Buitenlandse werknemers bij RWE |
|
Paul Ulenbelt , Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de radio uitzending van Goedemorgen Nederland van 31 maart over de situatie van buitenlandse werknemers bij energiebedrijf RWE?
Ja.
Wat is uw opvatting over de geschetste misstanden over extreem lange werkdagen, onveilige werksituaties en onduidelijke arbeidscontracten in de Eemshaven bij RWE?
De Arbeidsinspectie houdt actief toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving bij de in aanbouw zijnde energiecentrale van RWE in de Eemshaven. Gemiddeld één keer per week wordt de bouwplaats van RWE bezocht door de Arbeidsinspectie.
Op dit moment is 47 keer (ongevallen zijn hierbij niet meegenomen) gehandhaafd tijdens reguliere inspecties in het kader van toezicht op de arbeidswetgeving (Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen).
In de Arbeidstijdenwet is het toegestaan dat over 16 weken gemiddeld maximaal 48 uur per week arbeid wordt verricht. Het maximum aantal uren dat er per dag gewerkt mag worden is 12 uur, maar daarbij geldt een maximum van 60 uur per 7 dagen (behoudens een aantal uitzonderingen). De Arbeidsinspectie heeft bij twee onderaannemers geconstateerd dat de arbeidstijdenwet werd overschreden. De Arbeidsinspectie heeft in deze zaken handhavend opgetreden.
In verband met onveilige situaties zijn diverse boetes opgelegd en waarschuwingen gegeven aan (onder) aannemers. De opgelegde boetebedragen variëren van € 2400 tot € 14 400. Ook is het werk op de bouwplaats diverse keren stilgelegd wegens arbo-overtredingen, wat tot forse kosten voor het bedrijf kan zorgen.
In het kader van het toezicht van de Wet arbeid vreemdelingen zijn ten aanzien van 12 werknemers werkzaam bij aannemers van RWE beboetbare overtredingen geconstateerd.
Met de opdrachtgever/hoofdaannemer RWE voert de Arbeidsinspectie periodiek overleg. De Arbeidsinspectie wordt ook buiten het reguliere overleg op eigen initiatief van partijen benaderd met vragen over de juiste toepassing van wet- en regelgeving voor de uitvoering van de werkzaamheden.
Volgens de Arbeidsinspectie neemt RWE de zaak serieus en verleent alle medewerking aan de controles van de Arbeidsinspectie. Ook heeft RWE maatregelen genomen, zoals het zelf uitvoeren van fysieke controles op de bouwplaats. De Arbeidsinspectie zal er ook met eigen controles op blijven toezien dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd op het bouwterrein van RWE. Hiervoor zal de Arbeidsinspectie alle middelen gebruiken om te borgen dat er veilig, gezond en eerlijk wordt gewerkt.
Heeft de Arbeidsinspectie RWE geïnspecteerd? Zo ja, wanneer, hoe vaak en heeft de Arbeidsinspecties boetes opgelegd? Zo ja, wat was de hoogte van deze boetes?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Arbeidsinspectie de arbeidsongevallen onderzocht? Zo ja, wat waren de oorzaken van het arbeidsongeval?
In de periode van 2010 tot en met maart 2011 hebben zich 17 incidenten voorgedaan in de Eemshaven waaronder 15 meldingsplichtige ongevallen. Daarvan deden 10 ongevallen zich voor op het bouwterrein van RWE. De (onder)aannemers die direct en indirect bij 7 ongevallen waren betrokken, worden nu extra gecontroleerd door de Arbeidsinspectie.
Bij vijf ongevallen loopt de procedure nog. In vier gevallen is een boete opgelegd tussen de € 6100 en de € 12 000. In één geval was er geen sprake van verwijtbaarheid.
Uit de onderzoeken blijkt niet dat er een specifieke oorzaak is voor de ongevallen. Ook is het type ongelukken niet afwijkend van andere bouwplaatsen.
Heeft de Arbeidsinspectie boetes opgelegd voor de uitbuiting van de Poolse werknemers?
Bij de uitgevoerde controles door de Arbeidsinspectie zijn vooralsnog geen overtredingen van onderbetaling in het kader van de Wet minimumloon en minimumvakantie bijslag geconstateerd bij Poolse werknemers. Op dit moment loopt nog een recent ingesteld onderzoek naar de beloning van enkele Poolse werknemers in dienst bij een van de onderaannemers van RWE.
Toont deze schrijnende situatie wederom niet aan, dat de arbeidsinspecties fors uitgebreid dient te worden?
Naar mijn oordeel is de Arbeidsinspectie voldoende actief en zichtbaar in de Eemshaven bij het uitoefenen van toezicht op de relevante arbeidswetgeving. Wekelijks wordt het bouwterrein op de Eemshaven door de Arbeidsinspectie bezocht voor inspectie.
Voor wat betreft de inspectiecapaciteit verwijs ik u naar mijn eerder brieven aan uw Kamer van 14 maart en 22 maart jl. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XV, nr. 75 en nr. 77).
De vrijheid binnen een fiscale eenheid om te kiezen of er vrij van btw opleidingen worden verzorgd |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich het besluit1 om de vrijstelling voor btw slechts te laten gelden voor wettelijk erkend beroepsonderwijs, voor beroepsopleidingen verstrekt door bekostigde instellingen en voor beroepsopleidingen verstrekt door erkende instellingen?
Ja. Dit besluit is echter inmiddels ingetrokken en vervangen door het Besluit van 14 december 2010, nr. DGB 2010/6734M, Staatscourant 2010, nr. 20546.
Was het doel van het genoemde besluit ook om een einde te maken aan de concurrentiestrijd tussen ondernemers door middel van de btw? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe moet het besluit dit doel regelen?
De vóór 1 juli 2010 bestaande Nederlandse btw-vrijstelling voor beroepsonderwijs was naar de mening van de Europese Commissie niet in overeenstemming met de Europese btw-richtlijn. De Europese Commissie heeft daarom een inbreukprocedure tegen Nederland geopend. In verband daarmee is de nationale wetgeving op dit punt aangepast. Het doel van het besluit is de wijziging van de onderwijsvrijstelling te begeleiden en te verduidelijken.
Waarom wordt in het genoemde besluit de mogelijkheid geboden om in gevallen waar sprake is van een fiscale eenheid, met binnen die eenheid zowel een erkende als een niet erkende instelling, de vrijstelling alleen te laten gelden voor zover de beroepsopleidingen worden verstrekt vanuit de erkende instelling?
De vrijstelling voor beroepsonderwijs geldt als de onderwijsinstelling is erkend en opgenomen in het RKBO. Is dat het geval, dan is al het door die instelling verstrekte beroepsonderwijs vrijgesteld. Een instelling die niet aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoet, moet het beroepsonderwijs met btw verstrekken. Door uitsluitend de erkenning van de onderwijsinstelling als basis voor de btw-vrijstelling aan te nemen, is de keuzemogelijkheid voor het verstrekken van vrijgesteld of belast beroepsonderwijs afgeschaft. Ook het onderscheid tussen langlopend en kortdurend beroepsonderwijs is weggenomen; de duur van het beroepsonderwijs is niet langer van belang voor de vraag of de btw-vrijstelling van toepassing is. Op die manier is de btw-regelgeving voor het beroepsonderwijs in overeenstemming gebracht met de Europese Verordening nr. 1777/2005.
Voor het vormen van een fiscale eenheid, geldt een aantal voorwaarden. De natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die een fiscale eenheid willen vormen, moeten:
Als twee of meerdere instellingen (ondernemers) hieraan voldoen, dan kunnen zij een fiscale eenheid vormen. Daarbij deed zich vanuit de praktijk de vraag voor hoe moet worden omgegaan met instellingen die deel uitmaken van een fiscale eenheid en die niet allemaal beschikken over een erkenning op grond van het RKBO. In reactie hierop is bij de behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20102 aangegeven dat een fiscale eenheid voor de btw als één ondernemer wordt aangemerkt, niet betekent dat de prestaties van de onderdelen daarvan slechts ofwel allemaal belast ofwel allemaal vrijgesteld kunnen zijn. Dit standpunt is ook in het besluit van 14 december 2010 neergelegd. Gebruikelijk bij een fiscale eenheid is dat de btw-heffing voor de onderscheiden onderdelen daarvan bepaald wordt door de btw-status (belast of vrijgesteld) van hun activiteiten. Dat in het onderhavige geval die status wordt bepaald door het al dan niet erkend zijn van een onderwijsinstelling maakt dit niet anders. Een verschillende behandeling van erkende en niet erkende instellingen is inherent aan een vrijstelling die is gekoppeld aan een erkenningsregeling, ongeacht of die instellingen deel uitmaken van een fiscale eenheid of niet. Hierbij dient bedacht te worden dat een niet erkende – en dus belaste – instelling het kwaliteitskeurmerk ontbeert dat gekoppeld is aan de erkenningsregeling. De veronderstelling dat met dit onderscheid, wanneer het om instellingen binnen een fiscale eenheid gaat, sprake zou zijn van een met de btw-richtlijn strijdig keuzerecht kan ik dan ook niet delen.
Is het waar dat met een fiscale eenheid de weg vrijgemaakt kan worden voor keuzevrijheid om met een en dezelfde onderneming twee entiteiten te creëren waarbij een van de entiteiten de opleidingen belast met btw en een tweede entiteit exact dezelfde opleidingen vrij van btw kan verzorgen na inschrijving in het RKBO? Zo ja, is dit niet in strijd met de Europese Verordening nr. 1777/2005?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat op deze manier geconcurreerd kan worden middels de btw?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de meing dat de keuzevrijheid oneerlijk is tegenover de ondernemers die niet kunnen kiezen voor een fiscale eenheid zoals een zelfstandige zonder personeel (ZZP’er)? Zo niet, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangegeven blijft de btw-behandeling van een onderwijsinstelling die deel uitmaakt van een fiscale eenheid bepaald worden door de eigen specifieke hoedanigheid, dan wel de door die onderdelen verrichte activiteiten en is dit geen kwestie van een keuzerecht. In het feit dat een zelfstandige zonder personeel niet kan kiezen voor een fiscale eenheid zie ik dan ook geen oneerlijkheid.
Waarom is er niet voor gekozen om in gevallen waar sprake is van een fiscale eenheid, met binnen die eenheid zowel een erkende als een niet erkende instelling, de vrijstelling geheel niet te laten gelden?
Gezien de regels omtrent de fiscale eenheid is in dat opzicht geen sprake van een keuze.
Bent u bereid om alsnog te voldoen aan de Europese Verordening 1777/2005 en dus de mogelijkheid echt te laten vervallen om bij bepaalde beroepsopleidingen te kiezen voor heffing of vrijstelling van btw? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en zou dit niet kunnen leiden tot een inbreukprocedure door de Europese Commissie?
Ik heb hiervoor aangegeven dat naar mijn mening de huidige regelgeving over de beroepsopleidingen voldoet aan de Europese Verordening 1777/2005, waarin een definitie is opgenomen van het begrip beroepsopleiding of herscholing en waarin staat dat de duur van de opleiding van geen belang is. Ook is niet langer sprake van een keuzemogelijkheid per cursus/afnemer, maar een erkenning op het niveau van de instelling. Ik ga er dan ook niet vanuit dat dit zal leiden tot een inbreukprocedure, aangezien de nationale regelgeving conform de Europese regelgeving is ingericht.
