De forse toename van de toeristenbelasting en legeskosten vergunningen |
|
Pauline Smeets (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toeristenbelasting fors omhoog»1 en het persbericht «Horeca blijft melkkoe voor gemeentekas»?2
Ja.
Vindt u het acceptabel dat tussen het hoogste en de laagste bedrag van de legestarieven die gemeenten hanteren voor het totale pakket van horecagerelateerde vergunningen ruim € 3 0003 zit? Zo nee, bent u bereid afspraken te maken met gemeenten over acceptabele tarieven en tariefstijgingen?
De tarieven worden vastgesteld door de gemeente. De gemeenteraad beslist als democratisch gelegitimeerd orgaan over de tariefstelling. Dat is dan ook de plaats waar ondernemers invloed kunnen uitoefenen op de tarieven. Gemeenten doen in het algemeen hun best om redelijke tarieven te heffen. De democratische legitimatie van de gemeenteraad zorgt voor terughoudendheid ten aanzien van tariefsverhoging. Verschillen kunnen voorkomen, bijvoorbeeld vanwege een verschil in niveau van dienstverlening of het aantal vereiste vergunningen. De leges kennen wel een maximum. De begrote opbrengst van de leges mag namelijk de begrote kosten niet overschrijden, op het niveau van de legesverordening.
Zoals u weet bevordert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de transparantie in de opbouw van de tarieven. Daarbij is in samenwerking met het toenmalige ministerie van VROM bijvoorbeeld een leidraad transparantie leges omgevingsvergunning opgesteld. Ook bij de andere gemeentelijke heffingen ben ik een voorstander van transparantie in de opbouw van de tarieven. De VNG heeft voor diverse heffingen een model kostenonderbouwing opgesteld, dat moet helpen om te komen tot meer inzicht in de opbouw van de tarieven en de onderlinge vergelijkbaarheid. Dit model levert een bijdrage aan de controleerbaarheid van de tarieven. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over de juistheid van de tarieven met betrekking tot de kostenonderbouwing.
Ook bevordert het Rijk de transparantie van de lokale lasten in het algemeen. Daarvoor ontwikkelt het Rijk in samenwerking met de decentrale overheden een aparte monitor, die de jaarlijkse ontwikkeling van de lokale lasten zal bijhouden.
Deelt u de mening dat tariefstijgingen van zelfs meer dan 100% bij heffing van toeristenbelasting niet acceptabel zijn? Zo nee, waarom niet? Wat is in uw visie nog acceptabel bij een verhoging van de toeristenbelasting?
De toeristenbelasting is een algemene belasting, waarvan het tarief wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Ik acht de gemeenten goed in staat om op basis van de lokale situatie een goede inschatting te kunnen maken van het benodigde tarief. Een tariefstijging van 100% kan veel lijken, maar uitgedrukt in euro’s kan het meevallen. Het gemiddelde tarief 2011 bedraagt immers 1,34 % van de overnachtingprijs per overnachting per persoon.
Daarbij komt dat de meeste gemeenten de toeristenbelasting gebruiken om de kosten te dekken van het gebruik van gemeentelijke voorzieningen zoals wegen, parken en zwembaden, ook door niet-inwoners van de desbetreffende gemeenten.
Wat zijn de effecten van een grote stijging van de toeristenbelasting voor de ondernemers in de branche, in het bijzonder voor de campingeigenaren? En hoe beïnvloeden de grote verschillen in legestarieven de overlevingskansen van horecaondernemers?
De toeristenbelasting is gericht op niet-inwoners van de gemeente. De ondernemer kan de toeristenbelasting daarop verhalen. Ik heb niet het beeld dat de hoogte van de toeristenbelasting het reisgedrag van de toerist beïnvloedt. Het gemiddelde tarief 2011 bedraagt 1,34 % van de overnachtingprijs per overnachting per persoon. Mocht dit wel zo zijn dan ondervindt de gemeente daar ook de gevolgen van, door een dalend aantal toeristen. Minder toeristen betekent immers ook minder toeristenbelasting. De oorzaak van het verschil in legestarieven en de wenselijkheid daarvan heb ik al genoemd in mijn antwoord op vraag 2. Door het daar ook genoemde maximum, namelijk dat van de begrote kosten die gedekt worden met de leges, acht ik de leges niet van een dergelijke invloed op de overlevingskansen van horecaondernemers, als door u wordt geschetst.
Bent u bereid gemeenten die excessieve toeristenbelastingtarieven hanteren een halt toe te roepen, omdat anders gezinnen met een smalle beurs volgend jaar nauwelijks meer in staat zijn een campingvakantie te betalen als gevolg van grote stijgingen van de overnachtingprijs? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u eerder al heb aangegeven in antwoord op vraag 3 is de hoogte van de toeristenbelasting een autonome beslissing van de gemeente. Indien de hoogte van de tarieven leiden tot het vermijden van de desbetreffende gemeente, dan zal die gemeente de gevolgen van de tariefstelling ook zelf ondervinden. Ik acht de gemeente voldoende toegerust hier een juiste beslissing in te nemen.
Deelt u de mening dat de toeristenbelasting niet bestemd is om gaten in de begroting van gemeenten te dichten? Zo nee, waarom niet?
De toeristenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst toevloeit naar de algemene middelen. Geen enkele heffing is bestemd om gaten in de begroting van gemeenten te dichten. Vanuit de algemene middelen bekostigen gemeenten – naar redelijkheid – diverse onderdelen van de begroting. De algemene middelen worden verder gevoed door de algemene uitkering uit het gemeentefonds en overige inkomsten zoals grondexploitatie en dividend op aandelen.
Welk percentage van de onderzochte gemeenten heeft een verhoging van de toeristenbelasting aangekondigd zonder overleg met de ondernemers?
Cijfers over gemeenten die een verhoging van de toeristenbelasting hebben aangekondigd zonder overleg met de ondernemers zijn mij niet bekend. Zoals gezegd ben ik een voorstander van een transparante opbouw in de tarieven, en juich ik initiatieven van de VNG om dit te bereiken toe. Overleg voorafgaand aan de wijziging van de tarieven met de ondernemers die deze tarieven moeten innen namens de gemeente lijkt mij een goede zaak.
In hoeverre stroken de uitkomsten van de onderzoeken van Gastvrij Nederland en Horeca Nederland met de belofte van de minister-president ervoor te zorgen dat gemeenten de lokale lasten niet gaan gebruiken om bezuinigingen «over de rug van ondernemers op te vangen»?4
Zoals gezegd is de toeristenbelasting gericht op de niet-inwoner van de gemeente, en niet op de ondernemer. Er zijn met de medeoverheden bestuursafspraken gemaakt ten aanzien van de lokale lasten. De medeoverheden zullen inzetten op beperking van de kostenniveaus en niet op verhoging van de opbrengsten van lokale lasten. Het uitgangspunt is een gematigde ontwikkeling van de lokale lasten. De lokale lasten voor ondernemers worden niet afzonderlijk bijgehouden. De bestaande macronorm voor de ozb-opbrengst draagt bij aan het beheersen van de lokale lastendruk en wordt gecontinueerd. Er wordt daarbij gewerkt aan zo veel mogelijk transparantie over ontwikkeling van de lokale lasten. Zoals gezegd komt er daartoe een gezamenlijke uniforme monitor van Rijk en decentrale overheden.
Welke concrete maatregelen treft het kabinet om de belofte van de minister-president aan de ondernemers na te komen?
Zie antwoord vraag 8.
Schaliegas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Use of Chemicals for Fracking May Be Illegal Under REACH, European Commission Says»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Welke chemicaliën willen Cuadrilla en DSM gebruiken bij de (proef)boringen naar schaliegas in Nederland? Zijn deze chemicaliën geregistreerd bij het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA)? Is getest wat de risico’s voor mens en milieu zijn van het gebruik van deze chemicaliën bij (proef)boringen naar schaliegas?
DSM heeft nog geen concrete boorplannen en daarom is ook niet bekend of zij tijdens hun proefboring gaan fraccen en zo ja, wat de samenstelling van de te gebruiken frac-vloeistof zal zijn. Overigens zijn de activiteiten van DSM volgens de aanvraag van de opsporingsvergunning primair gericht op de opsporing van koolbedmethaan (steenkoolgas).
Ook Cuadrilla heeft nog geen boorprogramma ingediend bij het Staatstoezicht op de Mijnen, zodat op dit moment niet vaststaat welke chemicaliën Cuadrilla bij het fraccen zal inzetten. Cuadrilla heeft echter tijdens presentaties aan bewoners en overheden meerdere malen aangegeven dat bij het fraccen gebruik zal worden gemaakt van glutaaraldehyde en polyacrylamide.
Indien chemicaliën gebruikt zullen worden, zullen zowel Cuadrilla als DSM moeten voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit REACH. Dit houdt in dat deze chemicaliën getest moeten worden op schadelijkheid voor mens en milieu.
Het bericht «Use of Chemicals for Fracking May Be Illegal Under REACH, European Commission Says» bevestigt dan ook de noodzaak van de verificatie, die Cuadrilla en DSM zullen moeten uitvoeren. Staatstoezicht op de Mijnen zal hierop toezien.
Zijn de chemicaliën die Cuadrilla, DSM en eventueel andere bedrijven willen gebruiken bij (proef)boringen naar schaliegas volgens u toegestaan in de EU? Zo nee, bent u bereid om een moratorium af te kondigen zolang de chemicaliën niet toegestaan zijn voor (proef)boringen naar schaliegas?
Bij het voor aanvang van de boring in te dienen boorprogramma zal getoetst worden of de chemicaliën, die voor fraccen gebruikt worden, voldoen aan de REACH-vereisten. Indien niet aan deze vereisten wordt voldaan, zullen met bestaande handhavingsmiddelen passende maatregelen worden genomen om het gebruik van deze stoffen te voorkomen. Het afkondigen van een moratorium is nu dan ook niet aan de orde. Er is al een handhaafbaar verbod op het gebruik van niet-toegestane chemicaliën en daar zal ook op gehandhaafd worden.
Zijn er op dit moment naast Cuadrilla en DSM andere bedrijven die vergunning aan willen vragen voor (proef)boringen naar schaliegas? Zo ja, zijn de chemicaliën die deze bedrijven willen gebruiken toegestaan voor (proef)boringen naar schaliegas?
Queensland Gas Company2 (Queensland) heeft een vergunning voor het opsporen van koolwaterstoffen in het gebied, aangeduid als Oost-IJssel. De aandacht van Queensland gaat uit naar koolbedmethaan (kolengas). Queensland heeft nog geen locatie bepaald voor het verrichten van een boring. Over het eventueel fraccen en het gebruik van chemicaliën is nog niets bekend.
Er zijn door twee maatschappijen (Cuadrilla en Hutton Energy) nieuwe vergunningen aangevraagd voor het zoeken naar schaliegas. Het gaat hier om een gebied dat het zuiden van Noord-Brabant, het noorden van Limburg en een klein stukje van Zeeland beslaat. Ik zal over deze aanvragen in de loop van volgend jaar een besluit moeten nemen. Dit zal ik o.a. doen op basis van adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen, EBN, de Mijnraad en de genoemde provincies. In deze fase is niet bekend of zij tijdens hun proefboring gaan fraccen en zo ja, wat de samenstelling van de te gebruiken frac-vloeistof zal zijn.
Welke chemicaliën wil Queensland Gas Company gaan gebruiken bij boringen naar steenkoolgas in Oost-Gelderland, Salland en Twente? Zijn die chemicaliën wel geregistreerd bij het ECHA? Zo nee, bent u bereid een moratorium af te kondigen zolang de chemicaliën niet toegestaan zijn voor (proef)boringen naar steenkoolgas?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Zoals bij mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het gebruik van chemicaliën pas mogelijk als voldaan is aan de vereisten van REACH. Een moratorium is niet nodig, omdat er al een handhaafbaar verbod op het gebruik van niet-toegestane chemicaliën bestaat en daar ook op gehandhaafd zal worden.
