Een ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het wenselijk dat de Arbeidsinspectie rapporten van expertisebureaus, die zijn ingeschakeld door werkgevers of verzekeraars, op- en overneemt in zijn ongevalsrapporten?1
De inspecteur van de Arbeidsinspectie doet zelfstandig onderzoek. Hierbij betrekt de inspecteur alle beschikbare informatie bij zijn ongevalsonderzoek. Informatie die hij krijgt uit eigen waarneming, van het betrokken slachtoffer, van de werkgever en andere relevante personen/getuigen. Daar kan ook een rapport van een expertisebureau van een werkgever bij horen. De inspecteur betrekt al deze informatie bij zijn oordeelsvorming.
Is het de normale werkwijze van de Arbeidsinspectie om zich bij ongevalsonderzoek te baseren op rapporten van expertisebureaus, die door de werkgever zijn ingeschakeld, om zich te verdedigen bij aansprakelijkheidstelling voor een ongeval? Hoe vaak komt dat voor?
De werkgever doet veelal ook zelf onderzoek naar de oorzaak van het ongeval, dit kan een interne analyse zijn, maar het komt eveneens regelmatig voor dat men opdracht geeft voor nader onderzoek door een externe partij.
De Arbeidsinspectie heeft geen overzicht van hoe vaak werkgevers een dergelijk onderzoek doen, omdat de aansprakelijkheidsrapporten gebruikt worden in civielrechtelijke zaken waar de Arbeidsinspectie geen rol in heeft. Voor het eerste deel van vraag 2 verwijs ik u naar antwoord 1.
Is de Arbeidsinspectie er zich van bewust wat zij bij het slachtoffer aanricht als deze ziet dat de toedracht van het ongeval zonder verder onderzoek is overgenomen van het expertisebureau van de werkgever?
Onderzoeken van het expertisebureau van de werkgever worden niet overgenomen zonder zelfstandig onderzoek van de Arbeidsinspectie. Het kan echter zijn dat het eindoordeel van de Arbeidsinspectie overeenkomt met het oordeel van het expertisebureau.
Deelt u de mening dat door deze handelswijze de Arbeidsinspectie de schijn van afhankelijkheid oproept? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de algemene handelswijze van de Arbeidsinspectie als er rapporten van expertisebureaus beschikbaar zijn? Kan dit een reden om af te zijn van een eigen onafhankelijk ongevalsonderzoek?
Het hebben ontvangen van een rapport van een expertisebureau is uiteraard geen reden voor de Arbeidsinspectie om geen zelfstandig en onafhankelijk onderzoek meer te doen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Het mogelijk versoepelen van de regelingen om honden als trekdier in te kunnen zetten |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Is het waar dat het u werkt aan een nieuwe regeling voor de ontheffingen op het verbod om een hond als trekkracht te gebruiken?
Ten behoeve van de sledehondensport is krachtens art. 107 van de Gezondheids en welzijnswet voor dieren (GWWD) vrijstelling verleend van het verbod om honden als trekkracht te gebruiken. In de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn zijn de vijf hondenrassen aangewezen waarop de vrijstelling van toepassing is.
De rassen zijn: Alaskan Malamute, Eskimohond, Groenlandse hond, Samojeed en Siberian husky. Eigenaren van andere hondenrassen waarmee men sledehondensport of andere vormen van trekkracht door honden wil beoefenen, kunnen op basis van artikel 107 van de GWWD een verzoek tot ontheffing van het verbod op trekkracht indienen bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
Momenteel wordt gewerkt aan het formaliseren van de procedure waarmee de verzoeken tot ontheffing van het verbod op trekkracht beoordeeld worden. Dit in verband met het streven naar uniformiteit en transparantie in de besluitvorming bij het al dan niet verlenen van ontheffingen. Er is dus geenszins sprake van een beleidswijziging ten aanzien van het verlenen van een ontheffing. Bij de beoordeling zal artikel 36 van de GWWD, net zoals dat nu ook gebruikelijk is, uitgangspunt blijven.
Zo ja, wat is de reden dat u een nieuw protocol wil opstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat met de invoering van het nieuwe protocol het gemakkelijker wordt om honden als trekdier in te kunnen zetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot art. 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren1 dat stelt dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van het geen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen? Zo nee, wat denkt u dan met dit nieuwe protocol te bereiken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ontheffingen op wettelijke verboden ongewenst zijn en tot het minimum beperkt moeten worden? Zo ja, waarom wenst u dan meer ontheffingen te gaan verlenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat aan een ontheffing de voorwaarde wordt verbonden dat alle honden jaarlijks, vóór aanvang van het seizoen, röntgenologisch worden onderzocht door een gespecialiseerde instantie, waarbij de Nederlandse normen worden gehanteerd, om te kunnen waarborgen dat niet alleen honden zonder afwijkingen beginnen aan het trekken van een kar, maar alle honden die een kar trekken gezond zijn en dat een hond enkel bij een negatieve uitkomst van de beoordeling op één van de afwijkingen, gedurende één jaar trekkracht mag verrichten?
Zoals ik al aangaf, wordt er gewerkt aan het formaliseren van de procedure waarmee de verzoeken tot ontheffing van het verbod op trekkracht beoordeeld worden. Een vast onderdeel hiervan is dat er door de dierenarts een verklaring omtrent gezondheid en welzijn dient te worden opgemaakt. Dat wordt ook nu al als eis gesteld.
Bent u bereid de Kamer over de nieuwe regeling te informeren en deze te bespreken, voordat deze van kracht wordt? Zo ja, wanneer kan de Kamer het bericht hierover verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om u dit te sturen want het is bestaande regelgeving.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vόόr het algemeen overleg Dierhouderij op 14 december a.s.? (...)
Zie antwoord vraag 1.
De verhuur van koopwoningen |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft de u kennisgenomen van het artikel «Koophuizen uit nood in verhuur»?1
Herkent u de problematiek wordt gesignaleerd, en zo? Zo ja, hoe groot is de problematiek en wat zijn de gevolgen?
Het artikel meldt dat volgens de Stichting Tijdelijk Twee Woningen veel woningeigenaren bij bemiddeling door makelaars bij de tijdelijke verhuur van hun te koop staande woning in de problemen komen, omdat makelaars niet alleen een hoge vergoeding vragen maar ook niet op de hoogte zijn van de regelgeving en niet de juiste vergunningen en contracten regelen. De NVM bestrijdt dit.
In 2009, na het uitbreken van de kredietcrisis, is duidelijk geworden en onderkend dat woningeigenaren die een nieuwe woning hadden gekocht maar de oude woning nog niet hadden verkocht, de oude woning tijdelijk (tot de verkoop) moeten kunnen verhuren om hun dubbele woonlasten te verlichten.
De Leegstandwet biedt daarvoor de gelegenheid. Deze mogelijkheid was echter niet breed bekend, omdat woningen tot die tijd vlot van de hand gingen. Daarom heeft mijn ambtsvoorganger in 2009, samen met de VNG en Vereniging Eigen Huis, bekendheid gegeven aan de mogelijkheid voor tijdelijke verhuur van te koop staande woningen die de Leegstandwet biedt. Op de website van de rijksoverheid staat informatie over tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet en ook Vereniging Eigen Huis en VNG hebben op hun website uitgebreid aandacht besteed aan tijdelijke verhuur van te koop staande woningen via de Leegstandwet. Deze informatie is nog steeds te raadplegen.
Deelt u de mening dat het hier gaat om huurovereenkomsten van de tweede te koop staande woningen, die niet vallen onder de verregaande huurbescherming? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Bij verhuur van te koop staande woningen biedt de Leegstandwet inderdaad de mogelijkheid om die woningen zonder huurbescherming voor de huurder te verhuren.
Kan de conclusie worden getrokken dat de Leegstandswet in feite niet naar behoren functioneert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, graag een toelichting.
Nee, die conclusie valt niet uit het artikel uit het Algemeen Dagblad te trekken. Wel zou het kunnen zijn dat niet alle makelaars op de hoogte zijn van de Leegstandwet en de mogelijkheid van tijdelijke verhuur van te koop staande woningen die deze wet biedt. Ik zal de makelaars via hun koepels informeren over de Leegstandwet en de mogelijkheid die deze wet biedt om een te koop staande woning zonder huurbescherming van de huurder tijdelijk te verhuren.
Bent u bereid omin uw antwoord in te gaan op de motie De Boer/Ortega-Martijn inzake de versoepeling van de regels van de Leegstandswet?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven tijdens de plenaire behandeling van de Begroting 2012 van Binnenlandse Zaken op 17 november 2011, wordt in de brief over Huur op Maat nader ingegaan op de mogelijkheden voor versoepeling van de regels van de Leegstandwet. Deze brief bevat op een aantal punten voorstellen voor versoepeling van de Leegstandwet. Ik verwijs u hiervoor graag naar deze brief.
Het bericht dat vis niet meer kan leven in het IJsselmeer |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Vis kan niet meer leven in het IJsselmeer»?1
Ja.
Waar baseren onderzoeksinstituut IMARES en de overheid hun fosfaatstandpunt op als IMARES geen onderzoeken doet naar oorzaken en gevolgen?
Uit waarnemingen van landelijke en regionale meetnetten is geconstateerd dat de fosfaatbelasting en de fosfaatgehalten in het IJsselmeer de laatste 20 jaar zijn afgenomen als gevolg van maatregelen in het Rijnstroomgebied. Het doel van de vermindering van de fosfaatbelasting is de verbetering van de waterkwaliteit. De waterkwaliteit is dan ook sterk verbeterd, zij het dat de fosfaatgehalten nog steeds te hoog zijn in het licht van de Europese Kaderrichtlijn Water. Fosfaten bevorderen eutrofiëring; zij bemesten het water. Dit heeft invloed op het ecosysteem, dus ook de aard van de visbestanden. Mede onder verwijzing naar vraag 4, er wordt onderzoek uitgevoerd naar ook de rol van fosfaten op het ecosysteem. De vermindering van de fosfaatbelasting beïnvloedt de productiviteit van het IJsselmeer, maar een goede waterkwaliteit is met name ook van belang voor drink- en landbouwwatervoorziening, recreatie en natuur.
Deelt u de mening dat vissers die dagelijks op het water zijn en hun brood met vissen verdienen een beter beeld op de visstand hebben dan de IMARES biologen die eens in de zoveel tijd monitoren?
