Kinderbijslag en de BES |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de brief van het Bestuurscollege van het Openbaar Lichaam Bonaire, waarin gepleit wordt voor de uitbreiding van de Algemene Kinderbijslagwet tot de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Ja.
Deelt u de mening dat er overtuigende argumenten bestaan om op gelijke voet de Algemene Kinderbijslagwet naar de BES-eilanden? Zo ja, bent u bereid op korte termijn hierin te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Een overzicht van de sociale regelingen die in Caribisch Nederland van toepassing zijn (naast de onderstand), is gegeven in de Memorie van Toelichting bij de Aanpassingswet BES (Kamerstukken 2008/’09, nr. 3, p. 122–124). Dat overzicht maakt duidelijk welke Nederlandse sociale voorzieningen niet op Caribisch Nederland zijn geïmplementeerd. De reden voor de aparte situatie is gelegen in de bijzondere positie van Caribisch Nederland, welke gevolgen heeft voor zowel de vormgeving als de invulling van sociale voorzieningen. Tegen die achtergrond is bij de transitie de Nederlands Antilliaanse wetgeving goeddeels overgenomen.
Geleidelijk toegroeien naar de Nederlandse wetgeving kan op onderdelen en op termijn wellicht denkbaar zijn, maar er moet blijvend rekening worden gehouden met afwijkende maatregelen. De economische en sociale omstandigheden, het insulaire karakter, de bevolkingsomvang en de geografische omstandigheden van Caribisch Nederland, zijn immers wezenlijk verschillend van de situatie in het Europees deel van Nederland.
Ik sluit me aan bij de inzet van het vorige kabinet om na transitie een periode van legislatieve rust in acht te nemen. Ervaringen met het bestaande stelsel kunnen zo benut worden om inzicht te krijgen in de ontwikkelingsrichting die mogelijk en wenselijk is. Ik wil me – vanuit het streven naar een acceptabel voorzieningenniveau – nu richten op verbetering vanuit de bestaande regelingen, conform de bestuurlijke afspraken die mijn ambtsvoorganger met de gedelegeerden van de eilandgebieden heeft gemaakt. Het schetsen van een perspectief op invoering van de Nederlandse sociale voorzieningen op Caribisch Nederland kan nu niet aan de orde zijn.
In het bestuurlijk overleg dat heeft plaatsgevonden tussen de vorige minister van SZW, namens de Nederlandse regering, en de gedelegeerden van de eilanden is vastgelegd dat niet de hoogte van minimumloon en uitkeringen in Nederland richtinggevend is, maar dat de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden. In dit bestuurlijk overleg is een gezamenlijk streven uitgesproken om het minimumloon, de AOV (het wettelijk ouderdomspensioen) en de onderstand in de toekomst verder te verbeteren binnen de randvoorwaarden van economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen, specifieke omstandigheden per eiland en budgettaire mogelijkheden. De voortgang op dit punt zal jaarlijks tussen de minister van SZW en de bestuurscolleges besproken worden.
Met betrekking tot tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen is voor Caribisch Nederland – in aansluiting op de situatie zoals die vóór de transitiedatum gold – ervoor gekozen om deze tegemoetkoming langs de fiscale weg vorm te geven. Via de kinderkorting wordt een verhoging van de belastingvrije som gerealiseerd. Daarnaast kent de onderstandregeling een specifieke kindertoeslag. Beide faciliteiten komen ten laste van de algemene middelen en worden dus uit de belastinginkomsten (van Nederland met inbegrip van Caribisch Nederland zelf) gefinancierd. Hiermee is naar mijn mening een stelsel gecreëerd dat tegemoet komt aan de behoeften van ouders/verzorgers en hun kinderen, waar het gaat om zorg en financiële steun rond de opvoeding en verzorging.
Welke andere Nederlandse sociale voorzieningen zijn nog niet voor de BES geïmplementeerd, wat is hiervan de reden en op welke termijn worden deze sociale voorzieningen ook naar de BES uitgebreid?
Zie antwoord vraag 2.
Het geweld over het geweld tegen christenen in Egypte |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het dodelijk geweld jegens christenen in Cairo op zaterdag 7 mei jl.?1
Ja.
Kunt u nadere informatie geven over de achtergronden van deze geweldsuitbarsting? Is het bericht waar, dat moslims een Koptische kerk aanvielen omdat daar een christelijke vrouw zou worden vastgehouden?
Aanleiding voor de geweldsuitbarsting was een gerucht dat een Koptische vrouw, die volgens moslims tot de islam was bekeerd, door Kopten in de Sint Mina kerk in Cairo werd vastgehouden. Volgens Koptische ooggetuigen heeft de politie de kerk onderzocht op de aanwezigheid van de vrouw nadat verontruste Kopten melding hadden gemaakt van een groep van 150–200 salafisten die onder leiding van een imam bij de kerk kwamen informeren naar de aanwezigheid van de vrouw. Zij bleek echter niet in de kerk aanwezig te zijn. Enige tijd later zouden moslims uit andere wijken zich bij de salafisten hebben aangesloten. Het leger kwam pas enkele uren later in actie. 190 mensen, zowel Kopten als moslims, werden gearresteerd. Daarvan zijn er 48 in staat van beschuldiging gesteld voor moord, poging tot moord, brandstichting, aanzetten tot sektarisch geweld en illegaal wapenbezit. Zij zullen door een veiligheidsrechtbank worden berecht. De zaak dient op 4 september.
Nederland spreekt Egypte zowel in multilateraal kader als in bilaterale contacten consequent aan op het geweld tegen religieuze minderheden. Daarbij wordt gewezen op de plicht van de Egyptische autoriteiten de veiligheid van alle Egyptische burgers, ongeacht hun geloof, te waarborgen. In de Raad Buitenlandse Zaken van 23 mei jl. heb ik het geweld ter sprake gebracht. EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft het geweld in een verklaring veroordeeld.
De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft mijn ernstige zorg over het geweld aan de Egyptische autoriteiten overgebracht tijdens zijn bezoek aan Egypte op 18 en 19 mei jl.. Ook de Egyptische ambassadeur in Nederland is op hoog ambtelijk niveau op het geweld tegen christenen aangesproken. Daarbij is onder meer ingegaan op het late tijdstip van arriveren van het leger.
De Egyptische ambassadeur gaf hierop aan dat het Egyptische veiligheidsapparaat sinds de revolutie niet meer op sterkte is en het voor de Egyptische autoriteiten daardoor moeilijk is de orde te handhaven. Tijdens hetzelfde onderhoud is de ambassadeur eveneens aangesproken op het feit dat burgers door een militair tribunaal worden berecht. De ambassadeur antwoordde hierop dat de verdachten van het Imbaba-incident door een civiele rechtbank zullen worden berecht. Veiligheidsrechtbanken (Emergency State Security Courts) zijn weliswaar civiele rechtbanken maar kennen een andere rechtsgang, waardoor een eerlijk proces in het geding komt. Zo kennen deze rechtbanken geen mogelijkheid tot beroep.
Ikzelf heb mijn zorgen over de positie van Koptische christenen in Egypte onder meer geuit tijdens mijn gesprek op 18 juni jl., met de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van Egypte, de heer El Araby.
Daarnaast wordt in navolging van mijn gesprek met de leiders van verschillende religieuze stromingen in Nederland op 16 maart 2011, contact onderhouden met vertegenwoordigers van de Koptische kerk in Nederland, laatstelijk op 13 juli 2011.
Bent u bereid het gepleegde moslimgeweld tegen christenen expliciet te veroordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Egyptische machthebbers adequaat gereageerd op deze geweldpleging? Op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Welke resultaten heeft het consequent aanspreken van Egypte door Nederland en de EU, om religieuze minderheden voldoende bescherming te bieden, tot nu toe concreet opgeleverd? Is dit ook zichtbaar in de arrestatie en strafoplegging van religieuze geweldplegers?
De Hoge Militaire Raad in Egypte ziet inmiddels de ernst van de situatie in. Het interim-kabinet van Premier Sharaf heeft naar aanleiding van het geweld een national justice committee wordt opgericht om sektarische spanningen tegen te gaan. Dit comité is inmiddels met een wetsvoorstel gekomen dat voorziet in algemene regels voor het bouwen en renoveren van gebedshuizen (unified law for places of worship). Hier werd al jaren om gevraagd door mensenrechtenorganisaties, de internationale gemeenschap en christenen zelf. Ook werkt het comité aan een wet om discriminatie van religieuze minderheden tegen te gaan. De afgebrande kerk in Imbaba is in zeer korte tijd weer geheel gerestaureerdop kosten van de staat.
De Hoge Militaire Raad en de interim-regering spreken zich in steeds hardere bewoording uit tegen sektarisme. Het voeren van religieuze leuzen wordt in de komende verkiezingscampagne strafbaar gesteld. Protesten bij gebedshuizen worden verboden, de bewaking zal worden opgevoerd en besluiten om bepaalde kerken te sluiten worden herzien. De echte lakmoesproef voor de bereidheid van de autoriteiten om sektarisch geweld aan te pakken is de berechting van verdachten van sektarisch geweld in eerlijke processen.
De EU heeft in juni 2010 een actieplan opgesteld voor het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing. Daarnaast beraadt de EU zich momenteel op aanvullende maatregelen om vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing in prioritaire landen, waaronder Egypte te bevorderen.
Op bilateraal niveau is Nederland vorig jaar een pilot begonnen om het beleid ten aanzien van godsdienstvrijheid te intensiveren m.h.o.o. structurele verbeteringen in de praktijk. Deze pilot vindt plaats in vijf landen waaronder Egypte (verder China, India, Eritrea en Kazachstan).
Uiteraard gaat het uiteindelijk niet alleen om wet- en regelgeving maar vooral ook om implementatie in de praktijk. Die zal Nederland samen met de EU nauwgezet monitoren en wanneer nodig opnieuw aan de orde stellen.
Heeft u de indruk dat de Egyptische overheden vastbesloten zijn het geweld jegens christenen en andere minderheden serieus in te dammen? Welke nadere hulp zou de internationale gemeenschap hierbij nog kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 5.
Naburige rechten medewerkers en majkers van film en tv-producties |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u ingaan op de kwestie dat in de aanpassing van artikel 45d van de Wet naburige rechten alleen rekening wordt gehouden met de positie van de producent en niet met de positie van de makers, zoals regisseurs en acteurs? Acht u dit redelijk, aangezien deze immers eveneens als cultureel ondernemers te kwalificeren zijn?
De regeling van artikel 45d Auteurswet tracht een balans te vinden tussen zowel de belangen van de makers als het belang van de producent van een filmwerk. De producent dient over de rechten te kunnen beschikken om het filmwerk te kunnen exploiteren. De maker heeft recht op een billijke vergoeding voor de exploitatie van zijn werk. Het juridische kader voor 45d Auteursrecht wordt onder meer gevormd door artikel 14bis van de Berner Conventie waarin is bepaald dat makers die zich verbonden hebben tot het leveren van bijdragen zich in beginsel niet kunnen verzetten tegen «de verveelvoudiging, het in omloop brengen, de openbare uitvoering of opvoering, de overbrenging per draad aan het publiek, de radiouitzending, de mededeling aan het publiek, het aanbrengen van ondertitels en het nasynchroniseren van de teksten» van het filmwerk. Zie over de verschillende stelsels van rechtenoverdracht die te billijken zijn in het systeem van de Berner Conventie het antwoord op vraag 3.
In 2010 is over een voorontwerp van wet inzake het auteurscontractenrecht geconsulteerd. Naar aanleiding van de reacties op het voorontwerp is thans een wetsvoorstel auteurscontractenrecht in voorbereiding. Het versterken van de contractuele positie van de auteur en uitvoerende kunstenaar in de verhouding tot zijn exploitant heb ik als een van de speerpunten van mijn beleid aangemerkt. Zoals opgemerkt in de speerpuntenbrief van 11 april 2011 (TK 2010–2011, 29 838, nr 29) zal in de zomer een wetsvoorstel aan de ministerraad worden aangeboden.
