Verzachting van de sancties tegen Birma |
|
Harry van Bommel |
|
Is het u bekend dat de Verenigde Staten overwegen de sancties tegen Birma te verzachten?1
Ja. De Verenigde Staten zijn positief gestemd over de ingezette hervormingen in Birma en willen dit proces zoveel mogelijk ondersteunen. In dat licht moet het recente bezoek van Minister Clinton aan Birma worden gezien. Nadat de Birmese overheid en de Karen National Union na 60 jaar een staakt-het-vuren overeen zijn gekomen op 12 januari jl. en een groot aantal prominente politieke gevangenen op 13 januari jl. heeft vrijgelaten, heeft Minister Clinton aangekondigd dat de VS bereid is «to meet action with action». Minister Clinton heeft in dat kader op 13 januari jl. besloten tot herstel van de in 1990 verbroken diplomatieke betrekkingen en de benoeming van een VS ambassadeur voor Birma op korte termijn. De VS blijft tegelijkertijd aandringen op verdere hervormingen, vrijlating van alle politieke gevangenen en beëindiging van het gebruik van geweld en de mensenrechtenschendingen in de gebieden waar minderheden wonen. Daarnaast zijn de VS bezorgd over de militaire samenwerking tussen Noord Korea en Birma. Verdere versoepeling van de Amerikaanse sancties is afhankelijk van voortgang op deze punten.
Deelt u onze opvatting dat de veranderingen in Birma moeten worden opgevat als een stap in de goede richting en dat onderzocht moet worden of de sancties van de EU, met uitzondering van het wapenembargo en de reisbeperking van Juntaleden, kunnen worden verzacht?
Ja. Ik ben van mening dat het ingezette hervormingsproces in Birma een positieve stap is en ondersteund dient te worden.
Indien ja, bent u bereid dit in EU-verband te bepleiten? Indien neen, waarom niet?
In EU-verband is november jl. afgesproken het hervormingsproces zoveel mogelijk te ondersteunen zonder onmiddellijk de sancties aan te passen. Daarin passen bijvoorbeeld de recente aankondiging van de EU om een vertegenwoordiging in Birma te openen en diverse ministeriële bezoeken vanuit de EU-lidstaten aan dat land. Op 23 januari hebben de ministers van Buitenlandse Zaken in Brussel steun uitgesproken voor het hervormingsproces en de visabeperkingen tegen de president, de vicepresidenten, leden van het kabinet en de voorzitters van de twee kamers van het parlement opgeschort. Dit als eerste stap in het herzieningsproces van de EU-sancties. Nederland blijft in EU verband alert op de voorwaarden voor het volledig normaliseren van de relaties met Birma. Deze vereisten zijn de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen, eerlijke en vrije verkiezingen en vooruitgang op gebied van verzoening met de etnische minderheden. In april 2012 zullen de Europese ministers van Buitenlandse Zaken beoordelen of dan voldoende voortgang is gemaakt om een verdere verzachting van de sancties te rechtvaardigen.
Bent u tevens bereid te bepleiten dat Birma weer toe mag treden tot het Generalised System of Preference, zodat de leefomstandigheden van gewone burgers van Birma kunnen verbeteren? Indien neen, waarom niet?
In 1997 werden de handelspreferenties onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) voor Birma opgeschort omdat Birma zich schuldig maakte aan het op systematische wijze toepassen van dwangarbeid zoals omschreven in de ILO conventies 29 en 105 inzake dwangarbeid (forced labour). Birma zal substantiële verbeteringen op het gebied van dwangarbeid moeten kunnen aantonen om weer in aanmerking te komen voor het APS. Het is aan de Europese Commissie om – als de situatie daartoe aanleiding geeft – een voorstel te doen aan de Raad om de preferenties van het APS weer op Birma toe te passen. Nederland is bereid met een positieve grondhouding naar een eventueel voorstel te kijken. De algemene politieke situatie zal hierbij meegewogen worden.
Selectieve zorginkoop door verzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de tussenuitspraak van de College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB)-rechter in de zaak van de Stichting Afweerstoornissen en de Schildklierstichting Nederland tegen de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraak die u aanhaalt in voetnoot 2. Daarvan ben ik op de hoogte.
Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de uitspraak van College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?1 Bent u van mening dat de aanspraak van een specialistisch geneesmiddel beperkt dient te kunnen worden tot een bepaalde zorgverlener als er sprake is van een dubbele aanspraak? Wat is de mening van het CVZ in deze?
In beginsel ben ik van oordeel dat de handelswijze van Menzis om de aanspraak te beperken tot een bepaalde zorgverlener in lijn is met het beleid ten aanzien van selectieve inkoop. De definitieve uitspraak van het CBB is echter bindend. Ik ga er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Daarom onderzoek ik op dit moment of een andere manier van toepassing dan wel wijziging van de regelgeving tegemoet kan komen aan dit vraagstuk. Ik ben voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
In hoeverre heeft de NZa de polisvoorwaarden van 2010, 2011 en 2012 goedgekeurd van verzekeraars die de aanspraak van bijvoorbeeld immunoglobulines beperken tot de aanspraak geneeskundige zorg? Wat is uw mening over deze uitspraak in relatie tot de beantwoording van schriftelijke vragen ?2 3
De NZa is bij het toetsen van polissen uitgegaan van de duidingen van het CVZ. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 10 heb geschreven ga ik er vanuit dat de definitieve uitspraak in overeenstemming zal zijn met de tussenuitspraak van 8 december 2011. Verzekeraars zullen alsdan extramurale aanspraken op de betreffende middelen moeten honoreren. Daarnaast zullen zij hun polissen zo nodig in overeenstemming moeten brengen met de definitieve uitspraak van het CBB. Menzis heeft de polissen inmiddels al aangepast.
Bent u van mening dat verzekeraars selectieve zorginkoop moeten toepassen? Bent u van mening dat selectieve zorginkoop noodzakelijk is voor doelmatigheid in de zorg? Hoe is dit te rijmen met deze uitspraak?
Ik ben van oordeel dat het wenselijk is dat zorgverzekeraars selectieve zorginkoop toepassen. Ook ben ik van oordeel dat dit noodzakelijk is om de doelmatigheid van de zorgverlening te vergroten en verwacht ik dat dit leidt tot een geleidelijke verhoging van de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg.
Deze uitspraak van het CBB beperkt de vrijheidsgraden van de verzekeraar tot selectieve zorginkoop. Zoals reeds in het antwoord op de vragen 2 en 10 is aangegeven beraad ik mij op de ontstane situatie en ben ik voornemens uw Kamer in maart nader te informeren over deze kwestie.
Wat is het verschil in gedeclareerde kosten van bijvoorbeeld immunoglobuline IV tussen de extramurale aanspraak (Z-index prijs) en de gemiddelde prijs in de nacalculatie van ziekenhuizen (enquete NZa GNIP)?
De prijzen die ziekenhuizen momenteel bedingen zijn mij niet bekend. Uit 2008 zijn mij wel cijfers bekend. Uit onderzoek van de NZa (Advies bekostiging dure – en weesgeneesmiddelen – onderzoeksresultaten X-factor, NZa oktober 2008) volgde dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
Kunt u aangeven hoe groot de kostenstijging zal zijn als de immunoglobuline IV niet meer via de aanspraak geneeskundige zorg wordt gefinancierd, maar extramuraal tegen de taxe-prijs?
Dit is lastig in te schatten. Ik heb geen zicht op de actuele inkoopprijzen voor immunoglobulinen door ziekenhuizen. De huidige gedeclareerde totale uitgaven door ziekenhuizen aan immunoglobulinen bedroegen in 2010 ongeveer 20 miljoen euro. Zoals volgt uit het antwoord op vraag 5 heeft de NZa in 2008 bekend gemaakt dat er bij immunoglobulinen kortingen van 43% werden bedongen door ziekenhuizen.
In hoeverre acht u het mogelijk en realistisch dat een verzekeraar afspraken met ziekenhuizen kan maken over de financiering van specialistische geneesmiddelen (zoals voorgesteld in de CBB-uitspraak) terwijl het ziekenhuis financieel voordeliger uit is wanneer van de dubbele aanspraak gebruik wordt gemaakt?
De zorgverzekeraar kan de aanspraak op specialistische geneesmiddelen die zowel onder farmaceutische zorg als onder geneeskundige zorg vallen, niet meer via de polis beperken tot geneeskundige zorg. In het kader van de zorginkoop is het echter in beginsel nog steeds mogelijk om hierover afspraken te maken met ziekenhuizen. Op voorhand is niet in te schatten in hoeverre zorgverzekeraars alsnog afspraken gaan maken met ziekenhuizen.
Zijn de kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen meegenomen in de tariefberekening van de Diagnose Behandelingscombinaties (DBC)-zorgproducten? Wat betekent het voor deze tariefberekening dat door de CBB-uitspraak een zorgverzekeraar geen doelmatigheidskeuze meer mag maken en (dure) specialistische geneesmiddelen, zoals bijvoorbeeld reserve antibiotica zowel onder de aanspraak geneeskundige zorg zijn opgenomen, als een Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS)-vergoeding kennen?
De kosten van bestaande behandelingen met specialistische geneesmiddelen zijn alleen in de tariefberekening van een DBC meegenomen indien deze middelen niet zijn opgenomen op de lijst dure geneesmiddelen. Voor middelen op de lijst van dure geneesmiddelen is de beleidsregel dure geneesmiddelen van toepassing, die de vergoeding in het budget voor de instelling bepaalt. Uitgangspunt voor de overige middelen is dat deze in de tariefberekening van de DBC worden meegenomen.
De CBB uitspraak heeft geen invloed op de huidige tariefberekening van DBC’s. Voor zover behandelingen samenhangen met geneeskundige zorg zal het middel bekostigd worden via de beleidsregel dure geneesmiddelen of via de DBC indien het middel niet op de lijst van dure geneesmiddelen staat.
Is het waar dat de uitspraak van de CBB rechter de tariefberekening voor de DBC-zorgproducten voor ziekenhuisverplaatste zorg met specialistische geneesmiddelen die niet als aanvullende zorgprestaties (add)-on kunnen worden gefinancierd, ontkracht? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de zorgproducten zijn alle met de behandeling samenhangende kosten meegenomen. Dit betekent dat de zorgverzekeraar en het ziekenhuis een integrale prijsafspraak maken, dus inclusief de kosten voor geneesmiddelen. Alleen bij dure geneesmiddelen (die op de beleidsregel dure geneesmiddelen staan) ontvangen ziekenhuizen afzonderlijke financiering via de zogenoemde add-ons.
Bent u van plan het Besluit zorgverzekering aan te passen, zoals de CBB-rechter in zijn uitspraak, aanbeveelt zodat doelmatige zorginkoop kan plaatsvinden en geen dubbele aanspraken mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel 'BNN-presentatoren plegen kannibalisme' |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «BNN-presentatoren plegen kannibalisme»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in de uitzending waarnaar wordt verwezen, inderdaad sprake van is geweest dat BNN-presentatoren Dennis Storm en Valerio Zeno vlees uit hun lichaam hebben laten snijden en dit vervolgens hebben opgegeten?
Volgens BNN hebben de handelingen, zoals die in de uitzending te zien waren, daadwerkelijk plaatsgevonden.
Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend is, kwalificeert u dit gedrag als kannibalisme? Hoe oordeelt u verder over de medewerking die een arts heeft verleend aan het verwijderen van onderdelen van het lichaam voor dit doel?
