De naleving van de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Zijn netbeheerders en vergunninghouders (energieleveranciers) verplicht om jaarlijks te rapporteren over het aantal afsluitingen van energie, respectievelijk beëindiging van levering? Zo nee, onderschrijft u de relevantie van deze informatie voor het beoordelen van de effectiviteit van beleid ter voorkoming van afsluiten van energie, in zijn algemeenheid en specifiek tijdens de wintermaanden, zoals geregeld in de Regeling afsluiten elektriciteit en gas van kleinverbruikers? Bent u bereid om te bevorderen dat de netbeheerders en vergunninghouders1 met ingang van 2012 op uniforme wijze rapporteren over afsluitingen respectievelijk beëindiging van de levering, onderscheiden naar winterperiode/zomerperiode en de in de artikel 2 tot en met 4 van de ministeriële regeling omschreven gronden om tot afsluiting/beëindiging levering over te gaan?
Nee, netbeheerders en leveranciers zijn niet verplicht om over aantallen afsluitingen, dan wel beëindiging van levering te rapporteren. Wel houden netbeheerders zelf jaarlijks bij hoeveel afsluitingen er in dat voorafgaande jaar hebben plaatsgevonden.
Heeft u een verklaring voor de sterk verschillende trend inzake het aantal afsluitingen in 2011 bij enerzijds Liander en anderzijds Enexis en Stedin? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen?
Voor het beoordelen van de effectiviteit van het afsluitbeleid vind ik het relevant om inzicht te hebben in de werkwijze en processen van leveranciers en netbeheerders ten aanzien van het afsluitbeleid.
Daarom heb ik in 2010 de regeling afsluitbeleid geëvalueerd en heeft de NMa in 2009/2010 een onderzoek naar het afsluitbeleid uitgevoerd. De algemene lijn van de evaluatie was dat de regeling goed werkt. Het belangrijkste verbeterpunt dat zowel uit de evaluatie van de regeling als het onderzoek van de NMa is gekomen betreft de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners. Naar aanleiding van deze signalen hebben de leveranciers en schuldhulpverleners besloten een landelijk convenant op te stellen om zaken als de aanlevering van klantgegevens en doorlooptijden beter te regelen. Het convenant is een verdiepingsslag van de ministeriële regeling afsluitbeleid, waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen leveranciers en schuldhulpverleners op dit vlak effectiever en efficiënter te maken. Het is de verwachting dat dit landelijke convenant in het eerste kwartaal van 2012 in werking zal treden. De ministeriële regeling is naar aanleiding van de evaluatie en onderzoek van de NMa aangepast (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 32 373, nr. 13) en per 1 oktober 2011 in werking getreden. Samen met het op korte termijn af te ronden convenant ben ik van mening dat het afsluitbeleid op dit moment zorgvuldig en effectief is ingericht. Ik blijf echter ook de komende jaren de werking en effectiviteit van de regeling goed monitoren.
Gegevens over het aantal afsluitingen zijn niet eenvoudig en eenduidig boven tafel te halen en geven geen volledig inzicht in de effectiviteit van de regeling. Bij een afsluiting zijn namelijk meerdere partijen betrokken, de klant, de leverancier, de netbeheerder en de schuldhulpverlener en die beschikken allen over verschillende informatie. De achtergrond van een afsluiting is ook verschillend, bijvoorbeeld als gevolg van wanbetaling, leegstand of fraude. Het is ook moeilijk de afsluitcijfers jaar op jaar te vergelijken. Een relatief koude winter kan bijvoorbeeld al het effect hebben dat het aantal afsluitingen in dat jaar daalt als gevolg van de vorstregeling. Daarnaast is het afsluitcijfer als gevolg van wanbetaling lastig te duiden omdat afsluiting het einde is van een lang en zorgvuldig proces tussen energieleverancier, klant en schuldhulpverlening. Niet alleen de inzet van energieleveranciers, maar ook de bereidheid van de afnemer om tot een oplossing te komen en de mogelijkheden die een schuldhulpverlener heeft zijn belangrijk ten aanzien van het voorkomen van afsluitingen. Niettemin heb ik aan de belangenverenigingen van de leveranciers en netbeheerders, Energie-Nederland en Netbeheer Nederland, gevraagd of zij bereid zijn de komende tijd te inventariseren of gezamenlijk tot inzichtelijke cijfers gekomen kan worden waarbij het aantal afsluitingen en de achterliggende reden van die afsluitingen inzichtelijk wordt gemaakt. Beide belangenverenigingen hebben aangegeven bereid te zijn dit te inventariseren. Dat stel ik zeer op prijs. Ik hecht er aan dat deze exercitie niet leidt tot onnodig zware uitvoeringslasten en ben dan ook niet voornemens om energiebedrijven extra plichten in dit kader op te leggen.
Is het waar dat nieuwe leveranciers van elektriciteit en gas op de Nederlandse markt voor kleinverbruikers (met name de zogenaamde prijsvechters) bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan bij de (voormalige) geïntegreerde energiebedrijven Essent, NUON, Eneco en Delta? Kan het antwoord cijfermatig onderbouwd worden?
Nee, het is niet mogelijk om daar een eensluidende verklaring voor te geven. Afgelopen jaren is afsluitbeleid en -proces op verschillende punten gewijzigd waardoor trends nog moeilijk te verklaren zijn. De verwachting is dat het afsluitcijfer op landelijk niveau voor 2011 uitkomt rond de 23 000, een bescheiden stijging slechts ten opzichte van de 22 417 afsluitingen in 2010 en een flinke daling ten opzichte van de 28 487 afsluitingen in 2009. Per regio kunnen er verschillen zijn in oorzaken van afsluiting zoals leegstand, energiediefstal en beëindiging van leveringscontracten, het kan te maken hebben met verschil in aanpak door gemeenten en schuldhulpverleners of bijvoorbeeld een inhaalslag van netbeheerders ten aanzien van het afsluiten van leegstaande panden om administratieve netverliezen terug te dringen.
Omdat het uiteindelijk gaat om de landelijke ontwikkeling van afsluitingen en vanwege het benodigde capaciteits- en budgettaire beslag van zo’n onderzoek vind ik het niet opportuun om een onderzoek in te stellen naar de verschillen tussen netbeheerders. Ik vind het van groter belang dat energiebedrijven zich houden aan de ministeriële regeling en een zorgvuldig proces doorlopen voordat tot het ultieme middel van afsluiting over wordt gegaan.
Onderschrijft u dat de netbeheerders die een «einde levering» End of Supply (EOS) melding krijgen van een vergunninghouder niet kunnen vaststellen of de vergunninghouder zich houdt aan de bepalingen van artikel 3 van de regeling2 en 4 lid 13? Zo ja, wie houdt er dan wel toezicht op de naleving van deze bepalingen door vergunninghouders?
Nee, uit het onderzoek dat de toezichthouder NMa in 2009/2010 uitvoerde, alsmede uit andere signalen verkregen door de toezichthouder, is niet gebleken dat zogenoemde nieuwkomers anders opereren in het kader van het afsluitbeleid dan andere energieleveranciers. De stelling dat nieuwe leveranciers bij wanbetaling sneller overgaan tot «einde levering» dan de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven kan dus niet met feiten onderbouwd worden.
Bovendien zal het convenant tussen energieleveranciers en schuldhulpverleners door alle bij Energie-Nederland aangesloten leveranciers ondertekend worden, dus door zowel nieuwe leveranciers als de (voormalig) geïntegreerde energiebedrijven.
Is er een laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting voor situaties waarin een kleinverbruiker van energie dreigt te worden afgesloten, waarbij binnen twintig dagen (de termijn voor het vinden van een alternatieve leverancier) de uitkomst van de procedure bekend is? Zo ja, hoe luidt deze? Zo nee, onderschrijft u dat er behoefte is aan een dergelijke procedure?
Ja, dat klopt. Netbeheerders kunnen met een «einde levering» bericht niet vaststellen of de leverancier zich houdt aan de bepalingen in de ministeriële regeling. Dat is ook niet aan de netbeheerders om te doen. Conform de Elektriciteits- en Gaswet is de NMa de partij die bevoegd is om toezicht te houden op de energiemarkt en als uitvloeisel daarvan beoordeelt of de onder toezicht gestelden zich houden aan de wet- en regelgeving. De NMa heeft diverse toezichtinstrumenten tot haar beschikking en heeft bij geconstateerde overtredingen ook verschillende sanctiemogelijkheden.
Fusieplannen van ziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix (SKB) in Winterwijk en het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem van plan zijn te fuseren, met uitzicht op sluiting van de locatie in Winterswijk? Kunt u zich voorstellen dat hierdoor onrust is ontstaan onder de lokale bevolking?1
Dit fusievoornemen is (nog) niet gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Zoals ik ook in eerdere antwoorden op vragen van uw fractie al heb aangegeven ben ik niet van mening dat fusies in de zorg in alle gevallen ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Andersom is ook waar, grote instellingen kunnen heel inefficiënt zijn en daarmee duurder en slechter van kwaliteit. Niettemin deelt dit Kabinet uw zorgen over fusies. Die zorgen komen voort uit ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van de fusie, de betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk hebben uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt, een wetsvoorstel daartoe ligt thans bij de Raad van State voor.
Om op dit moment al zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (koepels van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik heb partijen met concrete fusievoornemens, inmiddels aangeschreven met het verzoek aldus te handelen.
Uiteraard kan ik mij voorstellen dat er onrust is ontstaan bij de lokale bevolking. In dat kader wijs ik graag op de grote betrokkenheid van de gemeente Winterswijk bij de voorgenomen fusieplannen die ik uit de berichtgeving heb afgeleid.
Deelt u de mening dat sluiting van het ziekenhuis in Winterswijk of het schrappen van spoedeisende hulp een onverantwoorde aantasting van de medische zorg in het oosten van de Achterhoek zou betekenen, bijvoorbeeld met het oog op de aanrijtijden van ambulances? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen wat het fusievoornemen exact betekent voor het ziekenhuis in Winterswijk en wat daarover inmiddels tussen de diverse betrokkenen is gewisseld. Voor mij is van belang dat de kwaliteit en bereikbaarheid ten gevolge van een eventuele fusie niet worden geschaad. Daartoe is de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor de spoedeisende zorg een belangrijk uitgangspunt. In geval van sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) van het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk zou dat, volgens de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uit 2011, betekenen dat 29 600 inwoners uit de omgeving niet meer binnen de normtijd van 45 minuten een SEH kunnen bereiken. Het fusievoornemen van partijen dient met een dergelijk gegeven nadrukkelijk rekening te houden. Hier ligt ook een belangrijke rol voor de zorgverzekeraars in de regio, zij hebben immers een zorgplicht naar hun verzekerden en zullen met de zorgaanbieders in de regio afspraken moet maken over hoe de zorg in de regio (inclusief acute zorg) te garanderen. Dit geldt ook voor de toezichthouders die toezicht houden op de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg.
Is het waar dat het management van het SKB aan de gemeenteraad van Winterswijk te kennen heeft gegeven te streven naar behoud van het ziekenhuis in Winterswijk? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de eerdere mededeling dat een nieuw ziekenhuis op één locatie in de Achterhoek absoluut noodzakelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de zorgen onder de bevolking weg te nemen?
Ik vind het belangrijk dat partijen met een fusievoornemen belanghebbenden zo veel als mogelijk betrekken bij het fusieproces. Het betrekken van belanghebbenden zal ik met de aankomende aanscherpingen van de regels met betrekking tot fusietoetsing dan ook verplicht stellen. Partijen dienen dan een concentratie-effect rapportage in te dienen, waarbij zij verplicht zijn inbreng van belanghebbenden te vragen op het fusievoornemen. Ook moeten de partijen met een fusievoornemen aangeven hoe zij met die inbreng van belanghebbenden zijn omgegaan. Partijen worden op deze manier gedwongen tijdens het fusieproces de belangen van de verschillende stakeholders, waaronder de lokale bevolking, te betrekken in het fusieproces.
