De betoging in Dordrecht |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arrestaties bij intocht Sinterklaas»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de achtergronden van het politie-optreden?
In opdracht van het Openbaar Ministerie is deze zaak nog in onderzoek. Om die reden kunnen op dit moment geen nadere mededelingen worden gedaan.
Hoe is de afweging gemaakt tussen de vrijheid van meningsuiting en de demonstratievrijheid enerzijds en het openbare orde motief om de sinterklaas-intocht rustig te laten verlopen anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het tonen van teksten op een T-shirt in het algemeen een inbreuk op een demonstratieverbod?
Zie antwoord vraag 2.
De verschillen in adresgegevens van het UWV en de gemeente Amsterdam |
|
André Elissen (PVV), Ino van den Besselaar (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verschillen in adresgegevens UWV en Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een eenduidige adresregistratie hoort te zijn bij het UWV2 en de gemeente Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, de hoofdregel is dat UWV bij de uitvoering van zijn taken het GBA-adres gebruikt. In sommige gevallen moet hiervan echter worden afgeweken. Er zijn burgers die tijdelijk niet op het woonadres (GBA-adres) verblijven, bijvoorbeeld vanwege problemen in de persoonlijke sfeer, en het is belangrijk dat het UWV deze mensen weet te vinden. Het UWV neemt dan in de uitkeringsadministratie naast het GBA-adres ook het correspondentieadres op. Het UWV is gerechtigd in dit geval de uitkering te verstrekken, mits mensen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het recht op de uitkering. Het gebruik van correspondentieadressen moet zo beperkt mogelijk blijven. UWV keert circa 1,3 mln. uitkeringen uit. In ca. 90 000 gevallen gebruikt het UWV een correspondentieadres. Daarvan staan 5 000 mensen met de status Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW) in de GBA.
Heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten reeds informeert over de mogelijkheden inzake bestandskoppelingen zoals toegezegd in oktober 2011? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer hier in het AO handhaving van 17 november jl. over geïnformeerd. In 2002 is met de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) de wettelijke basis gelegd voor het gegevensverkeer tussen de ketenpartners. Sindsdien zijn er veel bestandskoppelingen gerealiseerd, tussen het UWV, de SVB en gemeenten onderling, en met andere instanties. Zo kunnen medewerkers van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de SVB met de voorziening Suwinet-inkijk in het kader van de uitkeringsintake zien of iemand andere inkomsten of bepaalde vormen van eigen vermogen heeft. Zo is de medewerker niet afhankelijk van de opgave van cliënten.
Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de rechtmatigheidscontroles door bestandskoppelingen tussen verschillende bestanden uit te voeren, bijvoorbeeld de polisadministratie, de Belastingdienst en detentiegegevens. Wanneer gegevens van een burger in meerdere bestanden voorkomen, leidt de koppeling tot samenloopsignalen. Deze signalen kunnen een indicatie zijn voor onrechtmatigheden en/of fraude en bieden de gemeente de mogelijkheid te toetsen of de door cliënten opgegeven gegevens kloppen.
Er is al veel mogelijk, maar er is nog ruimte voor verbetering, waarbij uiteraard ook de aandacht is voor het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens conform de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Staatssecretaris van SZW heeft de afgelopen maanden samen met een aantal gemeenten, UWV en de SVB een aantal potentiële kansrijke maatregelen geïnventariseerd en is deze nu aan het uitwerken. Begin 2012 informeert de Staatssecretaris van SZW uw Kamer over de voortgang. Een deel van de maatregelen vereist wetswijzigingen. De planning is dat het wetsvoorstel na de zomer van 2012 aan uw Kamer wordt voorgelegd.
Wat gaat u verder nog ondernemen om bijstandsfraude tegen te gaan? Gaat u naar aanleiding van deze «ontdekking» ook elders in het land onderzoeken of er verschillen bestaan tussen de adresgegevens van bijvoorbeeld het UWV en de GBA3? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderneemt verschillende initiatieven om bijstandsfraude tegen te gaan. Zo heeft het kabinet op 10 maart jl een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin de voornemens voor aanscherping van het sanctiebeleid. Deze brief is uitgewerkt in een wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving». Dit wetsvoorstel ligt nu voor advisering bij de Raad van State.
Kern van de aanscherping bij fraude in de sociale zekerheid4 is dat fraudeurs bij verwijtbare uitkeringsfraude een boete van maximaal 100% van het benadelingsbedrag moeten betalen. Daarnaast moeten zij vanzelfsprekend altijd de teveel ontvangen uitkering terugbetalen. Frauderen ze nog een keer, dan krijgen zij niet alleen een boete van maximaal 100%, maar vervalt ook tijdelijk het recht op uitkering met een maximum van 5 jaar. Omdat de bijstand een vangnetkarakter heeft geldt hier een maximum van drie maanden. Het wetsvoorstel wordt begin 2012 aangeboden aan de kamer en de beoogde inwerkingtreding is 1 juli 2012.
Ik ga onder vraag 5 en 6 in op het tweede deel van uw vraag.
Deelt u de mening dat burgers geen steun van de overheid dienen te ontvangen wanneer ze niet correct in de GBA zijn geregistreerd (behoudens gevallen waarbij sprake is van onzorgvuldigheid aan de kant van de overheid)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het een onwenselijke situatie als mensen zich onvindbaar kunnen maken voor de overheid en tegelijkertijd een uitkering krijgen. De minister van SZW bereidt daarom een wetsvoorstel voor om het ook voor het UWV mogelijk te maken uitkeringen op te schorten en zo nodig te beëindigen dan wel de aanvraag niet in behandeling te nemen indien de betrokkene als VOW in de GBA staat geregistreerd (gemeenten en de SVB hebben deze mogelijkheid al). Hierbij zal rekening worden gehouden met omstandigheden die buiten de macht van de burger liggen. De planning is dat dit wetsvoorstel na de zomer van 2012 aan uw Kamer wordt voorgelegd. Hierop vooruitlopend heeft het UWV personen aangeschreven die een uitkering van het UWV ontvangen, een Nederlands correspondentieadres hebben, maar in de GBA als VOW staan. Het UWV heeft deze personen verzocht zich zo snel mogelijk te melden bij de gemeente waar zij wonen. Ook de betreffende gemeente is ingelicht met vermelding van het bij UWV bekende adres.
Het UWV beheert tevens de polisadministratie. De polisadministratie wordt gevuld vanuit de loonaangifteketen (via de Belastingdienst) en bevat de gegevens zoals die door de werkgevers worden opgegeven. De adresgegevens kunnen afwijken van de GBA, omdat werknemers niet verplicht zijn om een GBA-adres op te geven bij hun werkgever. Ik vind het wenselijk dat adressen door overheden aan elkaar kunnen worden doorgegeven omdat burgers zich nooit – opzettelijk of onopzettelijk – onvindbaar mogen maken voor de overheid. De minister van SZW bereidt aanpassing van regelgeving voor om het voor het UWV mogelijk te maken adresgegevens die afwijken van de GBA ter beschikking te stellen aan gemeenten. De polisadministratie bevat zeer veel gegevens en het zal dan ook gaan om tienduizenden verschillen. UWV beziet in samenspraak met gemeenten hoe hier op efficiënte wijze invulling aan kan worden gegeven en betrekt hier de ervaringen uit Amsterdam bij. De verwachting is dat juli 2012 de eerste verstrekkingen kunnen gaan plaatsvinden.
Vindt u de controle op de juistheid van de gegevens in de GBA voldoende, nu pas na vergelijking met de gegevens van het UWV blijkt dat er alleen in Amsterdam al van 58 000 (maar liefst 7,5% van de Amsterdamse bevolking) personen de gegevens niet overeenkomen?
In de brief van 29 november jl.5 voor het AO GBA van 30 november heb ik aangegeven, dat we er nog lang niet zijn als het gaat om de kwaliteit van de adresgegevens in de GBA op orde te krijgen en dat intensiveringen van bestaande maatregelen nodig zijn. In aanvulling hierop heb ik aan de heer Heijnen in het AO GBA van 30 november jl. toegezegd dat alle gemeenten jaarlijks op basis van een steekproef adrescontroles gaan uitvoeren.
Voorts ga ik in op de toezegging die de minister van SZW in het AO GBA van 30 november aan de heer Koopmans heeft gedaan om inzicht te geven in de 5 000 bij UWV bekende VOW’ers met een uitkering.
UWV heeft in beeld gebracht hoeveel mensen met een UWV-uitkering landelijk gezien met de status VOW in de GBA staan. Dit zijn 5 000 personen. In het onderzoek Amsterdam is de polisadministratie (alle werkenden en uitkeringsgerechtigden) gekoppeld met de GBA van Amsterdam. Amsterdam kent thans 58 000 verschillen. Dit zijn niet allemaal fraudegevallen, maar verschillen die Amsterdam onderzoekswaardig vindt. De gemeente Amsterdam start thans met een onderzoeksaanpak voor fase 3 van het onderzoek.
Uit het onderzoek Amsterdam komt voorts naar voren dat er ca. 5200 personen zijn met een VOW-status, waarvan UWV wel een adres heeft in de polisadministratie. Tot slot heeft het UWV aanvullend in beeld gebracht hoeveel personen met een UWV-uitkering met de status VOW in de GBA van Amsterdam staan. Dit aantal komt uit op 550 personen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling SZW van 13 tot 15 december a.s?
Ja.
Het bericht “Ministerie niet blij met donorapp” |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie niet blij met donorapp»?1
Ja.
Werkt u inderdaad aan een vergelijkbaar programma voor de mobiele telefoon, zoals in het artikel wordt gesteld? Zo ja, vindt u het dan een goed idee om de expertise van de initiatiefnemers van de donorapp te gebruiken bij het ontwikkelen van het verankeren van het donorcodicil op de mobiele telefoon?
Ik waardeer dit particuliere initiatief om mensen op hun mobiele telefoon aan te laten geven dat ze donor willen zijn. Daarbij is het van belang dat deze wens ook wordt vastgelegd in het Donorregister. Daarom zijn vanuit mijn ministerie ten aanzien van mobiel registreren de nodige stappen gezet. Registreren in het Donorregister is al geruime tijd mogelijk via mobiel internet. In aanvulling daarop wordt door het Donorregister inderdaad gewerkt aan een mobiele applicatie, voor diegenen die daar gebruik van willen maken. De toegevoegde waarde van deze «app» zit in de koppeling met het register met een beveiligde verbinding via DigiD. Een registratie via de «app» wordt dan ook meteen verwerkt in het Donorregister. Op die manier kan er geen onduidelijkheid ontstaan over de rechtsgeldigheid en vindbaarheid van een donorregistratie. De kans op een onvindbaar donorcodicil is wel aanwezig bij een papieren donorcodicil of een losstaande «app» zoals die waarover in het artikel wordt gesproken. Bijvoorbeeld als een mobiele telefoon beveiligd is met een pincode waardoor anderen, dan de eigenaar van de telefoon, niet bij de in de «app» opgeslagen informatie in de telefoon kunnen. Vanuit het veld krijg ik signalen dat het houden van verschillende systemen naast elkaar tot verwarring – over de wensen van een overledene – kan leiden.
Voor de ontwikkeling van deze «app» is vooral kennis en expertise over de werking van het Donorregister en DigiD van belang, deze is in ruime mate aanwezig bij het Donorregister zelf.
