Het artikel ‘Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de verschillende artikelen waarin gerefereerd werd aan de Nederlandse assistentie die aan de Directie Luchtvaart van Curaçao wordt verleend.
Klopt het dat de Curaçaose minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning Nederland heeft benaderd om een inventarisatie te maken van de luchtvaartwetgeving?
Het klopt dat minister Cooper het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft benaderd met het verzoek om technische assistentie te verlenen. Het assisteren bij het herschrijven van de Antilliaanse (en thans verouderde) luchtvaartwetgeving maakt daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat Curaçao als autonoom land zelf verantwoordelijk is om op tijd te voldoen aan de eisen van de Federal Aviation Authority (FAA)?
De FAA toetst louter of Curaçao voldoet aan de internationale veiligheidsstandaarden die ICAO maakt. Curaçao is als autonoom land binnen het Koninkrijk inderdaad primair verantwoordelijk om te voldoen aan de eisen die de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO stelt aan de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. Het Koninkrijk der Nederlanden is echter als Contracterende Partij bij de Chicago Conventie aanspreekbaar op de naleving van dat verdrag, onder andere wat betreft de luchtvaartveiligheid. Het niet voldoen aan de veiligheidsstandaard heeft derhalve gevolgen voor het gehele Koninkrijk. Vanuit deze overweging is positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper. Een tweede overweging om tegemoet te komen aan het verzoek van Curaçao vloeit voort uit het feit dat het land Curaçao onder de overgangregeling Nederlandse Antillen eveneens verantwoordelijkheid draagt voor de luchtvaartveiligheid op Sint Maarten. Het niet voldoen aan de internationale standaarden kan ook vergaande gevolgen hebben voor het land Sint Maarten en daarmee voor Saba en Sint Eustatius.
Kunt u aangeven of u van plan bent om op het Curaçaose verzoek in te gaan? Zo ja, wat is uw afweging geweest en wie zal de kosten van de inventarisatie betalen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper om te assisteren om een actieplan op te stellen teneinde de bevindingen te redresseren. Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn het overwegingen van verantwoordelijkheid van het Koninkrijk richting ICAO geweest die onder meer hebben bijgedragen aan deze beslissing. De inhuur van externe expertise in deze inventarisatiefase is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu verzorgd. Minister Cooper heeft aangegeven dat de kosten door het land Curaçao zullen worden gedragen en derhalve zal verrekening plaats vinden.
Heeft Nederland de inzet van dhr. Frederik Blaauw in oktober van dit jaar aangeboden, of is hier ook sprake geweest van een verzoek van Curaçao? Heeft Nederland voor zijn inzet betaald? Zo ja, gaat u alle kosten van zijn inzet terugvorderen?
Tot de inzet van twee ambtenaren van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is besloten na het verzoek van en in overleg met het Curaçaose ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. De relatie met de Chicago Conventie, de gevolgen die een besluit van de FAA voor de overige delen van het Koninkrijk heeft en de borging van de luchtvaartveiligheid, ook voor Nederlandse passagiers en luchtvaartmaatschappijen, vormden de belangrijkste overwegingen om positief op dit verzoek te reageren. Tevens is in de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 aangegeven dat voor de verbetering van de luchtvaartveiligheid in het Caribisch gebied technische assistentie verleend kan worden.
De reis- en verblijfkosten van de twee ambtenaren komen voor rekening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
De bezuinigingen op de 2.42-omroepen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die de stichting Verzorging Kerkelijke Zendtijd (VKZ) (waaronder de IKON en de zendtijd voor kerken) heeft gestuurd naar de Kamer op 30 augustus 2011?1
Ja.
Zijn er andere onderzoeken dan het onderzoek van het kijk- en luister onderzoek (KLO) gebruikt om vast te stellen dat 25% van de programma’s van de 2.42-omroepen gezamenlijk van algemene aard zijn?
Er is gekeken naar de classificatie van programma’s over 2010 zoals die door de NPO wordt gehanteerd. Het beeld dat daaruit ontstaat, bevestigt de eerdere constatering van de visitatiecommissie in 2009. De 2.42 omroepen hanteren een ruime interpretatie van het criterium uit de wet over «specifieke programmering op kerkelijk en geestelijk terrein die een verband houdt met de kerkelijke of geestelijke identiteit». De visitatiecommissie stelde vast dat de omroepen in hun programma aanbod niet altijd recht doen aan de specifiek geestelijke doelstelling waarvoor de omroepen in het leven zijn geroepen2.
Deelt u de mening dat een indeling naar genre, volgens de werkwijze van de Nederlandse Publieke Omroep, niets zegt over de inhoud en invalshoek van programma’s? Deelt u de mening dat het percentage van niet-levensbeschouwelijk aangemerkte programmering substantieel lager ligt dan eerder is vermeld, gezien het feit dat bijvoorbeeld een wekelijks programma, zoals Songs of Praise, niet herkend is als levensbeschouwelijk?