Kunt u een overzicht geven van alle plannen die er op dit moment zijn voor (proef)boringen naar onconventioneel gas in Nederland? Kunt u daarbij ook een overzicht geven van het planningstraject voor de verlening van eventuele vergunningen?
Opsporingsvergunningen voor onconventioneel gas zijn verleend aan Cuadrilla (2 vergunningen), DSM en Queensland Gas Company. Een opsporingsvergunning geeft een bedrijf het exclusieve recht om in het vergunninggebied naar koolwaterstoffen te mogen zoeken. Voor het aanleggen van een boorlocatie zijn aanvullend andere vergunningen vereist, zoals een omgevingsvergunning; de gemeente is voor de omgevingsvergunning bevoegd gezag. Het planningstraject hiervoor is in handen van de gemeente. Voor zover mij bekend is, zijn er buiten de aanvragen van Cuadrilla (Boxtel en Haaren) nog geen vergunningen voor de aanleg van boorlocaties ingediend.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 25 oktober 2011 te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in het algemeen overleg Mijnbouw op 27 oktober 2011?
Ja.
Het bericht dat de voor- en vroegschoolse educatie (vve) niet werkt |
|
Nine Kooiman , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de voor- en vroegschoolse educatie (vve) niet werkt?1
Zoals de onderzoekers zelf ook vermelden, zijn kwalitatief hoogwaardige programma’s gericht op de vroege ontwikkeling van kinderen over het algemeen effectief. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) is een van de beste investeringen die een overheid kan doen (CPB, De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing, 2002). Doorslaggevend is echter wel dat vve op een goede manier wordt uitgevoerd. Daarom is vorig jaar met de wet Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie (OKE) een aantal kwaliteitseisen vastgelegd voor de voorschoolse educatie. Daarnaast is de Inspectie van het Onderwijs gestart om toezicht te houden op de kwaliteit van de uitvoering van vve.
Bent u bereid het onderzoek Pilot Gemende groepen 2007–2010 van de vakgroep orthopedagogie van Universiteit Utrecht-uitgevoerd in opdracht van de gemeente Utrecht naar de Kamer te sturen met uw reactie op dit onderzoek? Zo ja, wanneer kunnen wij dit rapport en uw reactie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet gaat het onderzoeksrapport van de Universiteit Utrecht niet aan de Kamer verzenden. Het kabinet heeft namelijk geen opdracht gegeven voor dit onderzoek; de opdrachtgever is de gemeente Utrecht. Het rapport is te downloaden via de website van de gemeente Utrecht, www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=15298. Overigens komt het kabinet dit jaar nog met een brief aan uw Kamer over beleidsvoornemens gericht op de verbetering van de kwaliteit van vve.
Welke lessen kunt u trekken uit het onderzoek, die ook te vertalen zijn naar andere lopende vve-projecten?
Een belangrijke conclusie uit het onderzoek van de Universiteit Utrecht is, dat het succes van de voorschoolse en vroegschoolse educatie valt of staat bij de kwaliteit van de leidsters en leraren. Ook blijkt het werken in kleine groepjes belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Aanbevelingen van de onderzoekers om de kwaliteit van vve op een hoger niveau te krijgen, zijn coaching op de werkvloer en uitwisseling van goede voorbeelden tussen leidsters en leraren. Beide aanbevelingen neemt het kabinet mee in de uitwerking van het beleid, waarover u later dit jaar wordt geïnformeerd (zie antwoord op vraag 2).
Wat is uw reactie op de conclusie uit het onderzoek dat het niet uitmaakt voor de ontwikkeling van het kind of het nu wel of niet een vve-programma volgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat kinderen in groepen waar gewerkt werd met een vve-programma zich niet sneller ontwikkelen dan kinderen waar geen vve-programma werd uitgevoerd. Echter, volgens de onderzoekers ligt dit niet aan het vve-programma, maar aan de uitvoering van het programma. De manier waarop de leidsters en leraren de activiteiten uitvoeren is dus bepalend.
Welke gevolgen hebben de bezuinigingen op de Kinderopvang voor vve? Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de kwaliteit behouden blijft?
De overheid stelt eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD-en en gemeenten zien erop toe dat deze kwaliteitseisen in acht worden genomen en worden gehandhaafd. Het kabinet geeft een hoge prioriteit aan de stroomlijning en aanscherping van het toezicht en de handhaving van de kwaliteit van de opvang. Hiervoor zijn extra middelen uitgetrokken. De basiskwaliteit in de kinderopvang wordt daarmee geborgd. Door de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag neemt de vraag naar kinderopvang naar verwachting af. Dit leidt tot minder wachtlijsten en meer concurrentie tussen aanbieders van kinderopvang. Aanbieders zullen zich meer van elkaar moeten onderscheiden om zich aantrekkelijker te maken ten opzichte van concurrenten. Dit kan een positief effect hebben op de kwaliteit van de opvang en op het aanbod van vve. Omdat via vve-subsidies van gemeenten aan peuterspeelzalen en kinderdagverblijven kwaliteitseisen worden gesteld, dragen gemeenten ook bij aan de borging van de kwaliteit van vve.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoekers dat kinderen met een achterstand voornamelijk baat hebben bij gemende groepen, met kinderen zonder achterstand, omdat zij dan wel veel meer vooruit gaan in taal en rekenen dan in een groep met louter achterstandskinderen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het vve-beleid, ook op het punt van de mate waarin zij het wenselijk vinden al dan niet gemengde groepen te bevorderen. Gemeenten hebben de wettelijke zorgplicht voor voldoende voorzieningen in «aantal en in spreiding». Verder zijn gemeenten er voor verantwoordelijk om de criteria vast te stellen wanneer een kind tot de doelgroep behoort. Daarnaast is het aan gemeenten om te bepalen of zij regels stellen over de samenstelling van de groepen. Daarbij komt het overigens regelmatig voor dat de bevolkingssamenstelling in wijken zodanig is, dat in een groep zowel doelgroepkinderen zitten als kinderen zonder een achterstand.
Bent u voornemens om ervoor te zorgen dat kinderen in een vve-programma in gemengde groepen terecht komen? Zo nee, waarom niet? Is het wel zinvol om vve-programma’s op deze manier voort te zetten nu uit onderzoek blijkt dat ze onvoldoende effectief zijn?
Zie het antwoord op vraag 6. Uit het onderzoek komt naar voren, dat de kwaliteit van de leidsters het meest bepalend is voor het succes van vve. Daarom zet het kabinet de komende periode vooral in op een kwaliteitsverhoging van de leidsters om de effectiviteit van vve te verhogen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook hoogopgeleide ouders hun kind willen plaatsen in een vve-groep?
Gemeenten zullen kinderen van hoogopgeleide ouders niet vaak tot de doelgroep van vve rekenen. Gemeenten kunnen er voor kiezen ook deze kinderen toe te laten om tot een meer gemengde samenstelling van vve-groepen te komen. Veel gemeenten doen dat ook.
Ziet u in de uitkomsten van het onderzoek parallellen met de situatie in Amsterdam, waar deze zomer bleek dat de taalbeheersing en -vaardigheid van onderwijsassistenten onder de maat is?
In het in de vraag aangehaalde onderzoek in Amsterdam ging het om de taalvaardigheid van onderwijsassistenten. In het onderzoek naar vve in Utrecht gaat het over de vaardigheden van de leidsters en leraren om het vve-programma effectief uit te voeren. Naast de taalvaardigheid gaat het hierbij ook nog om andere vaardigheden. Wat overeenkomt is dat Utrecht net als Amsterdam de keuze maakt om te investeren in de kwaliteit van het personeel.
Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de manier van lesgeven en de kwaliteit van de leidsters en leerkrachten overal in het land verbeteren, ongeacht of de gemeente daartoe ook maatregelen nemen?
Gemeenten pakken de verbetering van de kwaliteit van vve serieus op. De Inspectie van het Onderwijs is op dit moment bezig met een nulmeting van de kwaliteit van vve in gemeenten. Het blijkt tot nu toe dat gemeenten de inspectierapporten aangrijpen om de kwaliteit van vve te verbeteren. Verder investeert het kabinet tot 2014 via het programma Vversterk in scholing en ondersteuning van vve-beroepskrachten: leidsters van peuterspeelzalen, pedagogisch medewerkers van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en leerkrachten van groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Het gaat om een bedrag van € 29,8 miljoen voor 2010 tot 2014.
Tevens investeert dit kabinet in de professionalisering van leraren in het basisonderwijs. Van de schoolbesturen wordt verwacht dat zij hun professionaliseringsbudget onder andere inzetten om te zorgen dat meer leraren opbrengstgericht kunnen werken en hun onderwijs beter afstemmen op de verschillen tussen kinderen. Hierover maakt het kabinet nu afspraken met de PO-raad.
Ook wordt op de pabo de specialisatie jonge kind/oude kind verder verdiept. In de eerste helft van 2012 stuurt staatssecretaris Zijlstra een uitgewerkt voorstel over de specialisatie van de pabo naar de Tweede Kamer.
Tot slot gaat het kabinet (Kamerstuk 33 000-VIII, nr. 117), naar aanleiding van de motie Van Haersma Buma met een gerichte impuls investeren in een verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie in de grote steden (G4 en G33). Die kwaliteit kan onder meer beter door meer opbrengstgericht te werken, professionalisering van de pedagogisch medewerkers, de inzet van hbo-geschoolde medewerkers en een verbetering van de ouderbetrokkenheid. Daarom zal dit kabinet voor de grote steden de kwaliteitseisen voor de voorschoolse educatie aanscherpen. Aansluitend wordt de inspectie gevraagd om hierop te monitoren.
Zoals het kabinet in zijn reactie aan uw Kamer op het rapport van de commissie Gunning heeft aangegeven (Kamerstuk 32 500-VI, nr. 117), wordt er samen met de branche een kwaliteitsagenda voor de kinderopvang opgesteld. De verbetering van de deskundigheid van de pedagogisch medewerker speelt ook hierin een belangrijke rol. In december wordt u hierover nader geïnformeerd.
De consequenties van de feitelijke fusie van ROC Flevoland en het ROC van Amsterdam |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen in 2008 over de fusie van ROC’s?1
Ja.
Verandert het bericht dat alle vier de bestuurders van het veel kleinere ROC Flevoland dankzij de samenwerking met het ROC van Amsterdam nu in de top tien van best betaalde ROC-bazen zitten2 iets aan uw destijds afwachtende houding? Zo neen, waarom niet?
Ik heb destijds geen afwachtende houding aangenomen. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs onderzoek laten doen (augustus 2010) naar de samenwerkingsconstructie. Ik heb met de betrokken Colleges een gesprek gevoerd en kon op basis van de stukken en de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie geen aanwijzingen vinden dat er sprake zou zijn van een formele fusie.
Ik deel uw mening dat in deze casus samenwerking zeker niet mag leiden tot een stijging van de beloning van één van de bestuurders. Sterker nog, dat keur ik ten zeerste af en ik heb dat de betrokken Raad van Toezicht inmiddels laten weten. De toezichthouder dient als werkgever van de collegeleden te komen tot een maatschappelijk aanvaardbare beloning. Om de topinkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector te normeren en daarop, indien nodig, te kunnen ingrijpen, heeft het kabinet het wetsvoorstel «normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector» (WNT) ingediend. Afhankelijk van de behandeling door de Eerste Kamer, treedt de WNT vermoedelijk in 2013 in werking. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WNT voer ik sinds enige tijd al actief beleid om topinkomens van onderwijsbestuurders tegen te gaan. In dit verband verwijs ik u naar de aan uw Kamer hierover gezonden brief (TK 31 288 nr. 147).