De bevindingen van vissers zijn waardevol en de praktijkervaringen dragen bij aan de wetenschappelijke onderzoeksgegevens van bijvoorbeeld het instituut Imares. Ten behoeve van het op elkaar afstemmen van de ervaringen en gegevens zijn in de zeevisserij meerjarige onderzoekssamenwerkingsprojecten opgezet die zonder meer tot een verbeterd onderling begrip hebben geleid. Ook in het project «Kenniskringen» zijn er specifiek op de binnenvisserij gerichte activiteiten waarbij onderzoekers en vissers hun kennis inbrengen en delen.
Deelt u de mening dat een eerder door de fractie van de PVV voorgestelde test met fosfaten in het water duidelijkheid kan geven over de effecten van fosfaten op de visstand?
Bent u bereid om in het belang van de visstand en de visserij een dergelijke fosfaattest alsnog uit te voeren?
In het licht van bovenstaande ben ik niet voornemens een onderzoek naar de effecten van fosfaattoediening op het IJsselmeer uit te voeren of te financieren.
Een nieuwe Nigeriaanse anti-homowet |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Senaat Nigeria neemt anti-homowet aan»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een land waar in 12 provincies de sharia is ingevoerd en waar federaal het ijveren voor gelijke rechten voor homo's strafbaar wordt gesteld, per definitie homofoob is?
De sharia is in 12 noordelijke deelstaten van Nigeria ingevoerd naast het geldende federale juridische systeem. Niet-moslims kunnen gebruik maken van het federale rechtssysteem en kunnen niet gedwongen berecht worden via de sharia. Homoseksualiteit was al verboden in de Nigeriaanse federale wetgeving uit 1916.
De nieuwe wet zou een verdere verslechtering betekenen voor de positie van lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s).
Bent u van mening dat de uitspraak en oproep tot geweld van senator Baba-Ahmed Yusuf Datti, dat «zulke elementen in de samenleving moeten worden gedood», meer dan verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een oproep zoals in het desbetreffende artikel aan senator Baba-Ahmed Yusuf Datti wordt toegeschreven is onaanvaardbaar.
Klopt het dat naast deze meest recente federale anti-homowetgeving, in de provincies waar de sharia van kracht is de doodstraf staat op homoseksualiteit?
In de 12 deelstaten waar de sharia-wetgeving van kracht is, staat maximaal de doodstraf op homoseksuele daden door moslimmannen. De doodstraf is in Nigeria nog nooit uitgevoerd voor dit feit. Nederland is tegen de doodstraf.
Bent u bereid in internationaal verband (bij de EU, VN en Wereldbank) te pleiten voor het stopzetten van alle ontwikkelingshulp aan deze door de sharia besmette staat waar homohaat aan de orde van de dag is? Zo nee, waarom niet?
Nederland wijst discriminatie op elke grond af, inclusief discriminatie op grond van seksuele oriëntatie. Bescherming van de rechten van LHBT’s is een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Nederland onderhoudt geen ontwikkelingsrelatie met de Nigeriaanse overheid. Wel financiert de Nederlandse ambassade in Abuja een programma op het gebied van mensenrechten, waaronder rechten van LHBT’s.
Daarnaast voert Nederland in EU-verband een brede dialoog met de Nigeriaanse overheid. Mensenrechten vormen een belangrijk onderdeel van deze dialoog. Ook voert de EU een meerjarig ontwikkelingsprogramma uit in Nigeria dat direct gericht is op goed bestuur, mensenrechten, vredesprocessen en handel.
Juist omdat deze Nederlandse en multilaterale hulpgelden direct of indirect bijdragen aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie is het afschaffen van deze hulpgelden niet bevorderlijk voor de positie van LHBT’s en de mensenrechtensituatie in het algemeen.
Het verscherpen van de regels door Irak voor het terugnemen van Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Irak hindert terugkeer van vluchtelingen»?1
Ja.
Klopt het dat Irak aanstuurt op een verbod van het terugnemen van uitgeprocedeerde Irakese asielzoekers?
Irak heeft geen algemeen verbod ingesteld op het terugsturen van Iraakse onderdanen. Gedwongen terugkeer van Irakezen wordt geaccepteerd, mits zij in het bezit zijn van een reisdocument (paspoort of een laissez-passer). Daarnaast kan iedereen die zelfstandig wil terugkeren zonodig een laissez-passer ontvangen van de Iraakse autoriteiten. Gedwongen terugkeer van Irakezen die niet in het bezit zijn van een paspoort of laissez-passer kan op dit moment echter niet plaatsvinden.
Wat is uw reactie op de opmerking van de UNHCR-afgevaardigde in Irak, samengevat, dat Nederland de veiligheid van uitgezette mensen niet kan garanderen, en dat de UNHCR dat ter plaatse ook niet kan?
De opmerkingen van de UNHCR-afgevaardige in Irak waarnaar in het krantenartikel wordt verwezen, dateren van eind 2010. In reactie op schriftelijke vragen van uw Kamer heb ik op 3 november 2010 gereageerd op deze opmerkingen2.
Aanvullend merk ik op dat op 16 december 2011 een nieuw ambtsbericht is verschenen over de algehele situatie in Irak. Uit dit recente ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak nog steeds zorgelijk is. De veiligheidssituatie is echter niet dusdanig dat elke Iraakse vreemdeling bij uitzetting naar Irak, louter door zijn aanwezigheid en dus ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden, een risico zou lopen op een schending van artikel 3 EVRM of van het Vluchtelingenverdrag.
Hoeveel Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers zijn in onderscheidenlijk 2009, 2010 en 2011 vanuit Nederland naar Irak teruggekeerd? Hoeveel van hen zijn in die onderscheiden jaren gedwongen uitgezet naar Irak, en hoeveel van hen zijn vrijwillig teruggekeerd met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)?
De DT&V heeft de volgende aantallen Irakezen uitgezet in de afgelopen jaren:
2009:
ongeveer 85
2010:
ongeveer 115
2011 (t/m november):
ongeveer 180
De IOM heeft de volgende aantallen Irakezen gefaciliteerd bij zelfstandige terugkeer naar Irak:
2009:
ongeveer 720
2010:
ongeveer 550
2011 (t/m november):
ongeveer 760
Kunt u een totaaloverzicht geven van de landen die slechts uitgeprocedeerde vreemdelingen terugnemen wanneer zij in het bezit zijn van een paspoort of een laisser-passez? Kunt u een totaaloverzicht geven van de landen die deze vreemdelingen terugnemen enkel op basis van een EU-staat?
Het is niet mogelijk een totaallijst te geven van landen die alleen eigen onderdanen terugnemen, die in het bezit zijn van een paspoort of een laissez-passer. In beginsel kunnen vreemdelingen naar de meeste landen terugkeren met een geldig reisdocument of een laissez-passer afgegeven door de autoriteiten van het desbetreffende land. Alleen wanneer er door de autoriteiten van een land van herkomst geen laissez-passers worden afgegeven voor gedwongen terugkeer of wanneer er specifieke afspraken over het gebruik van de EU-staat in plaats van een ander paspoort of laissez-passer zijn gemaakt, kan terugkeer onder bepaalde voorwaarden (zie Vc A4/4.2.2) plaatsvinden op basis van een EU-staat.
Deelt u de mening dat in Nederland gewortelde kinderen van Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers niet de dupe mogen worden van de al jarenlange zeer moeizame terugkeer naar Irak, die het verblijf van de kinderen in Nederland en hun onzekerheid over de toekomst aanzienlijk verlengt? Deelt u de mening dat in individuele besluiten deze worteling van de kinderen moet worden meegewogen bij de beslissing of het nog rechtmatig is om hen uit te zetten?
Indien na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag is geoordeeld dat er geen aanleiding is tot het verlenen van bescherming in Nederland, hebben vreemdelingen een eigen verantwoordelijkheid om hun vertrek uit Nederland te realiseren. Vreemdelingen kunnen vrijwillig terugkeren naar Irak. Uit cijfers van IOM blijkt dat in 2011 ongeveer 760 Iraakse vreemdelingen vrijwillig zijn teruggekeerd naar Irak. Door zelf het initiatief tot terugkeer te nemen kunnen deze vreemdelingen langdurig verblijf in Nederland zonder toekomstperspectief voorkomen en bovendien gebruik maken van herintegratieondersteuning bij hun terugkeer.
Met betrekking tot de verwijzing naar de worteling van de kinderen merk ik op dat dit in de Vreemdelingenwet 2000 geen criterium vormt voor verlenen van verblijfsvergunning. Ik heb uw kamer eerder toegelicht, onder andere in mijn brief aan uw Kamer3 in antwoord op de motie Anker/Spekman dat ik een dergelijk criterium wenselijk, noch doelmatig acht.
Het bericht dat het UMC Utrecht voornemens is een eicelbank te openen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum (UMC) Utrecht voornemens is volgend jaar een eicelbank te openen waar vrouwen eicellen kunnen doneren? Bent u van mening dat dergelijke initiatieven binnen de kaders van de Nederlandse wetgeving dienen te blijven? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van dit initiatief. Uiteraard dient de uitvoering van dergelijke initiatieven altijd binnen de kaders van de Nederlandse wetgeving te blijven.
Wat is uw opvatting over het voornemen van de initiatiefnemers van deze eicelbank om vrouwen een vergoeding van ongeveer 1000 euro te bieden? Bent u van mening dat 1000 euro een redelijke onkostenvergoeding is voor het doneren van eicellen, of deelt u de mening dat hiermee een verschuiving richting commerciële eiceldonatie plaatsvindt? Wilt u uw antwoord toelichten? Past dit binnen de regels van de wet, waarbij slechts eiceldonatie «om niet» mag plaatsvinden?
Volgens artikel, 5, tweede lid, van de Embryowet dient eiceldonatie «om niet» te geschieden, waarbij artikel 27 van de Embryowet bepaalt dat het is toegestaan de kosten die een rechtstreeks gevolg zijn van de handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht te vergoeden. Een onkostenvergoeding van € 1000,- is volgens het UMC Utrecht redelijk en gepast, gezien de tijd die het kost en de belasting die eiceldonatie met zich meebrengt. De beroepsgroep heeft nog geen formeel standpunt bepaald over de hoogte van de vergoeding voor eiceldonatie. Navraag bij de beroepsgroep geeft aan dat een bedrag tussen de € 500,- en € 1000,- redelijk is. Ik wacht het formele standpunt over de hoogte van het bedrag af en bepaal op basis daarvan of dit bedrag inderdaad een rechtstreeks gevolg is van de «handelingen die met de geslachtscellen zijn verricht».