De genreclassificatie is een indeling naar de hoofdvorm van de programma’s. Niettemin is het beeld dat uit de classificatie van programma’s ontstaat, consistent gelet op de constateringen van de visitatiecommissie uit 2009. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u het feit dat uit het eerder onder uw verantwoordelijkheid gestuurde rapport «Partners in levensbeschouwing»2 over de 2.42-omroepen blijkt dat deze omroepen zich aan hun taakopdracht houden? Hoe verklaart u het feit dat het Commissariaat voor de Media nimmer aan de 2.42-omroepen heeft laten weten dat zij zich niet houden aan de opdracht die zij hebben gekregen in hun zendmachtiging tot 1 januari 2016?
Het klopt dat niet geconstateerd is dat de 2.42 omroepen zich niet aan hun taakopdracht houden. Wel is vastgesteld door de visitatiecommissie dat zij deze taakopdracht ruim interpreteren. Met het oog op de noodzakelijke bezuinigingen is het naar mijn oordeel alleszins gerechtvaardigd de 2.42 omroepen nu te vragen zich aan te sluiten bij bestaande omroepverenigingen dan wel de NTR èn zich te beperken tot religieuze en geestelijke programmering. Dit betreft volgens artikel 2.49, tweede lid, van de Mediawet 2008 – «het verzorgen van specifieke programmering op kerkelijk en geestelijk terrein die een verband heeft met de kerkelijke of geestelijke identiteit».
Houdt uw toezegging aan de Kamer stand dat de extra bezuinigingen «gestoeld zijn» op de constatering dat een kwart van de programmering niet levensbeschouwelijk is? Bent u bereid om de extra bezuinigingsopdracht van 7 miljoen euro te herzien, wanneer blijkt dat de conclusies over het levensbeschouwelijk karakter van programma’s niet zijn te trekken op basis van de KLO-gegevens ?
Ik heb in het debat op 27 juni jl vermeld dat in 2010 een kwart van het aanbod van de 2.42 omroepen meer algemeen van aard was. Daarop zijn de bezuinigingen deels gebaseerd. Ik zie geen aanleiding om daar op terug te komen. Het kabinet kiest ervoor een lager budget beschikbaar te stellen voor de 2.42 omroepen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Waarom heeft u radio- en nieuwe media-content niet meegenomen in uw afweging over levensbeschouwelijke programmering? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Het budget van de 2.42 omroepen wordt grotendeels gebruikt voor televisie. Het betrekken van andere mediacontent zou daarom van geringe invloed zijn op mijn afweging. Ik zie om die reden geen aanleiding dit alsnog te doen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2, 4 en 5.
In hoeverre kunnen de levensbeschouwelijke 2.42-omroepen voldoen aan de eis om in 2015 een gelijk aantal uren zendtijd te produceren als op dit moment, zoals is vastgelegd in de zendmachtiging van het Commissariaat voor de Media, met een halvering van het budget?
Ja.
Bent u bereid deze vragen voorafgaand aan de behandeling van het onderdeel Media van de OCW-begroting 2012 te beantwoorden?
De verdiencapaciteit van musea |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Musea vinden de weg naar privaat geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat continuering van de in het bericht genoemde musea (Meermanno en Boerhaave), in weerwil van uw eerdere vermoedens, kansrijk is?
Ik heb met mijn hoofdlijnenbrief Meer dan Kwaliteit en de bijbehorende regeling de instellingen geïnformeerd over mijn uitgangspunten. De instellingen weten waar ze aan toe zijn. Ik gun alle instellingen die in aanmerking denken te komen voor de culturele basisinfrastructuur tot 1 februari 2012 de tijd om hun subsidieaanvragen met financiële onderbouwing voor te bereiden en in te dienen, conform de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. De subsidieaanvragen leg ik dan voor aan de Raad voor Cultuur. Mede op basis van het advies van de Raad voor Cultuur zal ik besluiten of de subsidieaanvragen kunnen worden gehonoreerd. Ik wil niet vooruitlopen op deze besluitvorming.
Bent u bereid om, in samenspraak met deze musea, vόόr het Wetgevingsoverleg Cultuur (op 21 november a.s.) de Kamer een brief te sturen waarin helder uiteen wordt gezet in hoeverre het door de musea opgehaalde geld structureel dan wel incidenteel van aard is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil de zorgvuldige procedure van subsidieaanvraag en beoordeling niet doorkruisen. De instellingen zijn thans bezig hun subsidieaanvraag voor te bereiden. In die subsidieaanvraag wordt een ondernemingsplan gevraagd. Hiervan maken de eigen inkomsten onderdeel uit. De termijn voor de subsidieaanvraag sluit op 1 februari 2012, zoals aangegeven in de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Vervolgens vraag ik daarover advies aan de Raad voor Cultuur met het oog op het verdere besluitvormingsproces in het kader van de culturele basisinfrastructuur.
Het gebruik van Europese technologie bij mensenrechtenschendingen |
|
Alexander Pechtold (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de rol die Europese bedrijven spelen bij het censureren van informatie, het opsporen van mensen, en het inbreken in privé communicatie in landen als Syrië, Iran, Bahrein en Egypte?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief2 over mijn inzet op het gebied van internetvrijheid, acht ik het van het groot belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland. Voor de bevordering van internetvrijheid geldt dat in het bijzonder voor bedrijven die technologie, hardware en software produceren die zowel goed- als kwaadschiks kan worden gebruikt door overheden.