Wat is uw reactie op klachten over de (hoogte van de) vergoeding die wordt betaald door producenten en omroepen aan de makers in de film- en tv-sector, hoewel dit bij wet verplicht is? Acht u deze vergoeding redelijk?
Uit een onderzoek van het Instituut voor Informatierecht is gebleken dat makers zich ten opzichte van de exploitanten van hun werken in een structureel zwakkere onderhandelingspositie bevinden1. Deze uitkomst is onlangs herbevestigd in het onderzoek «Wat er speelt»2. De zwakkere onderhandelingspositie is voor mij reden geweest het wetsvoorstel auteurscontractenrecht voortvarend ter hand te nemen. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van een exploitatieovereenkomst hecht ik eraan op te merken dat bij een geschil over de hoogte van de vergoeding het aan de rechter is om zich daarover uit te spreken en niet aan de staatssecretaris.
Kunt u ingaan op de stelling dat bijvoorbeeld acteurs in het onderhandelingsproces voor naburige rechten te zwak staan in Nederland, in vergelijking met het buitenland, bijvoorbeeld Duitsland?
Zoals onder 1 opgemerkt wordt ook in het internationaal juridisch kader onderkend dat de producent van een filmwerk over bepaalde rechten moet kunnen beschikken. Globaal genomen zijn er drie stelsels met betrekking tot rechtenoverdracht bij filmwerken. Het Verenigd Koninkrijk hanteert het stelsel van de «film copyright» waarbij de producent als auteur van het filmwerk wordt beschouwd. Oostenrijk en Italië gaan uit van het stelsel van de «cessio legis» op grond waarvan degene die een creatieve bijdrage hebben geleverd als medeauteurs worden beschouwd maar de uitoefening van het exploitatierecht van rechtswege aan de producent toekomt. Nederland hanteert evenals Duitsland en Frankrijk het stelsel van de «présomption de cession» op grond waarvan het recht om het filmwerk te exploiteren wordt vermoed aan de producent overgedragen te zijn tenzij er sprake is van een andersluidend beding. Het stelsel van de «présomption de cession» biedt de maker de meeste speelruimte om over zijn rechten te beschikken.
Hoe denkt u er voor te zorgen dat deze schadelijke situatie voor eerdergenoemde makers zal veranderen en het eerdergenoemde wettelijke recht in zowel letter als geest voortaan wel zal worden nageleefd?
In de beleidsbrief van 11 april 2011 heb ik het versterken van de contractuele positie van de auteurs en uitvoerende kunstenaars door middel van een wetsvoorstel auteurscontractenrecht aangemerkt als speerpunt van mijn auteursrechtbeleid. Hieronder valt ook het versterken van de positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de film- en tv-sector. Het wetsvoorstel wordt deze zomer aan de ministerraad aangeboden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de positie van acteurs, regisseurs, schrijvers en overige makers in de film- en tv-sector, indien de huidige wettelijke bescherming onvoldoende blijkt, deze wettelijke bescherming dan te regelen opdat oneigenlijke afkoop door omroepen/distributeurs of andere opdrachtgevers van audiovisuele media wordt tegengegaan?
Zie antwoord vraag 4.
De door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) opgelegde miljoenenboete aan thuiszorginstellingen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de miljoenenboetes die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft opgelegd aan de stichtingen Careyn Zuwe Aveant en Vierstroom? Vindt u dat de NMa hiermee adequaat heeft gehandeld en wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb kennis genomen van de door de NMa opgelegde boetes. De NMa is in de beoordeling van individuele zaken zelfstandig en een reactie mijnerzijds doet aan de opgelegde boete niets toe of af.
Kunt u uitleggen welk voordeel de zorgbehoevenden en het personeel hebben bij het financieel verzwakken van genoemde zorginstellingen door de NMa?
De boetes die de NMa heeft opgelegd zijn het directe gevolg van overtredingen van de Mededingingswet. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 599) is deze wet van wezenlijk belang voor het waarborgen van de keuzevrijheid voor de patiënt. Naleving van de Mededingingswet is van belang omdat daarmee de keuzevrijheid voor patiënten nu en in de toekomst wordt geborgd en zorgaanbieders voldoende gestimuleerd worden om doelmatig te werken, de kwaliteit te verhogen en te blijven innoveren. Omgekeerd zou het zonder consequenties laten van inbreuken op de Mededingingswet betekenen dat aan zorgaanbieders een vrijbrief wordt gegeven om de concurrentie en keuzevrijheid van de patiënt te beperken. Dit is niet in het belang van de Nederlandse gezondheidszorg in het algemeen en ook niet van de zorgbehoevenden en het personeel van deze twee instellingen in het bijzonder.
Kunt u aangeven welk nadeel de zorgbehoevenden en het personeel heeft gehad, door de vermeende «marktverstorende» afspraken van deze twee thuiszorginstellingen?
Zorgbehoevenden hebben mogelijk minder keuzemogelijkheden gehad dan wanneer de markt gewoon gefunctioneerd had. Voor het personeel zou hetzelfde kunnen gelden. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft de NMa bij het bepalen van de hoogte van de boetes ook rekening gehouden, naast de financiële gezondheid van de instelling, met zaken als de kwaliteit van de zorgverlening, de personeelsbezetting en de werkdruk? Zo ja, op welke wijze heeft de NMa deze aspecten beoordeeld? Zo nee, waarom niet?
De NMa heeft naar haar mening rekening gehouden met de financiële gezondheid van de betrokken instellingen, zodat de boetes de continuïteit van de instelling niet in gevaar brengen. Zorginstellingen hebben een bedrijfsvoering, waarbij ze zelf verantwoordelijk zijn voor zaken als kwaliteit van zorgverlening, personeelsbezetting en werkdruk. Bedrijfsvoeringsaspecten spelen bij het bepalen van de hoogte van de boete niet mee. Wel laat de NMa meewegen dat sprake is van een sector in transitie en hanteert zij op die titel een afslag van 25%. Gelet op de onafhankelijkheid van de NMa heb ik geen invloed op de hoogte van de boetes in deze zaak.
Hoe beoordeelt de NMa precies of een instelling niet failliet zal gaan door het opleggen van een boete?
Een boete van de NMa mag het faillissement van een overtreder niet waarschijnlijk maken. De beoordeling of dit het geval is, geschiedt aan de hand van de meest recente financiële gegevens van de instelling. Van belang is namelijk de vraag of een faillissement van de instelling waarschijnlijk is op het moment dat aan deonderneming de boete wordt opgelegd. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de boete en het (eventuele) faillissement van de onderneming.
Bij de beoordeling wordt in elk geval gekeken naar de liquiditeit en de solvabiliteit van de instelling. Ook andere factoren kunnen in aanmerking genomen worden om een nauwkeurig beeld te vormen van het toekomstperspectief van de instelling in kwestie. Het is aan de instelling om haar verzoek tot matiging van de boete (voldoende) te onderbouwen. Een externe deskundige beoordeelt of de boete rechtstreeks kan leiden tot een faillissement.
Deelt u de mening dat het opleggen van een (miljoenen)boete per definitie het risico op een faillissement vergroot omdat de financiële staat van een instelling wordt verzwakt? Zo ja, vindt u dit wenselijk aangezien het hier om zorg voor mensen gaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hierboven aangegeven houdt de NMa bij het opleggen van boetes rekening met de financiële gezondheid van een instelling. Indien door een boete een faillissement waarschijnlijk wordt, wordt de boete gematigd. Op deze manier wordt door een boete de continuïteit van de instelling niet in gevaar gebracht.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u stelde dat door NMa-boetes de continuïteit van zorg niet in gevaar komt? Kunt u toelichten waar de 1,3 en 3 miljoen euro voor Careyn Zuwe Aveant respectievelijk Vierstroom vandaan moet komen als het geen afbreuk mag doen aan het zorgproces? Worden er bij de genoemde instellingen zulke grote bedragen opgepot?2
Omdat een boete het faillissement van een overtreder niet waarschijnlijk mag maken kan de continuïteit van zorg niet in gevaar komen. Een boete kan wel effect hebben op het zorgproces, maar dat is wat anders dan de continuïteit van zorg. De instellingen kunnen de boetes betalen uit de lopende exploitatie dan wel uit het eigen vermogen. De keuze daartussen is aan de instelling. Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt, als onderdeel van het begrip «financiële gezondheid» de hoogte van het eigen vermogen meegewogen.
Bent u bereid, gelet op de financiële overschrijdingen en tekorten in de zorg, de door de NMa geïncasseerde boetes volledig ten goede te laten komen aan de thuiszorg? Zo nee, waarom niet?
In de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat bestuurlijke boetes van bestuursorganen de Staatskas invloeien. Dit geldt dus voor de boetes van de NMa, maar ook de boetes van onder meer de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vloeien zonder oormerk in de algemene middelen. Ik zie geen aanleiding om voor boetes van de NMa een sectorspecifieke uitzondering te maken.
Hoe is het afgelopen met het beroep dat andere thuiszorginstellingen hebben aangespannen tegen eerder uitgedeelde boetes?3
De bezwaarzaken zijn nog in behandeling bij de NMa en de beroepszaken zijn nog niet op zitting geweest bij de rechtbank Rotterdam. Er is in beide gevallen dus nog geen uitkomst.
Op welke grond baseert de NMa dat de thuiszorginstellingen nu voldoende concurrentiebewust zijn geworden? Wat doen zij nu niet meer fout?
De NMa heeft begin dit jaar gesprekken gevoerd met verschillende thuiszorginstellingen in Nederland. Op basis van onder meer deze gesprekken is door de NMa geconcludeerd dat thuiszorginstellingen de Mededingingswet op dit moment als een realiteit beschouwen waaraan zij zich willen en moeten houden. Uit de gesprekken blijkt dat er sprake is van een tendens naar een meer competitieve cultuur waarbij ook meer wordt geïnvesteerd in compliance, bijvoorbeeld door het inwinnen van juridisch advies vóór het aangaan van samenwerkingsverbanden. Gelet op deze positieve trend, waarbij thuiszorginstellingen laten zien dat zij belang hechten aan eerlijke concurrentie, heeft de NMa besloten de thuiszorg niet langer als prioriteit te beschouwen.
Hoe denkt de NMa over thuiszorgorganisaties die via een hoofdaannemer zorg toegewezen krijgen en dat onderverdelen in een kerstboom aan BV’tjes? Is zo een constructie niet in strijd met de «markt»?
De Minister van EL&I heeft voor de mededingingsrechtelijke beoordeling van combinatieovereenkomsten beleidsregels opgesteld (zie Beleidsregels combinatieovereenkomsten 2009, Staatscourant 2009, nr. 14082). Deze beleidsregels zien op de vorming van combinaties bij aanbestedingsprocedures. In randnummer 32 van deze beleidsregels wordt expliciet ingegaan op onderaannemingsovereenkomsten. Deze worden in het licht van het kartelverbod in beginsel op dezelfde wijze beoordeeld als combinatieovereenkomsten.
Adviesgroep transfer pricing |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «EU tax-scam body stuffed with tax avoidance experts»?1
Ja.
Op welke schaal wordt er volgens u belasting ontweken door via manipulatie van onderlinge verrekenprijzen winsten te verschuiven naar belastingparadijzen?
De OESO richtsnoeren voor verrekenprijzen (transfer pricing) zijn er juist op gericht om manipulatie tegen te gaan en om dubbele belastingheffing te voorkomen. Nederland heeft de door de OESO en VN onderschreven zakelijkheidstoets (het arm’s length beginsel) sinds 2002 in de wet opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Op basis van dit beginsel kan de winst door de inspecteur worden gecorrigeerd indien voor transacties binnen concern voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen. Wanneer er kunstmatig door manipulatie winsten worden verschoven naar een ander land terwijl de activiteiten in Nederland plaatsvinden wordt dit door de belastingdienst met de transfer pricing regels bestreden.