De staat van het vennootschapsrecht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsrecht, ondernemers paaien» van Martin van Olffen, Gerard van Solinge en Marco Nieuwe Weme (hoogleraar ondernemingsrecht in Nijmegen, tevens notaris, advocaat, respectievelijk raadsheer in de Ondernemingskamer)?1
Ja. Ik realiseer me dat de aangekondigde intrekking van de wetsvoorstellen 28 746 en 31 065 voor sommigen onverwacht is gekomen. Ik constateer dat de staat van het vennootschapsrecht voorwerp van discussie is. Dat is ook goed. Zonder discussie is er geen vooruitgang. Daarom ben ik blij met constructieve bijdragen die het vennootschapsrecht vooruit kunnen brengen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De staat van ons vennootschapsrecht» geschreven door Jaap Winter (hoogleraar ondernemingsrecht in Amsterdam en advocaat)?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de weblogs van Bastiaan Assink (hoogleraar ondernemingsrecht in Rotterdam en advocaat) over de voorgenomen intrekking van de wetsvoorstellen vaststelling van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 28 746) en Aanpassing van de wetgeving aan en uitvoering van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 31 065)?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap, die dateert uit 1838 en die verspreid is over verschillende wetten, ondernemersonvriendelijk is, omdat zij dwingt tot lange en dure overeenkomsten met ingewikkelde bepalingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
De huidige regeling van de maatschap is vervat in titel 9 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. De vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap staan in titel 3 van het Wetboek van Koophandel. De wettelijke regelingen komen voort uit het Burgerlijk Wetboek respectievelijk het Wetboek van Koophandel van 1838. De regeling van de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap laat ruimte aan partijen om hun samenwerkingsverband naar believen vorm te geven. Dit behoeft niet duur te zijn. Zo is op http://www.kvk.nl/ondernemen/contracten-en-algemene-voorwaarden/modelcontract-cv-en-vof/ een modelcontract voor de VOF gratis te downloaden. Ik heb van VNO-NCW en MKB Nederland, die ondernemers vertegenwoordigen, niet de indruk gekregen dat de huidige regeling voor deze doelgroep onvriendelijk is.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap onleesbaar en onbegrijpelijk is en dat zij zonder kennisneming van handboeken en oude rechtspraak niet kenbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat ondernemend Nederland als gevolg van de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen ermee verbonden voordelen moet ontberen, waaronder beperkingen in aansprakelijkheid, vereenvoudiging van wisseling van vennoten, vereenvoudiging van omzetting naar BV of NV en fiscale voordelen in de overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Ik heb geconstateerd dat er voor de wetsvoorstellen in hun huidige vorm onvoldoende draagvlak bestaat. Ook is er kritiek geuit op de wijze waarop de door de hoogleraren gesignaleerde voordelen in de wetsvoorstellen zijn uitgewerkt. Uit de reacties van VNO-NCW en MKB Nederland heb ik begrepen dat zij niet zodanige voordelen in de wetsvoorstellen zien dat daardoor de door hen gesignaleerde nadelen worden gecompenseerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. De Ministerraad heeft op 28 oktober 2011 besloten om Hare Majesteit de Koningin te verzoeken om machtiging tot intrekking van de wetsvoorstellen. De machtiging is inmiddels verleend.
Bent u bereid de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, bent u dan bereid om op de kortst mogelijke termijn een commissie in het leven te roepen, bestaande uit vertegenwoordigers van VNO-NCW/MKB Nederland alsmede uit deskundigen afkomstig uit de wetenschap en de notariële, advocatuurlijke en belastingadvies-praktijk, teneinde uiterlijk eind 2012 een breed gedragen voorontwerp voor een nieuwe regeling voor personenvennootschappen op te stellen?
Voordat ik toekom aan de vraag op welke wijze een nieuwe regeling tot stand zou moeten worden gebracht, wil ik eerst weten tegen welke problemen de praktijk in de huidige regeling aanloopt, die nopen tot wetswijziging. Ook de vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht kan van invloed zijn op de knelpunten die destijds aanleiding waren voor het wetsvoorstel. Ik heb begrepen dat de Commissie vennootschapsrecht voornemens is een inventarisatie te maken van de knelpunten in de huidige regeling. Ik ben graag bereid ook van anderen, zoals VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, KNB en andere vertegenwoordigers van beroepsbeoefenaren, te vernemen wat de knelpunten uit de praktijk zijn. Afhankelijk van de aard van de gesignaleerde knelpunten, kan een breed samengestelde expertgroep een nuttig instrument zijn om bij te dragen aan de oplossing van deze knelpunten.
Indien u niet voornemens bent een dergelijke commissie in het leven te roepen, welke initiatieven gaat u dan ontplooien om de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap te herzien?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de analyse van Jaap Winter dat het ondernemingsrecht steeds rommeliger, slordiger, minder consistent en voorspelbaar wordt? Zou u, voor zover u de door Winter gesignaleerde problemen onderkent, kunnen aangeven welke plannen u heeft om daaraan tegemoet te komen?
Ik zie een consistente lijn, zoals door mijn ambtsvoorganger neergelegd in de Nota modernisering ondernemingsrecht (kamerstukken II, vergaderjaar 2003–2004, 29 752, nr. 2): «Het streven is een concurrerend ondernemingsrecht door een juridische infrastructuur die:
Daarbij vinden ook maatschappelijke en Europese ontwikkelingen in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hun weerslag. Zoals ik in het wetgevingsoverleg over de invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht op 26 september 2011 heb aangekondigd, zullen in 2012 de voorbereidingen worden gestart voor de modernisering van het NV-recht en de aanpassing van de geschillenregeling.
Gekuiste inburgeringspakketten in Nederlandse bibliotheken |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanschafinformaties week 45, 2011» van NBD Biblion?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het bizar is dat er gekuiste versies van zelfstudiepakketten voor inburgeringscursussen door openbare bibliotheken worden afgenomen?
Ik deel die mening niet. De zelfstudiepakketten zijn ontwikkeld voor gebruik door kandidaten voor het basisexamen inburgering in hun land van herkomst. In sommige landen van herkomst is het in het bezit hebben van materiaal met daarin een vrouw met ontbloot bovenlichaam of zoenende mannen strafbaar. Voor landen met talen waarvoor dat geldt zijn, uit kostenoverwegingen, enkel pakketten met een gekuiste versie van de film ontwikkeld. Op deze wijze kunnen ook deze examenkandidaten en hun partners in Nederland zich voorbereiden op het examen.
Deelt u de mening dat inburgeringscursussen, waarin vrouwen in badkleding en het homohuwelijk zijn weggelaten, tekenend zijn voor de voortgaande islamisering en in de verste verte niemand voorbereiden op de realiteit in Nederland?
Nee.
Het zelfstudiepakket is bedoeld de kandidaten te faciliteren in hun voorbereiding. Als zij vanwege strafbaarheidstelling van de beelden dit pakket helemaal niet in bezit kunnen hebben, kan de voorbereiding problematisch zijn. Hoewel in de gekuiste versie twee opnames ontbreken (een ontbloot vrouwelijk bovenlichaam en twee zoenende mannen) bevat deze wel uitgebreid beelden van vrouwen in badkleding en een homopaar. Onder deze beelden wordt dezelfde tekst uitgesproken als onder de ongekuiste versie, zodat kandidaten goed kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en grondrechten in Nederland. Het basisexamen inburgering in buitenland bevat daarnaast verschillende vragen op dit terrein. De film «Naar Nederland», als onderdeel van het zelfstudiepakket en het examen bieden hiermee een goede voorbereiding op de realiteit in Nederland.
Hoeveel openbare bibliotheken in Nederland zijn in het bezit van gekuiste versies van deze zelfstudiepakketten?
Uit navraag bij Biblion is gebleken dat op 1 december 2011 veertien bibliotheken dergelijke zelfstudiepakketten in hun collectie hebben.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de gekuiste versies van zelfstudiepakketten voor inburgeringscursussen uit de openbare bibliotheken te halen en te voorkomen dat deze in de toekomst opnieuw worden afgenomen?
Ik ben niet voornemens de gekuiste versies van de zelfstudiepakketten uit de bibliotheken te halen of te voorkomen dat deze opnieuw worden opgenomen. Allereerst behoort het collectiebeleid van openbare bibliotheken tot de verantwoordelijkheid van de lokale bibliotheekbesturen. Het Rijk speelt geen rol bij de inhoud en samenstelling van lokale bibliotheekcollecties. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Fusie tussen BerneZorg en Zorggroep Dorus’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fusie tussen BerneZorg en Zorggroep Dorus per 1 januari 2013»?1
Ja
Deelt u de teleurstelling over deze voorgenomen fusie, omdat het nieuwe beleid uitgaat van het voorkomen van zorggiganten en inzet op kleinere zorginstellingen vanwege de hogere kwaliteit van zorg?
Ik ben van mening dat iedere fusie op zijn merites moet worden bezien. De omvang van de zorgverlenende organisatie op zich is immers geen maatstaf voor de kwaliteit en de cliëntgerichtheid van de zorg die door de betrokken organisatie wordt geleverd. Op 5 oktober jl. hebben de minister en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat vertalen wij die voornemens op dit moment in wetgeving,
Deelt u de mening dat de fuserende partijen een fusie-effectrapportage moeten opstellen?
In de wetgeving, waar ik in het antwoord op vraag 2 naar verwijs, zal ook de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage worden verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat iedere zorgaanbieder die gaat fuseren uit hoofde van zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid ook nu al een dergelijke analyse zou moeten uitvoeren. Maar totdat de wetgeving van kracht is kan ik partijen daar niet toe verplichten. Wel zal ik, conform de toezegging van de minister naar aanleiding van de door de Kamer aangenomen motie van mevrouw Leijten2, de partijen wijzen op de komende aanscherping van de eisen ten aanzien van fusies, waarbij ik zal aandringen om reeds zoveel mogelijk te handelen conform die nieuwe eisen.
Gaat u bewerkstelligen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een fusietoets uitvoeren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In het verlengde van mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 zal ook de zorgspecifieke fusietoets door de NZa wettelijk worden verankerd. Maar ook hier geldt dat zolang de wetgeving niet van kracht is, de NZa geen bevoegdheid heeft om de fusie te beoordelen.
Zal de IGZ voor, tijdens en na het fusieproces de betrokken instellingen intensiever volgens, zoals u schriftelijk aangekondigd heeft?2 Zo ja, hoe wordt dit intensievere toezicht vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Deze casus betreft twee zorgaanbieders die beide naar het oordeel van de IGZ goed functioneren en goede kwaliteit van zorg bieden. De IGZ zal beide zorgaanbieders komende tijd regelmatig bezoeken om aangesloten te zijn bij het fusieproces.
Indien er geen fusie-effectrapportage en geen fusietoets komt, hoe bent u dan van plan de fusie tegen te houden conform de wens van de Kamer om een moratorium in te stellen op fusies in de zorgsector?3
Per brief van 7 november jl. en tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer heeft de minister gereageerd op de door de Kamer aangenomen motie die was ingediend door mevrouw Leijten2, waarin de regering wordt gevraagd een moratorium op fusies af te kondigen totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld. Zij heeft aangegeven dat er geen wettelijke bevoegdheden zijn om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij zijn ook niet alle fusies ongewenst. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk hebben uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zullen de minister en ik publiekelijk, maar ook in de richting van (koepels van) zorgaanbieders, aangeven dat de Kamer en wij van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat het zeer wenselijk is dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels.
Afluisteren van advocaten en cliënten |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de vragen over opnameapparatuur in gespreksruimtes?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De nor houdt de oortjes open» in de Pers van 23 november?2
Ja.
Weet u dat de Nederlandse Orde van Advocaten geen genoegen neemt met het voorstel van de Dienst Justitiële Inrichtingen om in het vervolg altijd duidelijk aan de advocaat te maken of er opnameapparatuur in een spreekkamer aanwezig is? Wat is uw reactie hierop?
In verband met de orde en veiligheid in een penitentiaire inrichting kan er in een spreekkamer opnameapparatuur aanwezig zijn. Niet het aanwezig zijn van opnameapparatuur in een spreekkamer, maar het opnemen van een gesprek zou een inbreuk betekenen op het recht van een gedetineerde op een vertrouwelijk gesprek met zijn advocaat. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) neemt daarom maatregelen om te voorkomen dat gesprekken tussen advocaat en gedetineerde opgenomen worden. Dat garandeert de vertrouwelijkheid in het contact tussen advocaat en gedetineerde cliënt.
Over de aanwezigheid van opnameapparatuur in spreekkamers is door de DJI gesproken met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). DJI heeft toegezegd dat als een gesprek plaatsvindt tussen een advocaat en zijn cliënt in de inrichting, in principe een spreekkamer beschikbaar wordt gesteld waarin geen opnameapparatuur aanwezig is. Indien dit niet mogelijk is door capaciteitsgebrek en gebruik moet worden gemaakt van een spreekkamer met opnameapparatuur, zal de aanwezigheid van deze apparatuur in de kamer altijd duidelijk kenbaar worden gemaakt bij de advocaat en de cliënt. De opnameapparatuur wordt dan uitgezet.
Deelt u de mening dat zolang er afluisterapparatuur aanwezig is in een gespreksruimte het recht op een vertrouwelijk gesprek met een advocaat niet gegarandeerd kan worden; waardoor het recht op een eerlijk proces (artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) in het geding komt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de motivering dat het vanwege organisatorische en logistieke redenen niet mogelijk is om in elke penitentiaire inrichting spreekkamers in te richten zonder afluisterapparatuur nader toelichten? Om hoeveel instanties gaat het dan?
De spreekkamers in een penitentiaire inrichting worden voor verschillende doeleinden gebruikt, onder andere voor gesprekken tussen advocaten en hun cliënten. Het beperkte aantal spreekkamers en het intensieve gebruik daarvan maakt het onmogelijk om structureel bepaalde kamers te reserveren voor gesprekken tussen advocaten en hun cliënten.
In een beperkt aantal penitentiaire inrichtingen is opnameapparatuur aanwezig in spreekkamers. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om inrichtingen waar gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico kunnen worden geplaatst. Gelet op het risicoprofiel van deze categorie gedetineerden moet in het kader van de orde en veiligheid in de inrichting de mogelijkheid aanwezig zijn om in de spreekkamer een gesprek tussen een gedetineerde en zijn bezoek (met uitzondering van geheimhouders) op te nemen.
Weet u dat de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten een kort geding willen starten tegen de Staat? Wat is uw reactie hierop? Hoe schat u de kansen in?
De keuze voor het wel of niet starten van een kort geding tegen de staat is geheel aan de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de kans van slagen van een eventueel kort geding.
De financiering van Multi Systeem Therapie |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat met behulp van Multi Systeem Therapie, een intensief behandelprogramma voor jongeren met ernstige gedragsproblemen, goede resultaten worden bereikt? Sinds wanneer is Multi Systeem Therapie wetenschappelijk onderbouwd, bewezen effectief bevonden en officieel erkend door de erkenningscommissie in Nederland?
MultiSysteem Therapie (MST) is in juni 2010 erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Dit programma komt oorspronkelijk uit de Verenigde Staten waar het wetenschappelijk is onderzocht en de positieve effecten op recidive zijn aangetoond. Binnenkort is er een Nederlands onderzoek naar de effecten van MST gereed.
Hoe vaak wordt Multi Systeem Therapie toegepast in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel? Hoe vaak wordt Multi Systeem Therapie toegepast bij schorsing van de voorlopige hechtenis in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie, bij een voorwaardelijke Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) of bij de nazorg na verblijf in een inrichting?
MST is het afgelopen jaar ongeveer 175 keer ingezet binnen één van deze kaders. Op basis van de registratie is geen uitsplitsing per kader aan te geven.
Deelt u de mening dat Multi Systeem Therapie van groot belang is om negatief gedrag van jongeren te beïnvloeden, waarmee onder meer plaatsing in een justitiële jeugdinrichting kan worden voorkomen?
MST kan worden opgelegd als er bij de jongere sprake is ernstige en complexe gedragsproblemen die zich op meerdere leefgebieden voordoen en waarbinnen een systeembenadering, gericht op de ouder(s) en andere sleutelfiguren uit de omgeving van de jongere, effectief kan zijn. MST vormt zo een intensieve behandelmogelijkheid die kan worden ingezet voordat tot het ultimum remedium van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt overgegaan.
Op welke verschillende manieren en in welke wettelijke kaders kunnen jongeren te maken krijgen met Multi Systeem Therapie? Kunt u daarbij de bijbehorende wijze van financiering vermelden? Door wie of welke partijen kan of moet Multi Systeem Therapie betaald worden?
MST kan zowel in vrijwillig als in een gedwongen kader worden uitgevoerd. Bij een gedwongen kader kan het gaan om een jeugdbeschermingsmaatregel of een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, een schorsing van de voorlopige hechtenis of een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM).
Financiering is nu mogelijk door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor jeugd-GGZ. MST wordt veelal gefinancierd via de zorgkantoren op basis van de Zvw.
Door onvoldoende aanbod kwam enkele jaren geleden de uitvoering van de GBM niet goed van de grond. Omdat hier sprake is van een zware doelgroep met een hoog recidiverisico, is destijds besloten de inzet van programma’s binnen deze maatregel, waaronder MST, tijdelijk door Justitie te financieren. Binnenkort wordt deze werkwijze geëvalueerd.
Waarom wordt Multi Systeem Therapie alleen door justitie gefinancierd in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen en niet bij schorsing van de voorlopige hechtenis in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie, bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel of bij de nazorg na verblijf in een inrichting? Wat is hier de gedachte achter?
Zie antwoord vraag 4.
Nu het aantal keren dat een gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen is opgelegd zo achterblijft bij de verwachting, betekent dit toch automatisch dat ook Multi Systeem Therapie nauwelijks zal worden toegepast in justitieel kader? Is dit expliciet uw bedoeling in het kader van de bezuinigingen?
Deze stelling deel ik niet, omdat MST niet alleen wordt ingezet in het kader van de GBM. De inzet van deze maatregel en van programma’s die in het kader van deze maatregel worden opgelegd, is afhankelijk van de vraag naar deze (zware) maatregel. De afgelopen jaren zien we een daling van het aantal minderjarige verdachten in Nederland. Dit manifesteert zich in het bijzonder bij de verdachten van ernstige misdrijven. Dit heeft ook consequenties voor de vraag naar programma’s als MST.
Hoe verhoudt zich deze beperkte toepassing van de bewezen effectieve Multi Systeem Therapie tot uw belofte, onder meer in uw brief over het adolescentenstrafrecht,1 dat u de toepassing van deze therapievorm verder gaat bevorderen? Hoe gaat u deze belofte waarmaken?
Ik heb onlangs het wetsvoorstel ter invoering van een adolescentenstrafrecht ter consultatie voorgelegd aan de gebruikelijke adviesorganen2. Parallel aan het wetstraject ben ik in overleg met de betrokken organisaties uit de (jeugd)strafrechtketen over de concrete invulling van de maatregelen van het adolescentenstrafrecht. Dat geldt ook voor het bevorderen van de toepassing van effectieve gedragsinterventies. Te zijner tijd zal ik u hierover verder informeren in het kader van het adolescentenstrafrecht.
Bent u bekend met het feit dat er veel aanmeldingen zijn voor deze belangrijke therapievorm, maar dat dit per 1 januari 2012 moet stoppen vanwege gebrek aan financiering? Wat vindt u daar van?
Ik ben ervan op de hoogte dat MST voorziet in een behoefte. Dat geldt ook voor andere erkende programma’s. De financiering is geregeld via de WMO of de Zorgverzekeringswet. En tijdelijk heb ik nog een extra voorziening mogelijk gemaakt voor de zware doelgroep jeugdige justitiabelen die een gedragsbeïnvloedende maatregel krijgen. Ik heb geen signalen dat MST zal stoppen. Wel begrijp ik van MST Nederland dat er bij een regionale GGZ-instelling bezuinigd wordt. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van deze instelling.
Waarom is de financiering vanuit Justitie zo rigide? Bent u bereid om Multi Systeem Therapie voortaan ook te financieren bij schorsing van de voorlopige hechtenis, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie, bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel of in het kader van nazorg na verblijf in een inrichting? Zo nee, waarom niet?
De financiering is geregeld via de WMO of de Zorgverzekeringswet. En tijdelijk heb ik nog een extra voorziening mogelijk gemaakt voor de zware doelgroep jeugdige justitiabelen die een gedragsbeïnvloedende maatregel krijgen. Binnenkort wordt dit geëvalueerd en zal ik een besluit nemen over de werkwijze voor de toekomst.
Waarom wordt deze behandeling van jongeren met ernstige gedragsproblemen, die zowel in theorie als in praktijk bewezeneffectief is bevonden, niet meer gestimuleerd? Hoe gaat u hier verandering in brengen?
Om ervoor te zorgen dat jeugdige justitiabelen de juiste interventie krijgen heb ik het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht laten ontwikkelen, waarmee het criminogene profiel van een jeugdige justitiabele kan worden vastgesteld. Dat betekent dat ik niet een aanbodgerichte maar vraaggerichte benadering volg. Naast MST zijn er nog andere gedragsinterventies die zijn erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Afhankelijk van het criminogene profiel van een jongere moet worden nagegaan welke type gedragsinterventie daarbij aansluit en effectief kan zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om Multi Systeem Therapie echt te bevorderen en daarbij voor financiering zorg te dragen om zodoende uitvoering te geven aan uw belofte, met als doel de recidive van delicten van jongeren te verminderen en de gezinnen waarin zij opgroeien beter te laten functioneren?
In het beleid gericht op de vermindering van de recidive van jeugdige justitiabelen volg ik een vraaggerichte benadering. Daarom kan ik niet de inzet van één type programma of behandeling gaan stimuleren.
Het bericht dat tientallen vrouwen vanuit Nederland in Marokko zijn achtergelaten |
|
Sadet Karabulut |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veel vrouwen gedumpt in Marokko»?1 Bent u bekend met het gegeven dat naast de tenminste tachtig vrouwen die jaarlijks vanuit Nederland tegen hun zin en onder valse voorwendselen zonder papieren worden achtergelaten in Marokko, ook zeker honderd kinderen het slachtoffer hiervan zijn?
Is het aannemelijk dat deze cijfers slechts het topje van de ijsberg zijn en dat het werkelijke probleem groter is omdat niet iedereen die dit overkomt zich meldt? Heeft u enig idee van de ware omvang van dit probleem? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten verrichten?
Is het waar dat slachtoffers van gedwongen achterlating in Marokko niets hoeven te verwachten van de autoriteiten en dat de politie hier niets tegen doet? Welke mogelijkheden heeft Nederland hier iets tegen te ondernemen?
Op welke wijze biedt Nederland deze achtergelaten vrouwen en hun kinderen hulp en ondersteuning? Kan de Nederlandse ambassade in Marokko hierin iets betekenen?
Hoe verloopt de samenwerking met Marokko op dit gebied?
Welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken te voorkomen? Wat gaat u doe om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de daders hun straf niet ontlopen en dat de slachtoffers, zowel de vrouwen als de kinderen, worden beschermd en ondersteuning wordt geboden?
Een te ontwikkelen multidisciplinaire richtlijn dwang en drang in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u het over het afdwingen van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang (MDR), terwijl partijen in de geestelijke gezondheidszorg bereid zijn zo’n richtlijn te ontwikkelen, en hiertoe ook al een plan van aanpak hebben opgesteld?
Partijen hebben een plan van aanpak op hoofdlijnen ingediend. Ze zijn zeker bereid om een MDR dwang op te stellen. Ze hebben echter aangegeven niet verder te kunnen zonder financiering. Hierdoor is bij mij het idee ontstaan dat de ontwikkeling van de MDR dwang stagneert.
Is er een verschil tussen de ontwikkeling van de MDR dwang en drang en de ontwikkeling van andere richtlijnen in de geestelijke gezondheidszorg, zoals de MDR schizofrenie? Zo nee, waarom zondert u de ontwikkeling van de MDR dwang en drang dan uit van de gebruikelijke financiering via ZonMw?
De inhoud van multidisciplinaire richtlijnen (MDRen) in de ggz wordt bepaald door de verschillende beroepsgroepen in deze sector.
Ten tijde van de ontwikkeling van de MDR schizofrenie (verschenen in 2005) bestond het project Multidisciplinaire richtlijnen in de ggz van het Trimbos-instituut. Met middelen van mijn ministerie is uit dit project de MDR schizofrenie gefinancierd. Ditzelfde gold voor een aantal andere MDRs, waaronder bijvoorbeeld de MDR depressie. Deze projectsubsidie is met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.
De toenmalige minister van VWS heeft ZONMw de opdracht verstrekt om in de jaren 2006 tot en met 2009 het Programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ), ook wel aangeduid met de term «richtlijnenprogramma», uit te voeren. In het kader van dit programma konden voorstellen worden ingediend voor de ontwikkeling en financiering van MDRen op het gebied van de gehele curatieve zorg en dus niet alleen op het gebied van de ggz. Indien het voorstel gehonoreerd werd, kon financiering voor de ontwikkeling van de MDR worden verkregen.
Nadat de projectsubsidie van het Trimbos-instituut en het KKCZ-programma waren beëindigd, heeft er geen financiering vanuit VWS voor de ontwikkeling van MDRen meer plaatsgevonden.
Het verschil in de ontwikkeling van de MDR dwang en de ontwikkeling van een aantal andere MDRen in de ggz, zit dus in de wijze van financiering. De veronderstelling dat de ontwikkeling van de MDR dwang zou zijn uitgezonderd van financiering van ZONMw, is niet juist. Omdat het KKCZ-programma is geëindigd, kunnen er sinds 2010 – of ten aanzien van projectsubsidie Trimbos-instituut tot 1 januari 2008 – geen nieuwe voorstellen bij ZONMw worden ingediend. Richtlijnen worden in de gehele curatieve zorg zelf door het zorgaanbod bekostigd.
Wat moet het gesprek op bestuurlijk niveau nog opleveren als de betrokken partijen in de geestelijke gezondheidszorg aangeven voor de ontwikkeling van deze richtlijn extra financiering nodig te hebben en u aangeeft hen hier niet in tegemoet te willen komen?
Ik wil in dit gesprek met partijen nogmaals het belang van de MDR dwang schetsen. Daarnaast zal de laatste stand van zaken worden doorgenomen en zal worden verkend wat de mogelijkheden zijn om een MDR dwang te ontwikkelen zonder financiële bijdrage van VWS.
Hoe verhoudt zich de gestaakte ontwikkeling van de MDR dwang en drang tot de verdere opbouw van veiligheidsmanagementsystemen in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg?
De ontwikkeling en implementatie van het veiligheidsmanagementsysteem (VMS) in GGZ-instellingen, waarmee GGZ-instellingen risico’s signaleren en verbeteringen doorvoeren, kan gewoon conform planning doorgaan. De MDR dwang zal onder ander ingaan op de wijze waarop dwang wordt toegepast en is daarmee gericht op de zorgverlening. Zowel het VMS als de MDR dwang dragen bij aan het terugdringen van dwang en drang , maar staan los van elkaar. De MDR dwang maakt geen onderdeel uit van het VMS.
Wanneer dient u het wetsvoorstel inzake de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg bij de Kamer in, waarin de wettelijke kaders voor het toepassen van dwang- en drangmaatregelen zullen zijn aangescherpt?
Het wetsvoorstel inzake de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg ligt sinds juni 2010 voor behandeling in uw Kamer. Op 22 november 2010 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) het verslag bij het wetsvoorstel vastgesteld (Kamerstukken II 2010/11, 32 399, nr. 5). Blijkens het verslag stellen meerdere fracties vragen over de introductie van de commissie, bedoeld in hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel.
Deze vragen en de verwachte financiële, personele en administratieve lasten van de invoering van een dergelijke commissie zijn aanleiding geweest voor mijn collega van V&J en mij om te kijken naar alternatieven voor deze commissie. De oorspronkelijke doelen van het wetsvoorstel worden hierbij zoveel mogelijk behouden. Momenteel zijn mijn collega van V&J en ikzelf bezig met het verkennen en uitwerken van een dergelijke alternatief.
Welke nieuwe norm vindt u acceptabel ten aanzien van het terugdringen van dwang en drang in de geestelijke gezondheidszorg, nu u het ontwikkelproces van een MDR dwang en drang staakt?
Ik deel u mening niet dat ik het ontwikkelproces van een MDR dwang staak. Nogmaals, het is het veld die deze dient te ontwikkelen en daar zich positief over heeft uitgesproken. Richtlijnontwikkeling is ook een taak van het veld zelf en de overheid financiert geen enkele richtlijn vanaf 1 januari 2010 (met betrekking tot ZONMw) of vanaf 1 januari 2008 (met betrekking tot projectsubsidie Trimbos-instituut). Omdat ik er vanuit ga dat er een MDR dwang wordt ontwikkeld, is de vraag om een nieuwe norm mijn inziens niet opportuun.
Het bericht dat er niet naar de zorgen en signalen van familie van de patiënt wordt geluisterd. |
|
Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Ypsilon heeft gezegd dat de zorg onvoldoende doet met signalen van familie en vrienden van schizofrene patiënten?1
Signalen van familie en vrienden van schizofreniepatiënten zijn belangrijk en het is zaak dat daarnaar voldoende wordt geluisterd en zoveel mogelijk rekening mee wordt gehouden. Deze naastbetrokkenen hebben diverse mogelijkheden om aan de bel te trekken. In eerste instantie kunnen zij bij de huisarts van de patiënt terecht, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen. Ook kunnen familie en vrienden terecht bij de meldpunten zorg en overlast van gemeenten2.
Bij een direct gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving kent de huidige wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil op te laten nemen. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Ik kan mij voorstellen dat dergelijke situaties lastig kunnen zijn voor betrokkenen, zowel voor familie en vrienden als betrokken zorgverleners. Mocht sprake zijn van een tekortkoming in de zorg dan kan iedereen, ook familie en vrienden, dat melden bij het IGZ loket dat hiervoor beschikbaar is. De IGZ behandelt deze meldingen conform haar «Leidraad Meldingen» van maart 2010. Tenslotte besteedt de IGZ in diverse onderzoeken aandacht aan de betrokkenheid van familie.
Klopt het dat familie of vrienden van schizofreniepatiënten nergens terecht kunnen met hun zorgen, ook niet als de patiënt mogelijk een gevaar is voor zijn omgeving? Zo nee, waarom luidt Ypsilon dan de noodklok? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Hoe vaak hebben gemeenten het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
De VNG, het Kenniscentrum Wonen-Zorg van Aedes en Actiz, GGZ-Nederland en Zorgverzekeraars Nederland geven aan dat er geen cijfers bekend zijn over het aantal meldingen, signalen en of noodkreten van familieleden bij gemeenten, woningbouwcorporaties, GGZ-instellingen en zorgkantoren omdat die niet apart worden geregistreerd.
Hoe vaak hebben woningbouwcorporaties het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak hebben zorginstellingen en/of zorgkantoren het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden over een persoon met een wapenvergunning? Wat is met die meldingen gedaan?
Familieleden en naasten die twijfels hebben over de vraag of een bepaalde verlofhouder een vuurwapen kan worden toevertrouwd, kunnen daarvan te allen tijde melding doen bij de politie. Dat kan desgewenst ook anoniem via de stichting Meld Misdaad Anoniem. Voor de politie zijn dergelijke signalen van groot belang. Wanneer de politie een melding krijgt over problemen rond een verlofhouder, wordt bezien of die problemen dienen te leiden tot het intrekken van het verlof of bijvoorbeeld het tijdelijk vrijwillig in bewaring geven van de wapens.
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van meldingen als in de vraag genoemd.
In de brief van mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie van 18 november jongstleden3 is gemeld dat jaarlijks 0,3% van de wapenverloven niet wordt verlengd of wordt ingetrokken. De oorzaken hiervoor zijn divers. In enkele gevallen vormen ook meldingen van familieleden daarvoor de aanleiding.
Voor de maatregelen die mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie en ik nemen om het stelsel van legaal wapenbezit te versterken, verwijs ik u naar onze brief van 27 oktober jongstleden4 aan uw Kamer. Over de voortgang van deze maatregelen wordt u medio 2012 nader bericht.
Bent u bereid om, wanneer de antwoorden op de vragen 4, 5, 6 en 7 niet bekend zijn, onderzoek te doen naar hoe verschillende instanties omgaan met meldingen, signalen en noodkreten van familie? Zo ja, wanneer kan dat onderzoek afgerond zijn? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling van een breed ingevoerd familiebeleid in de GGZ staat nog in de kinderschoenen, maar steeds meer GGZ-instellingen onderkennen het belang om beleid op dit punt te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen. Dat duurt echter een aantal jaren. Daarnaast worden methodieken en hulpmiddelen in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling ontwikkeld, zoals cursussen psycho-educatie voor familieleden en het werken met de triadekaart.
Vanuit het ministerie van VWS is de afgelopen jaren een belangrijke impuls gegeven aan familie betrokkenheid door de landelijke introductie van de familievertrouwenspersoon (fvp). Deze fvp is een vertrouwenspersoon, die familie en vrienden/naasten van GGZ-patiënten bijstaat. Op dit moment beschikken 35 instellingen over een fvp. Daarnaast is ook een landelijke telefonische hulplijn beschikbaar voor familieleden en naasten. Verder overweeg ik om in wetgeving een verplichting voor zorgaanbieders op te nemen om in zorgplannen afspraken vast te leggen over eventuele familiebetrokkenheid. Die afspraak kan overigens ook inhouden dat, indien bijvoorbeeld sprake is van ernstige mishandeling, eventuele familiebetrokkenheid niet gewenst is of daar terughoudend mee wordt omgegaan. In het kader van de aanbieding van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging van de Wet verplichte GGZ zal de Kamer hierover verder worden geïnformeerd. Gezien bovenstaand ligt een onderzoek niet in de rede. Voor de politie wil ik graag verwijzen naar het antwoord bij vraag 7.
Wat is het probleem met het wetsvoorstel Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 32 399)? Waarom kan dit wetsvoorstel niet behandeld worden in de Tweede Kamer? Bent u bereid uw antwoord toe te lichten?
Op 14 februari 2011 is door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de minister van VWS, een brief aan de Kamer verzonden. Hierin staat dat wordt bezien of een andere opzet van de commissie (die de rechter adviseert over onvrijwillige zorg) mogelijk is. Deze brief is mede opgesteld naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, waarin vragen zijn gesteld over of de commissie niet leidt tot extra bureaucratie en vertraging5. Daaropvolgend is op 13 april 2011 met veldpartijen een andere opzet van de commissie besproken, de «meervoudige kamer verplichte ggz». Deze variant werd door alle veldpartijen afgewezen. Gezien dit advies wordt nu gewerkt aan een alternatief voor de commissie met zoveel mogelijk behoud van de oorspronkelijke doelen van het wetsvoorstel, waarbij wordt aangesloten bij de bestaande taakverdeling in het ggz-veld en gemeentelijk domein. Na positief overleg met het veld en financiële dekking zullen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van VWS een nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden verstuurd. Ik verwacht dat dit voor de zomer zal plaatsvinden.
Het achterlaten van vrouwen en kinderen in Marokko |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel vrouwen gedumpt in Marokko»?1
Kunt u aan de hand van het aantal meldingen per jaar van ongeveer tachtig vrouwen, die vanuit Nederland in Marokko zijn achtergelaten, een beredeneerde schatting maken van het totale aantal vrouwen dat jaarlijks wordt achtergelaten? Zo ja, hoe groot is dit probleem volgens die schatting? Zo nee, kunt op andere wijze een indicatie geven van de omvang van het probleem?
Deelt u de mening dat achterlating zich de laatste jaren voordoet bij verschillende minderheidsgroeperingen afkomstig uit Irak, Iran, Pakistan enz? Hebt u een beeld van de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid een onderzoek hiernaar te doen?
Wat is uw mening over het feit dat vaak minderjarige kinderen bij achterlating worden betrokken en in landen van herkomst aan hun lot worden overgelaten? Deelt u de mening dat bij achterlating sprake is van een vorm van kindermishandeling, verwaarlozing? Zo ja, welke juridische mogelijkheden zijn er om ouders die zich schuldig maken aan achterlating te vervolgen vanwege kindermishandeling?
Herinnert u zich de eerdere ingediende moties, gestelde schriftelijke vragen en gevoerde debatten over achtergelaten vrouwen? Bent u bereid een overzicht van de toen aangekondigde beleidsmaatregelen om achterlating te bestrijden naar de Kamer te zenden en daarbij aan te geven wat het effect is dan wel de resultaten zijn van de genomen maatregelen?
Bestaat de ambtelijke werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Marokkaanse Justitie nog? Zo ja, wat zijn de werkzaamheden van deze werkgroep? Op welke manier is het probleem van achterlating van Marokkaanse vrouwen op de agenda gezet? Wat is de uitkomst van de gevoerde overleggen met de Marokkaanse autoriteiten?
Is het waar dat Nederlandse justitiële autoriteiten niets kunnen doen tegen genoemde praktijken? Zo ja, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden bestaan er in het kader van het Nederlands strafrecht om tegen personen die vrouwen en kinderen tegen hun wil en met valse voorwendselen in Marokko achterlaten op te treden?
Wat is uw mening over de Britse aanpak waarbij een speciaal team van hulpverleners tot in de landen van herkomst vrouwen in gedwongen huwelijken te hulp kan schieten? Overweegt u een dergelijke aanpak ook voor Nederland? Zo ja, hoe dan en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het artikel "Politietop wist van bevoordelen Pon" |
|
Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon»?1
Middels deze brief reageer ik op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door het kamerlid Brinkman (PVV) over het artikel «Politietop wist van bevoordelen Pon». Deze vragen zijn ingezonden op 23 november 2011 met kenmerk 2011Z23875.
In een eerdere brief d.d. 8 december 2011 met kenmerk 2011-2000538533 heb ik u bericht dat ik ter beantwoording van de schriftelijke vragen de resultaten van het onderzoek van de Adviescommissie Aanbestedingsprocedure Politievoertuigen (commissie Schouten/Telgen) aan uw Kamer zou doen toekomen. Het betreffende onderzoeksrapport heeft u inmiddels inclusief aanbiedingsbrief d.d. 15 februari 2012 ontvangen. In het onderzoek van de commissie Schouten/Telgen zijn de vragen van de heer Brinkman meegenomen, getuige het feit dat deze als bijlage in het onderzoeksrapport zijn opgenomen.
Ik vertrouw erop dat met het versturen van het onderzoeksrapport, en de door mij aangekondigde acties in de aanbiedingsbrief, de schriftelijke vragen van de heer Brinkman naar tevredenheid zijn beantwoord.
Klopt deze berichtgeving? Zo ja, kunt u alle beschikbare documenten, in ieder geval de documenten die De Telegraaf in het bezit schijnt te hebben, naar de Tweede Kamer zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bedrijven hebben zich ingeschreven voor de aanbesteding van de politie dienstauto? Welke bedrijven, met welk type voertuig en voor welke prijs?
Zie antwoord vraag 1.
Welke order voldeed aan de aanbestedingseisen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de suggestie in het bericht dat kennelijk de aanbesteding zo was opgesteld dat enkel de genoemde Volkswagen-importeur aan de gestelde eisen zou kunnen voldoen? Zo ja, deelt u de mening dat deze aanbestedingseisen opnieuw moeten worden opgemaakt, zodat ook andere aanbieders aan deze eisen kunnen voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u de overtuiging dat met de huidige procedure de politie de beste auto voor de beste prijs krijgt? Zo nee, gaat u de aanbesteding herzien?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de bewering dat de politietop wist van het bevoordelen van de genoemde importeur? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, was de politietop er wel van op de hoogte dat met de huidige eisen enkel de genoemde importeur aan de eisen zou voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bij een goede aanbesteding meerdere aanbieders aan de gestelde eisen moeten kunnen voldoen, en indien dit niet het geval is de eisen niet correct zijn opgesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de aanbesteding van aankoop van het politievoertuig bijgedragen aan de bezuinigingen bij de politie?
Zie antwoord vraag 1.
He verbieden van een rechtspersoon die zich bezighoudt met pedoseksualiteit en waarvan een bestuurder schuldig is aan kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de drie eerdere Kamervragen over het verbieden van de stichting Martijn?1
Ja.
Kent u de inhoud van de uitzending van PowNews van 21 november 2011 waarin een bestuurslid van de stichting Martijn optreedt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de uitspraken die dit bestuurslid in de genoemde uitzending doet over handelingen, die aan te duiden zijn als seksueel misbruik van kinderen, strafbaar zijn? Zo ja, aan welke misdrijven denkt u en wordt daar inmiddels vervolging tegen ingesteld? Zo nee, deelt u dan de mening dat de gedane uitspraken zeer verwerpelijk zijn en eigenlijk strafbaar zouden moeten worden gemaakt?
Het desbetreffende bestuurslid van de vereniging Martijn heeft zich onder meer – aan de hand van hem voorgehouden casusposities – in algemene zin uitgelaten over de toelaatbaarheid van het door volwassenen met of in het bijzijn van kinderen verrichten van seksuele handelingen. Ik heb eerder al aangegeven dat ik het streven van deze vereniging en haar activiteiten ten zeerste afkeur. Dat geldt ook voor de genoemde uitspraken. Dergelijke algemene uitspraken, hoe verwerpelijk ook, vallen echter niet onder de werking van de strafwet.
Ik wijs er met nadruk op dat wanneer een persoon bij het doen van bepaalde uitspraken het opzet heeft op het daadwerkelijk bevorderen van het seksueel misbruiken van een kind, strafrechtelijk kan en zal worden opgetreden.
De Nederlandse strafwetgeving biedt ruime bescherming tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen en kinderpornografie. Deze wetgeving biedt de bescherming die het Verdrag van Lanzarote beoogt. Nederland voldoet dan ook ten volle aan zijn verdragsverplichtigen.
Ziet u mogelijkheden om in het Nederlands strafrecht uitingen die seksueel misbruik van kinderen kunnen bevorderen strafbaar te maken? Zo ja, gaat u desnoods de wet op dit punt aanpassen en in hoeverre biedt het Verdrag van Lanzarote de ruimte daartoe? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft gemotiveerd aangegeven waarom de vereniging Martijn thans niet strafrechtelijk wordt vervolgd. Ik heb uw Kamer daarover schriftelijk geïnformeerd2. Het Openbaar Ministerie blijft de vereniging onverminderd nauwlettend in de gaten houden. Wanneer blijkt dat de vereniging de grenzen van de strafwet overtreedt zal het OM vervolging instellen.
Deelt u de mening dat de stichting Martijn strafrechtelijk vervolgd zou moeten worden? Zo ja, wilt u dan het Openbaar Ministerie een aanwijzing daartoe geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u met deze vragen per ommegaande beantwoorden dit met het oog op een spoedig debat in de Tweede Kamer over deze materie?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Thuiszittende leerlingen |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bij het beantwoorden van de vragen over thuiszittende leerlingen1 tevens ingaan op de zaak van een thuiszittende leerling in Den Bosch?2
U vraagt mij in te gaan op een gecompliceerde situatie rondom een bijna 13-jarige leerling in groep 8. Ik kan u meedelen dat de situatie van deze leerling mijn aandacht heeft.
Bij deze leerling is geen sprake van een uitzichtloze thuiszitsituatie. De leerling is door ziekte vaak afwezig geweest en er is sprake van een pesthistorie. De laatste zes weken werd de afwezigheid van de leerling structureel. De school heeft daarop de leerplichtambtenaar ingeschakeld.
De school en de leerplichtambtenaar hebben samen met de ouders steeds naar een oplossing gezocht. Maatschappelijk werk en het WSNS-verband zijn hierbij ook betrokken. Verschillende andere scholen zijn bereid de leerling een plek te geven, maar de leerling kan ook terug naar zijn eigen school.
De gesprekken met de ouders worden voortgezet en ik heb er alle vertrouwen in dat op korte termijn een oplossing wordt gevonden.
Het verzoek van de EU om 550 miljoen euro extra middelen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «EU wil 550 miljoen euro extra van lidstaten»?1
Ja, de Europese Commissie heeft voorgesteld om de EU-begroting voor 2011 te verhogen met € 550 miljoen aan betalingskredieten. Tijdens het algemeen overleg Raad Algemene Zaken (van 10 november jl.) heb ik aangegeven dat deze stijging voor het kabinet niet aanvaardbaar is.
Is hier inmiddels een oplossing voor? Zo ja, welke? Zo nee, wat zijn de problemen en wanneer verwacht u een oplossing?
Het bovengenoemde voorstel is besproken door de Begrotingsraad van 18 november jl. Nederland heeft zich daarbij tegen deze verhoging verzet en erop aangedrongen dat de benodigde middelen binnen de bestaande begroting gevonden worden. Gelijkgezinde lidstaten stelden zich ook zeer kritisch op. Vervolgens stelde de Europese Commissie als compromis voor om de verhoging van de EU-begroting 2011 te beperken tot € 200 miljoen. Dit was voor Nederland nog steeds niet aanvaardbaar. Nederland heeft dan ook tegen dit compromis gestemd. Een gekwalificeerde meerderheid van de Raad stemde echter in met het voorstel. Over de uitkomsten van de Begrotingsraad heeft de minister van Financiën uw Kamer op 25 november jl. een verslag gestuurd.
Hoe valt deze verstoring tussen betalingen en verplichtingen volgens u in de toekomst te voorkomen?
Het grootste deel van het door de Europese Commissie gesignaleerde tekort aan betalingskredieten betrof het Europees Sociaal Fonds en kende twee oorzaken. Enerzijds is er sprake van uitgestelde betalingen die oorspronkelijk in 2010 voorzien waren. Anderzijds verloopt de uitvoering van een aantal programma’s sneller dan verwacht waardoor er onvoldoende betalingskredieten zijn begroot om de betalingsverzoeken van lidstaten te dekken.
Het is niet ongebruikelijk dat (onvoorziene) omstandigheden tot aanpassing van de EU-begroting leiden. Het kabinet hanteert daarbij echter het standpunt dat eventuele tegenvallers binnen de afgesproken begroting opgevangen moeten worden.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de RAL (Reste à liquider), dat wil zeggen het totaal aan uitstaande vastleggingkredieten dat nog kan en zal leiden tot betalingsverplichtingen voor de Europese Commissie?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De RAL hangt samen met de systematiek van de EU-begroting. De EU-begroting kent vastleggingskredieten en betalingskredieten. Vastleggingskredieten geven de bovengrens aan voor de uitgaven waartoe de EU zich in de loop van de jaren kan verplichten. Betalingskredieten maken het mogelijk verplichtingen uit het lopende en eerdere jaren na te komen.
De EU-begroting kent twee typen vastleggingskredieten: gesplitste en niet-gesplitste kredieten. Niet-gesplitste kredieten moeten nog in hetzelfde begrotingsjaar tot betaling leiden. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de administratieve uitgaven van de EU kennen vooral niet-gesplitste kredieten. Gesplitste kredieten mogen gespreid over een aantal jaren tot betaling leiden. Gesplitste kredieten zijn gebruikelijk voor bijvoorbeeld de structuurfondsen, onderzoeksprogramma’s en het externe beleid van de EU. De gesplitste kredieten kunnen overigens niet oneindig open staan. Afhankelijk van het type vastleggingkrediet geldt een maximale periode (veelal maximaal 3 jaar, de «n+2 regel») waarbinnen de vastlegging tot betaling heeft moeten komen.
De RAL is het verschil tussen aangegane begrotingsverplichtingen (vastleggingen) en de betalingen die daaruit reeds zijn voortgevloeid. Een groot deel van de RAL wordt veroorzaakt doordat structuurfondsen nog niet tot betaling zijn gekomen.
Hoe is deze RAL ontstaan? Waarom is deze RAL zo omvangrijk?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over het bestaan van dit «stuwmeer» aan contracten dat nog kan worden uitgeschreven? Hoe zal deze de jaarlijkse betalingsverplichtingen voor de Europese Commissie en daarmee de jaarlijkse afdracht voor Nederland beïnvloeden? Wat is uw mening hierover?
Gelet op de systematiek van de EU-begroting is de RAL geen ongewoon fenomeen. Het vloeit logisch voort uit een begroting die is opgesteld in zowel vastleggingen als betalingen. Het kabinet is wel kritisch over de grote omvang van de RAL, omdat hierdoor een ongewenste opwaartse druk kan ontstaan op de betalingsplafonds voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van de EU voor de periode 2014–2020. Om de kabinetsinzet van een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU te realiseren, is het van belang dat de door de Europese Commissie voorgestelde uitgavenplafonds voor het nieuwe MFK worden verlaagd. Bij het vaststellen van nieuwe vastleggingenplafonds zal daarom ook rekening moeten worden gehouden met de RAL. Hiervoor zet het kabinet zich in bij de onderhandelingen over het volgende MFK, zoals ook blijkt uit de brief die de minister-president samen met zijn Britse, Duitse, Finse en Franse collega’s in december vorig jaar stuurde aan de voorzitter van de Europese Commissie (bijlage 94 047 bij Kamerstuk 21 501-20, nr. 496).
Overigens is nog niet duidelijk hoe hoog de RAL uiteindelijk zullen zijn aan het begin van de volgende periode. Gelet op de maximale periode waarbinnen vastleggingskredieten open kunnen staan, komen uiteindelijk niet alle vastleggingskredieten ook daadwerkelijk tot uitbetaling. Precieze cijfers zullen vermoedelijk pas in de loop van 2012 duidelijk worden. In maart van dit jaar heeft Nederland samen met bovengenoemde landen, aangevuld met Zweden, Denemarken, Oostenrijk en Tsjechië, het onderwerp van de RAL op hoogambtelijk niveau aangekaart bij de Commissie en verzocht om meer informatie over de precieze aard van de RAL. De Commissie is tot nog toe erg terughoudend geweest in het verstrekken van informatie. Nederland zal blijven aandringen op meer duidelijkheid over de RAL.
In hoeverre beschouwt u het bestaan van deze RAL als onderdeel van een verantwoord begrotingssysteem waarbij duidelijk zichtbaar is welke verplichtingen de Europese Unie aangaat en wanneer de rekeningen voor deze verplichtingen moeten worden betaald? Wat is uw mening over het jaarlijks verhogen van vastleggingskredieten wanneer de RAL al meer dan 200 miljard euro bedraagt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw oplossing voor deze RAL-problematiek en op welke wijze gaat u zich inspannen om deze oplossing te verwezenlijken?
Zie antwoord vraag 6.
Het initiatief ‘Duurzaam Onderwijs Coalitie’ |
|
Marieke van der Werf (CDA), Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief «Duurzaam Onderwijs Coalitie», de campagne «Een groene generatie vraagt om duurzame educatie» en de website http://www.groenegeneratie.nl?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat «duurzame educatie» in het formele en informele onderwijs een belangrijke schakel is in de transitie naar een groene economie?
Ja, kennis en competenties zijn belangrijk voor een groene economie. In het beleid rond Topgebieden zijn een «Human Capital Agenda» en een «Kennis en Innovatie Agenda» opgenomen. Het bedrijfsleven zal samen met kennisinstellingen, waaronder het onderwijs, hier invulling aan geven.
Deelt u de mening dat, aansluitend bij de duurzaamheidsambities van het kabinet, er meer aandacht moet zijn voor natuur- en milieueducatieprogramma's die een rol kunnen hebben binnen en buiten het onderwijs?
Nee, er zijn voldoende programma’s. Maar de betrokkenheid van gebruikers – binnen en buiten de school – kan qua continuïteit, toepassing en opschaling beter worden geregeld.
Heeft u voldoende zicht op de behoefte van bedrijven aan nieuwe medewerkers met competenties op het gebied van duurzaamheid en milieu, en de mate waarin op dit moment en in de toekomst aan deze behoefte wordt voldaan?
Genoemde aspecten vormen een belangrijk onderdeel van de Human Capital Agenda van de Topgebieden. Het is aan het bedrijfsleven om dit in kaart te brengen en kansen en knelpunten die daaruit volgen te agenderen. Het kabinet komt begin 2012 met een reactie daarop.
Op welke wijze geeft u op dit moment vorm aan de wens van de Kamer om de lopende programma’s op het gebied van natuur- en milieueducatie te continueren in 2012 en daarna?
In 2012 zullen de programma’s Natuur- en Milieu-Educatie (NME) en Leren voor Duurzame Ontwikkeling (LvDO) actief zijn op basis van met uw Kamer afgesproken bestaande meerjaren programmering 2008–2011 in een zogenaamd «overgangsjaar».
Voor het beleid na 2012 kom ik in het voorjaar 2012 namens het kabinet met een visie en uitwerking daarvan in programma’s voor kennis, leren en innoveren rond groene competenties. Dit mede op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Human Capital Agenda en de Agenda Duurzaamheid.
Rechtszaak van het RIVM tegen een kritische huisarts |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een rechtszaak heeft aangespannen tegen een huisarts omdat deze kritische opmerkingen heeft geplaatst over de dubbelfuncties van de directeur van het Centrum voor Infectiebestrijding?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van lid Gerbrands (PVV) (2011Z21818).
Is het u bekend dat de directeur naast zijn overheidsfunctie als directeur van het Centrum Infectiebestrijding RIVM een tweetal deeltijdhoogleraarschappen vervult waarbij hij nauwe samenwerkingsverbanden heeft met grote, vaccinproducerende farmaceutische bedrijven als MSD en Glaxo-SmithKline in het kader van Utrecht Life Sciences (ULS) en in het bijzonder het Castellum-project en Immuno Valley? Bent u van mening dat een dergelijke belangenverstrengeling verenigbaar is met zijn ambtelijke status als gezondheidsautoriteit van hoogste infectiedeskundige van het RIVM die gezaghebbende uitspraken moet doen over het nut en de uitvoering van vaccinatiecampagnes? Dient hij niet volstrekt onafhankelijk te zijn, zodat elke schijn van belangenverstrengeling uitgesloten is? Zo neen, waarom niet?
De directeur CIb onderhoudt noch als deeltijdhoogleraar, noch anderszins nauwe samenwerkingsverbanden met grote farmaceutische bedrijven.
Het is mij bekend dat de directeur van het RIVM Centrum Infectieziektebestrijding sinds mei 2011 een deeltijdhoogleraarschap vervult bij het Universitair Medisch Centrum (UMCU). Hij is daarin benoemd door de Universiteit van Utrecht, de leerstoel wordt bekostigd door het UMCU. Zijn leerstoelopdracht is «Epidemiologie en preventie van infectieziekten in het veterinair-humane domein». Het initiatief voor de leerstoel is uitgegaan van het innovatienetwerk Utrecht Life Sciences (ULS)2. Doel ervan is om het Europese thema «Public Health – One Health» in de opleidingen aan studenten geneeskunde en diergeneeskunde te introduceren. Dit thema is één van de twee kernthema’s van ULS.
Aan het ULS zijn meer dan 30 (academische) instellingen, overheden en bedrijven als netwerkpartners verbonden. Hieronder zijn MSD en Glaxo-SmithKline en het netwerk Immuno Valley3.
Het ULS brengt ten behoeve van onderwijs, onderzoek en innovatie potentiële partners bij elkaar. Hieruit resulteren zelfstandige publiek-publieke en publiek-private samenwerkings-projecten en initiatieven. ULS financiert zelf geen projecten. Zoals aangegeven in mijn beantwoording van de vragen van lid Gerbrands (2011Z21818) stimuleert het kabinet deze innovatieve ontwikkelingen.
Castellum is zo’n zelfstandig samenwerkingsproject van in dit geval 4 deelnemers. De Universiteit Utrecht, faculteit diergeneeskunde, is initiator en projectleider. De overige deelnemers zijn: het RIVM, het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en de producent van diergeneesmiddelen InterVet Nederland uit Boxmeer, sinds overname in 2010 onderdeel van MSD Animal Health.
Het project wordt gefinancierd door het Ministerie van EL&I. Drie partners richten zich op vaccinontwikkeling voor dieren tegen zoönotische ziekten. Het RIVM neemt daaraan niet deel, maar richt zich op de humane diagnostiek van deze ziekten.
Hoeveel geld is gemoeid met deze procedure van het RIVM? Kan dit publieke geld niet beter worden besteed?
De procedure kost enkele tienduizenden euro’s. Omdat ik het met u eens ben dat ontoelaatbare belangenverstrengeling van het RIVM dan wel van één van de belangrijkste gezondheidsadviseurs, de gezaghebbendheid van hun uitspraken ondermijnt en dit in crisissituaties ernstige publieke gevolgen kan hebben, neemt het RIVM de door een arts bij herhaling gedane aantijgingen, zeer serieus. Nu tot twee keer toe geen bereidheid tot rectificatie is getoond zal ten bate van het publieke belang dat daarmee gemoeid is, de rechter om een oordeel gevraagd worden.
Wat is de reden dat het RIVM niet een kort geding tegen deze kritische huisarts heeft aangespannen maar een bodemprocedure is begonnen? Klopt het dat het RIVM een bodemprocedure is begonnen om deze huisarts financieel te treffen? Zo neen, wat is dan de reden?
Nee. In de bodemprocedure zal de rechter worden gevraagd om zich met een oordeel ten gronde uit te spreken over de (on)rechtmatigheid van de uitlatingen van de huisarts. Een dergelijke «verklaring voor recht» kan niet worden gegeven in kort geding. Daarbij leent een bodemprocedure zich beter voor een zorgvuldige en volledige vaststelling van alle relevante feiten dan een kortgedingprocedure, waarin het oordeel van de rechter bovendien naar zijn aard voorlopig is. Het RIVM heeft er geen enkel belang bij om deze huisarts financieel te treffen. De zaak is uitsluitend aangespannen om de rechter om een inhoudelijk oordeel te vragen. Het is nu eenmaal zo dat aan dergelijke procedures kosten zijn verbonden.
Komt het vaker voor dat het RIVM een dergelijk juridisch middel inzet tijdens een discours over het nut van vaccinaties en de onafhankelijkheid van wetenschappers en adviserende autoriteiten?
Nee.
Overweegt het RIVM ook een juridische procedure tegen de Volkskrant of Trouw die zich ook kritisch hebben betoond over de belangenverstrengeling van de directeur of de handelwijze van het RIVM?2 Zo neen, waarom niet?
Nee. De uitlatingen waar u op duidt in beide dagbladen zijn ontleend aan en gebaseerd op de publieke uitlatingen van de huisarts. De rechter te verzoeken een afgewogen uitspraak te doen over de grenzen van het toelaatbare in deze, volstaat.
Bent u bereid onmiddellijk uw invloed aan te wenden om een einde te maken aan deze onverkwikkelijke gang van zaken, waarbij kritische mensen door het RIVM de mond worden gesnoerd? Zo neen, waarom niet?
Het uiten van kritiek en het voeren van een open debat past binnen de beginselen van een democratische samenleving, welke ik vanzelfsprekend ondersteun en toejuich. Alle deelnemers moeten in een dergelijk debat gelijkwaardig hun wetenschappelijke argumenten kunnen wisselen en wegen. Aan de rechter wordt dan ook niet de vraag over nut en/of noodzaak van de jaarlijkse griepprik voorgelegd. Dat inhoudelijke debat moet in de wetenschap gewoon gevoerd kunnen blijven worden. De zaak die aan de rechter is voorgelegd gaat over de aantijgingen dat de advisering inzake de griepprik door RIVM en haar directeur CIb niet op basis van onafhankelijke wetenschappelijke inzichten maar door hun relatie en belangenverstrengeling met de farmaceutische industrie is gestuurd.
Deze aantijgingen kunnen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de directeur van het CIb en van het RIVM als gezaghebbend instituut. Dat kan negatieve gevolgen hebben voor de persoon in kwestie alsook voor de uitvoering van de taken van het RIVM. Door de onafhankelijkheid van de directeur van het CIb ter discussie te stellen worden zijn argumenten in dit debat a priori als inferieur weggezet. Dit schaadt naar mijn mening de kwaliteit van het debat en mogelijk het belang van de volksgezondheid. Ik vind dat de Nederlandse bevolking moet kunnen vertrouwen op de integriteit van de heer Coutinho en van het RIVM als gezaghebbend (overheids)instituut. De huidige rechtsgang moet helderheid brengen over de aantijgingen van belangenverstrengeling, waardoor het wetenschappelijk debat in zijn volledigheid kan plaatsvinden.
De onoorbare praktijken van de IVF-kliniek Geertgen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de klachten van vrouwen die in behandeling zijn geweest inde In Vitro Fertilisation IVF-kliniek Geertgen?1
Ik heb kennis genomen van betreffende uitzending.
Is het waar dat deze kliniek zich al jaren schuldig maakt aan onoorbare praktijken, zoals anoniem doneren van eicellen en zaadcellen en andere praktijken?
Op grond van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (WDKB) is de Geertgen-kliniek verplicht gegevens over donoren aan te leveren bij de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting (SDKB). Het gaat hierbij om de medische, fysieke, sociale en de persoonsidentificerende gegevens van de donor. De SDKB bewaart en beheert de donorgegevens en verstrekt op verzoek bepaalde gegevens aan het kind, de ouders en de huisarts van het kind. Ook wanneer er in Nederland een kunstmatige donorbevruchting wordt verricht met behulp van sperma afkomstig van een buitenlandse spermabank, moeten de gegevens door de Nederlandse verrichter van kunstmatige donorbevruchting worden aangeleverd bij de SDKB. De SDKB ziet er op toe dat de klinieken deze gegevens aanleveren.
Het aantal donoren waarover de Geertgen kliniek gegevens heeft aangeleverd tot en met 2010 wordt vermeld in het jaarverslag van de SDKB. Ik heb op dit moment geen redenen om aan te nemen dat de Geertgen kliniek niet aan de eisen van de WDKB voldoet.
Is het waar dat uw departement al jaren in een conflict met deze kliniek is verwikkeld? Zo ja, waar gaat dit conflict over?
Nee, dat is niet waar. Wel is het zo dat er op het moment een beroepszaak loopt, omdat ik de vergunningaanvraag van de Geertgen-kliniek heb afgewezen. Omdat deze beroepszaak nog onder de rechter is, kan ik hier nu verder niets over meedelen.
Zijn er al eerder signalen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over misstanden en wetsovertredingen binnen deze kliniek binnengekomen? Zo ja, welke signalen en welke actie heeft de Inspectie daarop ondernomen? Welke wettelijke regels maakten en maken het de Inspectie onmogelijk om in te grijpen in deze kliniek?
In mijn antwoorden op vragen van de heer Van Gerven gaf ik reeds aan dat de IGZ geen aanwijzingen heeft dat er zich misstanden of wetsovertreding voordoen binnen de Geertgen-kliniek (2011Z18923) (zie antwoord 10).
Welke signalen zouden in dit geval aanleiding geven voor de Inspectie om tot actie over te gaan cq de kliniek te sluiten?
Aanwijzingen voor onverantwoorde risico’s in de patiëntenzorg of een mogelijke wetsovertreding zijn reden voor de IGZ om nader onderzoek te doen. Indien dit onderzoek onverantwoorde risico’s of wetsovertreding bevestigt, zal de IGZ overgaan tot actie. Het type actie hangt af van de overtreding of het risico.
Zijn er vergelijkbare gevallen bij u en de IGZ bekend, waarbij het zo duidelijk is dat er misstanden zijn, zoals slechte kwaliteit van zorg, waarbij de IGZ machteloos heeft zitten toekijken? Zo ja, welke?
Nee, wanneer er immers misstanden bekend zijn bij de IGZ, volgt er passende (proportionele) actie.
Is het waar dat de IVF-kliniek Geertgen de wet overtreedt door anoniem donorschap te accepteren? Zo ja, waarom is niet ingegrepen? Wat zijn de sancties die hierop staan?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IVF-kliniek Geertgen IVF verricht zonder een vergunning van uw ministerie? Hoe kan dit? Hoe waarborgt u de kwaliteit van de IVF-behandeling in Geertgen?
Op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) is het buiten het menselijk lichaam tot stand brengen van embryo’s vergunningplichtig. Dit is de verrichting die de Geertgen kliniek in Düsseldorf laat uitvoeren, omdat de kliniek zelf geen vergunning heeft voor het verrichten van deze handeling. De Geertgen kliniek handelt hiermee niet in strijd met de WMBV en het IVF planningsbesluit.
Voor beantwoording van uw vraag over toezicht op de kwaliteit van zorg, verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen van de heer Van Gerven over dit onderwerp (zie antwoord 10).
Biedt volgens u de huidige wetgeving Wet bijzondere medische verrichtingen (WBMV), IVF Planningsbesluit, Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (WVKL), Embryowet) voldoende mogelijkheden om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, welke aanvullende wet- en regelgeving acht u nodig om dit soort praktijken te voorkomen? Kunt u precies aangeven welke bepalingen cq artikelen in deze kliniek worden overtreden?
In mijn antwoorden op vragen van de heer Van Gerven heb ik aangegeven mij nader te willen beraden op de vraag of de handelswijze van Geertgen, waar het gaat om het systeem van faire wederkerigheid, past binnen de Nederlandse wetgeving en in het bijzonder binnen artikel 5 Embryowet (zie antwoord 5 en 6).
Kunt u aangeven hoeveel verzekeraars behandelingen die door IVF-kliniek Geertgen worden verricht vergoeden?
Op de website van de Geertgen-kliniek staat een lijst van verzekeraars waarmee de kliniek overeenkomsten heeft gesloten.
Klopt het dat IVF-kliniek Geertgen de door de Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie opgestelde richtlijnen aan zijn laars lapt? Zo ja, vindt u dat de richtlijnen een wettelijke basis moeten krijgen?
Instellingen als de Geertgen-kliniek dienen verantwoorde zorg te leveren zoals bedoeld in de Kwaliteitswet Zorginstellingen. Om te bepalen wat onder gegeven omstandigheden verantwoorde zorg is, worden (onder andere) richtlijnen van beroepsgroepen als uitgangspunt genomen. Met deze richtlijnen wordt de open normstelling van de Kwaliteitswet ingevuld. Gelet hierop vind ik het niet noodzakelijk om de richtlijnen een wettelijk basis te geven.
Gaat u maatregelen nemen gericht tegen het huidige beleid van de Geertgen kliniek? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke?
Op het moment zie ik daar geen reden toe. De uitkomst van het onder vraag 9 genoemde nader beraad zou daarin mogelijk verandering kunnen brengen. Daar wil ik echter nu niet op vooruit lopen.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen te beantwoorden voor donderdag 24 november 2011, 11 uur?
Nee.
Reclames voor maagoperaties |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over maagoperaties?1
Zembla heeft een uitzending gemaakt over maagverkleinende operaties, de risico’s hiervan en of dit een effectieve manier is om af te vallen.
Waarom heeft u de nieuwe obesitaspoli van het Slotervaartziekenhuis feestelijk geopend, maar schrapt u tegelijkertijd dieetbegeleiding uit het pakket? Bent u van mening dat gastric bypasses een beter wapen zijn tegen extreem overgewicht dan intensieve dieetbegeleiding? Zo ja, op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert u zich?2
Met het werkbezoek heb ik mij laten voorlichten over nieuw behandelaanbod in de gezondheidszorg. Ten aanzien van de pakketingreep dieetadvisering wil ik om te beginnen naar voren brengen dat ik een uitzondering heb gemaakt voor mensen die gecoördineerde multidisciplinaire zorg ontvangen voor diabetes, cardiovasculair risico en COPD. De beslissing om de aanspraak op dieetadvisering te beperken is voortgekomen uit de noodzaak de zorguitgaven te beheersen. Bij de beslissing heeft meegewogen dat dieetadvisering, in vergelijking met veel andere interventies, voor eigen rekening en verantwoordelijkheid van burgers kan komen. Aan de maatregel heeft dus geen rechtstreekse afweging met het wel of niet vergoeden van gastric bypasses ten grondslag gelegen. Dit zijn twee heel verschillende zaken. Aan het voorkomen kunnen mensen zelf veel doen, gesteund door de overheid door het aanbieden van schoolprogramma’s en vergroting van het sport- en beweegaanbod in de buurt. Als er eenmaal sprake is van levensbedreigend overgewicht kunnen we dat niet afdoen met «eigen schuld» maar moeten we die mensen niet alleen medisch maar ook in voor- en nazorg intensief begeleiden naar een gezond gewicht.
Vindt u het ethisch verantwoord dat obesitasklinieken, waaronder het Slotervaartziekenhuis, agressief reclame maken gericht op mensen met extreem overgewicht door middel van posters, krantenadvertenties en spectaculaire shows in het Tuschinski-theater? Wilt u uw antwoord toelichten?
Als zorginstellingen zichzelf willen profileren als zijnde beter gekwalificeerd voor de behandeling van een aandoening dan een ander staat het ze vrij dat te doen, mits ze uiteraard geen vals beeld van de risico’s en de geboden kwaliteit en effectiviteit van de behandeling neerzetten. Dat betekent wat mij betreft dus dat mensen met ernstig overgewicht er duidelijk op worden gewezen dat in verreweg de meeste gevallen hun leefstijl de oorzaak is van het probleem en dat een aanpassing van die leefstijl de eerst aangewezen oplossing is. Ook dient mensen duidelijk verteld te worden dat een operatieve ingreep niet betekent dat mensen kunnen doorgaan met hun oude eetgewoonten, omdat daarmee het effect van de operatie teniet wordt gedaan. Mensen komen overigens niet zomaar in aanmerking voor deze ingrijpende operatie. Er moet een medische noodzaak zijn om chirurgisch in te grijpen.
Hoe verhouden de risico’s verbonden aan gastric bypass operaties, zoals potentieel fatale longembolie, naadlekkages of darmbreuk zich tot de matige gezondheidswinst op langere termijn, bijvoorbeeld een patiënt van 160 kg die 10 jaar na de ingreep in het gunstigste geval 120 kg zal wegen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Gastric bypass operaties zijn inderdaad niet vrij van risico’s maar de risico’s van overgewicht en verdere gewichtstoename kunnen soms opwegen tegen de risico’s van een ingreep. Dit is ook de reden waarom de Gezondheidsraad constateert dat in individuele situaties chirurgisch ingrijpen aangewezen kan zijn. Ter afsluiting van dit antwoord wil ik opmerken dat een gewichtsvermindering van 25% via een operatie, zoals in de vraag beschreven, niet iets is om te bagatelliseren. De in de zorgstandaard beschreven intensieve leefstijlinterventie mikt op een gewichtsbesparing van 5 à 10% (zie ook het antwoord op vraag 8). Bovendien passen steeds meer ziekenhuizen – zoals ook het Slotervaartziekenhuis – programma’s toe in de nazorg die mensen langdurig begeleiden bij een gezonde levensstijl.
Hoe verhoudt de «stepped care» benadering zich tot het gebrekkige aanbod aan intensieve leefstijlinterventie en het schrappen van dieetadvisering uit het pakket enerzijds en de toename van gastric bypass operaties anderzijds? Wilt u uw antwoord toelichten?
De «stepped care» benadering betekent dat men aan de zorgvraag fasegewijs tegemoet komt om te voorkomen dat men te snel voor dure interventies kiest waarmee de zelfwerkzaamheid van de patiënt buiten beschouwing blijft. Dat een dergelijke benadering is aangewezen, bijvoorbeeld bij obesitas, betekent niet dat alle onderdelen van een «stepped care» traject per definitie collectief verzekerd zijn. In het geval van obesitas geldt dat geldt bijvoorbeeld voor fysiotherapie en straks ook voor dieetadvisering als deze buiten de uitzondering van ketenzorg valt. Wat de verhouding met de toename van de «gastric bypass» operaties betreft, voor die toename heb ik in het antwoord op vraag 15 drie belangrijke oorzaken genoemd. Het schrappen van dieetadvisering uit het pakket per 2012 kan in die toename nog geen rol hebben gespeeld. Datzelfde geldt voor de dit jaar genomen beslissing om de voor 2012 voorgenomen pakketopname van de gecombineerde leefstijlinterventie, ongedaan te maken. Overigens is in het kader van dit voornemen, mede met behulp van het NISB, het aanbod van gecombineerde leefstijlinterventies gericht op voeding en beweging, flink verruimd. Daarnaast investeren we vanaf 2012 € 70 miljoen per jaar in sport en bewegen in de buurt door verdriedubbeling van het aantal buurtsportcoaches.
Wat is uw reactie op de stelling in de uitzending «als je dik genoeg bent, betaalt de verzekering de operatie»? Wilt u toelichten wat de kosteneffectiviteit op langere termijn is van uw beleid ten aanzien van ernstige obesitas? Is voorkomen niet beter dan genezen?
Deze is correct in de zin dat er in individuele gevallen sprake kan zijn van medische noodzaak tot chirurgisch ingrijpen. In die gevallen betaalt de verzekering de ingreep. Als het gaat om lange termijn resultaten, zijn de effecten van chirurgische ingrijpen verhoudingsgewijs nog het best gedocumenteerd. De vraag of voorkomen beter is dan genezen laat zich positief beantwoorden. Die uitspraak biedt evenwel weinig troost als morbide obesitas eenmaal is ingetreden, wat helaas niet zelden het geval is. De zorg is zo georganiseerd dat we deze patiënten niet aan hun lot overlaten omdat ze hun situatie hadden kunnen voorkomen.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van goede begeleiding voor mensen met obesitas het gevaar bestaat dat mensen hun toevlucht nemen tot de chirurg, terwijl er ook minder ingrijpende opties denkbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou het uitbreiden en toegankelijk maken van die alternatieven niet uw voorkeur moeten hebben boven het promoten van operaties?
De medische professional heeft de verantwoordelijkheid te handelen op basis van de richtlijnen van zijn beroepsgroep. Voor obesitas is inmiddels een zorgstandaard beschikbaar die volgens het stepped care principe beschrijft wat goede zorg voor deze aandoening is (zie ook het antwoord op vraag 8). Ook zorgverzekeraars stellen richtlijnen en zorgstandaarden steeds vaker centraal bij de contractering van de zorg. Dit leidt er ook toe dat niet automatisch met alle zorgaanbieders tot overeenstemming wordt gekomen. Ik wijs in dit verband op de recente handelwijze van zorgverzekeraar CZ met betrekking tot bariatrische chirurgie.
Kent u de studies uit de VS van het afgelopen jaar, waarnaar prof. Seidell in de uitzending verwijst, waaruit blijkt dat extreme obesitas goed kan worden behandeld door middel van een intensief leefstijlprogramma? Welke conclusie trekt u daaruit?
Ja, die studies zijn mij bekend. Behandeling van obesitas richt zich met name op blijvende veranderingen in het voedingsgedrag en de lichamelijke activiteit. Gewichtsverlies en het behoud daarvan zijn ook een adequate afspiegeling van duurzame gedragsverandering. In de behandeling van obesitas volgens de zorgstandaard obesitas wordt gestreefd naar 5%-10% gewichtsverlies na een jaar wat met een (intensieve) gecombineerde leefstijlinterventie haalbaar wordt geacht en dat wordt door de artikelen waarnaar prof. Seidell verwijst ook onderschreven. Wanneer toch onvoldoende effect wordt bereikt op basis van de gecombineerde leefstijlinterventie, vormt bariatrische chirurgie onder strenge criteria een mogelijke behandeling voor volwassenen. Ook na deze behandeling is een intensief begeleidingsprogramma nodig om de patiënt stabiel te houden.
Wat is uw reactie op de stelling dat een gastric bypass operatie voor het merendeel van de patiënten met zwaar overgewicht geen verantwoorde keuze is, omdat niet de grootte van de maag, maar een als verslavingsprobleem aan te merken leef- en voedingspatroon het probleem is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens met de stelling dat een gastric bypass niet voor elke patiënt met morbide obesitas een verantwoorde keuze is. Zoals gesteld in de vraag is het maken van de medische afweging een multidisciplinaire kwestie waarbij de aanwezigheid van alle factoren gewogen dient te worden.
Beschouwt u obesitas als een (chronische) ziekte of als een leefstijlkeuze, zoals u ook tabaksverslaving typeert? Wilt u uw antwoord toelichten?
De zorgstandaard obesitas (2010) stelt dat mensen met obesitas een chronische ziekte hebben waarmee zij zo goed mogelijk moeten leren leven. De zorgstandaard beschrijft dat naast goede zorg ook een effectieve en doelmatige vorm van preventie nodig is om het probleem van overgewicht en obesitas goed te kunnen bestrijden. Zoals ik ook bij de behandeling van mijn begroting voor 2012 heb uiteengezet richt ik mij sterk op de jeugd (bewegen en sporten in de wijk, schoolprogramma’s aanbieden en combinatie programma’s zoals JOGG (jongeren op gezond gewicht) dat sterk wordt uitgebreid tot 75 locaties in 2012, promoten belang van gezonde voeding). Bij deze aanpak zijn veel partijen betrokken: de burgers en patiënten zelf, de landelijke en/of lokale overheid, het bedrijfsleven en zorgverleners. Een aanpak waarin al deze partijen hun verantwoordelijkheden nemen, lijkt een kansrijke strategie. Ook ten behoeve van volwassenen zal het sport- en beweegaanbod in de buurt sterk worden uitgebreid. Dit sluit aan bij het actieplan «Gezond bedrijf» dat ik met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oppak. Tot slot noem ik het gezonder eten en drinken op scholen waarover ik recent een convenant heb gesloten met onder andere de catering- en automatenbranches.
Deelt u de mening dat het Slotervaartziekenhuis de grens tussen toegestane neutrale patiëntenvoorlichting en ongeoorloofde reclame heeft overschreden door obesitaspatiënten gericht naar een gastric bypass operatie te loodsen? Zo ja, op welke wijze wordt het ziekenhuis terecht gewezen? Zo nee, waar ligt voor u de grens tussen patiëntenvoorlichting en handelsreclame?
Ik heb er kennis van genomen dat het Slotervaart ziekenhuis aan groepsgewijze patiëntenvoorlichting doet in een bioscoopzaal. Ik heb geen aanwijzingen dat het Slotervaart ziekenhuis mensen met obesitas op een andere wijze op de mogelijkheid van een gastric bypass operatie heeft gewezen dan zoals beschreven in de antwoorden 7 en 9. Uiteindelijk is het een medische afweging.
Hoeveel verdient een ziekenhuis op een gastric bypass operatie? Is dit een winstgevende Diagnose Behandeling Combinatie (dbc)?
Bariatrische chirurgie bevindt zich in vrije segment, dat wil zeggen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars hierover zelf prijsafspraken kunnen maken.
Deelt u de mening dat de investeerders van het geprivatiseerde Slotervaart er belang bij hebben dat de omzet wordt vergroot door zoveel mogelijk gastric bypasses uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard hebben de investeerders er belang bij dat het Slotervaart ziekenhuis een gezonde bedrijfsvoering heeft. Voldoende omzet is daarbij een relevante factor. Ik zou dat evenwel niet willen verengen tot «zoveel mogelijk gastric bypasses». Relevant is namelijk ook dat mensen er, gezien hun medische indicatie, op zijn aangewezen zo’n bypass operatie te ondergaan. Voor zover mijn informatie strekt is de door mij geopende polikliniek één van de plaatsen waar voor de behandeling van obesitas wordt gewerkt conform de zorgstandaard.
Erkent u dat het toelaten van private investeerders en winstuitkeringen in de hand werkt dat vanuit winstoogmerk het aantal verrichtingen in ziekenhuizen wordt opgevoerd ten koste van de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Winstuitkeringen zijn een beloning voor het verschaffen van risicodragend kapitaal. Vermogensverschaffers zijn uiteraard alert op een bedrijfsvoering die hun investering doet renderen. En de beloning van de investeerders is nodig om de continuïteit van het ziekenhuis te waarborgen. Het is een misverstand te denken dat bij een andere wijze van financiering eenzelfde alertheid niet geboden is. Te lang zijn ziekenhuizen met gegarandeerde budgetten door de overheid uit de wind gehouden met alle negatieve gevolgen van dien voor een efficiënte bedrijfsvoering en innovatief gedrag. Het is ook een misverstand dat private financiering negatief zou uitpakken voor de geleverde kwaliteit. Als er iets is dat funest kan zijn voor het rendement, is het reputatieschade als gevolg van onveilige en slechte kwaliteit zorg. Juist daarom verwacht ik een sterke stimulans tot betere kwaliteit van zorg.
Erkent u dat er een toenemende commerciële druk bestaat om zoveel mogelijk maagoperaties te verrichten bij mensen met ernstig overgewicht in plaats van naar andere oplossingen te zoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan uw verklaring voor het feit dat de afgelopen 3 jaar het aantal gastric bypass operaties is verviervoudigd?
Ik schrijf de toename toe aan een combinatie van factoren. Als drie belangrijke noem ik de toegenomen prevalentie van morbide obesitas, betere bekendheid van patiënten en verwijzers met de mogelijkheden van bariatrische chirurgie en specialisatie van klinieken in deze vorm van zorg.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uitgebreider onderzoek te laten doen en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) te verzoeken de praktijken rond maagoperaties in het Slotervaartziekenhuis, de Nederlandse Obesitaskliniek en andere obesitasklinieken tegen het licht te houden?3 Lopen patiënten op enigerlei wijze gevaar zoals in het ziekenhuis in Emmen?4 Als u niet tot dit onderzoek bereid bent, kunt u dan toelichten waarom niet?
In mijn reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Vernieuwing op drift» (uw kamer toegezonden onder kenmerk CZ-TSZ-3088478) heb ik aangegeven dat de IGZ al extra alert is op zorgvernieuwings-processen. Zij bespreekt jaarlijks met alle ziekenhuizen de nieuwe ontwikkelingen en vraagt daarbij hoe de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg geborgd zijn. Als over een techniek of behandeling meerdere calamiteitenmeldingen binnenkomen, bekijkt de IGZ altijd of er een relatie is met zorgvernieuwing en hoe de kwaliteitsborging is geregeld. Ik ben van mening dat kwaliteit aldus geborgd kan worden zonder voor elke verrichting een separaat onderzoek van de IGZ te starten. Voor het gericht inschakelen van de NZa zie ik geen aanleiding. Dat laat onverlet dat ook NZa vanuit haar toezichtrol op enig moment kan besluiten tot een nader onderzoek.