Tevens heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om nu aanvullend onderzoek te doen naar de door het ROC van Amsterdam en het ROC Flevoland toegepaste constructie van samenwerking. De hogere bezoldiging van deze bestuurder lijkt op zijn minst erop, dat gehandeld wordt als ware dit een fusie. Ik zal u op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit onderzoek en de stappen die ik op basis daarvan denk te gaan zetten.
Vindt u dat het zogenaamd veel ingewikkelder werk, dat het besturen van deze samenwerkende ROC zou betekenen, een rechtvaardiging vormt voor zo’n buitenproportionele beloning? Zo ja, waarom? Zo neen, heeft u dit deze bestuurders al laten weten?
Nee, zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Neemt u voor lief dat er zo publiek geld wordt onttrokken aan het primaire proces? Zo neen, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Ontvangt u, net als wij, klachten van burgers, docenten en studenten over deze ontwikkeling? Zo ja, hoe reageert u daarop?
Neen, voor zover mij nu bekend is, zijn hierover geen klachten bij mijn ministerie binnengekomen
Het bericht dat Nederlandse militairen en hun familieleden doodsbang zijn voor lokale criminele Antillianen op Curaçao |
|
Eric Lucassen (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marine Curaçao siddert voor criminelen?»1
Ja.
Deelt u de mening dat het de omgekeerde wereld is dat onze Nederlandse militairen en hun familieleden doodsbang zijn voor lokale criminelen, die zich met hun gewelddadige gedrag richten op weerloze schoolgaande Nederlandse jongeren en hondsbrutaal op klaarlichte dag woningen overvallen van hardwerkende militairen? Zo nee, waarom niet?
Als dit het geval zou zijn, zou dit inderdaad de omgekeerde wereld zijn.
Is het waar dat deze inbraken door Antillianen al jarenlang plaatsvinden, steeds vaker voorkomen en steeds gewelddadiger van aard worden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat het aantal inbraken bij militairen op Curaçao de afgelopen jaren is toegenomen of dat de incidenten gewelddadiger zijn geworden.
Kunt u uiteenzetten of er een verband bestaat tussen dit stijgende aantal roofovervallen die specifiek op Nederlanders gericht zijn en de toegenomen haat van de lokale bevolking ten opzichte van de macamba’s, de blanke Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de getroffen maatregelen van structurele aard en zijn ze afdoende om de veiligheid van onze militairen en hun gezinnen te garanderen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om er alsnog voor te zorgen dat onze militairen en hun gezinnen zich veilig voelen?
Ja. Defensie heeft de afgelopen jaren maatregelen getroffen met het oog op de veiligheid van de op Curaçao geplaatste militairen en hun gezin. Zo wordt al het defensiepersoneel voorafgaande aan de uitzending en tijdens het verblijf op Curaçao geïnformeerd over de wijze waarop de veiligheid kan worden gewaarborgd. Daarnaast zijn alle woningen voorzien van een alarminstallatie en wordt vooraf bepaald of de veiligheidsvoorzieningen van de (defensie)woningen toereikend zijn. Op verzoek patrouilleert de Koninklijke marechaussee (Kmar) bij huizen waarvan de bewoners afwezig zijn. Daarnaast bemiddelt de Kmar bij het doen van aangifte als defensiepersoneel slachtoffer is geworden van een misdrijf. Als de situatie daarom vraagt, intensiveert de Kmar, zoveel mogelijk samen met het Korps Politie Curaçao, de patrouilles.
Kunt u uiteenzetten of er voldoende medewerking is van de lokale autoriteiten ten opzichte van de grotere rol voor de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, waarom niet?
De desbetreffende inzet van de Kmar is al enige jaren vast beleid en gebeurt samen en in goed overleg met het Korps Politie Curaçao.
Kunt u nader ingaan op de situatie op Aruba, waar Nederlandse militairen en hun gezinnen ook in toenemende mate te maken krijgen met criminelen? Op welke wijze worden deze gezinnen beschermd tegen dit misdadige tuig?
Op Aruba is geen sprake van een toename van criminaliteit jegens Nederlandse militairen. Een aantal Nederlandse militairen heeft de afgelopen jaren aangifte gedaan van woninginbraak. Defensie heeft daarop de volgende maatregelen getroffen. Onlangs is budget vrijgemaakt om alle woningen op Aruba die Defensie in bezit heeft te voorzien van een alarminstallatie. Ten slotte intensiveert de Kmar waar nodig, en zoveel mogelijk samen met het Politiekorps Aruba, de patrouilles om en nabij de woningen van Nederlandse militairen en adviseert zij over inbraakpreventie.
De aanpak van jeugdbendes |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Keiharde aanpak jeugdbendes»?
Ja.
Wat is uw mening over het initiatief om broertjes en zusjes van notoire Haagse jeugdbendeleden uit huis te doen plaatsen als de ouders hun kinderen niet op het rechte pad houden? Past dit bij uw aangekondigd beleid om de nu bekende criminele jeugdgroepen van de straat te halen?
Zoals u weet zet het kabinet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Daarover is het Regeerakkoord helder. Om straten, buurten en wijken veiliger te maken worden veel maatregelen genomen. Gemeenten, politie en OM kunnen reeds bestaande instrumenten inzetten tegen overlast, geweld en criminaliteit door jongeren. Naast de aanpak van de risicojongeren die zelf grensoverschrijdend gedrag vertonen, is er in mijn beleid aandacht voor preventieve maatregelen gericht op het voorkomen dat bijvoorbeeld broertjes en zusjes worden meegenomen in het gedrag van betrokkene. Waar mogelijk gebeurt dit via opvoedingsondersteuning aan de ouders. Maar als dat onvoldoende resultaat oplevert kan als uiterste middel de uithuisplaatsing worden ingezet.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie meer voor de hand ligt om een crimineel of overlastgevend kind uit huis te plaatsen, dan zijn broers of zusters? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovengenoemd initiatief?
Ik richt de aanpak in de eerste plaats op degene die de problemen veroorzaakt. Met de aanpak van de jeugdgroepen wordt ook primair de criminele of overlastgevende jongere aangepakt. Afhankelijk van het individuele geval wordt bezien of gedragsverandering binnen het gezin kan plaatsvinden of daarbuiten. Niet in alle gevallen zal bij de aanpak een civielrechtelijke uithuisplaatsing aan de orde zijn. Ook in strafrechtelijk kader bestaan mogelijkheden om de jongere uit zijn leefomgeving te halen. De aanpak is er een waarin de criminele jeugdige wordt aangepakt. Vanuit preventief oogpunt wordt ook naar beïnvloedbare broertjes en zusjes gekeken en wordt – op maat – actie ondernomen. Dat sluit goed op elkaar aan.
Welke mogelijkheden bestaan er om te zorgen dat de ouders wel betrokken worden bij het corrigeren van grensoverschrijdend gedrag van hun kinderen? Hoe beoordeelt u in dit verband de mogelijkheden van een sociaal verhoor zoals verwoord in de motie Marcouch c.s. (32 500 VI, nr. 62)?
Het snel betrekken van ouders bij het strafrechtelijke traject van hun minderjarige kind is belangrijk en wordt door mij en de verschillende partners in de uitvoering actief bevorderd. De politie, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en de justitiële jeugdinrichtingen leggen contact met de ouders van minderjarige delinquenten. Deze instanties hebben een belangrijke taak in het detecteren van achterliggende gezinsproblematiek en de toeleiding tot de benodigde hulpverlening of opvoedingsondersteuning, of een civielrechtelijke of strafrechtelijke maatregel in het gedwongen kader. In mijn brief van 1 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 32 500 VI, nr. 84) is uitvoerig belicht hoe op deze wijze uitvoering wordt gegeven aan het gesprek met de ouders (sociaal verhoor) dat de motie-Marcouch beoogt. Sinds 1 januari 2011 zijn de ouders verplicht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting van hun minderjarige kind. Deze zogenaamde verschijningsplicht beoogt eveneens de betrokkenheid van ouders bij de opvoeding te vergroten en daardoor de recidive bij de jeugdige delinquent te verminderen.
Wat is het juridisch kader waarbinnen het initiatief plaatsvindt? Voldoen de bestaande mogelijkheden die de wet nu kent om kinderen uit huis te plaatsen aan de behoefte om niet-criminele kinderen uit een gezin te plaatsen, omdat de gezinssituatie vanwege de criminele achtergrond van andere gezinsleden daar aanleiding toe geeft?
Het juridisch kader om broertjes en zusjes van notoire jeugdgroepleden uit huis te doen plaatsen is dat van de jeugdbescherming. De bepalingen in de kinderbeschermingswetgeving over ondertoezichtstelling van een minderjarige en zo nodig uithuisplaatsing berusten op twee belangrijke vereisten:
In die situatie kan in het gedwongen kader een kinderbeschermingsmaatregel worden opgelegd door de kinderrechter. De rechter dient in ieder individueel geval een afzonderlijke beoordeling van alle feiten en omstandigheden te maken.
Wordt bovengenoemd initiatief ook overwogen in andere regio’s dan Haaglanden? Zo ja, welke regio’s? Zo nee, waarom niet?
Naast de aandacht voor de individuele jongeren die tot een criminele jeugdgroep behoren, gaat de aandacht in de andere regio’s ook uit naar de broertjes en zusjes van criminele jongeren. Dit heb ik in mijn brief van 18 mei jl. (TK 2010–2011 nr. 28684–320 actieprogramma criminele jeugdgroepen) aangegeven. Hoe de zorg aan de broertjes en zusjes in de specifieke situatie wordt vormgegeven is afhankelijk van de voorliggende problematiek binnen het gezin (zie antwoord 3 en 5).
In hoeverre is u bekend of gezinsleden van personen die voor criminaliteit en buurtoverlast zorgen eerder geneigd zijn ook van het rechte pad af te dwalen dan gezinsleden uit gezinnen waar dat niet gebeurt, ook? Kunt u dit antwoord met cijfers onderbouwen?
Uit onderzoek is gebleken dat ouders of broers en zussen met probleemgedrag (criminaliteit) een risicofactor tot probleemgedrag (criminaliteit) vormen bij jonge kinderen1. Ouders die zelf een lagere standaard aan normen en waarden hanteren, zullen hun kind minder snel corrigeren bij ongewenst gedrag. Bovendien kan er sprake zijn van een leereffect waarbij kinderen het probleemgedrag van zijn ouders en/of broers en zussen overnemen.
Specifiek voor problematische jeugdgroepen is dat van de hinderlijke en overlastgevende groepen er in iets minder dan een derde van de gevallen sprake is van familierelaties binnen de groep. Bij de criminele jeugdgroepen stijgt dit tot ruim over de helft (60%)2. Ook uit internationaal onderzoek is gebleken dat binnen bepaalde criminele jeugdgroepen met name jonge broertjes worden gerekruteerd3. Mede hierom wordt aandacht besteed aan het voorkomen dat jonge broertjes en zusjes doorstromen naar criminele jeugdgroepen.
In de Veiligheidshuizen bespreken de deelnemers uit de bestuurlijke, strafrechtelijke en zorgketen over de aanpak van het individu en zijn/haar omgeving (gezinsleden). Het vroegsignaleringsinstrument van de politie, genaamd Prokid, is eveneens bedoeld om risicojongeren onder de twaalf vroeg op het spoor te komen en tijdig te helpen. Prokid is een methodiek waarmee het risico op een (gewelddadige) criminele carrière kan worden vastgesteld en signalen door de politie kunnen worden doorgezet naar Bureau Jeugdzorg. Omdat ProKid signalen op woonadres genereert, komt de rest van het gezin tevens in beeld.