Indien de internationale verrekenprijsspelregels goed worden toegepast, vormen deze regels voor belastingdiensten een effectief wapen tegen manipulatie. De belastingdiensten over de hele wereld zijn dan ook steeds meer bezig zich te bekwamen in het toepassen van deze spelregels. Ook bij de OESO Task Force Tax & Development is een speerpunt voor ontwikkelingslanden het verbeteren van de toepassing van de verrekenprijsregels.
In de Nederlandse context is de laatste jaren meer openheid in het kader van horizontaal toezicht. Horizontaal toezicht gaat uit van wederzijds vertrouwen, begrip en transparantie. De Belastingdienst streeft ernaar om met ondernemingen handhavingsconvenanten te sluiten, op grond waarvan ondernemingen zelf meer verantwoordelijkheid krijgen. Concreet betekent dit dat de bedrijven zelf de fiscale risico’s in beeld brengen en deze melden bij de Belastingdienst. Gebleken is dat bedrijven zich mede hierdoor in toenemende mate onthouden van agressieve structuren en dat ook afspraken worden gemaakt met bedrijven om zich hiervan te onthouden. Waar nodig bestrijdt de Belastingdienst uiteraard ook gericht constructies van bedrijven waarbij gepoogd wordt belasting te ontwijken. Voor de Nederlandse situatie heb ik dan ook geen aanwijzingen dat de overheid door toegenomen belastingplanning op het gebied van verrekenprijzen belastinginkomsten misloopt.
Ook internationaal gezien is de verwachting dat door de toegenomen aandacht bij belastingdiensten voor verrekenprijzen en de opgebouwde ervaring daarmee naar verwachting de mogelijkheden voor manipulatie verder zullen afnemen.
Loopt de overheid belastinginkomsten mis door toegenomen belastingplanning door bedrijven op het gebied van transfer pricing? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de huidige Transfer Pricing Guidelines van de OESO voldoende om het mislopen van belastinginkomsten tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen wilt u ondernemen richting de OESO?
Ik heb geen aanwijzingen dat de OESO Transfer Pricing Guidelines onvoldoende werken. Wel is het zo dat landen de transfer pricing guidelines op bepaalde gebieden anders kunnen uitleggen. Om dat laatste tegen te gaan vindt binnen de OESO continu overleg plaats. Nederland heeft een actieve rol in dit overleg. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Is het huidige toezicht op de juiste toepassing van transfer pricing voldoende om het mislopen van belastinginkomsten tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland is het toezicht op de juiste toepassing van verrekenprijzen belegd bij de coördinatiegroep verrekenprijzen. De coördinatiegroep speelt een actieve rol in het uitdragen van kennis en het opsporen van risico’s. Internationaal gezien bevindt Nederland zich in de kopgroep op het gebied van toepassing van de transfer pricing regels. Er komen regelmatig delegaties uit andere landen om te zien hoe Nederland het georganiseerd heeft. Zie verder het antwoord op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze doet de Belastingdienst verslag van de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing?
De Belastingdienst rapporteert niet separaat over de strijd tegen onbedoeld gebruik van transfer pricing. Wel rapporteert de Belastingdienst jaarlijks aan de Tweede Kamer over de uitvoering van zijn werkzaamheden (waaronder toezicht en opsporing) in het beheersverslag. Zie verder de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5.
Kunt u bevestigen dat in de adviesgroep over transfer pricing van de Europese Commissie alleen belanghebbenden zitten van multinationals en bedrijven die multinationals adviseren over transfer pricing?
Het EU Joint Transfer Pricing Forum bestaat zowel uit experts afkomstig van de private sector als experts afkomstig van de overheden. De Commissie hanteert als selectiecriterium dat de experts veel ervaring moeten hebben op het gebied van transfer pricing. De experts afkomstig uit de private sector worden op persoonlijke titel benoemd en moeten onafhankelijk opereren en het publieke belang dienen. Elke lidstaat levert ook een expert aan deze adviesgroep (deze experts werken meestal bij de belastingdienst of bij het ministerie van Financiën van het betreffende land). Een belangrijke taak van het EU Joint Transfer Pricing Forum (hierna: het Forum) is het wegnemen van dubbele belastingheffing en het wegnemen van administratieve obstakels die een efficiënte toepassing van de verrekenprijsregels in de weg staan. De belastingplichtige kan een beroep doen op het EU Arbitrageverdrag als hij wordt geconfronteerd met dubbele belastingheffing ten aanzien van de interne verrekenprijzen. Het Arbitrageverdrag verplicht de landen met elkaar in overleg te treden en om binnen 2 jaar de dubbele belastingheffing weg te nemen. Lukt dit niet dan kan een arbitrage commissie worden ingesteld die zal beslissen hoe de dubbele belasting moet worden weggenomen. Het effectief wegnemen van dubbele belastingheffing maar ook het wegnemen van administratieve obstakels bij toepassing van de verrekenprijsregels is belangrijk voor het goed functioneren van de interne markt. In deze context is het logisch dat ervaringsdeskundigen uit het bedrijfsleven hierover adviseren. Voor meer informatie ten aanzien het werk van het Forum verwijs ik ook naar de website2. Op deze website staan ook de verslagen van de vergaderingen.
Deelt u de mening dat dat net zoiets is als de vos op het kippenhok laten passen?
Nee. Het gaat om het effectief wegnemen van dubbele belastingheffing en het wegnemen van administratieve obstakels bij toepassing van de verrekenprijsregels. Zie verder antwoord op vraag 7.
Ziet u de zogeheten «non-governmental experts» die afkomstig zijn van KPMG, Deloitte, Ernst & Young and Pricewaterhouse Coopers, Shell, BAE Systems, Unilever en Fiat als lobbyisten of als onafhankelijke adviseurs?
Het zijn de bedrijven en de adviseurs die in de praktijk te maken hebben met de dubbele belastingheffing ten aanzien van interne verrekenprijzen. Zij geven hun visie over hoe het Arbitrageverdrag werkt in de praktijk en kunnen suggesties doen om overlegprocedures effectiever en efficiënter te laten verlopen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid er bij de Europese Commissie op aan te dringen dat er een meer evenwichtige adviesgroep komt, waarin niet alleen belanghebbenden uit het bedrijfsleven zitten, maar bijvoorbeeld ook academici en afgevaardigden van niet-gouvernementele organisaties (NGO’s)?
Dit Forum heeft behoefte aan ervaringsdeskundigen op het terrein van transfer pricing die praktijkervaring hebben met de werking van het Arbitrageverdrag dat als doel heeft om dubbele belastingheffing tegen te gaan. Een rol voor NGO’s, alhoewel Nederland daar niet tegen zou zijn, lijkt hier gelet op het voorgaande niet voor de hand te liggen. Zie verder de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Verstoring van de dodenherdenking door Gretta Duisenburg |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Kent u het bericht «Duisenberg is moreel failliet»?1
Ja
Bezit mevrouw Gretta Duisenberg nog steeds een Nederlands diplomatiek paspoort? Zo ja, waarom, nu de heer Duisenberg al jaren geleden zijn banen bij de Nederlandse Bank en de Europese Centrale Bank heeft opgegeven?
Neen. Mevrouw Duisenberg beschikt al geruime tijd niet meer over een Nederlands diplomatiek paspoort.
Deelt u de mening dat de houding van mevrouw Gretta Duisenberg tijdens de dodenherdenking haar iedere aanspraak op een Nederlands diplomatiek paspoort heeft ontnomen?
Gezien het antwoord op vraag 2, zijn de laatste drie vragen niet van toepassing.
Deelt u de mening dat zij geen Nederlands diplomatiek paspoort behoort te hebben en beter een paspoort van de palestijnse staat Jordanië kan aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het diplomatiek paspoort van mevrouw Gretta Duisenberg zo snel mogelijk in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De bezuiningen op de rijksbijdrage aan het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NBTC vreest voor Nederland als vakantieland»1
Ja.
Welk belang hecht u aan de Nederlandse gastvrijheidsector en aan Nederland als bestemming voor toeristen en zakelijke bezoekers?
Ik hecht daar veel belang aan. Zoals ik in paragraaf 2 van deze brief aangeef, is de gastvrijheidseconomie een belangrijke pijler van onze economie. Daarnaast levert de sector een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat.
Deelt u de mening dat deze sector bijna volledig bestaat uit ondernemingen uit het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en van groot economisch belang is qua omzet en werkgelegenheid?
Ja.
Is het waar dat u substantieel wilt bezuinigen op de rijksbijdrage aan de door NBTC georganiseerde collectieve promotie van Nederland als recreatieve en zakelijke bestemming?
Het kabinet heeft in het Regeerakkoord aangekondigd 500 miljoen euro aan subsidies voor het bedrijfsleven te schrappen. Zoals ik in paragraaf 4 van deze brief aangeef, zal ik in dit kader ook de Rijksbijdrage aan het NBTC voor de bevordering van het inkomend toerisme herzien.
Op jaarbasis blijf ik vanaf 2015 structureel 5,8 miljoen euro investeren in het NBTC. Ik stel mij voor dat het NBTC zich met deze bijdrage sterker gaat richten op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten (zoals België en Duitsland) en bezoekerssegmenten (zoals stedenbezoekers en zakelijke bezoekers).
Zo ja, hoeveel bedraagt de bezuiniging in euro’s en in procenten van de huidige rijksbijdrage?
EL&I stelt nu op jaarbasis 16,6 miljoen euro beschikbaar aan NBTC. Dit bedrag zal in vier jaar worden afgebouwd naar 5,8 miljoen euro vanaf 2015. Dit betreft een vermindering van 65%.
Komt de voorgestelde bezuiniging voort uit onvrede met de prestaties van het NBTC?
De voorgestelde bezuiniging is onderdeel van de bredere bezuinigingsopgave van het Rijk om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen.
Vindt u de omvang van de bezuiniging in overeenstemming met de waarde die het kabinet zegt te koppelen aan ondernemerschap, export en internationale handel?
Er blijft vanaf 2015 structureel 5,8 miljoen euro beschikbaar voor het NBTC. Ik ben van mening dat het NBTC met dit bedrag in staat om een compacte, gerichte organisatie in stand te houden voor de marketing en congreswerving van de bestemming Nederland, en zo afdoende kan bijdragen aan de ambities van het kabinet op het gebied van ondernemerschap, export en internationale handel.
Deelt u de vrees dat met de aangekondigde bezuiniging een veel groter bedrag aan (belasting) inkomsten verloren gaat? Deelt u ook de vrees dat Nederland er dus per saldo op achteruit door gaat?
Zie vraag 21 (Kamerstuk 26 419, nr. 45)
Welke gevolgen denkt u dat de bezuiniging heeft voor de bijdrage vanuit het bedrijfsleven aan de collectieve promotie? Is uw inschatting dat de bedrijven uit de sector de verlaging van de bijdrage zullen compenseren?
Het is aan de sector zelf om daarover te beslissen. Ik kan me voorstellen dat het NBTC ernaar streeft de relatieve bijdrage van haar partners aan haar begroting te verhogen, nu de Rijksfinanciering afneemt.
De partners van het NBTC dragen op dit moment jaarlijks ruim 40% bij aan de totale begroting.
Is een rijksbijdrage van 50%, zoals bij de publiekprivate samenwerking op het gebied van innovatie, volgens u een goede richtlijn voor de toekomstige rijksbijdrage aan de collectieve Nederland-promotie?
Zoals ik in reactie op vraag 9 aangeef, kan ik me voorstellen dat het NBTC ernaar streeft de relatieve bijdrage van haar partners aan de begroting te verhogen. Een Rijksbijdrage van minder dan 50% is in dit verband mogelijk.
Bent u bereid deze vragen te antwoorden voor het aangekondigde algemeen overleg Toerisme?
Ja.
Radioactief besmette zeecontainers |
|
Sadet Karabulut |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Is het bericht waar dat er vijf radioactief besmette zeecontainers in de haven van Rotterdam zijn doorgelaten? Zo ja, hoe kan het dat deze zeecontainers per ongeluk worden doorgelaten? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?1
Het bericht waarnaar u verwijst betreft een bekend incident met één container in de haven van Rotterdam. Daarbij heeft het controlesysteem voor de detectie van besmette containers uit Japan, dat is afgesproken tussen de overheid en de publieke sector, goed gewerkt. De detectiepoort heeft namelijk bij deze container het alarm afgegeven dat er sprake is van te hoge straling. Echter, door een menselijke fout is deze container niet gelijk bij de poort gestopt en grondig gecontroleerd.
Naar aanleiding van dit incident heeft de Douane toen de werkinstructie aangescherpt. Containers die zijn stopgezet omdat het poortalarm afgaat worden op de volgende wijze gecontroleerd. Aan de hand van de meetresultaten van de detectiepoort en de goederenomschrijving wordt beoordeeld of een tweede meting door de Douane met handapparatuur noodzakelijk is. Er zijn namelijk producten zoals broccoli en porselein die van nature straling afgeven. Indien de handmeting daartoe aanleiding geeft, wordt de Kernfysische Dienst ingeschakeld voor een uitgebreid onderzoek op besmetting.
Verder is ons bekend dat bij twee containers de besmetting zodanig was, dat deze bij het verlaten van het haventerrein niet door de detectiepoort van de Douane is gedetecteerd, terwijl bij een controle achteraf bij het ontvangende bedrijf de straling boven de norm lag. De straling lag hierbij niet zodanig ver boven de norm dat de volksgezondheid in het geding was, zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de aangetroffen hoeveelheid radioactiviteit hoger is dan de daarvoor geldende veiligheidsnormen? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor het havenpersoneel en de volksgezondheid? Zo nee, kunt u veiligheidsrisico’s uitsluiten?
Op basis van metingen door de Kernfysische Dienst is vastgesteld dat op een beperkt aantal containers de vervoersnorm is overschreden. Het betrof in alle gevallen een kleine overschrijding en dan veelal op kleine plekjes op de containers. Aangezien de radioactiviteit laag is en de besmetting vast op de container zit, zijn er geen consequenties voor de werknemers en de volksgezondheid. Besmette containers boven de norm worden schoongemaakt door een daartoe erkend bedrijf op basis van een plan van aanpak dat is goedgekeurd door de Kernfysische Dienst .
Wat gebeurt er met de containers en het radioactieve afval nadat radioactieve besmetting geconstateerd is?
De containers worden schoongemaakt door een gespecialiseerd en bevoegd bedrijf(zie ook antwoord op vraag 2). Het (overigens weinige) afval dat daarbij vrijkomt wordt volgens de reguliere regels voor radioactief afval behandeld.
Bestaat het risico dat ook de lading in zeecontainers uit Japan radioactief besmet is? Zo ja, hoe wordt dit gecontroleerd en tegengehouden? Zo nee, kunt u dit garanderen?
Indien de lading besmet is met radioactiviteit afkomstig van de Centrale in Fukushima dan wordt deze activiteit ook door het detectiesysteem in de haven opgemerkt. Indien een container dan na het schoonmaken nog steeds positief bevonden wordt, wordt de lading verder gecontroleerd. Tevens zijn alle etenswaren en diervoeders in Japan in een laboratorium gecontroleerd en zijn de verplichte certificaten met laboratoriumuitslagen bij de lading aanwezig. Daarnaast doet de VWA laboratoriumonderzoek op 10 tot 20 % van deze producten. Van andere zendingen wordt een kleinere steekproef genomen.
Deelt u de mening dat gezien het verhoogde risico het noodzakelijk is dat iedere container uit de omgeving van de ontplofte kerncentrale Fukushima bij binnenkomst in de Nederlandse haven gecontroleerd moet worden?
Deze mening deel ik niet. In de eerste plaats worden bijna alle containers door middel van detectiepoorten aan een screening onderworpen. Daarnaast blijkt uit het nader onderzoek van de besmette containers dat het radiologische risico zeer beperkt is. Dat komt omdat het stralingsniveau laag is en de radioactieve besmetting redelijk vast gehecht zit aan het oppervlak, waardoor de radioactiviteit niet snel los laat. De besmettingskans voor personen is daardoor verwaarloosbaar. Voor uitbreiding van de controles zou de logistieke afhandeling ingrijpend moeten worden aangepast. De kosten hiervan wegen niet op tegen de hoogstens zeer kleine beperking van het risico.
Het grootschalig afschieten van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het advies dat oproept tot grootschalig afschot van ganzen?1
Ik heb kennisgenomen van de visie van zeven maatschappelijke organisaties over de toekomst van het ganzenbeleid.
Onderschrijft u dat de overbemesting van arme zandgronden veroorzaakt wordt door te hoge stikstofdeposities waarbij de veehouderij een belangrijke bron vormt? Zo ja, kunt u de bijdrage van respectievelijk de veehouderij en de ganzen aan deze overbemesting kwantificeren? Zo nee, waar baseert u zich dan op binnen dit beleidskader?
Over de bijdrage van de mest van ganzen aan de fosfaat- en nitraatgehaltes in water verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2009 aan uw Kamer (TK, 28 385, nr. 131). De periodieke evaluaties van het mestbeleid geven aan dat het nitraatgehalte van het grondwater in de zandgebieden de afgelopen jaren sterk is teruggedrongen.
Welke maatregelen worden er genomen om andere bronnen die voor bemesting van arme zandgronden zorgen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het grootschalig mestgebruik in de landbouw zeer eiwitrijke graslanden ontstaan die de ganzen aantrekken? Zo ja, bent u bereid dit mestgebruik te reduceren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat populatieomvang bepaald wordt door de mate van voedselaanbod en afschot geen duurzame oplossing hiervoor vormt? Zo nee, op welke wetenschappelijke inzichten baseert u dit?
In meerdere wetenschappelijke publicaties is aangegeven, dat afschot een effectief instrument kan zijn voor populatiebeheer.2 Ik zie derhalve geen reden om nieuw onderzoek te entameren.
Deelt u de mening dat afschot hooguit een laatste middel zou mogen zijn en dat eerst diervriendelijke alternatieven onderzocht zouden moeten worden, zoals diervriendelijke preventie op akkers en het inzaaien van gronden met witte klaver? Zo ja, bent u bereid deze alternatieven in te zetten en provincies op te roepen deze te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
De Gedeputeerde Staten van de provincie zijn verantwoordelijk voor het faunabeheer en de afweging welke beheersinstrumenten worden ingezet.
In de voortgangsrapportages betreffende Nota Dierenwelzijn en Nationale agenda Diergezondheid heb ik u geïnformeerd over alternatieven voor afschot om de schade te beperken (TK, 28 286, nrs. 259 en 381). Ook het Faunafonds heeft onderzoekresultaten openbaar en toegankelijk gemaakt. Op hun website () zijn meerdere onderzoeken te vinden over alternatieve beheermethoden om de ganzenschade te verminderen.
Kunt u aangeven welke onafhankelijke onderzoeken naar diervriendelijke preventiemethoden tegen ganzenoverlast in de afgelopen 5 jaar hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onderzoek naar diervriendelijke preventiemethoden prioriteit zou moeten krijgen boven afschot?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat ganzen langdurige monogame verbintenissen aangaan en dat grootschalig afschot dientengevolge voor grote verstoring van familiebanden zal zorgen binnen de ganzenpopulatie? Zo ja, kunt u aangeven welke rol dit in de ethische afweging tot het plegen van grootschalig afschot heeft gespeeld?
Voor de vraag over monogame familieverbanden verwijs ik naar eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp (TK, 2007–2008, Aanhangsel, nr. 3468).
Klopt het dat grote aantallen ganzen met kogels in het lijf leven als gevolg van het massale gebruik van hagel bij het afschot van hoog overvliegende ganzen? Zo ja, vindt u het ethisch verantwoord om massale verwonding van wettelijk beschermde vogels toe te staan om economische redenen? Zo nee, waarop baseert u zich?
Mij is een onderzoek bekend naar ganzentrek en het voorkomen van vogelgriep (Alterra-rapport 2055) waaruit blijkt dat van de onderzochte ganzen ongeveer één vijfde hagelkorrels in het lichaam hadden. Volgens de onderzoeker zou vooral de voorjaarsjacht in Rusland een belangrijke oorzaak kunnen zijn voor het feit dat een kwart van de volwassen kolganzen een of meer hagelkorrels in zijn spierweefsel blijkt te dragen. Waar mogelijk dient te worden voorkomen dat ganzen niet-dodelijk aangeschoten worden. De gedrags- en weidelijkheidsregels van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging roepen de jagers in Nederland daar ook toe op.
Kent u het rapport «winterganzen, het roer moet om» van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) waarin gesteld wordt dat het stoppen met het afschieten van winterganzen en het compenseren van boeren de goedkoopste oplossing zou zijn voor door ganzen veroorzaakte problemen? Kunt u aangeven hoe de conclusies uit dit rapport zich verhouden tot de nu voorgestelde maatregelen tot massaal afschot?
Het rapport is bij mij bekend. Het laat ook zien dat de kosten van het ganzenbeleid in de in de vraag genoemde variant alsnog oplopen naar ruim
€ 20 miljoen in 2015. Er zal daarom naar een combinatie van maatregelen gekeken moeten worden door de provincies, opdat het ganzenbeheer aanzienlijk goedkoper wordt. Gedacht kan worden aan populatiebeheer van de schadeveroorzakende ganzen en een stelselwijziging van de tegemoetkomingen. Het voorstel «Nederland Ganzenland» van de zeven maatschappelijke organisatie zal worden doorberekend om na te gaan of het aansluit bij de taakstelling van het regeerakkoord.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk onderzoek u van mening bent dat massaal afschot van ganzen duurzaam effect zou hebben op de omvang van de ganzenpopulatie? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek in te laten stellen voorafgaand aan de maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Roemenen met Hongaarse achtergrond die hier legaal zouden werken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een uitzendbureau in Etten-Leur Roemenen met een Hongaarse achtergrond in Nederland te werk stelt?1
Wij hebben kennis genomen van dit bericht. Sinds het Verdrag van Trianon (1920), toen Hongarije tweederde van zijn grondgebied verloor, woont in de buurlanden van Hongarije een aanzienlijk aantal etnische Hongaren. Vanaf 1 januari 2011 hebben deze etnische Hongaren het recht om naast de nationaliteit van het land waarin zij wonen, ook het Hongaars staatsburgerschap aan te vragen. Hiervoor is het onder meer noodzakelijk dat men de Hongaarse taal machtig is en Hongaarse ouders heeft. Tot op heden hebben naar schatting (de Hongaarse overheid geeft geen officiële statistieken) enkele tienduizenden leden van de Hongaarse minderheid in Roemenië een paspoortaanvraag ingediend. De meeste aanvragen (meer dan 90%) zijn nog in behandeling.
Het gevolg van het toekennen van de Hongaarse nationaliteit aan deze personen is dat zij toegang krijgen tot het vrije verkeer van werknemers binnen de EU. Het behoort tot de exclusieve bevoegdheid van een soevereine staat te bepalen aan wie een paspoort wordt verstrekt. Nederland ziet derhalve geen grond om de Hongaarse regering hierop aan te spreken.
Wat is het beleid van de Hongaarse regering om paspoorten te verstrekken aan Roemeense staatsburgers? Is er de laatste tijd een toename te zien? Hoeveel Roemenen hebben een Hongaars paspoort?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan de Hongaarse regering aan te spreken op deze omzeiling van het Nederlandse beleid met betrekking tot tewerkstellingsvergunningen?
Zie antwoord vraag 1.
Het wegjagen van jong talent bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Bezuinigingen en baantevredenheid bij de overheid» dat is gehouden onder 1809 (leidinggevende) ambtenaren door Binnenlands Bestuur en Hay Group?1
Ja.
Wat is uw reactie op de ernstige zorgen die ambtenaren hebben over de continuïteit van de bedrijfsvoering in hun organisatie?
Het is begrijpelijk, dat de diverse bezuinigingen en de mogelijke impact die dit heeft op hun werkzaamheden, leiden tot zorgen bij ambtenaren. Ik ben van mening dat er geen reden is tot zorg over de continuïteit in de bedrijfsvoering. Bij de uitvoering van de reorganisatieprocessen bij de (rijks)overheid is nadrukkelijk aandacht voor de borging van de continuïteit.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het onderzoek dat medewerkers van het Rijk vrezen dat vooral jonge medewerkers de overheid de rug toe zullen keren? Wat gaat u concreet doen om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Tot op heden kunnen wij op basis van cijfers niet concluderen dat vooral jongeren de rijksdienst de rug toe keren. De instroommogelijkheden waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt. Met uw instemming is onlangs besloten het fte-slot per 2012 los te laten. Dit biedt het Rijk ook de mogelijkheid om, in specifieke gevallen, jonge medewerkers in- en doorstroomkansen te bieden binnen het Rijk.
De verwachting is dat vanaf 2015 een toenemende uitstroom van medewerkers bij het Rijk op gang zal komen, waardoor het Rijk te maken krijgt met een toenemende vervangingsvraag en weer meer jonge hoogopgeleide talenten kan binnenhalen en -houden. Daarom blijft het Rijk investeren in de instroom van jongeren, onder andere door het aanbieden van stages, (betaalde) opdrachten, leer-arbeidsplaatsen en traineeplaatsen wordt gewerkt aan het structureel kleiner maken van de overheid zodat die met een kleiner personeelsbestand toe kan.
Hoe kan het dat er binnen de overheid zoveel onduidelijkheid bestaat over waar de bezuinigingen op het personeel zullen neerslaan? Wat kan en gaat u hieraan doen?
In het algemeen is bekend waar de bezuinigen in de overheid neerslaan. In de diverse bestuurslagen wordt gewerkt aan de nadere invulling van de besparingsopdracht. De uitwerking is afhankelijk van de nieuwe financiële kaders, beleidsmatige keuzes en de mogelijke winst die kan worden behaald uit vergroting van efficiency. Deze stappen zijn nodig om de precieze personele gevolgen in kaart te brengen. De verschillende gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk om dit te doen.
Voor het Rijk geldt dat de verschillende departementen voor de begroting van 2012 zullen aangeven hoe zij invulling gaan geven aan de hen opgelegde taakstelling. De medewerkers worden via informatiebijeenkomsten hierover geïnformeerd.
Wat is uw visie ten aanzien van het personeelsbestand van de overheid over vier jaar? Kunt u een evenwichtig personeelsbestand garanderen voor de toekomst?
Het rapport «De grote uittocht» (BZK/VSO/SCO, april 2010) laat de effecten van de vergrijzing zien: tot 2020 zullen drie op de tien medewerkers uitstromen naar pensioen. Het is de ambitie van dit kabinet om te komen tot een kleinere en efficiëntere overheid, die daarmee in de toekomst ook een kleiner beroep zal doen op het beschikbare personeel. Het is echter belangrijk dat tegenover de uitstroom, voldoende en de juiste instroom komt te staan. Dit kwalitatieve vraagstuk heeft mijn aandacht en staat ook op de agenda bij het overleg met de bonden over een nieuwe CAO. In de kabinetsreactie op de Grote Uittocht, die reeds aan u is toegezegd, ga ik nader op dit vraagstuk in.
Bestaat er een strategisch personeelsplan om talentvolle opvolgers voor sleutelposities binnen de overheidsorganisatie zeker te stellen? Kunt u dit nader toelichten?
Op regionaal niveau bestaan activiteiten rond strategische personeelsplanning. Zo ontplooit Empower Limburg (regionaal arbeidsnetwerk) meerdere activiteiten, waaronder een samenwerking met de Open Universiteit ten aanzien van strategische personeelsplanning in een masterclass HRM.
Bij gemeenten liep tot eind 2010 de (verlengde) impulsregeling Strategische personeelsplanning. Deze regeling was bedoeld om gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van een analyse, het opstellen van een strategisch personeelsplan en het uitvoeren van interventies uit dit plan. Het ging erom de implementatie van strategische personeelsplanning in de gemeentelijke bedrijfsvoering te bevorderen en uitwisseling van kennis en ervaring tussen gemeenten onderling te stimuleren. Ook bij de waterschappen loopt tot en met juni 2011 een impulsregeling Strategische personeelsplanning met hetzelfde doel: om waterschappen te ondersteunen bij het opstellen en implementeren van een strategische personeelsplanning.
Het Rijk kent meerdere management-development trajecten voor verschillende schaalniveau’s, waarin medewerkers met managementpotentieel worden voorbereid voor leidinggevende- of sleutelfuncties.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Hachchi en Heijnen2 en de motie van de leden Hachchi en Koopmans3 met betrekking tot de vernieuwing van de Rijksdienst?
Met betrekking tot de motie van de leden Hachchi en Heijnen kan ik u melden dat ik de geldende afspraken over de status van trainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties nogmaals onder de aandacht heb gebracht van de ambtelijke top van de ministeries.
Met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Hachchi en Koopmans laat ik u weten dat in het kader van het CAO-overleg met de bonden, het behoud van jongeren onderwerp van gesprek is.
Bent u bereid ook de lokale overheden te stimuleren meer prioriteit te geven aan het bewerkstelligen van een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
De aanstelling van het personeel bij de lokale overheden is de verantwoordelijkheid van individuele organisaties. Vanuit mijn hoedanigheid als coördinerend bewindspersoon voor het Openbaar Bestuur hebben vraagstukken van arbeidsmarktbeleid, waaronder de positie van jongere ambtenaren, mijn aandacht. Het is mijn voornemen om hierover met partijen in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van arbeidsmarkt.
De verwarring rondom het gebruik van de studenten-ov op 5 mei. |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verwarring rond gebruik studenten-ov op 5 mei»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de jaarlijkse verwarring over het gebruik van de studenten OV-kaart op Bevrijdingsdag telkens de studenten ten onrechte de dupe zijn?
Het is vervelend wanneer studenten zich niet goed geïnformeerd voelen over, of vergissen in, de voorwaarden die verbonden zijn aan hun reisproduct. Studenten zijn echter niet ten onrechte de dupe. Zij zijn er zelf verantwoordelijk voor om zich goed te informeren over reisvoorwaarden zoals de dagen waarop vrij gereisd kan worden. De reisvoorwaarden zijn vindbaar op de website van DUOen www.studentenov-chipkaart.nl, alsmede in een door DUO beschikbaar gestelde brochure.
Waarom is er door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bij de bepaling van de feestdagen niet eensgezind aangesloten bij de lijst van officiële nationale feestdagen?
In het contract tussen de Staat en de vervoerbedrijven is aangesloten op de Algemene Termijnenwet waarin 5 mei als algemeen erkende feestdag is opgenomen.
Studenten met een weekendkaart mogen op die dag vrij reizen. Studenten met een weekkaart hebben op die dag recht op reizen met korting.
In de cao’s van hbo en universiteiten is 5 mei aangemerkt als vrije dag.
Op welke manier is er is de afgelopen jaren voorlichting gegeven over het gebruik van de weekkaarthouders en weekendkaarthouders tijdens (nationale) feestdagen ?
De reisvoorwaarden en feestdagen zijn net als voorgaande jaren vindbaar op de website van DUO en www.studentenov-chipkaart.nl, alsmede in een door DUO beschikbaar gestelde brochure.
Hoe gaan de NS en de DUO in het vervolg de voorlichting onder studenten verbeteren?
DUO en de vervoerbedrijven zullen in overleg treden over hoe de voorlichting aan studenten kan worden verbeterd. Een relatief eenvoudige mogelijkheid is bijvoorbeeld de informatievoorziening op de websites van de vervoerbedrijven nog beter te laten aansluiten op de informatievoorziening van DUO.
Mogelijk is bij sommige studenten verwarring ontstaan doordat op de website van NS informatie stond voor overige abonnementhouders (niet-studenten) over feestdagen. In dat overzicht ontbreekt 5 mei als feestdag en werden studenten tijdelijk niet doorverwezen naar de website van DUO.
Bent u bereid een eind te maken aan de jaarlijkse verwarring en onduidelijkheid en in overleg met de NS en de DUO ervoor te zorgen dat alle houders van een studenten-ov op Bevrijdingsdag vrij kunnen reizen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet nodig om vrij reizen op 5 mei voor alle houders van een Studenten OV-chipkaart mogelijk te maken omdat de bepalingen rond vrij reizen aansluiten op de Algemene Termijnenwet.
Het vrij laten reizen van alle houders van een Studenten OV-chipkaart op 5 mei, heeft bovendien financiële consequenties. Binnen de begroting van OCW zijn de hiervoor noodzakelijke financiële middelen niet beschikbaar.
Het bericht dat slechts 6,5% van de gemeenten de ondersteuning voor mantelzorg op orde heeft |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Steun Mantelzorg: meeste gemeenten doen te weinig»?1
Kunt u bevestigen dat inderdaad slechts zo’n 6,5% van de Nederlandse gemeenten het beleid ter ondersteuning van mantelzorgers op orde heef en dat er in 59% van de gemeenten nog heel veel moet gebeuren voordat het zover is, zoals blijkt uit onderzoek van Mezzo onder 200 gemeenten? Zo nee, beschikt u over cijfers die iets anders aantonen?
Deelt u de mening dat deze cijfers uiterst teleurstellend zijn, zeker gezien het feit dat bij de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 het doel werd gesteld dat in 2012 in ieder geval 75% van de Nederlandse gemeenten alle basisfuncties voor mantelzorg zouden hebben opgenomen in het Wmo-beleid?
Heeft u, gezien het feit dat u systeemverantwoordelijkheid draagt, de gemeenten aangesproken op de gebrekkige voortgang van de ontwikkeling van een gedegen mantelzorgbeleid? Zo ja, welke afspraken heeft u hierover gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Welke afspraken gaat u dan maken?
Hoe kan het zo zijn dat vrijwel alle gemeenten hoge tevredenheidcijfers presenteren, terwijl slechts een klein deel van de gemeenten de zaken helemaal op orde heeft? Acht u het mogelijk dat gemeenten bij hun tevredenheidsonderzoek niet vermelden wat zij eigenlijk wettelijk verplicht zijn te bieden en dat mensen eigenlijk niet weten wat zij mogen verwachten? Zo ja, bent u bereid de gemeenten hierop aan te spreken?
Doet uw ministerie zelf ook onderzoek naar de vorderingen in ontwikkelen en implementatie van het Wmo-beleid, of laat u de gemeenten het eigen vlees keuren?
Wat is uw reactie op de tegenvallende ontwikkeling en implementatie van dit onderdeel van de Wmo in het kader van de aangekondigde overheveling van andere AWBZ-taken, zoals begeleiding en dagbesteding, naar de gemeenten? Op welke manier zal u garanderen dat voor deze functies 3,5 jaar na overheveling ook slechts 6,5% van de gemeenten de zaken op orde heeft?
De slechte telefonische bereikbaarheid van huisartsen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huisartsen slecht bereikbaar»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek door het Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL)?
De uitkomsten van het NIVEL onderzoek onderschrijven eerdere onderzoeken en geven aan dat verbetering van de telefonische bereikbaarheid noodzakelijk is. Ik hoop dat dit rapport kan helpen bij de bewustwording onder de beroepsgroep en dat het een stimulans is om nog harder te gaan werken aan de verbetering van hun bereikbaarheid.
Onderschrijft u net als uw voorganger de normen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat niet-spoedoproepen binnen 2 minuten opgenomen moeten worden en spoedoproepen binnen 30 seconden?
Ja.
Welke maatregelen zijn er sinds het onderzoek van de IGZ en de Nederlandse Patiënten en Cliënten Federatie (NPCF) in 2008 genomen, en vindt u deze maatregelen afdoende?
Naar aanleiding van het onderzoek in 2008 heeft de IGZ de sector dringend aanbevolen om aan de normen die de IGZ noemt in haar rapport te voldoen. Er is voor gekozen om de sector de tijd te geven om de telefonische bereikbaarheid te verbeteren, en zo nodig in 2010 de handhaving te intensiveren.
De LHV heeft haar leden vervolgens actief gestimuleerd om stappen te nemen ter verbetering van de (telefonische) bereikbaarheid van de praktijk, onder andere door middel van het ontwikkelen van een toolkit en een cursus «Verbeteren van de Bereikbaarheid».
Ook de NPCF heeft verschillende stappen ondernomen om meer bewustwording te creëren over de bereikbaarheid van huisartsen. Voorbeelden hiervan zijn de meldactie huisartsenzorg in 2009, het «Door cliënten bekeken»-keurmerk en de LOVE-campagne die huisartsen beter bewust moet maken van hun eigen functioneren op het gebeid van service en dienstverlening.
Deze maatregelen zijn (nog) niet afdoende gebleken, zoals recent is gebleken uit het IGZ onderzoek naar de telefonische bereikbaarheid in 2010. Uit dit onderzoek bleek dat de telefonische bereikbaarheid van huisartsen nauwelijks is verbeterd sinds 2008 en dat één op de vier huisartsenpraktijken een spoedoproep niet binnen de vastgestelde normtijd van 30 seconden beantwoordde. Het onderzoek is aanleiding geweest voor een handhavingstraject door de IGZ.
Wat is uw reactie ten aanzien van de ongewenste neveneffecten, zoals het bellen naar 112, indien het contact met de huisarts niet tot stand komt?
Bovenal is het van belang dat de patiënt bij een spoedvraag direct contact kan krijgen met een competente zorgaanbieder die hem kan helpen. Dat patiënten – wanneer zij in geval van spoed geen contact kunnen krijgen met de huisarts – andere wegen zoeken om hulp te verkrijgen vind ik dan ook volstrekt normaal. Het is zou echter niet nodig moeten zijn en benadrukt andermaal dat de beroepsgroep de eigen telefonische bereikbaarheid niet lichtvaardig moet opnemen.
Deelt u de mening dat de goede bereikbaarheid van de huisarts essentieel is voor onze gezondheidszorg en het versterken van de 1e lijn? Zo ja welke maatregelen gaat u nemen om de bereikbaarheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de goede bereikbaarheid van de huisarts erg belangrijk is. Ik zal dan ook maatregelen nemen om deze bereikbaarheid te verbeteren. Over die maatregelen zal ik u binnenkort informeren in mijn brief over basiszorg.
Over de 30-secondennorm bestaat echter geen enkele discussie: hieraan moeten alle praktijken voldoen. Daarom zal de IGZ in samenwerking met VWS gaan handhaven op de telefonische bereikbaarheid van huisartsen.
De dreigende sloop van station Emmen Bargeres |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Herinnert u zich de aangehouden motie Van Gent over de sloop van station Emmen Bargeres1 en de Quick Scan naar de markt en capaciteit op de gedecentraliseerde spoorlijnen2?
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging naar aanleiding van het schrappen van de 1000-instappersnorm, dat er een nader onderzoek komt naar het vervoerspotentieel van het openhouden van station Emmen Bargeres dan wel in de toekomst heropenen van dit station naast het nieuwe station Emmen Zuid?
Nee. De toezegging tijdens het AO over aanleg nieuwe stations op 22 april 2010 ging over het onderzoek naar de verplaatsing van Station Bargeres. Het lid Van Leeuwen (SP) vroeg of het klopte dat er door het ene station te sluiten en het andere te openen er meer reizigers komen.
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens dat debat met betrekking tot station Bargeres wel toegezegd na te gaan of de consumenteninspraak correct was verlopen en dat schriftelijk aan de Kamer te laten weten. In deze toegezegde brief zou tevens het effect op de vervoeromvang meegenomen worden. Hierover heb ik u inmiddels geïnformeerd bij brief van 14 maart jongstleden (kenmerk IenM/BSK-2011/37969). Er is tijdens het AO aanleg nieuwe stations van 22 april 2010 geen nieuw (rijks)onderzoek toegezegd.
Tijdens het AO van 16 en 17 maart 2011 heb ik toegezegd de Kamer te informeren over een eventueel onderzoek naar de levensvatbaarheid van de stations Emmen Zuid en Emmen Bargeres. De provincie Drenthe en de gemeente Emmen hebben echter aangegeven dat verplaatsing van station Emmen Bargeres altijd het uitgangspunt is geweest, niet het openen van een extra station. Daarom hebben de provincie Drenthe en de gemeente Emmen geen onderzoek uit laten voeren naar de (on)mogelijkheid om beide stations open te houden.
Bij de opdrachtverlening van de gemeente Emmen aan ProRail tot de bouw van een nieuw station Emmen-Zuid is tevens opdracht gegeven tot ontmanteling van station Emmen Bargeres. Deze afweging hoort bij de decentrale verantwoordelijkheid voor het regionale verkeer en vervoer.
Ik beschouw hiermee mijn toezegging in het AO Spoor van 16 en 17 maart 2011 om u te informeren over een eventueel onderzoek als afgerond.
Waarom zijn de resultaten van dit onderzoek nog niet besproken met de regio en heeft de Kamer de resultaten van dit onderzoek ook nog steeds niet ontvangen en wordt desondanks overgegaan tot sloop?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het besluit van de provincie, om op dit moment niet gebruik te maken van de mogelijkheid om station Emmen Bargeres te bedienen, niet de sloop van het station noodzakelijk maakt? Zo nee, waarom is de sloop van het station in uw ogen noodzakelijk?
De provincie Drenthe en gemeente Emmen hebben mij laten weten dat Station Emmen Bargeres niet voorkomt in hun toekomstplannen. Sloop van het station is altijd het uitgangspunt geweest aangezien het een verplaatsing van het station betreft. Het station Emmen Bargeres is 36 jaar oud waarbij 40 jaar een normale levensduur is. Vanuit oogpunt van veiligheid, het voorkomen van vandalisme en het besparen op onderhouds- en instandhoudingskosten is het verstandig om zo snel mogelijk tot sloop over te gaan.
Deelt u de mening dat de consumentenorganisaties alleen hebben geadviseerd over de bediening van station Emmen Bargeres, maar niet over de sloop van deze halte?
Ja.
Waarom ligt, zoals u stelt in uw brief van 2 mei 2011, de verantwoordelijkheid voor het station Emmen Bargeres bij de provincie? Deelt u de mening dat de provincie na de decentralisatie alleen over de bediening van de stations gaat (het vervoer), maar niet over het beheer van de infrastructuur en de stations en de planning van de infrastructuurcapaciteit op de lange termijn, en dat dit nog steeds de verantwoordelijkheid is van het Rijk en ProRail?
De verantwoordelijkheid voor de bediening van station Emmen Bargeres ligt bij de provincie Drenthe. Beheer en eigendom van het station ligt bij Prorail. ProRail heeft mijn ambtsvoorganger in 2009 toestemming gevraagd om het station te mogen slopen. Toen is ook de toestemming gegeven. Ik ondersteun de lijn van de regio dat het station niet in stand hoeft te worden gehouden.
Daarnaast een nuancering naar aanleiding van uw vraag, wanneer wijziging van de infrastructuur geschiedt in opdracht van derden, dan zijn ook de instandhoudingkosten voor de betreffende derden.
Deelt u de mening dat de ambitie voor 2020 voor de Vechtdallijnen uit de quick scan van uw eigen ministerie, namelijk een model met 2 sneltreinen Zwolle–Emmen die sneller zijn dan de huidige sneltreinen, 2 stoptreinen Zwolle–Hardenberg en 2 stoptreinen Almelo–Emmen, verdere reizigersgroei op deze lijnen mogelijk maakt en dat het uitvoeren van deze ambitie heropening van station Emmen Bargeres mogelijk in de toekomst wenselijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. De zogenaamde ambitievariant uit de Quick scan van de gedecentraliseerde spoorlijnen is in de bijlage van dat rapport opgenomen als indicatie van de ambitie die de decentrale overheden met die lijnen hebben. Nut en noodzaak van die bedieningsmodellen zijn nog niet aangetoond. Natuurlijk zal een forse uitbreiding van het OV-aanbod leiden tot een bepaalde reizigersgroei. Maar gezien het feit dat de provincie Drenthe en de gemeente Emmen hebben aangegeven dat station Emmen Bargeres niet voorkomt in hun toekomstplannen, zal de aanwezigheid van een station Emmen Bargeres daarbij niet gewenst zijn.
Bent u bereid de doorontwikkeling van de Vechtdallijnen in lijn met de ambitie-variant uit de quick-scan verder te onderzoeken, inclusief de mogelijkheden voor het in de toekomst hervatten van de bediening van station Emmen Bargeres? Bent u bereid in dit onderzoek ook te kijken naar de uitbouw van de stoptreinen tot een regionale lightrail-achtige verbinding met meer nieuwe haltes, zoals heropening van Bergentheim en een nieuwe halte in Hardenberg-Noord?
De eventuele doorontwikkeling van de Vechtdallijnen is de (financiële) verantwoordelijkheid van de decentrale overheden. Dat geldt ook voor het opdracht geven tot een onderzoek en de uitbouw van de stoptreinen tot een regionale lightrail-achtige verbinding met meer nieuwe haltes.
Deelt u de mening dat de sloop van het station mogelijke toekomstige wensen om het station te heropenen, bijvoorbeeld bij wijziging van de bediening op de Vechtdallijnen, onnodig duur maakt?
Nee. Daar ga ik niet over. Zoals aangegeven bij vraag 4 betreft het een decentrale keuze. Bovendien, jarenlang beheren en onderhouden van een station dat mogelijk in de toekomst weer in gebruik wordt genomen kost de opdrachtgever ook veel geld.
Wat zijn de annuleringskosten als u nu besluit alsnog het station niet te slopen? Hoeveel geld wordt per saldo bespaard door het station niet te slopen?
Hoe hoog de kosten zijn van de sloop en de eventuele kosten van annulering kan door ProRail niet worden aangegeven omdat deze onderdeel uitmaken van een grotere opdracht waaronder de aanleg van station Emmen Zuid. Niet slopen betekent in ieder geval geen besparing voor mijn ministerie, want wij hebben alleen bijgedragen in de aanleg van station Emmen Zuid.
Bent u bereid de sloop van het station niet door te laten gaan om zo alle opties voor de langere termijn voor uw opvolger, de provincie Drenthe en de toekomstige vervoerder open te houden? Bent u bereid het geld dat hiermee wordt bespaard beschikbaar te stellen voor het budget kleine stations voor de realisatie van nieuwe stations? Bent u bereid in verband met de aangekondigde sloop deze vragen uiterlijk 13 mei te beantwoorden?
Zoals ik concludeerde in mijn brief over de motie Van Gent met betrekking tot station Emmen Bargeres van 2 mei 2011, kenmerk IENM/BSK-2011/64696, zie ik geen aanleiding om het besluit over het amoveren te herzien. Ik zal de sloop daarom niet tegenhouden. Daarbij is er ook geen sprake van een besparing, zoals beantwoord in vraag 10.
Uitkering van havenpensioenen door Aegon |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Havenwerkers willen snel opheldering pensioenen» (Algemeen Dagblad, vrijdag 6 mei)?
Ja
Is het waar dat het beklemde vermogen van de havenpensioenen bij Aegon niet aan de aandeelhouders kan worden uitgekeerd zonder toestemming van de rechter en niet aan de gepensioneerde havenarbeiders wordt uitgekeerd omdat Aegon daartoe geen besluit neemt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar de uitvoerige antwoorden van mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van vragen van leden van de Tweede Kamer over deze kwestie (Verslag van een schriftelijk overleg van 10 maart 2008, Kamerstukken II 2007/08, 28 294, nr. 33, p. 7–14). Daarin is onder meer het volgende gesteld:
«Er bestaat inderdaad geen wettelijke verplichting tot aanwending van buffers van pensioenuitvoerders. Eventuele buffers zijn net als het overige pensioenvermogen eigendom van de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder beslist daarom over de aanwending van het vermogen, met inachtneming van de gemaakte afspraken met werkgevers en werknemers zoals vastgelegd in het pensioenreglement en de uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van de wettelijke vereisten.» (p. 8). Ik wil in dat verband voorts wijzen op de brief van 10 maart 2008 (kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 35), waarin is ingegaan op het vraagstuk van eigendom bij een pensioenuitvoerder.
«Zowel het beklemde vermogen als de pensioenaanspraken van de voormalige deelnemers van PVH bevindt zich in Optas Pensioenen NV. Dat is van rechtswege gebeurd op het moment dat PVH werd omgezet in Optas Pensioenen II NV, die vervolgens fuseerde met het al bestaande Optas Pensioenen NV. Het beklemd vermogen fungeert als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de pensioenverplichtingen van PVH ten tijde van de omzetting, waaruit geput kan worden bij tegenvallende ontwikkelingen. Optas Pensioenen NV beslist over eventuele aanwending ervan. Er bestaat geen verplichting tot aanwending van dit vermogen. Overigens bestaat ook bij een pensioenfonds geen verplichting tot aanwending van de buffers.» (p. 11)
Op 21 januari 2011 heeft de Hoge Raad, naar aanleiding van een cassatieberoep door Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden Vervoer- en Havenbedrijven tegen een beschikking van de Ondernemingskamer over deze kwestie, bevestigd dat het wettelijk beklemde vermogen van Optas inderdaad aan Aegon toebehoort (LJN BN 8852) en dient als solvabiliteitsbuffer voor de nakoming van de pensioenverplichtingen van Optas Pensioenen. Eerder (op 9 augustus 2009) was de Ondernemingskamer tot die conclusie gekomen (LJN BJ4684).
Is het waar dat ook het beklemde vermogen gewoon de premies (en hun rendementen) zijn die werkgevers en werknemers in de havens hebben opgebracht, omdat zij door u verplicht waren deel te nemen aan het pensioenfonds?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat pensioenpremies en hun rendementen (na aftrek van kosten) gebruikt worden voor andere zaken dan pensioenuitkeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de stichting OPTAS uiteindelijk € 500 miljoen overgemaakt heeft naar de (gepensioneerde) havenarbeiders en daarmee erkend heeft dat pensioengeld pensioengeld moet zijn?
Ik heb kunnen vaststellen dat de Stichting Optas en de Vereniging Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van de Vervoer- en Havenbedrijven (SBPVH)een overeenkomst hebben gesloten, waarbij door de Stichting Optas een bedrag van € 500 miljoen is overgemaakt aan SBPVH ener aldus eenoplossing is gekomen voor het slepende conflict over zeggenschap van pensioengeld van de werknemers in de vervoer- en havenbedrijven tussen de Stichting Optas en SBPVH.
Ziet u mogelijkheden om net als uw voorganger een bemiddelingspoging te ondernemen, temeer daar beide partijen aangeven dat in de eerdere bemiddelingspoging het obstakel niet in de relatie tussen Aegon en de Stichting Belangenbehartiging Pensioengerechtigden van Vervoer- en Havenbedrijven (BPHV) zat?
Ik zie daartoe geen reden. Het gaat in dit geval niet alleen om een zaak tussen private partijen: één van de partijen staat bovendien onder overheidstoezicht. Daarnaast wil ik erop wijzen dat de Hoge Raad heeft bevestigd dat het wettelijk beklemde vermogen van Optas toebehoort aan Aegon. Er bestaat geen juridische verplichting tot aanwending of besteding van het beklemde vermogen ten behoeve van derden.
De toenemende besmetting van voedsel met ESBL en het gevaar voor de volksgezondheid |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de Zembla uitzending, waarin gewezen wordt op het toenemende gevaar van ESBL-besmetting van voedsel ten gevolge van het overmatige antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?1 Wat is uw reactie op dit bericht en op het feit dat ESBL zowel in vlees als ook in groente wordt gevonden?
Ja. In eerdere brieven hebben ik en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gewezen op het mogelijk verband tussen consumptie van met ESBL-producerende bacteriën besmet voedsel en de aanwezigheid van deze bacteriën bij mensen. Deskundigen geven aan dat de ESBL-problematiek gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan resistentievorming in de veterinaire sector. Direct contact met levende dieren is de belangrijkste transmissieroute van veegerelateerde MRSA (TK 29 683, nr. 70).
In het mondelinge vragenuur van 19 april 2011 over de aanwezigheid van ESBL-producerende bacteriën op groenten heb ik toegezegd dat ik vragen over transmissieroutes toevoeg aan het rapport dat de Gezondheidsraad opstelt.
Dit rapport gaat over de risico’s van het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de volksgezondheid. Dit rapport verschijnt deze zomer.
Daarnaast heeft VWS naar aanleiding van dit vragenuur het RIVM gevraagd met een consumentenadvies te komen over het eten van (rauwe) groenten. Dit advies is op vrijdag 22 april jl. gegeven. Het RIVM adviseert de consument om groenten voor consumptie goed te wassen, eventueel te schillen en waar mogelijk te koken of te bakken. Volgens het RIVM heeft het geen zin om minder groenten te gaan eten uit angst voor een mogelijke besmetting met resistente bacteriën. Groenten zijn gezond en bij naleving van het advies zijn de risico's voor de gezondheid minimaal.
Onderschrijft u de stelling dat er een rechtstreeks verband is tussen het royale gebruik van antibiotica in de veehouderij en de volksgezondheid (MRSA- en ESBL-bacterie) en dat de volksgezondheid in gevaar is door de huidige werkwijze in de intensieve veehouderij omdat buitensporig gebruik van antibiotica leidt tot antibioticaresistentie bij dieren en mensen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat de overheid al meer dan 30 jaar regelmatig ernstige waarschuwingen heeft gekregen over de gevaren voor de volksgezondheid van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij, maar dat geen concrete actie is ondernomen?
In de brief van 8 december 2010 heb ik, mede namens de minister van VWS, onze aanpak uiteengezet om het gebruik van antibiotica in 2013 met 50% te verminderen (TK 29 683, nr. 65). De stuurgroep antibioticaresistentie dierhouderij heeft zich gecommitteerd aan het realiseren van de reductie van het antibioticagebruik en heeft diverse instrumenten ingezet om deze doelstelling te bereiken.
Ik heb er vooralsnog vertrouwen in dat de sectoren en beroepsgroep van dierenartsen de afgesproken reductiedoelstellingen behalen. Bij brief van 14 april jl. heeft de minister van VWS, mede namens mij, de stand van zaken over de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij geschetst (Kamerstukken 29 683, nr. 70). De Fidin (overkoepelende organisatie van producenten en handelaren van diergeneesmiddelen) signaleerde over een 2010 een afname van de verkoop van antibiotica van 12%. Als blijkt dat de sectoren en de beroepsgroep van dierenartsen zich niet aan de afgesproken reductie-doelstellingen houden, dan zal ik vergaande maatregelen nemen, waaronder het ontkoppelen van de dierenarts- en apothekerfunctie. De voorbereidingen hiervoor zet ik thans in gang. Daarbij betrek ik de wijze waarop in Denemarken deze functies zijn ontkoppeld.
Het advies van het Bureau Berenschot toont aan dat ontkoppeling onbedoelde effecten heeft. Berenschot concludeert dat ontkoppeling alleen haalbaar is als tevens aanvullende maatregelen worden genomen om de onbedoelde effecten tegen te gaan (TK, 29 683, nr. 42). De uitvoering van een eventuele ontkoppeling dient daarom zorvuldig te worden voorbereid.
Ik heb recent een brief van de KNMvD ontvangen waarin voorstellen staan om de financiële afhankelijkheid van de dierenarts ten aanzien van de verkoop van diergeneesmiddelen terug te dringen. Deze voorstellen zal ik beoordelen op hun concrete bijdrage aan deze problematiek.
Waarom wordt het terugdringen van antibioticagebruik niet krachtiger aangepakt gezien het reële gevaar dat dreigt en het feit dat deskundigen aangeven dat we misschien zelfs al te laat zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de in de uitzending besproken gevaren voor de volksgezondheid voor de regering aanleiding zouden moeten zijn om onmiddellijk actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om het gevaar van besmetting van voedsel door ESBL terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garantie heeft de overheid dat de doelstelling om in 2011 20% minder antibiotica voor te schrijven en in 2013 50% minder, wordt behaald, terwijl dit niet wordt afgedwongen en de verkoop van antibiotica soms voor 75% van het inkomen van dierenartsen zorgt?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer kunnen de concrete voorstellen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) om de financiële afhankelijkheid van het verkopen van medicijnen terug te dringen precies worden verwacht? Aan welke voorwaarden moeten deze voorstellen volgens u voldoen en welke ambitie en garantie van slagen zullen deze voorstellen volgens u moeten bevatten en komt u zelf met maatregelen wanneer de voorstellen van de KNMvD niet voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt het advies van bureau Berenschot niet meteen overgenomen om voorschrijven en verkoop bij dierenartsen los te koppelen? Ligt het in de lijn der verwachting dat de KNMvD met alternatieve voorstellen zal komen die een zelfde effect zullen garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de overheid het antibioticagebruik zelf dient te registreren? Op welke wijze kan dit worden vormgegeven en per wanneer?
Nee. Die taak ligt volgens het convenant Antibioticaresistentie bij de diersectoren. Die beschikken over de benodigde infrastructuur en ze zijn in staat op doelmatige wijze de gegevens van de veehouderijbedrijven en de dierenartspraktijken te verzamelen. De in maart 2011 opgerichte onafhankelijke Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDA), die tot doel heeft volledige transparantie in het voorschrijven en gebruik van diergeneesmiddelen en een verantwoord gebruik van antibiotica te realiseren, valideert middels een data-audit deze gegevens.
Zij stelt vervolgens normen op voor verantwoord gebruik van antibiotica. De SDA zal aan de ministeries van EL&I en VWS rapporteren over de tendensen in het gebruik in de diverse sectoren.
Kan precies worden aangegeven op welke wijze en per wanneer in Nederland overgegaan zou kunnen worden naar een systeem zoals in Denemarken, waarbij de dierenarts gecontroleerd voorschrijft en er sprake is van een stevige overheidscontrole?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht gegeven worden van de rapporten van de Gezondheidsraad en andere nationale en internationale instanties, die op het gevaar van antibioticagebruik in de diergezondheidszorg hebben gewezen, en kan daarbij worden aangegeven wat er concreet met (de aanbevelingen in) het betreffende rapport is gebeurd?
In de loop der jaren zijn in ons land meerdere rapporten verschenen over de (eventuele) gevolgen van antibioticumgebruik in de veehouderij. Ik noem de belangrijkste. In 1998 adviseerde de Gezondheidsraad over het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar. De aanbevelingen van toen (verbod enkele specifieke antibiotica, stoppen met toepassen als groeibevorderaar en surveillance van resistentie op EU-niveau) zijn in de EU alle opgevolgd. In 2009 verscheen het rapport «veegelateerde MRSA» van een consortium van onderzoeksinstellingen. Daarin stonden veel aanbevelingen voor nader onderzoek en aanpassingen in diermanagement. Veel van die aanbevelingen zijn meegenomen bij de uitwerking van de plannen van aanpak in het kader van het convenant Antibioticum-resistentie Veehouderij. In 2011 volgde het RIVM-rapport «risk profile on antimicrobial resistance» met inbreng van meerdere andere onderzoeks-instellingen. Daarin worden aanbevelingen gedaan op het gebied van monitoring en risicoschatting.
Bent u bereid deze vragen vóór het algemeen overleg «Dierziekten en antibioticagebruik in de veehouderij» van 26 mei 2011 te beantwoorden?
Ja.
Subsidieverstrekking aan een site met islamityische opvoedtips |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden op de schriftelijke vragen van de VVD Rotterdam over betrokkenheid van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Rijnmond bij Opvoedmix.nl?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de uitvoering en advisering van Opvoedmix.nl en de training «online hulpverlenen» van de medewerkers deels wordt gefinancierd door ZonMw, dat mede gefinancierd wordt door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Ja.
Hoe staat u tegenover het feit dat door ZonMw wordt meegewerkt aan een site die religie- en cultuurgebonden opvoedinformatie geeft?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat de site oordelen velt en adviezen geeft die niet aansluiten op de gangbare opvoedpraktijk in Nederland – bijvoorbeeld dat een vader wordt gezien als het hoofd van het gezin, de directeur van het bedrijf, en dat ouders worden aangespoord om zoveel mogelijk met kinderen te praten over wat de islam zegt over homoseksualiteit –, en dat dit de integratie van Marokkanen in Nederland belemmert?
Zie het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten onwenselijk zijn en in zulke gevallen er absoluut geen subsidie (direct danwel indirect) dient te worden verstrekt, omdat zich dit tegen de integratie richt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Welke vervolgstappen bent u voornemens te zetten inzake de bemoeienis van ZonMw met www.opvoedmix.nl?
ZonMw voert verschillende programma’s uit voor het ministerie van VWS. Alle programma’s worden uitgevoerd op basis van vooraf door VWS geaccordeerde criteria. Dat geldt ook voor het programma Vrijwillige Inzet voor en door de jeugd en gezin dat versterken van eigen kracht en sociale netwerken rond opvoeden en opgroeien – de (pedagogische) civil society – tot doel heeft. De middelen voor dit programma – dat loopt vanaf 2009 tot medio 2012 – zijn beschikbaar gekomen via de motie Slob (motie Slob c.s. TK 2008–2009, 31 700, nr. 17).
Opvoedmix.nl is één van de projecten dat via het ZonMw programma wordt ondersteund: informele preventieve opvoedondersteuning voor en door Marokkaans Nederlandse ouders via internet. Opvoedmix.nl maakt zoveel mogelijk gebruik van beschikbare opvoedinformatie, waarbij deze informatie wordt aangevuld met doelgroeprelevante informatie. Opvoedmix.nl gaat ook in op het dilemma waarin migrantenouders kunnen komen te verkeren als ze enerzijds vanuit de religie en anderzijds met gebruik van moderne pedagogische inzichten hun kinderen groot willen brengen. Naar aanleiding van de gestelde vragen heb ik ZonMw gevraagd om samen met de projectuitvoerder kritisch de specifieke rubriek «islam en opvoeding» door te nemen en de uitvoerder waar nodig te vragen teksten beter te laten aansluiten bij de gangbare opvoedpraktijk.
Zijn er op dit moment soortgelijke religie- en cultuurgebonden sites in de lucht of in voorbereiding waarbij ZonMw of een andere door de overheid (mede-) gefinancierde organisatie een rol speelt? Zo ja, bent u van plan iets tegen deze initiatieven te ondernemen?
Voor zover ons bekend zijn er op dit moment géén soortgelijke religie- en cultuurgebonden sites in de lucht waarbij een door de overheid (mede-) gefinancierde organisatie een rol speelt. Het is uw Kamer bekend dat ZonMw namens de ministeries van VWS en BZK het programma Diversiteit in het jeugbeleid uitvoert. Doel van dit programma is dat migrantengezinnen beter worden bereikt door algemene jeugdvoorziengen en laagdrempelige opvoedondersteuning. Ook voor dit programma geldt als uitgangspunt dat er geen religieuze activiteiten worden gesubsidieerd.
De koraalriffen bij Saba |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Kent u de berichten over het afsterven van het grootste koraalrif in Nederland bij Saba?1 Wat is uw reactie op het onderzoek van het wetenschappelijk instituut Imares (Universiteit Wageningen)?
Ja, ik heb kennis genomen van de berichtgeving. Het betreft een beperkt onderzoek dat in mijn opdracht is uitgevoerd door het instituut IMARES. Door aansluiting bij een groter, door de EU ondersteund onderzoek kon inzicht worden gekregen in de gezondheidstoestand van het koraal op de Sababank. Op grond van eerdere observaties in 1972, 1996 en 2002 kan geconcludeerd worden dat het koraalrif op de Sababank is verslechterd. De oorzaak is echter niet eenduidig te benoemen. Ik deel de uiteindelijke conclusie in het rapport dat er zo snel mogelijk een goed monitoringsysteem moet komen voor de Sababank.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om dit proces van afsterven van het koraalrif bij Saba te stoppen en in te zetten op herstel? Wat gaat u daarvoor doen?
Het is inderdaad van belang dat het proces van afsterven van het koraalrif wordt tegengegaan, zodat herstel van het koraalrif mogelijk is. Voor de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Koninkrijk in het Caribisch gebied is in samenwerking met de openbare lichamen Bonaire, Saba en St. Eustatius en de andere landen van het Koninkrijk (Aruba, St.Maarten en Curaçao) een beheerplan opgesteld voor mariene biodiversiteit en visserij. Op dit moment wordt onderhandeld over een schriftelijke overeenkomst om te komen tot uitvoering van het beheerplan. De overeenkomst is inmiddels ondertekend door Nederland, Bonaire, Saba en St Eustatius waarmee gestart kan worden met de uitvoering. Het verzoek ligt nu bij de andere landen om mede te ondertekenen.
Gaat u zich nationaal en internationaal sterk maken om klimaatverandering te stoppen aangezien dit verdergaande gevolgen heeft onder andere voor de koraalriffen bij Saba door periodes van warm zeewater, dat te wijten is aan klimaatverandering?
Klimaatverandering – temperatuurstijging, verzuring oceanen, verandering krachtfrequentie en patroon orkanen – is een belangrijke bedreiging voor de biodiversiteit op de Sababank, in het bijzonder voor het koraal (koraalverbleking en ziekten). Vooralsnog zijn internationaal bindende afspraken over de beperking van CO2 emissie een van de weinige mogelijkheden om het verder afsterven van koraal tegen te gaan. De inzet van het kabinet blijft met betrekking tot klimaatverandering gericht op het implementeren en uitwerken van de afspraken die in Cancun zijn gemaakt (Conference of the Parties 16).
Kunt u verzekeren dat het beheer en toezicht van de koraalriffen bij Saba op een juiste en goede manier plaatsvinden? Kunt u precies aangeven op welke wijze dat nu gebeurt?
Het beheerplan voor mariene biodiversiteit en visserij voor de EEZ van het Koninkrijk in het Caribisch gebied geeft een overzicht van maatregelen en acties die ondernomen zijn of gaan worden om de EEZ en de Sababank te beschermen. Hierna volgt een overzicht van de acties en maatregelen ter bescherming van de Sababank:
Het gebied sluit aan bij het door Frankrijk in 2010 aangewezen gebied. Aanwijzing als reservaat is gericht op monitoring en onderzoek;
Kunt u ook aangeven hoe het ervoor staat met de andere koraalriffen bij de Antilliaanse eilanden behorende tot het Koninkrijk der Nederlanden? Kunt u aangeven hoe daar het beheer en toezicht zijn geregeld?
In Caribisch Nederland (Bonaire, St. Eustatius en Saba) worden door de beheersinstanties op dit moment gegevens verzameld over de gezondheid van het koraal. Het bestuur van de hiervoor genoemde openbare lichamen heeft het beheer over de onderwaterparken gemandateerd aan stichtingen; op Bonaire, is dit de Stichting Nationale Parken (Stinapa) Bonaire, op St. Eustatius en Saba zijn dit respectievelijk de St. Eustatius National Park Foundation (Stenapa) en de Saba Conservation Foundation (SCF). Op de Bovenwindse eilanden is sprake van een soortgelijke situatie als op de Sababank, met veel koraalsterfte. Voor de andere landen van het Koninkrijk in het Caribisch gebied heb ik op dit moment geen informatie beschikbaar. Wanneer ook Aruba, St. Maarten en Curaçao de overeenkomst over het beheer van de EEZ hebben ondertekend, ligt een gezamenlijke en gecoördineerde aanpak van het beheer in het verschiet.
De voortgaande straatterreur door Marokkanen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Groep slaat jongen (17) bewusteloos»?1
Ja.
Deelt u de visie dat alles op alles moet worden gezet om dit laffe tuig achter de tralies te krijgen en niet weg te laten komen met een taakstrafje? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag is ontoelaatbaar. Momenteel is nog niet bekend door wie de jongen geslagen is. Indien tot vervolging wordt overgegaan is het aan het OM welke strafvordering wordt gedaan, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. Op grond van de individuele feiten en omstandigheden zoals deze door de rechtbank worden vastgesteld, zal straftoemeting plaatsvinden.
In hoeverre bent u van mening dat de enige structurele oplossing van het Marokkaans straatterrorisme het denaturaliseren en uitzetten van de daders is?
Ik deel uw mening niet. Sinds 1 oktober 2010 maakt de Rijkswet op het Nederlanderschap het mogelijk om de Nederlandse nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit die veroordeeld zijn voor misdrijven die tegen de veiligheid van de staat zijn gericht. Het kabinet spreekt met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit. Ik verwacht dat daarover komend najaar duidelijkheid zal ontstaan en kan daar dus niets over zeggen.
Het kabinet noemt hierbij misdrijven waarvoor een gevangenisstraf van 12 jaar of meer opgelegd kan worden. Hoewel nog niet vaststaat wat de daders in het bovengenoemde geval ten laste zal worden gelegd, moet hier worden opgemerkt dat, als het gaat om eenvoudige mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, deze misdrijven niet binnen de termen van de voorgenomen maatregelen vallen en dus ook na wijziging van de Rijkswet Nederlanderschap in bedoelde zin geen aanleiding zullen kunnen zijn tot intrekking van de Nederlandse nationaliteit.
Welke maatregelen gaat u treffen teneinde het straatterrorisme uit te bannen? Op welke termijn?
Er zijn verschillende instrumenten beschikbaar die bijdragen aan het tegengaan van overlast en handhaving van de openbare orde en veiligheid. Enkele voorbeelden hiervan: APV-bepalingen, artikel 172 Gemeentewet, gebiedsverboden op grond van voorgaande instrumenten, toepassing van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast. Verder verwijs ik naar de brief over de aanpak van criminele jeugdgroepen van 18 mei 2011.
Hoe duidt u de conclusie van het onderzoek van de heer Pfeiffer (van het criminologisch onderzoeksinstituut Niedersachsen) dat er een relatie bestaat tussen agressief gedrag en de islam?
De heer Pfeiffer ondervroeg voor dit onderzoek 45 000 tieners uit 61 steden en regio’s in Duitsland. De resultaten geven volgens hem aan dat moslimjongens uit allochtone gezinnen vaker kans hadden om in te stemmen met de voorgelegde uitspraken, dan jongens uit gezinnen van christelijke immigranten. Volgens de onderzoeker is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen het islamitisch geloof en geweld – maar mogelijk wel een indirect verband. De onderzoeker legt onder meer een relatie met de integratie van deze jongeren in de Duitse samenleving. Zover mij bekend is er geen vergelijkbaar onderzoek gedaan in hoeverre Nederlandse moslimjongeren instemmen met voorgelegde uitspraken. Ik kan in die zin ook geen verband leggen met het door u aangehaalde incident.