De verwoesting door de overheid van de provincie Lahore (Pakistan) van gebouwen van de Lahore Charitable Organization |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op 10 januari 2012 de autoriteiten van de Pakistaanse provincie Lahore 4 gebouwen van de Lahore Charitable Organization, waarin mensen woonachtig waren en een kapel gevestigd was, vernietigd hebben met Bulldozers?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het moedwillig bulldozeren van gebouwen, die al meer dan 100 jaar in bezit zijn van een erkend goed doel in Pakistan?
Dit incident laat zien hoe kwetsbaar de positie van minderheden is in Pakistan. Uit het onderzoeksrapport van de mensenrechtenorganisatie Centre for Legal Aid, Assistance and Settlement (CLAAS) blijkt dat deze kwalijke actie waarschijnlijk door geldelijke motieven is ingegeven. Landonteigening komt in Pakistan veel voor. Minderheden zijn hier geregeld slachtoffer van.
Hoe beoordeelt u de situatie van minderheden in Pakistan op dit moment, mede in het licht van de bevindingen van de Justice and Peace Committee over onder andere de blasfemiewetten?
De positie van minderheden in Pakistan is zorgelijk. De bevindingen illustreren de tekortkomingen van onder andere de blasfemiewetgeving. De Pakistaanse autoriteiten staan onder grote druk van invloedrijke religieuze groeperingen om de blasfemiewetgeving in stand te houden. In het huidige maatschappelijke klimaat in Pakistan kunnen religieuze minderheden onvoldoende in vrijheid hun geloof belijden.
Bent u bereid om bij de Pakistaanse autoriteiten via de ambassadeur opheldering te vragen over de redenen van verwoesting van deze gebouwen en te rapporteren aan de Kamer hierover?
Nederland heeft op bilateraal niveau uitleg gevraagd aan de Pakistaanse autoriteiten over dit incident. De zaak is inmiddels door de Pakistaanse minister van National Harmony onder de aandacht gebracht van Premier Gilani die toegezegd heeft nadere stappen te zullen ondernemen en de Provincie Punjab hierop aan te spreken. Nederland volgt de ontwikkelingen rondom deze kwestie en spreekt in afstemming met andere EU-lidstaten de regering van Pakistan aan op de noodzaak een substantiële bijdrage te leveren aan de verandering van het maatschappelijke en politieke klimaat, ten gunste van minderheden.
Wateroverlast in Groningen |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de wateroverlast en de dreiging van hoogwater afgelopen week bij onder andere Tolbert, Woltersum, Wittewierum, Ten Boer en Ten Post?
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre de situatie daar uitzonderlijk was en welke gevolgen dit heeft?
Uit de voorgaand beschreven situatie is op te maken dat er sprake was van een samenloop van omstandigheden, maar niet van een uitzonderlijke situatie. Het overvloedig gevallen regenwater is regionaal opgevangen en maar deels afgevoerd richting Waddenzee. Het merendeel is – tijdelijk – in het regionale systeem opgevangen, met als gevolg dat het, inclusief de regionale waterkeringen, flink op de proef gesteld is.
Deelt u de mening dat een volgende dreiging van het onderlopen van bewoond gebied voorkomen moet worden?
Uitgangspunt van landelijk, regionaal en lokaal waterbeleid is het voorkomen dat bewoond gebied onder water loopt. Echter, een 100% garantie daarop is niet te geven.
Kunt u aangeven welke maatregelen regionaal en lokaal genomen moeten worden om de stabiliteit van dijken en kades verder te vergroten?
Regionale waterkeringen dienen te voldoen aan bepaalde normen ten aanzien van hoogte, sterkte en stabiliteit. Deze normen worden vastgesteld door de provinciale overheid, die tevens het toezicht heeft op de beheerder van de regionale waterkering, veelal een waterschap. De beheerder toetst de regionale waterkering aan de opgelegde norm. Indien de regionale waterkering niet voldoet aan de norm, dan dienen verbetermaatregelen te worden uitgevoerd. De beheerder van de regionale waterkering is hier voor verantwoordelijk.
Welke maatregelen moeten genomen worden om herhaling van wateroverlast te voorkomen? Maken het aanwijzen van meer bergingsgebieden en het aanleggen van een extra gemaal hiervan onderdeel uit? Zo ja, hoe wordt dat gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de regionale wateroverlast is een verantwoordelijkheid van de regionale bestuurders. Dit betekent dat provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar tot een adequate aanpak dienen te komen. Dit is en wordt vastgelegd in het provinciale waterplan. De provincie is hierin kaderstellend.
De recent door de waterschappen in Groningen en Friesland gerealiseerde waterbergingsgebieden zijn daadwerkelijk ingezet, ze hebben goed gewerkt en de beschikbare capaciteit is volgens deze waterschappen vooralsnog voldoende.
De realisatie van een extra gemaal (in Lauwersoog) is een maatregel die onderdeel uitmaakt van de verbetering van de regionale waterhuishouding in Noord Nederland. Daarvoor zijn de waterschappen Noorderzijlvest en Friesland verantwoordelijk, binnen de door de provincies Groningen en Friesland vastgestelde kaders. Een business-case naar een extra gemaal wordt binnenkort door de voornoemde twee waterschappen afgerond. De betrokken regionale partijen zullen, naar verwachting, voor medio 2012 een besluit nemen. De regionale partijen zullen een extra gemaal zelf dienen te financieren, aangezien het een oplossing betreft ten gunste van het regionale waterbeheer.
Kunt u aangeven op welke wijze de recente wateroverlast samenhangt met de huidige kwaliteit van onze waterkeringen?
De kwaliteit van de regionale waterkeringen heeft, op enkele locaties na, niet gezorgd voor wateroverlast. Op het eiland De Burd nabij Grou heeft een dijkdoorbraak plaatsgevonden,waardoor het water het eiland kon oplopen. Bewoners zijn geëvacueerd of naar hoger gelegen grond gegaan. Op enkele locaties waren de waterkeringen zodanig verzadigd dat het water door de dijk liep. Daarop hebben de waterschappen noodmaatregelen genomen, zoals de inzet van pompen, het aanbrengen van zandzakken en/of extra grond tegen de dijk.
De primaire waterkeringen kenden geen problemen.
Welke gevolgen hebben Duitse maatregelen tegen hoogwater in Nederland?
Ik interpreteer uw vraag als volgt. Maatregelen in Duitsland zorgen voor een verlaging van de rivierwaterstand bij binnenkomst in Nederland. Dergelijke maatregelen zijn dus gunstig.
Internationaal is overigens overeengekomen dat landen hun hoogwaterprobleem niet afwentelen op het benedenstrooms (lager) gelegen buurland.
Kinderarbeid en positie Dalits in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het – mede gezien uw antwoord op eerdere vragen1 over een robuust duurzaamheidhoofdstuk in het EU-India vrijhandelsverdrag – mogelijk gebleken overeenstemming te bereiken over zo’n hoofdstuk dat in overeenstemming is met de motie die de Kamer daarover heeft aangenomen?2 Zo nee, bent u dan van plan om gezien de motie uw steun aan het verdrag te onthouden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk gebleken om de onderhandelingen over het EU-India vrijhandelsverdrag voor de EU-India Top van afgelopen 10 februari af te ronden.
Onder verwijzig naar uw antwoord op vraag 5 over «Kinderarbeid en de positie van Dalits in India»: «De Indiase regering heeft de afgelopen jaren wetgeving ingevoerd om kinderarbeid, dwangarbeid en non-discriminatie tegen te gaan», kunt u de Kamer informeren welke wetgeving dit betreft en hoe u de uitvoering daarvan beoordeelt?
Het gaat om de «Right to Education Act», de «Child Labour Prohibition & Regulation Act» en de National Rural Employment Guarantee Act (NREGA). De Indiase overheid zet de nodige stappen om kinderarbeid en discriminatie van Dalits tegen te gaan, maar merkt tegelijkertijd dat capaciteitsgebrek en de hardnekkige (rurale) ontwikkelingsproblematiek, implementatie soms in de weg staan.
Bent u, gezien uw antwoord op genoemde vraag 5, van mening dat het kritische rapport van de International Trade Union Confederation (ITUC) over de uitvoering van de vier fundamentele arbeidsrechten in India3 te somber is over de bestaande situatie in India? Zo ja, op welke bronnen baseert u uw afwijkende oordeel en kunt u de Kamer uw onderbouwde analyse doen toekomen?
Het ITUC-rapport is kritisch over de naleving van de vier fundamentele arbeidsrechten in India in de praktijk. Wat betreft het bestrijden van kinderarbeid is het van belang te onderkennen dat door de Right to Education Act wellicht miljoenen kinderen, meer dan voorheen naar school gaan.
India beschikt over een goed stelsel van wetten en regelgeving op het terrein van mensenrechten, maar er zijn verbeteringen nodig in de naleving daarvan.
Welke bijdrage levert u, gezien uw prioriteit voor de vier fundamentele arbeidsrechten, aan de betere naleving van deze rechten in India, onder meer via bilaterale politieke contacten, de EU, de VN en het MVO instrumentarium?
De Indiase overheid is verantwoordelijk voor naleving van de vier fundamentele arbeidsrechten in India. Nederland is actief lid van VN-organisaties zoals ILO UNICEF, UNDP en UNIFEM. Deze organisaties hebben programma’s in India gericht op naleving van fundamentele arbeidsrechten. Nederland is voorts actief in de voorbereidingen van de EU-India mensenrechtendialoog, waarin o.a. fundamentele arbeidsrechten geagendeerd staan.
Daarnaast ondersteunt de Nederlandse Ambassade in New Delhi Nederlandse bedrijven om arbeidsomstandigheden te verbeteren in de keten.
Kunt u de Kamer de «studies/analyses die stellen dat de positie van Dalits verbetert, bijvoorbeeld in de deelstaat Uttar Pradesh» doen toekomen? Bent u van mening dat deze verbeteringen substantieel zijn en zich met de huidige aanpak van de Indiase regering sterk zullen voortzetten? Of bent u van mening dat de Indiase overheid nog aanzienlijke nieuwe inspanningen moet verrichten om de rechten van Dalits op tal van terreinen te waarborgen?
Ik stuur u deze studie «Rethinking Inequality: Dalits in Uttar Pradesh in the Market Reform Era» als bijlage toe.4
De woon-, werk- en sociale omstandigheden van Dalits, in de deelstaat Uttar Pradesh, verbeteren. Nationale wetgeving voor de bescherming van Dalits is voldoende aanwezig, hoewel vooral in landelijke gebieden implementatie van deze wetgeving vaak gebrekkig is.
Betekent uw antwoord op vraag 7 over de uitvoering van de motie over de positie van de Dalits («In de mensenrechtenstrategie van de Nederlandse regering staat dat effectiviteit van het beleid voorop zal staan en dat daarbij selectiever zal worden opgetreden») dat u niet van plan bent de motie (in zijn geheel) uit te voeren? Zo ja, waarom niet, gezien uw eerdere toezegging dat u de motie zou uitvoeren? Zo nee, wat gaat u doen om de motie wel uit te voeren?
De Nederlandse regering heeft in de mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor Vrijheid» duidelijke keuzes gemaakt. Hierbij is aangegeven dat effectiviteit en selectiviteit voorop staan in de uitvoering van het beleid. Ik heb naar aanleiding van de kamermotie besloten een financiële bijdrage te geven aan de organisatie International Dalit Solidarity Network (IDSN). In EU-kader en VN-verband staat het onderwerp »discriminatie op basis van werk en afkomst» op de agenda.
Bent u van plan, zowel bilateraal en/of samen met de Europese Commissie om de Indiase regering aan te spreken op de inhoud van het rapport «Torture in India 2011»4 van het Asian Centre for Human Rights, waaruit onder meer blijkt dat sinds 2001 officieel 14 231 personen zijn geregistreerd die zijn overleden in politiebureaus en gevangenissen, in bijna alle gevallen door marteling (cijfers die volgens het rapport «een fractie» van het probleem weergeven)?
In de jaarlijkse EU-India mensenrechten dialoog, eind maart 2012 staat het onderwerp op de agenda.
Wat wordt de inzet van de Nederlandse regering met betrekking tot mensenrechten in voorbereiding op en tijdens de komende EU-India Top en de mensenrechtendialoog met India in het voorjaar?