Kannibalisme is geen strafrechtelijke term. In het dagelijks verkeer wordt onder kannibalisme verstaan het eten van soortgenoten. Wat de onderhavige casus bijzonder maakt is dat die soortgenoten gewoon bij leven zijn en toestemming hebben gegeven voor het afnemen en consumeren van een klein deel van hun lichaam. Over de vraag of er in die omstandigheden nog steeds gesproken kan worden van kannibalisme heb ik geen oordeel.
Het is primair aan de beroepsgroep om te bepalen of handelen in strijd is met de beroepsnorm. De beroepsorganisatie van artsen, de KNMG, heeft laten weten artsen af te raden aan dit soort ingrepen mee te werken, omdat het indruist tegen de professionele ethiek om een zinloze en nutteloze ingreep uit te voeren.
Indien het antwoord op vraag 2 ontkennend is, bent u dan van mening dat het moreel verwerpelijk is om kannibalisme op een dergelijke wijze op de publieke tv te brengen?
De omroep is verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s die hij uitzendt. Hij houdt zich hierbij aan zijn eigen mediacode die is opgesteld binnen de kaders die de NPO hiervoor heeft gesteld. Hoewel over smaak valt te twisten treed ik niet in de programmatische onafhankelijkheid van de betreffende omroep. Het is aan BNN om te beoordelen of een dergelijk programma moet worden uitgezonden.
Deelt u de opvatting van de heer Spong dat kannibalisme strafbaar is?
Kannibalisme is als zodanig niet strafbaar. Wel zou er bij het verkrijgen van mensenvlees onder omstandigheden sprake kunnen zijn van andere strafbare feiten. Het Openbaar Ministerie ziet in de uitzending geen aanleiding om tot vervolging over te gaan.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens om het Openbaar Ministerie te verzoeken over te gaan tot vervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 5 bevestigend is, bent u dan voornemens contact op te nemen met de NPO en Commissariaat van de Media om via hen BNN aan te spreken op het feit dat er in een met belastinggeld gefinancierde programma bewust de wet is overtreden en met NPO en Commissariaat van de Media passende maatregelen te treffen tegen BNN en betrokken presentatoren?
Vooralsnog is niet gebleken dat in dit verband de wet is overtreden. Los hiervan is het Commissariaat voor de Media belast met de handhaving van de Mediawet en niet van de strafwetgeving. Handelingen zoals verricht in het bedoelde programma onttrekken zich daarom aan het beoordelingskader van het Commissariaat. De NPO heeft ook geen bevoegdheden om op grond van de esthetische inhoud van een programma maatregelen tegen BNN en de betrokken presentatoren te treffen.
Draagt u er zorg voor dat, indien het komt tot een veroordeling van betrokken presentatoren, zij persoonlijk de boete betalen en dat deze niet ten laste komt van de belastingbetaler?
Zoals uit het voorgaande blijkt is er op dit moment geen sprake van of zicht op een veroordeling of boete wegens de bewuste uitzending. In antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Haverkamp (CDA) heb ik uw Kamer op 6 december 2011 in algemene zin bericht over het betalen van boetes en schadevergoedingen bij de publieke omroep. Kort samengevat komt het er op neer dat voor een overtreding van de Mediawet 2008 altijd de omroepinstelling aansprakelijk is, omdat deze verantwoordelijk is voor wat er in zijn programma’s gebeurt (art. 2.88 Mediawet 2008). Bij strafbare feiten kunnen zowel de omroepinstelling als de betrokken werknemers door justitie worden aangesproken. Of de omroep dit kan verhalen op zijn medewerkers wordt bepaald door het arbeidsrecht.
Tijdens het Mediabegrotingsdebat van 12 december heb ik u toegezegd de mogelijkheid te onderzoeken dat dergelijke boetes niet uit gemeenschapsgeld maar uit verenigingsmiddelen moeten worden betaald. Momenteel ligt er een adviesaanvraag bij het Commissariaat over dit onderwerp. Ik kom hier later dan ook schriftelijk op terug.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 16 januari?
Dat is helaas niet gelukt.
De vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Ed Groot (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich nog dat u tijdens het plenaire debat over het Belastingplan 2012 heeft toegezegd dat u mensen zou informeren over de verlaging van de vermogenstoets in de huurtoeslag voor 2012, zowel middels een persbericht als middels informatie op de site van de Belastingdienst/Toeslagen?
In de Tweede Kamer is gesproken over de afschaffing van de kindertoeslag die de vorm heeft van een verhoging van het heffingsvrije vermogen in box 3 en het mogelijke effect hiervan op de huurtoeslag van mensen met kinderen. Ik heb verder in het plenaire debat aangegeven dat ik naar aanleiding van het Belastingplan 2012 meerdere zaken in de pers zal brengen.
Na de stemming in de Tweede Kamer is een persbericht over alle wijzigingen van het Belastingplan 2012 uitgebracht. Hierin staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Daarnaast is toen een bericht op de eerste pagina van de website van toeslagen (www.toeslagen.nl) geplaatst dat de vermogenstoets huurtoeslag met minderjarige kinderen wijzigt. Het volledige bericht luidt:
Vanaf 2012 kunt u geen extra bedrag per minderjarig kind bij het heffingvrij vermogen (box 3) meer optellen. Deze maatregel heeft mogelijk effect op uw huurtoeslag.
Heffingvrij vermogen is een vast bedrag van uw bezittingen min schulden waarover geen belasting hoeft te worden betaald. Vanaf 2012 kunt u alleen rekenen met uw eigen heffingvrije vermogen (€ 21 139). Als u heel 2012 een fiscale partner hebt of daarvoor kiest, is het heffingvrije vermogen € 42 278.
Komt u op toetsdatum 1 januari 2012 boven het heffingvrije vermogen uit? Dan hebt u geen recht op huurtoeslag voor 2012. Zet dan zelf uw huurtoeslag stop. Uw huurtoeslag stopzetten met ingang van 1 januari 2012 kan vanaf december 2011.»
Verder zijn de intermediairs (o.a. woningbouwcorporaties, sociale raadslieden en gemeenten) geïnformeerd over de afschaffen van de kindertoeslag van het heffingsvrije vermogen in box 3, zodat zij hun klanten hierover kunnen informeren.
Klopt het dat mensen, als zij ook maar € 1 boven de vermogenstoets uitkomen op 1 januari hun hele huurtoeslag over het jaar 2012 kunnen kwijtraken?
Ja, de wetgever heeft in de Wet op de huurtoeslag gekozen voor een vermogenstoets waarbij men geen recht op huurtoeslag heeft wanneer men boven het bedrag van de vrijstelling van box 3 van de Wet op de Inkomstenbelasting uitkomt.
Acht u het denkbaar dat deze mensen en de buitengewoon efficiënte Belastingdienst/Toeslagen daar pas na een jaar achter komen, zodat zij geconfronteerd kunnen worden met terugvorderingen van vele duizenden euro’s?
De wetgever heeft in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepaald dat aanvragers van een toeslag wijzigingen die van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de toeslag aan de Belastingdienst/Toeslagen moeten doorgeven. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan hierop (het voorschot op) de toeslag aanpassen. Het gaat bijvoorbeeld om wijzigingen in de huishoudsamenstelling, het inkomen en in het geval van de huurtoeslag een wijziging in het vermogen. Indien toeslagaanvragers deze wijzigingen direct doorgeven kan hierdoor worden voorkomen dat na afloop van het toeslagjaar bij het definitief toekennen van de toeslag een nabetaling of terugvordering plaatsvindt. In het bericht op de website van Belastingdienst/Toeslagen worden aanvragers van een huurtoeslag opgeroepen zelf hun huurtoeslag stop te zetten op het moment dat ze vaststellen dat hun vermogen boven het heffingsvrije vermogen uitkomt.
Klopt het dat er op 23 december 2012 geen bericht staat op de site van de Belastingdienst/Toeslagen, terwijl veel andere wijzigingen, zoals de verlaging van de huurtoeslag en de kinderopvangtoeslag wel helder en duidelijk vermeld worden op http://www.toeslagen.nl/2012?
Nee, dit klopt niet. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1, is na de stemming van het Belastingplan 2012 een bericht geplaatst op de website van de Belastingdienst/Toeslagen onder de kop «actueel».
Klopt het dat er geen apart persbericht is verschenen over de verlaging van de vermogenstoets voor gezinnen met kinderen en huurtoeslag?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 heb ik een persbericht over het Belastingplan 2012 uitgebracht waarin onder andere staat dat het vanaf 2012 niet meer mogelijk is een extra bedrag per minderjarig kind op te tellen bij het heffingsvrij vermogen van box 3 en dat deze maatregel mogelijk effect heeft op de huurtoeslag van mensen met minderjarige kinderen. Er is gekozen voor één persbericht omdat dit doelmatiger is dan over alle wijzigingen en gevolgen van het Belastingplan 2012 afzonderlijke persberichten uit te brengen. Daarnaast is ervoor gekozen om toeslaggerechtigden te informeren via internet omdat dit een doelmatig medium is gebleken.
Deelt u de mening dat de ene zin in het lange nieuwsbericht «Tweede Kamer stemt in met Belastingplan 2012» over de vermogenstoets niet geleid heeft tot aandacht voor dit probleem bij de doelgroep die het hier betreft?
De website van de Belastingdienst/Toeslagen is het belangrijkste medium om bij toeslagaanvragers aandacht te vragen voor actuele zaken die spelen bij toeslagen. Toeslagaanvragers worden door de Belastingdienst erop geattendeerd om naar deze website te gaan en de berichten te lezen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 geeft de Belastingdienst/Toeslagen aan de wijziging in het heffingsvrij vermogen op deze website uitvoerig aandacht. Daarnaast is hierover een passage opgenomen in het persbericht van het Belastingplan 2012 en worden intermediairs geïnformeerd. Ik ben van mening dat hiermee in redelijkheid voldoende inspanning is gedaan om de desbetreffende toeslaggerechtigden te informeren.
Bent u bereid om per ommegaande in beide lacunes te voorzien en breed bekendheid te geven aan deze maatregel, zoals toegezegd in de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen vijf dagen beantwoorden?
Dit is bijna gelukt.
De Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade voor stichting van het College Nova Rolduc te Kerkrade |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Hoe kijkt u aan tegen het verschil in feitelijke belangstelling (in dit geval meer dan 250 leerlingen, zonder dat er veel aandacht voor het oprichten van de school is geweest) en de aantallen op basis van de formele meetmethode (amper enkele tientallen leerlingen)?
Getoonde «belangstelling» is geen wetenschappelijk beproefde methode om het leerlingenpotentieel voor een nieuwe school vast te stellen. Aanmeldingen of steunbetuigingen zijn niet wettelijk bindend, geven geen garantie voor de toekomst en houden geen rekening met de doelmatigheid.
De in wet- en regelgeving vastgelegde methode om leerlingenpotentieel te berekenen houdt rekening met bestaande scholen in de nabije omgeving (doelmatigheid), gaat uit van de werkelijke aantallen kinderen (basisgeneraties) en vereist een toekomstprognose op de middellange en lange termijn (respectievelijk 6 en 10 jaar). Deze methode is maximaal objectief en zuiver.
Mocht het stichten van een nieuwe school op basis van de voorliggende meetmethode niet mogelijk zijn, bestaat dan een mogelijkheid om een school van kleur te doen verschieten en van de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkland Limburg over te laten gaan naar Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade?