Is het waar dat de initiatiefnemers voornemens zijn vrouwen met een kinderwens tot 50 jaar te helpen? Waar is deze leeftijdsgrens op gebaseerd en hoe verhoudt deze zich tot de vigerende wetgeving en de stand van de medische wetenschap? Vindt u dit een wenselijke leeftijdsgrens?2
Nee, de initiatiefnemers houden zich, conform het modelreglement bij de Embryowet aan de leeftijdsgrens van 45 jaar voor de acceptor bij IVF met gedoneerde eicellen. De beroepsgroep geeft als reden voor deze grens het verhoogde medische risico voor moeder en kind. De beroepsgroep evalueert de richtlijnen en protocollen regelmatig en past ze waar nodig aan nieuwe wetenschappelijke inzichten aan. Op dit moment ziet de beroepsgroep op basis van internationaal medisch-wetenschappelijk onderzoek onvoldoende aanleiding om de leeftijdsgrens voor eiceldonatie in Nederland te verhogen.
Hoe zal de hulp bij een kinderwens door deze kliniek worden gefinancierd? Op welke wijze wilt u tweedeling in de toegankelijkheid van deze zorg op basis van iemands financiële positie voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De eerste drie IVF behandelingen, is zorg die wordt vergoed vanuit het basispakket en is dus voor iedereen toegankelijk. Dat geldt ook voor IVF waarbij gebruik gemaakt is van eiceldonatie.
Deelt u de mening dat het initiatief van het UMC Utrecht niet eerder van start mag gaan dan nadat de Kamer heeft gesproken over uw aangekondigde nota over onder meer eiceldonatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bewerkstelligt u dit?
Het doneren van eicellen ten behoeven van een ander is niet nieuw en past binnen onze wet- en regelgeving. Wat met dit initiatief ter discussie staat is de hoogte van de vergoeding. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat niet Europese maar nationale regelgeving leidend moet zijn als het gaat om eiceldonatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt uw opvatting zich tot de uitspraken van gynaecoloog Fauser?1
Er is geen specifieke Europese wetgeving die betrekking heeft op de toelaatbaarheid van eiceldonatie of de daarvoor betaalde vergoeding. Artikel 21 van het Verdrag inzake de bescherming van de mens met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde (VRMB) van de Raad van Europa bepaalt dat het menselijk lichaam en zijn bestanddelen, als zodanig, niet mogen dienen tot verkrijging van financieel voordeel. In de toelichting bij het VRMB is opgenomen dat vergoeding van onkosten of verlies aan inkomen wel is toegestaan. Hoewel het VRMB niet door Nederland is geratificeerd, is de Nederlandse regelgeving voor donatie van eicellen en ander lichaamsmateriaal in overeenstemming met dit uitgangspunt. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat een groep Somaliërs in de kou is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een groep vreemdelingen op straat is gezet?1
Het bericht heeft betrekking op een groep vreemdelingen met gestelde Somalische nationaliteit, die opvang wenste te krijgen. Dit was echter niet mogelijk, aangezien zij uitgeprocedeerd waren en zelf ook geen herhaalde asielaanvraag wilden indienen. De vreemdelingen wilden evenmin ingaan op het aanbod van plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie. Uiteindelijk is de groep enige dagen in de Proces Opvanglocatie (POL) geplaatst. Na diverse malen te hebben aangegeven dat zij niet wilden meewerken aan terugkeer, noch een asielaanvraag wilden indienen, is de opvang, waarop zij geen recht hadden, op 29 november jl. beëindigd. Ik verwijs hier verder naar het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat deze groep bestaat uit uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers die een aanzegging hebben ontvangen om te vertrekken? Waarom is hun aanvraag afgewezen en wanneer moeten zij vertrekken? Voldoen zij aan de voorwaarden gesteld in uw brief d.d. 29 augustus 2011?2
Ja. Zij zijn allen uitgeprocedeerd en dienen mee te werken aan hun vertrek. Zonder op alle individuele gevallen afzonderlijk in te gaan, geldt voor de vreemdelingen in deze groep dat zij ofwel niet te herleiden zijn tot een spraakgemeenschap in Zuid-Somalië, ofwel te herleiden zijn tot de spraakgemeenschap van Noord-Somalië, dan wel ten onrechte de Somalische nationaliteit hebben opgegeven. Zij behoren derhalve niet tot de in de brief van 29 augustus 2011 beschreven groep.
Klopt het dat er zich een invalide in de groep bevond? Zo ja, is in Somalië de noodzakelijke zorg aanwezig voor deze persoon?
Ja. Een van de vreemdelingen zit in een rolstoel. Deze persoon is geplaatst in de VBL in Vught, waar thans wordt gewerkt aan terugkeer. Daarbij wordt de voor deze persoon noodzakelijke zorg betrokken.
Wat was de rol van het COA en de IND in deze kwestie? Wie heeft er uiteindelijk voor noodopvang gezorgd?
Medewerkers van zowel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Immigratie- en Naturalisatiedienst als van de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben in de periode van 24 november 2011 tot en met 29 november 2011 diverse gesprekken gevoerd met genoemde vreemdelingen. Het is een gezamenlijk besluit van deze organisaties geweest om opvang in de VBL en de Centrale Ontvangstlocatie/Proces Opvanglocatie (COL/POL) aan te bieden.
Worden deze vreemdelingen op dit moment opgevangen? Zo ja, door wie en voor hoe lang? Worden zij hierbij ook begeleid bij de terugkeer naar hun land van herkomst? Zo nee, worden deze mensen opgevangen totdat zij feitelijk kunnen vertrekken?
De betrokken vreemdelingen zijn op 29 november 2011 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Op 16 december 2011 is op last van de rechtbank de vreemdelingenbewaring van deze groep opgeheven vanwege onvoldoende zicht op uitzetting. Inmiddels is er hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. 17 personen zijn overgeplaatst naar de VBL in Vught. Er wordt gewerkt aan de terugkeer van deze groep naar hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat illegalen op straat terecht komen in deze tijd van het jaar? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Welke rol ziet u weggelegd voor de gemeentes?
In mijn brief van 15 december 20103 heb ik mijn beleid uiteengezet rondom het beëindigen van opvangvoorzieningen wanneer het vriest. In deze brief heb ik aangegeven dat wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou, en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de locatie voor vrijheidsbeperking niet aan de orde is, en evenmin is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, geen beëindiging van de COA-opvang zal plaatsvinden. De in deze brief genoemde afspraken met het COA en de DT&V zijn nog steeds van kracht. Ik zie op dit punt geen rol weggelegd voor gemeenten.
Hoeveel meer illegalen komen op straat terecht nu het Rijk geen financiële middelen meer beschikbaar stelt aan gemeentes om te zorgen voor noodopvang? Deelt u de mening dat meer illegaliteit zorgt voor ontwrichting van de Nederlandse samenleving?
Het is niet zo dat het Rijk in het verleden financiële middelen beschikbaar stelde aan gemeenten voor het bieden van noodopvang. Het Rijk heeft steeds het standpunt ingenomen dat noodopvang onwenselijk en onnodig is, en heeft eind 2009 en begin 2010 gemeenten intensief ondersteund bij het beëindigen van de bestaande noodopvang. Zie hiertoe ook de brief van de toenmalige minister van Justitie van 29 maart 20104. Ik onderschrijf dat illegaal verblijf in meerdere opzichten maatschappelijk zeer belastend is. Daarom dient illegale migratie en illegaal verblijf ook ontmoedigd te worden. In mijn brief van 8 juli 20115 heb ik mijn maatregelen op dit punt uiteengezet. Het bieden van noodopvang aan personen die illegaal in Nederland verblijven zie ik niet als oplossing voor de problematiek rondom illegaliteit. Daarmee wordt illegaal verblijf immers niet ontmoedigd, maar juist aantrekkelijker gemaakt.
De start van de dierenpolitie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat veel korpschefs het niet eens waren met de komst van de dierenpolitie, zoals zou blijken uit een interne notitie?1
De politie is vanuit een professionele invalshoek kritisch geweest over de wijze van inrichten van de dierenpolitie.
Bent u bereid deze interne notitie aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een interne notitie, die een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het huidige beleid.
Is er uiteindelijk ingestemd met de dierenpolitie onder druk van de komst van de nieuwe Politiewet (Nationale Politie)? Welke afspraken zijn hierover gemaakt tussen u en de korpschefs?
De dierenpolitie is er gekomen, omdat dit een afspraak is uit het regeerakkoord. Deze passage uit het regeerakkoord is vervolgens in overeenstemming met politie en OM vertaald in de landelijke prioriteiten voor de politie. De komst van de nationale politie staat hier buiten. Uiteraard zal de dierenpolitie een plaats krijgen binnen de nationale politie.
Behoort het volledig stoppen met de dierenpolitie nog steeds tot de mogelijkheden, zoals gesteld zou zijn in de notitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het stoppen van de dierenpolitie staat haaks op de afspraak daarover in het regeerakkoord en zal ik daarom niet toestaan.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten met de opleiding tot dierenpolitie gestopt zijn? Wat was hiervan de reden?
Slechts een enkeling van de 80 agenten heeft geen examen gedaan, maar de meesten hebben de opleiding gewoon afgemaakt. De meesten van deze agenten hebben echter niet gekozen voor de taak van dierenagent maar voor hun huidige functie.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten zijn afgehaakt, omdat zij niet voltijd met de dierenpolitie bezig wilden zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent het afhaken van deze politieagenten voor de doelstelling om nog dit jaar 125 dierenpolitieagenten aan de slag te hebben?
Zoals ik tijdens de uitreiking van de eerste certificaten dierenpolitie heb gemeld zullen er eind 2011 131 speciaal opgeleide agenten van de dierenpolitie aan het werk zijn.