Burgemeesters en officieren van justitie beschikken voor de aanpak over een breed palet aan bevoegdheden om vroegtijdig in te grijpen in de criminele carrière van jongeren en het gezin.
Is er een relatie tussen het veroorzaken van buurtoverlast of het tonen van crimineel gedrag en familie- of gezinsverbanden? Zo ja, acht u dan meer dan tot nu toe het geval is een aanpak op families of gezinnen noodzakelijk en welke aanpak staat u daarbij voor ogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Moet uit het feit dat in deze maar ook andere berichtgeving in het kader van buurtoverlast steeds vaker sprake is van bendes de conclusie worden getrokken dat jeugdgroepen die overlast veroorzaken vaker met een georganiseerd structuur optreden? Is een verschil tussen jeugdbendes en de door u gesignaleerde criminele jeugdgroepen? Zo ja, wat betekent dat voor uw aanpak van dit probleem? Zo nee, waarom wordt er dan wel de term bende genoemd?
Sinds eind 2009 registreren alle korpsen de jeugdgroepen op identieke wijze en is het mogelijk om op basis hiervan een inschatting te maken van de jeugdgroepen die problematisch van aard zijn. Driekwart van alle jeugdcriminaliteit in Nederland wordt gepleegd in groepsverband of vloeit voort uit groepsdynamische processen.
Het landelijk beeld van eind 2010, op basis van de uitvoering van de shortlist op wijkniveau, heeft aangetoond dat er 89 criminele jeugdgroepen zijn. Uit onderzoek is bekend dat de jeugdgroepen fluïde van aard zijn; er lijkt geen sprake van een toename van het optreden in een georganiseerde structuur.
De jeugdbendes vormen de zwaarste categorie binnen de criminele jeugdgroepen. Kenmerken van deze jeugdbendes zijn de hechte organisatie en de grote mate van hiërarchie. De motieven voor het plegen van delicten ligt bij deze groepen vooral in de financiële opbrengsten. De voorkeur van deze groepen gaat dan ook uit naar vormen van criminaliteit met een geringer risico en een groot rendement. De veronderstelling is dat deze groepen minder openlijk aan de weg timmeren2 en derhalve zoveel mogelijk uit het zicht van de politie en de media willen blijven. Deze groepen zullen overeenkomstig de aanpak als beschreven in mijn brief van 18 mei jl. worden aangepakt.
Verstoorde bronst |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «verkeersdode door verstoorde bronst»1 en «ANWB wil dodenwegen aanpakken»?2
Ja.
Klopt het dat op met name Gelderse/Veluwse B-wegen een onevenredig groot aantal verkeersongevallen plaatsvindt? Zo nee, waar zijn dan de B-wegen het onveiligst? Zo ja, bent u bereid met de Provincie Gelderland in overleg te treden over het veiliger maken van secundaire wegen?
Hoezeer ik het ook betreur dat er ongevallen plaatsvinden, zijn het de Gedeputeerde Staten (GS) van de provincies die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van secundaire wegen en over de verstoring van de bronst.
Het is dus ook aan de GS om na te gaan of er inderdaad een correlatie bestaat tussen het extra aantal verkeersonveilige situaties en de verstoring van de bronst. Indien dat het geval is, dan is het tevens aan de GS om al dan niet maatregelen te nemen. Overigens begrijp ik uit de berichtgeving dat Bijzondere Opsporingsambtenaren al handhavend optreden tegen verstoorders van de edelhertbronst.
Deelt u de mening van stichting Groennetwerk dat verstoring van de edelhertenbronst leidt tot extra verkeersonveilige situaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het hoogtepunt van de jaarlijkse jacht op edelherten plaatsvindt tijdens de bronstperiode? Zo nee, wanneer dan? Zo ja, welk redelijk of nuttig doel is gediend met het jagen in de bronstperiode?
Er is geen sprake van jacht op edelherten. Edelherten worden afgeschoten op basis van een Faunabeheerplan. De politieke verantwoordelijkheid hiervan ligt bij de Gedeputeerde Staten van de provincie.
Deelt u de mening dat jacht in de bronstperiode moet worden verboden, nu verstoring van de bronst door politie en bijzondere opsporingsambtenaren in verband wordt gebracht met humane verkeersdoden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg met de provincies waar edelherten voorkomen, gebieden af te sluiten zodat bronstverstoring door toerisme of jacht wordt uitgebannen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat verlaging van de maximumsnelheid op de Veluwe en afsluiting van secundaire wegen in nachtelijke uren anders dan voor bestemmingsverkeer de verkeersveiligheid en de rust voor in het wild levende dieren sterk zou kunnen bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te bevorderen dat dergelijke maatregelen worden genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebrek aan daadkracht bij de bestrijding van pooierboys en aan opvangadressen voor de betrokken slachtoffers |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat pooierboys hun werkterrein verleggen van steden naar dorpen, maar dat plaatselijke overheden deze ontwikkeling niet serieus nemen en de kop in het zand steken? Zo ja, bent u het met deze constatering eens?
Ja. Ik heb overigens geen concrete aanwijzingen dat loverboys hun werkterrein verleggen.
Loverboys zijn mensenhandelaren en de aanpak van mensenhandel heeft bij dit kabinet een hoge prioriteit. Ik zie mogelijkheden om meer te doen aan de bestrijding van deze vorm van uitbuiting. Om deze reden zal ik nog dit jaar een actieplan presenteren met een Rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek. Via dit actieplan zullen ook gemeenten nadrukkelijk worden betrokken bij de aanpak.
Wat vindt u van het pleidooi van Stichting StopLoverboysNu om in de aanpak in kleinere gemeenten meer aandacht te besteden aan preventie en ouders en scholen daarbij te betrekken?
Preventie is een belangrijk instrument om de loverboyproblematiek aan te pakken, en gemeenten, scholen en ouders kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen. Daarom zal in het aankomende actieplan ook de nodige aandacht worden geschonken aan preventie en de rol van gemeenten en scholen hierbij. Overigens is er voor het onderwijs al veel informatie over loverboys en (seksuele) weerbaarheid beschikbaar via het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl).
Welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe genomen om kleinere gemeenten aan te sporen tot actie? Wat zijn hiervan de concrete resultaten geweest? Welke maatregelen neemt u zich voor om de preventie en de bestijding van pooierboyproblematiek in kleinere gemeenten te intensiveren?
In het kader van de bestuurlijke aanpak van mensenhandel zijn voor gemeenten diverse handboeken en instrumenten ontwikkeld en beschikbaar gesteld. Dit is mede op initiatief van de Task Force aanpak mensenhandel gedaan. Deze handboeken en instrumenten worden onder meer via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en veiligheid beschikbaar gesteld. Ook is langs deze weg de nodige informatie over de aanpak van de loverboyproblematiek beschikbaar. Mede naar aanleiding hiervan zijn diverse gemeenten al begonnen met projecten voor de bestuurlijke aanpak van mensenhandel. Daarnaast zullen, zoals vermeld in antwoord op vraag 1, in het kader van het aankomende actieplan maatregelen worden getroffen op het gebied van onder meer de preventie en bestrijding van de loverboyproblematiek.
Klopt het dat er nog steeds een tekort bestaan aan anonieme en veilige opvangadressen? Wat gaat u hieraan doen en op welke termijn zijn er landelijk voldoende veilige opvangadressen?
Slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in de vrouwenopvang en, indien de problematiek daar aanleiding toe geeft, in de jeugdzorg. In de reguliere jeugdzorg kan, als dat nodig is, gebruik worden gemaakt van ongeveer 30 plaatsen waarvan het adres geheim blijft. Daarnaast is er één categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op dit moment geen signalen dat er een tekort aan opvangplekken bestaat.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft opdracht gegeven voor een onderzoek in de jeugdzorg en de vrouwenopvang naar de aard en omvang van de problematiek van slachtoffers van loverboys. Dit onderzoek zal een beeld opleveren van de bestaande mogelijkheden op het gebied van preventie, begeleiding en opvang voor slachtoffers van loverboys. De resultaten van dit onderzoek worden voor het eind van dit jaar verwacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek ga ik bezien of, en zo ja welke, acties nodig zijn om de kwaliteit van het aanbod voor slachtoffers verder te verbeteren. Deze acties zullen worden opgenomen in de in het antwoord op vraag 1 genoemde Rijksbrede aanpak.
Het bericht dat er vissoorten verdwijnen, door EU-subsidies |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vissoorten verdwijnen, met dank aan EU-subsidies»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Spaanse vissersvloot volledig leeft van staatssteun en dat hierdoor een ongelijk speelveld in de visserijsector ontstaat?
Het artikel, afkomstig van een consortium van internationale onderzoeksjournalisten, beschrijft de mate waarin de Spaanse visserijsector in de periode 2000–2010 communautaire, nationale en regionale financiële steun heeft ontvangen. Een onderbouwing hiervan, de wijze waarop becijfering van deze bijdragen tot stand is gekomen, wordt echter niet door het ICIJ beschikbaar gesteld. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over de in het artikel opgevoerde financiële steun aan de Spaanse visserijsector, anders dan over de financiële middelen die in het kader van het communautaire visserijbeleid voor Spanje beschikbaar zijn.
Het betreft dan primair de Europese visserijfondsen. Voor de periode 2000–2006 bedroeg de communautaire steun in het kader van het FIOV (het Financierings Instrument voor de Ontwikkeling van de Visserij) voor de gehele EU € 4 mld, waarvan € 1,7 mld voor Spanje.
Voor de huidige periode (2007 – 2013) bedraagt het Europees Visserij Fonds (EVF) voor de gehele EU € 4,3 mld, waarvan € 1,1 mld voor Spanje. Aan nationale middelen voor de cofinanciering van het EVF heeft Spanje een bedrag van € 955 mln. gereserveerd.
Daarnaast zijn er EU-middelen beschikbaar voor het participeren van de EU-lidstaten in visserijakkoorden met derde landen. In een mededeling van de Europese Commissie deze zomer wordt becijferd dat de kosten voor de EU als geheel voor de partnerschapsakkoorden met 3e landen jaarlijks € 156 mln. bedragen. Spanje is een van de landen die – gelet op historische activiteiten – actief is in veel van de bilaterale akkoorden.
Wat betreft de toekenning van nationale of regionale steun aan de Spaanse visserij ziet de Europese Commissie erop toe dat dit geschiedt conform de regels voor staatssteun waaronder de de-minimusregel.
Deelt u de mening dat door deze vorm van staatssteun de visstand en de visserij in andere landen zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het Gemeenschappelijk visserijbeleid, het Europese Visserijfonds en de staatssteunregels stellen de voorwaarden voor een verantwoorde exploitatie van de visbestanden als ook de manier waarop het visserijbedrijfsleven hierbij wordt gesteund. Deze voorwaarden zijn communautair vastgesteld, waarbij de Europese Commissie, in samenwerking met lidstaten afzonderlijk, toeziet op de juiste naleving hiervan door alle partijen. In de in 2009 door de Raad aangenomen controleverordening is voorzien in de mogelijkheid dat de Europese Commissie de EVF-steun kan schorsen of intrekken, indien een lidstaat de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid niet naleeft.
In algemene zin gesteld deel ik uw mening dat het niet naleven van communautaire regels negatieve effecten kan hebben op de visstand en de visserij.
Bent u bereid om in Europa te pleiten voor een eerlijker speelveld in de visserijsector?