De mogelijkheid bestaat wettelijk, maar het initiatief hiervoor kan alleen worden genomen door het schoolbestuur van de vestiging in Kerkrade: SVO|PL. De tweede wettelijke voorwaarde is dat de school (het brinnummer) waartoe de nevenvestiging behoort een aantal leerlingen heeft dat minstens tweemaal de stichtingsnorm bedraagt en dit ook in de toekomst (6 en 10 jr) zal behouden. De nevenvestiging moet immers eerst worden verzelfstandigd waardoor er een nieuwe school (brinnummer) ontstaat (splitsing). Vervolgens zou de zelfstandige school kunnen worden overgedragen aan een nieuw bestuur (bestuursoverdracht).
het bericht 'Vervoeders woest op beheerder chipkaart' |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over het bericht waaruit blijkt dat het schimmige OV-bv-tje Trans Link Systems (TLS) de tarieven met ruim 6% verhoogt in plaats van de gebruikelijke inflatiecorrectie van 2%, en daarnaast ook nog eens eenzijdig de grondslag verandert, waardoor vervoerders de totale omzet over de chipkaartbetalingen moeten betalen?1
202./1.
TLS is een zelfstandige, private onderneming, opgericht door een aantal vervoerbedrijven. Het ministerie heeft derhalve geen rol noch verantwoordelijkheid ten aanzien van de tarieven zoals TLS deze voor haar dienstverlening in rekening brengt bij de vervoerders.
TLS heeft mij aangegeven dat alle OV-bedrijven die bij het OV-chipkaartsysteem zijn aangesloten hiervoor een contract hebben afgesloten met TLS. De contracten met alle OV-bedrijven zijn gelijk, aldus TLS, ook wat betreft voorwaarden en tarieven. Het contract voorziet in een jaarlijkse indexering van de tarieven. In de contractuele afspraken is vastgelegd hoe wordt omgegaan met wijzigingen in het contract. TLS geeft aan dat voor wijzigingen geldt dat een adviesprocedure van toepassing is bij de Klantenraad van Advies. In deze klantenraad hebben alle vervoerbedrijven zitting die een contract met TLS hebben. TLS is van mening dat hiermee is geborgd dat geen van de partijen een voordeelpositie heeft in de besluitvorming.
TLS geeft aan dat een van de elementen in de huidige tariefstructuur is gebaseerd op omzet in het openbaar vervoer. Daarnaast kent de tariefstructuur de mogelijkheid van nacalculatie op het moment dat de kosten van TLS onvoldoende worden gedekt. De discussie tussen niet-aandeelhouders van TLS en TLS gaat over deze elementen van de tariefstructuur en de wijze van besluitvorming over tarieven.
Ten aanzien van de verhoging van de tarieven heeft TLS mij laten weten dat de jaarlijkse indexatie van één van de tariefelementen per abuis incorrect is doorgevoerd, wat heeft geresulteerd in een verhoging van dat element met 6,1% in plaats van de gebruikelijke inflatiecorrectie. Dit is volgens TLS inmiddels gecorrigeerd. TLS heeft de vervoerders per brief op de hoogte gesteld dat dit ene tariefelement zal worden geïndexeerd met de contractueel overeengekomen index.
Bent u bereid om met TLS en de aandeelhouders van TLS in overleg te treden en aan te geven dat het eenzijdig opleggen van tariefsverhogingen aan vervoersbedrijven onacceptabel is? Zo ja, op welke termijn gaat u in overleg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Hoe slecht gaat het op dit moment met TLS? Kunt u dit met recente cijfers onderbouwen?
TLS heeft mij laten weten dat de financiële prestaties in lijn zijn met de prognoses. Nu een groot deel van het Nederlandse openbaar vervoer is overgegaan op het gebruik van de OV-chipkaart zijn de inkomsten uit de dienstverlening van TLS voldoende om haar kosten te kunnen dekken. TLS heeft aangegeven dat dit geldt voor 2011 en ook voor de jaren daarna.
Waarom gaat het nog steeds zo slecht met TLS?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat TLS-bestuurders eerst in hun eigen exorbitante salarissen moeten snijden (die boven de Balkenendenorm liggen), voordat ze überhaupt aan een tariefsverhoging mogen denken? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de relevante bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en op basis van de statuten van TLS is het de verantwoordelijkheid van de Raad van Commissarissen van TLS om de beloningen van de directie vast te stellen. Ik heb daarin geen bevoegdheid (zie ook mijn brief aan Uw Kamer van 11 januari 2011, Kamerstukken II, 29 984, nr. 252).
In de vijfde voortgangsbrief Aanvalsplan OV-chipkaart van 7 oktober 2011 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 482) heb ik een gelijkluidende reactie gegeven op de motie Bashir. Kortheidshalve verwijs ik u naar het betreffende onderdeel uit deze brief. Met de informatie zoals opgenomen in de voortgangsbrief beschouw ik de motie als afgedaan.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Bashir, waarin de regering verzocht wordt om met de aandeelhouders en de bestuurders van TLS in gesprek te gaan met als doel te komen tot een substantiële matiging van de salarissen van de bestuurders van TLS, zodat zij onder de Balkenendenorm komen te vallen?2
Zie antwoord vraag 5.
Is er na dit constante falen van TLS en haar bestuurders niet de tijd aangebroken om dit bedrijf op te heffen en de verantwoordelijkheid over te nemen zodat u als eindverantwoordelijke over de OV-chipkaart eindelijk echt wat kunt gaan doen aan de grote problemen rond de OV-chipkaart? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u met de aandeelhouders van TLS in gesprek gaan en een opheffingsvoorstel richting de Kamer laten komen?
Nee. TLS is een zelfstandige onderneming. Wel heeft TLS een centrale positie binnen het OV-chipkaartsysteem. Belangrijk daarbij is dat TLS een onafhankelijke rol heeft en zorg draagt voor een gelijk speelveld voor alle partijen.
Naar aanleiding van de rapportage van de Commissie Permanente Structuur en Dubbel opstaptarief in de treinrailketen, en mijn reactie hierop in de brief van 7 oktober 2011 (Kamerstukken II, 23 645, nr. 481), heb ik tijdens diverse overleggen met uw Kamer dan ook aangegeven dat de positie van TLS wordt betrokken bij de vorming van een permanente structuur voor de OV-chipkaart. Overeenkomstig het rapport van de Commissie is het uitgangspunt hierbij een nadere duiding en splitsing van beleidsbepalende taken, waaronder ook het beheer van de technische standaarden, en uitvoerende taken van TLS en het onderbrengen van die taken in de op te richten organisatie. De kwartiermaker maakt hierover met de betrokken spelers (de overheden, de vervoerbedrijven en TLS) concrete afspraken.
Ik heb uw Kamer toegezegd om ten aanzien van de permanente structuur twee versies uit te werken: een «light» versie en een «heavy» versie, waarbij de rol van het Rijk aan de orde is alsmede de rol van de regio. Ik zal uw Kamer hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het bericht 'Dure regiotaxi drukt oudere in isolement' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Dure regiotaxi drukt oudere in isolement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten met dergelijke absurde tariefverhogingen in feite niet meer voldoen aan de WMO-voorschriften,2 waarin wordt gesteld dat gemeentes moeten voorzien in lokaal / regionaal vervoer voor zijn inwoners die daar zelf niet in kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u eraan doen om dit tegen te houden?
Ik deel die mening niet. Het gebruik van de regiotaxi is veelal ook opengesteld voor ingezetenen van de betreffende regio die niet over een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen beschikken. Deze reizigers betalen een ander, vaak aanzienlijk hoger tarief dan de reizigers met een Wmo-beschikking. Door mij ingewonnen informatie over de in het artikel genoemde voorbeelden leert dat bij de Regiotaxi Utrecht een verdubbeling van de tarieven heeft plaatsgevonden voor de mensen zonder Wmo-beschikking voor lokaal vervoer, de zogenaamde «OV-reizigers». De tarieven voor mensen met een Wmo-beschikking zijn zeer beperkt gestegen. In de gemeente Venray is de tariefstijging voor mensen met een Wmo-beschikking het gevolg van een gemeentelijk besluit om het tarief voor de lokale regiotaxi gelijk te trekken met dat van het reguliere openbaar vervoer. Bij de regiotaxi van de Oosterschelderegio is de voorgenomen tariefverhoging voor mensen met een Wmo-beschikking uitgesteld.
De tarieven voor de OV-reizigers worden vastgesteld door de aanbestedende decentrale overheid, i.c.m. de provincie of de stadsregio.
De Wmo biedt voldoende waarborgen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om een persoon die beperkt wordt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, te compenseren. Het is aan de gemeente om in individuele situaties, rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en in overleg met de aanvrager, om de aanspraak op deze voorziening (zoals lokaal vervoer) te bepalen en vorm te geven. Onderdeel van de afweging is de mogelijkheid van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De Wmo biedt de gemeenten beleidsruimte om tot het beoogde maatwerk te komen. Tariefsverhogingen voor gebruikers die op grond van een Wmo-beschikking gebruik maken van de regiotaxi dienen dus binnen dit kader, in individuele situaties te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere afweging met betrekking tot de compensatieplicht.
Kunt u aangeven in hoeverre het juridisch mogelijk is voor gemeenten om gedurende lopende contracten met Wmo vervoerders prijsstijgingen van in sommige gevallen meer dan 1000% door te voeren?
Zoals onder 2 aangegeven dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gebruikers van de regiotaxi met en zonder Wmo-beschikking.
Gemeenten sluiten contracten met vervoerders en maken daarin prijsafspraken. Daarnaast is het aan de gemeente om voor gebruikers die de regiotaxi als Wmo-voorziening aanvragen, binnen het (onder 2 toegelichte) kader van de wet tot een zorgvuldige besluitvorming in individuele situaties te komen. Een verhoging van de prijs van een niet-individuele voorziening dient dus het gevolg te zijn van de door de wet bedoelde, bredere afweging.
Voor de overige gebruikers van de Regiotaxi geldt dat de tarieven worden vastgesteld door de provincie of stadsregio en dat kostendekkendheid een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Bent u bereid landelijke kaders betreffende het Wmo- vervoer op te stellen, zodat gemeenten niet meer in staat zijn om dergelijke absurde prijsverhogingen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat ze de toegang tot het Wmo-vervoer niet door het vragen van te hoge eigen bijdragen of door het invoeren van te strenge toegangscriteria praktisch onmogelijk mogen maken?
De Wmo heeft een gedecentraliseerd karakter, waarbij gemeenten, binnen de waarborgen die de Wmo biedt, vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij hun burgers met beperkingen compenseren. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de toegang tot Wmo-voorzieningen onnodig duur en daarmee onmogelijk maken. Daarnaast staat voor de individuele aanvrager altijd de mogelijkheid open om bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente over toe te kennen Wmo-voorzieningen aan te tekenen.
Bent u bereid daar deze absurde verhogingen per 1 januari 2012 ingaan, deze vragen voor 1 januari aanstaande te beantwoorden?
Beantwoording van de vragen voor 1 januari 2012 was niet mogelijk.
De fiscale behandeling van transformatie van kantoorpanden |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en acht Nederlandse gemeenten en de in dat rapport gesignaleerde fiscale knelpunten bij de transformatie van kantoren naar (huur)woningen?
Ja.
Bent u het eens met de stelling in het onderzoek dat bij transformatie van kantoren in huurwoningen in feite twee keer btw wordt betaald, hetgeen de kosten voor de te realiseren huurwoningen kan doen oplopen met 100 euro per vierkante meter? Is het, gegeven dat afschaffing van de zogenoemde btw-integratieheffing geen begaanbare weg is, dan in ieder geval mogelijk om een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen? Ziet u mogelijkheden langs deze weg de vastgoed- en bouwsector tegemoet te komen en tevens een bijdrage te leveren aan vermindering van het overaanbod van kantoren enerzijds en de schaarste aan woningen in stedelijke gebieden anderzijds?