Hoeveel dierenpolitieagenten zijn er inmiddels opgeleid? Hoeveel zijn er ook daadwerkelijk als dierenpolitieagent aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
Verdenking van spionage van een Russische diplomaat |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat een Russische diplomaat die er van verdacht wordt contact te hebben gehad met de Nederlandse F-16 piloot Chris V., die thans terecht staat, begin 2011 samen met Chris V. is gearresteerd?1
Op 17 maart 2011 is een persoon die contact had gehad met Chris V. door de Rijksrecherche aangehouden.
Kunt u bevestigen dat deze diplomaat een uur is verhoord en toen is vrijgelaten om ernstige diplomatieke verstoring van verhoudingen met Rusland te voorkomen?2
Gedurende de termijn van zijn aanhouding is deze persoon niet gehoord. De termijn is gebruikt om na te gaan of deze persoon daadwerkelijk over een diplomatieke status beschikte. Nadat werd vastgesteld dat de aangehouden persoon over een diplomatieke status beschikte, is deze op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer in vrijheid gesteld.
Valt hieruit af te leiden dat er wel degelijk juridische argumenten waren om de Russische diplomaat verder vast te houden? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Had u in dat uur contact met de Russische autoriteiten? Zo ja, wat was hun verzoek, eis of dreigement? Kunt u dat toelichten? Indien neen, waarom hebt u geanticipeerd op een Russische reactie?
Gedurende de termijn van de aanhouding is geen contact opgenomen Russische autoriteiten. Het vaststellen van de diplomatieke status is geschied aan de hand van de documenten die de persoon bij zijn aanhouding bij zich droeg.
Is de Russische diplomaat nog steeds aan het werk in Nederland? Indien nee, sinds wanneer niet meer en waarom is hij uit Nederland vertrokken? Bent u bereid de Russische diplomaat alsnog voor verhoor op te roepen? Indien nee, waarom niet?
De Russische diplomaat is niet langer werkzaam in Nederland. Nederland heeft kort na de aanhouding nadrukkelijk verzocht dat de betrokken diplomaat zou worden teruggetrokken. Rusland heeft de diplomaat vervolgens teruggeroepen.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is diplomatieke betrekkingen met Rusland boven juridisch onderzoek van serieuze verdenking naar spionage te laten gaan? Indien nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de vrijlating eerder dit jaar?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer is verhoren of vervolging van een persoon met diplomatieke status uitgesloten.
Het in rekening brengen van extreem hoge waskosten door zorginstellingen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat sommige zorginstellingen extreem hoge waskosten in rekening brengen?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe kan het Landelijk Overleg Clientenraden, dat deze berichten van bewoners ontving, deze informatie wél hebben en de Nederlandse Zorgautoriteit, die recent nog onderzoek deed, niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit doet onderzoek naar meldingen die zijn binnengekomen bij het meldpunt onterechte betalingen. Er is sprake van onterechte betalingen indien aanbieders geld vragen aan bewoners voor AWBZ-aanspraken. Het wassen van kleding valt niet onder de AWBZ aanspraak. Deze meldingen komen dus in principe niet terecht bij de NZa. Wel heeft de NZa met ZN afspraken gemaakt dat de zorgkantoren toezien op de aanvullende diensten die aanbieders in rekening brengen. Bijvoorbeeld CZ zorgkantoren spreekt aanbieders met zeer hoge waskosten aan en vraagt hen te onderbouwen dat de prijs een weerspiegeling is van de werkelijke kosten, en dat de cliëntenraad ook heeft ingestemd met het gehanteerde tarief.
De cliëntenraad en de aanbieder moeten op basis van de Wet medezeggenschap over de hoogte van het bedrag voor waskosten afspraken maken. Het Nibud doet momenteel, in lijn met de motie Voortman (30 597, 193) onderzoek naar een richtbedrag voor waskosten. Het ontwikkelde richtbedrag zal zowel voor cliënten, cliëntenraden en zorgaanbieders houvast geven bij het gesprek over wat een redelijk bedrag is voor waskosten.
Wat gaat u doen tegen de mentaliteit van zorgbestuurders die aan alles lijken te willen verdienen?
Bestuurders hebben zich te houden aan geldende wet- en regelgeving. Het is verboden om voor zorg als omschreven bij of krachtens de ABWZ een tarief in rekening te brengen dat niet overeenkomstig de WMG tot stand is gekomen. De NZa houdt hier toezicht op en treedt handhavend op tegen instellingen. Wanneer het niet gaat om AWBZ-zorg is het aan de instelling en het bestuur als vertegenwoordiger van de zorginstelling om gezamenlijk met de cliëntenraad te bepalen welke kosten daarvoor bij de cliënten in rekening worden gebracht. Ten slotte kan de raad van toezicht ingrijpen wanneer het bestuur niet goed functioneert.
Wanneer komt u met een richtprijs voor waskosten, zoals de Kamer u bij motie heeft gevraagd?
Het Nibud voert momenteel een onderzoek uit naar een richtbedrag voor waskosten. Het LOC Zeggenschap in de Zorg en de bracheorganisaties VGN, Actiz en GGZ NL zijn betrokken bij het onderzoek. De verwachting is dat de resultaten begin 2012 bekend zullen zijn.
Kunnen bewoners die extreem hoge waskosten hebben moeten betalen, terugbetaling eisen van de zorginstelling? Gaat u uw gezag aanwenden om de betreffende zorginstellingen te bewegen dit zonder verzoek van cliënten uit zichzelf te doen?
Het wassen van kleding is geen AWBZ aanspraak. De cliëntenraad en de aanbieder moeten op basis van de Wet medezeggenschap over de hoogte van het bedrag afspraken maken. Aanbieder en cliënt sluiten onderling een overeenkomst voor de dienst. Of een bewoner geld terug kan eisen is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Bij een rechtsgeldige overeenkomst kan een cliënt, anders dan bij onterechte betalingen, geen terugbetaling eisen.
Cliëntenraad en zorginstelling moeten over de hoogte van het bedrag, en als zij van mening zijn dat het bedrag te hoog is geweest ook over het mogelijk terugbetalen, afspraken maken. Ik verwacht dat zorgaanbieder en cliëntenraad, met een richtbedrag voor waskosten in de hand van het Nibud, het makkelijker vinden om tot een goed bedrag te komen voor waskosten.
Vrijgeven beeldmateriaal |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat er sprake is van een contract tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en een mediapartij over het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?1
Er is geen sprake van contracten. Wel is er sprake van een vaste samenwerking tussen het KLPD en de AVRO betreffende het programma Opsporing Verzocht en bestaan er ten aanzien van het publiek maken van opsporingsinformatie en het vrijgeven van daarmee verband houdend beeldmateriaal, met enkele media «intentieverklaringen» tot samenwerking. Deze brengen geen verplichtingen van de kant van het KLPD met zich mee en bevatten geen afspraken met betrekking tot exclusiviteit.
Door het KLPD wordt per situatie bezien op welke wijze de gewenste doelgroep het meest effectief kan worden bereikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel (slechts een zodanige verspreiding als nuttig en noodzakelijk wordt geacht voor het bereiken van het doel). Ten einde mogelijke schade aan een lopend opsporingsonderzoek te voorkomen, speelt in de keuze voor de wijze van openbaarmaking ook het precieze moment waarop de informatie publiek kan worden gemaakt, een rol.
Wat is de precieze inhoud van dit contract?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer contracten tussen het KLPD en andere media? Zo ja, welke, en met welke inhoud?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er een financiële vergoeding gerekend voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?
Nee.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politie beeldmateriaal vrijgeeft, er sprake is van openbare informatie en deze informatie dus door iedereen gebruikt moet kunnen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het bestaan van contracten hierover?
Onder omstandigheden kan er sprake zijn van een situatie waarbij ervoor wordt gekozen om de informatie op een bepaalde wijze op een bepaald tijdstip via bepaalde media te verspreiden. Ik verwijs naar het gestelde in de beantwoording van vraag 1. Het vrijgeven van opsporingsinformatie vindt plaats in overleg met het Openbaar Ministerie en de informatie mag alleen gebruikt worden voor het specifieke doel waarvoor deze is vrijgegeven. Ik verwijs wat dat betreft naar de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van Procureurs-generaal d.d. 16 maart 2009).
De uitzetting van een Irakese familie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de televisie-uitzending over de Irakese familie Hassan die na 13 jaar wordt uitgezet, terwijl hun kinderen van 13 en 7 jaar in Nederland zijn geboren en getogen?
In de eerste plaats hecht ik eraan te benadrukken dat ik het ongewenst acht in antwoorden op kamervragen in te moeten gaan op individuele omstandigheden van vreemdelingen. Dit betreft immers in de regel persoonlijke en daarom ook vertrouwelijke informatie. Dat is in het dossier van de familie Hassan niet anders. Omdat het gezin via de media bekendheid heeft gegeven aan hun situatie acht ik het evenwel van belang hierbij te melden dat ik ten aanzien van de familie Hassan heb besloten om gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid.
Hoe komt het dat de totale verblijfsprocedures van één familie 13 jaar kan duren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat asielzoekerscentrum Den Helder 12 jaar geleden dusdanig onhygiënisch was dat het een slechte invloed had op de gezondheid? Klopt het dat mede daardoor de familie genoodzaakt was om hun astmatische oudste kind mee te nemen naar Denemarken? Is deze ongezonde situatie in het Asielzoekerscentrum (AZC) verbeterd?
Dat is mij niet bekend. Bekend is dat het oudste kind gezondheidsklachten had. Verder kan uit de administratie van de Medische Opvang asielzoekers worden afgeleid dat er geen strikt medische indicatie was voor overplaatsing, wel was er een aanbeveling tot overplaatsing. Het gezin is in 2003 overgeplaatst vanuit het azc in Den Helder naar het azc in Harlingen.
Over de hygiënische omstandigheden in de asielzoekerscentra kan ik u melden dat deze voldoen aan de normen.
Vindt u het aanvaardbaar dat er in de gezinslocatie in Katwijk voor een jongen als Aram geen GGZ-hulp beschikbaar is?
Voor kinderen op de gezinslocaties is de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) volledig van toepassing. Bij geestelijke gezondheidsproblemen kan gebruik worden gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg (ggz), zowel van eerstelijns psychologische zorg als specialistische ggz. Daarnaast is algemeen maatschappelijk werk inzetbaar. Voor behandeling door de ggz is een verwijzing nodig door de huisarts of een andere arts of behandelaar. Op de locatie Katwijk wordt de huisarts op dit vlak aanvullend ondersteund door de consulent ggz eerstelijn.