In alle onderhandelingen over het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft de naleving van de gezamenlijk overeengekomen regels voor de Nederland hoge prioriteit. Publicaties als onderhavige in dagblad Trouw onderstrepen hiervan het belang en dragen eraan bij dat ik mij in EU-verband blijf inzetten voor een «level playing field» in het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Capaciteitsopbouw op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat lokale capaciteitsopbouw op de BES-eilanden1 van wezenlijk belang is voor een duurzame toekomst van de BES-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat is uw reactie op de voorgestelde plannen van de stichting Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders die in Nederland hebben gestudeerd te stimuleren terug te gaan naar de eilanden?2
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven die de lokale capaciteitsopbouw trachten te bevorderen.
Welke concrete mogelijkheden en obstakels ziet u anders dan betreffende de suggesties van Ban Boneiru Bèk om Caribische Nederlanders te stimuleren terug te gaan naar de BES-eilanden?
Het is aan de werkgevers zelf om werknemers aan te trekken. Dit geldt ook voor de openbare lichamen als werkgever.
Vanuit de hoedanigheid van werkgever voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland stimuleert de Rijksdienst Caribisch Nederland de terugkeer van lokale werknemers. In de CAO 2011 voor het Rijkspersoneel op Caribisch Nederland is reeds een afspraak gemaakt voor de totstandkomig van een regeling tegemoetkoming in studieschuld. Deze regeling maakt het mogelijk dat door het RCN de studieschuld van niet in Caribisch Nederland woonachtige afgestudeerden, die zich voor een functie bij het RCN in Caribisch Nederland vestigen, geheel of grotendeels wordt afgelost op voorwaarde dat die afgestudeerden voor minimaal drie jaar tegen lokale arbeidsvoorwaarden in dienst treden. Deze regeling is op 24 mei tot standgekomen, Nr. 2011–2000111221.
Voor zover het de capaciteitsopbouw voor het onderwijs betreft, wordt bij de initiële opleiding, na- en bijscholing van nieuwe en zittende docenten zoveel mogelijk gezocht naar lokale oplossingen.
Kunnen eventuele remigratie stimulerende maatregelen gefinancierd worden van uit het huidige voor de BES-eilanden beschikbare budget?
Vanuit de Rijksoverheid bestaat geen specifieke regeling gericht op de terugkeer van studenten naar Caribisch Nederland anders dan beschreven bij antwoord 3. De openbare lichamen kunnen als werkgever eveneens kiezen voor een dergelijke regeling. Het is aan het betreffende openbaar lichaam te beslissen over de inzet van haar beschikbare budget en de prioritering daarbinnen.
Het alleen inzetten van “animalcops” voor huisdieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Animalcops worden cavia-agenten?1
Ja.
Is het waar dat de 500 animalcops niet ingezet zullen worden voor de agrarische bedrijfstak? Zo ja, hoe verhoudt deze inzet zich tot de afspraken gemaakt in het coalitieakkoord en de wensen van uw gedoogpartner PVV? Zo nee, wat klopt er niet van deze berichtgeving?
Op 24 oktober zond ik uw Kamer de nota dierenpolitie, het convenant samenwerking dierenhandhaving en het convenant dierenhulpverlening. Het convenant dierenhandhaving beschrijft (de veranderingen) in het handhavingslandschap met de komst van de dierenpolitie en de verantwoordelijkheden tussen de verschillende organisaties op dat terrein. De precieze taken van de dierenpolitie zijn beschreven in de paragrafen 3.1 t/m 3.4 van dit convenant. Op hoofdlijnen komt dit er op neer dat de belangrijkste taak van de dierenpolitie de aanpak is van dierenmishandeling en dierenverwaarlozing. De dierenpolitie treedt preventief, hulpverlenend, handhavend en strafrechtelijk op bij dierenleed. Via het meldpunt 144 kunnen ook gespecialiseerde diensten, zoals de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) worden ingeschakeld. Beide diensten treden toezichthoudend en handhavend op tegen dierenleed. De nVWA richt zich daarbij vooral op bedrijfsmatige sectoren en de LID treedt met name op tegen mishandeling van hobbymatig gehouden dieren.
Kunt u de in het artikel genoemde stukken waaronder de nota Dierenpolitie per ommegaande aan de Tweede Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat moet men zich concreet voorstellen bij de inzet van de animal cops voor opsporing van dierenmishandeling van huisdieren?
De taken van de dierenpolitie op het terrein van handhaving zijn precies beschreven in de paragrafen 3.1 t/m 3.4 van het convenant dierenhandhaving. Voor de dierenpolitie staat daarin ondermeer als basistaak opgenomen de proactieve opsporing van overtredingen van artikelen 254, 254a, 350, lid 2 en 425 van het wetboek van Strafrecht, artikel 36 en 37 van de Gezondheid- en welzijnswet voor Dieren (GWWD) en stroperij (Flora en faunawet en Visserijwet). De politie ondersteunt daarnaast de nVWA en LID bij hun handhavingstaken indien er een bekend risicoprofiel bestaat t.a.v. het subject van toezicht of opsporing.
Deelt u de mening dat de problematiek van honden- en hanengevechten op geen enkele wijze de inzet van 500 politieagenten rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet?
Op 2 mei 2011 informeerde ik uw Kamer over de landelijke prioriteiten van de politie. Uit deze brief blijkt dat zowel de aanpak van overvallers en straatrovers als de introductie van de dierenpolitie tot de landelijke prioriteiten behoren. De operationele sterkte van 49 500 politieagenten is beschikbaar voor álle prioriteiten en taken die er voor de politie zijn. Overigens vervullen het Openbaar Ministerie en de burgemeesters hierin het gezag.
Voor de handhaving van de regelgeving met betrekking tot dieren en dierenwelzijn is de overheid verantwoordelijk. Onderdelen van deze regelgeving -die door Uw Kamer zijn vastgesteld – zijn artikel 350 wetboek van strafrecht en artikel 36 van de gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Honden- en hanengevechten kunnen onder deze artikelen vallen. Het gaat hierbij echter om een veel bredere problematiek dan slechts die van honden- en hanengevechten. Zoals eerder met uw Kamer afgesproken in het AO van 7 april jl. zal de aard en zwaarte van de voorkomende zaken ook gemonitord worden.
Deelt u de mening dat de politie zich veel beter zou kunnen richten op het opsporen van geweld van bijvoorbeeld overvallers en straatrovers? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat aan de prioriteit van huisdierpolitie verschuift naar opsporing van misdrijven waarbij onschuldige mensen slachtoffer worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Betekent het feit dat het opsporen van dierenmishandeling bij landbouwhuisdieren en productiedieren een taak van de inspecties blijft, dat voor die opsporing geen animal cops nodig zijn? Zo ja, hoe wordt de overbodige capaciteit aan animal cops dan wel ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er nog geen zicht is op het feit of er voldoende werk is om de animalcops fulltime in te zetten voor dierenmishandeling? Zo ja, wat zegt dat over het nut en de noodzaak van deze animalcops? Zo nee, wat is dan niet waar?
Op 15 november 2011 wordt het meldnummer «144, red een dier» opengesteld voor het publiek. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 oktober zal zicht worden gehouden op zowel de intake van 144 (aantal meldingen, aard van de melding, verdeling over ketenpartners, etc) als de afhandeling van de melding, waarover door de ketenpartners zal worden teruggemeld (bijvoorbeeld proces verbaal opgemaakt, bestuurlijke opslag, etc). De dierenpolitie bestaat hierbij uit 100% vrijgestelde functionarissen. Met de monitoring ontstaat goed zicht op de werkvoorraad en resultaten van de dierenpolitie en haar ketenpartners.
De vervolging van de Turkse cartoonist Bahadir Baruter wegens het afwijzen van Allah |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Turkish cartoonist to be put on trial for renouncing God» en «Cartoonist to be Tried for Insulting Islam»?1 2
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van genoemde nieuwsberichten. Deze zaak is onder de Turkse rechter. Het is niet aan het Kabinet om op dit proces vooruit te lopen. Mede naar aanleiding van deze berichten volgt de Nederlandse ambassade in Ankara deze zaak nauwlettend.
Hoe luidt de aanklacht tegen Bahadir Baruter, op grond van welke rechtsbeginselen wordt hij vervolgd en zijn die rechtsbeginselen verenigbaar met het concept van de democratische rechtsstaat?
Bahadır Baruter wordt vervolgd voor «het beledigen van religieuze waarden van een deel van de bevolking» op grond van artikel 216.3 van het Turkse strafrecht. Dit wetsartikel is niet per definitie onverenigbaar met het concept van de democratische rechtsstaat.
Deelt u de mening dat sprake is van een nieuwe aanval van de herislamiserende Turkse staat op de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Turkse ambassadeur daarvoor te ontbieden?
Nederland heeft al eerder bezorgdheid uitgesproken over de negatieve ontwikkeling rond de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Turkije en zal dit in contacten met de Turkse autoriteiten aan de orde blijven stellen.
Staat de (praktische) rechtspositie van «ongelovigen» en «afvallige moslims» in Turkije steeds meer onder druk? Zo ja, welke oorzaak ligt daaraan volgens u dan ten grondslag?
De geloofsvrijheid is de afgelopen drie jaar verslechterd. Nog steeds is er grote, sociale druk op mensen die afstand willen doen van het islamitisch geloof. Volgens het recente voortgangsrapport van de Europese Commissie is er soms sprake van tegenwerking door ambtenaren wanneer mensen hun geloof op hun identiteitskaart wensen te wijzigen. De ontwikkelingen op dit gebied blijf ik dan ook nauwlettend volgen. Hetzelfde geldt voor de eerdergenoemde vrijheid van meningsuiting en persvrijheid.
Deelt u de mening, dat de golf van Turkse wandaden – tegen Israel en Cyprus; tegen minderheden; tegen de vrijheid van meningsuiting; tegen het Kemalisme – de stelling bevestigt dat Turkije in nog geen duizend jaar lid mag worden van de EU? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet ziet er scherp op toe dat kandidaat-lidstaten aan alle toetredingsvereisten voldoen – ook Turkije. Hierbij vormt het onderhandelingsraamwerk van 2005 het toetsingskader, waarbij Turkije zich onder meer dient te houden aan goed nabuurschap, bescherming van minderheden, vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Voorts wordt van kandidaat-lidstaten verwacht dat ze zich verenigen met gemeenschappelijke EU-posities over buitenlandspolitieke onderwerpen.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Zaken te beantwoorden?
Ja.
Het nakomen van internationale afspraken ten aanzien van milieubelastende subsidies en belastingvoordelen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Nederland naar aanleiding van de in de Nagoya gesloten overeenkomsten over biodiversiteit en de G20 bijeenkomst in Pittsburgh zich gecommitteerd heeft om milieubelastende subsidies en belastingvoordelen uit te faseren?
Ja, in internationaal verband.
Kunt u de Kamer informeren over welke milieubelastende subsidies of belastingvrijstellingen er in Nederland op dit moment bestaan voor het gebruik van fossiele brandstoffen door specifieke sectoren, het gebruik van grondwater of het op een niet duurzame wijze benutten van andere in de Europese mededeling over efficiënt gebruik van grondstoffen (Resource Efficiency) benoemde grondstoffen?
In de Commissie-mededeling «Roadmap to a Resource Efficient Europe» is een paragraaf gewijd aan milieuschadelijke subsidies en het internaliseren van externe kosten. Als mijlpaal is geformuleerd dat de milieuschadelijke subsidies in 2020 zijn uitgefaseerd. Lidstaten zouden volgens de Commissie daarvoor in 2012 hun milieuschadelijke subsidies in kaart moeten brengen en aangeven hoe ze deze willen uitfaseren. (Zie in BNC-fiche over deze mededeling die naar de Tweede Kamer is gestuurd hoe Nederland daarmee om wil gaan (kamerstuk 22 112, nr. 1250)).