Nee, met deze stelling ben ik het in algemene zin niet eens. In het geval een kantoorpand eerder voor belaste prestaties is gebruikt drukt er geen btw meer op het pand. Er heeft dan immers aftrek van btw plaatsgevonden. In het geval een pand voor vrijgestelde prestaties is gebruikt, drukt er nog wel btw op het pand. Vaak wordt hiermee dan in de verhuurprijs echter al rekening gehouden en is de verhuurder aldus gecompenseerd voor de btw die hij niet kon aftrekken.
Bovendien wordt eventuele niet afgetrokken btw alsnog – tijdsevenredig- teruggegeven als zich binnen 10 jaar na eerdere aanschaf een integratieheffing voordoet.
Die integratieheffing doet zich voor als delen van een bestaand pand worden gebruikt voor de vervaardiging van een nieuw pand. De integratieheffing zorgt voor een vergelijkbare btw-druk, ongeacht of het om een getransformeerd pand gaat dan wel om een pand dat geheel nieuw voor de koop- of huurmarkt is gebouwd. Dit vanuit het oogpunt van btw-neutraliteit.
Overigens ben ik wat betreft de toepassing van de integratieheffing op dit moment nog in afwachting van het oordeel van het Europese Hof van Justitie of alle ter beschikking gestelde stoffen, zoals grond, wel in de maatstaf van heffing voor de integratieheffing dienen te worden opgenomen. Een negatieve beslissing zou de markt in die zin tegemoet komen.
Met betrekking tot de vraag of het mogelijk is om een bijdrage te leveren aan de onderhavige problematiek door een getransformeerd kantoorpand fiscaal niet te bejegenen als een «nieuw vervaardigd» onroerend goed maar als een getransformeerd bestaand vastgoed, zodat dubbele btw-heffing zoveel mogelijk kan worden voorkomen, merk ik het volgende op.
De vaststelling of door transformatie een nieuw goed ontstaat hangt af van de feiten van het specifieke geval. Deze feiten zijn wat ze zijn, bij transformatie van kantoorpanden net zo goed als bij andere transformaties, en kunnen niet anders worden geduid. Het kan overigens goed zijn dat een transformatie – zelfs een zeer begrotelijke – toch geen nieuw vervaardigd goed oplevert. Louter de functiewijziging zal doorgaans – gelet op de huidige stand van de jurisprudentie – onvoldoende zijn om van een nieuw vervaardigd goed te kunnen spreken. Er zal dan ook niet in alle gevallen sprake zijn van een nieuw vervaardigd goed en de integratieheffing zal veelal achterwege blijven. Of er sprake is van een vervaardigd goed is in laatste instantie ter beoordeling van de rechter en kan niet in een algemene regel worden vastgelegd, juist omdat het om de waardering van de feiten gaat.
Bent u bereid om de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij doorverkoop van commercieel vastgoed te verlengen van zes maanden naar twaalf maanden, zoals nu ook al geldt bij de doorverkoop van woningen, zodat projectplannen voor transformatie van vastgoed meer kans krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Binnen de overdrachtsbelasting geldt een regel dat bij een verkrijging binnen zes maanden na de vorige verkrijging alleen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de meerwaarde. Dit is de waarde minus het bedrag waarover bij de eerdere verkrijging overdrachtsbelasting verschuldigd was, (of btw die niet in aftrek kon worden gebracht). De tijdelijke verlenging van de termijn van zes maanden naar twaalf maanden geldt alleen voor woningen waarbij de eerste verkrijging heeft plaatsgevonden in 2011. De suggestie ziet op verlenging van de termijn van zes maanden ook voor niet-woningen vanuit de gedachte dat projectontwikkelaars dan eerder zullen overgaan tot aankoop van leegstaande kantoren omdat een kleiner risico bestaat twee keer overdrachtsbelasting te moeten betalen.
Allereerst merk ik op dat als bij de transformatie van een kantoorpand sprake is van een vervaardigd nieuw goed in de zin van de omzetbelasting, er geen overdrachtsbelasting verschuldigd is maar omzetbelasting. Voor die gevallen heeft een verlenging van de termijn van zes maanden dus geen effect. Er zijn ook andere redenen waarom het effect van een dergelijke maatregel als twijfelachtig moet worden beoordeeld. Bij beslissingen over herontwikkeling van kantoorpanden spelen tal van factoren een rol die veel belangrijker zijn dan fiscale overwegingen. Denk hierbij aan de rol van de gemeente (op welke wijze gaat de gemeente om met het verkopen van grond om nieuwbouw mogelijk te maken), de interesse van projectontwikkelaar (is er een markt voor) of de vraag (vaak liggen de panden op incourante locaties). Daarnaast merk ik op dat de zesmaanden regeling een generieke regeling is waarbij niet van belang is wie de verkrijger is en in welk kader de verkrijging plaatsvindt. Een specifieke regeling, waarin een langere termijn geldt voor verkrijging van onroerende zaken die bestemd zijn om herontwikkeld te worden, leidt tot verschillende problemen waardoor zo’n specifieke regeling af te raden is. Vanwege het selectieve element binnen een generieke regeling bestaat het risico van ongeoorloofde staatssteun. Een afwijkende termijn voor een specifieke groep leidt bovendien tot afbakeningsproblemen en een verhoging van de uitvoeringskosten voor de belastingdienst (extra afstemming met notarissen, extra toezicht en aanpassing van systemen). Deze problemen kunnen voor een deel vermeden worden door de termijn van zes maanden te verlengen voor alle niet-woningen. Dit heeft echter grotere budgettaire consequenties. Gezien het twijfelachtige effect van de maatregel op het tegengaan van kantoorleegstand zal het voordeel van een dergelijke maatregel voor een groot deel dan niet toekomen aan de groep en het doel waarvoor de maatregel bedoeld is.
Volgens het kabinet1 vormt de WOZ-waarde geen belemmering om commercieel vastgoed onroerende zaken af te waarderen tot een lagere marktwaarde, omdat dan het afwaarderingsverlies fiscaal aftrekbaar blijft; hoe kunt u dan verklaren waarom in bovengenoemd rapport de veelal hogere WOZ-waarde wel degelijk als een knelpunt wordt ervaren in de markt?
In het rapport «Transformatie kantoren gaat niet vanzelf» gaat het over het jaarlijks afschrijven op vastgoed. In de door u aangehaalde brief van de minister van Financiën van 4 oktober 2011 gaat het over het afwaarderen op lagere marktwaarde. Het rapport zegt dat beleggers beperkt worden in de mate waarin ze afschrijvingen fiscaal ten laste van de winst kunnen brengen. Het klopt dat vastgoedbeleggers verhuurde onroerende zaken voor de belastingheffing kunnen afschrijven tot de WOZ-waarde. Daarnaast kan een incidentele afwaardering naar lagere marktwaarde aan de orde zijn als de marktwaarde lager is dan de WOZ-waarde, bijvoorbeeld in geval van (langdurige) leegstand. Dit afwaarderingsverlies, dat dus niet wordt beperkt door de WOZ-waarde, is fiscaal aftrekbaar. Als de leegstaande kantoorruimte vervolgens weer wordt verhuurd, moet het eerder in aanmerking genomen afwaarderingsverlies worden teruggenomen.
Ziet u nog andere mogelijkheden om de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen langs fiscale weg te stimuleren?
In een brief die de minister van Infrastructuur en Milieu mede namens mij op 28 april 2011 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd2, is uitvoerig ingegaan op tal van suggesties die zijn gedaan om met fiscale maatregelen kantorenleegstand aan te pakken. In deze brief is onder meer verwezen naar de uitgangspunten in de fiscale agenda die ik namens het kabinet in het voorjaar van 2011 naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Op grond van die uitgangspunten, eenvoud, soliditeit en fraudebestendigheid, is aangegeven dat het kabinet terughoudend is waar het gaat om het introduceren van nieuwe fiscale instrumenten. Daarnaast is ook gewezen op beperkingen uit hoofde van Europese regelgeving en niet te vergeten budgettaire overwegingen, want – dat lijkt soms wel eens te worden vergeten – ook belastinguitgaven belasten het overheidstekort.
Daarnaast is in de brief van 28 april ook gewezen op wat fiscaal wel mogelijk is. Zo kan op verhuurde kantoorpanden zonder meer worden afgeschreven tot de WOZ-waarde, kunnen kosten (zoals hypotheekrente) gewoon in aftrek worden gebracht ongeacht of het pand leeg staat en, zoals ook in antwoord op vraag 4 is verwoord, kan in geval van langdurige leegstand afwaardering plaatsvinden tot onder de WOZ-waarde. Dit nog afgezien van mogelijkheden die gemeenten hebben, bijvoorbeeld in de sfeer van de OZB.
Op grond van de hiervoor kort geschetste overwegingen acht ik het niet mogelijk en ook niet wenselijk om langs fiscale weg de transformatie van commercieel vastgoed naar huur- of koopwoningen (extra) fiscaal te stimuleren.
Het ontbreken van een warme overdracht door het stoppen van de subsidie voor Het Scharlaken Koord in Deventer per 1 januari 2012 |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeenteraad van Deventer op 21 december 2011 het besluit heeft genomen om Het Scharlaken Koord met ingang van 1 januari 2012 geen subsidie te geven om het uitstapprogramma voor prostituees voort te zetten?1
Ja.
Hebt u tevens kennisgenomen van de positieve effecten van het uitstapprogramma, zoals die uit onafhankelijk onderzoek zijn gebleken?2
Ja.
Heeft de gemeente Deventer naar uw mening voldaan aan het beroep dat u hebt gedaan om het uitstapprogramma voor prostituees in het gemeentelijke reguliere beleid te borgen?
De gemeente Deventer heeft aangegeven te zullen doorgaan met het uitstapprogramma en is momenteel op zoek naar mogelijkheden om dat te borgen. Het feit dat ook de gemeente Deventer nu definitief heeft besloten om door te gaan is voor mij een extra aanwijzing dat de warme overdracht is geslaagd.
Zijn er in Deventer op dit moment alternatieve uitstapprogramma’s beschikbaar?
Het Scharlaken Koord krijgt de mogelijkheid om de reeds lopende trajecten af te maken. De gemeente Deventer heeft aangegeven in de tussentijd alternatieve mogelijkheden voor de borging van het uitstapprogramma te inventariseren.
Op welke wijze wordt als gevolg van dit raadsbesluit de continuïteit van het uitstapprogramma in Deventer in het belang van de prostituees in 2012 gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Deventer om alsnog te komen tot een warme overdracht van het uitstapprogramma aan de gemeente Deventer, zodat de behaalde positieve resultaten en laagdrempelige toegang tot een uitstapprogramma in 2012 kunnen worden gecontinueerd?
Ik ben goed op de hoogte van de situatie in Deventer en zie geen aanleiding voor nader overleg. Zie verder mijn antwoord op de voorgaande vragen.
De aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij de minister heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u zich al gebogen over de aanvraag die de Stichting Voortgezet Onderwijs Kerkrade bij u heeft ingediend om toestemming te krijgen om in Kerkrade College Nova Rolduc te stichten?1
Ja, de aanvraag is afgewezen. Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 16 januari 2012, nr. 878.