Kinderen kunnen gebruik maken van de voor deze leeftijdsgroep gespecialiseerde jeugd-ggz. De jeugd-ggz maakt onderdeel uit van de jeugdzorg. Onder meer door beperkte capaciteit is er sprake van wachtlijsten in de jeugd-ggz. Deze situatie is ook van toepassing op kinderen op de gezinslocatie in Katwijk. Menzis zet zorgbemiddeling in om de wachttijd zoveel als mogelijk te bekorten.
Erkent u dat kinderen die langer dan acht jaar in Nederland wonen en naar school gaan dusdanig geworteld zijn, dat uitzetting hun ontwikkeling schaadt en in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Het IVRK, waaraan Nederland zich heeft verbonden, kent artikelen waar rechtstreekse werking aan toekomt en artikelen die geen rechtstreekse werking hebben. In dat laatste geval dienen de normen uit die artikelen uitgewerkt te worden in nationale regelgeving. Voor de normen uit het kinderrechtenverdrag, die raken aan het Nederlandse vreemdelingenbeleid, is die uitwerking opgenomen in de Vreemdelingenwet en de onderliggende regelgeving, waaronder ook de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire. Een aantal voorbeelden daarvan zijn:
Bovenstaande illustreert dat de kwetsbare positie van kinderen, in lijn met het kinderrechtenverdrag, op veel plaatsen in het vreemdelingenbeleid tot uitdrukking komt. Ook in het toelatingsbeleid wordt bijzonder rekening gehouden met kindspecifieke situaties en het belang van het kind. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het beleid rond kindsoldaten en het beleid inzake dreigende genitale verminking bij meisjes.
Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat het belang van het kind is gediend met een snelle, duidelijke en zorgvuldige procedure die snel duidelijkheid geeft over het perspectief van het kind. Als na een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat een gezin niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, dan moet alles gericht zijn op vertrek naar het land van herkomst.
Ik ben dan ook van oordeel dat het niet in het belang van het kind is om een stelsel te creëren dat ouders stimuleert om met hun kinderen de illegaliteit in Nederland op te zoeken en zich in de marge van de Nederlandse samenleving op te houden in de hoop dat als het maar lang genoeg duurt er wel een vergunning zal volgen. En dat is precies wat zal gebeuren wanneer een beleid zou worden gevoerd waarbij er na acht jaar verblijf in Nederland een vergunning wordt verleend. Dat na een verblijf in Nederland van acht jaar ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling heeft plaatsgevonden, is geen grond om daarover anders te oordelen. Terugkeer naar het land van herkomst zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, maar hierin onderscheiden zich kinderen en ouders die hier al langere tijd hebben verbleven niet wezenlijk van andere vreemdelingen (waaronder kinderen) voor wie terugkeer aan de orde is. Dat is ook de reden dat bij terugkeer naar het land van herkomst ondersteuning in natura en financiële zin wordt geboden.
Wel kunnen aspecten als het geworteld zijn in de Nederlandse samenleving en schade in de ontwikkeling bij terugkeer, in samenhang met andere bijzondere aspecten, in voorkomende gevallen aanleiding geven om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Het gaat dan om situaties die uitzonderlijk zijn vanwege een samenstel van factoren, waardoor in redelijkheid niet gevergd kan worden terug te keren naar het herkomstland. Langdurig verblijf en worteling kunnen hierbij een rol spelen maar zijn niet doorslaggevend en zeker niet de enige factor op grond waarvan verblijf kan worden toegestaan.
Bent u het met de Kinderombudsman eens dat uitzetting van kinderen die in Nederland zijn geboren en hier al minstens acht jaar wonen in beginsel in strijd is met art. 8 IVRK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in Irak medische zorg aanwezig voor kinderen met psychische problemen? En is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Bij het onderzoek dat de IND doet om te beoordelen of de medische problemen van een vreemdeling dermate ernstig zijn dat deze leiden tot afgifte van een verblijfsvergunning, wordt advies gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Door BMA wordt onderzocht of voor de specifieke klachten die de betreffende vreemdeling heeft, behandeling mogelijk is in het land van herkomst en wat voor gevolgen het eventueel uitblijven van een benodigde behandeling kan hebben voor de situatie van betrokkene.
Indien het om privacyredenen niet mogelijk of wenselijk is om antwoord te geven op bepaalde vragen, bent u dan bereid om deze antwoorden in een vertrouwelijke brief te geven?
Zie antwoord vraag 1.
De Zimbabwaanse dictator Mugabe die homo's erger dan varkens en honden noemt |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homo’s zijn erger dan varkens en honden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak «homo’s zijn erger dan varkens en honden» van de socialistische Zimbabwaanse dictator Robert Mugabe getuigt van gigantische homohaat?
Ja.
Hoe kwalificeert u het feit dat de socialist Jan Pronk Zimbabwe een «modelstaat» noemde en Mugabe «een indrukwekkend leider»?2
Ik geef geen kwalificaties aan uitspraken van voorgaande bewindspersonen.
Waarom moet de Nederlandse belastingbetaler van u volgend jaar 3,2 miljoen euro aan Zimbabwe gireren? Wat levert die transactie de Nederlandse belastingbetaler op?
De Nederlandse regering geeft geen rechtstreekse financiële steun aan de Zimbabwaanse regering.
Wel steunt Nederland via het maatschappelijk middenveld en ngo’s activiteiten en projecten die democratisering in Zimbabwe bevorderen en geweld en mensenrechtenschendingen tegengaan. Voor Nederland is de bescherming van de rechten van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) een prioriteit. Zo ondersteunt Nederland in Zimbabwe organisaties die zich inzetten voor toenemend bewustzijn en bevordering van de mensenrechten van homoseksuelen. De Nederlandse regering steunt daarnaast, ook via ngo’s, de allerarmsten in de Zimbabwaanse samenleving.
Wilt u zo vriendelijk zijn voortaan geen cent aan Zimbabwe over te maken? Zo nee, waarom niet?
Conform het staande beleid zal Nederland zich ook in 2012 via het maatschappelijk middenveld blijven inzetten voor democratisering en bevordering van de mensenrechten, waaronder die van seksuele minderheden, evenals voor de bescherming van de meest kwetsbaren in Zimbabwe.
De Rapportage Vreemdelingenketen over januari tot juli 2011 |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de verklaring voor het feit dat in het laatste half jaar van 2010 56% van in de Algemene Asielprocedure afgedane asielaanvragen is ingewilligd, en dit in de eerste helft van 2011 44% is? Is er een aanscherping van de toelatingsregels die zorgt voor deze daling? Zo ja, welke? Is er een aanscherping van de toets van de geloofwaardigheid die zorgt voor deze daling? Zo ja, welke?
Er zijn geen aanscherpingen in het beleid geweest die een verklaring kunnen vormen voor deze daling.
Wat zijn er de oorzaken van dat grote landen met veel inwoners zoals bijvoorbeeld Polen, Spanje, Tsjechië, Portugal en Bulgarije relatief veel minder asielaanvragen te verwerken krijgen?
Oorzaken van de geschetste situatie zijn niet aan te geven. Er is geen onderzoek bekend dat daar specifiek op ingaat. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de hoogte van de instroom van asielzoekers bepaald wordt door een complex geheel van push-factoren in de landen van herkomst en pull-factoren in de landen van bestemming.
Op welke wijze is de opname van de ruim 2000 extra «Griekse Dublinclaimanten» in de Nederlandse asielprocedure in de toelatingscijfers verwerkt?
Van de ruim 2000 extra zaken zijn er ruim 200 via de Algemene Asielprocedure afgedaan, de rest via de Verlengde Asielprocedure. Ongeveer 30% van de zaken was nog openstaand, de overige 70% kwam terug uit (hoger) beroep.
Eind november 2011 was ruim 90% van de asielaanvragen behandeld, waarvan ruim 60% met een inwilliging is afgesloten.
Wat is er de oorzaak van dat de werkvoorraad asiel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een jaar tijd is verdubbeld? Hoe komt het dat de gemiddelde doorlooptijden bij de Raad van State als het gaat om asielzaken onder druk staan? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat deze naar een gewenst niveau worden teruggebracht en de werkvoorraad kan afnemen?
De verdubbeling in de onderhanden werkvoorraad Asiel (AA en VA) is veroorzaakt door een structureel hoger aanbod van nieuwe zaken. Met name de maanden november (2010), december (2010) en januari (2011) lieten een fors hogere instroom dan gemiddeld zien. Voor de afdoening van dit structureel verhoogde aanbod moet de productiecapaciteit verder worden bijgesteld, wat enige tijd nodig heeft. De eerste resultaten van deze opschaling zijn zichtbaar in de verhoogde productiecijfers, maar een daling van de onderhanden werkvoorraad kon, door het nog sterker verhoogde aanbod, niet worden bewerkstelligd.
De sterke druk op de doorlooptijd Asiel wordt beïnvloed doordat het aanbod de productie al langere tijd overtreft en doordat het aanbod AA hiervan meer dan verdubbeld is en om extra productiecapaciteit vraagt. Door het meer in balans brengen van de productiecapaciteit benodigd voor het structureel hogere aanbod en door het waar mogelijk nog verder optimaliseren van de werkprocessen wordt getracht het onderhanden werk weer op een gewenst niveau te brengen.
Hoe vaak heeft u hoger beroep ingesteld bij de Raad van State in vreemdelingenzaken? Hoe verhoudt dat aantal zich tot 2010? In hoeveel van die zaken ging het om hoger beroep dat noodzakelijk was voor het waarborgen van de rechtseenheid?
De Raad van State heeft mij gemeld dat in de eerste helft van 2011 circa 4400 zaken zijn behandeld. Hiervan zijn circa 500 te herleiden, die door mij als minister aanhangig waren gemaakt. In 2010 zijn van de circa 7700 afdoeningen circa 1650 te herleiden, die door mij aanhangig waren gemaakt. Er is geen geautomatiseerd te genereren informatie beschikbaar over het aantal zaken waarbij hoger beroep is ingesteld met als belangrijkste grond het waarborgen van de rechtseenheid.
Aan hoeveel Somalische, hoeveel Afghaanse, hoeveel Irakese en hoeveel Iraanse asielzoekers is een vergunning verleend?
In 2010 en 2011 zijn er de volgende aantallen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend aan asielzoekers uit de genoemde landen. De cijfers zijn op tientallen afgerond.