Kunt u aangeven welke van deze subsidies en belastingvrijstellingen in Nederland op dit moment leiden tot de zwaarste milieudruk?
Neen; Er is nader onderzoek naar de milieudruk van subsidies en belastingvrijstellingen nodig.
Bent u bereid om deze milieubelastende subsidies en belastingvrijstellingen gedurende de komende jaren af te bouwen, en in Europees en waar mogelijk in bilateraal verband andere landen aan te spreken op de in dit verband gemaakte internationale afspraken ten aanzien van het afbouwen van dergelijke subsidies en belastingvoordelen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat op Europees niveau een discussie gevoerd wordt over milieuschadelijke subsidies. Het Europese traject is nodig om grenseffecten te vermijden en te voorkomen dat Nederlandse bedrijven minder goed kunnen concurreren met bedrijven uit andere Europese landen. Voorts is het kabinet ook van mening dat ook milieuschadelijke subsidies in het betreffende EU-beleid moeten worden geadresseerd.
Het kabinet is in beginsel voor het afschaffen van milieubelastende subsidies. Veel van de Europese en nationale subsidies zijn echter in het leven geroepen voor doelen die niet (primair) op milieu zijn gericht. Een heroverweging per geval zal plaatsvinden om deze oorspronkelijke doelen af te wegen tegen de ongewenste milieueffecten.
In het kader van de duurzaamheidsagenda zal het kabinet in overleg met het bedrijfsleven en NGO’s bezien of deze subsidies mogelijk groene groei in de weg staan en hoe ze eventueel aangepast kunnen worden.
Het kabinet zal indien nodig via Europa andere landen aanspreken op de gemaakte afspraken.
Aanvallen van Hindoe-extremisten op christenen in India |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hindoe-extremisten verstoren doopdienst India»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht, op zichzelf en in het licht van de constatering van Open Doors dat in geen enkel ander land ter wereld christenen zo vaak worden aangevallen als in India?
Volgens de VN Hoge Commissaris voor Godsdienstvrijheid blijft in India – het land met het grootste aantal religies binnen zijn grenzen – het risico op onderlinge twisten groot.
India kent een groot aantal wetten en instituties ter bestrijding van discriminatie. Desondanks zijn vooroordelen over en tussen minderheden, lagere kasten en arme bevolkingsgroepen diep geworteld.
De Indiase regering onderkent dat de lokale regeringen en overheden vaak traag reageren in reactie op interreligieus geweld. Ook zijn de rehabilitatie (schadevergoeding en terugkeer) en verzoening na afloop van een geweldsuitbarsting niet altijd bevredigend.
Heeft u in het gesprek van 5 juli jl. met uw ambtsgenoot Somanahalli Mallaiah Krishna2 ook gesproken over de praktische rechtspositie en de bescherming van Indiase christenen? Zo ja, welke afspraken zijn er dan gemaakt? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn bezoek aan India op 5 juli jl. besprak ik met mijn Indiase collega Krishna de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid, waaronder de vrijheid van godsdienst. Daarbij heb ik aangegeven dat het Nederlandse mensenrechtenbeleid zich richt op constructieve samenwerking, waarbij de standaarden van de Internationale Verdragen leidend zijn.
Bent u bereid er bij de Indiase autoriteiten op aan te dringen dat de christenen in dat land door de plaatselijke overheden beter beschermd worden tegen geweld van extremistische Hindoes?
Zie antwoord vraag 3.
Is de positie van de Indiase christenen specifiek aan de orde in het kader van de onderhandelingen over een vrijhandelsverdrag tussen de EU en India? Zo nee, bent u dan bereid dat alsnog tot stand te brengen?
Nee, de positie van de Indiase christenen is niet specifiek aan de orde bij deze onderhandelingen. Het is wel de Nederlandse en EU inzet dat de «politieke clausules», inclusief de mensenrechtenclausule, in de relatie met India een plek krijgen. Daarnaast voert de EU op verschillende niveaus (o.m. de jongste EU-Indiatop) een dialoog met India over mensenrechten. Daarbij komt ook de positie van religieuze minderheden, waaronder christenen, aan de orde.
Het bericht dat de EU 9,1 miljard beschikbaar stelt voor met name breedband in buitengebieden |
|
Afke Schaart (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op ft.com1 van 3 oktober 2011 waarin Eurocommissaris Kroes bekend maakt € 9,1 miljard beschikbaar te stellen uit de nieuw op te richten Connecting Europe Facility voor de uitrol van breedbandinternet in de lidstaten?
Ja.
Bent u verder bekend met het feit dat Eurocommissaris Kroes de Europese breedband- en glasvezelbudgetten voortaan ook beschikbaar wil stellen aan lokale overheden, elektriciteit- en waterbedrijven?
Nee.
De concrete wetgevingsvoorstellen voor de «Connecting Europe Facility» zijn zeer recent verschenen. De Tweede Kamer zal, zoals gebruikelijk, via een BNC-fiche worden geïnformeerd over dit voorstel.
Deelt u de mening dat dit een goede zaak is omdat dit de concurrentiemogelijkheden bevordert? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van breedband en ondersteunt de ambitie van de Commissie zoals verwoord in de Digitale Agenda. Het is daarbij primair aan de markt om de uitrol van breedbandnetwerken tot stand te brengen. De taak van de overheid is om mogelijke barrières voor investeringen door marktpartijen weg te nemen. Dit kan veelal door activiteiten in de randvoorwaardelijke sfeer, zoals het plannen en coördineren van graafwerkzaamheden en het bevorderen van toepassingen en diensten. Publieke financiering is pas aan de orde daar waar de uitrol niet door de markt zelf tot stand komt en zal moeten voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot staatssteun.
Het voorstel voor de «Connecting Europe Facility» is onderdeel van het Commissievoorstel van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (MFK). De kabinetsreactie op het Commissievoorstel voor het MFK is uw Kamer 2 september jl. toegestuurd (TK 21 501-20, nr. 553). In lijn daarmee staat het kabinet open voor de ideeën van de Commissie voor de «Connecting Europe Facility», maar zal het concrete voorstel getoetst worden op een aantal punten. Zo moet dit instrument ingepast kunnen worden binnen een als geheel krappere begroting, ligt het primaat voor de financiering van ICT-infrastructuur bij marktpartijen waarbij inzet van middelen uit deze faciliteit niet mag leiden tot marktverstoring, en zal er meer duidelijkheid moeten komen over het gebruik van innovatieve financiële instrumenten.
Zoals het voorstel er nu uitziet, kunnen ook Nederlandse bedrijven en overheden in principe in aanmerking komen.
Wat betekent het beschikbaar stellen van € 9,1 miljard in uw ogen voor Nederland? In hoeverre komen ook Nederlandse bedrijven en overheden hiervoorin aanmerking?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat rond de 200 000 bedrijven en huishoudens in Nederland geen gebruik kunnen maken van breedband internet? Wat zijn de meest recente cijfers van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor het ontbreken van breedband in de buitengebieden van Nederland?
De schatting is dat van de Nederlandse huishoudens momenteel circa 98% toegang kan krijgen tot internet met een snelheid van minimaal 30 Mbps. De momenteel ongeveer 2% van de huishoudens (100 000–150 000) die dat nog niet heeft, bevindt zich veelal in dunbevolkte gebieden waar uitrol van een vaste breedbandinfrastructuur vooralsnog onrendabel is. Daar is echter nog ruimte voor groei via met name snellere satelliet- en mobiele technologie. Thans wordt gewerkt aan een jaarlijkse breedbandmonitor, die de ontwikkelingen van de groei in de beschikbaarheid van snelle breedbandaansluitingen in kaart brengt in het licht van de doelstellingen voor 2020. De eerste monitor zal in 2012 gepubliceerd worden.
Bent u van mening dat Nederland deze kans moet grijpen en op een zo groot mogelijk deel van het budget aanspraak moet maken om (de buitengebieden in) Nederland van snel internet te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om gezamenlijk met provincies, gemeenten en andere stakeholders op te trekken om zoveel mogelijk budget naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u aangeven hoe u van plan bent dit te doen?
Hoeveel van de € 9,1 miljard zou in uw ogen beschikbaar moeten zijn voor Nederland?
Het bericht dat de uitgave van The Broker is opgeschort |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de uitgave van The Broker is opgeschort?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke overwegingen er is gekozen voor stopzetting van de subsidie? Kunt u daarbij aangeven hoe dit besluit aansluit bij de uitvoering van de motie Ferrier (Kamerstuk 32 605, nr. 46)?
Er is geen sprake van een stopzetting van de subsidie van het Ministerie aan The Broker. In het bericht is de quote van de heer Bieckman over opschorting van de uitgave van The Broker door de journalist ten onrechte geplaatst in de context van de relatie met Buitenlandse Zaken. Het betrof echter een opmerking van de heer Bieckman over een besluit van het bestuur van The Broker. In overeenstemming met de subsidiebeschikking die loopt tot 1 januari 2012 is recentelijk de bijdrage van het Ministerie aan The Broker overgemaakt.
Deelt u de mening dat de sectoroverschrijdende benadering die The Broker kiest, aansluit bij de ambitie van het kabinet om een kwaliteitsslag te maken op het gebied van kennis, waarbij wordt ingezet op uitwisseling tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties? Zo nee, waarom niet?
Op korte termijn wordt de Tweede Kamer, middels de Kennisbrief, op de hoogte gebracht van de beleidsvoornemens van het kabinet met betrekking tot de wijze waarop kennis en onderzoek ingezet zullen worden in ontwikkelingssamenwerking. Eventuele voorstellen van The Broker die aansluiten bij die beleidsvoornemens en die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen, zullen op hun merites beoordeeld worden.
Zo ja, kunt u aangeven op welke manier de inzet van The Broker en de ambitie van het kabinet elkaar in de toekomst kunnen versterken?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de FNV een brandbrief heeft gestuurd naar NS omtrent veiligheid |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brandbrief aan NS om veiligheid»?1
Ja.
Klopt het dat er veel treinen rondrijden met een niet goed werkende of kapotte omroepinstallatie?
Jaarlijks rijdt NS Reizigers ongeveer 1,6 miljoen treinen. Het overgrote deel van de omroepinstallaties in deze treinen functioneert naar behoren. Uit onderzoek blijkt, zo meldde NS Reizigers mij, dat jaarlijks ongeveer 3 000 reparaties aan omroepinstallaties worden uitgevoerd. Het merendeel van de herstellingen vindt plaats naar aanleiding van klachten zoals: omroep te hard, te zacht, kraakt, op één punt niet hoorbaar. Bij een beperkt deel van deze reparaties functioneerde de omroep helemaal niet.
Welk risico lopen reizigers in geval van calamiteiten als een omroepinstallatie niet goed werkt?
Een goede communicatie is, met het oog op de bevordering van de zelfredzaamheid van reizigers, van belang bij een calamiteit.
Het geven van instructies door machinist of conducteur aan treinreizigers in uitzonderlijke gevallen van incidenten of calamiteiten kan ook zonder omroepinstallatie plaatsvinden.
Dit kost echter meer tijd dan wanneer over een werkende omroepinstallatie beschikt kan worden. In sommige gevallen kan dit een extra risico opleveren voor reizigers en personeel omdat reiziger dan niet op de meest efficiënte wijze geïnformeerd en geïnstrueerd kan worden.
Wat gaat u eraan doen om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?