Klopt mijn beeld dat de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg de laatste school voor havo- en vwo-onderwijs in Kerkrade heeft gesloten vanwege een te gering leerlingenaantal? Kunt u bevestigen dat dit niet zozeer te maken heeft met krimpproblematiek, als wel met een tekortschietende onderwijskwaliteit, met als gevolg dat veel ouders voor hun kinderen een school in omliggende gemeenten opzoeken?
Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVO|PL) heeft besloten om een van de nevenvestigingen van het Charlemagne college waar onderbouw havo en vwo wordt aangeboden in Kerkrade (locatie Holz), per 1 augustus 2012 te sluiten. Een besluit om een vestiging te sluiten ligt primair bij het schoolbestuur. De motivering voor een dergelijke beslissing dus ook. Binnenkort vindt er op mijn verzoek een gesprek met SVO|PL plaats waarin zij onder meer de motieven voor hun beslissing komen toelichten.
Ik heb geen signalen dat de onderwijskwaliteit van de genoemde vestiging in Kerkrade tekortschiet. De regio Parkstad Limburg, waar gemeente Kerkrade toe behoort, is wel aangemerkt als een van de krimpregio’s.
Bent u bereid om het burgerinitiatief voor de stichting van Nova Rolduc een kans te geven?
Het stichten van een nieuwe school is een aangelegenheid die aan wet- en regelgeving is gebonden. Het is niet mogelijk om een burgerinitiatief een kans te geven als de aanvraag niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen voor stichting van een nieuwe school.
Ziet u mogelijkheden om in de toekomst schoolkeuzemotieven, die te maken hebben met een tekortschietende onderwijskwaliteit, op enigerlei wijze te verdisconteren bij de beoordeling van aanvragen voor de stichting van een nieuwe school? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarvoor dan voorstellen tegemoet zien? Zo neen, waarom niet?
Er bestaan wettelijk al mogelijkheden om scholen met een tekortschietende onderwijskwaliteit aan te pakken. In het uiterste geval kan de bekostiging van een school met zeer slechte prestaties worden gestopt.
Bommen op baggerschepen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de afgelopen weken twee op scherp staande Engelse duizendponders uit de Tweede Wereldoorlog zijn aangetroffen op baggerschepen afkomstig uit Weesp?
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van de gemeente Buren die zei «Nederland is aan een ramp ontsnapt»?1 Zo ja, hoe groot was het risico op een ramp? Zo nee, waarom niet?
Handelingen met en transport van ongesprongen explosieven dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het Nederlandse beleid is daarom gebaseerd op opsporing en het onschadelijk maken van gevonden bommen op of nabij de vindplaats. Helaas kan daarbij niet voor 100% uitgesloten worden dat er bommen ongemerkt opgebaggerd worden.
Het is niet exact kwantitatief in te schatten hoe groot de risico’s waren, ook niet door deskundige instanties zoals de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD).
De kans dat een bom tijdens transport in baggerschepen spontaan explodeert wordt door deskundigen als klein ingeschat. Wat de gevolgen betreft zou een explosie grote schade toebrengen aan het schip en mogelijk zeer ernstig letsel bij de bemanning veroorzaken. De uitwerking naar de omgeving zou waarschijnlijk beperkt blijven door de afdekking met baggerslib, de drukontlasting in verticale richting en de afstand tot de bebouwing. Schade aan infrastructuur door drukeffecten en bomfragmenten kan echter niet uitgesloten worden en ruitbreuk in de omgeving zal waarschijnlijk plaatsvinden.
Indien er een explosie plaatsvindt tijdens het baggeren zijn de gevolgen, afhankelijk van de plaats van explosie (op de bodem of op maaiveldhoogte) ernstiger – dodelijk tot enkele tientallen meters, (ernstige) schade aan gebouwen en infrastructuur tot circa honderd meter en ruitbreuk tot op honderden meters.
Kunt u bevestigen dat vanuit Weesp nog zo’n 4500 baggertransporten zullen vertrekken? Zo nee, hoeveel transporten zijn dan wel voorzien?
Het baggerwerk in Weesp maakt deel uit van het baggerproject Schoonmaken van de Vecht. In totaal gaat het om 2 500 000 m3 baggerslib. Hiervan wordt 400 000 m3 in circa 800 scheepsladingen afgevoerd naar de Ingensche Waarden. Van deze 800 scheepsladingen zijn er 400 al getransporteerd. Vanuit Weesp worden mogelijk nog circa 10 scheepsladingen getransporteerd naar de Ingensche Waarden en vanuit het overige gebied nog ongeveer 340.
De overige transporten (ruim 4000) gaan naar Rijksstortplaatsen zoals IJsseloog.
Vindt controle plaats op de mogelijke aanwezigheid van bommen in gebaggerd slib voordat het de schepen ingaat? Zo ja, waaruit bestaat deze controle? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Voor het gehele gebied waar gebaggerd wordt is door een gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uitgevoerd, conform de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat «Opsporen Conventionele Explosieven» van 8 februari 2007. Zowel historische bronnen als gesprekken met ooggetuigen maken deel uit van dat onderzoek. In het vooronderzoek worden gebieden aangewezen die verdacht worden van de aanwezigheid van vliegtuigbommen. In de verdachte gebieden wordt voor het baggeren nader onderzoek gedaan met detectoren (magnetometrisch onderzoek) en worden gecertificeerde duikers ingezet om uit te maken of het bommen of andere metalen voorwerpen betreft. Vervolgens worden de bommen of andere voorwerpen opgeruimd. In gebieden die verdacht zijn op kleinere munitie wordt beveiligd gebaggerd (met gepantserde cabine, containers ter afscherming van de omgeving e.d.).
Het baggerslib dat de vliegtuigbommen bevatte was afkomstig uit niet-verdacht gebied.
Deelt u de mening dat de kans dat Tweede Wereldoorlogbommen worden opgegraven in Nederland nog steeds aanzienlijk is? Zo ja, kunt u toelichtenin hoeverre uhet veiligheidsrisico als beheersbaar beschouwt en hoe de veiligheid van baggeraars, vervoerders en bevolking wordt gewaarborgd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaat nog altijd een risico dat bij werkzaamheden blindgangers uit de Tweede wereldoorlog worden aangetroffen. Er is echter geen antwoord te geven op de exacte omvang van dit risico c.q. hoeveel bommen nog in de Nederlandse bodem zitten.
Zodra er met betrekking tot een voorgenomen project een vermoeden is van het aantreffen van munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog dient een, op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.10 lid 2, gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uit te voeren en indien nodig een opsporingsonderzoek.
Gemeenten zijn, vanuit hun verantwoordelijkheden voor de openbare orde en veiligheid, tevens verantwoordelijk met betrekking tot ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Zij geven invulling aan deze verantwoordelijkheden door projecten en veiligheidsplannen op dit gebied te beoordelen en indien nodig voorwaarden te verbinden aan de uitvoering.
Ik acht het veiligheidsrisico in Nederland beheersbaar gezien de duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling zoals hierboven vermeld, de certificeringsverplichtingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit waardoor kennis en ervaring bij de opsporingsbedrijven wordt geborgd en de bij de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD) aanwezige expertise.
Deelt u de mening dat het onopgemerkte vervoer van mogelijk op scherp staande bommen op baggerschepenen door zeer dichtbevolkte gebieden onverantwoord is? Zo ja, welkeveiligheidsmaatregelen verbindt u aan deze mening? Zo nee, waarom niet?
Vervoer van mogelijk op scherp staande bommen door dichtbevolkte gebieden dient vermeden te worden. Daarom is de aanpak in Nederland gericht op vooronderzoek en opsporingsonderzoek en op het door de EODD onschadelijk maken van bommen op de vindplaats. Daarna kan op veilige wijze transport naar een springplaats plaatsvinden.
In dit geval was de aanpak van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Weesp eveneens gericht op het voorkomen van transport of andere ongewenste handelingen met vliegtuigbommen. De bommen zijn daarbij echter niet ontdekt.
Na de ontdekking van de bommen is het verdacht gebied uitgebreid, van 150 m tot 300 m vanaf de spoorbrug aan de oostzijde van Weesp. Binnen dit uitgebreider verdacht gebied zal pas verder gebaggerd worden – op beveiligde wijze – na opsporingsonderzoek. De gemeente Weesp acht deze door het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht genomen veiligheidsmaatregelen toereikend.
Bent u bereid om controle op de mogelijke aanwezigheid van bommen te laten plaatsvinden voordat het gebaggerde slib de schepen ingaat voor transport dan wel bent u bereid deze controle vooraf aan te scherpen? Zo ja, op welke wijze zal hierin worden voorzien? Zo nee, op grond van welke overwegingen vindt u het treffen van dit soort (nadere) maatregelen niet nodig?
De veiligheid op de plaats van de baggerwerkzaamheden is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en uitvoerder van de werkzaamheden (arbeidsveiligheid) en de gemeente (openbare veiligheid).
Zij hebben extra veiligheidsmaatregelen genomen door het gebied waar pas gebaggerd wordt na opsporingsonderzoek te vergroten. Door aanvullend historisch onderzoek zijn nieuwe gegevens naar boven gekomen waardoor met meer zekerheid de begrenzing van het verdachte gebied is vastgesteld. Deze gegevens komen van luchtfoto’s uit begin 1945, analyserapporten van de RAF inzake bombardementen van de geallieerden en er zijn 5 nieuwe «getuigen» gehoord die zich naar aanleiding van de eerdere publiciteit bij het Waterschap hadden gemeld.
Het uitgebreide opsporingsgebied wordt zorgvuldig onderzocht op metalen voorwerpen door het af te varen en in kaart te brengen met een magnetometer. Vervolgens zullen gecertificeerde duikers alle «hits» benaderen om te bepalen of het vliegtuigbommen betreft.
Gezien deze lokaal getroffen maatregelen acht ik het niet nodig het gemeentebestuur te verzoeken aanvullende maatregelen te treffen.
Het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat op dit moment de status is van het conflict tussen het energiedistributiebedrijf WEB en stroomleverancier Ecopower op Bonaire?
WEB en het moederbedrijf Bonaire Holding Maatschappij (BHM) zijn in gesprek met Ecopower en de Rabobank (financier van Ecopower) om tot een structurele, duurzame oplossing te komen van het conflict, waarbij een overname van Ecopower door WEB tot de mogelijkheden behoort.
Klopt het dat de partijen nog steeds met elkaar in conflict zijn over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower? Kunt u aangeven of er inmiddels uitzicht is op een oplossing?
Ja, partijen zijn nog steeds met elkaar in conflict over de betaling van de geleverde stroom door Ecopower en in bredere zin over de interpretatie van de Power Purchasing Agreement (PPA).Indien de partijen in onderling overleg niet tot een oplossing komen zal een bindende arbitrageprocedure worden opgestart, zo hebben beide partijen samen afgesproken.
Klopt het dat er nog steeds geen bindende arbitrage is afgerond? Kunt u verklaren waarom dat niet het geval is, zeker in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1 waarin u aangeeft dat, wanneer de twee partijen er gezamenlijk niet uit zouden komen, er een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 had moeten zijn afgerond?
Ja, het klopt dat er nog geen bindende arbitrage is afgerond. De partijen zijn overeengekomen dat indien geen akkoord zou kunnen worden bereikt, een bindende arbitrageprocedure zou worden opgestart die uiterlijk 7 november 2011 zou moeten zijn afgerond. Partijen zijn echter ook onderling overeengekomen dat met beider instemming van het voorgenomen tijdsschema zou kunnen worden afgeweken indien onderhandelingen om te komen tot een oplossing dat zou noodzaken. Dat laatste is het geval, omdat partijen nog met elkaar in gesprek zijn.
Kunt u aangeven of een van de partijen een oplossing of arbitrage systematisch tegenwerkt?
Nee, bij mijn weten werkt geen van de partijen een oplossing van het conflict of de arbitrage tegen.
Het door Turkije opschorten van de militaire samenwerking met Frankrijk |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het opnieuw vanwege een «erekwestie» unilateraal opschorten van de militaire banden met een bondgenoot (Turkije deed dat eerder dit jaar al met Israel) andermaal aantoont dat het Turkse regime fundamenteel onbetrouwbaar is en dat het Turkse NAVO-lidmaatschap en de plaatsing van onderdelen van het NAVO-raketschild in Turkije derhalve voor onze eigen veiligheid heroverwogen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Turkije is en blijft een belangrijke NAVO-bondgenoot, onder andere bij de gemeenschappelijke verdediging van het NAVO-grondgebied via het raketverdedigingssysteem.
Is Turkije naar uw mening met deze houding nog geloofwaardig en houdbaar als lid van de NAVO?
Nederland betreurt dat de relatie tussen twee belangrijke bondgenoten Frankrijk en Turkije zijn verstoord. Nederland hoopt dat de relatie spoedig wordt hersteld.
Deelt u de mening dat het onbetrouwbare islamitische Turkije nooit en te nimmer lid mag worden van de EU en bent u bereid die boodschap eindelijk eens aan de Turkse radicaal Erdogan over te brengen?
Nee. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. De beleidslijn van de regering blijft onveranderd: doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding – conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005.
De regering neemt afstand van de kwalificaties over Turkije en minister-president Erdogan, respectievelijk «onbetrouwbaar» en «radicaal».
Het verzoeken van Europese steun om ontslagen medewerkers van Zalco weer aan het werk te helpen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid per omgaande een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds waardoor de ontslagen medewerkers van Zalco inclusief de toeleveringsbedrijven en de provincie Zeeland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds. Voorwaarde is uiteraard dat een aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Momenteel wordt door de provincie Zeeland en het bedrijf Zalco hard gewerkt aan het opstellen van de concept-aanvraag plus de vereiste onderbouwing, die de basis vormt voor de formele aanvraag door Nederland. Dit gebeurt in nauwe en constructieve samenwerking met medewerkers van mijn ministerie, waarbij alles erop is gericht de aanvraag tijdig ingediend te krijgen.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden, aangezien de aanvraag door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiterlijk 30 december 2011 door de Europese Commissie ontvangen moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Energieleveranciers die schuldhulpverleningsinstanties niet inseinen wanneer klanten met een betalingsachterstand ’s winters worden afgesloten van gas en elektra |
|
Diederik Samsom (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat niet alle energieleveranciers voldoen aan de meldingsafspraken en schuldhulpverleningsinstanties niet op de hoogte brengen wanneer in de wintermaanden een huishouden op het punt staat te worden afgesloten van gas en elektra?1
Ja.
Is het waar dat niet alle energieleveranciers de meldingsafspraken nakomen zoals die zijn afgesproken op grond van artikel 9 van de ministeriële regeling over afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas? Zo ja, is het u bekend om welke energieleveranciers het gaat?
In de ministeriële regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas is vastgelegd dat een energiebedrijf de kleinverbruiker met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de kleinverbruiker, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie. Indien de kleinverbruiker aangeeft geen gebruik te willen maken van schuldhulpverlening, mogen deze gegevens niet doorgegeven worden. Er zijn echter omstandigheden die het wenselijk maken dat indien de kleinverbruiker niet heeft gereageerd op het aanbod om schuldhulpverlening in te schakelen, het energiebedrijf toch persoonsgegevens van de kleinverbruiker door geeft aan een schuldhulpverleningsinstantie ten behoeve van het starten van een schuldhulpverleningstraject. Dat is aan de orde in de winterperiode, van 1 oktober tot 1 april, omdat elektriciteit en gas zeker in de winterperiode eerste levensbehoeften zijn. Daarom is in artikel 9 van de regeling vastgelegd dat energiebedrijven in de winterperiode gegevens van kleinverbruikers met betalingsachterstanden moeten doorgeven aan schuldhulpverlenende instanties.
Uit de evaluatie van de regeling in 2010 en uit onderzoek van de Energiekamer NMa in 2009/2010 is gebleken dat het proces van de aanvraag van schuldhulpverlening en de samenwerking tussen energiebedrijven en gemeenten in dit proces niet optimaal verliep. Processen rondom het doorgeven en ontvangen van persoonsgegevens waren nog onvoldoende ingeregeld en afgestemd op elkaar en doorlooptijden van schuldaanvragen duurden te lang. Energiebedrijven en schuldhulpverleners (verenigd in Energie-Nederland en de NVVK) hebben gezamenlijk deze handschoen opgepakt en zijn de afgelopen tijd bezig geweest om een landelijk convenant op te stellen dat de samenwerking tussen beide partijen moet verbeteren. Dit moet leiden tot een set uniforme (werk)afspraken omtrent doorlooptijden en communicatie met betrekking tot schuldhulpverleningstrajecten. Een doel van het convenant is om zo snel mogelijk stabilisering van de schulden te realiseren zodat de voorschotten weer betaald gaan worden. Tevens wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat klanten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Het is de verwachting dat het landelijk convenant in het eerste kwartaal van 2012 gereed is en in werking zal treden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er, in geval van betalingsachterstanden voor gas en elektra, in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden van betalingsregelingen en schuldhulpverlening met de klant worden besproken?
Ja, die mening deel ik. Dat is ook de reden dat de regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas een sterke relatie heeft met schuldhulpverlening en de klant al in een vroeg stadium, namelijk bij de schriftelijke herinnering, door het energiebedrijf wordt gewezen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Tevens is de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners, die wordt vastgelegd in het convenant, erop gericht om bij problematische schulden van afnemers in een zo vroeg mogelijk stadium samen te werken teneinde het aantal afnemers met betalingsproblemen terug te dringen en het verder oplopen van schulden te voorkomen.
Deelt u vervolgens de mening dat het goed is dat wanneer een cliënt niet reageert op het aanbod van betalingsregelingen en schuldhulpverlening, de schuldhulpverleningsinstantie wordt ingelicht om zelf contact te leggen met de cliënt om zo alsnog zo snel mogelijk tot een oplossing te komen zodat mensen ’s winters niet in de kou komen te zitten?
Ja, dat is de reden voor hetgeen in artikel 9 van de ministeriële regeling afsluitbeleid elektriciteit en gas is vastgelegd. Dit doet overigens niets af aan het feit dat het de verantwoordelijkheid van de cliënt zelf is om tijdig aan de aangegane financiële verplichtingen te voldoen om zo te voorkomen dat afsluiting van elektriciteit en gas plaatsvindt.
Op welke manier worden energieleveranciers gehouden aan het naleven van de ministeriële regeling? Zijn er sancties aan verbonden? Welke stappen bent u bereid zelf te zetten om ervoor te zorgen dat alle energieleveranciers zich houden aan de ministeriële regeling?
De Energiekamer NMa houdt toezicht op de naleving van de Elektriciteits- en Gaswet en daarmee ook op de naleving van de ministeriële regeling afsluitbeleid. In de periode 2009–2010 heeft de Energiekamer NMa een onderzoek verricht naar de opzet en werking van het afsluitbeleid van energieleveranciers en netbeheerders, waarbij getoetst is aan de voormalige ««Regeling Afsluitbeleid voor kleinverbruikers elektriciteit en gas»«. Onderdeel van het onderzoek betrof de verplichting om afnemers te wijzen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening en het voorkomen van afsluiting. Bij dit onderzoek is de correspondentie over afsluiten van alle energiebedrijven opgevraagd en gecontroleerd op alle onderdelen van de ministeriële regeling. Vervolgens heeft de NMa per energiebedrijf een verbeteradvies opgesteld en laten bevestigen dat de gewenste verbeteringen correct, dus conform (toenmalige) ministeriële regeling, zijn doorgevoerd.
Daarnaast vindt signaalgedreven toezicht plaats. Signaalgedreven toezicht houdt in dat de Energiekamer NMa – mede op basis van signalen via ConsuWijzer – monitort of er op de energiemarkt zich een structureel probleem voordoet. Op dit moment zijn er bij ConsuWijzer en bij de Energiekamer NMa geen signalen over afsluitbeleid die aanleiding vormen voor extra toezicht. De Energiekamer NMa beschikt over diverse sanctiemogelijkheden indien dat nodig is.
Mede naar aanleiding van de eerder genoemde evaluatie van de regeling in 2010 en de resultaten van het onderzoek van de Energiekamer NMa naar het afsluitbeleid, is de ministeriële regeling afsluitbeleid aangepast. Deze nieuwe verbeterde regeling is per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn te verschijnen convenant over de samenwerking tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners, ben ik van mening dat we een robuust bouwwerk hebben dat leveranciers, en schuldhulpverleningsinstanties in staat stelt om op zorgvuldige wijze invulling te geven aan het afsluitbeleid.
Zijn deze afsluitingen te rijmen met de door de sector zélf op vrijwillige basis gemaakte afspraken waarin is afgesproken dat bij (strenge) vorst niet wordt afgesloten? Zo ja, wanneer is het dan wel koud genoeg om te stoppen met afsluiten? Zo nee, Deelt u de mening dat deze afspraken moeten worden vastgelegd in de ministeriële regeling?
Sinds 1 oktober 2009 gelden de vrijwillige afspraken van de sector over afsluiting ten tijde van vorst. De vorstregeling is van toepassing op kleinverbruikers, die op grond van de MR zouden mogen worden afgesloten in de periode 1 oktober–1 april. In de vorstafspraken is geregeld dat een kleinverbruiker niet wordt afgesloten indien sprake is van strenge vorst. Er is sprake van strenge vorst wanneer het KNMI in De Bilt twee dagen achtereen een gemiddelde etmaaltemperatuur onder nul graden Celsius heeft gemeten. Indien dit op de dag van de voorgenomen afsluiting het geval is, wordt er niet afgesloten. Zodra de etmaaltemperatuur weer boven nul graden Celsius komt, en de financiële situatie niet is veranderd, zal alsnog worden afgesloten. Het gaat bij de vorstregeling om uitstel van een geplande afsluiting, niet om het tijdelijk heraansluiten van consumenten die al afgesloten waren. Er is bovendien geen sprake van een algemeen afsluitverbod tijdens de winter. In de ministeriële regeling zijn extra eisen vastgelegd waaraan energiebedrijven zich moeten houden in de winterperiode en is de consument extra beschermd. Er wordt echter ook een inspanning van de kant van de kleinverbruiker verwacht, die een oplossing moet zoeken voor zijn/ haar schulden.
De vorstregeling betreft zelfregulering. Met andere woorden, de bedrijven zien zelf toe op de naleving hiervan. In 2010 is met de evaluatie van het afsluitbeleid ook specifiek gekeken naar de werking van de vorstafspraken. De vorstafspraken blijken zelfstandig goed en eenvoudig te werken. Om die reden ben ik van mening dat ze niet in de ministeriële regeling hoeven te worden opgenomen.
Het schrappen van het gratis parkeren voor gehandicapten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gehandicapte betaalt voor fraudeur»1, «Den Haag schrapt gratis parkeren gehandicapten op gewone parkeerplaatsen»2, en herinnert u zich de initiatiefwet van het voormalig lid Van Dijken (PvdA) met betrekking tot het gehandicaptenparkeerbeleid?
Van beide artikelen heb ik kennis genomen. De strekking van de initiatiefwet is mij bekend.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart, ook op reguliere parkeerplaatsen, bijdraagt aan de mobiliteit van de houders van deze kaarten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat niet alle gemeenten een dergelijk parkeerbeleid voeren of op dat beleid terugkomen? Zo nee, waarom niet?
Een ruimhartig gratis gebruik van parkeerplaatsen voor mensen met een beperking draagt bij aan hun mobiliteit. In Nederlandse gemeenten geldt een eigen gemeentelijk parkeerbeleid. Gemeenten kunnen in dat beleid overwegingen met betrekking tot mobiliteit afwegen ten opzichte van andere doeleinden van hun parkeerbeleid. In een brief die ik op 8 december 2011 aan alle gemeenten heb gezonden, benadruk ik dat het voor gehandicaptenparkeerkaarthouders duidelijk moet zijn wat voor hen de regels zijn betreffende het parkeren in die gemeente.
Deelt u de mening dat het terugdraaien van het gratis parkeren voor gehandicapten vanwege fraude met deze parkeerkaarten een middel is dat de grote meerderheid van niet-frauderende parkeerkaarthouders onevenredig zwaar treft? Zo ja, deelt u dan de mening dat de oplossing van fraude niet gevonden dient te worden in het invoeren van betaald parkeren voor gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten die ervoor kiezen het fraudeprobleem op deze manier op te lossen, handelen binnen de gemeentelijke beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het parkeerbeleid. Het is te betreuren dat daarbij ook de andere parkeerkaarthouders worden getroffen. Sinds 2011 is er een landelijke database waarin gemeenten het kaartnummer en de vervaldatum van gehandicaptenparkeerkaarten kunnen registreren. Deze database is in opdracht van mijn ministerie ontwikkeld door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten en de Rijksdienst voor het Wegverkeer en wordt beheerd door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten. Gemeenten kunnen hun uitgegeven kaarten registreren en de handhavers kunnen de gegevens uit deze database raadplegen. Fraude kan zo worden beperkt. Momenteel maken ongeveer twintig gemeenten gebruik van deze database. Mijn ministerie werkt aan meer bekendheid voor de database die bijdraagt aan het beperken van de fraudegevoeligheid van de gehandicaptenparkeerkaart.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van gehandicaptenparkeerkaarten niet een doel op zich is, maar een noodzakelijk middel om er voor te zorgen dat degenen die niet van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in staat zijn zich te verplaatsen? Zo ja, hoe gaat u gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand met een beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, dan is een auto een middel om je te kunnen verplaatsen. De gehandicaptenparkeerkaart is slechts een middel om gebruik te kunnen maken van de daartoe aangewezen parkeerplaatsen in iedere gemeente. Het bieden van parkeergelegenheid voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart dicht bij de deur is het uitgangspunt. De houders worden zodoende ondersteund om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Veel gemeenten voeren daarnaast nog een begunstigend beleid voor houders van de kaart. Zoals ik onder antwoord 2 heb aangegeven moet het beleid van de gemeente voor de overige parkeerplaatsen helder worden gecommuniceerd aan de parkeerder ter plaatse. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bebording bij betaalde parkeerplaatsen waarop tevens de uitzonderingen zijn opgenomen. Het parkeerbeleid maakt, zoals al eerder gezegd, deel uit van de autonome beslissingsruimte van gemeenten.
Deelt u de mening dat houders van een gehandicaptenparkeerkaart vanwege te ver uiteenlopend parkeerbeleid tussen gemeenten, niet weten waar zij aan toe zijn? Zo ja, gaat u dan zorgen voor een uniform parkeerbeleid ten aanzien van alle gehandicapten met een gehandicaptenparkeerkaart in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de onduidelijkheid die bestaat voor houders van de gehandicaptenparkeerkaart heb ik de uitdrukkelijke oproep gedaan aan gemeenten met mijn onder antwoord 2 aangehaalde brief, om helderheid te verschaffen aan de houder van de gehandicaptenparkeerkaart over het ter plaatse geldende parkeerbeleid. Daarnaast wordt in de onder antwoord 3 aangehaalde landelijke database voor de registratie van de gehandicaptenparkeerkaarten ook het parkeerbeleid van de deelnemende gemeenten opgenomen voor de overige parkeerplaatsen. De website van het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten is ook door de houder van de gehandicaptenparkeerkaart te raadplegen. Als alle gemeenten in Nederland de uitgegeven gehandicaptenparkeerkaarten en hun gemeentelijk parkeerbeleid in de landelijke database registreren, dan is niet alleen diefstal zinloos geworden, maar dan is ook een blik op de website voldoende om kennis te nemen van het in de te bezoeken gemeente geldende parkeerbeleid voor gehandicapten. Aan deze voorziening wordt al gewerkt.
Weet u in hoeveel gemeenten in Nederland houders van een gehandicaptenparkeerkaart gratis mogen parkeren op reguliere betaalde parkeerplaatsen? Zo ja, hoeveel zijn er dit? Neemt dit aantal de afgelopen twee jaar af, neemt het aantal toe of is het stabiel? Zo nee, waarom weet u dit niet, en hoe kunnen houders van een gehandicaptenparkeerkaart het dan wel weten?
Het aantal gemeenten waar gratis kan worden geparkeerd op de overige parkeerplaatsen, buiten de reguliere gehandicaptenparkeerplaatsen, is mij niet bekend. Hiervan bestaat geen centrale registratie. In hoeverre dit aantal toe- of afneemt is evenmin bekend. Houders van een gehandicaptenparkeerkaart kunnen dan wel via het eerdergenoemde registratiesysteem, dan wel via bebording en berichtgeving van individuele gemeenten, zich op de hoogte stellen van de parkeermogelijkheden in een bepaalde gemeente.
Het verdwijnen van spoedeisende hulp in het Dokkumer ziekenhuis voor Noordoost Friesland |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum waar drie afdelingen moeten sluiten en van de berichten dat tegen deze sluiting veel verzet is?1
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u de verontwaardiging en bezorgdheid van veel inwoners van deze regio over het wegtrekken van belangrijke medische voorzieningen?
De minister van VWS kan zich heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in de regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. De minister van VWS vindt het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is.
Voor de inrichting van de verloskundige zorg in de regio volgt uiterlijk op 1 mei aanstaande een aanvullend plan. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend.
Deelt u de mening dat het wegtrekken van onderdelen van een belangrijke regionale ziekenhuisfunctie een nadrukkelijke verslechtering is van de vitaliteit en leefbaarheid van een krimpregio als Noordoost Friesland? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Er is zeker een relatie tussen voorzieningen als zorg en leefbaarheid en vitaliteit. Het is alleen heel goed mogelijk om een hoog niveau van leefbaarheid te borgen zonder dat voorzieningen zeer nabij zijn. Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen zijn namelijk belangrijker dan nabijheid. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om afspraken te maken over concentratie van voorzieningen in een beperkter aantal vestigingen om de kwaliteit ervan te kunnen handhaven. In de interbestuurlijke aanpak van krimp wordt in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, gemeenten en in een aantal gevallen provincies daarom afspraken gemaakt over de spreiding van voorzieningen als zorg in regionale en provinciale actieplannen bevolkingsdaling. Een belangrijk punt in de actieplannen is de bereikbaarheid van publieke en private voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie van verschraling van lokale zorgvoorzieningen past binnen de intenties van de rijksoverheid om krimpregio’s te versterken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, kunnen regionale afspraken over spreiding en bereikbaarheid van onder andere zorgvoorzieningen de leefbaarheid in krimpregio’s ook op langere termijn borgen.
Welke mogelijkheden zijn er naar uw mening om er toch voor te zorgen dat zorgdiensten zoals de spoedeisende hulp en de afdeling verloskunde voor deze regio behouden kunnen worden?
Voor de acute zorg (inclusief de verloskundige zorg) is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra ambulancestandplaats. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd. Het zorgbeleidsplan van De Sionsberg moet antwoord geven op datgene wat verantwoord in De Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren. Voorts zijn er voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding zijn.
De provincie Friesland onderschrijft het belang van kwalitatief goede en bereikbare zorg, maar is als provincie alleen verantwoordelijk voor het vaststellen van het spreidingsplan van de ambulancezorg. De provincie spreekt de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) aan op het realiseren van de norm: ambulances moeten binnen 45 minuten bij de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis kunnen zijn.
Op welke vormen van beschikbaarheidsbijdragen kan ziekenhuis De Sionsberg per 2012 aanspraak maken? Deelt u de mening dat er een beschikbaarheidsbijdrage voor kleine streekziekenhuizen moet komen?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) De Sionsberg een beschikbaarheidstoeslag van circa € 3 672 026,– toegekend. De minister van VWS heeft De Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat de NZa voor de beschikbaarheidstoeslag 2012 zal aansluiten bij de toeslag voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. De minister van VWS heeft u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
In de brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg heeft de minister van VWS uw Kamer gemeld dat zij een verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Juist in de rurale gebieden vereist de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de spoedeisende zorg binnen 45 minuten extra aandacht. Die ziekenhuizen die nodig zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten en die als gevolg van onvoldoende zorgvraag de spoedeisende zorg niet kostendekkend in stand kunnen houden, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidstoeslag. De exacte voorwaarden voor deze toeslag worden in de loop van 2012 nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor o.a. spoedeisende hulp en verloskunde? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beschikbaarheid van deze diensten in het ziekenhuis van Dokkum?
De minister van VWS deelt de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor onder andere spoedeisende hulp en verloskunde. Om die reden zijn er per direct maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de normtijd van 45 minuten te borgen. Zie hiervoor het antwoord onder vraag 5.
Op welke wijze bent u bereid of voornemens om een rol te spelen in het zoveel mogelijk overeind en bereikbaar houden van dergelijke zorgvoorzieningen voor Dokkum en omstreken?
Zie het antwoord op vraag 2 en 5.
Het bericht dat de crèches leeglopen |
|
Paul Ulenbelt , Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de crèches leeglopen?1
Uitvoeringscijfers van de Belastingdienst over 2011 laten ten opzichte van 2010 nog altijd een groei zien in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag. Het aanbod van kinderopvang stijgt echter sneller dan de vraag, waardoor individuele ondernemers in bepaalde regio’s te maken kunnen krijgen met een dalende omzet. De effecten van de maatregelen in de kinderopvang in 2012 worden nauwlettend in de gaten gehouden.
Bent u bereid te onderzoeken wat de reden is dat veel ouders de kinderdagopvang voor hun kind opzeggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten?
Er wordt op dit moment een onderzoek uitgevoerd in het kader van de evaluatie van de wet Kinderopvang. Het CPB is door mij gevraagd een micro-econometrische ex-post analyse uit te voeren naar de effecten van de wijzigingen in de subsidies voor kinderopvang. In deze analyse worden de effecten van de kinderopvangtoeslag op de participatie in kaart gebracht. Dit zal de kennis van de werking van de kinderopvangtoeslag vergroten en de empirische basis van analyses van toekomstige wijzigingen in de toeslag verder versterken. Deze analyse zal samen met de evaluatie van de Wet Kinderopvang naar de Kamer worden gezonden. Bovendien zullen op basis van uitvoeringsinformatie van de Belastingdienst de ontwikkelingen in 2012 nauwlettend in de gaten worden gehouden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders de kinderopvang kunnen blijven betalen zonder dat het gehele salaris van één ouder opgaat aan de kinderopvang?
Ouders krijgen in 2012 ongeacht hun inkomen minimaal 33,3% van de kosten van kinderopvang tot de uurprijs die voor vergoeding in aanmerking komt (de maximumuurprijs) vergoed. Zoals eerder gemeld in de brief uurprijzen kinderopvang (Kamerstukken 2011–2012, 31 322, nr. 162) wijken de uurprijzen niet veel af van de maximumuurprijs die voor vergoeding in aanmerking komt. Ouders met een inkomen lager dan € 18 546 krijgen meer dan 90% voor zowel het eerste als volgend kind van de maximumuurprijs vergoed. Ouders met een verzamelinkomen van € 70 000 krijgen 52,3% van de kosten van kinderopvang tot de maximumuurprijs vergoed voor het eerste kind en 83,6% voor volgende kinderen. Over het algemeen zal dan ook niet het gehele salaris van één ouder opgaan aan kinderopvang.
Bent u het eens met de constatering dat, als het salaris van één werkende ouder helemaal op gaat aan de kinderopvang, dat het logisch is dat ouders ervoor kiezen om te stoppen met werken? Vindt u dit wel een gunstige ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u er aan doen om ervoor te zorgen dat dit kapitaal voor de arbeidsmarkt behouden blijft?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal over het algemeen niet het gehele salaris van één ouder opgaan aan de kosten van kinderopvang. Wanneer formele kinderopvang duurder wordt, kan er ook voor informele kinderopvang gekozen worden; hierdoor blijft het effect op de arbeidsparticipatie beperkt. Overigens wordt er bij het vormgeven van de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag rekening gehouden met de effecten op de arbeidsparticipatie.
Wat is uw reactie op de verwachting van de FNV dat waarschijnlijk 15% van de ouders zal stoppen met werken?
De conclusie dat waarschijnlijk 15% van de ouders zal stoppen met werken is gebaseerd op een enquête die via de website van FNV en Abvakabo FNV onder ruim 1 000 ouders is gehouden. De representativiteit van het onderzoek is twijfelachtig. Vooral respondenten met een uitgesproken mening doen mee. De MOA-ombudsman roept dan ook op om dit soort enquêteresultaten kritisch te beoordelen2. De MOA, Center for Information Based Decision Making & Marketing Research, is een vereniging van bedrijven en instellingen die zich bezighouden met Market Research en Marketing Intelligence. MOA zet zich in om de kwaliteit van onderzoek en statistiek te verbeteren en stelt daartoe samen met andere brancheorganisaties gedragscodes op.
Het in de FNV-enquête geuite voornemen van een aantal ouders om te stoppen met werken, hoeft niet te betekenen dat ze dat ook daadwerkelijk doen. Ouders hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om voor informele opvang te kiezen. In 2011 zijn ouders meer gaan betalen voor kinderopvang, maar dat heeft volgens uitvoeringscijfers van de Belastingdienst niet tot een daling van het gebruik van formele kinderopvang geleid.
Hoeveel ouders in de laagste inkomensgroepen zullen naar verwachten het kinderdagverblijf van hun kind moeten opzeggen wegens financiële redenen? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Uit de voorlopige maandelijkse uitvoeringscijfers van de Belastingdienst blijkt dat er ten opzichte van 2010 nog altijd een groei zit in het totaal aantal kinderen met kinderopvangtoeslag. Er is echter een lichte daling in het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag voor ouders met een inkomen lager dan modaal. De bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag worden zodanig vormgegeven dat ouders met lage inkomens en ouders met grote banen worden ontzien. In 2012 gaan ouders met een laag inkomen er relatief minder op achteruit dan door de bezuinigingen van 2011. Het effect van de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag in 2012 voor de verschillende inkomensgroepen wordt nauwlettend in de gaten gehouden; extra onderzoek hiervoor is mijns inziens niet nodig. Zoals toegezegd zal ik voor de behandeling van de bezuinigingsmaatregelen voor 2013 in de kinderopvang de Kamer voorzien van nadere uitvoeringsinformatie.
Het systematisch muilkorven, oppakken en detineren van journalisten in herislamiserend Turkije |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Turkije pakt achttien journalisten op bij «anti-terreur-actie'»1, «Turkey Arrests Journalists It Ties to Outlawed Group»2 en «A dangerous place to be a journalist»?3
Sinds april 2009 is in Turkije een groot aantal mensenrechtenactivisten, lokale bestuurders en politici gearresteerd, die lid zouden zijn van de KCK, mogelijk de civiele tak van de PKK. Deze personen zijn gedetineerd in afwachting van de definitieve formulering van de aanklacht. Ervaring met soortgelijke zaken leert dat het maanden, zo niet jaren, kan duren voor de aanklacht bekend wordt. Het Turkse rechtssysteem laat het toe dat een aanklacht nog definitief geformuleerd moet worden, terwijl de verdachte reeds in hechtenis is genomen. De arrestaties uit de eerste twee nieuwsberichten passen in dit beeld.
Zoals ik u op 24 maart (op vraag 1960 uit vergaderjaar 2010–2011) en 11 april 2011 (op vraag 2 172 uit vergaderjaar 2010–2011) heb geantwoord, zijn Ahmet Sik en Nedim Sener aangehouden in het kader van een breder justitieel onderzoek naar de zogenaamde «Ergenekon»-zaak; een vermeende samenzwering van onder meer Turkse generaals, journalisten, schrijvers en academici gericht op destabilisering van democratische instituties, waaronder de regering-Erdoğan. Dit betreft de arrestaties uit het derde nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de Turkse democratie in het licht van het feit dat Turkije met meer dan 90 opgesloten journalisten tot de meest journalist-vijandige landen ter wereld behoort?
Het kabinet is bezorgd over de wijze waarop Turkije met (kritische) journalisten omgaat. Op het gebied van persvrijheid voldoet de Turkse democratie niet aan de Kopenhagencriteria.
Bent u bereid om de nieuwe aanslag van het islamistische regime Erdogan op de persvrijheid in Turkije, in de vorm van de arrestaties van afgelopen dinsdag, in scherpe bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spreekt de Turkse regering, zowel bilateraal als via de EU, aan op implementatie van de Kopenhagen-criteria, waarvan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid integraal onderdeel uitmaken. In de EU-Raadsconclusies van 5 december 2011 over het uitbreidingspakket is, mede op Nederlands aandringen, opgenomen dat «Turkije meer moet doen om de vrijheid van meningsuiting te respecteren.» De Raad stelde dat «de restricties tegen de media, het grote aantal rechtszaken tegen schrijvers en journalisten en het frequente verbod op websites ernstige bezorgdheid oproepen en daarom aan de orde moeten worden gesteld.»
Wat heeft u in de achterliggende periode gedaan om de vrijlating te bewerkstelligen van de Turkse journalist Nedim Sener, die met gevangenschap de prijs betaalt omdat hij het Turkse regime onder andere waagde te tarten met een boek over de moord op de Turks-Armeense journalist Hrant Dink?
Het kabinet gaat niet in op individuele tenlasteleggingen. Wel volgt Nederland, samen met de Europese Commissie en overige EU-lidstaten, de ontwikkelingen op de voet. Zo was een medewerker van het consulaat-generaal in Istanbul aanwezig bij de rechtszaal waar op 22 november 2011 het proces tegen onder meer Nedim Sener aanving. Het uitgangspunt bij het Nederlandse beleid is dat alle verdachten in Turkije op een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang moeten kunnen rekenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft op feestelijke wijze 400 jaar betrekkingen te vieren met een regime dat journalisten muilkorft, dat regime-onvriendelijke journalisten oppakt en detineert, en dat Allah-onvriendelijke cartoonisten bedreigt met lange gevangenisstraffen?
Turkije is op veel terreinen een belangrijke partner van Nederland. Turkije is een belangrijke handelspartner, een bondgenoot binnen de NAVO, een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie en er zijn intensieve maatschappelijke betrekkingen, mede vanwege de Nederlanders van Turkse afkomst. Daarnaast speelt Turkije een belangrijke rol in de transitie van een aantal Arabische landen. Dat neemt niet weg dat Turkije verdere stappen zou moeten zetten in zijn democratische hervormingsproces. Het is van belang dat de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen de zeer diverse betrekkingen tussen Nederland en Turkije bestendigt en op deze manier de democratische hervormingen in Turkije versterkt.
Wat gaat de (voorbereiding van de) viering van de 400 jaar diplomatieke betrekkingen met het persbreidelende Turkije de Nederlandse belastingbetaler eigenlijk kosten?
In de begroting is een bedrag van 2 070 000 euro gereserveerd voor deze viering.
Wilt u deze vragen gezien de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het ontbieden van de nuntius van de Heilige Stoel om een reactie te verkrijgen op het rapport-Deetman |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de onthullingen uit het rapport van de commissie-Deetman over seksueel misbruik in brede kring als schokkend zijn ervaren?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze bevindingen een passend (al dan niet beleidsmatig) vervolg dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
De opdracht tot het onderzoek was afkomstig van de Rooms-Katholieke Bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen. De Rooms-Katholieke Kerk heeft aangegeven de aanbevelingen uit het rapport te omarmen en hier opvolging aan te geven. De aanbevelingen uit het onderzoek richten zich bijna uitsluitend op de Rooms-Katholieke Kerk. De Commissie Deetman roept de Rooms-Katholieke Kerk op tot erkenning, hulp, genoegdoening en nazorg om zo bij te dragen aan herstel van het aangedane leed. Ook stelt de commissie dat financiële compensatie onlosmakelijk verbonden is met het herstel dat de slachtoffers moet worden geboden. Ik verwijs voor het overige naar de aan uw Kamer per brief van 16 januari toegezonden reactie van de Minister van Veiligheid en Justitie op de bevindingen van de commissie.
Deelt u de mening dat het voor de vormgeving van dit vervolg nuttig is om de reactie van het hoofd van de Katholieke Kerk – de paus – te vernemen? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen en de aanbevelingen zijn door de opdrachtgevers onderschreven. Het is aan de Rooms-Katholieke Kerk om te bepalen hoe en door wie op de onderzoeksbevindingen van de Commissie Deetman wordt gereageerd.
Bent u bereid de nuntius van de Heilige Stoel in Nederland te ontbieden om deze reactie te vernemen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid de Nederlandse ambassadeur bij de Heilige Stoel langs de daartoe geëigende diplomatieke kanalen te laten informeren naar de formele reactie van het hoofd van de Katholieke Kerk op deze onthullingen?
Het Kabinet acht de eerste reactie van het hoogste Rooms-Katholieke gezag in Nederland voor dit moment voldoende en wacht vervolgstappen af. Ik zie daarom geen reden de nuntius van de Heilige Stoel in Nederland te ontbieden om een reactie te vernemen. In regulier overleg tussen mijn ministerie met de kerkelijke vertegenwoordiging komen actuele onderwerpen op de agenda. Dit onderwerp past daarin.
Deelt u de mening dat op deze manier de niet altijd onomstreden meerwaarde van de nuntius van de Heilige Stoel in het diplomatieke landschap kan blijken? Zo nee, waarom niet?
De Heilige Stoel en Nederland onderhouden langlopende diplomatieke betrekkingen. Contact tussen de Nederlandse overheid en de nuntius behoort tot het normale diplomatieke verkeer.
Bent u bereid deze reactie dan wel reacties te delen met de Kamer, zodat deze kan worden betrokken bij de verdere besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Rooms-Katholieke Kerk om aan de conclusies van het rapport van de Commissie Deetman een vervolg te geven en daarover naar buiten te treden. Zie ook het antwoord op vraag 2.