Nederland spant zich ervoor in de eigen mensenrechtenprioriteiten hun plaats te geven.
Bent u bereid een analyse/notitie over de situatie op het gebied van arbeidsrechten en mensenrechten in India aan de Kamer te doen toekomen en daaraan een meerjarig werkprogramma te verbinden? Zo nee, waarom niet?
In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage aan uw Kamer wordt de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten, ook in India, vermeld.
Bent u bereid de vragen voor 7 februari te beantwoorden i.v.m. de EU-India Top die in die week gehouden wordt?
Helaas is het niet gelukt uw vragen voor aanvang van de EU-India Top (10 februari 2012) te beantwoorden.
Het bericht ‘Ouderen achter slot en grendel’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouderen achter slot en grendel»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Klopt het dat woonzorgcomplex De Grote Koppel de hoofdingang op slot gedaan heeft waardoor verzorgsters niet meer bij de cliënten thuis kunnen komen?
De buitendeur van wooncomplex De Grote Koppel is 24 uur per dag gesloten. Dit was eerder al het geval voor de avond en de nacht. Omdat zich te vaak «onbevoegden» in het gebouw bevonden, heeft Woonzorg Nederland, de woningcorporatie die eigenaar is van het complex besloten om de buitendeur ook overdag op slot te doen. Dit om de veiligheid van de bewoners te garanderen.
De Grote Koppel is een wooncentrum voor 55+’ers. Het gaat om woningen waar mensen zelfstandig wonen. De meeste bewoners zijn in staat om zelf de deur voor derden open te doen. Daar waar mensen zorg ontvangen en voor hun verzorgende niet meer zelfstandig in staat zijn de deur te openen, maken cliënten afspraken met de thuiszorgorganisatie over een «sleutelbeleid». Dit is gebruikelijk in de thuiszorg.
Klopt het dat de eigenaar van het pand geen sleutelkluisjes wil plaatsen, omdat dit het aangezicht van de hoofdingang zou bederven? Zo ja, deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat de eigenaar meer waarde hecht aan het aangezicht van zijn gebouw dan aan de gezondheid van zijn cliënten?
Woonzorg Nederland geeft aan dat de veiligheid van de bewoners de belangrijkste reden is dat geen sleutelkluisjes buiten de hoofdingang van het pand De Grote Koppel worden geplaatst. De organisatie meent ook dat kluisjes de gevel niet verfraaien, maar dat dit niet van doorslaggevend belang is bij de afweging omtrent het al dan niet plaatsen van de kluisjes. Ik sluit mij aan bij het standpunt, dat als eerste de veiligheid van de bewoners gegarandeerd moet worden.
Deelt u de mening dat deze cliënten te allen tijde bereikt moeten kunnen worden door de verzorgsters? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit direct weer mogelijk wordt?
Ja die mening deel ik. Als mensen thuiszorg nodig hebben, is het uiteraard van belang dat de verzorgenden binnen kunnen komen. De Grote Koppel is een wooncentrum voor 55+’ers. Het gaat om woningen waar mensen zelfstandig wonen. De meeste bewoners zijn in staat om zelf de deur voor derden open te doen. Daar waar mensen zorg ontvangen en voor hun verzorgende niet meer zelfstandig in staat zijn de deur te openen, maken cliënten afspraken met de thuiszorgorganisatie over een «sleutelbeleid». Dit is gebruikelijk in de thuiszorg.
Er is in dezen ook geen verschil met andere zelfstandig thuiswonende ouderen.
Gaat u actie ondernemen tegen de kille eigenaar die dit op zijn geweten heeft? Zo ja, hoe gaat die actie eruitzien? Zo nee, waarom niet?
Gegeven de bovenstaande antwoorden vind ik het niet nodig om actie te ondernemen in deze situatie.
Vergoedingen aan de Commissaris der Koningin van de provincie Utrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de CdK van de provincie Utrecht met zijn salaris boven de Balkenendenorm uitkomt? Wat is zijn precieze inkomen over het jaar 2011?1
Het inkomen van de commissaris van de Koningin Utrecht over het jaar 2011 is mij niet bekend. Uw vraag loopt vooruit op de inventarisatie van beloningen die in het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (Wopt) plaats zal vinden. De Wopt rapportage over 2011 zal in het najaar 2012 verschijnen.
Als uw vraag refereert naar het inkomen over 2010, dan verwijs ik u naar de Wopt rapportage over het jaar 2010 die in 2011 is uitgekomen en u op 28 december 2011 is toegezonden (TK 2011–2012, 30 111, nr. 5). In deze rapportage is aangegeven dat het totale inkomen volgens de criteria van de WOPT 213 779 euro bedraagt.
Deelt u de opvatting dat de Balkenendenorm een hard plafond is, waar deze bestuurder nooit bovenuit mag komen? Zo ja, wat gaat u doen om het salaris van deze CdK weer onder dat plafond te krijgen?
De Wopt-norm wordt vaak ten onrechte als de Balkenende norm aangeduid. De Wopt-norm is echter een norm voor de openbaarmaking en geen hard plafond. De bezoldiging van de politieke ambtsdragers is uitputtend geregeld in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning.
Is het waar dat de provincie Utrecht de CdK een bedrag van € 24 655 heeft betaald, als vergoeding voor de bijtelling van de belasting voor het privégebruik van zijn dienstauto?
Uit de Wopt rapportage over 2010 blijkt dat de overschrijding ten opzichte van de Wopt-norm is toe te schrijven aan de vergoeding voor de bijtelling van de belasting voor het gebruik van de dienstauto (artikel 8b, Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning). Het precieze bedrag van de vergoeding vermeldt de WOPT-rapportage niet.
Deelt u mijn opvatting dat de regels omtrent de vergoedingen voor bestuurders zo helder zijn dat deze geen ruimte bieden voor een dergelijke belastingontduiking?
Uw suggestie dat hier sprake is van belastingontduiking deel ik niet. Op grond van artikel 8b van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning is het mogelijk dat aan de commissaris een compensatie voor de fiscale bijtelling voor het gebruik van een dienstauto wordt toegekend. Aan gedeputeerde staten komt de bevoegdheid toe om een dergelijke compensatie te verlenen.
Het begrip «zakelijk» wordt fiscaal beperkter geïnterpreteerd dan bestuurlijk wenselijk is. De fiscus acht enkel zakelijk de kilometers voor de uitoefening van de functie en de kilometers voor de ambtsgebonden nevenfuncties. Ambtsgebonden nevenfuncties zijn functies die gebonden zijn aan het ambt en moeten worden beëindigd als het ambt niet meer wordt uitgeoefend. Alle overige kilometers noemt de fiscus privé.
Bent u bereid de provincie aan te sporen om dit bedrag alsnog terug te vorderen?
Zoals ik in de beantwoording van de vorige vraag heb aangegeven, hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om de fiscale bijtelling van de commissaris te compenseren. Het is aan provinciale staten om toe te zien of van deze bevoegdheid een doelmatig gebruik wordt gemaakt. Ik zie geen aanleiding om hier in te grijpen in de provinciale autonomie.
Indien de provincie daar geen gehoor aan geeft, bent u dan bereid de provincie voor eenzelfde bedrag te korten op de uitkering uit het provinciefonds?
Het behoort tot de autonomie van de provincie om al dan niet te compenseren voor de fiscale bijtelling.
Is het waar dat de CdK de dienstauto tevens gebruikt om van en naar betaalde nevenfuncties te reizen? Maakt hij daarbij dan ook gebruik van de chauffeur die hij van de provincie beschikbaar gesteld heeft gekregen?
Alhoewel mij hierover specifieke informatie ontbreekt, kan in algemene zin worden opgemerkt dat het mogelijk is dat de commissaris de dienstauto ook gebruikt om van en naar niet ambtsgebonden nevenfuncties te reizen.
Deelt u de mening dat dit oneigenlijk gebruik is van een dienstchauffeur en dat dit per direct gestopt dient te worden?
Ik deel uw mening niet dat hier sprake is van oneigenlijk gebruik. Zoals bij de vorige vragen is aangegeven hanteert de fiscus een zeer beperkt «zakelijk» begrip waar het gebruik van de dienstauto betreft. Niet ambtsgebonden nevenfuncties, betaald of niet-betaald, vallen daar niet onder. Het kan in algemene zin belangrijk zijn dat de commissaris dat soort functies wel bekleedt. De commissaris kan nevenfuncties uitvoeren die niet strijdig zijn met de provinciale belangen zoals bedoeld in artikel 66, eerste lid van de Provinciewet. Voor de na 10 maart 2010 benoemde commissarissen geldt voor de inkomsten een verrekenplicht conform de methodiek zoals die ook voor leden van de Tweede Kamer van toepassing is.
Bent u bereid ook deze extra kosten terug te vorderen bij de CdK, dan wel bij de provincie?
De bevoegdheid om fiscaal te compenseren voor het gebruik van een dienstauto komt gedeputeerde staten toe (zie ook vraag 4). Provinciale staten dienen toe te zien dat geen nevenfuncties worden vervuld waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op de goede vervulling van het ambt van commissaris. De minister komt bij deze beoordeling geen rol toe.
Het plaatsen van Boko Haram op de lijst van terroristische organisaties van de EU |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw analyse over het toenemende geweld tegen Christenen door Boko Haram zoals blijkt uit de artikelen «Bloody Christmas»1 en «Zeker acht doden bij aanslag op bar in Nigeria»?2
Het aantal aanslagen gepleegd door de radicaal-islamitische groepering Boko Haram is de afgelopen maanden toegenomen. Hierbij zijn honderden doden gevallen. Daar waar het geweld eerder vooral plaatsvond in de noordoostelijke deelstaten, vonden in juni en augustus en recentelijk rond kerst ook terreuraanslagen plaats in Abuja. Bovendien richt het geweld zich steeds nadrukkelijker tegen christenen, volgens de vermeende leider van Boko Haram als vergelding voor het geweld tegen moslims in Nigeria.
Boko Haram is in 2002 in de stad Maiduguri opgericht door Ustaz Mohammed Yusuf. De organisatie heeft als verklaarde doelstelling de invoering van de sharia in de noordelijke deelstaten en omverwerping van het Nigeriaanse federale democratische stelsel. Er is echter onduidelijkheid over de structuur en omvang van de organisatie en zelfs of er wel sprake is van één organisatie. Zo bestaat het vermoeden dat bepaalde fracties criminele activiteiten ontplooien zonder hierbij het ideologische gedachtegoed van Boko Haram te delen. Het recente geweld wordt niet alleen veroorzaakt door religieuze tegenstellingen. Wel wordt religie door Boko Haram gebruikt wordt om het land te destabiliseren. Ook de sociaaleconomische ongelijkheid in Nigeria, en in het bijzonder tussen het noorden en het zuiden van het land, speelt hierbij een belangrijke factor. De hoge werkloosheid onder jongeren biedt hierbij een vruchtbare bodem voor extremistische organisaties zoals Boko Haram.
Om deze problemen tegen te gaan is een structurele aanpak nodig. Nederland steunt initiatieven van de internationale gemeenschap om deze oorzaken structureel aan te pakken, zowel op het gebied van bescherming van de mensenrechten als op het terrein van ontwikkelingsproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel mensen exact om het leven zijn gekomen tijdens de eruptie van sektarisch geweld rond de feestdagen in Nigeria?
Bij de terreuraanslagen op drie kerken op 25 december 2011 kwamen ongeveer 50 mensen om het leven en vielen vele gewonden. Bij andere aanvallen op christenen in de afgelopen weken vielen minstens 30 burgerslachtoffers, alsmede een onbekend aantal doden onder de Nigeriaanse veiligheidstroepen en onder militanten van Boko Haram. Het totaal aantal slachtoffers wordt op meer dan 100 geschat. Precieze cijfers zijn niet bekend.
Intussen vond op 20 januari een serie gecoördineerde aanslagen op overheidsgebouwen in de noordelijke stad Kano plaats. Hierbij werden tenminste 185 mensen gedood.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is met betrekking tot de honderden gevluchte christenen in het Noorden van Nigeria, die op de vlucht zijn geslagen nadat tientallen mensen waren omgekomen door een serie aangeslagen gepleegd door aanhangers van de Boko Haram groepering? Kunt u eveneens aangeven in hoeverre er sprake is van vergeldingsacties op de Moslimgemeenschap?
Een woordvoerder van Boko Haram stelde op 1 januari een driedaags ultimatum aan christenen om het noorden te verlaten. Tevens werden moslims opgeroepen juist naar het noorden te trekken. Sindsdien zijn er naar schatting honderden tot enkele duizenden christenen uit het noorden vertrokken uit angst voor aanslagen.
Op 28 december 2011 werd getracht een Arabische school in de Nigerdelta in brand te steken. Op 10 januari werden een moskee en een Islamitisch centrum in de zuidelijke stad Benin City aangevallen, waarbij ten minste vijf moslims omkwamen. Er wordt geschat dat enkele duizenden moslims reeds het zuiden hebben verlaten uit angst voor represailles.
Kunt u een analyse geven van de Boko Haram groepering die de laatste tijd steeds nadrukkelijker van zich laat horen en verantwoordelijk is voor het oplaaien van het geweld in Nigeria? Deelt u de mening dat Nigeria internationale steun nodig heeft om de groeiende invloed van Boko Haram tot stilstand te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in EU verband te pleiten voor het toevoegen van Boko Haram aan de lijst van terroristische organisaties?
De Nederlandse regering is van mening dat toevoegen van Boko Haram aan de lijst van terroristische organisaties moet worden overwogen en zal dit binnen de EU aan de orde stellen.
U heeft in het voorjaar van 2011 aangegeven3 dat de Nederlandse ambassade in de contacten met de Nigeriaanse overheid actief aandacht vraagt voor de geweldsescalatie in Nigeria en ook binnen de EU en de VN aandacht blijft geven aan de zorgwekkende situatie; kunt u aangeven in hoeverre dit is bereikt?
Naar aanleiding van de recente aanslagen heb ik in een brief aan mijn Nigeriaanse ambtgenoot mijn condoleance aangeboden en mijn medeleven uitgesproken. Daarbij heb ik het geweld veroordeeld en aangedrongen op het bevorderen van de dialoog tussen verschillende religies.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, heeft namens alle EU-landen de aanslagen op kerstdag veroordeeld en steun betuigd aan de Nigeriaanse overheid om burgers bescherming te bieden. Daarnaast heeft Nederland aangedrongen op bespreking van mogelijke steun in EU-verband om het geweld in Nigeria tegen te gaan en de Nigeriaanse autoriteiten hierop te blijven aanspreken. In de politieke dialoog met Nigeria dringt de EU aan op het voeren van beleid gericht op goed bestuur, mensenrechten, corruptiebestrijding en economische hervormingen. Deze thema’s worden gesteund met een programma van € 677 miljoen voor de periode 2009–2013.
Tijdens hun informele overleg («Gymnich») op 9 en 10 maart a.s. zullen de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU onder andere spreken over het beleid van de EU ter bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarbij zal de situatie in Nigeria naar verwachting ook aan de orde komen.
Ook in VN-verband dringt Nederland aan op een krachtige stellingname tegen het geweld en op verbetering van de sociaaleconomische omstandigheden in Nigeria.
Het recente geweld werd door de secretaris-generaal van de VN sterk veroordeeld en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten riep op 12 januari de Nigeriaanse overheid en religieuze leiders op om gezamenlijk het geweld een halt toe te roepen.
Door welke Islamitische regeringsleiders is het geweld in Nigeria veroordeeld? Heeft ook de Organisation for Islamic Cooperation (OIC) het geweld veroordeeld?
De secretaris-generaal van de Organisation for Islamic Cooperation, professor Ekmeleddin Ihsanoglu, veroordeelde in een verklaring van 22 januari de dreiging van Boko Haram en riep op tot vreedzaamheid en eenheid in Nigeria. Daarnaast hebben zowel Nigeriaanse islamitische leiders als ook vertegenwoordigers van diverse islamitische organisaties in de wereld de aanslagen sterk veroordeeld.
Het besluit in de gemeente Staphorst om informatie over abortus op de website van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) weg te laten |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat de gemeente Staphorst heeft besloten haar burgers via de website van het CJG niet te informeren over de mogelijkheid tot een abortus bij ongewenste zwangerschap?1
Gemeenten bepalen zelf welke informatie is opgenomen op websites waar zij verantwoordelijk voor zijn. Burgers kunnen ervoor kiezen aanvullende informatie op te zoeken via andere websites op internet.
De gemeente Urk heeft ervoor gekozen geen informatie af te nemen van de Stichting Opvoeden.nl. De gemeente Staphorst doet dat wel, maar vindt bepaalde informatie in de databank van de Stichting Opvoeden.nl niet evenwichtig. De stichting heeft aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Urk ervoor heeft gekozen geen informatie over seksualiteit of homoseksualiteit op de CJG website te zetten? Zijn er meer gemeenten die geen informatie over abortus en (homo)seksualiteit op hun CJG website zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een website een meer laagdrempelige manier voor burgers is om zich te informeren dan een gesprek met een zorgprofessional van een CJG? Zo ja, vindt u het dan wenselijk dat gemeenten informatie over seksualiteit, homoseksualiteit en abortus niet hoeven te geven op de website?
Een website is voor veel mensen een laagdrempelige en geschikte manier om aan informatie te komen. Ik beschouw een website als een geschikte aanvulling op persoonlijke informatieverstrekking. Dit betekent niet dat ik normerend wil optreden richting gemeenten. Het is niet aan mij om gemeenten voor te schrijven welke informatie ze aan hun inwoners verstrekken. Als een gemeente van mening is dat de informatie op een website, waarvoor zij verantwoordelijk is, niet evenwichtig genoeg is dan kunnen zij zelf beslissen hoe zij hiermee willen omgaan.
Deelt u de mening dat dit, het ontbreken van objectieve informatie, de seksuele ontwikkeling van jongeren negatief kan beïnvloeden?
Jongeren krijgen veel informatie. Ik vind het belangrijk dat zij kunnen beschikken over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken.
Bent u bereid normerend op te treden richting gemeenten wat betreft de informatie die gemeenten op de websites van hun CJG aanbieden over de mogelijkheid tot abortus bij ongewenste zwangerschap en over (homo)seksualiteit?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Bejaarden gedwongen in containers' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bejaarden gedwongen in containers»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Klopt het dat 145 bejaarde bewoners tijdelijk een containerwoning moeten betrekken omdat hun verzorgingshuis, Huize Bernardus, tegen de grond gaat?
De bewoners worden tijdens de sloop van Huize Bernardus tijdelijk opgevangen in woonzorgcentrum Groenhof. Dit woonzorgcentrum is gebouwd van voorgefabriceerde wanden, plafonds, vloeren en dragende constructies van staal en beton. Het is dus geen klassieke bouwmethode, maar er is zeker geen sprake van wonen in containers.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat onze bejaarden hun intrek moeten nemen in containerwoningen, terwijl de gemiddelde toegelaten asielzoeker wel een «normale» woning krijgt? Is dit niet de wereld op zijn kop?
De bewoners nemen geen intrek in een containerwoning.
Klopt het dat Huize Bernardus onderdeel is van OsiraGroep? Hoe beoordeelt u dit zoveelste negatieve bericht over het bestuur van OsiraGroep? Gaat u actie ondernemen tegen deze schaamteloze lui? Zo ja, hoe zullen die acties eruit zien? Zo neen, waarom niet?
Huize Bernardus is inderdaad een onderdeel van Osira Amstelring. Er is wat dit onderwerp betreft naar mijn mening geen sprake van verkeerd handelen van het bestuur van Osira Amstelring. De cliëntenraad is voorafgaand aan deze verhuizing geïnformeerd en heeft met de oplossing ingestemd. Ook is er overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de gemeente, het zorgkantoor en de brandweer. Dit om te kunnen voldoen aan de kwaliteits- en veiligheidseisen die gesteld worden om goede en veilige zorg te kunnen verlenen.
Deelt u de mening dat deze bestuurders zelf drie jaar lang een containerwoning moeten betrekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Werk met asbest vaak niet veilig |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel menskracht is er momenteel bij de Inspectiedienst beschikbaar voor toezicht aangaande asbestsanering? En bij andere inspecties als het gaat om asbest?1
Vanaf 1 januari 2012 worden de inspecties met betrekking tot de asbest(sanerings)bedrijven door een apart inspectieteam Asbest uitgevoerd, waardoor expertise wordt gebundeld. Daarvoor is 10 fte beschikbaar. De verscherping van het toezicht is daarin reeds verwerkt.
Naast de inspecties van het asbestinspectieteam vinden er in 2012 inspecties plaats ten aanzien van verontreinigde grond waarbij verontreiniging door asbest ook aan de orde is.
Daarnaast kan asbest als arbeidsrisico eveneens aan de orde komen bij reguliere inspecties in sectoren waar de kans op blootstelling aan asbest aanwezig is.
Wat wordt de menskracht na de aangekondigde verscherping van het toezicht? Ten koste van welke inspectietaken gaat dat?
Zie voor de vraag over inspectiecapaciteit antwoord één. Er is geen vast aantal inspecties per jaar per prioritaire sector. Jaarlijks worden op basis van de gemaakte risicoanalyses het aantal inspecties bepaald. De Inspectie SZW zet haar capaciteit in waar de risico’s voor de gezondheid en veiligheid groot is en de naleving laag. Het aantal inspecties in het kader van projecten blijft op hetzelfde niveau als 2011. De inzet van asbest gaat daarom niet ten koste van andere inspectietaken.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er bij de Inspectiedienst SZW in 2012 verdwijnen door de bezuinigingen? Zal dit de inspectie van arbeidsomstandigheden rond asbest niet raken? Zo nee, waarom niet?
Het jaarplan 2012 van de Inspectie SZW is u toegezonden. De formatie van de Inspectie SZW daalt in 2012 van 1 188 fte naar 1 179 fte. De invulling van de taakstelling voor de jaren 2013 en verder is op dit moment nog niet definitief vastgesteld, maar wordt nader uitgewerkt in lijn met hetgeen de minster van SZW heeft verwoord in zijn brief Invulling hoofdlijnen taakstelling SZW-domein 2012–2015 van 14 maart 2011.
De bezuinigingen bij de Inspectie SZW zal de inspectieactiviteiten ten aanzien van asbest niet raken. In 2012 staan 19 400 arbo-inspecties gepland. De vermindering van capaciteit ten opzichte van 2011 wordt veroorzaakt doordat er minder monitoronderzoeken worden uitgevoerd.
Op welke wijze zijn de certificerende instellingen de afgelopen jaren gecontroleerd en met welk resultaat?
De Inspectie SZW houdt toezicht op het functioneren van certificerende instellingen. Sedert 2008 zijn u de volgende rapporten op het gebied van asbest aangeboden: «Handhaven door certificeren» (2008) en «De rol van de cki in het SZW-certificatiestelsel» (2010). In het laatste rapport zijn de bevindingen en conclusies gebundeld van de onderzoeken naar de certificatie met Deskundig Asbestverwijderaars en de onafhankelijkheid van asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijven.
De uitkomsten van de onderzoeken zijn meegenomen in de wijziging van de certificatieschema’s per 1 februari 2012. Zo zijn de eisen ten aanzien van de onafhankelijkheid van asbestbedrijven verscherpt en zijn sanctiebepalingen van kracht geworden om certificerende instellingen die de bepalingen van de certificatieschema’s niet juist toepassen, eerder en zwaarder te straffen.
Zijn de certificerende instellingen de afgelopen periode verscherpt gecontroleerd, zoals u toendertijd aankondigde? Zo ja, waaruit heeft de verscherpte controle uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Inspectie SZW heeft naast onderzoeken die in haar jaarplan zijn opgenomen, in 2010 en 2011 zogeheten «reactieve onderzoeken» uitgevoerd, onderzoeken naar aanleiding van signalen van misstanden bij certificerende instellingen. Het uitvoeren van dergelijke onderzoeken betekent dat de Inspectie SZW sneller ingrijpt bij ongewenste situaties. In 2012 is in het jaarplan structureel 2 500 uur gereserveerd voor reactief onderzoek.
In 2011 heeft reactief onderzoek ertoe geleid dat een certificerende instelling zijn aanwijzing heeft teruggegeven. Daarnaast heeft een certificerende instelling na onderzoek van de Inspectie SZW een positieve beslissing over toekenning van een certificaat teruggedraaid.
In hoeveel gevallen zijn er sinds januari 2010 certificaten van asbestverwerkende bedrijven ingetrokken door certificerende instellingen? Welke certificerende instellingen waren dat?
Sinds begin 2010 zijn 18 certificaten asbestverwijdering en 2 certificaten asbestinventarisatie ingetrokken, waarvan 6 wegens een sanctie door de certificerende instelling (cki), 5 op verzoek certificaathouder (waarbij dit in enkele gevallen gebeurde na optreden van de Inspectie SZW), 4 wegens faillissement en 5 wegens overige redenen. De intrekkingen wegens een sanctie en op verzoek van de certificaathouder zijn evenredig verdeeld over de huidige zes certificerende instellingen.
Wat levert nauwe samenwerking met certificerende instellingen op als blijkt dat deze niet goed functioneren?
Vanaf 1 februari gaat het nieuwe certificatieschema asbest in. Hierin staat duidelijker vastgelegd wanneer een certificerende instelling een certificaat moet intrekken. Nu de regels zijn aangescherpt, is de verwachting dat de certificerende instellingen certificaten gaan intrekken conform de certificatieschema’s zoals die vanaf 1 februari 2012 van kracht zijn. De Inspectie SZW geeft informatie door aan de certificerende instellingen ten behoeve van die taak.
Acht u het wenselijk gezien de ernst van de misstanden, om de certificerende instellingen op te heffen en te vervangen door een vergunningplicht voor asbestverwijderaars? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan het certificeringstelsel voor asbest te vervangen door een vergunningstelsel. Op dit moment zet de overheid in op versterking van de naleving door onder meer strengere sancties in het certificeringstelsel, vergroten van de pakkans en hogere boetes. Hierbij werken de certificerende instellingen en de Inspectie SZW samen. Deze aanpak is onderdeel van een samenhangend pakket maatregelen om de naleving te bevorderen. Tevens heeft de Raad voor Accreditatie een stevigere rol gekregen vanaf 1 februari 2012 als het gaat om toezicht op de cki’s.
Hoe denkt u anders te voorkomen dat malafiditeit in de asbestverwijdering schering en inslag blijft?
De Inspectie SZW zet nu ook – naast en in nauwe samenwerking met de inspecteurs van het asbestinspectieteam – rechercheurs en opsporingsanalisten in om malafide bedrijven op te sporen. Daarnaast werkt de Inspectie intensief samen met andere toezichthouders en met andere opsporingsdiensten. Bovendien is sinds 20 januari 2012 (Staatscourant 2012, nr. 2010) sprake van een verdubbeling van de boetes die kunnen worden opgelegd aan niet-gecertificeerde asbestbedrijven die de regels overtreden. Binnenkort verwacht ik uw Kamer een wetsvoorstel Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aan te bieden waarin ook sprake is van fors hogere sancties bij overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tot slot ontvangt u op korte termijn van de staatssecretaris van IenM een overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak. Dit pakket moet leiden tot een betere naleving en tot meer zicht en grip op de malafide bedrijven in de keten.
Gezondheidsproblemen van illegale vrouwen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het proefschrift «Hiding and seeking» van Marianne Schoevers, waaruit blijkt dat illegale vrouwen niet de zorg krijgen die ze nodig hebben?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het recht op gezondheidszorg een mensenrecht is dat is verankerd in het verdrag van de VN over economische, sociale en culturele rechten en dat landen zich daarmee verplichten om alle inwoners, dus ook mensen zonder verblijfsvergunning, adequate gezondheidszorg te bieden? In hoeverre voldoet Nederland hier volgens u aan?
Ik ben van mening dat Nederland voldoet aan deze verplichtingen. De toegang tot zorg is in Nederland adequaat geregeld. Naast de publieke gezondheidszorg, uitgevoerd door de GGD’en, is er voldoende zorgaanbod van goede kwaliteit dat in principe voor iedereen toegankelijk is. De financiering is voor de meeste mensen geregeld via de Zvw en AWBZ. Voor asielzoekers is er een aparte ziektekostenregeling. Voor illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen geldt dat zij toegang hebben tot medisch noodzakelijke zorg. Zij horen de kosten na de behandeling zelf te betalen. Omdat de Nederlandse overheid het onwenselijk acht dat zorgaanbieders geconfronteerd worden met onbetaalde rekeningen is de wettelijke bijdrageregeling voor zorgaanbieders, op grond van artikel 122a Zvw, in het leven geroepen. Deze regeling wordt uitgevoerd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Uit het eindrapport «Evaluatie van de bijdrageregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet» dat ik u op 7 november 2011 heb toegezonden (Kamerstukken II, 2011/12, 29 789, nr. 367) is naar voren gekomen dat de bijdrageregeling over het algemeen doeltreffend is en in de praktijk naar tevredenheid werkt.
Wat vindt u van het feit dat met dit proefschrift voor het eerst illegale vrouwen zijn bereikt die nauwelijks bekend zijn bij gezondheidsinstellingen of steungroepen? Bent u van mening dat zorgverleners actiever dan nu moeten zoeken naar bestaande gezondheidsproblemen bij deze groep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Dat is geen onverwachte uitkomst, gezien de illegale status van de vrouwen. Zij hebben alleen toegang tot medisch noodzakelijke zorg en moeten, in de regel, hiervoor zelf contact leggen met een zorgverlener. De zorgverlener bepaalt vervolgens of en welke medische zorg noodzakelijk is. Het zoeken naar bestaande gezondheidsproblemen kan in die context nodig zijn. Het is aan de zorgverlener om te beoordelen of dit het geval is.
Wat vindt u van het feit dat illegale vrouwen niet weten hoe de gezondheidszorg in Nederland is georganiseerd, en of de zorg voor hen bereikbaar is? Op welke wijze zouden deze vrouwen beter kunnen worden geïnformeerd? Wiens verantwoordelijkheid is dat?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat 28 procent van de geïnterviewde vrouwen te maken heeft gehad met seksueel geweld, en 70 procent aangaf gynaecologische of seksuele problemen te hebben? Wat vindt u van de conclusie dat de reproductieve gezondheid van deze vrouwen zorgwekkend is en dat deze vrouwen onvoldoende zeggenschap hebben over hun eigen seksuele en reproductieve gezondheid? Op welke wijze kunnen deze vrouwen «empowered» worden met behulp van informatie en onderwijs en welke verantwoordelijkheid en rol speelt de overheid hierin?
Ik vind het zorgelijk dat een groot deel van de geïnterviewde vrouwen te maken heeft met dergelijke problematiek. Mogelijkheden voor ondersteuning en «empowerment» zijn beperkt, gezien de illegale status van deze vrouwen. Binnen de kaders van de medisch noodzakelijke zorg, kunnen deze problemen eventueel door zorgverleners worden opgepakt. Ook kunnen illegale vrouwen onder de 25 jaar gebruikmaken van publieke voorzieningen zoals aanvullende eerstelijns seksuele gezondheidszorg (aanvullende soa-bestrijding en -seksualiteitshulpverlening). Deze voorzieningen worden uitgevoerd door de GGD. De zorg die wordt geleverd is voor de cliënt – indien deze op basis van de criteria in aanmerking komt – kosteloos en, indien gewenst, anoniem.
Er worden ook activiteiten verricht om de seksuele gezondheid van illegalen te verbeteren door organisaties die ik subsidie verleen, zoals Soa Aids Nederland die gerichte interventies ontwikkelt om risico op soa’s en hiv bij etnische minderheden en illegalen te verminderen door onder andere het stimuleren van veiliger seksgedrag.
Bent u op de hoogte van het feit dat slechts 33 procent van de illegale vrouwen tenminste eenmaal is gescreend op tuberculose? Hoe verhoudt dit zich tot de aanbeveling van de Internationale Union Against Tuberculosis and Lung Disease dat in alle landen laagdrempelige voorzieningen zouden moeten bestaan? Op welke wijze zou tuberculose screening kunnen worden aangeboden aan illegale immigranten?
Er wordt in Nederland niet standaard gescreend op tuberculose bij illegalen. Een illegaal die in vreemdelingenbewaring komt of naar een uitzetcentrum gaat wordt op tuberculose onderzocht. Als een persoon zonder verblijfspapieren in contact is geweest met een patiënt met besmettelijke tuberculose, wordt deze uiteraard onderzocht op tuberculose. Illegalen met hoestklachten kunnen zich bij de GGD, zonder kosten, op tuberculose laten onderzoeken. Er is dus wel sprake van passieve opsporing. GGD’en hebben een laagdrempelige functie, dat is in deze van groot belang.
Wat vindt u van het feit dat 69 procent van de vrouwen geen of moeizaam toegang had tot noodzakelijke zorg? Kunt u aangeven hoe volgens u de zorg voor illegale vrouwen in Nederland is geregeld, en op welke wijze deze vrouwen toegang tot de zorg hebben? Hoe wilt u er voor zorgen dat de toegang tot de zorg voor deze vrouwen gemakkelijker wordt?
In aanvulling op bovenstaande antwoorden, wijs ik erop dat het CVZ voorlichting geeft over de wettelijke bijdrageregeling aan zorgaanbieders en koepel- en brancheorganisaties. Het CVZ heeft hiervoor een website ingericht en verstrekt ook schriftelijke informatie. Daarnaast participeert CVZ in de Stuurgroep Lampion. In dit overlegplatform is, naast hulpverleningsorganisaties, ook een aantal koepel- en brancheorganisaties vertegenwoordigd. Het CVZ heeft zich bereid verklaard om ook overleg te voeren met koepel- en brancheorganisaties die niet vertegenwoordigd zijn in de Stuurgroep Lampion. Verder geeft het CVZ ten behoeve van een goede toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg voor illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen ook regelmatig informatie over de bijdrageregeling aan de verschillende groepen zorgaanbieders. Het CVZ houdt informatie op de website over deze regeling actueel. Medewerkers van CVZ beantwoorden dagelijks per mail en telefonisch vragen over deze bijdrageregeling van zorgaanbieders en hulpverleningsorganisaties en (kennissen) van illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen.
Ik veronderstel dat ook de hulpverleningsorganisaties, en de koepel- en brancheorganisaties voor deze vrouwen een rol kunnen spelen om informatie te verstrekken over hoe de zorg is georganiseerd en hoe die zorg te krijgen.
Heeft u signalen ontvangen die er op wijzen dat de toegang tot de zorg voor illegale vrouwen op dit moment onvoldoende is? Zo nee, waarom niet, als dit zoals uit dit proefschrift blijkt wel het geval is? Zo ja, welke stappen onderneemt u om betere toegang tot de zorg voor deze vrouwen te garanderen?
Het is de taak van de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) om meldingen van problemen met toegankelijkheid tot de zorg te onderzoeken. De IGZ blijft alert op dit terrein en meldingen hierover zullen altijd worden onderzocht. In het eindrapport «Evaluatie van de bijdrageregeling van artikel 122a van de Zorgverzekeringswet» geven de onderzoekers aan van de IGZ te hebben vernomen dat -behoudens enkele signalen van Dokters van de Wereld- nauwelijks tot geen signalen over dit onderwerp worden ontvangen.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat zorgverleners bij illegale vrouwen doorvragen naar gezondheidsproblemen? Bent u van plan in overleg met de beroepsgroep te komen tot een speciale training voor artsen over de aanpak van gezondheidsproblemen van illegale vrouwen?
Het is de verantwoordelijkheid van zorgverleners om in het kader van hun behandelrelatie met de zorgvrager verantwoorde zorg te leveren en daarvoor de juiste vaardigheden te verwerven. Een uitvraag naar relevante gezondheidsproblemen kan daartoe behoren, zie ook mijn antwoord op vraag 3. De IGZ heeft in haar toezicht specifiek aandacht voor kwetsbare groepen zoals benoemd.
Wat vindt u van de suggestie om bij wijze van proef illegale vrouwen hun eigen medisch dossier in beheer te geven, zodat relevante medische gegevens niet verloren gaan bij wisselen van zorgverlener?
Ik ben niet voornemens zo'n experiment te starten. Illegale vrouwen kunnen nu, net als andere zorgvragers, tegen kosten een kopie van hun dossier van hun zorgverlener krijgen.
Deelt u de mening dat de groep illegale vrouwen als een groep met specifieke risico’s benaderd zou moeten worden? Deelt u voorts de mening dat, wanneer dit niet gebeurt dit serieuze gezondheidsrisico’s bij deze vrouwen en hun ongeboren kinderen tot gevolg kan hebben en daarnaast ook risico’s voor de publieke gezondheid impliceert? Bent u bereid maatregelen te nemen waardoor deze groep actief benaderd wordt, geïnformeerd wordt en gezondheidsproblemen worden geïnventariseerd, en daarnaast te zorgen voor een laagdrempelige toegang tot de zorg? Zo ja, hoe?
Zoals het onderzoek van mevrouw Schoevers laat zien, bestaat de groep illegale vrouwen uit mensen met een grote diversiteit in achtergrond en herkomst. Uit deze heterogene groep hebben de onderzoekers slechts een beperkt aantal mensen in het onderzoek kunnen betrekken. Op basis van deze bevindingen kan ik de gehele groep illegale vrouwen niet beschouwen als een groep met specifieke risico’s. Medisch noodzakelijke zorg is voldoende toegankelijk voor de groep illegale vrouwen (zie mijn antwoord op vraag 2). Ik acht de publieke gezondheidsrisico’s dan ook laag.
Gezien de bestaande mogelijkheden tot zorg, zie ik geen noodzaak tot een andere benadering voor de groep van illegale vrouwen dan zoals ik die omschreven heb bij mijn antwoorden.
Het bericht dat de zorgverzekeraar de vestiging van huisarts bepaalt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzekeraar bepaalt vestiging arts»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot de boete die de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) opgelegd heeft gekregen van de NMa in verband met vermeende afspraken over vestiging van nieuwe huisartsen?
In de berichtgeving van de NOS zijn vestigingsbeleid en contracteerbeleid door elkaar gebruikt waardoor verkeerde conclusies worden getrokken. Zo wordt in de berichtgeving gesuggereerd dat de NMa de LHV heeft beboet voor een «beleid» dat in opdracht of op verzoek van zorgverzekeraars wordt uitgevoerd. Dit is echter niet het geval.
Bij de inkoop van eerstelijnszorg mogen zorgverzekeraars een selectie maken van de zorgaanbieders die ze willen contracteren. Daarbij kijken zorgverzekeraars in de praktijk in eerste instantie of een zorgaanbieder aan de minimum kwaliteitseisen voldoet. Een belangrijke kwaliteitseis voor het contracteren van een huisarts is dat deze 24 uur per dag en 7 dagen per week verantwoordelijk is voor de continuïteit van de huisartsenzorg voor zijn/haar patiënten. Om dit te kunnen garanderen is het voor een huisarts over het algemeen noodzakelijk dat hij/zij afspraken heeft gemaakt met de lokale of regionale huisartsenorganisaties over onder meer avond-, nacht- en weekendwaarneming. Dit waarborgt dat de patiënt altijd de benodigde zorg kan krijgen. Het contracteerbeleid van zorgverzekeraars is er daarmee op gericht om te voorkomen dat een huisarts wordt gecontracteerd die niet aan deze eis kan voldoen, en dat daarmee de zorg voor zijn verzekerden onvoldoende wordt gegarandeerd.
De overtreding van de Mededingingswet door de LHV die de NMa in haar recente besluit heeft geconstateerd, ziet echter op de adviezen die de LHV aan haar leden heeft gegeven ten aanzien van het door hen te voeren vestigingsbeleid. Die adviezen zouden volgens de NMa de toetreding van nieuwe huisartsen hebben gefrustreerd. Het in de praktijk door huisartsen gevoerde vestigingsbeleid (zoals de mogelijkheid voor nieuwe huisartsen om deel te kunnen nemen in afspraken over onder meer avond-, nacht- en weekendwaarneming) zou in dat geval dus negatief kunnen hebben doorgewerkt in het contracteerbeleid van zorgverzekeraars, waardoor er minder snel nieuwe huisartsen gecontracteerd werden.
Wat betreft het betrekken van de zorgverzekeraars in het NMa onderzoek, blijkt uit het openbare besluit dat de NMa ook de rol van de zorgverzekeraars in haar onderzoek heeft betrokken, maar daarin geen aanleiding heeft gevonden om ook de verzekeraars te beboeten. De inrichting van het onderzoek door de NMa en het besluit van de NMa staan open voor bezwaar en beroep. De LHV heeft in de media laten weten hier gebruik van te maken. Ik onthoud mij van een inhoudelijk oordeel over individuele zaken.
Deelt u de mening dat de NMa in deze dus onderzoek moet doen bij de zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nu wel bereid zorgverzekeraar Menzis te verbieden om verder te gaan met het verlenen van huisartsenzorg, daar dit dus direct de vrije vestiging van nieuwe huisartsen in de weg staat?
Menzis verleent zelf geen huisartsenzorg. Menzis heeft een belang in zorginstellingen waar huisartsen in dienst zijn en waar dus huisartsenzorg wordt verleend. Menzis kan die zorg al of niet contracteren voor haar verzekerden. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording (d.d. 13 mei 2011, kenmerk 2011Z09846) heb aangegeven ben ik geen voorstander van structurele verticale integratie van zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik ben bezig met de uitwerking van maatregelen om integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders te voorkomen. Binnen de huidige regelgeving is het echter nog steeds toegestaan.
Steeds lager opgeleide mbo-docenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat leraren in het mbo (middelbaar beroepsonderwijs) steeds lager opgeleid zijn?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende bericht. De werkelijkheid in het mbo is genuanceerder dan de kop van het artikel suggereert. Het onderwijs in het mbo wordt verzorgd door breed samengestelde teams, bestaande uit een mix van onder andere leraren, instructeurs en ondersteuners. Deze mensen hebben een verschillende achtergrond en zijn van groot belang voor de beroepssector, zeker gezien de vraag naar onderwijspersoneel in de komende jaren.
Van leraren wordt verwacht dat zij minimaal beschikken over een hbo werk- en denkniveau. Een instrument als de Lerarenbeurs stimuleert leraren een andere of hogere kwalificatie te behalen. Ook in het bestuursakkoord dat ik eind vorig jaar met de MBO Raad heb gesloten is er aandacht voor professionalisering van leraren in het mbo.
Wat vindt u van de voorspelling van het Centrum Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) dat het aantal onbevoegde docenten in het mbo de komende jaren zal toenemen? Zo neen, waarom niet?
In opdracht van het SBO2 heeft het CAOP een arbeidsmarktanalyse van het MBO gepubliceerd. Mijn vermoeden is dat u in uw vraag doelt op deze analyse. Ik kan hierin geen voorspelling vinden over een toename van het aantal onbevoegde docenten in het mbo.
Inmiddels is in de Eerste Kamer het wetsvoorstel op de Wet Onderwijstoezicht aangenomen. Daarmee wordt het toezicht op bevoegdheid en het onderhouden van bekwaamheid versterkt. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is wanneer het aantal bevoegde leraren in het mbo nog verder afneemt, aangezien nu al maar liefst 15% van de docenten in het mbo geen lesbevoegdheid heeft? Zo neen, hoe is dit te rijmen met uw actieplan voor het mbo waarin u spreekt over het professionaliseren van docenten?2
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is wanneer het aantal bevoegde leraren in het mbo afneemt. Het Kabinet streeft er daarom naar dat alle in het mbo werkzame leraren benoembaar zijn en binnen twee jaren hun bevoegdheid behalen, indien nog niet behaald. Uit de arbeidsmarktanalyse van het SBO blijkt dat 11% van de docenten in het mbo onbevoegd is. Hieronder bevinden zich ook zij-instromers. Zij zijn benoembaar op basis van de Wet educatie beroepsonderwijs, maar moeten binnen een periode van twee jaren hun bevoegdheid hebben behaald. Deze mensen hebben met hun praktijkkennis een grote toegevoegde waarde voor het mbo. Ruim 50% van de leraren in het mbo komt vanuit het bedrijfsleven of de zorgsector. Deze route is dus van groot belang voor een voldoende aantal leraren in het mbo. Ik richt mij bij deze groep op het verbeteren van de trajecten die leiden tot het pedagogisch-didactisch getuigschrift, dat de zij-instromers moeten behalen.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat driekwart van de docenten in het mbo zonder lesbevoegdheid, geen opleiding volgt om alsnog de vereiste papieren te halen? Zo neen, welke waarde hecht u aan een de bevoegdheid van docenten in het mbo?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Bij welk percentage leraren in het mbo met een lesbevoegdheid bent u tevreden over het opleidingsniveau van het docentencorps? Welke concrete doelstelling voor de komende twee jaar stelt u zichzelf?
In principe dient iedere leraar bevoegd te zijn, maar er zal, zeker in het mbo, altijd een percentage leraren bezig zijn die bevoegdheid te halen. Want zoals eerder genoemd in het antwoord op vraag 3 heeft het percentage onbevoegden met name betrekking op zij-instromers die bezig zijn met het behalen van hun pedagogisch-didactisch getuigschrift.
Welk budget is exact beschikbaar om onbevoegde leraren in het mbo aan een lesbevoegdheid te helpen, nadat andere prioriteiten voor het mbo hiervan zijn afgetrokken? Hoeveel opleidingen om een lesbevoegdheid te halen kunnen daarvan betaald worden?
Hiervoor is geen afzonderlijk budget beschikbaar. De middelen voor om-, na- en bijscholing maken deel uit van de lumpsum. Dit kabinet investeert daarbovenop € 150 mln structureel voor professionalisering van onderwijspersoneel in po, vo en mbo.
17 musea die vrezen voor hun voortbestaan |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van de Nederlandse Museumvereniging, waaruit blijkt dat 17 musea verwachten te moeten sluiten als gevolg van de bezuinigingen?1
Ik heb kennis genomen van deze enquête van de Nederlandse Museumvereniging. Of er 17 musea moeten sluiten, kan ik niet overzien. De procedure voor de verlening van rijkssubsidie aan musea in het kader van de culturele basisinfrastructuur 2013–2016 is op dit moment nog gaande. Op gemeentelijk en provinciaal niveau zijn de procedures ook nog niet afgerond.
Hoe verhoudt de sluiting van (gemeentelijke) musea zich tot de passage in het regeerakkoord waarin staat dat het erfgoed zoveel mogelijk moet worden ontzien?
Het voornemen uit het regeerakkoord om het erfgoed zoveel mogelijk te ontzien is van toepassing op het rijksbeleid. Dat laat onverlet dat ik dit beleid ook uitdraag naar de bestuurlijke partners.
Laat een mogelijke sluiting u koud wanneer het een gemeentelijk museum betreft? Vindt u dat een waardige opstelling?
Ik vertrouw erop dat de gemeentelijke en provinciale overheden zorgvuldig omgaan met collecties en musea die aan hun zorg zijn toevertrouwd.
Hoe oordeelt u over het effect dat de Rijksbezuinigingen ertoe leiden dat het lokale verantwoordelijkheidsbesef voor gemeentelijke musea verdampt? Is dit wat u heeft beoogd?
Ik heb geen aanwijzingen dat het verantwoordelijkheidsbesef voor gemeentelijke musea verdampt.
Wat moet er met de collecties gebeuren van musea die hun deuren sluiten? Deelt u de mening dat u een verantwoordelijkheid heeft om collecties – ook die van de kleinere gemeentelijke musea – toegankelijk te houden voor het publiek?
Na eventuele sluiting van een museum is het aan de eigenaar van de collectie om te bepalen wat er met de collecties gaat gebeuren. Mijn verantwoordelijkheid betreft de collectie die eigendom is van het rijk.
Hoe gaat u voorkomen dat musea door bezuinigingen alsnog in een neerwaartse spiraal terechtkomen, terwijl nu nog sprake is van stijgende bezoekersaantallen?
Het is verheugend dat de museumsector als geheel stijgende bezoekersaantallen vertoont. De musea hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om als cultureel ondernemer inventief in te spelen op de kansen en bedreigingen in de veranderende omgeving. Over de toekomst van het museumbestel vraag ik de Raad van Cultuur om advies.
Erkent u dat deze bezuinigingen op de korte termijn wellicht geld opleveren, maar op lange termijn tot inkomstenderving voor de omgeving zullen leiden? Zo ja, wat doet u met deze kennis?
De voorgestelde maatregelen zijn noodzakelijk om de beoogde bezuinigingen in het regeringsbeleid te realiseren. Tegelijkertijd zijn de maatregelen ter bevordering van de eigen inkomsten erop gericht dat musea, en andere culturele instellingen, zich verder ontwikkelen als cultureel ondernemer. Naar mijn overtuiging zal dat op lange termijn het behoud, beheer en de publieke toegankelijkheid van collecties en musea voor een breed publiek bevorderen.
Bent u bereid de verhoogde eigen inkomstennorm te heroverwegen, aangezien deze eis (naast de bezuinigingen) in tijden van crisis buitengewoon zwaar valt?
De eigeninkomsteneis is een belangrijke eis met het oog op cultureel ondernemerschap en toelating tot de culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Ik weet dat deze eis veel vraagt van een aantal instellingen en zij druk doende zijn om daaraan te voldoen. Ik zie geen aanleiding om de genomen maatregelen te heroverwegen.
Bent u bereid in overleg te treden met gemeenten en provincies om te bezien in hoeverre musea gespaard kunnen worden? Zo ja, op welke termijn krijgt de Kamer hierover bericht?
In het kader van de culturele basisinfrastructuur voer ik overleg met de andere overheden waarbij ook het museale bestel aan de orde komt.
PIP-borstimplantaten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vrouwen nu aanraadt PIP-implantaten in ieder geval te laten verwijderen?1
In het gezamenlijk advies van de IGZ en de NVPC is aangegeven dat het raadzaam is om, ook als er geen scheur aantoonbaar is, PIP-borstimplantaten te laten verwijderen. Daarbij is ook aangegeven dat hierbij in overleg met de arts het risico van de operatie en de eventuele kosten voor nieuwe protheses moet worden afgewogen tegen het risico van het niet verwijderen van de implantaten en dat dan regelmatige controle nodig is.
Kunt u uitleggen waarom de IGZ en de Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen (NVPC) met een gezamenlijk persbericht komen op de site van de IGZ, waarin geadviseerd wordt implantaten te laten controleren via een MRI maar waarin ook staat: «Als er geen scheur aantoonbaar is, is het raadzaam, zo stelt de NVCP, om alsnog de prothese te laten verwijderen»? Betekent dit dat de IGZ nu een stap verder gaat dan vorige maand, toen alleen werd aangeraden de implantaten te laten controleren of komt dit laatste advies alleen van de NVCP en staat de IGZ niet achter dit standpunt van de NVPC? Wat is de directe oorzaak cq aanleiding voor dit aangescherpte advies en dit nieuwe persbericht?
Gezien de onzekerheden die door de diverse (onjuiste) perspublicaties zijn ontstaan komen de IGZ en de NVPC met een gezamenlijk advies. De NVPC en de IGZ staan dan ook beide achter dit advies. De reden dat het advies is aangepast, is dat de NVPC aangeeft meer klachten te zien. Daarnaast voorkom je met het verwijderen dat vrouwen constant gecontroleerd moeten worden.
In hoeverre is de NVPC bij de wijziging van het advies van de IGZ betrokken? Pleitte de NVPC vóór of ten tijde van het vorige advies van de IGZ, ook al voor het in ieder geval laten verwijderen van de implantaten?
Zoals aangegeven in vraag 2 betreft het een gezamenlijk advies. Ook het vorige advies van de IGZ is in nauw overleg met de NVPC tot stand gekomen. Steeds wanneer nieuwe informatie beschikbaar kwam, heeft de IGZ in overleg met de NVPC gekeken of dit reden was om het beleid aan te passen.
Bent u van mening dat het nieuwe persbericht een duidelijk en eenduidig advies biedt aan al die vrouwen die zich zorgen maken over hun PIP-implantaten? Zo ja, hoe luidt dat advies?
Ja. Het advies zoals aangegeven in het persbericht (www.igz.nl) is duidelijk. De kern van het advies luidt:
«De inspectie en de NVPC adviseren vrouwen die een PIP- (of M-Implants) prothese hebben om die te laten controleren op scheuren en lekkages. Aanbevolen wordt om dit te doen via een onderzoek met MRI. Indien er een scheur is, moet de prothese worden verwijderd. Als er geen scheur aantoonbaar is, is het raadzaam, zo stelt de NVPC, om alsnog de protheses te laten verwijderen. Hierbij moet in overleg met de arts het risico van de operatie en eventuele kosten voor nieuwe protheses worden afgewogen tegen het risico van het laten zitten van de implantaten. Indien de protheses niet worden verwijderd is regelmatige controle nodig.»
Hoeveel vrouwen hebben zich tot dusver gemeld bij zorgverleners om hun implantaten te laten controleren? Betekent het nieuwe persbericht van de IGZ dat vrouwen die reeds gecontroleerd zijn nu opnieuw naar hun zorgverlener terug moeten om de implantaten alsnog te laten verwijderen? Denkt u dat alle vrouwen die reeds gecontroleerd zijn, en bij wie geen bijzonderheden werden gevonden, aan dit advies gehoor zullen geven?
Hoeveel vrouwen zich tot dusver hebben gemeld is niet bekend. Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Ook bij vrouwen die al gecontroleerd zijn, blijft regelmatige controle nodig. Daarover zijn, nadat de klinieken in 2010 hun patiënten hadden uitgenodigd zich nader te laten onderzoeken, vaak al afspraken gemaakt. Dit houdt in dat als een vrouw opnieuw voor controle komt zij alsnog met haar arts kan overleggen of verwijderen van de implantaten wordt uitgevoerd.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat alle vrouwen bereikt worden met het aangescherpte advies van de IGZ?
De IGZ heeft een persbericht uit laten gaan en ook de NVPC besteedt aandacht aan het advies. Het advies is geplaatst op de website van de IGZ en de NVPC. Daarnaast hebben veel media en internet-fora aandacht besteed aan het advies en ook het steunpunt voor vrouwen met siliconenimplantaten (SVS) verwijst naar deze berichtgeving.
Kan aangegeven worden op welke wijze in andere Europese landen de vergoeding van explantatie én het inbrengen van nieuwe borstimplantaten is geregeld? In hoeverre worden nieuwe implantaten in andere landen wel vergoed?
Vooralsnog is bekend dat in Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijken Portugal soortgelijke vergoedingscriteria worden gehanteerd als in Nederland.
Zo is met name vergoeding van herplaatsing beperkt tot de vrouwen bij wie plaatsing heeft plaatsgevonden op medische indicatie.
Het bericht dat de minister en zijn voorgangers een Europese tik op de vingers hebben gekregen |
|
Henk van Gerven |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat u en uw voorgangers door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op de vingers zijn getikt wegens te hoge drempels die worden opgeworpen voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning willen aanvragen?1
De desbetreffende uitspraak heeft betrekking op het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie voor een bijstandsgerechtigde. Naar aanleiding van deze uitspraak ben ik dan ook niet voornemens om de hoogte van de leges in zijn algemeenheid aan te passen. U zult op korte termijn worden geïnformeerd over de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM.
Heeft deze uitspraak gevolgen voor de hoogte van de leges die worden geheven voor de aanvraag van reguliere verblijfsvergunningen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de bevinding van het EHRM dat Nederland het burgers onmogelijk maakt om aanspraak te maken op grondrechten, zoals het recht op respect voor het gezinsleven?
Het EHRM spreekt zich uit over het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie in deze concrete casus. Ik beraad mij nog op de wijze waarop ik gevolg zal geven aan de uitspraak van het EHRM.
Welke stappen gaat u ondernemen indien volgende week blijkt dat ook het Hof van Justitie van de EU van mening is dat de Nederlandse leges te hoog zijn?
Ik vind het niet verstandig om te speculeren over de mogelijke uitkomst van deze procedure en wacht derhalve de uitspraak af.
Zijn er lidstaten die gemiddeld gezien hogere leges heffen voor reguliere vergunningaanvragen dan Nederland? Kunt u hier een vergelijking van overleggen tussen de EU-landen?
Vergeleken met andere lidstaten zijn de leges voor gezinsmigratie in Denemarken en voor kennismigratie in het Verenigd Koninkrijk enigszins met die in Nederland vergelijkbaar. Deze lidstaten zijn echter niet gebonden aan EU-richtlijnen op het gebied van reguliere migratie.
Wanneer het gaat om de ons omringende landen kan ik u het volgende meedelen. In België bedragen de leges, ongeacht het verblijfsdoel, ongeveer € 20. Dit bedrag kan per gemeente verschillen.
In Duitsland bedragen de leges voor een aanvraag om een vergunning met een geldigheidsduur tot één jaar € 100 en met een geldigheidsduur van meer dan een jaar € 110, ongeacht het verblijfsdoel, In Frankrijk bedragen de leges voor een aanvraag om een verblijfsvergunning voor studie € 77, en voor arbeid en voor gezinsmigratie € 368. Voor een meereizend kind geldt een legestarief van € 135.
In Zweden bedragen de leges voor een aanvraag om een verblijfsvergunning voor studie € 110, voor gezinsmigratie € 165 (kinderen betalen de helft) en voor arbeid € 220. 2
De nieuwe dienstregeling van de Nederlandse Spoorwegen die afgelopen december in werking is getreden |
|
Charlie Aptroot (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u, evenals de leden van de VVD-fractie, klachten ontvangen over overvolle treinen op met name het traject Amsterdam–Den Haag–Rotterdam?
Het is mij bekend dat er klachten zijn over volle treinen, ondermeer bij NS, en bij Rover (deze reizigersorganisatie heeft er een speciaal meldpunt voor ingericht).
Heeft u, evenals de leden van de VVD-fractie daarnaast klachten ontvangen dat op het traject Amsterdam–Den Haag–Rotterdam (via Schiphol) sprake is van veel vertraging?
Nee, die heb ik niet ontvangen.
Klopt het dat in de nieuwe NS-dienstregeling, los van de Fyra, minder Intercity’s rijden tussen Amsterdam CS en Den Haag/Rotterdam via Schiphol?
Ja, dat klopt. NS heeft mij toegelicht dat de Intercity’s tussen Amsterdam CS en Den Haag/Rotterdam nu via Haarlem rijden. De Intercity’s uit Lelystad en Almere rijden hiervoor in de plaats nu via Schiphol rechtstreeks naar Den Haag CS.
Klopt het dat er in de nieuwe dienstregeling ook sprake is van verminderde in- en overstapmogelijkheden voor reizigers met de Sprinters?
Nee.
Bestaat er een verband tussen deze maatregelen en het feit dat het gebruik van de Fyra tegenvalt? Is er sprake van het bewust verminderen van de dienstverlening op het hoofdspoor om zo reizigers te dwingen gebruik te gaan maken van de duurdere Fyra?
Nee, dat verband bestaat volgens NS niet. NS licht toe dat de reden voor dit deel van de aanpassing van de dienstregeling is dat de nieuwe Fyra-treindienst in combinatie met het treinaanbod zoals NS dat in voorgaande jaren reed, niet past op de totaal beschikbare infrastructuur. Er zullen dus aanpassingen moeten plaatsvinden. Omdat er tussen NS en de Staat contractafspraken zijn gemaakt over reistijden en liggingen wat betreft het Fyra-aanbod, moet NS het overige treinaanbod aanpassen. NS verwacht dat steeds meer reizigers zullen kiezen voor de snelle, iets duurdere Fyra-treindienst over de HSL. Dit betreft voor een deel nieuwe klanten, maar zeker ook voor een groot deel bestaande klanten. Die bestaande klanten reizen niet langer met «gewone» NS-treinen vanuit Amsterdam CS via Schiphol naar Rotterdam en v.v.
NS heeft daarom een treindienst ontwikkeld over de Oude Lijn1, waarbij deels nieuwe markten aangeboord worden met nieuwe rechtstreekse verbindingen en deels huidige markten worden bediend. Het totale aanbod is een forse wijziging waarbij naar de inschatting van NS veel klanten een verbetering ervaren en inderdaad ook sommige klanten een verslechtering ervaren. Per saldo is het volgens NS voor de reizigers een verbetering. Bovendien wordt de infrastructuur (zowel het hoofdrailnet als de HSL-Zuid) op deze manier optimaal benut.
NS is dus niet bezig met het bewust verminderen van de dienstverlening op het hoofdspoor om zo reizigers te dwingen gebruik te gaan maken van de duurdere Fyra.
Overigens heeft de NMa een signaal ontvangen over deze situatie. Zij beraadt zich nog op de kwestie. Mocht de NMa tot het oordeel komen dat er sprake is van het door NS bewust verminderen van de dienstverlening op het hoofdspoor om zo reizigers te dwingen gebruik te gaan maken van de duurdere Fyra, dan zal ik mij daar uiteraard rekenschap van geven.
Is al bekend of de nieuwe dienstregeling op het traject Amsterdam–Den Haag–Rotterdam (via Schiphol en via Haarlem) meer of minder vertraging tot gevolg heeft? Om hoeveel meer of minder vertraging gaat het en wat is de oorzaak?
Dit is mij niet bekend.
Wanneer kan de Kamer een evaluatie van de nieuwe dienstregeling tegemoet zien?
Zoals bekend is het maken van de dienstregeling de verantwoordelijkheid van NS. De dienstregeling behoeft niet mijn instemming. Ik toets alleen of de dienstregeling voldoet aan enkele voorschriften in de vervoerconcessie. Ik heb geen plannen voor een evaluatie van de nieuwe dienstregeling.
Overigens bekijkt NS in de eerste periode na de invoering van elke nieuwe dienstregeling nauwkeurig en intensief of zich structurele problemen voordoen; dit om zo nodig meteen te kunnen bijsturen. NS heeft inmiddels een aantal maatregelen getroffen om enkele problemen met de nieuwe dienstregeling op te lossen2.
Gebruik van andermans naam op sociale media |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente voorvallen met het gebruik van andermans naam op sociale media, zoals Twitter?
Kunt u – mede op basis van relevante jurisprudentie – inzicht geven in de huidige wet- en regelgeving die van toepassing is om misbruik van andermans naam op sociale media tegen te gaan?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen van het lid Kooiman van uw Kamer (ingezonden 12 januari 2012, kenmerk 2012Z00283*).
Zijn de huidige mogelijkheden naar uw mening afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou naar uw mening ook strafrechtelijke vervolging mogelijk moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wanneer bij misbruik van andermans naam op sociale media sprake is van identiteitsfraude?
Het bericht dat Nederland kampt met een nijpend tekort aan hoogopgeleide technici |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Yacht: kenniscrisis is nijpend, technici nauwelijks te vinden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op enerzijds de toegenomen vraag naar technisch specialisten in het laatste kwartaal van 2011 ten opzichte van 2010 en anderzijds het steeds nijpender wordende tekort aan technici?
Het is bekend dat de komende jaren een grote groep oudere werknemers de arbeidsmarkt verlaat. Met name in de technieksector kan dit knelpunten opleveren, zoals het artikel waar naar u verwijst ook duidelijk maakt. De huidige instroom van leerlingen in het technisch onderwijs is onvoldoende om aan de toekomstige vraag naar technici te voldoen. Ook de recent verschenen human capitalagenda’s van de topsectoren wijzen op de dreigende personeelstekorten in de technische sector. De topsectoren zien deze dreigende tekorten aan vakkrachten als een belemmering om hun groeiambities te kunnen realiseren.
Deelt u de mening dat de samenloop van bijvoorbeeld vergrijzing en teruglopende instroom in bouw- en infraopleidingen het structurele arbeidsmarkttekort groter maakt? Erkent u dat er een «kenniscrisis» is door het tekort aan bijvoorbeeld werktuigbouwkundigen en elektrotechnici, zoals Yacht meldt?
Na het basisonderwijs gaan steeds meer jongeren naar havo en vwo dan naar het vmbo. Mede daardoor is de totale uitstroom naar de arbeidsmarkt vanuit techniekopleidingen in het hoger onderwijs de afgelopen jaren licht gestegen. Het aantal leerlingen dat kiest voor vmbo techniek is mede daardoor gedaald. Op langere termijn resulteert dat waarschijnlijk in daling van het aantal technisch opgeleiden op mbo-niveau. De afgelopen jaren is de totale uitstroom naar de arbeidsmarkt vanuit techniekopleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs nog stabiel gebleven, omdat een dalende instroom vanuit het vmbo is gecompenseerd door een grotere zij-instroom van (werkende) jongeren die alsnog een vakdiploma willen halen. Maar voor veel technische sectoren is deze uitstroom niet voldoende om (op termijn) te voorzien in de personeelsbehoefte, vooral omdat door de vergrijzing de vervangingsvraag sterk toeneemt.
Bedrijven stellen zich daar ook op in en ontwikkelen manieren om ondanks het schaarser worden van het juiste menselijk kapitaal concurrerend te blijven. Zo kunnen bedrijven investeren in technologische vernieuwingen waardoor de arbeidsproductiviteit stijgt, door sociale innovatie het aanwezige menselijk kapitaal efficiënter en effectiever inzetten, het zittende personeel op- en/of bijscholen en zich richten op de vergroting van zij-instroom. Ook kunnen bedrijven, door nauw samen te werken met onderwijsinstellingen en gezamenlijk activiteiten te ontwikkelen, de instroom in bepaalde vakgebieden te vergroten. Tot slot kunnen bedrijven ook de internationale arbeidsmarkt op gaan om via kennismigratie goed personeel aan te trekken.
In mijn optiek is er dan ook geen sprake van een «kenniscrisis». Er zijn immers meerdere oplossingsrichtingen voorhanden. Wel ben ik van mening dat de situatie zodanig urgent is geworden dat het van groot belang is dat bedrijfsleven, onderwijs en overheid de handen ineenslaan om de schaarste aan vakkrachten terug te dringen.
Deelt u mijn constatering dat in de technologische sector voor zowel het grootbedrijf als het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) de arbeidsproblematiek al enige tijd verreweg het belangrijkste knelpunt is?
Ja. De constatering dat arbeidsproblematiek in de technologische sector het belangrijkste knelpunt is, blijkt bijvoorbeeld ook duidelijk uit de human capitalagenda’s van de topsectoren.
Op welke manier wilt u instroom en doorstroom van bètatechnisch talent in de technologische sectoren de komende jaren laten groeien? Op welke manier gaat u de doelstelling van het Platform Bètatechniek realiseren om in 2016 25% meer in- en uitstroom van bètatechnici in het hoger onderwijs?
Daarvoor is een gezamenlijke inspanning van overheid, onderwijsinstellingen en sociale partners noodzakelijk. Meer jongeren moeten enthousiast gemaakt worden om te kiezen voor technisch onderwijs, bijvoorbeeld door het geven van baangaranties aan jongeren die definitief voor deze sectoren kiezen. Het is nodig om werk te maken van een aantrekkelijk aanbod aan techniekonderwijs, maar het is ook van belang dat het werken in de techniek aantrekkelijker wordt gemaakt. De tekorten zijn niet alleen terug te dringen door het bevorderen van de instroom van nieuwe werknemers. Bedrijven moeten ook maatregelen nemen die ervoor zorgen dat werknemers langer en productiever kunnen doorwerken en die de topsectoren aantrekkelijker maken. Bij de verdere uitwerking van de human capitalagenda’s verdient dit specifieke aandacht.
Om bèta- en techniekonderwijs en de aantrekkelijkheid van de technische sectoren een krachtige impuls te geven, stellen de topsectoren op basis van de human capitalagenda’s een Masterplan Bèta en Technologie op. Het Masterplan bevat de acties die de topsectoren gezamenlijk willen oppakken om verwachte tekorten aan vakkrachten in bèta en techniek terug te dringen. Ook worden diverse bestaande activiteiten om bèta en techniek te stimuleren gebundeld en op elkaar afgestemd. Het Masterplan wordt op 13 februari aan het kabinet aangeboden. Vervolgens bezien de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of naast het reeds ingezette beleid aanvullende overheidsmaatregelen noodzakelijk zijn om tekorten terug te dringen en de juiste randvoorwaarden te creëren voor samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven. Uiterlijk 2 april a.s. wordt uw Kamer geïnformeerd over de ambities van het kabinet.
Wat is uw reactie op de arbeidsmarktprognose 2011–2016 van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA, «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016», december 2011), waarin staat dat het arbeidsmarkttekort van technisch geschoold personeel oploopt tot 155 100 arbeidskrachten? Welke aanvullende actie onderneemt u om dit probleem af te wenden?
Het rapport van het ROA schetst de knelpunten naar opleiding en beroep tot 2016. De belangrijkste conclusie is dat de arbeidsmarkttekorten zich, met name, zullen voordoen in de zorg en in de techniek.
Er kunnen enkele kanttekeningen bij het rapport geplaatst worden. Het macrobeeld dat het ROA gebruikt voor de prognoses is optimistischer dan de meest recente ramingen van het CPB. Het ROA baseert zich op de juni-raming van het CPB, terwijl het CPB recent de ramingen sterk neerwaarts heeft bijgesteld. Bovendien gaat het ROA uit van een jaarlijkse stijging van de werkgelegenheid met 0,4%, terwijl het CPB op de middellange termijn uitgaat van een krimp van de werkgelegenheid. Daarnaast geeft het ROA aan dat de prognoses met een aanzienlijke mate van onzekerheid zijn omgeven. Slechts voor 40% van de opleidingstypen werd in eerdere prognoses de mate waarin zich arbeidsmarkttekorten voordoen correct ingeschat. De waarde van dit onderzoek zit daarom vooral in het inzichtelijk maken van relatieve krapte tussen sectoren. Desalniettemin sluiten de conclusies (i.e. tekorten in techniek) uit het rapport aan bij de signalen uit de human capital agenda’s van de topsectoren.
Bij het antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke aanvullende actie het kabinet onderneemt.
Deelt u de mening dat het sociaal leenstelsel in de masterfase een extra drempel opwerpt voor studenten in de bètatechniek, die doorgaans een tweejarige master volgen? Zo ja, bent u bereid om het advies van belangenorganisaties VNO-NCW, MKB Nederland, de ondernemingsorganisatie voor de technologisch-industrië FME en Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) op te volgen en studenten met een tweejarige bètamaster een extra jaar studiefinanciering te verstrekken?
Bij het wetsvoorstel «Studeren is investeren» is ervoor gekozen om het sociaal leenstelsel voor alle masteropleidingen in te voeren. In het maatschappelijk debat hebben organisaties erop gewezen dat mogelijk minder studenten voor een meerjarige master (overwegend in beta/techniek, onderwijs en zorg) zullen kiezen. Ik verwacht niet dat het sociaal leenstelsel in de masterfase een ontmoedigend effect zal hebben.
Het door de student te financieren verschil tussen een twee- en eenjarige masteropleiding bedraagt maximaal circa € 3 200 (dat is de basisbeurs voor uitwonenden voor één jaar). De aanvullende beurs en de reisvoorziening blijven in de masterfase gehandhaafd. Wie het bedrag voor zijn basisbeurs via het sociaal leenstelsel zou financieren, moet later – voorzover hij of zij dan voldoende draagkracht heeft – een extra termijnbedrag van iets minder dan € 20 per maand terugbetalen (bij een rente van 3% en een looptijd van 20 jaar). Het verschil met de eenjarige masteropleiding is dus te overzien.
Maar belangrijker nog is dat de keuze voor de masteropleiding primair een inhoudelijk gedreven keuze is. De student zal daarnaast zijn keuze ook baseren op beschikbare informatie over de perspectieven die een opleiding biedt op de arbeidsmarkt. Op www.Studiekeuze123.nl valt bijvoorbeeld te zien wat per studierichting het gemiddeld aandeel afgestudeerden is met een baan, een vaste baan, een baan op niveau en wat het bruto maandloon is.