Het betreft een belangrijk issue – met het oog op de veiligheid bij calamiteiten – dat valt onder de bedrijfsvoering van NS Reizigers. Ik weet dat NS Reizigers er veel aan gelegen is om de omroep goed te laten functioneren. Behalve een instrument voor de communicatie bij calamiteiten is de omroepinstallatie ook een belangrijk service communicatiemiddel. Bekend is dat omroepinstallaties tijdens de reis defect kunnen raken. Deze defecten worden direct door het treinpersoneel gemeld en gestreefd wordt deze onvolkomenheden zo snel mogelijk te laten herstellen. NS Reizigers is samen met NedTrain bezig om hier een verbijzonderde bewaking voor in te richten. Op dit moment loopt het onderzoek daarover.
De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft in het rapport «Veiligheid in de spoortunnel»2 ook aandacht besteed aan dit probleem en zal de vervoerders kritisch volgen ten aanzien van hun verplichtingen met betrekking tot het veilig vervoer van reizigers.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Vendrik1? Juicht het kabinet het gebruik van open standaarden, ook in het onderwijs, nog steeds toe2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet het kabinet er aan om het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector te stimuleren?
Ja, de motie Vendrik is bekend en open standaarden zijn belangrijk voor het onderwijs. Naar aanleiding van de motie Vendrik is het actieplan Nederland Open in Verbinding (NOiV, 2008–2011) opgesteld. Het actieplan bevordert dat open standaarden beter worden benut. Zo zijn organisaties in het (semi)publieke domein, waaronder onderwijsinstellingen, ondersteund door middel van voorlichting, praktische instrumenten en een helpdesk. In de Digitale Agenda.nl (bijlage bij Kamerstuk 29 515, nr. 331) heeft het Kabinet aangekondigd dat ook na 2011 open standaarden de norm zijn bij aanschaf en gebruik van ICT-producten en diensten voor overheidsorganisaties.
Om het gebruik van open standaarden zo veel mogelijk in het onderwijs te borgen, zijn vanuit het actieplan NOiV samenwerkingsverbanden ondersteund van intermediaire organisaties en koepelorganisaties in het onderwijs. Het betreft organisaties als Kennisnet en SURF, die al langer een belangrijke rol hebben bij het ontwikkelen, beheren en de adoptie van open onderwijsstandaarden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat twee onderwijsstandaarden (NL LOM en e-portfolio NL) zijn opgenomen op de pas toe of leg uit lijst van het College Standaardisatie.
Om het kennisniveau over open standaarden te vergroten heeft het programmabureau NOiV in samenwerking met kennispartners zoals universiteiten een onderwijsprogramma ontwikkeld over open standaarden, die ingezet kan worden voor studenten en werkenden. Door het programmabureau NOiV zijn presentaties en workshops gegeven bij onderwijsinstellingen en artikelen gepubliceerd over het belang van open standaarden in het onderwijs. Concrete hulp aan leveranciers is geboden bij de implementatie van open standaarden voor digitaal leermateriaal.
Daarnaast bestaat er in de onderwijssector het samenwerkingsverband EduStandaard van SURFfoundation, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden, toepassingsprofielen en vocabulaires. Gezien het grote belang van digitale informatiediensten en hun sectoroverstijgende karakter is recent een expertiseplatform rond standaarden en de toepassing daarvan opgericht: Special Interest Group EduStandaard (SIG EduStandaard). Deze zal zich ontwikkelen als centrum voor kennis en expertise over de ontwikkeling en toepassing van standaarden. Het is de bedoeling dat SIG EduStandaard een centrale rol speelt bij het beheer en de doorontwikkeling van afspraken binnen de onderwijssector.
Bent u bekend met de petitie «Weg met het overgewicht in Nederlandse onderwijs ICT»,3 en met de inhoud van de daarin genoemde open brief aan de vaste Kamercommisie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze petitie en brief. Ik zal bij vraag 7 kort ingaan op de aanbevelingen van deze petitie.
Klopt het dat de meeste scholen in het voortgezet onderwijs werken met het leerlingadministratiesysteem van Magister en veelal ook met de Elektronische Leeromgeving (ELO) van Magister?
Magister is de grootste aanbieder van leerlingadministratiesystemen in het voortgezet onderwijs. Geschat wordt dat ze meer dan 70 procent van de markt bezit. Sinds kort biedt Magister ook een gratis ELO-component aan hun klanten aan. De positie die ze innemen wordt steeds sterker, omdat de koppeling tussen het leerlingadministratiesysteem en de ELO veel gebruikers aanspreekt. Toch blijven veel scholen nog gebruik maken van andere ELO systemen zoals It's Learning/Teletop (onlangs gefuseerd), N@tschool en Moodle(open source variant). Dit heeft ook te maken met de investering die de instellingen gedaan hebben in deze systemen.
Klopt het dat in de overgang van Magister 4 naar Magister 5 scholen, ouders en leerlingen – vanwege de elektronische leeromgeving – feitelijk worden gedwongen om Microsoft Windows aan te schaffen?
Magister is van oorsprong een op Microsoft gestoelde applicatie, maar kan inmiddels ook webbased worden gebruikt. Met de introductie van de webbased versie van Magister is deze in principe via alle relevante internetbrowsers (Microsoft internet Explorer, Google Chrome, Mozilla Firefox etc.) te benaderen door zowel MacOS als Windows gebruikers. Vanuit dit gezichtspunt is het dus niet zo dat ouders en leerlingen gedwongen worden om Microsoft Windows aan te schaffen.
Deelt u de mening dat dergelijke gedwongen winkelnering onwenselijk is, omdat ouders en leerlingen onnodig op kosten worden gejaagd, omdat het innovatie in de weg staat en omdat dit verstorend werkt op een goede werking van de markt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat gedwongen winkelnering onwenselijk is. Onderwijsinstellingen zijn echter zelf verantwoordelijk voor hun inkoopbeleid. Het kan zijn dat onderwijsinstellingen langlopende onderhoudscontracten met leveranciers hebben getekend waarin hen wordt verplicht mee te gaan in de releaseplanning. Als in dit geval een leverancier heeft besloten met Microsoft te gaan werken, hebben de onderwijsinstellingen dus getekend om hierin mee te gaan. Onderwijsinstellingen moeten dus kritisch over dit soort zaken zijn tijdens de onderhandelingen met leveranciers. Daarover geven het programmabureau NOiV en stichting Kennisnet (http://ictpo.kennisnet.nl/techniek/oss) voorlichting.
Deelt u de mening dat er ook veiligheidsrisico’s aan dit soort implementaties kleven, niet alleen aan de serverkant, maar ook voor de gebruiker? Zo ja, welke? Zo neen, kunt u dat toelichten?
De inschatting en de beheersing van de veiligheidsrisico’s bij dergelijke implementaties is de verantwoordelijkheid van de school in samenspraak met de leveranciers. Ik heb niet de indruk dat de huidige wijze van implementeren van administratiesystemen en ELO’s leidt tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s voor gebruikers.
Wat vindt u van de vier aanbevelingen die zijn opgenomen in de petitie?
Hieronder zal ik kort per punt ingaan op de aanbevelingen opgenomen in de petitie.
In de huidige praktijk worden in de onderwijssector open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe reeds verplicht gesteld voor gegevensuitwisseling tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (waaronder ook de Dienst Uitvoering Onderwijs en de Inspectie van het Onderwijs vallen) en de onderwijsinstellingen. Daarnaast wordt in de subsidievoorwaarden voor (ICT-)projecten in het onderwijsveld opgenomen dat open standaarden gevolgd moeten worden volgens het pas-toe-of-leg-uit principe.
Onderwijsinstellingen in Nederland hebben echter zelf een grote mate van autonomie en zijn in die zin zelf verantwoordelijk voor het toepassen van open standaarden. Ik stimuleer het gebruik daarvan, bij het antwoord op vraag 1 heb ik reeds aangegeven welke activiteiten op dat vlak zijn ondernomen. Ook voor onderwijsinstellingen draagt het toepassen van open standaarden bij aan verhoging van de interoperabiliteit en vermindering van de afhankelijkheid van softwareleveranciers. Net als het actieplan NOiV zelf gebeurt dit echter op basis van «high trust», er wordt niet actief op gecontroleerd of dit gebeurt. Dit past bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft. Een verplichting zou dus niet gepast zijn.
De discussie over het al dan niet verplicht stellen van platformonafhankelijke online diensten en omgevingen gaat mijns inziens ook over gebruik en toepassing van (open) standaarden. Platformafhankelijkheid ontstaat vaak door het niet (volledig) toepassen van open standaarden in een online dienst of omgeving. In de beantwoording van de vorige vragen heb ik al aangegeven waarom ik een verplichting tot het gebruik van open standaarden volgens het pas toe of leg uit principe op onderwijsinstellingen niet wenselijk acht.
In principe is het onderwijs in Nederland gericht op het aanleren van algemene competenties en vaardigheden, en niet op het aanleren van «exclusieve productspecifieke competenties en vaardigheden».
Onderwijsinstellingen zijn daar zelf verantwoordelijk voor, maar ook vrij in de invulling van deze competenties en vaardigheden in de diverse onderwijscurricula. Dit gebeurt in samenspraak met ketenpartners als Ecabo en Colo. In de wettelijk vastgestelde eindtermen van de diverse onderwijsopleidingen zijn alleen beknopte omschrijvingen van de kennis, inzichten en vaardigheden opgenomen waarover een leerling of student aan het eind van een opleiding minimaal zou moeten beschikken.
Daarnaast werkt met name het beroepsonderwijs voor een belangrijk deel vraaggestuurd, dat wil zeggen, gedreven door marktbehoeften. Tot voor kort was die vraag met name gericht op certificeringen van grote marktpartijen zoals Microsoft en Cisco. Maar recent is daar mede door vragen vanuit de markt verandering in gekomen, enkele voorbeelden hiervan zijn:
http://www.loketmboict.nl/leerbedrijven/ict-certificaten/
http://www.ecabo.nl/news/open-source-moet-plaats-krijgen-mbo-ict/
In de onderwijssector werken de inkooporganisaties (voor met name software en hardware) zoals APS-IT diensten (primair onderwijs), SLB diensten (voortgezet onderwijs) en SURF diensten (hoger onderwijs) nauw samen. Deze krachtenbundeling maakt lage prijsafspraken mogelijk waardoor het voor onderwijsinstellingen (maar ook docenten, ouders en leerlingen) goedkoper wordt deze software (of licenties hiervan) in te kopen. Hierdoor opereren onderwijsinstellingen uiteindelijk efficiënter wat uiteindelijk de hele samenleving ten goede komt. Het is dus niet in het belang van de samenleving dat deze reglementaire inkoopafspraken worden verboden.
Overigens worden door deze partijen niet alleen gesloten source software maar ook open source software aangeboden. Zo biedt APS-IT diensten licenties aan voor de desktop versie van RedHat Linux. Onderwijsinstellingen kunnen dus zowel voor gesloten als voor open source software kiezen.
Biedt het actieplan Nederland Open in Verbinding voldoende stimulans voor het gebruik van open standaarden in de (semi-) publieke sector? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de resultaten teleurstellend?
Als onderdeel van de uitvoering van het actieplan NOiV is voor de rijksoverheid een rijksinstructie gemaakt en zijn voor mede-overheden bestuursakkoorden en andere (zelfbindende) afspraken gemaakt zoals het iNUP (overheidsbrede implementatie-agenda nationaal uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid). De stand van zaken is aan de Tweede Kamer gerapporteerd in de tweede voortgangsrapportage NOiV. Hieruit blijkt dat alle ministeries, uitvoeringsorganisaties en provincies het pas toe of leg uit principe hebben ingevoerd. Van de grote gemeenten (meer dan 50 000 inwoners) heeft de meerderheid dit gedaan, van de kleine gemeenten de helft. De open standaarden van het College Standaardisatie worden dus op steeds grotere schaal toegepast. In de derde voortgangsrapportage NOiV, die dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt ingegaan op de resultaten van het actieplan NOiV bij de (mede)overheden.