Opnieuw een tegenvaller in de zorg |
|
Wouter Koolmees (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overheidstekort 2010 groter dan verwacht door zorg en Antillen»?1
Ja.
Klopt het dat er in 2010 in het collectieve deel van de zorguitgaven over 2010 een extra miljard euro aan overschrijdingen zijn geweest?
Nee, de veronderstelling uit het artikel is onjuist. In de Voorlopige Rekening is voor het Budgettair Kader Zorg een overschrijding aangekondigd van 1,4 miljard euro (bij de Najaarsnota was de overschrijding 0,9 miljard euro). Dit cijfer is gebaseerd op voorlopige realisatiecijfers over 2010 en de doorwerking van realisatiecijfers 2009. Met het Jaarverslag, dat uw Kamer op de derde woensdag van mei ontvangt, worden de laatste inzichten gedeeld.
Waardoor wordt deze tegenvaller van € 1 miljard veroorzaakt?
Van de totale overschrijding van 1,4 miljard euro was 0,9 miljard euro reeds bij de Najaarsnota bekend. Deze overschrijding van 0,9 miljard euro is toegelicht in eerdere budgettaire nota’s. De belangrijkste overschrijding zijn te vinden bij: ziekenhuizen (361 miljoen euro), medisch specialisten (231 miljoen euro), ZBC’s (197 miljoen euro), zorg in natura door instellingen (606 miljoen euro) en de persoonsgebonden budgetten (194 miljoen euro). Het totaal van deze mutaties is groter dan 0,9 miljard euro. Dit komt doordat het begrotingsjaar 2010 begonnen is met een onderschrijding van het kader met 0,7 miljard euro.
De extra overschrijding van 0,5 miljard euro bij de Voorlopige Rekening is niet nader gespecificeerd omdat de gegevens in februari geen eenduidig beeld gaven van de oorzaken van de overschrijding en verdeling over achterliggende sectoren. In het Financieel Jaarverslag 2010, dat op 18 mei 2011 aan de Staten-Generaal wordt aangeboden, zijn de cijfers op basis van meer recente realisaties bijgesteld en wordt de overschrijding verder toegelicht.
Komt deze tegenvaller bovenop de reeds bekende overschrijding van het budgettair kader zorg van € 1,4 miljard?2 Hoeveel is de totale overschrijding van het budgettair kader zorg in 2010?
Nee. Zie antwoord op vraag 2.
Is de tegenvaller incidenteel of structureel? Op welke manier wordt deze tegenvaller gecompenseerd?
Zoals ik op 29 maart jl. heb laten weten (TK 32 500 XVI, nr. 128) wordt momenteel door VWS een analyse gemaakt van de realisatiecijfers over het jaar 2009 en de voorlopige cijfers voor 2010 alsmede de structurele doorwerking daarvan. Met het Jaarverslag 2010, dat u de derde woensdag in mei aanstaande ontvangt, deel ik met u een geactualiseerd beeld van de omvang van de overschrijdingen. In de voorjaarsnota 2011 wordt de omvang van de tegenvaller voor 2011 gepresenteerd.
Bent u van mening dat u genoeg doet om de alsmaar stijgende zorgkosten en de steeds nieuwe tegenvallers terug te dringen? Kunt u dit toelichten?
Hoe hard de zorguitgaven stijgen is grotendeels een beleidsmatige keuze. Dit kabinet heeft in tijden van grote bezuinigingen toch ruimte gecreëerd om de zorguitgaven met 15 miljard euro te laten stijgen over de komende vier jaar. De keuze is gemaakt met het oog op de demografische ontwikkelingen en de medisch-technologische vooruitgang. Maar zelfs deze behoorlijke stijging vergt beleid dat is gericht op het beperken van de groei van de zorguitgaven. Zonder aanvullend beleid wordt de afgesproken stijging ruimschoots overschreden.
De extra groei bovenop de reeds afgesproken 15 miljard euro gaat ten koste van andere uitgaven en hebben een steeds groter effect op de koopkracht van mensen. Teneinde de extra groei terug te dringen wordt door dit kabinet ingezet op het vergroten van de doelmatigheid in de zorg, onder meer via invoering van prestatiebekostiging en door de uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars uit te laten voeren. Maar dit betekent ook dat steeds meer moet worden overwogen wat collectief en wat individueel moet worden betaald. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de pakketuitname van de lage ziektelast en het verhogen van het eigen risico.
Het verbieden van een rechtspersoon die zich bezighoudt met pedoseksualiteit en waarvan een bestuurder schuldig is aan kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke Kamervragen over het verbieden van de stichting Martijn?1 Kent u het bericht op de site van de Vereniging Martijn, opgesteld door de voorzitter van die vereniging?2
Ja.
Herinnert u zich de eerst vraag over de voorwaarden waaronder iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen zich effectief kan verweren met het argument dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient? Zo ja, deelt u de mening dat het voorhanden hebben van kinderporno op geen enkele manier gerechtvaardigd kan worden door een doelstelling zoals wetenschappelijk onderzoek of het nodig hebben voor het verweer tegen een beschuldiging van kinderporno?
Bij wet van 13 juli 2002 is de bijzondere strafuitsluitingsgrond ter zake het bezit van kinderpornografie wegens educatieve, wetenschappelijke of therapeutische doeleinden in artikel 240b Wetboek van Strafrecht vervallen.3 Met deze wijziging heeft de wetgever willen voorkomen dat personen het bezit van kinderpornografie onder het mom van één van die doeleinden zouden kunnen rechtvaardigen. Een verweer dat met het bezit van kinderpornografie een wetenschappelijk doel werd gediend – afgezien van het geval waarin de ongeschreven strafuitsluitingsgrond ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van toepassing is – zal dan ook geen kans van slagen hebben.4
Kan een eventuele veroordeling van een bestuurslid van een vereniging of een rechtspersoon bijdragen tot het doen verbieden van die vereniging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een vereniging bezit rechtspersoonlijkheid op grond van artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter verboden worden verklaard en worden ontbonden. Artikel 2:20 BW biedt daarvoor de grondslag. De omstandigheid dat een bestuurder van een rechtspersoon is veroordeeld, kan relevant zijn in het kader van de beoordeling van een verzoek van het openbaar ministerie tot verbodenverklaring van een rechtspersoon. Dit voor zover de desbetreffende veroordeling bijdraagt aan de vaststelling dat de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. Er zal dan ook sprake moeten zijn van een verband tussen het strafbare feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en de rechtspersoon.
Kunnen strafbare feiten begaan door een bestuurder van een vereniging worden toegedicht aan die vereniging zelf? Maakt het daarbij uit dat de feiten waarvoor een bestuurder wordt veroordeeld direct te maken hebben met de doelstelling van de vereniging waarvan hij bestuurder is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Maakt het daarbij uit of de bestuurder de website van de vereniging gebruikt om zich te uiten over de zaak waarvoor hij werd verdacht of eventueel veroordeeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2003 de jurisprudentie over het daderschap van de rechtspersoon samengevat en aangevuld.5 De Hoge Raad heeft hierin overwogen dat een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening aan een rechtspersoon is of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden. Daarvan kan volgens de Hoge Raad sprake zijn als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen (waarbij de zogenoemde IJzerdraadcriteria onder het laatste gedachtestreepje worden vermeld):
Daarnaast blijkt uit voormeld arrest dat indien opzet of schuld als bestanddeel van het delict is vereist, dat bestanddeel ook moet kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De vraag of een gedraging aan een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De doelstelling van de rechtspersoon is in zoverre relevant dat de vraag of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is. Dat kan ook een gedraging zijn van een natuurlijke persoon die binnen de rechtspersoon een rol vervult.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging van een rechtspersoon, dient het daderschap van de rechtspersoon te zijn vastgesteld. De voorwaarden voor strafbaarheid van feitelijk leidinggeven zijn eveneens in de jurisprudentie ontwikkeld. Uit de zogenoemde Slavenburg-rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging sprake is indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van de gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.6
In hoeverre kan een bestuurder van een vereniging feitelijk leidinggeven aan een strafbaar feit begaan door de rechtspersoon?
Zie antwoord vraag 4.
Sluit het vervolgen van een bestuurder van een vereniging de vervolging van die vereniging zelf uit? Zo nee, kan een veroordeling van de vereniging bijdragen aan het verbieden van die vereniging?
Wanneer bij een strafbaar feit een rechtspersoon en een natuurlijke persoon zijn betrokken, is het op grond van artikel 51, tweede lid, Wetboek van Strafrecht mogelijk om de rechtspersoon, de feitelijk leidinggever of beide tezamen te vervolgen. Zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor hun eigen betrokkenheid bij het strafbare feit.
Ook in het geval van een veroordeling van een rechtspersoon voor een strafbaar feit kan dit relevant zijn voor een vordering tot verboden verklaring en ontbinding op grond van artikel 2:20 BW. De desbetreffende veroordeling kan bijdragen aan de vaststelling dat de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
In hoeverre zijn de zogenaamde «IJzerdraadcriteria» over de toerekenbaarheid van strafbare gedragingen aan een rechtspersoon nog maatgevend in de jurisprudentie? Welke andere relevante jurisprudentie is er omtrent het toerekenen van strafbare feiten aan rechtspersonen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Jeugdproject Wyldemerk gedwongen de deuren moet sluiten |
|
Metin Çelik (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uniek jeugdproject gedwongen deuren te sluiten»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht met de titel «Definitief einde aan leef- en leerplaats Wyldemerk» (29-03-2011) waarin aangekondigd wordt dat stichting Wyldemerk heeft besloten na het afronden van het schooljaar 2010–2011 het project te zullen sluiten.
Is het waar dat voor 43 jongeren de 24-uurs ondersteuning naar scholing en werk stopt?
Het is juist dat de 24-uurs ondersteuning door Wyldemerk naar scholing en werk na schooljaar 2010–2011 stopt. Stichting Wyldemerk heeft voor de 1e helft van 2011 bij mij subsidie aangevraagd, zoals afgesproken met uw kamer. Op basis hiervan zullen 27 leerlingen in staat worden gesteld het schooljaar 2010–2011 af te ronden danwel begeleid kunnen worden naar een plek binnen het reguliere aanbod dat de ondersteuning naar scholing of werk van deze jongeren overneemt.
Bent u bereid uw toezegging aan de Kamer gestand te doen dat de leerlingen het lopende schooljaar kunnen afmaken op de campusprojecten?
Die afspraak heb ik met uw kamer gemaakt en daar zal ik mij ook aan houden. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Kun u garanderen dat deze jongeren, voor zover ze dit schooljaar niet hun diploma halen op de Wyldemerk, vanaf september een passende plek hebben op een alternatief opleidingstraject?
Die garantie kan ik u niet geven, dat is de verantwoordelijkheid van Wyldemerk. Wyldemerk is verantwoordelijk voor de begeleiding van jongeren naar een passende plek zoals opgenomen in de subsidievoorwaarden die u bekend zijn.
Ziet u nog mogelijkheden voor de Wyldemerk om als reguliere instelling voor onderwijs en jeugdzorg te worden voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Een ieder kan binnen de regels van de Wet op het Voortgezet Onderwijs een nieuwe school stichten.
Provincies zijn op grond van de Wet op de jeugdzorg verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg en subsidiëren in dat kader jeugdzorg. Contact tussen Wyldemerk en de provincie Friesland heeft niet geleid tot voortzetting van Wyldemerk.
Is het waar dat een rapport van de Inspectie van het Onderwijs ten grondslag heeft gelegen aan het besluit de Wyldemerk te sluiten? Was de inspectie wel in staat tot een afgewogen oordeel te komen over de onderwijskundige kwaliteit, gegeven de korte tijd en het beperkte aantal jongeren in de achterliggende opstartfase?
Nee, het rapport van de Inspectie van het Onderwijs is geen aanleiding en heeft ook niet ten grondslag gelegen aan het zelfstandige besluit van stichting Wyldemerk om het project te sluiten.
Welke voorzieningen blijven na de sluiting van Wyldemerk nog beschikbaar in het noorden van het land als 24-uurs opvang voor jongeren die dreigen uit te vallen en te ontsporen?
Subsidiering van jeugdzorg op grond van de Wet op de jeugdzorg is de verantwoordelijkheid van provincies. Zij hebben zicht op de 24-uurs voorzieningen voor deze jongeren.
Kwetsende spreekkoren |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitdrukking «Het ijzer smeden als het heet is»? Zo ja, deelt u de mening dat we hypocriet gedrag moet worden voorkomen en niet alleen moet aanslaan als één speler van één club over de schreef gaat, maar dat landelijk moet gestreefd naar het definitief uitbannen van kwetsende spreekkoren?
Ja, die uitdrukking is mij bekend. Ik deel uw mening dat hypocriet gedrag moet worden uitgebannen, evenals kwetsende spreekkoren. Ik ondersteun daarom het streven en de inspanningen van de KNVB en de clubs om kwetsende spreekkoren uit te bannen.
Heeft u de bereidheid om alle betaald voetbalorganisaties en de KNVB op te roepen om komend weekend en alle weekends daarna voetbalwedstrijden waarbij kwetsende spreekkoren te horen zijn te staken? Zo nee, waarom niet?
Met het recent gepresenteerde actieplan «Naar een veiliger sportklimaat»
(TK, 2010–2011, 30 234, nr. 36) wil ik samen met NOC*NSF, de KNVB en andere sportbonden en hun clubs agressie (waaronder kwetsende spreekkoren) te lijf gaan. Kwetsende spreekkoren zijn onacceptabel. De KNVB en zijn clubs hebben een eigen instrumentarium daarvoor in de vorm van een interne richtlijn bestrijding verbaal geweld. Daarnaast zal ook van de kant van politie en Openbaar Ministerie overeenkomstig worden opgetreden wanneer door opruiende, discriminerende of intimiderende teksten (spreekkoren) de openbare orde en veiligheid in het geding is. Het is van groot belang dat de overheid, de KNVB en de clubs hierin samenwerken.
Deelt u de mening dat Ajax-supporters subiet moeten stoppen met het voeren van de geuzennaam «Joden»? Heeft u de bereidheid met de KNVB en de clubs om de tafel te zitten om te definiëren wat naast de term «Joden» als kwetsend wordt ervaren, om samen te komen tot een zwartboek kwetsende spreekkoren met bijbehorend beleid teneinde die koren uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind kwetsende spreekkoren onacceptabel. Het opstellen van een lijst met kwetsende termen lijkt mij echter niet zinvol. Er zijn immers altijd termen te vinden die niet op de lijst staan. We moeten voorkomen dat dit een soort nieuwe wedloop wordt. Daarnaast hanteert de KNVB, zoals gezegd, een interne richtlijn bestrijding verbaal geweld op basis waarvan de onafhankelijke tuchtrechtelijke organen van de KNVB toetsen en optreden. Met het gezamenlijke actieplan geven we aan de aanpak van kwetsende spreekkoren een nieuwe impuls (zie antwoord op vraag 2).
Heeft u de bereidheid om alle betaald voetbalorganisaties en de KNVB op te roepen om zich aan te sluiten bij de UEFA-organisatie FARE (Football Against Racism, Europe), een programma om kwetsende spreekkoren uit te bannen? Zo nee, waarom niet?
Aansluiting bij FARE geschiedt op basis van vrijwilligheid. Natuurlijk is aansluiting daarbij positief en met deze antwoorden roep ik alle clubs op zich hierbij aan te sluiten.
Het bericht dat het nieuwe belastingregels de economie van Saba en Sint Eustatius ontwrichten |
|
Wouter Koolmees (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het bericht «Saba vreest nekslag»?1
Wat is uw reactie op de strekking van het bericht dat het nieuwe belastingstelsel en andere wet- en regelgeving die per 1 januari 2011 van kracht zijn geworden op de eilanden, leiden tot de ontwrichting van de economieën van Saba en Sint Eustatius?
Klopt het dat de kosten voor levensonderhoud, horeca, brandstof, transport en verscheidene verzekeringen en diensten zijn gestegen, zonder dat er sprake is van een navenante loonstijging? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor de Sabaanse en Statiaanse economie en de mogelijkheden van de bewoners tot adequate levensvoorziening? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Klopt het dat voor ondernemers op Saba en Sint Eustatius de loonkosten met 18.4% zijn gestegen? Wanneer is deze stijging ingegaan?
Klopt het dat deze werkgeverspremie over het brutoloon als een verrassing kwam voor de ondernemers, de Sabaanse overheid als een groot deel van de Nederlandse ambtenaren die op Bonaire gestationeerd zijn? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Op welke manier kunnen stappen ondernomen worden om te zorgen dat het nieuwe belastingstelsel niet de Sabaanse en Statiaanse economie ontwricht? Zo ja, welke stappen wilt u zetten? Zo nee, waarom niet?
Lekkende straatcoaches |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Maassluis ontslaat tweetal op staande voet»?1
Ja.
Op welke wijze is er ontdekt dat er informatie is gelekt? Om welke informatie gaat het precies?
Uit navraag bij de gemeente blijkt dat er geen politie-informatie is gelekt, maar dat belangrijke informatie afkomstig vanuit de doelgroepen door de straatcoaches niet aan de politie is doorgegeven.
Kunt u aangeven wat de exacte reden is geweest dat de twee straatcoaches die vorig jaar werden aangesteld kort na aanstelling werden ontslagen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente meldt dat er geen sprake was van ontslag. Eén van de twee straatcoaches is door het bedrijf waarbij hij in dienst was om bedrijfsmatige redenen op een ander project gezet. Voor diegene is toen een vervanger gekomen.
In hoeverre onderschrijft u de mening dat de 80 000 euro, die jaarlijks aan dit project wordt uitgegeven, weggegooid geld is, nu blijkt dat de straatcoaches geheime informatie lekten en de screening blijkbaar ook vrij weinig voorstelt?
Deze mening deel ik niet. Omdat geconstateerd werd dat de problemen met groepen jongeren met name op straat en in de gezinnen lagen, heeft het Rijk de inzet van straatcoaches in een aantal gemeenten financieel ondersteund. Gemeenten hebben verschillende ervaringen met het inzetten van straatcoaches.
De keuze om straatcoaches in te zetten, de wijze waarop ze begeleid worden en de beoordeling van de effectiviteit vindt plaats op lokaal niveau.
Wat betreft de screening van straatcoaches in Maassluis kan ik u mededelen dat het kunnen overleggen van een Verklaring omtrent het Gedrag hiervan onderdeel uitmaakt.
Deelt u de visie dat de daders vervolgd moeten worden en nooit of te nimmer nog een overheidsfunctie mogen bekleden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente Maassluis om te bezien of er aanleiding bestaat aangifte te doen van een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie zal vervolgens beoordelen of vervolging aan de orde is.
De aanstelling van medewerkers bij de overheid is een zaak van het bevoegd gezag, waarbij een antecedentenonderzoek of een verklaring omtrent het gedrag kan worden verlangd.
Welke maatregelen denkt u te gaan treffen om te voorkomen dat dit een volgende keer opnieuw gebeurt?
De gemeente heeft aangegeven dat de straatcoaches op straat een strakkere begeleiding krijgen en dat er in overleg met de politie duidelijke regels opgesteld worden wat wel en niet toelaatbaar is in de omgang met de doelgroep.
In hoeverre bent u de mening toegedaan dat er helemaal gestopt moet worden met de inzet van straatcoaches en dat de politie op zo'n manier moet optreden dat de overlast op straat tot een minimum wordt beperkt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de gemeente Maassluis doelstellingen heeft geformuleerd in het kader van de gelden die zij als gemeente waar veel Marokkanen wonen ontvangt? Zo ja, om welke doelstellingen gaat het? Op welke wijze zijn de resultaten gemeten en in hoeverre zijn deze doelstellingen behaald?
Het Rijk heeft met de 22 gemeenten, waaronder Maassluis, die deelnemen aan het samenwerkingsverband Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren afgesproken dat ze in in de periode tot en met 2012 zorgen voor een dalende trend in de oververtegenwoordiging van Marokkaans-Nederlandse jongeren op schooluitval, werkloosheid en criminaliteit.
Met een jaarlijkse monitor wordt de mate van oververtegenwoordiging van de Marokkaans-Nederlandse jongeren in de 22 gemeenten op de bovengenoemde gebieden op een uniforme wijze in beeld gebracht. De eerste monitor is in 20102 verschenen en de volgende zal in oktober 2011 verschijnen. Met deze vervolgmeting worden de eerste ontwikkelingen in beeld gebracht. Hierover zal vervolgens bestuurlijk overleg met de gemeenten plaatsvinden.
De rechtsbijstand aan minderjarigen in strafzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de omstandigheid dat het eerste verhoor van minderjarige verdachten soms lang na de ophouding van de minderjarige plaatsheeft in afwachting van de advocaat?
Ik ben ermee bekend dat in de praktijk de raadsman niet altijd arriveert binnen de twee uren, gedurende welke zijn komst moet worden afgewacht nadat gemeld is dat een aangehouden minderjarige verdachte gebruik wil maken van zijn recht op consultatiebijstand (Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003). Als de raadsman is gearriveerd, vindt gedurende een half uur consultatiebijstand plaats, waarna het eerste politieverhoor kan plaatsvinden.
Daarnaast kan het voorkomen dat een minderjarige verdachte na 20:00 wordt aangehouden. Dan zijn de piketcentrales voor het inschakelen van raadslieden niet meer operationeel en krijgt een raadsman eerst de volgende ochtend het verzoek om consultatiebijstand door. Dat betekent dat de consultatiebijstand en het eerste verhoor ook pas die dag plaatsvinden. Hoe vaak dit voorkomt is thans niet bekend. Dit wordt onderzocht als onderdeel van de evaluatie van de Salduz-regeling, die momenteel wordt uitgevoerd.
Bent u bekend met de omstandigheid dat dit met regelmaat ook betekent dat eerst de dag na de aanhouding het eerste verhoor plaatsheeft? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een minderjarige niet langer dan strikt noodzakelijk in een politiecel moet zijn opgesloten? Zo ja, hoe gaat u dan bewerkstelligen dat deze opsluiting niet onnodig langer gaat duren vanwege de niet tijdige aanwezigheid van een advocaat? Zo nee, waarom niet ?
Ja, ik ben het ermee eens dat een minderjarige verdachte niet langer dan strikt noodzakelijk in een politiecel moet verblijven. De consultatie- en verhoorbijstand dient echter ter bescherming van de rechtspositie van de verdachte. Ook bij lichte delicten is consultatiebijstand van belang voor minderjarige verdachten. Mocht de minderjarige verdachte bijvoorbeeld in aanmerking komen voor een Haltverwijzing, dan kan de advocaat hem tijdens de consultatiebijstand wijzen op de vereisten daarvoor, zoals het afleggen van een bekentenis.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, is de maximaal toegestane wachttijd op een raadsman nu twee uur. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van de evaluatie van de Salduz-regeling en de brede impactanalyse, noch op de eventuele maatregelen die daaruit voortkomen.
Acht u het landelijk invoeren van een vaste piketadvocaat op regionale politiebureaus een adequate oplossing voor bovengeschetst probleem? Zo ja, op welke korte termijn gaat u voor deze oplossing zorgen? Zo nee, waarom niet en aan welke oplossingen denkt u dan wel?
Momenteel wordt een brede impactanalyse uitgevoerd waarin onder andere wordt verkend of het werken met een raadsman op locatie, in plaats van een raadsman op oproep, een efficiënte werkwijze kan zijn voor het verlenen van consultatiebijstand en verhoorbijstand aan aangehouden minderjarige verdachten. De uitkomsten hiervan verwacht ik voor de zomer van 2011.
Deelt u de mening dat de wachttijd op een advocaat in ieder geval in die lichte gevallen waarbij de minderjarige verdachte direct na het eerste verhoor wordt heengezonden maximaal drie uur moet zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt door de politie de tijd tussen de aanhouding en het eerste verhoor geregistreerd ? Zo ja, wat is de gemiddelde tijd tussen aanhouding en eerste verhoor thans? Wat was deze gemiddelde tijd in de periode voor het recht om de advocaat voorafgaande aan het eerste verhoor te spreken?
De wachttijd tussen aanhouding en het eerste verhoor wordt wel geregistreerd, maar dit gebeurt uitsluitend op lokaal niveau. Een landelijk overzicht is niet beschikbaar. Bij deze registratie wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen zelf betaalde advocaten en advocaten op toevoeging.
Bestaat er een verschil in wachttijd op een advocaat tussen een advocaat op toevoeging en een advocaat die (door de ouders) zelf wordt betaald? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit onderscheid niet acceptabel is en wat gaat u doen om dit onderscheid te laten verdwijnen?
Zie antwoord vraag 6.
De vaatchirurg die spoor van calamiteiten achterlaat |
|
Johannes Sibinga Mulder , Helma Lodders (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom duurt het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar het medisch inhoudelijk handelen van een vaatchirurg nu al 3,5 jaar?1
De reden is dat tijdens het onderzoek complicaties zijn opgetreden. Zo heeft een betrokken inspecteur fouten gemaakt en is hij inmiddels ontslagen. Dat het onderzoek meer tijd in beslag heeft genomen dan voorzien, is onzorgvuldig naar zowel de betrokken arts als naar de personen die over de arts hebben geklaagd. In een recent persbericht heeft de IGZ daarvoor haar excuses aangeboden.
Wat vindt u van de situatie dat deze vaatchirurg gewoon weer in Nederland aan de slag kan omdat het onderzoek nog niet is afgerond en de IGZ de zaak nog niet heeft voorgelegd aan de tuchtrechter?
Graag stel ik voorop dat zowel de IGZ in Nederland als in Engeland de General Medical Council (GMC) boven op deze zaak zitten en contact met elkaar onderhouden. Beide toezichtorganisaties zijn van mening dat de kwaliteit van zorg alsmede de patiëntveiligheid op dit moment niet in gevaar zijn.
Met betrekking tot uw vraag: op dit moment is er geen noodzaak tot het geven van een bevel, aangezien de vaatchirurg niet in Nederland werkzaam is. Gedurende het onderzoek was er ook geen aanleiding een bevel te geven. Een bevel werkt immers alleen in Nederland en de vaatchirurg werkte niet in Nederland. Een tuchtklacht dient de IGZ alleen in na zorgvuldige afronding van een onderzoek met als conclusie aantoonbaar verwijtbaar handelen van de beroepsbeoefenaar.
Lopen er nog meer langdurige onderzoeken tegen mogelijk disfunctionerende artsen? Zo ja, hoeveel?
In de tweedelijnszorg lopen er op dit moment vijf onderzoeken naar mogelijk disfunctionerende medisch specialisten die langer dan één jaar duren. In de eerstelijnszorg zijn dat er eveneens vijf.
Waarom is de spoedtuchtklacht van de toenmalig inspecteur Joeloemsingh uit 2008 twee weken na indiening weer ingetrokken?
De IGZ heeft de spoedklacht van de toenmalig inspecteur bij het Medisch Tuchtcollege in juli 2008 ingetrokken nadat bleek dat het onderzoek naar de feiten niet naar behoren was uitgevoerd en afgerond.
Wat heeft de IGZ tussen het intrekken van de spoedtuchtklacht en nu gedaan in deze zaak?
De zaak is in augustus 2008 overgenomen door een collega-inspecteur. Het onderzoek verliep echter moeizaam, met name ten aanzien van het verkrijgen van een oordeel van deskundigen. Er bleken ook onvoldoende harde feiten beschikbaar voor het nemen van eventuele verdere actie door de inspectie. Verder ingrijpen in het kader van de patiëntveiligheid was niet met spoed noodzakelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
In februari 2010 heeft een andere inspecteur het onderzoek overgenomen met het doel dit te versnellen. Eind april 2010 was vervolgens het concept onderzoeksrapport van bevindingen gereed voor de hoor- en wederhoorfase en is het aan het betrokken ziekenhuis en aan de vaatchirurg zelf voorgelegd. Deze hoor- en wederhoorfase heeft ca. 6 maanden in beslag genomen wegens verschil van inzichten. De periode december 2010 t/m maart 2011 is gebruikt om conclusies te trekken en verschillende passende maatregelen te formuleren. De eindconclusie (inclusief eventuele passende maatregelen) stelt de inspectie definitief vast na een eindgesprek met de betrokken vaatchirurg zelf en/of via zijn advocaat. De inspectie verwacht dit proces uiterlijk medio mei af te ronden.
Weegt de tijd die de IGZ neemt om een tuchtzaak aanhangig te maken op tegen het risico dat patiënten in de tussentijd lopen?
Ja. Er was geen risico voor patiënten. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Moeten onderzoeken van de IGZ niet sneller afgerond zijn en zo ja, welke mogelijkheden zijn er om de duur van onderzoeken te reduceren?
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1: het betreffende onderzoek had door de IGZ sneller afgerond moeten worden. De meeste grote onderzoeken door de IGZ worden binnen het jaar afgerond. In enkele gevallen treden er complicaties op. Doorgaans vanwege het verkrijgen van het benodigde oordeel van experts. Daarnaast kan in complexe zaken de hoor- en wederhoorfase meer tijd in beslag nemen.
Is het een idee om tijdens een onderzoek de betreffende arts te verbieden medische handelingen te verrichten?
Indien tijdens een lopend onderzoek naar medisch inhoudelijk handelen van een arts onomstotelijk vast komt te staan, dat de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid in gevaar is, dan kan de inspectie de betreffende arts bevelen om geen of beperkte medische handelingen te verrichten. In onderhavige casus was dat echter niet het geval. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ook heeft de IGZ tijdens het onderzoek geen strafbare feiten kunnen constateren zodat de zaak ook niet door de IZG is overgedragen aan het Openbaar Ministerie met het oog op een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten waarom op het moment dat de betreffende vaatchirurg solliciteerde bij het ziekenhuis in Winschoten, de directeur van het VieCuri ziekenhuis, waarin de arts eerder werkte, tegen zijn collega directeur uit Winschoten zijn mond hield over problemen met de arts? Kunt u toelichten waarom ziekenhuizen elkaar onderling niet informeren over dit soort zaken? Hoe beoordeelt u het feit dat deze informatie niet werd doorgegeven?
In algemene zin is het zeer ernstig wanneer een collega arts, een betrokken zorgprofessional of directeur van een instelling, weet heeft van een disfunctionerende collega en dit niet meldt aan de Raad van Bestuur en/of inspectie.
Niet genoeg kan worden benadrukt dat in selectieprocedures werkgevers, maatschapsleden maar ook verzekeraars de verantwoordelijkheid hebben referenties in te winnen. In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) de zorgaanbieder te verplichten, alvorens hij iemand voor zich laat werken, na te gaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd.
Dit zal ik ook meenemen in de brief over de toereikendheid van het huidige tuchtrecht die ik u – zoals toegezegd tijdens het debat op 10 maart jl. over de wetswijziging Wet BIG – na de zomer zal zenden.
Wat vindt u van het feit dat uit de uitzending blijkt dat de IGZ op de hoogte was van het feit dat de betreffende vaatchirurg bij zijn sollicitatie bij het ziekenhuis in Winschoten niet de waarheid heeft gesproken over de tuchtklacht die tegen hem liep? Welke instrumenten heeft de IGZ om in dit soort gevallen in te grijpen? Waarom heeft de IGZ op dat moment niet ingegrepen? Zijn de instrumenten waarover de IGZ in dit soort gevallen beschikt voldoende? Zo neen, waarom niet?
Allereerst merk ik op dat op het moment dat de betreffende vaatchirurg solliciteerde bij het ziekenhuis in Winschoten er een door een patiënt van het VieCuri Ziekenhuis ingediende tuchtklacht liep. Het gaat hier met andere woorden niet om de tuchtklacht genoemd in vraag 4. Voorts verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Daarnaast is het zo dat de IGZ alleen na een uitspraak van de tuchtrechter op de hoogte wordt gebracht van een tuchtzaak die door anderen dan de IGZ zelf is aangespannen. Evenmin is de IGZ (vooraf) op de hoogte van mobiliteit in werk van medisch specialisten. Ook speelt mee dat de praktijk laat zien dat het niet gebruikelijk is dat artsen een lopende tuchtzaak melden aan de Raad van Bestuur van de betrokken zorginstelling. Dit raakt het governance-vraagstuk in de zorg.
In algemene zin wijs ik erop dat de inspectie moet uitgaan van vertrouwen in de handelings- en meldingsbereidheid van de Raad van Bestuur, totdat er concrete signalen zijn dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd is. Het is het vak van de inspecteur om in te schatten wanneer vertrouwen niet meer gerechtvaardigd is. Dat doet hij op basis van harde feiten zoals data, meldingen en resultaten van (thematisch) onderzoek. Vanzelfsprekend doet hij dit ook op basis van zijn kennis en ervaring van het zorgveld. Dit is geen waterdicht systeem. De kwetsbaarheid zit in de mogelijkheid dat een van deze partijen zijn verantwoordelijkheid niet neemt.
Wat vindt u van de schriftelijke verklaring van de IGZ naar aanleiding van de uitzending van Argos 5 maart jl. waarin staat dat: «In het geval van vaatchirurg H. is het de vraag wat het nut is van het aanspannen van de tuchtzaak, behalve dan de symbolische waarde»? Deelt u deze opvatting van de IGZ?
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 2: ik deel de opvatting van de inspectie dat in deze casus zowel in Engeland als in Nederland de kwaliteit van zorg alsmede de patiëntveiligheid op dit moment niet in gevaar zijn. Het al dan niet aanspannen van een tuchtzaak tegen de betrokken vaatchirurg is afhankelijk van het eindoordeel van de inspectie.
Wat vindt u van de verklaring van de IGZ aan Argos dat de vaatchirurg al vier jaar niet meer woont en werkt in Nederland waardoor de veiligheid voor patiënten in Nederland nu afdoende is geborgd en er op dit moment geen patiëntrisico is? Is patiëntveiligheid van mensen in het buitenland minder belangrijk voor de IGZ? Ziet de IGZ de verantwoordelijkheid voor het handelen van vaatchirurg H. nu als een taak voor de buitenlandse inspecties en niet meer voor de Nederlandse inspectie?
De IGZ heeft geen bevoegdheid buiten Nederland. De IGZ heeft wel contact met de buitenlandse autoriteiten in het land waar de arts werkt en wisselt de noodzakelijke informatie uit. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 2, 6, 8 en 11. Daarnaast zet Nederland zich binnen Europa actief in om steun te verwerven voor een Europese «zwarte lijst» van disfunctionerende artsen en het daarbij uitwisselen van informatie op EU-niveau.
Wat vindt u van het feit dat de IGZ aan de ene kant haar fouten bij het onderzoek naar de vaatchirurg erkent en haar excuses aanbiedt maar aan de andere kant de voormalig inspecteur die deze zaak aankaart met een schadeclaim en rechtszaak dreigt?
De inspectie heeft de ontslagen inspecteur er op gewezen dat hij geen gebruik mag maken van informatie waarvan hij kennis heeft genomen gedurende zijn dienstverband bij de inspectie en waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet inzien. Dit uit hoofde van het door hem beklede ambt. Zie voorts mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van 20 april a.s. over kwaliteitzorg Cure beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Kans op drie jaar uitsluiting van bedrijfstoeslag' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kans op drie jaar uitsluiting van bedrijfstoeslag»?1
Ja.
Wie verzint dit? Kunt u een overzicht geven van alle door Dienst Regelingen (DR) zelf verzonnen regels die niet in een vigerende wet of Europese verordening staan?
Op basis van artikel 60 van Verordening EG 1122/2009 moet een sanctie worden opgelegd aan landbouwers die opzettelijk een te hoge aangifte van een perceel doen (dat wil zeggen opzettelijk een te hoge perceelsgrootte opgeven). De sanctie betreft uitsluiting voor een bedrag dat overeenkomt met het voordeel dat hij door de foutieve opgave zou hebben gehad.
De landbouwer is gezien de Europese regelgeving zelf verantwoordelijk voor de juistheid van zijn opgave. Landbouwers die bij hun opgave de juiste oppervlakte opgeven in de perceelsregistratie, dan wel geen opzettelijke fouten maken, krijgen geen sanctie.
Klopt het dat de Europese Commissie bij audits eind 2007 en begin 2009 al heeft aangegeven dat de informatie over de maximale subsidiabele oppervlakte zoals uitgevoerd door DR niet nauwkeurig genoeg is, onder meer omdat de maximale subsidiabele oppervlakte die in het Nederlandse systeem wordt gebruikt niet in aanmerking komende elementen zoals sloten, houtwallen en andere landschapselementen omvat?
Dat is juist. Naar aanleiding van de genoemde audits heeft de Europese Commissie inderdaad kritische opmerkingen gemaakt over de nauwkeurigheid van het perceelsregister. In reactie daarop is een herstelplan opgesteld voor de jaren vanaf 2008. De Tweede Kamer heeft medio december 2009 vertrouwelijke inzage gehad in de opmerkingen van de Europese Commissie.
Welke garanties kunt u geven dat de vernieuwde perceelsregistratie de juiste is en dat er geen aanwijzing van de Europese Commissie komt? In hoeverre kunnen ondernemers nu en in de toekomst zeker zijn over de oppervlaktes?
In 2009 en 2010 zijn alle circa 500 000 referentiepercelen op basis van actuele luchtfoto’s opnieuw ingetekend. Hiermee is een perceelsregistratie gerealiseerd die aan de Europese eisen voldoet. Het perceelsregister is een dynamisch register. Op basis van meldingen van landbouwers, nieuwe luchtfoto’s en resultaten van controles wordt het perceelsregister constant geactualiseerd, zodat het maximaal de actuele situatie in het veld weergeeft. Dit geeft maximale zekerheid aan landbouwers.
Deelt u de mening dat DR gezien de perceelsregistratie misère van afgelopen jaar een toontje lager zou moeten zingen?
Ik verwijs u naar mijn reactie zoals ik die in het VSO van 16 maart heb gegeven.
Klopt het dat een grote groep boeren, waaronder de 700 boeren die een bezwaar over de perceelsopgave voor 2010 hebben ingediend, nu nog steeds niet weten of hun perceelsopgave voor 2010 correct is?
De landbouwers die nog geen beschikking hebben ontvangen over de Bedrijfstoeslagregeling 2010 (BTR 2010) weten formeel niet of hun opgave voor 2010 correct is. Dit betreft op 4 april jl. circa 20% van de landbouwers. De beschikkingen worden, zoals de richtlijn voorschrijft, voor 1 juli afgegeven.
De landbouwers die een bezwaarschrift hebben ingediend tegen de beslissing op de BTR 2010 hebben die duidelijkheid wel. Maar zij verschillen van mening over de vraag hoe groot hun percelen precies zijn.
Deelt u de mening dat, wanneer een ondernemer die aantoonbaar alles heeft gedaan om zijn perceelsregistratie op orde te krijgen, geen sanctionering boven het hoofd zou mogen hangen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, om fouten te voorkomen bij het indienen van de oppervlakte voor 2011, gecertificeerde GPS-meting en toestaan een oplossing kan bieden? Wat vindt u ervan om deze als bewijs voor de oppervlakteopgave voor 2010 te laten dienen?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord in de brief aan uw Kamer van 16 februari jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 114).
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg EHS Natuur op 20 april 2011 beantwoorden?
Ja.
Basisschool As Siddieq |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State1 inzake de bekostiging van basisschool As Siddieq?
Ja.
Bent u van mening dat artikel 8, derde lid van de Wet op het primair onderwijs onvoldoende houvast biedt om scholen die integratie belemmeren aan te kunnen pakken?
Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (hierna: de Afdeling) moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat een school, naar het oordeel van de inspectie, onvoldoende doet aan integratie en de situatie dat een school passief blijft of integratie zelfs belemmert.
Volgens de uitspraak volgt uit de wetsgeschiedenis dat de burgerschapsbepaling in artikel 8, derde lid, onder b van de Wet op het primair onderwijs (WPO) scholen een grote vrijheid laat bij het vormgeven van de doelstellingen van burgerschapsvorming en integratie. Het bevoegd gezag handelt volgens de Afdeling alleen in strijd met die bepaling indien het op geen enkele wijze gestalte heeft gegeven aan onderwijs dat mede is gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie. Wanneer de inspectie zou constateren dat een school passief blijft in zijn burgerschapsopdracht, dat wil zeggen helemaal niets zou doen, zou er volgens de uitspraak dus grond zijn voor een bekostigingssanctie.
Indien een school – zoals in de vraag vermeld – integratie zou belemmeren of tegenwerken, is mijns inziens sprake van een situatie die een ernstiger wetsovertreding oplevert dan een situatie waarin een school in het geheel niets doet aan burgerschapsvorming. Uitgaande van de uitspraak kan dus ook en zeker in die situatie een bekostigingssanctie worden opgelegd.
Resumerend ben ik daarom van mening dat de huidige burgerschapsbepaling, mede gezien de uitspraak van de Afdeling, voldoende houvast biedt om scholen aan te kunnen pakken die integratie belemmeren.
Voor een goed begrip wijs ik erop dat de As Siddieq-school niet tot deze categorie scholen behoorde. De school kreeg een sanctie opgelegd omdat de school de burgerschapsvorming onvoldoende invulde. De inspectie oordeelde niet dat de school de burgerschapsbepaling in het geheel niet naleefde of integratie belemmerde.
Bent u van mening dat in toekomstige soortgelijke rechtszaken, in het geval een school die integratie belemmert en waar u wil ingrijpen, een beroep moet worden gedaan op artikel 9 eerste en tweede lid2 in samenhang met de daarop gebaseerde kerndoelen of dat er een omissie in de wetgeving bestaat?
Indien zich in de toekomst een rechtszaak zou voordoen, waarbij een school integratie belemmert, biedt de burgerschapsbepaling naar mijn mening een voldoende grondslag voor toepassing van een bekostigingssanctie. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat de uitspraak van de Raad van State op een verkeerde argumentatie in uw Besluit wijst of op een omissie in de wet?
Het besluit van mijn voorganger berustte, naast de burgerschapsbepaling, mede op de aan burgerschapsvorming gerelateerde kerndoelen als bedoeld in artikel 9 van de WPO. De Afdeling heeft er echter op gewezen dat scholen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van het in de wet neergelegde algemene uitgangspunt van burgerschapsvorming en sociale integratie. Deze vrijheid mag niet worden beknot met aan burgerschapsvorming gerelateerde kerndoelen. Daarvoor biedt de wet namelijk geen grondslag. Mijns inziens zou het voor de uitspraak geen verschil hebben gemaakt als het besluit explicieter op de genoemde, en globaal geformuleerde, kerndoelen was gebaseerd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, biedt de wet een basis voor het sanctioneren van scholen die niets doen aan de burgerschapsopdracht of deze tegenwerken. In die gevallen kan dus niet worden gesproken van een omissie in de wet.
Bent u van mening dat deze specifieke uitspraak betekent dat een minister in zijn algemeenheid, zoals besproken in het debat over segregatie en integratie in het onderwijs3, wellicht onvoldoende instrumenten heeft om in te grijpen op die scholen die integratie belemmeren? Zo ja, bent u bereid om de (aangehouden) motie van de leden Elias en Sterk4 alsnog uit te voeren om op zoek te gaan naar de eventueel noodzakelijke instrumenten?
Zoals ik in antwoord op vraag 2. reeds heb uiteengezet, ben ik van mening dat ik over voldoende instrumenten beschik om in te grijpen op die scholen die integratie belemmeren.
Het bericht dat Nederland de Verenigde Staten nauwgezet op de hoogte houdt van lopende terreuronderzoeken |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden1 op eerdere Kamervragen waarin wordt gesteld dat (in geval iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt) het «vervolgens aan het betreffende land is om te beoordelen of de verstrekte informatie verwijderd moet worden»? Welke afspraken precies zijn met de Verenigde Staten (VS) in deze gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Over de wijze waarop de VS omgaan met informatie over personen die later blijken ten onrechte als verdachte te zijn aangemerkt, zijn geen specifieke afspraken gemaakt. Er zijn derhalve geen relevante artikelen uit overeenkomsten met de VS die hierop betrekking hebben en er geldt daarvoor ook geen bijzondere procedure. Zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u tevens aangeven welke overeenkomsten tussen Nederland en VS en tussen de Europese Unie en de VS (EU-VS) onder vermelding van relevante artikelen, in deze relevant zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u tevens uiteenzetten welke procedure in deze wordt gevolgd, zowel in geval van het zelfstandig afdoen door de politie van buitenlandse verzoeken als in geval van een justitieel rechtshulpverzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Als melding wordt gemaakt van het feit dat iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt, ontvangt Nederland dan een bevestiging dat verstrekte informatie wordt verwijderd dan wel is verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Nee, een algemeen uitgangspunt tussen landen die op verdragsbasis strafrechtelijk samenwerken, is het vertrouwensbeginsel. Als Nederland en een ander land gelijktijdig onderzoek doen naar een persoon, en gaandeweg komt in Nederland de verdenking jegens die persoon te vervallen of wordt betrokkene vrijgesproken, dan is het in de praktijk regel dat de politie deze informatie deelt met haar buitenlandse collega’s. Er dient vervolgens op te worden vertrouwd dat de buitenlandse politie deze informatie bij haar eigen onderzoek betrekt. Daarbij is van belang dat politiegegevens alleen worden verstrekt als bij de ontvangende instantie voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een juist gebruik en voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de andere landen waarmee uitwisseling van informatie plaats vindt die in het kader van de opsporing van belang is? Kunt u tevens uiteenzetten welke afspraken er met die landen zijn gemaakt over het verwijderen van informatie in geval iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
In de Europese Unie (EU) vindt de uitwisseling van informatie tussen de politiediensten voornamelijk plaats op grond van artikel 39 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO2). Daarin is opgenomen dat politiediensten elkaar, met inachtneming van het nationale recht en binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten. Artikel 27 van het Verdrag van Prüm3 bouwt hierop voort. Op grond van artikel 126, derde lid, SUO zijn de lidstaten gehouden over te gaan tot verbetering of vernietiging van verstrekte gegevens als deze onjuist zijn.
Voor landen buiten de EU zijn de criteria leidend die bij en krachtens de Wet politiegegevens4 zijn geformuleerd. In lid 5 van artikel 17 van de Wet politiegegevens staat dat politiegegevens alleen worden verstrekt als bij de ontvangende instantie voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een juist gebruik en voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In de praktijk betekent dit, dat de ervaringen met rechtshandhavingsdiensten in een land mede bepalend zijn voor de beslissing of persoonsgegevens op politieel niveau worden uitgewisseld. Voor die landen waarmee Nederland weinig samenwerkt, zal per geval afzonderlijk moeten worden afgewogen of, gelet op de aard van de verzochte informatie en het doel waarvoor het wordt gevraagd, de verstrekking van informatie gerechtvaardigd is.
Afzonderlijke afspraken over het verwijderen van informatie van personen die in Nederland niet langer verdacht zijn, zijn niet gemaakt.
Zorg voor kankerpatiënten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van 26 maart 2011 waarin aandacht werd besteed aan het verschil in zorg voor kankerpatiënten in de Verenigde Staten (VS) en Nederland?1
Ja.
Klopt het dat in Nederland behandeling met een medicijn (Nexavar), dat wel gebruikt wordt tegen nierkanker, niet gebruikt wordt tegen Gastro Intestinale Stromale Tumoren (GIST), terwijl ervaringen in de VS aantonen dat dit medicijn ook GIST tot stilstand kan brengen?
Het College voor zorgverzekeringen en de beroepsgroep van medisch oncologen hebben mij laten weten dat dat de behandeling van GIST met Nexavar zich nog in een experimentele fase bevindt. Nexavar is voor deze indicatie noch door de Europese, noch door de Amerikaanse autoriteiten geregistreerd. Er bestaan geen peer-reviewed publicaties voor deze toepassing. De beroepsgroep geeft aan dat deze therapie daarom nog niet breed wordt toegepast in Nederland. Het is overigens niet zo dat Nexavar totaal niet wordt toegepast bij GIST in Nederland. Deze experimentele therapie wordt bij een enkele patiënt met GIST toegepast.
Klopt het dat het voor patiënten met GIST die in Nederland uitbehandeld zijn relatief eenvoudig is om Nexavar te proberen, bijvoorbeeld vier weken, waarna kan worden vastgesteld of het medicijn werkt of niet, of in ieder geval de eerste indicatie kan worden verkregen? Wat is volgens u de reden dat wij dit in Nederland alsnog niet doen?
De beroepsgroep sluit niet uit dat Nexavar mogelijk effectief kan zijn bij enkele uitbehandelde individuele patiënten. Vooralsnog vindt de beroepsgroep echter dat er niet voldoende medisch-wetenschappelijke onderbouwing is om Nexavar nu een plaats in de behandeling te geven en in de behandelrichtlijnen op te nemen. Het betreft dus een experimentele behandeling. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven wordt in uitzonderlijke gevallen Nexavar wel bij GIST toegepast.
Wat is uw reactie op de stelling dat in Nederland de patiënt op zijn minst geïnformeerd moet worden over behandelingen in het buitenland of in andere Nederlandse behandelcentra, en de mogelijke kans op succes?
In de wet op de geneeskundige behandelovereenkomst is geregeld dat de cliënt geïnformeerd dient te worden over zijn behandeling. De omvang van de informatieplicht hangt sterk samen met de aandoening. Dit betekent dat de informatieplicht minder ver reikt bij eenvoudige, weinig ingrijpende of veel voorkomende behandelingen dan in het geval sprake is van gecompliceerde behandelingen waaraan voor de cliënt grote gevolgen zijn verbonden.
Klopt het dat dit zo is omdat de werking nog onvoldoende bewezen is? Zo nee, wat is dan wel de reden? Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten doen om uitsluitsel te geven over de werking van het medicijn als behandeling tegen GIST? Wat betekent dit tot dat moment voor mensen die met de huidige kennis in Nederland uitbehandeld worden geacht? Wat is uw reactie op het nieuws dat mensen in Nederland te horen krijgen dat ze uitbehandeld zijn en dat zij die vervolgens de mogelijkheden hebben om door te kunnen zoeken erachter komen dat er vervolgens in de VS nog wel verdere mogelijkheden tot behandeling zijn?
In mijn voor gaande antwoorden gaf ik reeds aan dat de behandeling van GIST met Nexavar vooralsnog onvoldoende bewezen is. Het doen uitvoeren van nader onderzoek van Nexavar bij GIST is niet de taak van de overheid. Hier ligt in eerste instantie een taak voor de fabrikant van Nexavar en voor behandelaren. Ik zal dan ook geen onderzoek laten doen naar de werking van Nexavar bij GIST.
Zeer recent zijn er nieuwe studiegegevens van Nexavar bij de behandeling van GIST beschikbaar gekomen. Als die gegevens in wetenschappelijke publicaties beschikbaar komen dan is het aan de beroepsgroep om hun behandelrichtlijn hierop desgewenst aan te passen. Ook kan het College voor zorgverzekeringen dan toetsen of Nexavar bij GIST een rationale toepassing is.
Over uitbehandelde patiënten merk ik nog het volgende op.
Het staat patiënten vrij om zelf op zoek te gaan naar experimentele therapieën in binnen- en buitenland. Ook in Nederland wordt veel onderzoek gedaan naar nieuwe behandeltoepassingen. Het is echter niet mogelijk om alle experimentele behandelingen aan te bieden, nog los van de vraag of die in Nederland dan wel in het buitenland worden toegepast.
Wat is uw reactie op de stelling dat in het Nederlandse systeem patiënten te snel worden opgegeven? Hoe verklaart u dat de beste kankercentra van de VS (zoals Dana Farber/Harvard in Boston en Memorial Sloan Kettering Cancer Center in New York) veel langer doorbehandelen dan centra in Nederland? Heeft dit met een kennisachterstand te maken, of vermoedt u dat hier andere redenen aan ten grondslag liggen? Zo ja, welke?
Ik vind uw vergelijking van de beste kankercentra van de VS met het Nederlandse systeem niet reëel. Natuurlijk zou het mooi zijn als het Nederlandse systeem dezelfde kwalitatieve zorg kan bieden als de top kankercentra van de VS die u noemt. De financiering van de zorg, de organisatie van onderzoek naar nieuwe behandeltherapieën en de toegang van de patiënt tot die zorg is tussen de VS en Nederland te veel verschillend.
Daarbij komt dat het antwoord op de vraag hoe lang je moet doorbehandelen ook een culturele context heeft. Amerikaanse artsen gaan gemiddeld langer door dan Europese artsen. Overigens is recent een fundamenteel ethisch debat ontstaan, mede gestart door Amerikaanse specialisten, over de vraag of er niet te lang wordt doorbehandeld.
Ik wil wel benadrukken dat in Nederland goede zorg aan kankerpatiënten wordt gegeven. KWF kankerbestrijding geeft aan dat de kwaliteit van de oncologische zorg in Nederland van hoog niveau is. De Nederlandse oncologische zorg loopt voorop in vergelijking met andere Europese landen. Daarnaast is in Nederland een basisverzekering die de toegang tot bewezen effectieve zorg regelt. Dus bewezen kankerzorg is, voor elke patiënt die daar baat bij heeft, verzekerd.
Ik denk ook niet dat u kunt stellen dat er een kennisachterstand ten opzichte van de VS is. Veel van de in Nederland richtlijnen bij kankerzorg zijn ondermeer gebaseerd op onderzoek uit de VS en andere internationale onderzoeken.
Wat is uw reactie op de stelling dat wij in Nederland te rigide zijn door wetenschappelijk bewijs te willen zien voordat een behandeling wordt overwogen en dat patiënten daardoor onnodig snel worden opgegeven.
Ik ben het niet eens met deze stelling. Er is een verschil tussen experimentele therapie en reguliere zorg. In de reguliere zorg is het goed dat er eerst wetenschappelijk bewijs moet zijn. Ik vind het belangrijk dat deze zorg op basis van behandelrichtlijnen wordt gegeven waarin dit wetenschappelijk bewijs is opgenomen.
Nu is kankerzorg een gebied waar ontwikkelingen snel gaan. Zoals ik ook in antwoord 5 heb gesteld wordt ook in Nederland veel onderzoek gedaan naar nieuwe therapieën. Juist ook in oncologie worden veel studies gedaan met nog experimentele therapieën. Dit betekent dat Nederlandse kankerpatiënten zeker niet achteraan in de rij staan als het gaat om mogelijke deelname aan klinisch onderzoek met toepassingen van geneesmiddelen die nog in de experimentfase verkeren. Ik vind dat erg belangrijk.
Klopt het dat in het Universitair Medisch Centrum (UMC) operaties worden uitgevoerd bij kankerpatiënten waar artsen elders in het land niet van weten dat deze operaties tot de mogelijkheid behoren? Zo ja, wat is uw reactie op het nieuws dat mensen daardoor ten onrechte uitbehandeld verklaard worden? Welke stappen gaat u ondernemen om de informatievoorziening voor artsen en patiënten te verbeteren?
Ik neem aan dat u in deze vraag doelt op de operaties bij levermetastasen van dikke darm kanker.
Vorig jaar juli heeft KWF Kankerbestrijding gesignaleerd in haar rapport «Kwaliteit van kankerzorg in Nederland» dat er sprake van een bepaalde mate van variatie in de kankerzorg tussen ziekenhuizen in Nederland. Het rapport gaat niet specifiek in op bovengenoemde indicatie, maar bevestigt het beeld in uw vraag dat er praktijkvariatie bestaat.
Ik heb contact gehad met de beroepsvereniging voor medische oncologie en op basis daarvan heb ik opgemaakt dat oncologen in Nederland op de hoogte zijn van effectieve behandeltherapieën bij levermetastasen van dikke darm kanker en dus ook van de operaties die in Utrecht uitgevoerd worden. Wel geeft de beroepsvereniging aan dat individuele behandelaren in overleg met hun patiënt op grond van voorgeschiedenis, het aantal levermetastasen en de verdere conditie van de patiënt tot een andere afweging met betrekking tot de vervolgbehandeling kunnen komen. Op grond van de informatie die u geeft in uw vragen, kan ik niet beoordelen of er patiënten ten onrechte uitbehandeld worden verklaard. Het lijkt mij goed dat betrokkenen met de Inspectie van de Gezondheidszorg in overleg gaan, zodat de IGZ kan beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van onderbehandeling van patiënten.
Het bericht '14 nieuwe megastallen in Brabant' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «14 nieuwe megastallen in Brabant»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze nieuwbouw zich tot uw uitspraak in uw brief van 15 maart 20111 dat u tegemoet wilt komen aan de wens van de Tweede Kamer om tijdens de maatschappelijke dialoog megastallen mogelijke ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan?
Zoals u in het bericht van Omroep Brabant heeft gelezen, gaat het om aanvragen die al in een ver gevorderd stadium van voorbereiding waren vóórdat het burgerinitiatief op 19 maart 2010 behandeld werd. Dit is ook de reden waarom deze veertien bedrijven toestemming hebben gekregen om hun bedrijf te verplaatsen.
Overigens betekent verplaatsing dat het oude bedrijf na verplaatsing gesloopt wordt. Netto komen er dus geen bedrijven bij. Het verplaatste bedrijf wordt in veel gevallen wel uitgebreid.
Deelt u de mening dat de toestemming voor deze bouw niet in lijn is met de wens van het de Kamer om een moratorium in te stellen op de bouw van megastallen?
Nee, zie vraag 2.
Bent u de toezegging aan de Kamer om in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de maatschappelijke discussie een stop op megastallen na te streven inmiddels nagekomen? Zo ja, op welke manier heeft u dat gedaan en hoe hebben de diverse provincies en gemeenten daarop gereageerd?
Op vrijdag 25 maart heb ik een brief aan alle provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gestuurd. Een afschrift van deze brieven heeft u reeds ontvangen naar aanleiding van de vragen van de leden Grashoff en Van Veldhoven van 28 maart over de bouw van megastallen (n.a.v. 2011Z06348).
Ik heb overigens op moment van dit schrijven nog geen reactie ontvangen van provincies of de VNG.
Hoe verklaart u dat ondanks het streven naar een tijdelijke stop op megastallen er nu 14 nieuwe stallen in de provincie Noord-Brabant bij komen?
Zie antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid de provincie Noord-Brabant hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid ligt primair bij de provincies en gemeenten. Wel heb ik, conform de tekst van de motie de bestuurders van provincies en de VNG verzocht om niet mee te werken aan nieuwe aanvragen waarbij bestemmingsplanwijzigingen nodig zijn voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag.
Ik constateer dat bovenstaande niet gaat om nieuwe aanvragen maar om aanvragen die vóór 19 maart 2010 zijn gedaan. Nieuwe aanvragen krijgen vanzelfsprekend geen toestemming zoals vastgesteld in de besluiten van provincie Noord-Brabant sinds 19 maart 2010.
Daarnaast heb ik in eerdere brieven aangegeven eerst de maatschappelijke dialoog af te wachten en in oktober 2011 met een visie te komen naar de Tweede Kamer.
Bent u voornemens om stappen te ondernemen om de verdere bouw in andere provincies te stoppen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De paranoïde uitspraken van vrijheidshater en voormalig GroenLinks lijsttrekker Rabbae |
|
Joram van Klaveren (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met de uitlatingen van de heer Rabbae, voorzitter van het enge Landelijk Beraad Marokkanen (LBM) en lid van het comité van aanbeveling van de huiveringwekkende stichting Stop de Bezetting, over de vermeende Israëlische strategie die door de heer Wilders zou worden uitgevoerd?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Rabbae tijdens de landelijke demonstratie tegen racisme en discriminatie op 19 maart 2011 en zijn nadere duiding daarvan in de Volkskrant van 31 maart 2011.
Deelt u de opvatting dat dergelijke denkbeelden paranoïde en absurd zijn? Zo nee, waarom niet?
De regering deelt de aangehaalde opvattingen van de heer Rabbae niet.
In hoeverre zijn de uitlatingen van de heer Rabbae gedaan namens het LBM of Stop de bezetting?
Het is mij niet bekend in welke hoedanigheid de heer Rabbae deze uitlatingen heeft uitgesproken.
Op welke wijze wordt de organisatie LBM gefinancierd? Ontvangt het LBM direct of indirect subsidie van de Nederlandse overheid? Zo ja, hoeveel?
Het is mij niet bekend hoe het LBM wordt gefinancierd. De stichting Landelijk Beraad Marokkanen ontvangt noch direct, noch indirect subsidiegelden van de Nederlandse overheid voor haar statutaire activiteiten.
Deelt u de mening dat de stichting Stop de Bezetting nooit meer één cent subsidie mag ontvangen via door de Nederlandse overheid gesubsidieerde organisaties? Zo nee, waarom niet?
Gezien de huidige standpunten van de Stichting Stop de Bezetting kan subsidiëring met overheidsgeld niet aan de orde zijn.
Deelt u de visie dat het vrij sneu is dat er überhaupt een club is die zich keert tegen de bevrijding van Judea en Samaria in 1967? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel van de Nederlandse regering over de gevolgen van de Zesdaagse Oorlog in 1967 is bekend en is in het regeerakkoord verwoord: Nederland is voorstander van een tweestatenoplossing, met als uitgangspunt de grenzen van 1967.
Het verruimen van de normen voor radioactiviteit in voedingsmiddelen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Foodwatch: Noodverordening Brussel verruimt normen voor radioactiviteit in voeding»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten op welke gronden voor verhoging van de normen voor radioactiviteit is gekozen?
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 5 van de beantwoording Kamervragen 2011Z06848 van het Kamerlid Van Gerven.
Kunt u uitleggen waarom deze verruiming van de normen niet gemeld is aan de Kamer?
De besluitvorming over deze normen is een uitvoeringsmaatregel en vindt plaats in een technisch comité in Brussel. De Europese Commissie stelt in overleg met de lidstaten uitvoeringsmaatregelen vast. In de vastgestelde noodverordening werd bovendien verwezen naar een bestaande verordening die is bedoeld om in het geval van een nucleaire noodsituatie in werking te worden gesteld.
Deelt u de mening dat radioactiviteit in voedingsmiddelen een zeer slecht effect kan hebben op de volksgezondheid, en dat de normverhoging een ongewenste en zelfs gevaarlijke maatregel is?
Ik deel uw mening dat radioactiviteit in voedingsmiddelen een zeer slecht effect kan hebben op de volksgezondheid. Ik ben van mening dat hiervoor strenge, wetenschappelijke onderbouwde normen moeten worden gehanteerd.
Deelt u de mening dat in Europa op dit moment geen sprake is van een nucleaire noodsituatie, noch van dreigende voedseltekorten, waardoor het beroep op EU-verordening 3954/1987 niet gerechtvaardigd is?
In Europa is geen sprake van een nucleaire noodsituatie. In Japan is hiervan wel sprake. Daarom was het wel noodzakelijk om maatregelen te nemen voor de importstroom van producten afkomstig uit Japan. Hiervoor werd (in eerste instantie) een beroep gedaan op verordening (Euratom) 3954/1987.
Deelt u de mening dat een invoerverbod van levensmiddelen en diervoeders uit Japan, gezien de geringe import vanuit Japan, een passender maatregel is dan het verruimen van de normen?
Ik ben van mening dat een importverbod niet proportioneel zou zijn, omdat naar verwachting de ladingen die aankomen in Europa niet besmet zijn. Met een strikte monitoring in Japan zelf en importcontroles op de luchthavens en in de zeehavens in Europa wordt dit goed bewaakt.
Bent u bereid de verhoging van de normen voor Nederland niet te accepteren, en in plaats daarvan in te zetten om invoerverboden door levensmiddelen en diervoeders vanuit Japan? Indien dit niet mogelijk is, bent u dan bereid bij de Europese Commissie in te zetten op het onmiddellijk weer hanteren van de normale normen voor voedsel en diervoeders en in plaats daarvan in te zetten op invoerverboden? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels zijn de normen aangescherpt tot op het niveau zoals deze door Japan zelf gehanteerd worden (zie beantwoording vraag 1 van Kamervragen 2011Z06848 van het Kamerlid Van Gerven). De Europese Commissie heeft deze normen in overleg met de lidstaten vastgesteld. Nederland heeft hiermee ingestemd.
Klimaatverandering door menselijk handelen |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat uw ambtsvoorganger, vond dat er op het gebied van klimaatwetenschap «consensus» bestond en met het feit dat zij dit ook meerdere malen publiekelijk heeft verkondigd door te stellen dat 97% van de wetenschappers de hypothese onderschreef dat klimaatverandering zou komen door menselijk handelen?
Voor dit kabinet, evenals voor het vorige, geven de rapporten van het IPCC de consensus in de klimaatwetenschap weer.
Is het u bekend dat uw voorganger zich baseerde op een «steekproef» die plaatsvond onder 75 wetenschappers?1 Zo ja, kunt u gemotiveerd aangeven of deze steekproef naar uw mening representatief is?
De steekproef lijkt mij niet representatief voor de hele wereld aangezien bijna uitsluitend Amerikaanse wetenschappers meededen aan de steekproef. In de steekproef van Doran en Zimmerman zijn geen 75 maar 3 146 aardwetenschappers ondervraagd. 90% van deze groep onderschrijft de hypothese dat klimaatverandering mede door de mens wordt veroorzaakt. Van de 77 «klimaatwetenschappers» die aan de steekproef meededen onderschrijven 75 (97%) de hypothese.
Bent u op de hoogte van de zogenoemde «hide the decline»-affaire, waarbij reeksen temperatuurmetingen op basis van boomringen stiekem werden vervangen door kwikthermometers, omdat de eerste geen temperatuurstijging te zien gaven en de laatste wèl? Zo ja, bent u van plan daaruit beleidsconclusies te trekken?2
Ik ben ervan op de hoogte dat de dikte van boomringen vanaf omstreeks 1960 niet langer goed correleert met de temperatuurstijging. Boomringen hebben een beperkte betekenis bij het reconstrueren van de mondiale temperatuur door geringe «coverage» in ruimte (alleen land waar «seasonal forest» groeit) en tijd (alleen in het groeiseizoen) en doordat ze vervuild zijn door allerlei andere factoren (zoals verzuring, vermesting, neerslag, plagen en mastjaren). Om deze reden worden temperatuurreconstructies op zo veel mogelijk verschillende indicatoren gebaseerd, zoals isotopenverhoudingen in schelpen van microscopische zeeorganismen, lengte van gletsjers, vegetatiesamenstelling en boomringen.
Bent u op de hoogte van mediaberichten over een nieuw rapport van de Europese Commissie, opgesteld onder verantwoordelijkheid van Eurocommissaris Hedegaard, waarin de kosten van het EU- klimaatbeleid op 270 miljard euro per jaar worden geraamd? Zo ja, is het u bekend dat onafhankelijke deskundigen hebben uitgerekend dat dit beleid geen enkel aantoonbaar klimaateffect zal hebben?3
Ja, ik ken de mededeling van de Europese Commissie (Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050). Ik heb tevens het artikel gezien waaraan in de vraag wordt gerefereerd.
Aan de Routekaart ligt een heel scala van economische modellen en scenario’s ten grondslag. Deze modellen en scenario’s tonen aan dat, alhoewel er altijd onzekerheden zijn met betrekking tot vooruitzichten op de lange termijn, verwacht mag worden dat het klimaatbeleid wel degelijk effect zal hebben op klimaatverandering. Het Nederlandse en Europese klimaatbeleid is er op gericht toekomstige effecten van klimaatverandering te beperken, (klimaatschade, adaptatiekosten, neveneffecten) en te voorkomen dat «tipping points» worden overschreden.
Bent u ook van mening dat milieubeleid moet worden beoordeeld op basis van kosten- en batenanalyses, waarin op wetenschappelijke wijze de milieueffecten in kaart worden gebracht plus de hiervoor gemaakte kosten? Zo ja, heeft u de bereidheid om te komen tot een Groene Ladder, waarlangs alle milieu- en klimaatinitiatieven worden gelegd, om te bezien in hoeverre milieueffecten opwegen tegen de kosten?
Ja. In het milieubeleid worden kosten-batenanalyses al regelmatig uitgevoerd. De Stichting voor Economisch Onderzoek van de UvA heeft vorig jaar bijvoorbeeld de kosten en baten van een duurzame energievoorziening in Nederland inzichtelijk gemaakt. Voor het mondiale klimaatbeleid heeft onder andere de Engelse econoom Stern in een kosten-batenanalyse aangegeven dat wel ingrijpen goedkoper is dan niet. Wel is het zo dat studies naar de kosten en baten van het klimaatbeleid worden gekenmerkt door grote onzekerheden. Naast de natuurwetenschappelijke kant van klimaatverandering moeten namelijk ook de milieueffecten in geld uitgedrukt worden. Niet alleen in Nederland, maar mondiaal. Bovendien is het lastig om kosten en baten van de toekomst goed af te zetten tegen kosten en baten nu.
De gedachte achter de «Groene Ladder» zoals u die oppert hoort al bij het instrumentarium in het beleid. Waar zinvol en mogelijk zal dit instrument van de kosten-batenanalyse ook in de toekomst worden toegepast.
Het waarschuwingssysteem BlauwBlauw voor voorrang hulpvoertuigen (ambulance, brandweer, politie) |
|
|
|
Bent u bekend met BlauwBlauw, een waarschuwingssysteem met blauwe knipperende ledverlichting aangebracht boven de achteruitkijkspiegel, die in personenauto’s waarschuwt voor een naderend hulpverleningsvoertuig?
Ja.
Deelt u de mening dat hulpverleners snel ter plaatse moeten zijn en dat de doorstroming van voorrangsvoertuigen bevorderd wordt als automobilisten niet alleen door zwaailicht en sirene, maar ook in hun auto extra gewaarschuwd worden?
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat hulpdiensten snel ter plaatse moeten zijn. Over de toegevoegde waarde van een systeem als BlauwBlauw kan ik geen uitspraken doen en deze vraag valt ook buiten het beleidsterrein van mijn departement.
Deelt u de mening dat na de mislukte proef met Flister, dat geen voordeel voor de voorrangsvoertuigen oplevert en alle radioverkeer in de wijde omgeving stoort, een proef met BlauwBlauw zinvol is?
Doelstelling van het Flister onderzoek was om uit te sluiten dat een dergelijk systeem een negatief effect heeft op de verkeersveiligheid. BlauwBlauw profiteert wat mij betreft van de conclusies uit het Flister onderzoek waardoor een vergelijkbare proef met BlauwBlauw niet zinvol is. Vanuit verkeersveiligheidsoogpunt is er geen bezwaar tegen gebruik van dergelijke systemen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk door middel van een proef de effectiviteit van het systeem BlauwBlauw te onderzoeken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u daarbij naast de praktische werking ook aangeven of u het voorstelbaar acht dat BlauwBlauw gratis ter beschikking wordt gesteld voor alle auto’s (personen- , bestel- en vrachtauto’s) en ingaan op de vraag of dit systeem leidt tot een aanmerkelijk lagere kostprijs voor het deel van het waarschuwingssysteem dat dient te worden geïnstalleerd in hulpverleningsvoertuigen?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de prijsstelling van een systeem als BlauwBlauw. Een gezonde marktwerking lijkt mij hier op zijn plaats waarbij de hulpdiensten zelf de afweging maken tussen de kosten en de baten.
Zo ja, kunt u de Kamer direct na de proef over de resultaten informeren, op welke termijn is dit mogelijk?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Bent u bereid om bij een geslaagde proef de mogelijkheid te bieden voor invoering van dit systeem, waarbij daadwerkelijke invoering aan hulpverleningsdiensten en particulier initiatief wordt overgelaten?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid is er geen regelgeving dat gebruik van BlauwBlauw verbiedt. Wat mij betreft is invoering van een dergelijk systeem dus gewoon al mogelijk.
Het fiscale partnerbegrip |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de effecten van de wijziging van de Successiewet met ingang van 1 januari 2010 waarmee meer dan het fiscale partnerbegrip wordt beperkt waardoor het niet meer mogelijk is een partner tegelijk te hebben?
Ja, met ingang van 1 januari 2010 is het partnerbegrip in de Successiewet 1956 herzien. Vanaf die datum is het niet meer mogelijk om tegelijkertijd meer dan één partner te hebben. Dit is overigens ook het uitgangspunt in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ja. De wetgever heeft geen bijzondere faciliteit willen creëren voor broers en zusters die in de ouderlijke woning zijn blijven wonen, omdat het onderscheid ten opzichte van andere broers en zusters niet zodanig is dat dit een rechtvaardiging oplevert voor een bijzondere, ongelijke behandeling.
Omdat zowel de Belastingdienst als het CBS hebben aangegeven dat onderzoek naar het aantal gevallen waarin op dit moment broers en zusters in de voormalige ouderlijke woning samenwonen zeer arbeidsintensief zal zijn, wordt er uit oogpunt van efficiënte inzet van middelen voor gekozen af te zien van een dergelijk onderzoek.
Wel kan op basis van successiegegevens worden geschat dat er jaarlijks hooguit 100 nalatenschappen openvallen waarbij sprake is van samenwoonrelaties van meer dan twee broers of zussen.
Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat het ook nu mogelijk is dat ingeval er meer dan twee personen op hetzelfde adres zijn ingeschreven, twee personen bij uitsluiting van de anderen als elkaars partner gelden.
Binnen de Successiewet 1956 is de hoofdregel dat twee personen elkaars partner zijn als zij gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
In aanvulling hierop worden twee ongehuwde personen als elkaars partner aangemerkt indien zij voldoen aan de in artikel 1a, eerste en tweede lid, van de Successiewet 1956, genoemde criteria. Deze zijn dat zij in een periode van ten minste zes maanden voor het overlijden dan wel twee jaar voor de schenking beiden meerderjarig zijn, op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven, een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting zijn aangegaan, geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn en niet met een ander aan deze voorwaarden voldoen.
Aan de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract behoeft ingevolge het derde lid van artikel 1a van de Successiewet 1956 niet te worden voldaan als twee personen wel aan de overige voorwaarden van het eerste en tweede lid voldoen maar de periode waarin zij gedurende hun meerderjarigheid op hetzelfde adres staan ingeschreven ten minste vijf jaren beslaat. De combinatie van deze bepalingen zou bij een strikte uitleg ertoe kunnen leiden dat er geen partnerschap mogelijk is voor twee personen met een notarieel samenlevingscontract, die al vijf jaar op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven met een derde persoon. Dat vind ik ongewenst. Ik vind, mede gelet op de volgorde die in artikel 1a van de Successiewet 1956 is gevolgd in samenhang met artikel 5a van de AWR en artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat het feit dat twee personen een notarieel samenlevingscontract hebben afgesloten, de doorslag moet geven. Ik zal daarom in een beleidsbesluit goedkeuren dat in een dergelijk geval de personen met een notarieel samenlevingscontract elkaars partners zijn. De ander die bij hen woont, blijft dan buiten aanmerking bij de beoordeling van het partnerschap van de notarieel samenwoners.
Dezelfde uitleg sta ik voor in de situatie die wordt beheerst door het tot 1 januari 2012 geldende overgangsrecht ter zake van het samenlevingscontract2. Bij aanwezigheid van een samenlevingscontract worden degenen die het contract hebben gesloten als elkaars partner aangemerkt en wordt voorbijgegaan aan het feit dat ook op grond van de mogelijke toepassing van een volgend lid meer personen zouden kunnen kwalificeren als partner waardoor uiteindelijk niemand zou kunnen kwalificeren.
Voor de afschaffing van de hogere vrijstellingen voor meerrelaties is een opbrengst van € 11 mln geraamd.
Herinnert u zich dat de wetgever heeft bepaald1. dat er geen faciliteit in de wet wordt opgenomen voor broers en zusters die na het overlijden van hun ouders gezamenlijk in het ouderlijk huis zijn blijven wonen, omdat het onderscheid ten opzichte van andere broers en zusters niet zodanig is, dat dit een rechtvaardiging oplevert voor een bijzondere, ongelijke behandeling? Kunt u inventariseren hoeveel gevallen, van broers en zusters die in een dergelijke situatie samenwonen, er op dit moment zijn? En kunt u inventariseren hoeveel gevallen er waren op 1 januari 2010?
Zie antwoord vraag 1.
Welk bedrag is gemoeid met de beperking, waarnaar is verwezen bij vraag 1, tot 2 personen?
Zie antwoord vraag 1.