Afghanistan
750
Irak
1 450
Iran
460
Somalië
3 590
Afghanistan
620
Irak
700
Iran
320
Somalië
1 340
Hoe vaak hebben vreemdelingen onderscheidenlijk in 2009, 2010 en 2011 een aanvraag om gezinshereniging voor verblijf bij kennismigrant gedaan?
Tijdens de begrotingbehandeling op 17 november jl. heb ik toegezegd dat door te exerceren op de precieze analyse van een mogelijk verband tussen de stijging van het aantal aanvragen voor gezinshereniging en het aantal aanvragen voor de Kennismigrantenregeling. Een van de aspecten die zal worden geanalyseerd, is hoeveel aanvragen om gezinshereniging voor verblijf bij kennismigranten zijn gedaan. In het voorjaar van 2012 zullen de resultaten van de analyse aan uw Kamer worden gezonden.
Hoe vaak is in 2010 en het eerste half jaar van 2011 door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een mvv-vrijstelling verleend, waardoor in Nederland een verblijfsvergunning regulier kon worden aangevraagd? Wat zijn de belangrijkste categorieën redenen waarom deze vrijstellingen zijn verleend?
In het IND-systeem vindt geen aparte registratie plaats van de vrijstelling mvv-vereiste. Er wordt alleen geregistreerd of een aanvraag om een verblijfsvergunning is ingewilligd of afgewezen. Gelet hierop kan niet met zekerheid worden aangegeven in hoeveel gevallen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend in de vermelde periode. Het kan namelijk voorkomen dat vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend, maar dat de aanvraag om een verblijfsvergunning vervolgens wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de overige verblijfsvoorwaarden. Om bovengenoemde reden kan evenmin worden nagegaan wat de belangrijkste categorieën redenen zijn voor verlening van vrijstelling van het mvv-vereiste.
Uit het IND-systeem blijkt wel het volgende. In 2010 en de eerste helft van 2011 zijn ongeveer 5340 respectievelijk ongeveer 2440 aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd ingewilligd, die ingediend zijn door vreemdelingen die op grond van hun nationaliteit mvv-plichtig zijn, maar die niet in het bezit waren van een geldige mvv. Hieruit kan worden geconcludeerd dat vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval is verleend in bovengenoemde gevallen. Het merendeel van deze inwilligingen betrof aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel «gezinshereniging bij ouders». Hieronder kunnen onder meer minderjarige kinderen van twaalf jaar of jonger vallen die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning.
Tevens kunnen hieronder minderjarige kinderen vallen die schoolgaand zijn, drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland hebben en een aanvraag hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning. Deze vreemdelingen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste bij een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd.
Gaat u het conform het gedoogakkoord onmogelijk maken om in Nederland een verblijfsvergunning regulier aanvragen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat alle aanvragen voor verblijf in Nederland buiten Nederland worden gestart en afgewacht. Uitzondering hierop betreft vreemdelingen die recht hebben op bescherming. Begin 2012 ontvangt u van mij een uitwerking van de maatregelen van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures. In dit programma zijn maatregelen uitgewerkt om, kort gezegd, doorlooptijden te verkorten en het stapelen van procedures tegen te gaan. In het nieuwe systeem wordt zuiverder de scheiding gelegd tussen enerzijds regulier (vanuit het buitenland) en anderzijds bescherming (mag vanuit Nederland). Bescherming moet dan breed worden opgevat: asiel én regulier-humanitair. Het uitgangspunt dat reguliere aanvragen alleen vanuit het buitenland mogen worden opgestart zal dan nog helderder en beter handhaafbaar worden.
Hoeveel procent van Somalische, van de Irakese en van de Afghaanse afgewezen asielzoekers in behandeling bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn teruggekeerd naar het land van herkomst?
In de eerste helft van 2011 zijn ca. 200 Afghanen middels een vorm van vertrek uitgestroomd bij de DT&V waarvan circa 17% aantoonbaar naar het land van herkomst is teruggekeerd. In dezelfde periode zijn ca. 330 Somaliërs middels een vorm van vertrek uitgestroomd waarvan circa 1% aantoonbaar naar het land van herkomst. In de genoemde periode zijn circa 810 Irakezen vertrokken waarvan circa 37% naar het land van herkomst.
Hoe groot is de groep Alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV)’s die nog onder het oude AMV-beleid vielen en die (nog) geen verblijfsrecht (meer) hebben? Hoeveel van hen bevindt en zich langer dan vijf jaar in Nederland zijn onder de 21 jaar? Hoeveel van hen, waaronder de deelnemers aan het Perspectief-experiment, zijn in beeld bij de overheid?
Er is geen sluitende registratie van amv’s die volgens het bestaande amv-beleid (nog) geen verblijfsrecht (meer) hebben en zich nog in Nederland bevinden. Dat geldt eveneens voor het aandeel van hen dat langer dan 5 jaar in Nederland is en dat jonger is dan 21 jaar.
De onderzoeksgegevens van het CVO betreffende het Experiment Perspectief geven de mogelijkheid, in combinatie met het aantal ex-amv’s dat gedurende de looptijd van het experiment in beeld was bij de DT&V, een indicatie te geven over de omvang van de groep ex-amv’s die nog in Nederland verblijven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1461). Op het eind van de onderzochte periode (1 oktober 2009 tot 1 april 2011) verbleven ongeveer 1000 ex-amv’s nog steeds in Nederland zonder verblijfsrecht. Het rapport van het CVO bevat voorts gegevens over de verblijfsduur in Nederland van de ongeveer 730 ex-amv’s die hebben deelgenomen aan het Experiment Perspectief en over hun leeftijd. Zo blijkt uit het rapport van het CVO dat deze ex-amv’s gemiddeld al bijna zeven jaar in Nederland verbleven op het moment dat zij hulp zochten bij de steunpunten. De gemiddelde leeftijd waarop de deelnemers bij de steunpunten terecht kwamen, was 22 jaar. Bij bovenstaand cijfer dient wel een kanttekening te worden gemaakt. Het betreft een momentopname. In dit cijfer kunnen zich inmiddels wijzigingen hebben voorgedaan.
Hoeveel vreemdelingen die in de Europese Unie (EU) toelating vragen komen via de oostgrens van Europa de EU binnen? Hoeveel komen er via de zuidgrens de EU binnen? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen asielzoekers en overige vreemdelingen?
De gevraagde informatie wordt, in ieder geval in Nederland, niet geregistreerd en is derhalve niet geautomatiseerd uit de systemen te halen. Ook in de data van Eurostat is deze informatie niet beschikbaar. Het zou uitgebreid onderzoek vergen deze complexe vraag te beantwoorden, zowel in Nederland als in de andere lidstaten van de EU.
Het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Woede over in de kou zetten van groep asielzoekers»?1
Ja.
Respecteert u het uitgangspunt om tijdens de vrieskou geen vreemdelingen op straat te zetten?
Ja. Wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou en niet is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, zal geen beëindiging van de COA-opvang plaatsvinden. Dat geldt derhalve, evenals vorig jaar, voor een eventuele komende periode van vrieskou, ongeacht de periode tijdens welke de vrieskou optreedt. Of de vreemdeling een alternatief heeft gevonden of niet, wordt aangenomen aan de hand van door hem afgelegde verklaringen.
Is uw beleid voor het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou de aankomende winterperiode hetzelfde als voor de vorige winter, zoals u in uw brief van 15 december 2010 hebt beschreven?2 Van wanneer tot wanneer geldt deze regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, wanneer er sprake is van vrieskou en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) niet aan de orde zijn, een vreemdeling niet op straat wordt gezet, als gebleken is dat hij geen alternatief heeft? In welke situaties wordt dat laatste aangenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaan uw diensten in de praktijk om met het op straat zetten van uitgeprocedeerde vreemdelingen in de kou? Kunt u dit aangeven voor de verschillende locaties vanwaar uit vreemdelingen mogelijk op straat kunnen belanden, zoals asielzoekerscentra, de VBL, de gezinslocaties en de detentiecentra? Wat is de inhoud van de werkinstructies die gelden voor die diensten als het gaat om het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou?
De diverse diensten handelen conform de werkwijze die in mijn brief van 15 december 20103 is weergegeven. Deze brief is binnen de diensten genoegzaam bekend. Vanuit het departement zijn er geen separate werkinstructies uitgevaardigd. Voor de categorie vreemdelingen waarvan de bewaring, anders dan vanwege uitzetting naar het land van herkomst, wordt opgeheven, heb ik niet de wettelijke bevoegdheid om de opheffing van de bewaring uit te stellen tijdens vorstperiodes. Het betreft hier immers een vrijheidsontnemende maatregel die slechts kan worden toegepast voor zover noodzakelijk voor de uitzetting. Dit geldt overigens ook voor situaties waarin een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. In tijden van vrieskou zullen de uitvoerende diensten hier verstandig mee omgaan, bijvoorbeeld door de vreemdeling te informeren over instanties waar hij terecht kan.
Mogen gemeenten en opvangorganisaties zich over in de kou op straat gezette vreemdelingen ontfermen, in de vorm van het bieden van onderdak?
Ik heb richting gemeenten en opvangorganisaties altijd aangegeven dat ik het bieden van vormen van noodopvang onwenselijk en onnodig acht. Indien gemeenten worden geconfronteerd met vreemdelingen zonder opvang, kunnen zij contact opnemen met de Dienst Terugkeer en Vertrek, zodat kan worden bezien welke maatregelen mogelijk zijn.
Stopzetten richtlijn drang en dwang GGZ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat er nog teveel drang en dwang wordt toegepast in de (jeugd) GGZ?
Ja.
Stelt het u teleur dat het terugdringen van drang en dwang langzaam gaat, langzamer dan het veld zelf aankondigde? Wilt u de meest recente cijfers aan de Kamer sturen?
Ik heb van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) begrepen dat de afname van het aantal separaties stagneert; in 2010 nam het aantal separaties met 5,5% af, hetgeen een minder grote afname is dan in 2009. Zodra de IGZ dit rapport publiceert ontvangt u deze. Ik had uiteraard liever gezien dat het terugdringen sneller gaat.
Staat u nog steeds achter de toezegging van uw ambts voorganger in 2008 dat er een multidisciplinaire richtlijn drang en dwang moet komen, die ervoor moet zorgen alleen in uiterste nood drang en dwang toe te passen?
Ja. Ik ben van mening dat alleen als ultimum remedium dwang en drang mag worden toegepast. De MDR dwang zou in de toekomst leidend moeten zijn voor de wijze waarop dwang zou moeten worden toegepast en teruggedrongen.
Ziet u nog steeds de grote noodzaak in van de implementatie van een richtlijn, omdat het de kwaliteit en veiligheid van zorg vergroot en drang- en dwangmaatregelen terugdringt?
Ja. Het ontwikkelen van een richtlijn is één kant van het verhaal. Deze implementeren en op juiste wijze gebruiken is een andere kant. Beiden zijn van groot belang.
Herinnert u zicht, aangezien de richtlijn er in juni 2011 nog steeds niet was, dat de motie- Bouwmeester1 is ingediend, die het kabinet oproept de multidisciplinaire richtlijn drang en dwang te ontwikkelen? Waarom neemt u geen regie bij de totstandkoming hiervan?
Ik herinner mij de betreffende motie zeker nog. Deze verzoekt de Regering onder meer om eind 2012 de MDR dwang te hebben ontwikkeld. Mede in dat licht heb ik het initiatief genomen om partijen uit te nodigen voor een bestuurlijk overleg.
Waarom schrijft u de Kamer2 dat het veld niet wil betalen, en dat er daarom geen multidisciplinaire richtlijn komt? Hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling? Waarom maakt u verschil met uw voorgangers?
Ik maak geen verschil met mijn ambtsvoorgangers. De toenmalige minister van VWS heeft ZONMw de opdracht verstrekt om in de jaren 2006 tot en met 2009 het Programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ), ook wel aangeduid met de term «richtlijnenprogramma», uit te voeren. In het kader van dit programma konden voorstellen worden ingediend voor de ontwikkeling en financiering van MDRs op het gebied van de gehele curatieve zorg en dus niet alleen op het gebied van de GGZ. Indien het voorstel gehonoreerd werd, kon financiering voor de ontwikkeling van de MDR worden verkregen. Tevens was er een projectsubsidie aan het Trimbos-instituut verleend om MDRs te ontwikkelen. Deze projectsubsidie is met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.
Nadat de projectsubsidie van het Trimbos-instituut en het KKCZ-programma waren beëindigd, heeft er geen financiering vanuit VWS voor de ontwikkeling van MDRs meer plaatsgevonden. Daarmee is de kwaliteitsverbetering en normontwikkeling zowel inhoudelijk als financieel een verantwoordelijkheid van het veld geworden. In mijn brief aan uw Kamer heb ik u tijdig willen informeren over de stand van zaken rondom de uitvoering van de hierboven genoemde motie.
Deelt u de grote zorgen voor de patiënten, nu de ontwikkeling van de richtlijn stil ligt?
Ik deel de zorgen dat als partijen niet tot de ontwikkeling van een MDR dwang en drang komen, we een instrument missen om dwang- en drangtoepassingen in de GGZ terug te dringen. In de tussentijd werkt het GGZ-veld wel aan het terugdringen van drang en dwang.
Waarom is er sinds oktober 2008 toegezegd door u en het GGZ-veld dat deze belangrijke richtlijn er komt, terwijl er nog steeds niets ligt? Bent u bereid de regie te nemen en te zorgen dat het veld gezamenlijk aan de slag gaat om de multidisciplinaire richtlijn zo snel mogelijk op een goede wijze te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ik twijfel niet aan het belang dat partijen zien in de ontwikkeling van een MDR dwang. Ik zie in dit geval ook de complexiteit waarmee deze partijen een richtlijn moeten ontwikkelen. Ik kan (nog) geen richtlijnontwikkeling afdwingen. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut zal deze doorzettingsmacht wel worden toegekend. Tot die tijd ben ik afhankelijk van overtuiging en ik zal dan ook op korte termijn op bestuurlijk niveau in gesprek met partijen gaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg van 15 december 2011?
Ja.
Nieuwe toelatingen van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat en imidacloprid |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) recentelijk weer een groot aantal nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onder meer ook een nieuwe variant van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat is toegelaten, namelijk RoundUp Force, ook voor gebruik bij het onderhoud voor openbaar groen?2
Ja.
Hoe verhoudt deze toelating zich tot de aangenomen motie3 die vraagt om een verbod op het gebruik van glyfosaat voor niet commerciële toepassingen, waarvan u ook heeft aangekondigd dat u deze zal uitvoeren?4
Indien een gewasbeschermingsmiddel aan de gestelde eisen voldoet, mag het op de markt worden gebracht en worden gebruikt. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden besluit over een dergelijke toelating. De eisen zijn vastgelegd in een – rechtstreeks werkende – Europese verordening.
In reactie op de door u genoemde motie heeft het kabinet aangekondigd beperkingen aan toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te zullen stellen, die een duurzaam gebruik tot stand zullen brengen (zie 4, TK 32 372, nr. 72). Een Europese richtlijn stelt daarover regels die inmiddels in nationale regelgeving zijn vastgelegd.
Deelt u de mening dat deze toelating verkeerde verwachtingen in de markt kan wekken omdat het middel wel toegelaten is, maar niet gebruikt mag worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zoals in bovenvermelde brief aan uw Kamer is vermeld, zal de precieze uitwerking van de motie in het Nationale Actieplan gewasbescherming worden opgenomen. Van belang is om een robuuste uitvoering aan de motie te geven om onduidelijkheden te voorkomen. Een goede informatievoorziening voor de gebruiker is daarbij ook van belang.
Bent u bereid het Ctgb te vragen de toelating van RoundUp Force onmiddellijk weer in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien een gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de gestelde eisen, biedt de Europese verordening niet de bevoegdheid om «niet-commerciële toepassingen» uit te sluiten van de aangevraagde toelating of om een verleende toelating weer in te trekken.
Bent u bereid het Ctgb opdracht te geven in het vervolg geen bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat meer toe te laten voor niet-commerciële toepassingen?
Nee, zie antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat er ook weer een nieuw bestrijdingsmiddel is toegelaten dat de werkzame stof imidacloprid bevat, namelijk Sombrero?5
Ja. Het middel Sombrero heeft op 5 november jl. een toelating verkregen.
Hoe is het mogelijk dat, terwijl de waterkwaliteitsnormen voor imidacloprid al jaren lang ernstig worden overschreden en vast staat dat de oorzaak van deze ernstige normoverschrijding de schaal van het gebruik is het gebruik van imidacloprid nu toch weer verder mag toenemen door alweer een nieuw imidacloprid-toelatingsbesluit?6
De nieuwe toelating betreft de behandeling van zaad van suiker- en voederbieten. Overigens is dit middel toegelaten omdat het voldoet aan de gestelde eisen. Het middel is een alternatief voor de bestaande toelating van het middel Gaucho, voor dezelfde toepassing.
De omvang van het gebruik wordt bepaald door de hoeveelheid bietenzaad die behandeld wordt en is niet afhankelijk van het aantal toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen voor het behandelen van zaad.
Dat betekent dat deze nieuwe toelating op zichzelf geen toename van het gebruik van deze middelen hoeft te betekenen.
Waarom is deze toelating verleend terwijl er reeds is aangetoond dat imidacloprid bij de huidige schaal van gebruik desastreuze gevolgen heeft voor talrijke nuttige insecten en er zeer sterke verdenkingen zijn dat ook belangrijke bestuivers zoals de honingbij en de hommel er hun weerstand door verliezen en u daar momenteel zelfs onderzoek naar doet?7
Deze toelating is verleend, omdat de beoordeling heeft aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens en dier en er geen onaanvaardbare effecten zijn op het milieu, incl. de effecten op bijen.
De toelating van het middel is verleend voor het gebruik (als zaadcoating) in de teelt van suiker- en voederbieten. In de beoordeling zijn geen onacceptabele risico's voor bestuivers geconstateerd omdat het middel uitsluitend gebruikt wordt voor zaadbehandeling en de betreffende gewassen tijdens de teelt niet bloeien en dus niet bevlogen worden door bijen. Daarnaast zijn in het wettelijk gebruiksvoorschrift restricties opgenomen die beogen de blootstelling voor bijen te veminderen.
Bent u bereid het Ctgb te verzoeken de toelating van Sombrero onmiddellijk weer in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien een gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de gestelde eisen, biedt de Europese verordening niet een bevoegdheid een toelating of een deel ervan weer in te trekken.
De aanpak van onderzoeksfraude in patiëntgebonden onderzoek, naar aanleiding van een opinieartikel over de affaire-Poldermans in NRC Handelsblad |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat doet u om te achterhalen welke schade patiënten ondervonden hebben door het gebruik van medicijnen die hen zijn voorgeschreven op basis van ondeugdelijk patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek door de heer Poldermans?1
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de casus Poldermans met name daar waar het de directe uitvoering van, en daarmee de patiënten in, het onderzoek betreft. Voordat beoordeeld kan worden of er sprake is van schade bij patiënten zal eerst de omvang van de fraude bepaald moeten worden. De IGZ verzamelt momenteel informatie bij het Erasmus MC en beoordeelt op basis daarvan of, en zo ja welke vervolgstappen noodzakelijk zijn, waarbij patiëntveiligheid en data-integriteit een centrale rol spelen.
Deelt u de mening dat patiëntgebonden onderzoek extra kwaliteitscontroles behoeft, waarbij niet alleen de onderzoeksresultaten, maar ook de dataverzameling en -verwerking met betrekking tot de proefpersonen in het onderzoek systematisch gecheckt worden?
Ik ben van mening dat er voldoende kwaliteitscontroles van toepassing zijn, waar het gaat om patiëntgebonden onderzoek.
De gedragscode wetenschapsbeoefening van de VSNU bevat een apart hoofdstuk over controleerbaarheid. Daar zijn de universiteiten op aan te spreken. Zoals aangegeven in het antwoord van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen over de fraude van de heer Stapel, hebben de VSNU en de rectores magnifici besloten te bezien of de code dient te worden aangescherpt.2
Op het grootste deel van het patiëntgebonden onderzoek is bovendien specifieke wetgeving van toepassing, namelijk de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), waardoor voor dat terrein al extra eisen gelden. Doel van de WMO is zowel de bescherming van de proefpersonen als het borgen van de kwaliteit van het onderzoek. De eindverantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de opdrachtgever (verrichter) van het onderzoek. Maar ook de instellingen waar het onderzoek met proefpersonen wordt uitgevoerd hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. Zo moeten zij ondermeer de onderzoekers in hun instelling in staat stellen de onderzoeksgegevens op een zorgvuldige wijze te registreren zodat de integriteit van de data geborgd is en onafhankelijke controle van de gegevens op efficiënte wijze uitgevoerd kan worden. Verder is het van belang dat de resultaten van het mensgebonden onderzoek in de openbaarheid komen. Voor onderzoek met geneesmiddelen gelden aanvullende wettelijke eisen. De WMO bevat een aparte paragraaf met achttien artikelen die specifiek van toepassing zijn op wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen. Ook de Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Besluiten dragen bij aan borging van het onderzoek door eisen te stellen aan het onderzoek dat verricht moet worden om tot registratie van een medicijn te komen. Bij de aanvraag voor een handelsvergunning voor een geneesmiddel toetst het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) doet de inhoudelijke beoordeling van de opzet en de uitkomsten van klinische proeven. De daarvoor benodigde gegevens moeten in het geneesmiddelendossier aanwezig zijn. Indien het CBG twijfels heeft kan de IGZ worden ingeschakeld.
Bent u bereid in overleg met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen de commissie Schuyt te verzoeken in haar onderzoek naar de wijze waarop binnen de verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens extra aandacht te besteden aan patiëntgebonden onderzoek?
Dit verzoek is bij de commissie neergelegd en daarop is een positieve reactie ontvangen. Het rapport van de commissie Schuyt zal op 1 april van dit jaar verschijnen.
Deelt u de mening dat het vergroten van de pakkans en het zo moeilijk mogelijk maken van fraude de beste manier is om fraude in patiëntgebonden onderzoek te bestrijden?
Repressie is niet het beste middel om op dit terrein tot verbetering te komen. Veel beter is het om aan de basis te investeren. Voor het uitvoeren van mensgebonden onderzoek moeten een goede infrastructuur en onderzoeksklimaat in de onderzoeksinstelling aanwezig zijn. Daar hoort bij een degelijke opleiding van de klinisch onderzoekers en ondersteuning vanuit de onderzoeksinstelling. Ik hecht er aan erop te wijzen dat het hier de eigen verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstellingen betreft. Met andere woorden: de motivatie moet vooraleerst van binnenuit komen. Daarnaast is volledige transparantie van onderzoeksresultaten belangrijk (zie ook vraag3. Bij vergroten van de pakkans zou het, ook als er extra mankracht beschikbaar zou zijn, blijven gaan om incidenten en is de kans dat dit leidt tot structurele verbetering over de volle breedte klein. Ik deel dan ook de mening van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals neergelegd in zijn antwoord op vragen over de fraude van de heer Stapel, dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet vervangen kan worden door bureaucratische maatregelen.2
Hoe denkt u in dit verband over een gezaghebbende registratieautoriteit als de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA), die ook naar instellingen toegaat om de dataverzameling en -verwerking van patiëntgebonden onderzoek te controleren?
De Nederlandse en de Amerikaanse situatie zijn niet hetzelfde. In de Verenigde Staten zijn de preventieve beoordeling van geneesmiddelen en het toezicht op de naleving van wetten op dat terrein samengevoegd bij één instantie. In Nederland zijn deze taken belegd bij twee instanties. Ik zie geen reden om daar verandering in aan te brengen. Het CBG is belast met de registratie en de IGZ met het toezicht op de naleving van de WMO en op de wetten op het terrein van de geneesmiddelen. In dat kader houdt de IGZ toezicht op de uitvoering van klinisch onderzoek, waaronder geneesmiddelenonderzoek met proefpersonen. Dit toezicht vindt risicogestuurd plaats of op basis van meldingen. Wanneer de IGZ onderzoek doet naar de uitvoering van een klinisch wetenschappelijk onderzoek maakt een onderzoek naar de dataverzameling en verwerking daar deel vanuit.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om niet-commercieel patiëntgebonden onderzoek (gefinancierd door bijvoorbeeld de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Hartstichting of het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) steekproefsgewijs op kwaliteit te beooordelen door een ander op hetzelfde terrein werkzaam onderzoeksinstituut?
Ter verduidelijking wil ik aangeven dat het niet zo is dat op door de industrie geïnitieerd onderzoek meer regelgeving van toepassing is dan op niet door de industrie betaald onderzoek: al het patiëntgebonden onderzoek (commercieel of niet-commercieel) is onderhevig aan dezelfde regels. Wel zijn op al het wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen, of dit nu door de industrie wordt geïnitieerd of door de onderzoeker, meer regels van toepassing dan op niet-geneesmiddelenonderzoek.
Kwaliteitscontrole door andere collega-onderzoeksinstituten vind ik niet wenselijk. Dergelijke controles vereisen specifieke deskundigheid. Inspecteren is een vak.
Deelt u de mening van staatssecretaris Zijlstra,2 dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet?
Ja.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om op de dag van publicatie van patiëntgebonden onderzoek direct de databestanden publiekelijk toegankelijk te maken?
Ik ga ervan uit dat in het bijzonder over de publieke toegankelijkheid van ruwe databestanden de commissie Schuyt uitspraken zal doen.
Wat doet u verder om de kwaliteit van patiëntgebonden onderzoek in de Nederlandse gezondheidszorg te garanderen?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 vind ik het vooral de verantwoordelijkheid van de instellingen om de deskundigheid van de klinisch onderzoeker te garanderen. Ik vind het dan ook een goed initiatief van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) dat zij enkele jaren geleden de «Basiscursus Regelgeving en Organisatie voor Klinisch onderzoekers» (BROK) heeft opgezet. Daarnaast is het, zoals ook gezegd in mijn antwoord op vraag 2, van belang dat de onderzoekers in staat worden gesteld om hun onderzoeksgegevens op efficiënte en zorgvuldige wijze vast te leggen. Ook verdergaande professionalisering van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s) vind ik belangrijk. Het komende jaar ondersteun ik dan ook financieel de opleiding voor nieuwe leden en medewerkers van de METC’s alsmede het intervisietraject van de Nederlandse Vereniging van METC’s.
Tenslotte is van betekenis dat de Tweede Kamer een amendement aan heeft genomen bij het wetsvoorstel ter wijziging van de WMO in verband met de evaluatie van deze wet en herstel van onvolledige implementatie van richtlijn nr. 2011/20/EG. Op het moment dat deze wijziging volledig van kracht zal zijn geworden, kan de METC slechts een positief oordeel geven over een onderzoeksprotocol als de resultaten van het mensgebonden onderzoek na afronding van de studie openbaar gemaakt zullen worden in het register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Naar verwachting zal eind 2012 of begin 2013 de internetportal ToetsingOnline van de CCMO zijn uitgebreid met een module voor het openbaar maken van de resultaten uit het mensgebonden onderzoek. Tussen nu en dat moment wordt verkend welke rol voorafgaand aan de openbaarmaking via het nieuwe openbare register de oordelende METC en de CCMO kunnen spelen bij de beoordeling van de onderzoeksresultaten.
Problemen met DUO en Studielink |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel problemen met DUO en Studielink»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat maar liefst 31% van de studenten wel eens te maken heeft gehad met fouten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De resultaten van dit onderzoek komen niet overeen met de uitkomsten van de klanttevredenheidsonderzoeken die DUO jaarlijks door een onafhankelijk onderzoeksbureau laat uitvoeren naar haar dienstverlening en die sinds 2007 afgerond met een 7 wordt gewaardeerd. DUO streeft naar een verdere verbetering van de dienstverlening door het verdiepen en intensiveren van de interactie met de»klanten».In 2012 zal DUO naast het hiervoor genoemde jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek een continu klanttevredenheidsonderzoek gaan uitvoeren. De uitkomsten en signalen die uit deze onderzoeken voortvloeien, worden direct als input gebruikt voor aanpassingen in de dienstverlening.
De klanttevredenheid is slechts één van de prestatie-indicatoren (telefonische bereikbaarheid, tijdig afdoen van brieven, bezwaarschriften en e-mails) die ik met de DUO heb afgesproken. Over de realisatie van deze prestatie-indicatoren wordt ik regelmatig geïnformeerd en over het algemeen voldoen deze indicatoren aan de afgesproken norm. Een andere prestatie-indicator is een goedkeurende verklaring van de Auditdienst.
DUO heeft een goed functionerende klachtenprocedure met onafhankelijke klachtenfunctionarissen voor studenten die vinden dat ze niet goed worden behandeld. Uit het aantal klachten dat wordt ingediend, blijkt niet dat er sprake is van een dusdanig hoog foutenpercentage bij DUO. De hiervoor vermelde indicatoren geven naar mijn mening een beter beeld van de kwaliteit van de dienstverlening dan het onderzoek van 1vandaag.
Deelt u de mening dat de DUO, aansluitend op de eigen verantwoordelijkheid van de student, altijd goede en betrouwbare dienstverlening moet bieden als het gaat om zaken die voor de student grote financiële gevolgen kunnen hebben? Zo ja, vindt u dat er nu sprake is van goede en betrouwbare dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat DUO, ondersteunend aan de eigen verantwoordelijkheid van studerenden, altijd een goede en betrouwbare dienstverlening moet bieden op het terrein van die zaken die binnen de scope van de uitvoeringsopdracht van DUO liggen. DUO heeft een breed scala aan communicatieproducten en communicatiekanalen, die ervoor zorgen dat de student tijdig en goed geïnformeerd wordt. Dit geldt ook voor de onderwerpen die genoemd zijn in het onderzoek van 1vandaag. Zoals ik al hierboven heb aangegeven, heb ik geen reden om te twijfelen aan de goede en betrouwbare dienstverlening van DUO.
Deelt u de mening dat de DUO, in weerwil van uw uitlatingen tijdens het debat van 4 november 2011 over fraude met de uitwonende studiebeurs, niet «buitengewoon goed bereikbaar» is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie de antwoorden hiervoor.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop de geconstateerde kwaliteitsachterstand bij de DUO op korte termijn verholpen zal worden?
Gelet op het voorgaande zie ik geen kwaliteitsachterstand bij DUO die dient te worden verholpen en waarover het nodig is uw Kamer te informeren.