In het onderwijs zijn verschillende initiatieven ontplooid voor het ontwikkelen en toepassen van open standaarden. In de beantwoording van bovenstaande vragen zijn daar verschillende voorbeelden van genoemd. De huidige resultaten laten zien dat langzaam maar zeker vooruitgang wordt geboekt.
Deelt u de mening dat ook stellingen die gefinancierd worden met publieke middelen gehouden zijn aan het «pas toe of leg uit»-principe zoals de overheid voor de eigen organisaties hanteert? Zo neen, waarom niet?
Mijn standpunt met betrekking tot het toepassen van het pas toe of leg uit principe voor de onderwijsinstellingen heb ik bij vraag 7.1 toegelicht.
Het toelaten van buitenlandse artsen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de richtlijnen over onderlinge erkenning binnen de Europese Unie van diploma’s gezondheidszorg?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de brief d.d. 4 juni 2009 van het Ribiz (Registratie en Informatie Beroepsbeoefenaren in de Zorg) aan mevrouw M.R.M. (toegevoegd als bijlage, inmiddels mevrouw K.), waaruit blijkt dat de vakbekwaamheid van deze kinderarts met een Britse kwalificatie gelijk wordt gesteld «aan die van een beoefenaar met de Nederlandse opleiding tot arts» en de geclausuleerde inschrijving in het beroepen individuele gezondheidszorgBIG-register?
Deze brief is mij bekend.
Is het waar dat door wijzigingen in de wet- en regelgeving over de erkenning van diploma’s gezondheidzorg binnen de EU genoemde mevrouw en wellicht andere artsen nu niet meer in aanmerking komen voor een vereenvoudigde inschrijving in het BIG-register? Zo ja, waarom kan deze kinderarts niet meer op de voorwaarden zoals die eerder golden worden ingeschreven in het BIG-register?
Ik kan op grond van artikel 41, eerste lid, onder b, en derde lid, van de Wet BIG, aan een buitenslands gediplomeerde een verklaring omtrent de vakbekwaamheid voor geclausuleerde inschrijving afgeven ten behoeve van kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel. Een dergelijke verklaring geef ik af indien de buitenslands gediplomeerde wat betreft kennis voldoet aan de Nederlandse opleidingseisen, maar nog niet gedurende minimaal zes maanden op het desbetreffende vakgebied zelfstandig werkzaam is geweest in de Nederlandse gezondheidszorg. Deze verkorte procedure is in enkele gevallen toegepast bij houders van een buiten de EER verworven diploma, dat eerder door een ander EER land is erkend.
Echter, het toepassen van de geclausuleerde inschrijving in het BIG register was niet verenigbaar met vermelde Richtlijn 205/36/EG, betreffende erkenning beroepskwalificaties op de vermelde categorie diplomahouders:
Op grond van artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2005/36/EG heeft men het recht op inhoudelijke beoordeling van de genoten opleiding en de beroepservaring volgens het algemeen stelsel van deze richtlijn en kan men niet zonder een voorafgaande beoordeling van het niveau van de genoten opleiding,
onderworpen worden aan een kennismakingsperiode.
Waarom is een verklaring van vakbekwaamheid die vóór de wijziging in BIG-regelgeving is afgegeven, nu niet meer geldig?
Er is geen sprake geweest van wijziging van de BIG regelgeving. Het gaat om een verschillende interpretatie van de in de Circulaire Vakbekwaamheid Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid van 24 maart 2010 opgenomen regeling voor een verkorte procedure ten behoeve van een kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel (punt 5.2 van deze circulaire).
Echter, degenen, die vóór het afschaffen van de verkorte procedure ten aanzien van de derde landen diplomahouders met erkenning van dat diploma in een ander EER land, een verklaring van vakbekwaamheid hebben verkregen, blijven uiteraard in het BIG-register geregistreerd.
Deelt u de mening dat de vakbekwaamheid van een arts, blijkende uit onder andere een volledige bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep in een andere EU-lidstaat en het zich de afgelopen tijd machtig maken van de Nederlandse taal, van doorslaggevend belang zou moeten zijn voor het kunnen uitoefenen van het beroep van arts binnen Nederland en niet de nationaliteit van die arts? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de registratie van de genoemde kinderarts en wellicht andere buitenlandse artsen in gelijkaardige omstandigheden?
Bij de erkenning van de beroepskwalificaties gaat het niet om de nationaliteit van de arts, maar om de herkomst van het artsdiploma. Het feit dat het in een land buiten de EER verworven artsdiploma is erkend door een ander EER-land geeft op zich geen recht op erkenning in Nederland. Eerst nadat de buitenlandse arts na de erkenning in een ander EER-land ten minste drie jaar beroepservaring in dat land heeft opgedaan ontstaat het recht op inhoudelijke beoordeling van de genoten opleiding en de beroepservaring volgens de vermelde Europese richtlijn (zie artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG).
Hoeveel naar Nederlandse maatstaven volledig gekwalificeerde buitenlandse artsen krijgen geen toestemming om in Nederland hun beroep uit te oefenen, louter omdat zij niet de nationaliteit van een van de EU-lidstaten bezitten?
Aan diplomahouders van derde landen (buiten de EER) kan geen verklaring van vakbekwaamheid en BIG-registratie geweigerd worden vanwege de nationaliteit van de diplomahouder. Om als arts in Nederland werkzaam te kunnen zijn voorziet artikel 41 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in een regeling voor erkenning van een buitenlands diploma en voor registratie en toelating tot de beroepen, als bedoeld in respectievelijk artikel 3 van de Wet BIG, waaronder het beroep arts.
Aan de hand van een assessment worden de kennis en vaardigheden van de buitenlandse diplomahouder getoetst aan de krachtens de Wet BIG gestelde opleidingseisen voor deze beroepen. Het assessment bestaat uit twee onderdelen: de algemene kennis- en vaardighedentoets, vooral gericht op taal- en communicatievaardigheden en een beroepsinhoudelijke toets.
Na een niet voldoende resultaat bij het assessment krijgt men een advies voor het volgen van een aanvullende opleiding om de tekortkomingen weg te werken.
Deelt u de mening dat artsen die voor de wijziging van de wet BIG of regelgeving in aanmerking kwamen voor een verkorte toelatingsprocedure tot het BIG-register niet de dupe mogen worden van aanscherping van die regelgeving vanwege de nationaliteit van de arts? Zo ja, wat kunt u doen voor dergelijke artsen? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat de artsen niet ten onrechte de dupe zijn geworden van de afschaffing van de regeling van de verkorte toelatingsprocedure met een geclausuleerde inschrijving ten aanzien van hiervoor vermelde diplomahouders.
Het toepassen van de regeling op deze categorie diplomahouders was op grond van het Europese recht niet meer mogelijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Nederland onder andere een tekort aan kinderartsen en andere medisch specialisten bestaat in het licht van het bovenstaande?
Migratie van zorgpersoneel van binnen en buiten de Europese Unie kan in sommige gevallen tekorten in bepaalde landen tijdelijk of incidenteel opvangen. Echter, op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt van immigratie van zorgpersoneel geen structurele betekenis verwacht.
Daarnaast blijft het uit oogpunt van patiëntveiligheid van groot belang dat buitenlandse diplomahouders voldoen aan de in Nederlands vereiste kennis en vaardigheden om het betrokken beroep te kunnen uitoefenen. Anderzijds moeten de procedures niet meer doen dan dat. Ze moeten bovendien klantvriendelijk en zo kort mogelijk zijn.
De onophoudelijke straatterreur tegen homostellen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Opnieuw homostel verhuisd na pesterijen»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de bestrijding van straatterreur topprioriteit zou moeten zijn van de politie? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in bendes, ongeacht afkomst. De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit uit het regeerakkoord en één van de landelijke prioriteiten van de politie en het Openbaar Ministerie. De aanpak van overlast op straat is overigens in eerste instantie een lokale aangelegenheid waarbij de gemeente de regie heeft. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met de VNG in het Strategisch Beraad Veiligheid afgesproken dat de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit een gezamenlijke prioriteit is, die met inbreng van gemeenten en Rijk resulteert in een gerichte aanpak van specifieke overlastgevende en/of criminele groepen.
In hoeverre bent u van mening dat niet de homostellen na aanhoudende terreur de wijk uit moeten vluchten maar dat de betreffende daders, en bij minderjarigheid ook het hele gezin, de wijk uit moeten worden gezet?
Het kabinet vindt het onacceptabel dat mensen worden weggepest en zich genoodzaakt voelen te verhuizen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn om de daders van dergelijke pesterijen stevig aan te pakken. Er zijn verschillende maatregelen beschikbaar, variërend van bestuurlijke maatregelen op het terrein van de handhaving openbare orde en veiligheid tot justitiële maatregelen en maatregelen op het zorgterrein.
Met betrekking tot het uit de wijk zetten van daders is het voor een woningcorporatie mogelijk om via de rechter het huurcontract te ontbinden als een huurder (of een lid van het gezin van een huurder) voor ernstige overlast zorgt. Dit is echter geen gemakkelijke weg. Gemeenten kunnen hierin een regierol vervullen, en met de overlastgevers en de corporaties tot afspraken komen. Als huurders zich niet aan deze afspraken houden kan uiteindelijk tot uitzetting worden overgegaan.
Deelt u de mening dat u de mogelijkheid moet hebben een falende burgemeester, als eindverantwoordelijke voor de gemeentelijke veiligheid, ter verantwoording te roepen en hem desnoods moet kunnen ontslaan? Zo neen, waarom niet?
De burgemeester is als gemeentelijk bestuursorgaan over al zijn functioneren aan de raad verantwoording verschuldigd. Het is dan ook aan de raad om hem ter verantwoording te roepen. In het verlengde daarvan is het in ons bestuurlijk bestel primair aan de raad om het functioneren van de burgemeester eventueel te sanctioneren. De regering dient zich daarin terughoudend op te stellen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om het structurele probleem van de straatterreur tegen homo's zo spoedig mogelijk op te lossen?
Wanneer mensen (mede) vanwege hun seksuele oriëntatie worden lastiggevallen, dan maken de overlastgevers zich mogelijk schuldig aan strafbare discriminatoire gedragingen. Het is van belang dat mensen discriminatie melden bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen die hen kunnen helpen met hun klacht. In lijn met hetgeen wij hebben aangekondigd in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34, is het van belang hiervoor belangenorganisaties, scholen en andere maatschappelijke instanties beter in positie te brengen om dit vroegtijdig te onderkennen.
Anoniem een melding maken kan ook via Stichting M. (Meld Misdaad Anoniem). Als er sprake is van strafbare discriminatoire gedragingen, dan wordt een zaak gevolgd in het Regionaal Discriminatieoverleg tussen Openbaar Ministerie, de politie en antidiscriminatievoorzieningen. Als bij een vervolging aangetoond kan worden dat een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit, eist het OM een strafverhoging van 50%. Bij ingrijpende feiten wordt een strafverhoging van 100% geëist. Van ingrijpende feiten is onder meer sprake als de lichamelijke integriteit in aanzienlijke mate is aangetast, of als er sprake is van een evidente inbreuk op de persoonlijke integriteit (bijvoorbeeld door discriminatie).
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verder op 6 juni en 5 oktober jl. een verklaring getekend met 40 grote gemeenten. Deze gemeenten zullen uiterlijk 1 februari 2012 lokale plannen indienen voor de periode 2012–2014, die maatregelen bevatten ter verbetering van de veiligheid en acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders.