuurssamenstelling geografisch in balans dient te zijn gelet op de lokale beurzen. Het bestuur van Euronext N.V. voldoet aan deze afspraak aangezien het bestuur bestaat uit de CEO (Frans), de CEO’s van de lokale beurzen, de COO (Portugees) en de Head of Global Sales (Brits).
Bent u het ermee eens dat een goedwerkende kapitaalmarkt van levensbelang is voor de Nederlandse economie? Zo ja, ziet u het nationale belang van voldoende invloed van Euronext Amsterdam binnen de Europese beursorganisatie?
De beurs die Euronext Amsterdam in Nederland exploiteert is cruciaal voor de werking en ontwikkeling van de Nederlandse kapitaalmarkten en behoort tot de Nederlandse financiële kerninfrastructuur.2Op dit handelsplatform kunnen bedrijven uit Nederland, maar ook buitenlandse bedrijven die belangrijk kunnen zijn voor de Nederlandse economie, kapitaal aantrekken door uitgifte van aandelen. Hiermee biedt Euronext Amsterdam (Nederlandse) ondernemingen toegang tot de kapitaalmarkten.
Ik deel de opvatting dat goedwerkende kapitaalmarkten belangrijk zijn voor de Nederlandse economie en dat daarom het ook belangrijk is dat Euronext Amsterdam binnen de Europese beursorganisatie voldoende invloed heeft. Naast ondernemers zijn ook beleggers – zowel retail (consumenten) als institutioneel (pensioenfondsen, verzekeraars) – belangrijke stakeholders die baat hebben bij een goedwerkende kapitaalmarkt. Goed functionerende lokale beurzen, zoals Euronext Amsterdam, spelen een centrale rol bij het bij elkaar brengen van deze kapitaalverschaffers en -vragers en het faciliteren van efficiënte kapitaalallocatie ten behoeve van groei en verduurzaming van de reële economie. De aanwezigheid van een goede financiële en kapitaalmarktinfrastructuur is bovendien van belang voor het behoud van een goed vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven en de financiële sector in Nederland. Naast hoogwaardige werkgelegenheid door de activiteiten rondom de beurs (handelaren, market makers, accountancy, advies, advocatuur, consultancy) is goede financiële infrastructuur ook van groot belang voor de relatief grote vermogensbeheer- en pensioensector in ons land.
Is het uw intentie om de gemaakte afspraken te handhaven en zo nodig bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Mijn intentie is om de gemaakte afspraken te handhaven en vast te houden aan het vereiste dat het bestuur geografisch in balans dient te zijn. Mede gelet op het feit dat Nederland de vergunning verleent aan Euronext N.V. en daarmee in de bijzondere positie verkeert dat we voorwaarden kunnen stellen aan de autonomie van de lokale beurzen, zie ik op dit moment geen noodzaak om de gemaakte afspraken omtrent de samenstelling van het bestuur bij te stellen.
Overlast en criminaliteit op het AZC in Gilze |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminelen in apart azc-gebouw, met drugs, knuppel en messen»?1
Ja.
Bent u bekend met de overlast in het asielzoekerscentrum (azc) in Gilze? Zo ja, hoe typeert u deze overlast en wat is uw oordeel hierover?
De afgelopen periode hebben zich verschillende overlastgevende incidenten op en rondom de opvanglocatie voorgedaan. Echter, het beeld dat er sprake is van ernstige, structurele overlast, wordt door de gemeente Gilze en Rijen en het COA niet herkend. Diverse deelnemers hebben dit tijdens een recent omwonendenoverleg bevestigd. Zij menen dat door de verschillende betrokken partijen de juiste maatregelen worden genomen.
Is de overlast bij het azc in Gilze de afgelopen tijd toegenomen? Zo ja, hoe komt dit?
In de afgelopen periode is een daling te zien van het aantal overlast gerelateerde incidenten bij het azc in Gilze. Dit is onder meer een gevolg van de versterkte samenwerking tussen het COA, de gemeente Gilze en Rijen, de politie en de organisaties binnen de asielketen. Zo zijn er afspraken gemaakt die de behandeling van de asielaanvraag van specifieke bewoners op het azc bespoedigen. Dit draagt bij aan het verminderen van het aantal potentiële overlastgevers op de locatie.
Daarnaast draagt de inzet van extra beveiligers bij aan de daling van overlast. In de afgelopen weken zijn slechts sporadisch meldingen geweest van het verblijf van bezoekers op de locatie zonder toestemming of de (mogelijke) diefstal van goederen.
Welke maatregelen worden er genomen om de veiligheid van de azc-bewoners en de omwonenden in Gilze te garanderen en de overlast te beperken?
Ten eerste werken de partijen in de vreemdelingenketen hard om overlastgevers snel uit het opvangstelsel te halen en bij afwijzing terug te sturen naar land van herkomst of de verantwoordelijke Dublinlidstaat. Daarnaast wordt hard opgetreden tegen asielzoekers die misdrijven begaan. Het Openbaar Ministerie zet bij asielzoekers die een misdrijf hebben gepleegd, bij voorkeur in op een strafbeschikking in plaats van een dagvaarding, en waar mogelijk wordt supersnelrechtzitting toegepast.
Heeft u signalen ontvangen dat het azc-personeel niet meer veilig haar werk kan doen door de bedreigende situatie? Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat werknemers van het azc wel veilig hun werk kunnen verrichten?
Medewerkers van de locatie geven aan veilig hun werk te kunnen verrichten en zich ook veilig te voelen. Vanwege het belang van dit onderwerp is veiligheid een vast onderwerp van gesprek op de locatie. Zo zijn bij de dagelijkse overdracht en binnen de teamoverleggen de veiligheid op de locatie, en het bij medewerkers aanwezige gevoel van veiligheid, belangrijk gespreksonderwerpen.
In het artikel wordt vermeld dat azc-medewerkers niet voldoende gemachtigd zijn om messen weg te halen. Kunt u dit toelichten? Is het mogelijk om hier in geval van overlast beperkingen aan te stellen? Kan de politie hier eventueel een rol in spelen?
Medewerkers op een locatie hebben de mogelijkheid om messen die bestemd zijn voor huishoudelijk gebruik weg te halen. Dit geldt ook voor messen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie. Als medewerkers messen aantreffen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie, wordt de politie ingeschakeld die dergelijke messen vervolgens in beslag kan nemen.
Welke strafmaatregelen zijn opgelegd nadat drugs en gestolen telefoons waren gevonden? Is het mogelijk in de toekomst zwaardere strafmaatregelen op te leggen?
Er is gebleken dat de diefstal niet door bewoners is gepleegd maar door bezoekers van de locatie. Deze bezoekers verbleven zonder toestemming op de locatie.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat illegalen in het azc verblijven en/of terugkeren nadat zij naar buiten zijn gezet? Zijn de azc-bewoners bestraft voor het verlenen van onderdak aan illegalen? Zijn er maatregelen genomen om te zorgen dat deze illegalen terugkeren naar hun land van herkomst?
Het COA, de politie en de beveiliging hebben onderlinge afspraken gemaakt om te voorkomen dat, en op te treden wanneer, er bezoekers zonder toestemming op de locatie aanwezig zijn. In het geval een bezoeker zonder toestemming wordt aangetroffen schakelen medewerkers op de locatie de politie in en wordt er een locatieverbod uitgereikt. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie zal waar mogelijk een vertrekmaatregel toepassen en indien van toepassing een inbewaringstelling overwegen.
In het geval bekend is welke bewoner(s) een rol heeft gehad bij de aanwezigheid van een bezoeker die hier geen toestemming toe had, krijgt deze bewoner een maatregel opgelegd in het kader van het Reglement onthouding verstrekkingen. Dat betekent dat bijvoorbeeld leefgeld kan worden ingehouden.
Waarom worden de desbetreffende overlastgevende en criminele asielzoekers niet meteen overgeplaatst naar de Handhaving- en toezichtlocatie (htl)?
Overplaatsing naar de handhaving- en toezichtlocatie (htl) in Hoogeveen betreft een maatregel die wordt toegepast als sprake is van één of meer gedragingen met een (zeer) grote impact op de veiligheid op de locatie. Deze maatregel wordt eerst toegepast als andere handhavingsmaatregelen geen of onvoldoende effect hebben en het vergt een op het individuele geval toegespitste motivering. Een htl plaatsing betreft een zware maatregel omdat de asielzoeker tijdelijk in zijn vrijheid wordt beperkt. Daarnaast zijn er omstandigheden waardoor een asielzoeker niet in aanmerking komt voor plaatsing in de htl, zoals acute psychiatrie of andere complexe zorg.
Wat gaat u doen om de omwonenden in de toekomst beter over overlast en criminaliteit op het azc in Gilze te informeren?
Binnen de locatie is ruim aandacht voor de communicatie naar buiten toe, en voor het goed informeren van omwonenden. Zo zijn er periodieke overleggen met omwonenden. Onlangs is er vanwege recente gebeurtenissen op de locatie een extra overleg gevoerd, waarbij de gemeente, de politie en het COA in gesprek zijn gegaan met omwonenden. In dit overleg is ook het vertrouwen in elkaar uitgesproken. De wijkagenten hebben laagdrempelig contact met de lokale ondernemers en inwoners van Gilze. Vorige week zijn de media uitgenodigd om de locatie te bezichtigen. Doel hiervan was om de media een inkijk te bieden in al wat op de locatie in Gilze plaatsvindt. Tijdens dit werkbezoek werd ook aandacht besteed aan diverse onderwerpen die deel uitmaken van de dagelijkse opvangpraktijk, waaronder de verschillende activiteiten die plaatsvinden op het gebied van participatie.
Het artikel 'Haarlemmermeer Lyceum opent Confucius Classroom, een Chinees klaslokaal' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Haarlemmermeer Lyceum opent Confucius Classroom, een Chinees klaslokaal»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat inmenging van buitenlandse overheden op Nederlandse scholen ongewenst is?
Ja, inmenging van buitenlandse overheden op Nederlandse scholen vind ik onwenselijk, want het kan andere normen en waarden promoten dan ik in Nederland gewenst vind. Inmenging (of heimelijke beïnvloeding) van statelijke actoren kan ook leiden tot een gevoel van onveiligheid om je uit te spreken of bepaalde onderwerpen aan te snijden in het onderwijs. Binnen bepaalde netwerken (o.a. E-Twinning en Erasmus+ programma’s) hebben scholen in Nederland wel goede contacten met scholen in andere landen en waar nodig ook overheden, om leerlingen een ander perspectief en bredere kijk op de wereld aan te bieden.
Wat vindt u ervan dat publiek bekostigd Nederlands onderwijs ook financiering ontvangt van een instituut beheerd door de Chinese overheid?
Het Nederlandse onderwijs ontvangt reguliere bekostiging vanuit de Nederlandse overheid. Aanvullende programma’s om kennis te nemen van een andere cultuur kennen soms support vanuit het betreffende land.
Deze samenwerking kan nooit zo ver gaan dat er inmenging in onze Nederlandse normen en waarden plaatsvindt. De burgerschapsopdracht zoals die in onze wetgeving is opgenomen, moet dit waarborgen.
Het Confucius Instituut heeft op geen enkele manier invloed op het onderwijs van Chinese Taal en Cultuur tijdens de lessen. Scholen kiezen hun eigen methode of gebruiken eigen materiaal en docenten maken daarnaast veel eigen materiaal. Het bedrag mag vrijelijk besteed worden en wordt vaak gebruikt voor literatuur, uitjes en ander materiaal voor in het curriculum.
Hoeveel Confucius Classrooms zijn er momenteel in Nederland? Neemt dit aantal toe of af?
Het is mij niet bekend hoeveel Confucius Classrooms er nu zijn. In 2019 waren het er 13 of 14.2 De Confuciusinstituten hadden die gegevens in dat jaar nog op het internet staan. Dit aantal lijkt stabiel te blijven, omdat elk Confucius Instituut een bepaald budget heeft voor deze Classrooms en binnen dit budget is plek voor tien scholen. Dat het Haarlemmermeerlyceum nu een Confucius classroom heeft gekregen, betekent waarschijnlijk dat een andere school zich uit dit programma heeft teruggetrokken.
Hoeveel financiele ondersteuning ontvangt een school voor het opzetten van een Confucius Classroom?
Een school ontvangt 10.000 dollar.
Leveren Confuciusinstituten ook lesmateriaal aan scholen of hebben zij op enige andere manier invloed op de inhoud van lessen?
Het Confucius Instituut heeft op geen enkele manier invloed op het onderwijs van Chinese Taal en Cultuur tijdens de lessen. Scholen kiezen hun eigen methode of gebruiken eigen materiaal en docenten maken daarnaast veel eigen materiaal. Het bedrag mag vrijelijk besteed worden en wordt vaak gebruikt voor literatuur, uitjes en ander materiaal voor in het curriculum.
Zijn er signalen dat, via Confuciusinstituten, op scholen Chinees beleid en Chinese denkbeelden eenzijdig positief belicht of actief gepromoot worden? Hoe houdt u hier zicht op?
Ik heb geen signalen dat het Confucius Instituut invloed heeft op de verspreiding van bepaalde denkbeelden in Nederlandse scholen. Scholen hebben in de dagelijkse praktijk vrijwel geen contact met de Confucius Instituten en voeren gewoon hun eigen lespraktijk uit. Het vak Chinese taal en cultuur wordt daarnaast ook veelal gezien als instrument voor wereldburgerschap en interculturele vaardigheden: door een taal en cultuur te leren die zo ver af staat van je eigen cultuur, leer je ook veel over je eigen referentiekader. Leerlingen leren met een bredere blik naar de wereld te kijken. Verder wordt het onderwijs gegeven door bevoegde docenten Chinees, academisch en eerstegraads geschoold door het ICLON, de lerarenopleiding van de Rijksuniversiteit Leiden.
Zijn er andere manieren bekend waarop buitenlandse overheden invloed uitoefenen op het Nederlandse onderwijs? Bent u bereid dit te onderzoeken voor zover dit het funderend onderwijs betreft?
Nee, dat is niet bekend. Ik heb op dit momenten geen aanleiding om te denken dat er sprake is van bedoelde inmenging. Een onderzoek is nu dan ook niet aan de orde.
Wat gaat u doen om buitenlandse inmenging op Nederlandse scholen te voorkomen?
Het wetsvoorstel Wtmo (Wet transparantie en tegengaan ondermijning maatschappelijke organisaties) en de nota van wijziging waarmee dit wetsvoorstel is aangescherpt liggen inmiddels in uw Kamer. De Wtmo gaat de burgemeester en het Openbaar Ministerie (OM) de mogelijkheid bieden toe te zien op alle geldstromen, uit binnen- en buitenland, naar maatschappelijke organisaties in Nederland.
Het OM kan op basis van de Wtmo bij de rechter een verzoek indienen om te gelasten dat bepaalde goederen van een maatschappelijke organisatie bevroren worden, indien de organisatie die de democratische rechtsstaat ondermijnt of klaarblijkelijk dreigt te ondermijnen; en het noodzakelijk is om de ondermijning of de gevolgen ervan af te wenden.
Het betreft een organisatiegerichte aanpak, waarbij het gedrag van de organisatie centraal staat en niet de herkomst van de geldstromen.
Kan de onderwijsinspectie controleren op inmenging in het onderwijs door buitenlandse mogendheden? Doet de inspectie dit momenteel al?
De inspectie beoordeelt de onderwijskwaliteit en financiële continuïteit. Wanneer daar ongeregeldheden in gezien worden, dan zal zij daarover rapporteren, kan zij herstelopdrachten geven en zelfs, namens mij, handhavend optreden. Ook kan de inspectie mij informeren over bepaalde ontwikkelingen in het onderwijs.
Kunt u in voldoende mate ingrijpen wanneer buitenlandse inmenging in het onderwijs plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waar kunnen leraren, ouders en leerlingen terecht als zij signalen ontvangen, voorbeelden zien of vermoedens hebben van buitenlandse inmenging in het onderwijs?
Leraren, ouders en leerlingen kunnen met bezwaren en vermoedens in eerste instantie terecht bij het eigen schoolbestuur. Daarnaast kunnen zij dit ook altijd neerleggen bij de medezeggenschapsraad en via de (formele) klachtenregeling die elke school kent. Mocht de school de klacht niet kunnen wegnemen, dan kan de klacht onderzocht worden door een deskundige en onafhankelijke klachtencommissie. Daartoe bestaat o.a. de Landelijke Klachtencommissie Onderwijs (lkc) van stichting Onderwijsgeschillen.
Bent u bekend met de uitspraken van voormalig Minister van Engelshoven, die stelde dat inbedding van Confuciusinstituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit? Deelt u deze analyse ook voor wat betreft het funderend onderwijs?
Daarmee ben ik bekend. Naar aanleiding van het Clingendaelonderzoek «China’s invloed op onderwijs in Nederland»3 adviseerde de vorige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kennisinstellingen in december 2020 om Confuciusinstituten los te koppelen, om (de schijn van) inperking van academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit te voorkomen.
Deze analyse gaat voor de Confucius Classrooms evenwel niet op. Punt van zorg bij de Confuciusinstituten was het ontransparante aansturingsmodel, waarbij het bestuur in gezamenlijkheid door de Nederlandse kennisinstelling met de Chinese overheid gevoerd werd. Hierdoor was de mogelijkheid tot politieke beïnvloeding door China aanwezig. Bij de Classrooms speelt onduidelijke aansturing niet: scholen ontvangen weliswaar geld van het Confucius Instituut, maar bepalen zelf hoe zij het vak Chinese taal en cultuur inrichten en bepalen eigenstandig hoe zij dit geld ten dienste laten zijn aan dit vak.
Is aanscherping van regels nodig om deze buitenlandse inmenging te voorkomen en, zo ja, wanneer komt u hier dan bij de Tweede Kamer op terug?
Er zijn voldoende checks and balances, en er zijn nu geen zorgelijke signalen bij ons bekend. Ik zie momenteel dus geen aanleiding om de regels voor contacten met China in het voortgezet onderwijs aan te scherpen, maar ik hou het thema wel in de gaten.
Het bericht ‘Racismecoördinator: 'Structurele discriminatie van moslims bij banken' |
|
Tom van der Lee (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Racismecoördinator: «Structurele discriminatie van moslims bij banken»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgelijk is dat de Nationale Coördinator tegen Racisme en Discriminatie (NCRD) constateert dat moslims structureel worden gediscrimineerd door banken en financiële instellingen als gevolg van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik ben geschrokken van deze berichten. De beschreven ervaringen moeten zeer vervelend en frustrerend zijn voor de betrokkenen. Mede naar aanleiding van de signalen van de NCRD, wil ik de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken. Ik ben momenteel met de NVB, DNB, AFM, NCDR en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Bent u voornemens om onderzoek te doen naar discriminatie door de wijze waarop de Wwft wordt toegepast, zoals de NCRD adviseert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u zeggen over de aanpak van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke instrumenten hebben banken en financiële instellingen op dit moment om het risico op profileren te verminderen bij de toepassing van de Wwft? Zijn deze middelen afdoende volgens u, gezien de constateringen van de NCRD?
Banken dienen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) cliëntonderzoek te verrichten, de transacties van hun cliënten te monitoren, risico’s te mitigeren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Banken dienen de systemen die ze hiervoor gebruiken zodanig in te richten dat er geen sprake is van discriminatoire elementen. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft desgevraagd aan dat banken gebruik maken van diverse instrumenten en maatregelen om risico’s op structurele discriminatie te reduceren en inclusiviteit te bevorderen. Hierbij kan, onder andere, gedacht worden aan training van medewerkers over het voorkomen van (onbewuste) vooringenomenheid bij oordeelsvorming en besluiten, checken op mogelijke (onbewuste) vooringenomenheid bij het uitvoeren van kwaliteitscontroles op de uitvoering van Wwft-processen en een klachtenprocedure voor cliënten. Of de door de banken getroffen maatregelen op dit terrein voldoende zijn, zal moeten blijken uit nader onderzoek naar de constateringen van de NCRD. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat discriminatie van groepen, bijvoorbeeld bij religieuze giften, een breder probleem is dan uitsluiting van klantengroepen alleen, omdat het hier niet enkel gaat om het in kaart brengen welke groepen geen enkele toegang hebben tot het betalingsverkeer, maar ook om een gelijke behandeling in het betalingsverkeer? Bent u bereid om het Plan van Aanpak Witwassen op dit punt aan te scherpen, omdat dit tot nu toe enkel toeziet op het eerst genoemde en niet op het tweede?
Ja, daar ben ik het mee eens. Discriminatie van groepen burgers is vanzelfsprekend ook onacceptabel als deze niet leidt tot volledige uitsluiting van deze groep tot het betalingsverkeer. De prioriteit uit de beleidsagenda aanpak van witwassen, waarmee beoogd wordt om de toegang tot het betalingsverkeer te waarborgen, ziet niet alleen op volledigeuitsluiting van groepen, maar ook op subgroepen binnen een groep die problemen ervaren met toegang tot het betalingsverkeer. In de voortgangsbrief, die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd,2 staat ook dat deze problematiek hierin is opgenomen.
Op welke wijze kunnen de leidraden Wwft (van zowel de verschillende Wwft-toezichthouders als het ministerie) aangepast worden, zodat non-discriminatie bij de toepassing van de Wwft beter wordt verankerd? Zijn de Wwft-toezichthouders en u bereid om dit te doen?
Ik wil eerst een beter beeld krijgen van het probleem en de oorsprong ervan, voordat ik eventuele oplossingen kan beoordelen.
Bent u in gesprek met de Wwft-toezichthouders, met name De Nederlandsche Bank, over het risico op profileren zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over bestrijding witwassen en terrorismefinanciering op 21 december 2022?2 Zo ja, wat zijn de vervolgacties naar aanleiding van het gesprek?
Ja, DNB en AFM zijn ook betrokken bij de gesprekken over de vormgeving van het onderzoek naar de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude, dat ik hierboven noemde. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Het bericht 'Mr. Frank Visser wil onterechte BKR-registraties aanpakken' van 3 april 2023 en de bijbehorende uitzending van Radar |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Radar bekeken en wat vindt u van de rapportage over het BKR?1
Ja. Ik vind het goed dat er aandacht is voor dit belangrijke maatschappelijke onderwerp.
Wat vindt u ervan dat mensen vaak niet op de hoogte worden gesteld van een negatieve BKR-registratie, terwijl bijna een half miljoen mensen te maken krijgt met een negatieve registratie, die veel impact op de persoonlijke levens van mensen kan hebben?
Het is belangrijk dat consumenten de mogelijkheid hebben om op de hoogte zijn van hetgeen over hen is opgenomen in registratiesystemen zoals dat van het BKR. Het Algemeen Reglement van het BKR (algemeen reglement) schrijft voor dat kredietverstrekkers consumenten tijdig waarschuwen dat het niet tijdig betalen van een betalingsverplichting zal leiden tot een negatieve registratie bij het BKR.2 Ik vind het van groot belang dat deze regels worden nageleefd.
Hoe rijmt het volgens u met artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), juncto punt 39 en 61 van de preambule AVG, dat consumenten altijd vooraf worden geïnformeerd, terwijl volgens het Algemeen reglement van het BKR alleen een meldingsplicht geldt bij de relatief lichte A-code, maar bijvoorbeeld niet bij een zwaardere code, zoals 2 of 3, terwijl die veel meer impact heeft?
Het staat voor mij voorop dat altijd voldaan moet worden aan de voorschriften uit de AVG. Dat geldt in dit geval ook voor de kredietverleners en het BKR. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder op het verwerken van persoonsgegevens of aan de rechter om te beoordelen of er in deze specifieke situatie sprake is van een al dan niet juiste uitleg en toepassing van de AVG. Als een consument meent dat de wijze waarop het BKR momenteel persoonsgegevens verwerkt niet in lijn is met de AVG dan is het mogelijk om een klacht in te dienen bij de AP of een gerechtelijke procedure te starten tegen het BKR.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met kredietinstellingen over het beter informeren van klanten inzake registratie en de gevolgen daarvan?
Op dit moment wordt er gewerkt aan een wetsvoorstel met betrekking tot het stelsel van kredietregistratie. Hierover heb ik gesproken met onder andere kredietinstellingen. Dit wetsvoorstel is momenteel in internetconsultatie. Met dit wetsvoorstel wordt een mogelijkheid voor de Minister van Financiën gecreëerd om voorwaarden te stellen aan het BKR en de aansluiting van kredietinstellingen bij het BKR. Dergelijke voorwaarden kunnen ook zien op de wijze van informeren van consumenten. Voor de volledigheid wijs ik er op dat zowel de kredietverstrekkers als BKR momenteel al gehouden zijn aan de wettelijke verplichtingen over het informeren van consumenten zoals neergelegd in de AVG. Ik verwacht uiteraard dat zij voldoen aan deze verplichtingen.
Bent u het met de heren Visser en Thakoerdien eens dat iemand die een paar betaaltermijnen heeft gemist, niet hetzelfde moet worden behandeld als een zware wanbetaler?
Ik vind het belangrijk dat kredietverstrekkers beoordelen of kredietverlening aan consumenten verantwoord is. Het staat op voorhand niet vast dat iemand die slechts enkele betaaltermijnen miste, per definitie een betere financiële draagkracht heeft dan iemand die vaker in gebreke bleef. Het is immers mogelijk dat er structurele financiële problemen schuilgaan achter het missen van een paar betaaltermijnen. Het is daarom belangrijk dat kredietverstrekkers zelf een afweging maken op basis van de omstandigheden van de persoon die een krediet aanvraagt. Het raadplegen van het BKR is daar een onderdeel van, maar het blijft aan de kredietinstellingen om de informatie uit het BKR-register te wegen om te beoordelen of het verantwoord is om krediet te verstrekken.
Vindt u het in alle gevallen noodzakelijk dat gegevens vijf jaar lang in het BKR geregistreerd blijven staan, met grote gevolgen voor de persoonlijke levens van mensen, zoals bij de aanschaf van een huis?
Om de consument te beschermen tegen het afsluiten van kredieten die hij of zij niet kan terugbetalen hecht ik er veel belang aan dat kredietverstrekkers een goed beeld hebben van de financiële positie van consumenten die krediet aanvragen. Zo wordt tegengegaan dat er krediet wordt verstrekt dat niet passend is voor de consument, waarmee kan worden voorkomen dat consumenten in financiële problemen terechtkomen en waarmee kredietverstrekkers hun eigen risico’s kunnen beperken. Het registreren van gegevens bij BKR draagt daaraan bij doordat het kredietvertrekkers meer inzicht biedt of er reeds betalingsverplichtingen zijn voor verstrekte kredieten, in de betaalgeschiedenis en in eventuele betalingsachterstanden die consumenten hebben, of recent hebben gehad. Alleen gedurende de termijn dat de gegevens bewaard worden kan de kredietverstrekkers deze gegevens in ogenschouw nemen bij haar beoordeling van de kredietwaardigheid van een consument.
Tegelijkertijd ben ik mij er van bewust dat een registratie bij het BKR ertoe kan leiden dat consumenten een belemmering ervaren bij het verkrijgen van nieuw krediet, zoals een hypotheek. In haar advies over wettelijke waarborgen bij kredietregistratie stelt de AP ook dat het wenselijk is om in wetgeving keuzes te maken over de bewaartermijnen van persoonsgegevens.3 In het wetsvoorstel dat momenteel in voorbereiding is – waar ik al naar verwees in de beantwoording van vraag 4 – zijn ook bepalingen opgenomen ten aanzien van de registratietermijnen bij het BKR, waarbij ik ook de mogelijke nadelige effecten van een BKR-registratie in ogenschouw neem.
Tot slot is het van belang om te onderscheiden dat het niet noodzakelijkerwijs de registratie bij het BKR als zodanig is die leidt tot negatieve gevolgen. Het is aan de kredietverstrekker om te beoordelen of het verantwoord is om een krediet te verstrekken. Het register van het BKR zorgt er slechts voor dat de kredietverstrekker over informatie kan beschikken ten behoeve van deze beoordeling. Raadpleging van het stelsel van kredietregistratie vormt dus enkel het instrument om inzicht te krijgen in welke kredieten een consument al heeft met als doel om betalingsproblemen in de toekomst te voorkomen. Het is belangrijk dat een kredietverstrekker samen met een consument kijkt hoe het beste kan worden omgegaan met betalingsachterstanden. Als consumenten desondanks van mening zijn dat hun BKR-registratie te zware nadelige gevolgen voor hen heeft, kunnen zij op basis van het algemeen reglement een verzoek tot verwijderen van de registratie indienen bij de kredietinstelling die de gegevens geregistreerde of kunnen zij in beroep gaan tegen de registratie bij het Kifid of de rechter.
Deelt u de mening dat meer maatwerk nodig is bij kredietregistraties?
Een kredietregistratie dient een accuraat beeld te geven van de kredieten van de consument en van eventuele betalingsachterstanden. Het is echter vervolgens de verantwoordelijkheid van de kredietverstrekker om maatwerk te leveren door op basis van informatie uit het register en andere beschikbare informatie en de specifieke omstandigheden van een consument te bepalen of het verlenen van krediet verantwoord is.
Voor zover de kredietregistratie de financiële situatie van de consument niet goed reflecteert, bestaat de mogelijkheid hiertegen bezwaar te maken. Hierdoor kunnen eventuele fouten of onnauwkeurigheden worden gecorrigeerd waardoor de registratie een beter beeld geeft van de werkelijke omstandigheden. Deze bezwaarmogelijkheid draagt bij aan het waarborgen van een eerlijke en nauwkeurige kredietregistratie.
Vindt u ook dat het BKR, weliswaar in overleg met de kredietverstrekker, zelf een rol zou moeten kunnen spelen bij het beoordelen van het al dan niet verwijderen van een BKR-registratie, mede omdat zij als centrale partij zicht heeft op leen- en betalingsgedrag van consumenten en daarin consumenten bescherming kan bieden en van daaruit kan beoordelen of een registratie van vijf jaar proportioneel is?
De rol die het BKR moet spelen bij het beoordelen van verzoeken tot het verwijderen van registraties, kan worden beschouwd als een vraag of het BKR al dan niet is aan te merken als een verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG. De rol van verwerkingsverantwoordelijke brengt namelijk op grond van artikel 21 van de AVG een verplichting met zich om bezwaren tegen verwerking van persoonsgegevens in behandeling te nemen. Dit vraagstuk wordt momenteel behandeld in een gerechtelijke procedure. Een eerste gerechtelijke uitspraak hierover is reeds gedaan4 maar een vervolgprocedure bij een hogere rechterlijke instantie loopt momenteel nog. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten hiervan.
De verantwoordelijkheid voor verwijdering van BKR-registraties is tevens een van de onderwerpen waarover het wetsvoorstel dat in voorbereiding is meer duidelijkheid moet gaan bieden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met kredietinstellingen om een eenduidige omgang met het al dan niet verwijderen van BKR-registraties vorm te geven?
Het is niet in het belang van consumenten als er al te grote discrepanties zijn in de wijze waarop kredietinstellingen omgaan met verzoeken van consumenten om BKR-registraties te verwijderen. Daar staat tegenover dat beoordelingen van verwijderingsverzoeken onmogelijk volledig gelijk uitgevoerd kunnen worden. Het betreft immers telkens een afweging gebaseerd op de concrete omstandigheden van de consument, die altijd van geval tot geval zullen verschillen.
Ik verwelkom het dat het BKR reeds in 2018 een «Handreiking Belangenafweging» heeft gepubliceerd met kaders voor kredietverstrekkers om de afweging op een zorgvuldige en zo veel mogelijk vergelijkbare wijze uit te voeren. Op dit moment zie ik ook vooral een rol voor kredietinstellingen om te komen tot een gelijke manier van afhandeling van bezwaren tegen BKR-registraties, zeker wanneer een consument bezwaar maakt tegen BKR-registraties van achterstanden bij verschillende kredietverstrekkers. Ik moedig kredietverstrekkers aan om te kijken wat daarbij mogelijk is.
Kunt u aangeven naar welke wet de heer Van den Bosch van het BKR in de uitzending van Radar verwijst en welke bepalingen hierin van toepassing zijn op de registratie van conflicten met het BKR onder de code 9, als hij het over de AVG heeft, waarin volgens hem staat dat conflicten met het BKR moeten worden geregistreerd?
Uit navraag bij het BKR blijkt dat de heer Van den Bosch in de uitzending van Radar verwijst naar de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), specifiek naar artikelen 4, lid 3 en 18, lid 1, onder d van deze Verordening. Deze artikelen schrijven voor dat een consument die bezwaar heeft gemaakt tegen de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens het recht heeft om die persoonsgegevens te laten markeren in afwachting van definitieve besluitvorming rondom het bezwaar.
Klopt volgens u de stelling van het BKR in de uitzending dat zij volgens de wet verplicht is om code 9 te registreren, terwijl uit de uitspraak van de rechtbank van 11 april 2022 het tegenovergestelde blijkt en het BKR werd veroordeeld tot het verwijderen van code 9, omdat die volgens de rechter onrechtmatig was geplaatst en het BKR niet heeft voldaan aan haar transparantie- en informatieplicht op grond van artikelen 5 en 14 van de AVG?
Indien een consument bezwaar maakt tegen de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens, dan heeft de consument op grond van de AVG het recht dat de verwerking van die persoonsgegevens tijdelijk worden beperkt. De beperking moet dan worden gemarkeerd, waarmee wordt aangegeven dat de consument bezwaar heeft gemaakt tegen een registratie. Op de website van het BKR valt te lezen dat zij invulling geven aan deze wettelijke verplichting met «code 9».5
Het gebruik van de «code 9» door het BKR was ook aan de orde in de zaak van 11 april 2022.6 Echter, de rechter beoordeelde niet of het markeren van persoonsgegevens, zoals het gebruik van code 9, in zijn algemeenheid onrechtmatig is. De voorliggende vraag betrof in hoeverre het BKR de consument voldoende had geïnformeerd rondom het plaatsen van de markering. De rechter komt tot de conclusie dat de codering onrechtmatig is doordat het BKR niet heeft aangetoond dat zij ten aanzien van de plaatsing van de codering bij de kredietregistraties van de consument in het CKI heeft voldaan aan de op haar rustende transparantie- en informatieplicht.
Kunt u nagaan wat het BKR bedoelt met de verklaring dat code 9 al lang in hun reglement staat en wat de implicaties hiervan zijn voor consumenten die te maken hebben met registraties onder deze code, terwijl deze code niet wordt genoemd in het algemeen reglement van het BKR, dat toegankelijk is voor consumenten, waardoor zij geen inzicht hebben in de betekenis en het gebruik van code 9?
Het BKR gebruikt de code 9 wanneer een consument bezwaar heeft gemaakt tegen een registratie en dus de verwerking van de betreffende persoonsgegevens tijdelijk is beperkt. Navraag bij het BKR leert dat in artikel 30 van het algemeen reglement de bezwaaroptie van de consument is opgenomen waarmee de situatie waarin deze code toegepast wordt, te weten de afhandeling van een bezwaar, al langere tijd is opgenomen in het algemeen reglement. Er is daarbij echter niet specifiek opgenomen dat in een dergelijke situatie de code «9» wordt gebruikt. Het BKR geeft aan dat hiervoor is gekozen omdat dit van een dusdanig technisch niveau is, dat zij het niet passend acht om dit op te nemen in het algemeen reglement omwille van de begrijpelijkheid en toegankelijkheid. In de actuele versie van het algemeen reglement is wel, in artikel 30 lid 5, toegelicht dat gedurende afhandeling van een bezwaar de gegevens tijdelijk niet meer zichtbaar zijn en in plaats daarvan «de onvolledigheid wordt gemarkeerd». Hiermee wordt gedoeld op het gebruik van code 9.
Het BKR wijst er verder op dat consumenten bij het gebruik maken van het recht op inzage, wanneer gegevens zijn gemarkeerd met code 9, wel een toelichting ontvangen over het gebruik van deze code; er wordt dan verklaard dat de registratie tijdelijk onvolledig is vanwege gevraagde beperking van de verwerking. Tevens is de informatie over de code 9 ook te raadplegen op de website van het BKR.
Kunt u nagaan of het klopt dat code 9 pas na de uitzending van Radar op de website van het BKR is geplaatst en wat betekent dit volgens u voor de transparantie en proactieve informatievoorziening van het BKR aan consumenten en andere betrokkenen?
Uit contact met het BKR is naar voren gekomen dat de code 9 al langere tijd bestaat, maar dat het BKR hier recent extra informatie over heeft opgenomen op haar website vanwege de toegenomen publiciteit hieromtrent. Het BKR geeft hierbij als toelichting dat de code voorheen niet op de website stond omdat het een statusmelding betreft die op basis van verplichtingen vanuit de AVG wordt toegepast. Dit in tegenstelling tot de overige codes, die dienen om informatie te geven over het verloop van een geregistreerd krediet.
Klopt het volgens u dat zakelijke klanten van het BKR de mogelijkheid hebben om een code 9 te plaatsen in de BKR-database indien zij het niet eens zijn met een uitspraak van een rechter of een ander juridisch conflict hebben met een consument, en wat zijn daarvoor de voorwaarden, regels en procedures?
Van BKR heb ik vernomen dat kredietverstrekkers deze markering inderdaad kunnen toepassen om een tijdelijke beperking van de verwerking aan te geven, zolang als zij nog geen zekerheid hebben over de juistheid van de persoonsgegevens. Dit is ook opgenomen in artikel 30 lid 5 van het algemeen reglement van het BKR. De code wordt dus toegepast zolang er geen overeenstemming is met een consument over een ingediend bezwaar, en wordt niet langer gebruikt wanneer dit conflict is beslecht.
Wat vindt u van het onderzoek naar de dubieuze website vergelijkbaar met de website van juridisch dienstverlener Dynamiet Nederland, die terug te leiden was naar het PR-bureau van het BKR, en wat is daarvan volgens u het gevolg voor de integriteit en betrouwbaarheid van het BKR?
Ik heb met verbazing kennis genomen van de berichtgeving rondom de gang van zaken bij het PR-bureau LVB Networks. Door anoniem een website met een gelijkluidende naam als de juridisch dienstverlener Dynamiet Nederland op te tuigen hebben de betreffende medewerkers van LVB Networks op een kwalijke wijze gehandeld. De betreffende medewerkers van LVB Networks hebben wel destijds publiekelijk aangegeven dat zij op eigen initiatief en persoonlijke titel handelden.
Ik stel vast dat deze kwestie BKR in een negatief daglicht heeft geplaatst.
Wat vindt u ervan dat er eerdere veroordelingen zijn geweest waarbij het BKR codes moest verwijderen, maar nu voor het eerst code 9 heeft geregistreerd toen sprake was van een beklag?2
Ik heb van BKR begrepen dat er geen sprake is van gebruik van code 9 na een definitieve uitspraak om gegevens te verwijderen, maar dat dit slechts wordt toegepast gedurende de gerechtelijke procedures waarin de juistheid van de registratie ter discussie staat. Het BKR stelt dat het onjuist is dat de code 9 nu voor het eerst werd gebruikt omdat deze al vaker werd toegepast wanneer er procedures liepen over een verzoek tot verwijderen van een registratie.
Ik vind het primair van belang dat het BKR en de kredietverstrekkers de voorschriften uit de AVG correct naleven, net als overigens het geval is voor alle andere partijen die persoonsgegevens verwerken. Het is aan de AP om hierop toe te zien. Mocht een consument van mening zijn dat het BKR de voorschriften vanuit de AVG overtreedt dan kan daarover een klacht worden ingediend bij de AP. Tevens is het mogelijk om een gerechtelijke procedure te starten.
Bent u voornemens om eventuele maatregelen te treffen om de consumentenbescherming, transparantie en integriteit bij het BKR te waarborgen?
Een belangrijk doel van het wetsvoorstel omtrent kredietregistratie dat ik in voorbereiding heb, is het scheppen van wettelijke waarborgen en vergroten van de transparantie rondom het registreren van krediet. Dit wetsvoorstel is nu in consultatie.
Is het volgens u gerechtvaardigd dat een belangrijke wettelijke taak om kredieten te registreren om te voorkomen dat mensen in de schulden raken, waarbij gegevens van 12 miljoen mensen worden verwerkt, door private partijen wordt uitgevoerd, zonder dat het BKR wordt gecontroleerd door de overheid of financiële toezichthouders?
Naar mijn oordeel is het inderdaad wenselijk dat de overheid een grotere rol speelt bij het stelsel van kredietregistratie, gelet op de belangrijke maatschappelijke rol hiervan bij het tegengaan van problematische schulden. Het wetsvoorstel dient om dit te bewerkstellingen.
Wat vindt u van het pleidooi van de heren Visser en Thakoerdien dat er een onafhankelijke toezichthouder moet komen die controleert of consumenten redelijke registraties krijgen van kredietverstrekkers en het BKR?
Momenteel heeft de AP al de wettelijke taak om toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens, dat geldt ook ten aanzien van gegevensverwerking door het BKR en de kredietverstrekkers. Het ligt niet voor de hand om de AP ook toezicht te laten houden op het overige handelen van BKR of de redelijkheid van registraties, gezien dit niet passend is bij de bestaande taakstelling en verantwoordelijkheden van de AP ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft reeds de mogelijkheid om op te treden tegenover kredietverstrekkers wat betreft hun verplichting om deel te nemen aan het stelsel van kredietregistratie op grond van artikel 4:32 Wet financieel toezicht (Wft) en de verplichting om het stelsel te raadplegen op grond van artikel 114 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft. Ik zie geen rol voor de AFM – of een andere toezichthouder – wat betreft de wijze waarop de kredietinstellingen de informatie uit het register van BKR wegen. De kredietverstrekkers hebben namelijk op basis van contractvrijheid de ruimte om hun eigen afweging te maken of zij al dan niet een krediet willen verlenen aan een consument.
Het creëren van additionele waarborgen rondom kredietregistraties is het primaire doel van het wetsvoorstel dat nu in consultatie is. Hiermee krijgt de overheid tevens meer zeggenschap over de beheerder van de kredietregistratie en de gegevens die deze registreert.
Wat vindt u van het pleidooi van de heren Visser en Thakoerdien dat een toezichthouder nodig is die zowel adequaat kan ingrijpen op het handelen van het BKR, maar ook klanten van het BKR op de vingers moet kunnen tikken?
Zie antwoord vraag 19.
Ziet u hier een taak weggelegd voor de Autoriteit Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u aangeven wie in de Toezichtsraad van het BKR zit en bent u na het bekijken van de uitzending van Radar van mening dat zij hun maatschappelijke toezichtrol adequaat uitoefenen?
De leden van de Raad van Commissarissen van het BKR zijn prof. dr. S.C.W. Eijffinger (vz), drs. J.W.A. Andriessen RA (vice-vz), mw. mr. M.A. Halverhout (lid) en E.H. Ubels MBA (lid).
Het beleid van de onderneming is primair aan het bestuur. De raad van commissarissen heeft de taak om toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken. Ik acht het van belang dat de Raad van Commissarissen hierbij rekening houdt met de maatschappelijke functie van stichting BKR.
Vindt u dat voor een onafhankelijke controle op het BKR de Minister van Financiën invloed zou moeten kunnen hebben op wie zitting hebben in de Raad van Toezicht van het BKR, omdat zij de handelwijze van de directie die een overheidstaak uitvoert, vanuit een sterk maatschappelijk perspectief moeten kunnen controleren?
In het wetsvoorstel waarover ik momenteel consulteer wordt het beheer van het stelsel van kredietregistratie een wettelijke taak. Het is mogelijk om voorschriften te verbinden aan de aanwijzing van de uitvoerder van de wettelijke taak, bijvoorbeeld ten aanzien van de benoeming van het bestuur van BKR. Ik zal hierbij bezien of het nodig is om ook voorwaarden te stellen aan de samenstelling van de Raad van Commissarissen.
Bent u reeds in gesprek gegaan met Stichting Onterechte BKR-Registraties, en zo niet, zou u dit dan op korte termijn willen doen?
Op 13 april jl. heeft een overleg plaatsgevonden tussen dhr. Takoerdien en dhr. Visser namens Stichting Onterechte BKR-Registraties en enkele ambtenaren van mijn ministerie die betrokken zijn bij het opstellen van het wetsvoorstel omtrent kredietregistratie.
Bent u bereid de door hen aangekaarte problematiek te betrekken bij de vormgeving van de nieuwe wetgeving inzake het BKR?
Zoals genoemd in de beantwoording van meerdere vragen ziet het wetsvoorstel onder andere op veel van de onderwerpen waar de Stichting Onterechte BKR-Registraties aandacht voor vraagt. De openbare consultatie over het wetsvoorstel loopt momenteel, zodat alle belanghebbenden hun zienswijze op het voorstel kenbaar kunnen maken.
De beantwoording van het CBS op vragen van het lid Van Haga over de doodsoorzakenregistratie ten behoeve van het onderzoek naar de oversterfte |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de beantwoording van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op de vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) met betrekking tot de doodsoorzakenregistratie, naar aanleiding van het gesprek «Adviezen en factsheets inzake het gebruik van data voor onderzoek naar de oorzaken van oversterfte»?1, 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom het CBS in deze beantwoording doet voorkomen alsof het CBS niet zelf de partij is die de onderliggende doodsoorzaak bepaalt op basis van de op de overlijdensformulieren genoemde diagnoses? Is het niet zo dat het CBS een International Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD)-codering uitvoert van de medisch-diagnostische informatie, die op de doodsoorzaakformulieren staat vermeld en dat het CBS eindverantwoordelijk is voor het vaststellen van de onderliggende doodsoorzaak conform Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-richtlijnen?
De WHO heeft aan het begin van de uitbraak van de coronapandemie richtlijnen opgesteld, die voorschrijven op welke wijze doodsoorzaakverklaringen waarop door een arts melding is gemaakt van COVID-19, gecodeerd moeten worden. Indien een arts heeft aangegeven dat COVID-19 onderdeel is geweest van de causale keten van gebeurtenissen die hebben geleid tot het overlijden van een persoon, dan geldt dat COVID-19 de onderliggende doodsoorzaak is. In deze gevallen registreert het CBS COVID-19 dan ook als onderliggende doodsoorzaak. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een overlijden op basis van vastgestelde COVID-19 en vermoedelijke COVID-19. In deze gevallen schrijven de WHO-richtlijnen dus voor dat COVID-19 de onderliggende doodsoorzaak is wanneer een arts COVID-19 heeft vermeld in het causale deel van de doodsoorzaakverklaring. Een vergelijkbare werkwijze wordt gehanteerd in het geval van een overlijden aan griep. In gevallen waar geen melding van COVID-19 op de doodsoorzaakverklaring is gemaakt, wordt de onderliggende doodsoorzaak door IRIS-software afgeleid. Doodsoorzaakverklaringen die niet door de IRIS-software verwerkt kunnen worden, worden handmatig gecodeerd volgens de «International Classification of Diseases and Related Health Problems» (ICD-10).
Waarom doet het CBS het voorkomen dat alle doodsoorzakenverklaringen met een vermelding van COVID-19 tot eind 2022 handmatig zijn geanalyseerd en verwerkt? Betekent dit dus dat daadwerkelijk alle doodsoorzakenverklaringen door een of meerdere personen zijn gecontroleerd? Door wie is dit gebeurd, volgens welke methodiek en op basis van welke bevoegdheid en expertise? Kunt u de «zorgvuldige en correcte» werkwijze waarop dit is gebeurd toelichten en de documentatie daarvan overhandigen? Kunt u bevestigen dat de IRIS-software niet is toegepast bij het vaststellen van de onderliggende doodsoorzaak en zo ja, hoe is die onderliggende doodsoorzaak dan vastgesteld?
De doodsoorzaakverklaringen met een vermelding van COVID-19 zijn allemaal handmatig geanalyseerd en gecontroleerd. Het handmatig coderen en controleren van doodsoorzaakverklaringen wordt uitgevoerd door speciaal opgeleide medische codeurs en onder toezicht van een medisch ambtenaar, conform de Wet op de lijkbezorging. In het geval COVID-19 door artsen in de causale keten van gebeurtenissen is vermeld op de doodsoorzaakverklaring, schrijft de WHO voor dat COVID-19 als onderliggende doodsoorzaak moet worden geregistreerd. Deze werkwijze wordt op zorgvuldige wijze door de medisch codeurs gevolgd. In 2023 wordt ingezet op het maken van een overstap van handmatige naar automatische verwerking door de IRIS-software. Hiertoe wordt eerst onderzocht hoe nauwkeurig de IRIS-software de handmatig gecodeerde doodsoorzaakverklaringen codeert en welke verbeteringen noodzakelijk zijn alvorens de overstap te maken.
Indien alle doodsoorzakenverklaringen inderdaad handmatig zijn gecontroleerd en verwerkt, kunt u dan uitleggen wat de rol is van de (internationale) software die is gebruikt voor het genereren van de doodsoorzakendata en ingaan op de initiële vraag van het lid Van Haga over wat de COVID-bias is van deze software? Kunt u inzichtelijk maken op welke manier deze software doodsoorzaken bepaalt, welke criteria hiervoor gehanteerd worden, op basis van welke diagnostische richtlijnen?
Voor een groot gedeelte van de doodsoorzaakverklaringen die het CBS ontvangt vindt de codering van de medische termen op de verklaringen automatisch plaats. De medische termen die op het doodsoorzaakformulier door de arts zijn vermeld, worden door het internationale softwareprogramma Iris vertaald naar de bijbehorende ICD-10 codes. Op basis van beslistabellen die gebouwd zijn volgens de codeerregels van de WHO wordt vervolgens de onderliggende doodsoorzaak afgeleid door de Iris-software. Niet alle doodsoorzaakverklaringen kunnen door de Iris-software automatisch gecodeerd worden. In die gevallen worden de verklaringen handmatig gecodeerd.
Na het begin van de COVID-pandemie heeft de WHO twee emergency codes gebruikt om COVID-19 te coderen. De Iris software is echter niet direct gebruikt om in het geval van COVID-19 automatisch de onderliggende doodsoorzaak af te leiden, omdat bij de introductie van een nieuwe code eerst uitgebreid gecontroleerd en getest moet worden of de automatische codering adequaat werkt. Voor alle doodsoorzaakverklaringen waarop COVID-19 door artsen in de causale keten is vermeld, werd de codering van de termen daarom handmatig door het CBS uitgevoerd. Voor andere doodsoorzaken wordt sinds 2013 een aanzienlijk aandeel wel automatisch gecodeerd.
Klopt het dat de data die de software genereert middels steekproeven wordt gecontroleerd door het CBS? Zo ja, hoe rijmt u dat dan met het antwoord van het CBS dat alle doodsoorzakenverklaringen handmatig zijn verwerkt? Heeft er nu wel of geen geautomatiseerd proces plaatsgevonden waarbij data in ieder geval deels zonder controle is opgenomen in de doodsoorzakenstatistieken? Zo ja, kunt u dan ook de methodiek achter die steekproeven toelichten?
Alle doodsoorzaakverklaringen waarop door een arts melding is gemaakt van COVID-19 in de causale keten van gebeurtenissen zijn door het CBS handmatig gecodeerd en gecontroleerd. In deze gevallen is het nemen van steekproeven dan ook niet aan de orde.
Kunt u toelichten hoe de categorisering (ICD-10) van doodsoorzaken in de registratie door het CBS tot stand komt? Is het niet zo dat artsen nooit een doodsoorzaak, maar slechts de factoren die mee (kunnen) hebben gespeeld bij het overlijden van een persoon aangeven? Zo ja, hoe zijn de overleden personen dan gecategoriseerd door (de software van) het CBS en op basis van welke afwegingen en criteria hebben zij een doodsoorzakenclassificatie gekregen?
Artsen wordt opgedragen om op de doodsoorzaakverklaringen de ziekten en of aandoeningen te vermelden die geleid hebben tot de doodsoorzaak of hieraan hebben bijgedragen. Voor al deze medische termen bestaan ICD-10 codes. Na koppeling van de medische termen aan de ICD-10 codes wordt de onderliggende doodsoorzaak bepaald op basis van de beslistabellen in de Iris-software. In die gevallen waarin doodsoorzakenverklaringen niet automatisch gecodeerd kunnen worden door de Iris-software, vindt handmatige codering plaats. Doodsoorzaakverklaringen met vermelding van COVID-19 in de causale keten van gebeurtenissen zijn standaard handmatig gecodeerd.
Hoe kan het dat het CBS ervan uitgaat dat een aanzienlijke over- of onderrapportage van COVID-19 overlijdens onwaarschijnlijk is, als onder andere recente internationale berichtgeving aannemelijk maakt dat er wel degelijk sprake is van discrepanties tussen de registraties en de werkelijke gevallen van COVID-19 en daardoor veroorzaakte overlijdens en men bovendien weet dat positieve uitslagen van PCR-testen voor het coronavirus weinig zeggen over of iemand daadwerkelijk op dat moment een actieve COVID-19-infectie had/heeft, die geleid kan hebben tot overlijden?3
Ik vertrouw op de deskundigheid en professionaliteit van artsen bij het vaststellen van de diagnose van de ziekten en/of aandoeningen waaraan een persoon is overleden. In het geval van COVID-19 heeft het CBS geen aanwijzingen dat artsen te weinig of juist te vaak de diagnose COVID-19 hebben vastgesteld. Artsen hebben de mogelijkheid om naast een vastgestelde COVID-19 infectie ook melding te maken van een vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 infectie op een doodsoorzaakverklaring op basis van klinisch-epidemiologische kenmerken van een overleden persoon. Vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 als doodsoorzaak kwam op beperkte schaal voor in de eerste sterftegolf begin 2020. Van maart 2020 tot december 2022 zijn er 44948 personen overleden aan vastgestelde COVID-19. Bij 3060 gevallen was er sprake van vermoedelijke COVID-19, 2286 hiervan werden gemeld in de periode van maart tot en met juni 2020. Daarna melden artsen vrijwel uitsluitend vastgestelde COVID-19 als doodsoorzaak, wat de betrouwbaarheid van de cijfers over COVID-19 sterfte verhoogde.
Hoe kan worden geweten of een «sterk vermoeden» van COVID-19 als doodoorzaak op basis van de door de WHO opgestelde richtlijnen niet onderhevig is (geweest) aan COVID-bias, aangezien tijdens de coronapandemie veel reguliere diagnostische protocollen zijn losgelaten en de test- en besmettingscijfers onderhevig waren aan veel onzekerheden, discrepanties, aannames en gemankeerde registraties en de diagnostische criteria voor COVID-19 bovendien in ontwikkeling en aan regelmatige verandering onderhevig waren?
Artsen hebben de mogelijkheid om naast een vastgestelde COVID-19 infectie ook melding te maken van een vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 infectie op een doodsoorzaakverklaring op basis van klinisch-epidemiologische kenmerken van een overleden persoon. Vermoedelijke of waarschijnlijke COVID-19 als doodsoorzaak kwam op beperkte schaal in de eerste sterftegolf voor begin 2020. Daarna melden artsen vrijwel uitsluitend vastgestelde COVID-19 als doodsoorzaak, hetgeen mogelijk samenhangt met het uitrollen van de diagnostische criteria voor het vaststellen van COVID-19 en betere testmogelijkheden. De impact van eventuele COVID-bias in die gevallen waar sprake was van een «sterk vermoeden» van COVID-19 is daarom naar verwachting beperkt.
Bent u bereid de directeur-generaal van het CBS, die de vragen van het lid Van Haga namens het CBS heeft beantwoord, in gezelschap van een CBS-statisticus die betrokken is bij de doodsoorzakenregistratie tijdens de coronacrisis, met kennis van de gebruikte software en methodiek rondom de doodsoorzakenclassificatie, uit te nodigen voor de technische briefing Ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag 9 mei 2023, voor nadere toelichting en eventuele aanvullende vragen?
Het is goed gebruik dat de Kamer genodigden voor een technische briefing zelf uitnodigt.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voor bovengenoemde technische briefing beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De onduidelijkheid voor VvE’s om digitaal officiële vergaderingen te beleggen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de actuele status van de consultatie over deWet digitale algemene vergadering privaatrechtelijke rechtspersonen?
Ja.
Klopt het dat tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet beslissingen die gemaakt worden in digitale vergaderingen van VvE’s ongeldig zijn?
Het CAK heeft aan de AR datasets met de door hen gevraagde gegevens ter beschikking gesteld. Deze bevatten een onzekerheidsmarge als gevolg van de wijze van registratie van ingevoerde en beëindigde betalingsregelingen. De huidige beschikbare bestanden voldoen volgens de AR niet aan de vereiste kwaliteit.
Hoe zijn VvE’s ervan op de hoogte gesteld dat digitaal vergaderen niet meer kan na het verlopen van de tijdelijke vergaderwet als gevolg van COVID-19 op 1 februari 2023?
De CBS-data rondom problematische schulden zijn deels van derden afkomstig. Het CBS heeft de AR laten weten deze data niet beschikbaar te kunnen stellen, omdat deze partijen daar eerst toestemming voor moeten geven. Ik heb, zoals vermeld in het rapport, de AR aangeboden om het CBS te vragen deze data alsnog beschikbaar te stellen. Van dit aanbod heeft de AR geen gebruik gemaakt om het onderzoek niet te vertragen. Op dit moment is het onderzoek van de AR afgerond en lijkt een nader verzoek aan het CBS niet zinvol.
Heeft u een idee hoeveel VvE’s, ondanks de ongeldigheid ervan, toch digitale vergaderingen hebben belegd sinds 1 februari?
Ik beantwoord deze vraag per uitvoeringsorganisatie.
Bij het CJIB is het sinds 2015 mogelijk om betalingsregelingen af te sluiten. Sinds 1 december 2022 is het ook mogelijk om voor schulden bij DUO, CJIB en CAK gezamenlijk een betalingsregeling af te sluiten, zodat beter rekening kan worden gehouden met de afloscapaciteit van mensen. Deze Betalingsregeling Rijk wordt stapsgewijs uitgebreid met andere overheidspartijen. Binnen de Betalingsregeling Rijk is het overigens ook mogelijk om een betaalpauze in te lassen om mensen schuldenrust te geven.
De genoemde rijkspartijen willen door een maatschappelijk verantwoord inningsproces voorkomen dat mensen financiële problemen krijgen door vorderingen van overheidsorganisaties. Er wordt nu al actief samengewerkt. Door binnen de Betalingsregeling Rijk en het Vorderingenoverzicht Rijk als één overheid te opereren, kan er gezamenlijke dienstverlening worden aangeboden.
Het CAK kent verschillende instrumenten om te voorkomen dat iemand in de financiële problemen komt. Naast de mogelijkheid van standaard- en maatwerkbetalingsregelingen kan iemand onder omstandigheden uitstel van betaling aanvragen van een openstaande factuur. Verder heeft het CAK de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties waarin mensen in de knel komen, maatwerk toe te passen door onder meer op verzoek over te gaan tot (gedeeltelijke) kwijtschelding. Dit is mogelijk als de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de invordering. Ook worden mensen door het CAK doorverwezen naar organisaties als Geldfit.nl, als uit de gesprekken blijkt dat er financiële problemen zijn.
De Belastingdienst hanteert betalingsregelingen om mensen te helpen die tijdelijk in betalingsproblemen verkeren. Voor belastingschulden duurt een betalingsregeling in beginsel maximaal 12 maanden. Als er sprake is van «bijzondere omstandigheden», zoals een dreigende uithuisplaatsing bij een huurachterstand, dan bestaat de mogelijkheid om op verzoek een betalingsregeling met een duur langer dan 12 maanden te krijgen.
De Belastingdienst werkt op dit moment aan een herijking van de invorderingsstrategie. Daarbij wordt onder meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om het bestaansminimum van mensen bij betalingsregelingen zo goed mogelijk te borgen. Daarbij komt ook de meervoudige schuldenproblematiek aan de orde. Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op de uitkomsten van dat onderzoek. Uw Kamer wordt periodiek geïnformeerd over deze herijking.
Als iemand bij de Belastingdienst (of een andere overheidsschuldeiser) aangeeft dat hij verschillende andere schuldeisers heeft, bijvoorbeeld omdat dit is opgenomen in het verzoek om een betalingsregeling, dan geldt de doorverwijzingsplicht uit het NVVK-convenant (artikel 4 Preventieve maatregelen). Diegene wordt dan gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening bij de gemeente en is vervolgens zelf verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag om schuldhulpverlening of het opstarten van andere (vervolg)stappen.
Naast deze doorverwijzingsplicht is het overigens zo dat een verzoek om een betalingsregeling bij de Belastingdienst, bij geen of onvoldoende betalingscapaciteit om de belastingschuld binnen 12 maanden af te lossen, ook ambtshalve wordt beoordeeld op de mogelijkheid van kwijtschelding van de belastingschuld. Bij belastingschuldigen die niet in aanmerking komen voor kwijtschelding, wordt beoordeeld of voortzetting van de invordering gewenst is. Als dat niet zo is treft de Belastingdienst geen (verdere) invorderingsmaatregelen.
De Belastingdienst (en de Dienst/Toeslagen) zijn ook aangesloten bij het Vorderingen Overzicht Rijk, waarmee mensen overzicht krijgen over hun openstaande schulden bij de overheid. Daarnaast wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om aan te sluiten bij de Betalingsregeling Rijk in het kader van de Clustering Rijks Incasso (CRI), waarvoor het CJIB van het kabinet de opdracht heeft gekregen. CJIB, de Belastingdienst en Dienst Toeslagen maken deel uit van een gezamenlijke werkgroep waarin de mogelijkheden worden onderzocht om tot een gemeenschappelijke betalingsregeling te komen.
Hoe wordt er omgegaan met besluiten van VvE’s, bestuurders, beheerders en eigenaren die ondanks het aflopen van de tijdelijke wet toch digitaal zijn blijven vergaderen?
Voor uitvoeringsorganisaties kan het ingewikkeld zijn om bij het afsluiten van een maatwerkregeling in voldoende mate rekening te houden met het bestaansminimum van betrokkene. Uitvoeringsorganisaties hebben immers geen inzicht in de totale schuldenlast van die persoon. Iemand kan ook nog schulden hebben bij andere uitvoeringsorganisaties of bij private schuldeisers. Vanwege privacyaspecten is het nu niet mogelijk om daar onderling gegevens over uit te wisselen. Uitvoeringsorganisaties zullen bij het afsluiten van een maatwerkregeling gericht aan de persoon die het betreft vragen of er nog meer betalingsregelingen lopen of dat er andere omstandigheden zijn die het nakomen van de betalingsregeling moeilijk maken. Op grond van die informatie kan een persoonsgerichte aanpak worden ingezet. Ook kan aan iemand worden gevraagd – eventueel met hulp – om uwbeslagvrijevoet.nl te raadplegen, zodat het bestaansminimum wordt geborgd.
Wat gaat u doen om bewoners van VvE’s meer duidelijkheid te verschaffen van wat wel en niet mag tot de Wet digitale algemene vergadering privaatrechtelijke rechtspersonen wordt ingevoerd?
De aanpak Geldzorgen, armoede en schulden richt zich op vaker en sneller afsluiten van betalingsregelingen om problematische schulden te voorkomen. Uit de communicatie van uitvoeringsorganisaties moet dan ook duidelijk blijken dat het mogelijk is om in geval van betalingsproblemen een maatwerkregeling1 te vragen. Alle uitvoeringsorganisaties dienen aan hun communicatie op een goede manier invulling te geven. Op de website van de uitvoeringsorganisaties moet duidelijke informatie over het aanvragen van een maatwerkregeling beschikbaar zijn. Daarnaast vind ik het van belang dat de voorwaarden waaronder een maatwerkregeling kan worden toegekend voldoende transparant zijn en in werkinstructies staan opgenomen. Zo wordt een helder toekenningskader gecreëerd dat rechtsgelijkheid bevordert. Of een betalingsregeling wordt aangeboden mag niet afhankelijk zijn van welke medewerker iemand spreekt of van het al dan niet aangaan van een bezwaarprocedure.
Ik heb de rijksuitvoeringsorganisaties (CJIB, CAK, DUO, Belastingdienst, de Dienst Toeslagen, UWV, SVB en RVO) gevraagd om de communicatie en werkinstructies die zien op betalingsregelingen op korte termijn aan te passen. Zo moet uit de communicatie duidelijk blijken dat het mogelijk is om een betalingsregeling aan te vragen en hoe een dergelijke aanvraag kan worden gedaan.
Toegang tot DigiD voor Nederlanders in het Buitenland. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen rond toegang tot DigiD, zoals eerder beschreven in het nieuwsbericht: «Nederlands in het buitenland worstelen met bureaucratische catch-22 van DigiD»1
Ik ben bekend met de toegenomen vraag van Nederlanders in het buitenland naar afspraakmogelijkheden om via een videobelverbinding een DigiD activeringscode te ontvangen. Ik deel de mening dat Nederlanders in het buitenland toegang moeten hebben tot (digitale) overheidsdienstverlening. Daarvoor hebben mensen die in het buitenland wonen en hun zaken online willen regelen met de Nederlandse overheid een werkend DigiD-account nodig.
Het is hierbij belangrijk dat een DigiD aan de juiste persoon wordt verstrekt en dat dit met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. In Nederland doen wij dit met een BSN en betrouwbare adresgegevens in de BRP. Wanneer een DigiD wordt aangevraagd, wordt de activeringscode in Nederland per post verstuurd naar het adres van de aanvrager. In het buitenland kan dit niet door het ontbreken van betrouwbare adresgegevens. Om mensen in het buitenland te helpen is in 2021 de videobelbalie opgezet door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voorheen was het uitgeven van een activeringscode alleen mogelijk bij DigiD-balies bij gemeenten en bij een beperkt aantal Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Hierdoor moesten Nederlanders in het buitenland vaak ver reizen naar een fysieke balie. De videobelmogelijkheid maakt het een stuk makkelijker voor Nederlanders in het buitenland om aan een DigiD te komen. Voor een afspraak kan men iedere vrijdag terecht voor het boeken van een afspraak voor de week erna. Het lukt de meeste mensen op die manier een afspraak te maken. Soms moet men het de week erna nogmaals proberen. Spoedverzoeken worden meestal dezelfde dag afgehandeld.
Eén van de redenen voor de toename van de DigiD aanvragen is het feit dat steeds meer Nederlandse overheidsorganisaties en andere dienstverleners, zoals UWV, de zorgsector, zorgverzekeraars, DUO en pensioenfondsen, hun dienstverlening aanbieden op een hoger betrouwbaarheidsniveau. Dit is noodzakelijk om de gegevens van burgers beter te beschermen. Daarom is het van belang om over te gaan op twee-factorauthenticatie. Dit kan door gebruik te maken van sms-verificatie of door de DigiD app te gebruiken. De DigiD app kan geactiveerd worden op verschillende manieren: door een koppeling van een Nederlands identiteitsbewijs of met een sms-verificatie. In het buitenland heeft niet iedereen een geschikt ID-bewijs waarmee de DigiD app geactiveerd kan worden. Als dit het geval is en iemand geen telefoonnummer gekoppeld heeft aan het DigiD account en/of geen toegang meer heeft tot het opgegeven telefoonnummer, moet er opnieuw een DigiD worden aangevraagd.
De capaciteit is inmiddels uitgebreid, zodat nog meer mensen terecht kunnen voor een videobel-afspraak. Het ontvangen van een activeringscode via een fysieke balie is ook nog steeds beschikbaar voor burgers in het buitenland. Daarnaast kunnen burgers in het buitenland die (binnenkort) AOW ontvangen een DigiD aanvragen via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zij ontvangen dan de brief met activeringscode op hun huisadres in het buitenland.
Deze routes zijn nadrukkelijker bekend gesteld.
Deelt u de mening dat goede toegang tot overheidsdiensten zoals DigiD ook voor Nederlanders in het buitenland beschikbaar moet zijn? Bent u van mening dat de problemen die Nederlanders in het buitenland ervaren m.b.t. de toegang tot DigiD zo snel mogelijk moeten worden opgelost? In hoeverre zijn de in het artikel beschreven problemen inmiddels verholpen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat het digitale spreekuur zo overbelast is? Wat is en kan er op korte termijn gedaan worden om de capaciteit op het digitale spreekuur te vergroten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er voor gekozen om alleen mensen die AOW ontvangen in het buitenland proactief te benaderen over het vervallen van de optie om met alleen een wachtwoord in te loggen op MijnOverheid? Is het mogelijk om overige Nederlanders in het buitenland alsnog proactief te informeren?
Op dit moment wordt er niet voor gekozen om brieven te versturen naar Nederlanders in het buitenland om te voorkomen dat persoonsgegevens in de verkeerde handen vallen en er misbruik kan plaatsvinden. Dit omdat de adressen van Nederlanders in het buitenland onvoldoende betrouwbaar zijn. Het is voor niet-ingezetenen namelijk niet verplicht om een (correct) adres in het buitenland op te geven of een wijziging door te geven na verhuizing. Als deze buitenlandse adressen wel zijn opgegeven, zijn deze niet geverifieerd.
In december 2022 heeft de SVB ervoor gekozen om een deel van de burgers in het buitenland een digitaal bericht te sturen via de MijnOverheid Berichtenbox. Dit is in overleg gegaan met het Ministerie van BZK. Het doel van het bericht was om burgers te informeren over het verhogen van het authenticatieniveau bij MijnOverheid. Dit is gebeurd om burgers toegang te blijven geven tot de MijnOverheid Berichtenbox en zo hun dienstverlening te waarborgen. De SVB heeft dit bericht verstuurd naar iedereen die een lopend recht heeft op één van de wetten die de SVB uitvoert (dus niet alleen AOW), in het buitenland woont en gekozen heeft voor digitale post van de SVB.
Logius zal, als beheerder van DigiD en MijnOverheid, Nederlanders (in het buitenland) in de toekomst zelf proactief gaan informeren over het verhogen van authenticatieniveaus. Dit zal bij deze groep gebeuren door een e-mail te versturen met daarin deze informatie. Dit is de meest betrouwbare methode om te communiceren met deze groep burgers. Daarnaast worden de website en social media kanalen van Nederland Wereldwijd gebruikt om burgers in het buitenland te informeren over voor hen relevante informatie.
Deelt de Minister de mening dat Nederlanders in het buitenland de brief die in november is verzonden over het inloggen op MijnOverheid ook hadden moeten ontvangen, net als Nederlands in Nederland? Welke concrete maatregelen neemt de Minister om Nederlanders in het buitenland voor digitale overheidsdiensten gelijkelijk te informeren aan Nederlanders in Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om nader te onderzoeken tegen welke problemen Nederlanders in het buitenland aanlopen m.b.t. DigiD?
Nederlanders in het buitenland kunnen tegen verschillende problemen aanlopen wanneer het gaat om DigiD. Via Nederland Wereldwijd en Logius melden Nederlanders deze problemen. In de kern gaat het om de volgende twee knelpunten:
In de praktijk blijkt dat ook mensen die tijdelijk in Nederland verblijven, zoals arbeidsmigranten via videobelafspraken met Nederland Wereldwijd een DigiD aan willen vragen. De videobelbalie is echter enkel bedoeld voor mensen in het buitenland. Om ook de groep arbeidsmigranten te kunnen helpen, vindt er op dit moment door het Ministerie van BZK een verkenning plaats naar de versnelling van het proces van het verkrijgen van een DigiD-activeringscode door mensen die zich in Nederland bevinden na inschrijving in het Register niet-ingezetenen (RNI).
Kunt u toelichten welke concrete stappen er worden genomen om de huidige hindernissen om DigiD te gebruiken voor Nederlanders in het buitenland op te lossen? Op welke termijn verwacht u dat deze problemen opgelost zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten of de huidige problemen met toegang tot DigiD voor de miljoen Nederlanders in het buitenland problemen hebben veroorzaakt voor het stemmen vanuit het buitenland voor de verkiezingen van 15 maart 2023?
DigiD speelt geen rol in het stemproces voor kiezers in het buitenland en heeft daarom geen problemen veroorzaakt bij de verkiezingen op 15 maart 2023.
Wanneer Nederlanders in het buitenland willen stemmen voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer, het Europees Parlement en het kiescollege niet-ingezetenen voor de Eerste Kamer, dan kan men zich als kiezer registreren door eenmalig een formulier in te vullen en samen met een kopie van een identiteitsbewijs op te sturen naar de gemeente Den Haag. Wanneer de registratie is voltooid, krijgt de persoon voor elke verkiezing de documenten thuis gestuurd, waarmee per brief gestemd kan worden.
Het invoeren van statiegeld op blikjes |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel en de video op 1Twente met als titel: «Leveren Enschedeërs hun statiegeldblikjes in? «Iedereen deukt ze in, het gaat niet werken»»1
Ja. Zowel het artikel als de video bevat positieve en negatieve reacties op de invoering van statiegeld op metalen drankverpakkingen (blikjes).
Kunt u aangeven of blikjes die kreukels bevatten nog ingeleverd kunnen worden? Zo nee, waar denkt u dat de blikjes dan terecht komen en hoe denkt u kreukels in blikjes te kunnen voorkomen?
Het statiegeldsysteem is opgezet door het verpakkend bedrijfsleven, in de praktijk vertegenwoordigd door het Afvalfonds verpakkingen en Statiegeld Nederland. Zij verstrekken informatie over het inleveren van blikjes die kreukels bevatten. Samengevat geldt dat blikjes met deuken erin ingeleverd kunnen worden, zolang de streepjescode erop maar goed leesbaar is voor het innameapparaat.
Snapt u dat blikjes bij uitstek handig zijn om mee te nemen, klein te maken en vervolgens weg te gooien in een afvalbak? Zo nee, waarom niet?
Dat blikjes makkelijk mee te nemen zijn, snap ik. Voor de invoering van statiegeld belandden veel blikjes in het zwerfafval door de consument. Statiegeld op blikjes is bedoeld om het inzamelpercentage van de blikjes te verhogen en het aantal blikjes in het zwerfafval sterk terug te dringen.
Hoe beoordeelt u de mening van de inwoners uit het artikel dat de maatregelen om statiegeld op blik te heffen vooral wordt gezien als onhandig en niet uitvoerbaar?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, spreken ook veel deelnemers aan het artikel en de video steun uit voor het invoeren van statiegeld. Wel twijfelen sommigen aan de effectiviteit van de maatregel. Ik verwacht zelf dat het enige tijd kan kosten om aan het nieuwe systeem te wennen. Tegelijkertijd is statiegeld op blikjes al geruime tijd de praktijk in andere Europese lidstaten zoals Duitsland, en zal de voorgestelde Europese verordening over Verpakkingen- en verpakkingsafval2 het naar verwachting voor alle lidstaten verplicht maken statiegeld te heffen op blikjes. Ik zie geen reden waarom het in Nederland niet succesvol zou kunnen worden toegepast.
Waarom is deze regering van alles aan het onderwerpen aan meer regelgeving, terwijl hetgeen zij zou moeten doen is veel meer handhaven zodat er geen afval op straat meer wordt gegooid en mensen wel twee keer nadenken voordat zij besluiten om iets op straat te gooien?
De regelgeving voor statiegeld op blik is na uitvoerige beraadslagingen met uw Kamer en naar aanleiding van meerdere moties van uw Kamer in gang gezet door de vorige regering. Mijn ambtsvoorganger heeft in een brief van 3 februari 20213 het proces van totstandkoming toegelicht, inclusief de behandeling van de wetgeving door beide Kamers der Staten-Generaal.
Deze regelgeving is dus conform de gebruikelijke democratische processen tot stand gekomen. Ik herken mij dan ook geheel niet in de stelling dat dit kabinet «van alles aan het onderwerpen aan meer regelgeving» is. Wel wijs ik erop dat onder andere het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) herhaaldelijk heeft opgeroepen om de transitie naar een circulaire economie te versnellen, onder meer door het toepassen van meer «dwang en drang»4.
Gebiedsbeheerders zoals gemeenten kunnen inderdaad in veel gevallen handhavend optreden als mensen afval op straat gooien, bijvoorbeeld op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) of de Afvalstoffenverordening. Echter, handhaven op zwerfafval maakt dat een heterdaadsituatie nodig is. Gezien de grote verscheidenheid aan taken waar het beperkte aantal handhavers voor verantwoordelijk is, is louter handhaving niet voldoende om de zwerfafvalproblematiek effectief aan te pakken. Het statiegeldsysteem zal dan ook aanvullend helpen bij het tegengaan van zwerfafval. Het geeft immers een prijsprikkel aan de consument om het blikje correct in te leveren. Bovendien geeft het systeem een financiële beloning aan diegenen die blikjes oprapen die desondanks in de publieke ruimte achterblijven.
Bent u bereid om deze betuttelende maatregel terug te draaien en de blikjes eenvoudig via magnetisme uit de afvalstroom te sorteren om deze vervolgens te laten omsmelten bij metaalfabrieken?
Nee. Ik vind deze maatregel niet betuttelend, maar een belangrijke stap in de richting van een Circulaire Economie. Bovendien is de invoering ervan tot stand gekomen conform het zorgvuldige democratische proces (zie antwoord op vraag 5).
Zoals in het antwoord op vraag 3 al vermeld, is de maatregel bedoeld om het inzamelpercentage van de blikjes te verhogen en te voorkomen dat deze verpakkingen in het zwerfafval belanden. Nasortering van blikjes uit de restafvalstroom draagt niet bij aan het voorkomen van zwerfafval.
Het feit dat Brabant een broeinest is voor criminelen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Brabantse buitengebied steeds vaker een paradijs voor criminelen is en dat drugsrunners, drugslabs en martelcontainers welig tieren?1
Ik ben bekend met het Algemeen Dagblad artikel «Waarom Brabant broeinest is voor criminelen: «Gaat niet om geografische ligging»» van 16 april 2023.
Bent u bekend met het feit dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit vooral gericht is op de steden, dat de overheid in het buitengebied minder actief en zichtbaar is en dat in kleinere gemeenten er gewoonweg veel minder personele capaciteit beschikbaar is voor opsporing, handhaving en preventie?
De negatieve effecten van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn overal voelbaar in ons land, zowel in de steden als in het buitengebied. De aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit richt zich op het bestrijden en oprollen van drugscriminelen waar zij actief zijn, waarbij de beschikbare middelen evenwichtig verdeeld worden. Er wordt hierbij rekening gehouden met de urgentie en waar de grootste winst te behalen is. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de regionale versterking.
In het buitengebied is vaak sprake van kleinere overheidsorganen met minder capaciteit/specialistische kennis per vierkante kilometer en/of inwoner.
Om deze problematiek het hoofd te bieden is een nauwe samenwerking, kennis en informatiedeling tussen overheidspartners noodzakelijk. Ook de bewoners en ondernemers(organisaties) in de gebieden spelen een belangrijke rol in het voorkomen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Onder andere door de meldingsbereidheid van inwoners te vergroten, kan de aanpak worden ondersteund. Zo financier ik in de vorm van een pilot de aanstelling van een vertrouwenspersoon veilig buitengebied bij het Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO). Boeren kunnen in vertrouwen vragen stellen en advies of hulp vragen. In de lokale media is hier veel aandacht voor, waardoor onderwerpen die de vertrouwenspersoon aandraagt vaak opvolging krijgen. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwens- persoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast wordt ook in 2023 het instrument Veilig buitengebied voor gemeenten vergoed.
Ook binnen het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en onder het RIEC-convenant worden vanuit de regionale versterkingsgelden diverse initiatieven ontplooid. Het RIEC Midden-Nederland en het RIEC Oost-Nederland kennen bijvoorbeeld al districtelijk programma- coördinatoren Ondermijning. Samen met de gemeenten in een district wordt daarbij onder ander gewerkt aan een «basis op orde via een lokale norm voor de aanpak ondermijning». Daarnaast is het buitengebied als bestuurlijk focusthema aangewezen door het RIEC Noord-Nederland en investeren ook RIEC Limburg, RIEC Den Haag, RIEC Oost-Nederland en de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland in het vergroten van «awareness» en het organiseren van toezicht en handhaving in het buitengebied vanuit het doel om te komen tot een «weerbare samenleving».
Binnen de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland is een «expert kwetsbare wijk» aangesteld die zich inzet voor het versterken van bewustwording bij bewoners in kwetsbare wijken en het buitengebied. Het verhogen van de meldingsbereidheid en het smeden van weerbaarheidscoalities maakt daar onderdeel van uit. Ook binnen het focusthema «logistieke knooppunten en transport» zijn er bij de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland lopende initiatieven die zich richten op het «achterland», zoals bedrijventerreinen, het buitengebied en loodsen. In bredere zin investeert de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland een flink deel van het budget in het versterken van de capaciteit van de partners binnen het samenwerkingsverband, waaronder dat van de politie.
Als het gaat om opsporing en handhaving dan hebben we inderdaad te maken met schaarste. Als Minister ben ik conform de Politiewet 2012 verantwoordelijk voor de verdeling van sterkte over de regionale eenheden. Dit gebeurt na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. De wijze waarop (eventuele) nieuwe sterkte wordt verdeeld (de sterkteverdelingssystematiek) wordt op dit moment vernieuwd, waarbij aandacht is voor de werklast van de regionale eenheden, en ook voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Verdeling binnen de regionale eenheid is de verantwoordelijkheid van de burgemeesters, de hoofdofficier van justitie en de politie. Uit de gesprekken die ik voer – zowel in het landelijk overleg als in de regio en recent nog in West Brabant – blijkt hierbij ook nadrukkelijk aandacht voor de verdeling tussen stad en platteland binnen een eenheid.
Heeft u de bereidheid om een speciaal team Brabantcops tegen drugsrunners, drugslabs en martelcontainers in het leven te roepen, dat zichtbaar wordt in het buitengebied, leegstaande loodsen en schuren controleert en contact legt met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten? Zo ja, hoe gaat u één en ander, ook financieel, handen en voeten geven? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het huidige kabinet, zoals bij uw Kamer bekend2, heeft miljoenen uitgetrokken voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende drugscriminaliteit. Een substantieel deel van de ondermijningsmiddelen gaat naar politiecapaciteit voor Brabant. Het is vervolgens aan het lokaal gezag, de burgemeesters en officieren van justitie, om te bepalen hoe de (additionele) capaciteit wordt ingezet. De Brabantse gezagen kunnen ervoor kiezen de politiecapaciteit in te zetten voor de bestrijding van drugsrunners, drugslabs en martelcontainers, voor de controle van leegstaande loodsen en schuren en om contact te leggen met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten.
Verder wil ik u graag verwijzen naar de beantwoording van vraag 2, waar ik inga op de belangrijke rol die de RIECs spelen bij de bestrijding van ondermijnende drugscriminaliteit.
Vermeende vervuiling van Pfizer en Moderna mRNA coronavaccins |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «DNA-verontreiniging in Pfizer- en Moderna mRNA-vaccins: het complete spikegen DNA wordt mee-geïnjecteerd»1 van Stichting Artsen Collectief, op basis van het onderzoek «Sequencing of bivalent Moderna and Pfizer mRNA vaccines reveals nanogram to microgram quantities of expression vector dsDNA per dose»2?
Ik heb kennisgenomen van beide referenties.
Wat vindt u van de analyse van bovengenoemd onderzoek, dat de coronavaccins van Pfizer en Moderna mogelijk veel meer DNA-verontreiniging bevatten dan is toegestaan, waardoor in het menselijk lichaam nieuw spike-mRNA geproduceerd kan worden en dat verontreinigde vaccins kunnen leiden tot andere complicaties, zoals bijvoorbeeld resistentie voor antibiotica? Onderschrijft u de mogelijkheid van deze hypothese?
Ik onderschrijf de mogelijkheid van deze hypothese niet. In het onderzoek wordt aangegeven dat de gebruikte samples anoniem opgestuurde en niet gekoelde vaccinflesjes zijn. Het is daardoor niet te verifiëren of dit echte vaccins betreft en de kwaliteit is per definitie niet vergelijkbaar met de vaccins die zijn ingezet. In het onderzoek wordt gesuggereerd dat mRNA-vaccins verontreinigd zijn met (delen van) plasmide-DNA. Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren (FvD) van 6 oktober 2021, kan het plasmide-DNA niet in de celkern terecht komen door het kernmembraan en ontbreken de enzymen die nodig zijn om lichaamsvreemd DNA in het menselijk DNA in te bouwen in de menselijke cellen.
Hebt u naar aanleiding van dit onderzoek informatie over deze hypothese ingewonnen bij (medische) experts en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en vindt u dat hiernaar verder/uitgebreid onderzoek moet worden gedaan? Zo ja, hebt u hierop al aangedrongen en wat was daarop de respons? Zo nee, waarom niet? Vindt u niet dat een potentieel alarmerende hypothese zoals deze verder onderzoek vereist?
Na bespreking met het RIVM constateer ik dat hier geen sprake is van een potentieel alarmerende hypothese, zie mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting hierop.
Indien de bevindingen in het bovengenoemde onderzoek (hypothetisch) kloppen, kan dan worden geconstateerd dat het toedienen van een (vervuild) mRNA-coronavaccin wel degelijk te classificeren valt als gentherapie, aangezien een (te erg vervuild) vaccin kan leiden tot ongewenste integratie en daarmee samenhangende verandering van het menselijk DNA? Zo nee, kunt u onderbouwd uitleggen waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en mijn reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Meijeren (FVD) van 6 oktober 20213.
Houdt u nog altijd vast aan uw verklaring in uw Kamerbrief van 6 maart jl., waarin u stelt dat het spike-eiwit in mRNA-coronavaccins slechts zeer korte tijd in het lichaam aanwezig blijft en zich niet verplaatst? Zo ja, kunt u die stelling gefundeerd onderbouwen, aangezien voortschrijdend wetenschappelijk inzicht inmiddels tot andere conclusies komt en ook dit onderzoek iets anders laat zien?
De informatie die ik in de Kamerbrief van 6 maart jl met uw Kamer heb gedeeld is nog steeds actueel. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 9 mei jl.4
Indien het spike-eiwit wel degelijk (veel) langere tijd in het lichaam aanwezig blijft en zich verspreidt naar verschillende plekken/organen, bent u dan van mening dat dat potentieel (ernstige) gezondheidsklachten kan veroorzaken en wellicht ook de oorzaak is van de vele bijwerkingen en post-vaccinatieklachten die wereldwijd worden gemeld? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Voor het antwoord verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FVD) van 9 mei jl2.
Klopt het dat mensen met vermeende post-vaccinatieklachten zouden kunnen worden getest op ongewenste expressie van het spike-eiwit en DNA-integratie? Zo ja, bent u voornemens om hiervan werk te maken, om in kaart te brengen of hiervan sprake is bij mensen met klachten? Indien u dat niet van plan bent, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig/nuttig acht?
Er is geen sprake van ongewenste expressie van het spike-eiwit en DNA-integratie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik ben dan ook niet van plan om hier verder onderzoek naar te doen.
Is het mogelijk dat bepaalde batches van mRNA-vaccins (onverhoopt) vervuild zijn geraakt, bijvoorbeeld door fouten/complicaties bij de bewaring, waardoor een deel van de populatie onbewust een (groot) gezondheidsrisico heeft gelopen?
Er bestaan strenge protocollen en eisen voor de bewaring van vaccins waar organisaties aan dienen te voldoen. Dit geldt ook voor de productie, uitgifte en kwaliteitscontroles. Hierdoor is de kans dat hierin vervuilingen optreden zeer gering. Los daarvan zouden fouten of complicaties in de bewaring van vaccins niet kunnen leiden tot dergelijke DNA-verontreinigingen.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat mRNA-vaccins met grote stelligheid als «veilig» zijn aangemerkt, terwijl er kennelijk onvoldoende kennis was van de mogelijke instabiliteit van deze manier van vaccineren en de mogelijke nog onbekende risico’s en neveneffecten van deze techniek? Bent u nog steeds van mening dat de manier waarop het volk is voorgelicht over de nieuwe vaccins volledig en eerlijk is?
Ik deel de aannames in de vraag niet. Er is transparant en eerlijk gecommuniceerd over de vaccins en de bijwerkingen van de vaccins. Naarmate de beschikbare informatie steeds uitgebreider werd en er nieuwe (wetenschappelijke) inzichten bekend werden, is dit open en transparant in de publiekscommunicatie verwerkt, zoals eerder vermeld in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 6 juli jl.5 en van 17 oktober jl.6.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «VWS overtreedt wet met weigering bijwerkingen en batchnummer vaccins vrij te geven» van De Andere Krant?3
Ja.
Waarom zegt u geen batchnummers van coronavaccins gekoppeld aan bijwerkingen en overlijdens te kunnen verstrekken, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken blijkt dat het RIVM en het Lareb wel degelijk batchnummers gekoppeld aan vaccins hebben bijgehouden?
Er zijn geen gemelde bijwerkingen gekoppeld aan batchnummers aangeleverd door Lareb aan het RIVM. Periodiek zijn er specifieke batch-analyses uitgevoerd om te monitoren of bepaalde vermoedens van bijwerkingen bij bepaalde batchnummers vaker gerapporteerd zijn. Deze analyses hebben niet tot signalering van batch-gerelateerde bijwerkingen geleid.
Kunt u de gemelde bijwerkingen gekoppeld aan batchnummers, zoals deze volgens Wob-verzoeken zijn aangeleverd bij het RIVM door het Lareb, alsnog openbaar maken, teneinde in kaart te brengen of er bij bepaalde batches meer bijwerkingen en (langdurige) post-vaccinatieklachten zijn opgetreden? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Meer ambitie bij het opleiden van militairen' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat er met bijna 9.000 militaire vacatures en een benodigde instroom van gemiddeld 6.800 militairen per jaar een enorme opgave ligt om personeel bij Defensie te binden, boeien en professioneel voor te bereiden op ernstinzet?
Ja.
Wat gaat u doen om de huidige opleidingsachterstanden weg te werken, de reeds grote druk op de opleidingscapaciteit te verminderen en invulling te geven aan de forse uitdaging om grote aantallen nieuwe militairen te trainen en op te leiden?
De beleidskaders Opleiden & Individueel Trainen zijn recent geactualiseerd. Meer dan voorheen geldt bij opleidingen het uitgangspunt «Dat wat nodig is, precies genoeg, precies op tijd». Dat betekent dat de opleidingsinspanningen zich richten op de kwalificaties die daadwerkelijk nodig zijn voor de individuele functievervulling. Daarnaast komt er meer nadruk op flexibel en doelmatig opleiden met meerdere opkomstmomenten, kleinere klassen en een betere aansluiting op vervolgopleidingen. Opschaling van opleidingscapaciteit via de inhuur of inkoop van externe opleidingscapaciteit is ook een optie. Ten slotte zal het opleiden op de werkplek steeds belangrijker worden, waardoor reguliere opleidingen kunnen worden verkort.
Is de druk nog steeds zo groot dat militaire instructeurs uit de operationele onderdelen ten gunste van de opleidingseenheden worden ingezet?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord dat Defensie de druk op de opleidingscapaciteit vermindert via maatregelen als uitbesteding aan civiele opleidingsinstanties?1
Ja. Een belangrijk uitgangspunt in het opleidingsdomein is dat waar mogelijk civiel wordt samengewerkt. Voorbeelden zijn de mbo-opleiding voor marine technicus door een samenwerkingsverband van verschillende zeevaartscholen en het opleidingscentrum van de Koninklijke marine, samenwerkingsverbanden van de landmacht met regionale ROC’s voor de genie, de verbindingsdienst en het vuursteuncommando, en samenwerking van de luchtmacht met het MBO en commerciële opleiders voor technici en militaire beveiligers. Een ander voorbeeld is de insourcing van externe rij-instructeurs bij het Opleidings- en Trainingscentrum Rijden.
Tenslotte wordt bij initiële militaire opleidingen kritisch gekeken naar wat essentieel is om zelf te doen en wat in samenwerking met civiele opleidingsaanbieders kan worden aangeboden.
Klopt het dat er door Defensie slechts kleinschalig ingekocht wordt als het gaat om outsourcing van militaire functieopleidingen en trainingen, vaak enkelvoudig onderhands (tot €50.000) of meervoudig onderhands (tot €750.000)? Zo ja, waarom gebeurt dit, in het licht van de grote opleidingsachterstanden bij Defensie, niet op grotere schaal?
Ja. Veel functie-opleidingen lenen zich niet voor uitbesteding vanwege het defensiespecifieke karakter of vanwege veiligheidsaspecten. Daar waar uitbesteding wel mogelijk is, wordt steeds meer de samenwerking opgezocht. Voorbeelden hiervan zijn de samenwerking met het MBO in het kader van in- door- en uitstroomopleidingen, waarvoor binnenkort een nieuw convenant wordt getekend, en de inkoop van leiderschapstrainingen en assessments bij externe marktpartijen.
Overigens wordt er niet alleen kleinschalig ingekocht. Bij grote materieelprojecten zit de inkoop van bijvoorbeeld monteurs- en bedrijfsopleidingen dikwijls in de aankoop besloten. Daarnaast worden veel opgeleide specialisten zoals artsen rechtstreeks van de arbeidsmarkt geworven en worden zij slechts kort militair opgeleid.
Is het waar dat een deel van deze aanbestedingen, zoals de retentietraining bij het Commando Landstrijdkrachten, beperkt is in de tijd en wordt afgebouwd, omdat Defensie deze zelf intern weer wil gaan verzorgen?
Nee. Het Commando Landstrijdkrachten streeft juist naar een strategisch partnerschap met civiele partijen om verzekerd te zijn van aanvullende capaciteit wanneer de omstandigheden dat vereisen.
In hoeverre beperkt dit de mogelijkheden voor bedrijven om hun opleiderspoule maximaal in te zetten, voldoende continuïteit te bieden aan de opleiders om ze te binden, om zo Defensie optimaal te kunnen ondersteunen in het verkleinen van opleidingsachterstanden en het vergroten van de personele gereedheid?
In de brief «Vrijwillig, maar niet vrijblijvend», een visie op reservisten (Kamerstuk 36 200-X, nr. 72) heb ik aangekondigd de samenwerking met civiele werkgevers en externe opleidingsinstituten te intensiveren. Hoe die samenwerking vorm krijgt en bijdraagt aan het verkleinen van opleidingsachterstanden zal in de komende periode meer in detail worden uitgewerkt.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u nader ingaan op de door u voorgestane wijze waarop opleidingen voor het Dienjaar Defensie worden georganiseerd, waarbij op korte termijn gebruik wordt gemaakt van beschikbare interne opleidingscapaciteit, maar bij toekomstige groei van het aantal deelnemers de opleidingen steeds vaker worden uitbesteed onder toezicht van Defensie?
Op korte termijn maakt het Dienjaar Defensie gebruik van de intern beschikbare opleidingscapaciteit, waaronder ook reservisten, om zo snel mogelijk te kunnen starten. Het Dienjaar is een iteratief ontwikkeltraject waarbij voor elke stap van de instroom- en opleidingsketen wordt bezien hoe dit op een schaalbare manier vorm gegeven kan worden. Samenwerking met externe partners is voorzien opdat zo min mogelijk een beroep wordt gedaan op schaarse opleidingscapaciteit bij Defensie.
Het Dienjaar is een pilotproject dat zoveel mogelijk parallel aan bestaande defensie-opleidingen ontwikkeld wordt. Dit maakt dat het Dienjaar ook een geschikte proeftuin is voor innovatie binnen het opleidingsdomein. Als innovatieve maatregelen voor opleidingen blijken te werken binnen het Dienjaar, bezien we of en zo ja hoe we deze breder in het opleidingsdomein kunnen toepassen. Daarnaast voert TNO op dit moment in opdracht van Defensie een onderzoek uit naar arbeidsextensief werken en opleiden.
Waarom is het bij het Dienjaar kennelijk wel mogelijk om de opleidingsketen te innoveren en waar nodig uit te besteden om zo de impact op de bestaande opleidingscapaciteit te minimaliseren, maar blijft dit tot dusver bij de krijgsmacht zelf zeer beperkt?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich de oproep van de Commandant der Strijdkrachten om hulp van ondernemers, omdat Defensie het bedrijfsleven nodig heeft voor slimme samenwerkingen en ecosystemen?2
Ja. In de brief «Vrijwillig, maar niet vrijblijvend», een visie op reservisten heb ik de ambitie opgenomen om in 2024 een relatienetwerk van minimaal 150 werkgevers en brancheorganisaties te hebben waarbinnen het mogelijk is personeel uit te wisselen. Defensie werkt samen met onder andere de Algemene Werkgeversvereniging Nederland en het Platform Defensie Bedrijfsleven aan het uitbouwen van dit relatienetwerk. Een ander voorbeeld is de samenwerking tussen de Nederlandse Defensie Academie en civiele kennis- en onderwijsinstellingen, onder meer inzake nieuwe technologieën zoals data science en artificial intelligence.
Herinnert u zich uw uitspraak «Alle goede ideeën om daar nog meer verbinding te kunnen maken met de opleidingen en met het bedrijfsleven, neem ik natuurlijk met twee handen tegelijk aan»?3
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid, naast het vergroten van de eigen opleidingscapaciteit bij Defensie, de mogelijkheden te onderzoeken om groter te durven denken als het gaat om samenwerking, outsourcen en insourcen van complete opleidingen en trainingen waarbij bedrijven de ruimte hebben om hun eigen curriculum en (internationale) teamleden te gebruiken waardoor vernieuwing en relevante kennis en ervaring nog beter beschikbaar zijn voor Defensie in plaats van detacheringsconstructies die nu vaak worden ingezet?
Ja, ik ben bereid de geschetste mogelijkheden nader te onderzoeken. Er zijn bijvoorbeeld al verkenningen uitgevoerd om opleidingen ten behoeve van persoonlijke ontwikkeling geheel door een externe partner te laten verzorgen. Het is echter nog te vroeg om hierover conclusies te trekken. Defensie onderzoekt daarnaast de mogelijkheden om nauwer samen te werken met bedrijven voor de opleiding en training van defensiepersoneel. Voor wapensystemen worden veelal fabrieksopleidingen ingekocht. Deze opleidingen zijn vooral gericht op de beheersing van technische aspecten rondom een wapensysteem (bediening en onderhoud). Voor de toepassing van wapensystemen in de operatie is outsourcing of detachering meestal geen optie aangezien het hierbij vaak om tactieken gaat die minimaal als departementaal vertrouwelijk of hoger gerubriceerd zijn.
Ook wordt ingezet op meer samenwerking met het MBO en met partners in het veiligheidsdomein (Defensie, Nationale Politie, Douane en Dienst Justitiële Inrichtingen). Defensie kent meer dan 1.800 eigen opleidingen waarvan een deel op termijn kan worden uitbesteed.
Zie ook het antwoord op de vragen 5, 8 en 9.
Bent u bereid daarbij meer langetermijnmogelijkheden te onderzoeken, zoals een consortium van een aantal bedrijven, alsmede vermindering van bureaucratische aanbestedingsprocedures en samenwerking in plaats van detachering, waarbij bedrijven als complete dienstverlener in het leveren van complete opleidingen en trainingen Defensie volledig ontzorgen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat het Dienjaar Defensie zo populair is onder jongeren dat er na de eerste ronde ook in de tweede ronde veel meer aanmeldingen (meer dan 500) waren dan het aantal beschikbare plaatsen (125)?
Ja. Eind maart 2023 is de aanmelding voor de tweede lichting van het Dienjaar Defensie gestart. Inmiddels hebben zich ruim 900 mensen aangemeld voor de (verplichte) voorlichting voor deze opkomst en zijn ruim 300 sollicitaties ontvangen. Dit aantal groeit nog met de dag.
Bent u bereid het programma van het Dienjaar in het licht van de groeiende belangstelling sneller op te schalen, waarbij waar nodig opleidingen onder toezicht van Defensie kunnen worden uitbesteed? Zo nee, waarom niet?
Het Dienjaar kent een ambitieus groeipad naar 1.000 deelnemers per jaar in 2025. Gelet op het animo voor het Dienjaar onderzoekt Defensie al de mogelijkheden om sneller op te schalen. Deze groei moet wel rekening houden met het absorptievermogen van de krijgsmacht. Zo moet er voldoende begeleiding zijn voor de Dienjaarmilitairen. Daarnaast moeten er voldoende werkplekken worden geïdentificeerd waar Dienjaarmilitairen met een relatief korte opleiding kunnen worden ingezet. Samenwerking met externe partners is voorzien, waaronder de inhuur van instructiecapaciteit, opdat zo min mogelijk een beroep wordt gedaan op schaarse opleidingscapaciteit bij Defensie.
Het programma op de Duitse publieke zender ZDF op 17 februari jl. over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië Christian Schmidt |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het programma op de Duitse publieke zender ZDF op 17 februari jl. over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) in Bosnië, Christian Schmidt?
Ja.
Deelt u de visie dat de Hoge Vertegenwoordiger mede namens Nederland de internationale gemeenschap in Bosnië vertegenwoordigt?
Ja. De positie van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) is een autonome positie, welke onder het Dayton-verdrag van 1995 is gecreëerd om toe te zien op de implementatie van de civiele aspecten uit het verdrag. De Steering Board van de Peace Implementation Council (PIC) geeft politiek advies aan de HV. Nederland is lid van de PIC en neemt in de status van waarnemer deel aan de vergaderingen van de Steering Board. De HV rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aan de Europese Unie en aan geïnteresseerde overheden en partijen.
Deelt u de visie dat de Hoge Vertegenwoordiger een belangrijke rol heeft in het tegengaan van etnisch extremisme en het versterken van de rechtstaat (waaronder uitvoering van arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) en toetreding tot de Europese Unie (EU)? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Vertegenwoordiger dit naar behoren uitvoert? Kunt u dit tevens nader toelichten?
De rol van de HV is om toe te zien op de implementatie van de civiele aspecten uit het Dayton-verdrag. De HV zet zich daarnaast in om een bijdrage te leveren aan de versterking van de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina. Hij opereert daarbij in een omgeving waarbij Bosnische politici een gebrek aan bereidheid tonen om met elkaar samen te werken en compromissen te sluiten. Zij zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het vredesproces, de versterking van de rechtstaat, de uitvoering van de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de 14 hervormingsprioriteiten zoals uiteengezet door de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het hiervoor noodzakelijk is dat de Hoge Vertegenwoordiger onafhankelijk is en «boven de partijen» staat?
Het kabinet deelt de mening dat de HV onafhankelijk dient op te treden in de uitvoering van zijn mandaat.
Hoe duidt u de opinie zoals verwoord in de documentaire, dat Christian Schmidt feitelijk werkt als verlengstuk van een etnische partij, de Kroatische HDZ?
De HV heeft bij zijn aanstelling een duidelijk mandaat voor het uitvoeren van zijn functie gekregen. Het onderhouden van contacten met alle relevante partijen in Bosnië en Herzegovina is onderdeel van dat mandaat. Het kabinet acht het van belang dat de HV die taak op onafhankelijke wijze invult.
Hoe duidt u het dat volgens het programma dhr. Schmidt: a) betrokken is geweest bij manifestaties van Duitse oorlogsveteranen en zich heeft ingezet voor eerherstel van een Duitse oorlogsmisdadiger? b) nauwe contacten heeft met de Kroatische HDZ, inclusief mensen die zich tijdens de oorlog in Bosnië schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden? c) de Bosnisch-Servische paramilitaire parade van 6 januari ongemoeid heeft gelaten en dat hij juist de zoon van de Servische president (Aleksandar Vučić) die bij de parade aanwezig was, in bescherming heeft genomen?
Zou u bovenstaande drie bullets afzonderlijk kunnen beantwoorden?
Ja.
Hoe staat u er tegenover dat dhr. Schmidt op de avond van de verkiezingen – met terugwerkende kracht – de kieswet heeft aangepast? Deelt u de visie van dhr. Schmidt dat dit gewoon kan in een democratische rechtstaat? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, kunt u dit tevens nader toelichten?
Op 2 oktober 2022 vonden er verkiezingen plaats in Bosnië en Herzegovina. Direct na het sluiten van de stembussen en voorafgaand aan de bekendmaking van de uitslag, heeft de HV door middel van het gebruik van zijn «Bonn-Powers» de Grondwet van de Federatie van Bosnië en Herzegovina en de kieswet van Bosnië en Herzegovina aangepast. Het Constitutioneel Hof van Bosnië en Herzegovina heeft op 24 maart 2023 geoordeeld dat zijn uitspraak hierover niet in strijd met de Grondwet van het land bevonden is en de ingreep viel binnen het mandaat van de HV. Het kabinet heeft het deel van de ingreep dat als doel had om de politieke functionaliteit van de Federatie te vergroten ondersteund. Het kabinet heeft daarbij de zorg geuit dat de interventies de al bestaande etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem verder zouden versterken. Dit standpunt is met de HV gedeeld.
Wat is uw kijk op het feit dat met het aanpassen van de kieswet het «House of the People» de stem van een Kroaat vier keer zwaarder telt dan die van een Bosniak? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8, is het kabinet van mening dat de interventie in de kieswet bijdroeg aan een verdere verscherping van de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem. De zorgen van het kabinet daarover zijn ook aan het Kantoor van de HV overgebracht. De inzet van het kabinet in Bosnië en Herzegovina is er blijvend op gericht om etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem te verminderen.
Deelt u de visie uit het programma dat dhr. Schmidt Kroatische nationalisten woonachtig in Bosnië en Herzegovina een onevenredig grote invloed geeft? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Het kabinet heeft zorgen over etnische scheidslijnen in het politieke systeem in Bosnië en Herzegovina. Onder meer in contacten met Bosnische autoriteiten en politici, het Kantoor van de HV, binnen de EU en met overige internationale partners draagt het kabinet dit standpunt ook consistent uit. Voor de positie van het kabinet inzake de ingreep van HV Schmidt op 2 oktober 2022, inclusief de effecten daarvan op de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem, verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9.
Deelt u de visie van het programma dat het optreden van dhr. Schmidt de extremistische krachten in Bosnië versterkt? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de visie van het programma dat dhr. Schmidt stabiliteit, vrede en democratie in Bosnië in gevaar brengt? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Nee. HV Schmidt spant zich binnen zijn mandaat in voor de implementatie van de civiele aspecten van het Dayton-verdrag en de uitvoering van de door de PIC in 2008 overeengekomen «5+2 agenda», waarin voorwaarden worden benoemd waaraan moet worden voldaan alvorens het Kantoor van de HV gesloten kan worden. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik reeds toegelicht onder welke politieke omstandigheden de HV daarbij zijn werk uitvoert.
Heeft u hierover contact met uw Duitse ambtgenoot? Zo ja, kunt u nader specificeren wat zijn visie is hierover? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, net als met andere internationale partners, contact met Duitsland over de situatie in Bosnië en Herzegovina. Voor zover mij bekend steunt de Duitse regering de inspanningen van de HV om invulling te geven aan zijn mandaat.
Brengt Nederland als lid van de Steering Board van de Peace Implementation Council (het sturende orgaan voor de Hoge Vertegenwoordiger) haar zorgen naar voren over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger? Zo ja, kunt u nader specificeren op welke wijze Nederland dit doet? Zo nee, waarom niet?
Nederland neemt als waarnemer deel aan de Steering Board van de PIC. Wanneer opportuun brengt het kabinet in de bijeenkomsten van de Steering Board zijn visie op het werk van de HV over. Het kabinet benut daarvoor ook zijn bilaterale contacten bij het Kantoor van de HV, de halfjaarlijkse bijeenkomsten van de voltallige PIC en Steering Board en contacten in EU-verband.
Geeft Nederland hierin aan dat zijn optreden de democratie in Bosnië in gevaar brengt en dat een ander optreden van de HV noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om het optreden van dhr. Schmidt in Europees verband te veroordelen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschouwt de diplomatieke contacten met het Kantoor van de HV, de EU en met overige internationale partners binnen de Steering Board van de PIC als het meest effectieve instrument om in gesprek te blijven over de situatie in Bosnië en Herzegovina en het werk van de HV.
Deelt u de mening dat de kieswet van oktober 2022 teruggedraaid dient te worden dan wel dat er een nieuwe kieswet geimplementeerd dient te worden die alle inwoners van de Federatie Bosnië en Herzegovina stemrecht met een gelijk gewicht moet worden toegekend? Zo ja, welke acties wilt u daarvoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de positie van het kabinet ten aanzien van de ingreep in de kieswet verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9. Het kabinet heeft zorgen over de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem en draagt dit standpunt ook consistent uit. Het kabinet zal zich in zijn contacten met de Bosnische autoriteiten, het Kantoor van de HV, in EU-verband en met internationale partners blijven inspannen om etnisering in het Bosnische politieke systeem tegen te gaan.
Welke bijdrage kan de onlangs geaccoordeerde Nederlandse bijdrage aan de EUFOR missie Althea leveren aan het stabiliseren en versterken van de democratische rechtsstaat in Bosnië-Hercegovina?
Het kabinet streeft ernaar om, samen met partners, bij te dragen aan de bevordering van politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in de Westelijke Balkan, waardoor de kans op een nieuw (gewapend) conflict kan worden verminderd. Deze stabiliteit en vreedzame co-existentie is tevens noodzakelijk voor het EU-perspectief van Bosnië en Herzegovina. In het kader van het EU-toetredingstraject is de Nederlandse inzet in Bosnië en Herzegovina gericht op het verbeteren van de rechtsstaat en het bevorderen van de mensenrechtensituatie, waarbij de door de Europese Commissie geïdentificeerde 14 hervormingsprioriteiten voor Bosnië en Herzegovina als uitgangspunt dienen.
De primaire doelstellingen van EUFOR Althea zijn het behoud van de safe and secure environment, het afschrikken van destabiliserende actoren en het gezamenlijk kunnen optreden van de internationale gemeenschap. Met de beoogde militaire bijdrage aan EUFOR Althea levert Nederland als onderdeel van de bijdrage van de gehele operatie, een bijdrage aan de bevordering van de politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in Bosnië en Herzegovina, welke voorwaardelijk is om voortgang te kunnen boeken in het hervormingsproces.
Is de bijdrage die we nu leveren aan Althea vergelijkbaar met wat omringende landen doen? Of is de bijdrage van Nederland relatief groter of kleiner dan wat ons omringende landen doen?
Op dit moment levert Nederland vier stafofficieren aan EUFOR Althea. In de Kamerbrief van 6 april jl. heb ik u samen met de Minister van Defensie geïnformeerd over de verdere Nederlandse inzet in EUFOR tot en met 31 juli 2025. Van de 21 deelnemende landen aan de operatie (zie ook het antwoord op vraag 20), leveren op dit moment Oostenrijk, Roemenië, Turkije en Bulgarije de grootste militaire bijdrage met ieder meer dan 100 militairen. Vanaf oktober 2023 behoort Nederland ook tot de vijf grootste zogenaamde troop contributing countries en levert Nederland ongeveer 15% van het totaal aantal militairen.
Kunt u tevens een uiteenzetting geven van hetgeen de landen om ons heen doen wat betreft de bijdrage voor EUFOR Althea?
In totaal nemen 21 landen, in verschillende mate, deel aan EUFOR Althea, waarvan 17 EU-lidstaten: Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, België, Spanje en Tsjechië. Naast de EU-lidstaten leveren ook Albanië, Chili, Noord-Macedonië, Turkije en Zwitserland een bijdrage aan EUFOR Althea.
Is het kabinet van mening dat het bijzondere systeem met een niet democratisch gekozen maar benoemde Hoge Vertegenwoordiger, die namens de Verenigde Naties (VN) en de EU, de (grond)wetgeving kan aanpassen en democratisch gekozen volksvertegenwoordigers kan ontslaan, gedurende een lange periode doorgang moet vinden? Zo ja, waarom dan? Zo nee, waarom niet?
In 2008 is de Steering Board van de PIC de zogenoemde «5+2 agenda» overeengekomen. De agenda benoemt een zevental voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat het Kantoor van de HV kan worden gesloten.1 Het kabinet ondersteunt deze agenda. Het moment waarop de agenda voltooid kan worden, hangt in belangrijke mate af van de bereidheid van Bosnische politici om openstaande kwesties uit de agenda samen op te lossen en de benodigde hervormingen door te voeren.
Hoe lang zal deze periode naar verwachting nog duren?
Zie antwoord vraag 21.
Op welk moment en onder welke omstandigheden kan een democratische rechtsstaat zonder Hoge Vertegenwoordiger zijn intrede doen?
Zie antwoord vraag 21.
Zou dit moment samen kunnen vallen met de toetreding van Bosnië-Herzegovina tot de Europese Unie? Zo ja, waarom dan? Zo nee, waarom niet?
Het EU-toetredingsproces proces is gebaseerd op de individuele merites van een kandidaat-lidstaat om te voldoen aan alle voorwaarden van het EU-acquis en de voortgang wordt bepaald door implementatie van rechtstaathervormingen. Voor Bosnië en Herzegovina geldt dat er eerst aan alle 14 hervormingsprioriteiten, zoals uiteengezet door de Europese Commissie, moet worden voldaan voordat de toetredingsonderhandelingen kunnen starten.
In theorie kunnen beide momenten met elkaar samenvallen. Formeel zijn de twee processen niet met elkaar verbonden.
Wat is uw inschatting ten aanzien van het nog aanwezige draagvlak van de Hoge Vertegenwoordiger?
De HV opereert in een omgeving waarbij Bosnische politici een gebrek aan bereidheid tonen om met elkaar samen te werken en compromissen te sluiten. Het kabinet acht het belangrijk dat de HV zijn werk met draagvlak onder zowel de internationale gemeenschap als bevolking, volksvertegenwoordigers en autoriteiten van Bosnië en Herzegovina uit kan voeren. Het kabinet moedigt de HV in dat kader aan om, conform zijn mandaat, actief de dialoog te blijven zoeken met alle relevante partijen en de internationale gemeenschap.
Deelt u de mening dat het problematisch zou zijn als het draagvlak voor de Hoge Vertegenwoordiger in ernstige mate zou dalen?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe beoordeelt u de huidige demonstraties tegen de Hoge Vertegenwoordiger in dit kader?
Zie antwoord vraag 25.
Is het denkbaar dat de Hoge Vertegenwoordiger op enig moment meer een onderdeel van het problem wordt dan van de oplossing?
Zie antwoord vraag 25.
Welke mogelijkheden zijn er om het beleid of de koers te wijzigen dan wel de Hoge Vertegenwoordiger terug te roepen?
De HV rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aan de Europese Unie en aan geïnteresseerde overheden en partijen. De Steering Board van de PIC komt op tweewekelijkse basis in Sarajevo bijeen. Daarnaast komt de voltallige PIC twee keer per jaar in Sarajevo bijeen. Dit zijn momenten waarop landen standpunten over het werk van de HV met de HV kunnen delen.
Welke invloed gaat Nederland in de Steering Board van de Peace Implementation Council (het sturende orgaan voor de Hoge Vertegenwoordiger) uitoefenen om de koers van de Hoge Vertegenwoordiger bij te stellen?
Nederland neemt als waarnemer deel aan de tweewekelijkse vergaderingen van de Steering Board van de PIC en als lid aan de halfjaarlijkse bijeenkomst van de voltallige PIC. Het kabinet spreekt daarnaast regelmatig bilateraal met internationale partners, het kantoor van de HV en Bosnische autoriteiten over de situatie in Bosnië en Herzegovina. Dit gesprek vindt tevens plaats in EU-verband, met oog op het lidmaatschap van de EU van de Steering Board van de PIC. Het kabinet zal actief de Nederlandse standpunten kenbaar blijven maken aan de HV.
Heeft Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid voor de vrede en veiligheid in Bosnië en Herzegovina vanwege de gebeurtenissen in Srebrenica in 1995? Of zijn deze gebeurtenissen juist een reden tot een terughoudende opstelling van Nederland?
De herinnering aan de afschuwelijke genocide in Srebrenica verbindt Bosnië en Herzegovina en Nederland voor altijd. De inzet van het kabinet is om, onder meer via MATRA-projecten en de militaire bijdrage aan EUFOR Althea, een bijdrage te leveren aan de vreedzame co-existentie en politieke en sociale stabiliteit in Bosnië en Herzegovina. Wegens de geografische nabijheid van Bosnië en Herzegovina heeft Nederland daar een direct belang bij. Deze vreedzame co-existentie en stabiliteit zijn tevens noodzakelijk voor het EU-perspectief van Bosnië en Herzegovina.
Is er in de Bosnische gemeenschap en de politiek in Bosnië en Herzegovina voldoende draagvlak voor deze Nederlandse missie? Zo ja, wanneer is dit gebeurd en waar baseert u dat dan op? Wie heeft u geraadpleegd?
Het kabinet begrijpt dat de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea herinneringen kan oproepen bij nabestaanden van de genocide in Srebrenica. Onder de Bosnische bevolking en autoriteiten wordt de bijdrage die EUFOR Althea levert aan de vrede en stabiliteit in Bosnië en Herzegovina gewaardeerd. Onder andere de huidige Minister van Buitenlandse Zaken, Elmedin Konaković, heeft de Nederlandse ambassadeur in Bosnië en Herzegovina in een persoonlijk gesprek bedankt voor de aangekondigde Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea. Ook vanuit de missie zelf is de aangekondigde Nederlandse bijdrage verwelkomd.