Kunt u bevestigen dat het uitgesloten is dat Nederlandse bedrijven in de ICT, security software en Telecom-sector een rol spelen in het faciliteren van mensenrechtenschendingen in derde landen?
Nee. De meeste goederen die naast lawful interception ook voor dergelijke mensenrechtenschendingen gebruikt kunnen worden, kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Hoewel het exacte eindgebruik dus onbekend is, is het onwaarschijnlijk dat Nederlandse internetbedrijven een rol spelen bij het faciliteren van mensenrechtenschendingen. Naar aanleiding van vragen van het lid El Fassed3 heeft een aantal vooraanstaande Nederlandse internetbedrijven bevestigd zorgvuldig te kijken naar het eindgebruik van hun technologie in derde landen, voordat wordt overgegaan tot leveren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Europese bedrijven in het algemeen en Nederlandse bedrijven in het bijzonder een faciliterende of zelfs directe rol spelen in het schenden van mensenrechten?
In gevallen waar bewijs bestaat dat Europese bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, acht ik dat natuurlijk onwenselijk.
Kunt u toelichten hoe het kabinet op dit moment controleert dat er geen technologieën vanuit Nederland worden geëxporteerd naar overheden die deze technologie gebruiken voor het schenden van mensenrechten? In hoeverre werkt u hierin samen met Europese collega's?
Over welke instrumenten beschikt u om het handelen van Nederlandse bedrijven te monitoren op eventuele schendingen van sancties of het faciliteren van mensenrechtenschendingen?
Kunt u uiteenzetten hoe Nederlandse wetgeving ten aanzien van de export van goederen voor tweeërlei gebruik («dual-use items») zich verhoudt tot het Europese exportmechanisme voor deze goederen? Deelt u de mening dat er meer Europese samenwerking moet zijn om mensenrechtenschendingen door middel van Europese technologie te voorkomen?
Deelt u de mening dat het Nederlands bedrijfsleven een verantwoordelijkheid heeft om in haar bedrijfsvoering proactief rekening te houden met mensenrechten? Ondersteunt u de stelling dat meer transparantie door bedrijven ten aanzien van export en transacties met repressieve overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er situaties waarin het mogelijk dan wel wenselijk is om bedrijven (juridisch) aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen?
De juridische mogelijkheden om bedrijven strafrechtelijk aansprakelijk te stellen worden goed samengevat door professor Castermans en dr. Van der Weide in hun rapport van december 20094: «De Nederlandse wet kent geen uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van bedrijven voor betrokkenheid bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten. Weliswaar is er een groot aantal regels uitgewerkt in het strafrecht – gebaseerd op verdragen – maar dit geldt vooral voor misdrijven gepleegd binnen de Nederlandse landsgrenzen. Hiervoor is alleen een uitzondering gemaakt voor ernstige misdrijven gericht tegen de menselijkheid, zoals genocide en slavernij, begaan door een natuurlijke persoon of bedrijf. Het bedrijf dat een dergelijke strafrechtelijke overtreding of misdrijf heeft begaan, kan ook voor de burgerlijke rechter door belanghebbenden worden aangesproken, om de schending te staken of om de schade van de slachtoffers te vergoeden.»
In algemene zin is de handhaving van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor extraterritoriale handelingen van bedrijven nauwelijks waar te maken; het is een zwaar middel dat bovendien ingrijpt in de soevereiniteit van andere staten. Daarom is strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts in de genoemde uitzonderlijke gevallen vastgelegd.
‘Te veel jongeren in de Wajong’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsuitzending «Te veel jongeren in de Wajong»?1
Ja.
Zo ja, wat vindt u van de berichtgeving dat de afgelopen jaren gemeenten jongeren in een Wet investeren in jongeren (WIJ) of Wet werk en bijstand (WWB) uitkering hebben doorgesluisd naar de Wajong om financieel voordeliger uit te komen?
Dat er sprake is geweest van substitutie van de WWB naar de Wajong is niet nieuw. Dit effect komt ook naar voren in het CPB-rapport over doorstroom van de WWB naar de Wajong. Het vloeit voort uit het gegeven dat er twee regimes zijn voor jongeren met arbeidsmogelijkheden.
Ik vind het ongewenst dat niet de kortste weg naar werk, maar de vraag welke regeling voor betrokkene en/of uitvoeringsinstantie het meest gunstig is, centraal zou staan. Daarom ben ik voornemens het huidige stelsel aan te passen met de Wet Werken naar Vermogen (WWNV). Het CPB-rapport vormt daarmee ondersteuning voor de koers die het kabinet heeft gekozen met het voorgenomen wetsvoorstel Werken naar Vermogen.
Kunt u aangeven hoe dit mogelijk is geweest? Deelt u de mening dat de toegang tot de Wajong te vrijblijvend lijkt, omdat de instroom al jaren explosief is en ook in 2010 volgens het CPB circa 17 000 jongeren bedroeg?
In de huidige situatie verschillen de voorwaarden met de andere regelingen en ligt de uitvoering niet in één hand. Gemeenten voeren de WWB/WIJ en Wsw uit, terwijl UWV de wet Wajong uitvoert. Dit leidt ertoe dat nog te veel mensen met een arbeidsbeperking niet werken terwijl zij daar (deels) wel toe in staat zijn. Het kabinet heeft als doel om met de Wet werken naar vermogen meer eenheid en meer duidelijkheid aan te brengen in de manier waarop we mensen die nu in de WWB/WIJ, Wsw en Wajong zitten (waar het kan) aan de slag helpen en beschermen (waar het noodzakelijk is). In de toekomst kan iedereen met arbeidsvermogen een beroep doen op één regeling, de WWNV, waarvan de uitvoering in één hand komt te liggen, bij de gemeenten. Mensen met een arbeidsbeperking zullen in eerste instantie beoordeeld worden op hun mogelijkheden om (deels) te werken en de aanpak die erbij past om dat ook te realiseren. Voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn – en die dus niet kunnen werken – blijft de wet Wajong bestaan.
Welke rol heeft het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) gehad om deze jongeren ook toe te laten tot de Wajong? Kunt u aangeven welk percentage van de Wajong-aanvragen daadwerkelijk wordt ingewilligd?
De rol van het UWV is om, als uitvoerder van de claimbeoordelingen Wajong, te toetsen aan de voorwaarden en criteria voor de Wajong. Als de jongere als jonggehandicapte kan worden beschouwd en volgens de regels en criteria (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt bevonden is toelating tot de Wajong terecht. Het percentage nieuwe Wajongaanvragen dat wordt ingewilligd bedroeg in 2010 60%; in de afgelopen drie jaren bedroeg dat voor de oude Wajong 67%.
Heeft u ook zicht op het aantal jongeren dat door de gemeenten is doorgeleid naar de Wajong? Zijn er ook specifieke gemeenten die daarbij opvallen?
In onderstaande tabel worden de cijfers over de jaren 2004 tot en met 2009 gegeven (bron: eerste Wajongmonitor van het UWV, Kamerstukken II 29 817, nr. 57). Sinds invoering van de WWB is de doorstroom van WWB naar de Wajong toegenomen. Sinds 2008 is er een dalende tendens. Er is geen informatie bekend over de verdeling over de gemeenten.
Jaar
Aantal (absoluut)
percentage van de instroom in Wajong in dat jaar
2004
800
9%
2005
1 070
10%
2006
1 950
14%
2007
3 050
20%
2008
2 800
17%
2009
2 200
12%
Kunt u het beeld bevestigen dat gemeenten actief op zoek gaan naar redenen om jongeren uit de WIJ/WWB over te hevelen naar de Wajong? Deelt u de mening dat door de overheveling door gemeenten vanuit financiële beweegredenen er nu jongeren in de Wajong kunnen zitten die daar eigenlijk niet thuis horen? Zo nee, waarom niet?
De Wajong kent een claimbeoordeling door het UWV. Personen die nu in de Wajong zitten zijn volgens de huidige regels en criteria (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt bevonden en daarmee toegelaten tot de Wajong. Ik ben echter van oordeel dat de huidige systematiek met twee regimes voor jongeren met arbeidsmogelijkheden niet voldoende effectief is. Het kabinet heeft het voornemen om met de Wet Werken naar Vermogen te komen tot één regeling voor mensen met een beperking die wel arbeidsvermogen hebben maar een afstand tot de arbeidsmarkt (zie de hoofdlijnennotitie Werken naar vermogen, Kamerstukken II 2010/11, 29 544 nr. 297). Ik ben van oordeel dat de opgetreden doorstroom van WWB naar de Wajong van de laatste jaren de voornemens ten aanzien van de Wet Werken naar Vermogen ondersteunt. Hiermee wordt een regeling gecreëerd waarbij de taak om deze jongeren aan het werk te helpen eenduidig bij gemeenten wordt belegd. De nieuwe instroom in de Wajong wordt dan beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.
Deelt u de mening dat jongeren die in staat zijn om te werken hiermee verder van de arbeidsmarkt zijn geraakt door het stigma «arbeidsongeschikt» dat de Wajong met zich meebrengt, de hogere uitkering en de omstandigheid dat de regeling geen sollicitatieverplichting bevat? Hoe zorgt u ervoor dat jongeren die thans in de Wajong zitten, die in staat zijn om te werken ook daadwerkelijk gaan werken? Ook als zij geen sollicitatieverplichting kennen?
Inderdaad is het van belang dat jongeren die thans in de Wajong instromen en in staat zijn om te werken ook daadwerkelijk gaan werken. De eerste stap is daarvoor gezet in 2010 met de verbetering van de Wajong. Hierdoor wordt onderscheid gemaakt tussen Wajongers met en zonder arbeidsvermogen. Het vinden en behouden van werk en de ondersteuning daarbij staan centraal en niet de uitkering. Conform de afspraken in het regeer- en gedoogakkoord zal UWV gaan bekijken wie van de huidige Wajongers over arbeidsvermogen beschikt en wie niet. Voor Wajongers zonder arbeidsvermogen blijft de uitkering gebaseerd op 75% van het wettelijk minimumloon; Wajongers met arbeidsvermogen krijgen per 1 januari 2014 een lagere uitkering ter hoogte van 70% van het wettelijk minimumloon; de gebruikelijke norm bij sociale verzekeringen. Voor jongeren met arbeidsvermogen die vóór 1 januari 2012 in de Wajong zijn ingestroomd blijven de overige rechten en plichten ongewijzigd. Ik verwacht dat deze maatregel zal bevorderen dat ook huidige Wajongers meer zullen gaan werken.
Omdat met de komst van de Wet werken naar vermogen een einde zal komen aan deze praktijk van gemeenten, bent u bereid om in ieder geval erop toe te zien dat in de nieuwe situatie geen andere prikkels of mogelijkheden ontstaan om mensen door te sluizen naar andere uitkeringsregelingen welke gefinancierd worden door het Rijk, dan wel erop toe te zien dat deze kosten worden verhaald?
Ik zal dit aspect betrekken bij de nadere uitwerking van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen.
De aanschaf van 500 Google Apps-accounts door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken, zonder pilot, 500 Google Apps-accounts aanschaft om mailcommunicatie in geval van calamiteiten te garanderen, zoals vermeld staat in het artikel «Buitenlandse Zaken kiest Gmail als terugvaloptie»?1
Ja.
Welke ministeries maken er ook gebruik van Google Apps-accounts? Wat zijn de ervaringen van deze ministeries?
Momenteel maakt geen ander ministerie gebruik van Google Apps-accounts.
Welke overwegingen heeft u doen besluiten om te kiezen voor dit specifieke systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien calamiteiten zich voordoen dient in elk geval de normale, niet-gerubriceerde, e-mailcommunicatie van Buitenlandse Zaken met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland door te kunnen gaan. Als back-up systeem is daarvoor indertijd Google Apps gekozen, omdat deze door Google geleverde dienst op Open Standaarden is gebaseerd, relatief goedkoop is, wereldwijd een hoge toegankelijkheid, beschikbaarheid en capaciteit garandeert en een minimale beheerlast vraagt van de ICT-organisatie.
Welke alternatieve systemen heeft u nog meer onderzocht? Op welke grond zijn deze systemen minder goed bevonden dan het Google Apps-accounts systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2009 waren er geen prijstechnisch verantwoorde Europese e-mail clouddiensten met wereldwijde dekking en zakelijke beschikbaarheidsgaranties.
Bent u bekend met de risico’s voor de privacy en veiligheid bij het gebruik van clouddiensten zoals eerder zijn gemeld door de AIVD?2 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy en veiligheid te waarborgen?
Ja. Conform vigerende regels voor het verwerken van privacygevoelige en andere vertrouwelijke informatie, mogen gebruikers geen privacygevoelige of andere vertrouwelijke informatie delen via Google Apps-accounts.
Kunt u garanderen dat ondanks het rapport van de AIVD, waarin zij beschrijft dat het gebruik van clouddiensten (zoals die van Google) eenvoudig toegankelijk zijn voor buitenlandse geheime diensten en opsporingsinstanties, het gebruik van Google Apps-accounts geen risico vormt voor de privacy en veiligheid van mensen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Voor de mate van garantie voor beveiliging van clouddiensten verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen 2011Z151833 gesteld door lid Gesthuizen (SP), 2011Z151244 gesteld door lid Schouw (D66) en 2011Z152415 gesteld door lid Elissen (PVV) door de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het bericht dat er ook Nederlandse ambassades gebruik maken van Google Apps-accounts? Zo ja, welke ambassades betreft dit? Op welke manier is zowel de privacy als de veiligheid gewaarborgd?
Google Apps accounts kunnen worden ingezet als back-up voor communicatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Voor borging van privacy en vertrouwelijke informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn uw ministeries of zijn andere ministeries zich eveneens (op aanvullende wijze) concreet aan het voorbereiden op een noodtoestand die het gevolg is van een overstroming? Zo ja, op welke wijze?
Alle ministeries werken aan een goede voorbereiding op verstoring van ICT en elektriciteit (ongeacht de oorzaak) door het opstellen van continuïteitsplannen. In deze plannen wordenweerbaarheid maatregelen opgenomen om de continuïteit van de kritieke processen van de ministeries te borgen.
Hierover zal in het voorjaar van 2012 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd in de Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.
Vermeende staatssteun van woningcorporaties |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Europese Commissie om haar beschikking van 28 november 2005, betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EU Verdrag op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen, wordt toegekend (EC stuknr. 2005/842EG), te vervangen?
Ja. Op 23 maart 2011 heeft de Europese Commissie (EC) een Mededeling over de hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB) uitgebracht. De mededeling is gericht aan het Europees parlement, de Raad, het Europees economisch en sociaal comité (EESC) en het Comité van de regio’s (CvdR). Ook lidstaten en belanghebbenden konden reageren. Hoofdlijn van de Mededeling was de aankondiging dat de toekomstige hervorming gericht zal zijn op verdere verduidelijking van de regels en op een aanpak gebaseerd op diversificatie en vereenvoudiging. In de Mededeling stonden geen voorstellen voor concrete wet- en regelgeving.
Op 2 mei 2011 heeft de Staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer over de Mededeling van de EC geïnformeerd door middel van een fiche van de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) (kamerstuk 22 112, nr. 1165). Dit was slechts een aankondiging. De EC zou verdere voorstellen doen ter concrete invulling.
Klopt het dat deze regeling zal worden herzien niet alleen in een mededeling maar ook in een besluit van de Commissie, onder een herzien artikel nummer, te weten artikel 106, lid 2, betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, toegekend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen?
Ja. De EC heeft op 16 september 2011 een voorstel voor een nieuw DAEB-pakket openbaar gemaakt, ter vervanging van het huidige DAEB-pakket. Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 6 oktober jl. over staatsteun en woningcorporaties heb ik uw Kamer gemeld dat er op dat moment nog geen duidelijk beeld bestond van de gevolgen voor de Nederlandse woningcorporaties. Nederland heeft daarom gevraagd om meer duidelijkheid en, met het oog op de Nederlandse belangen, inbreng geleverd.
Is het waar dat de raadpleging van de lidstaten hierover inmiddels heeft plaatsgevonden?
Ja. Tijdens een overleg van de Europese Commissie met de lidstaten op 24 oktober is de Nederlandse inbreng toegelicht en ook bij overige contacten met de Commissiediensten wordt alles in het werk gesteld om dit kracht bij te zetten. Daarnaast trekt Nederland ook op met andere lidstaten om de krachten te bundelen.
Is het waar dat de Europese Commissie voornemens is het besluit per 1 januari 2012 in te laten gaan?
Het is nog niet bekend op welk tijdstip de nieuwe regels van de EC ingaan. De EC zal naar verwachting een mededeling uitvaardigen voor de tijdelijke verlenging van de huidige regels, totdat het nieuwe pakket van toepassing wordt. Mede door Nederland maar ook door veel lidstaten is nog om een tweede overleg gevraagd. De EC beraadt zich nog. Ik blijf deze ontwikkelingen, samen met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de voet volgen. De verwachting is dat de EC op afzienbare termijn (mogelijk nog dit jaar) het pakket zal vaststellen.
Is het waar dat in het nieuwe besluit, dat de beschikking uit 2005 (2005/842/EC) moet vervangen, de definitie van sociale huisvesting komt te vervallen, die de doelgroepen beperkt tot «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen, die door solvabiliteitsbeperkingen geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden»?
De definitie van woningcorporaties zoals opgenomen in de huidige vrijstellingsbeschikking1 is in het voorstel geschrapt.
Volgens het concept DAEB-vrijstellingsbesluit zijn de regels van toepassing op DAEB’s in alle sectoren. Voor de sociale diensten worden speciale eisen gesteld om zonder aanmelding compensatie voor de kosten van DAEB’s te verlenen. Het moet gaan om DAEB’s «waarmee wordt voldaan aan essentiële sociale behoeften wat betreft zorg, kinderopvang, toegang tot de arbeidsmarkt, sociale huisvesting en de zorg voor en sociale inclusie van kwetsbare groepen».
Is het waar dat in de overwegingen van het nieuwe besluit onder overweging 10, woningcorporaties niet langer genoemd worden evenals een definitie van de doelgroep, zoals dat in de beschikking van 2005 nog het geval was?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het voorgenomen besluit Nederland de mogelijkheid biedt om zelf te bepalen tot welke huurgrens de markt niet voorziet in de bouw van (voldoende) woningen en derhalve woningcorporaties met de bouw en het beheer daarvan belast kunnen worden, en daarbij zo nodig te differentiëren naar woningmarktregio’s?
Zoals gemeld bij de begrotingsbehandeling in uw Kamer op 17 november heb ik die dag Eurocommissaris voor Mededinging Almunia gebeld en geschetst dat het nieuwe DAEB pakket de nodige vragen oproept in relatie tot het besluit van de EC uit 2009.
Commissaris Almunia gaf aan dat het specifieke besluit over de Nederlandse corporaties van 20092 van kracht blijft en dat uit de wijzigingen zeker niet kan worden afgeleid dat daardoor het besluit uit 2009 zou komen te vervallen.
Ook op hoog ambtelijk niveau is daarna bevestigd dat het EC-besluit uit 2009 bindend is voor Nederland en volledig moet worden geïmplementeerd. Een wijziging van goedgekeurde steun zou moeten worden genotificeerd en een goedkeuring van de Commissie moet worden afgewacht, voordat een dergelijke wijziging kan ingaan. Tenslotte wordt gesteld, dat de concept-teksten van het nieuwe DAEB-pakket niet zijn bedoeld om de voorwaarden en procedures om «social housing» als een DAEB te definiëren, te wijzigen.
Is het waar dat met het nieuwe besluit het voorschrijven van inkomensgrenzen geheel de verantwoordelijkheid wordt van de betreffende lidstaten?
Op basis van de beschikbare informatie verwacht ik dat Nederland het begrip «essentiële behoeften wat betreft (...) sociale huisvesting» nader zal moeten invullen met de vraag voor wie en waarvoor woningcorporaties met staatssteun actief mogen zijn. Op dit moment is echter nog onduidelijk of dit inderdaad zou kunnen leiden tot het niet langer hoeven hanteren van een inkomensgrens of tot een hogere inkomensgrens.
Immers, ook de huidige regels van de EC kennen geen inkomensgrens als verplichte inkadering van de DAEB. Het is een concrete invulling die door de EC van Nederland werd gevraagd ter uitwerking in de Nederlandse situatie van het begrip «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen».
Wanneer en op welke wijze bent u geïnformeerd dat het bedoelde voornemen van de Europese Commissie naar het Europees Parlement is gezonden?
De EC heeft op 16 september 2011 een voorstel voor een nieuw DAEB-pakket openbaar gemaakt, ter vervanging van het huidige DAEB-pakket. Wat betreft de resolutie van het Europese parlement, die op 15 november is aangenomen, geeft de Commissaris aan dat het uiteindelijk de Commissie is die over de DAEB-regels beslist.
Waarom heeft u niet meteen na het vernemen hiervan de Kamer hierover ingelicht?
Tijdens het AO van 6 oktober jl over staatsteun en woningcorporaties heb ik uw Kamer gemeld dat er op dat moment nog geen duidelijk beeld bestond van de gevolgen voor de Nederlandse woningcorporaties. Nederland heeft daarom gevraagd om meer duidelijkheid en, met het oog op de Nederlandse belangen, inbreng geleverd.
Voor verdere toelichting verwijs ik naar de brief over dit onderwerp dat gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer wordt gestuurd.
Jonggehandicapten die vanwege kabinetsbeleid hun jobcoach - en daarmee hun baan – verliezen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten hun baan verliezen vanwege de maatregel van het kabinet om jobcoachbegeleiding vanuit het UWV (gericht op jonggehandicapten) sinds juli 2011 tot een periode van maximaal drie jaar te verkorten?1
Het is onwenselijk als jongehandicapten hun baan verliezen. Het beleid is juist gericht op meer arbeidsparticipatie. De aanpassing van het jobcoach protocol is doorgevoerd om de inzet van jobcoaches efficiënter en effectiever te maken.
Het beleid is gericht op groeiende arbeidsparticipatie van jongehandicapten. Dat is ook het algemene beeld, getuige de cijfers van de laatste Wajong-monitor2, die een groeiende arbeidsdeelname laat zien.
De aanpassing van het jobcoach protocol vloeit voort uit het doel om de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches te waarborgen voor mensen die dat nodig hebben. Een jobcoach wordt ingezet om aan mensen met een structurele functionele beperking (met name jonggehandicapten) ondersteuning en begeleiding te bieden bij het verrichten van reguliere arbeid. Het gaat hierbij om het aanleren van zowel sociale als werkgerelateerde vaardigheden. Daarnaast heeft de jobcoach een taak bij de begeleiding van de werkgever in zijn omgang met de Wajonger. Het doel is dat de Wajonger zelfstandig en zonder begeleiding bij de werkgever aan de slag kan. De werkwijze van jobcoaches dient erop gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en om cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarbij geldt dat gemotiveerd om verlenging van de jobcoachperiode kan worden gevraagd. Ik verwijs in dit verband naar mijn beantwoording van eerdere vragen van het lid Ortega-Martijn3.
Hoe verhoudt zich de ambitie van het kabinet om juist meer jonggehandicapten aan het werk te helpen tot het baanverlies van jonggehandicapten door het stoppen van de begeleiding vanuit het UWV door een jobcoach na maximaal drie jaar? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat jonggehandicapten na drie jaar opeens hun beperking kwijt zijn? Zo nee, waarom is dan toch besloten om de begeleiding van deze jonggehandicapten na drie jaar te stoppen?
De inzet is erop gericht om jonggehandicapten in een arbeidsrelatie te begeleiden. Dit geldt zowel voor de Wajonger die vaardigheden moet aanleren als voor de werkgever en directe collega’s die moeten leren hoe met de Wajonger om te gaan. Het zou onjuist zijn om te veronderstellen dat dit leereffect niet optreedt bij Wajongers en dat de jobcoach in alle gevallen altijd nodig blijft.
Bent u bereid om de jobcoachregeling gericht op jonggehandicapten vanuit het UWV aan te passen zodat iedereen die begeleiding nodig heeft, deze ook behoudt? Zo ja, hoe komt de begeleiding eruit te zien na deze aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Het jobcoach protocol bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Het is in formele zin niet aan mij dit te wijzigen. Los daarvan zijn de aanpassingen in lijn met het gevoerde beleid.
Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt. Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De wijzigingen per 1 juli jongstleden in het protocol zijn een weerslag van dit verzoek.
Wat is u reactie op de werkgever die zegt dat hij jonggehandicapten moet ontslaan, omdat de jobcoach na drie jaar geen begeleiding meer mag bieden en de werkgever zelf geen mogelijkheden zien om deze begeleiding te organiseren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de begeleiding van deze jonggehandicapten gegarandeerd blijft?
Zoals uit de eerdere antwoorden blijkt, wordt de duur van de inzet, ook na de periode van 3 jaar, beoordeeld aan de hand van het protocol jobcoach. Door dat protocol is voorzien in de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging te vragen waardoor een afgewogen beoordeling van de diverse belangen is gewaarborgd.
Kent u het onderzoek van TNO waaruit blijkt dat 80% van de jonggehandicapten aan het werk blijft dankzij de steun van een jobcoach? Waarom is dan toch besloten om het succesvolle werk van jobcoaches te maximeren tot drie jaar, terwijl uit onderzoek blijkt dat jonggehandicapten baat hebben bij langdurige ondersteuning van een jobcoach?2 3
In de publiciteit rondom het onderzoek «Routekaart naar werk voor jongeren met ernstige gedragsmoeilijkheden,vierde meting», uitgevoerd door TNO, is op een aantal punten een onjuiste indruk gewekt.
Ten eerste is de indruk gewerkt dat 80% van de hele Wajongpopulatie zou kunnen werken met begeleiding. Dat is onjuist. De 80% slaat op de onderzoekspopulatie. Het is gebaseerd op 4 panelmetingen die TNO in de periode juni 2008–september 2010 heeft uitgevoerd onder 232 jongeren met ernstige gedragsproblemen. Dit mag uiteraard niet worden geëxtrapoleerd naar de gehele Wajongpopulatie. Ten aanzien van gegevens over de arbeidsmogelijkheden van de gehele Wajongpopulatie, verwijs ik naar de tweede Wajong-monitor van het UWV.
Ten tweede is de indruk gewekt dat er een direct causaal verband uit het onderzoek kwam tussen jobcoach en werk. Dat is echter niet onderzocht. Bij de start van het onderzoek kregen de jongeren persoonlijke ondersteuning bij regulier werk of werden zij begeleid tijdens beroepsscholing, arbeidstraining, stage of werkervaringstrajecten. De genoemde 80% jonggehandicapten betrof de groep Wajongers die bij de eerste meting in juni 2008 aan het werk was met begeleiding van een jobcoach, en dat aan het eind van het onderzoek in september 2010 nog steeds was. Het onderzoek van TNO wijst weliswaar op de potentiële meerwaarde van de jobcoach, maar het staat niet toe te concluderen dat het feit dat de jongeren na 2 jaar nog werken is toe te schrijven aan de begeleiding. De aanhef van het persbericht van het onderzoeksbureau wekt derhalve een verkeerde indruk.
Hoeveel werkgevers (percentage en absolute aantallen) hebben jonggehandicapten in vaste dienst?
Uit de tweede Wajongmonitor volgt dat het aantal werkende Wajongers in absolute aantallen tussen 2009 en 2010 is gestegen van bijna 48 000 naar ruim 50 000. Deze stijging wordt geheel veroorzaakt doordat meer Wajongers bij reguliere werkgevers werkzaam zijn (en dus niet werkzaam in Wsw-verband). Het aantal werkende Wajongers ligt percentueel gezien in 2010 op 24,6%. Deze gegevens betreffen de totale Wajong-populatie. De nieuwe Wajong is nog maar kort van kracht is (sinds 1 januari 2010). In dit kader is niet bekend welk aantal werkende nieuwe Wajongers een vast dienstverband heeft.
Hoeveel jobcoaches zijn er in Nederland? Hoeveel jonggehandicapten worden door deze jobcoaches begeleidt? Voor hoeveel jonggehandicapten zal de begeleiding stoppen na de maximale termijn van drie jaar?
De jobcoachvoorziening is een voorziening voor de klant. UWV registreert de inzet van een jobcoach per klant. In 2010 is in 13 200 gevallen een jobcoach ingezet. De begeleiding door een jobcoach wordt beëindigd als de Wajonger in voldoende mate zelfstandig in een functie kan functioneren en als de werkgever voldoende vaardigheden heeft opgedaan om de begeleiding van de jobcoach over te nemen. Er zijn geen betrouwbare inschattingen van de aantallen beëindigingen in de toekomst.
Uit gegevens van het UWV blijkt dat circa 40 jobcoachorganisaties 90% van de cliënten begeleiden. Het exacte aantal jobcoaches in Nederland is mij niet bekend. Ook Boaborea heeft hierin geen exact inzicht. Het gaat niet om een beschermde en geregistreerde beroepsgroep. De schattingen lopen uiteen van 1500 tot 2000.
Hoeveel jonggehandicapten zijn in vaste dienst bij de Rijksoverheid?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is als sectorwerkgever Rijk verantwoordelijk voor het personeel binnen de rijksoverheid en rapporteert hierover in de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk. Bij mijn departement zijn per 1 november 2011 13 Wajongers in dienst. Het UWV heeft 64 Wajongers geplaatst op werkervaringplaatsen; 12 op het hoofdkantoor en de overigen verspreid over het land. Er wordt gewerkt aan een programma om vaste werkplekken te creëren. SZW voldoet tevens aan de 1% quotumregeling voor geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beantwoorden?
Ja.
De arrestatie van twee journalisten in Zuid-Sudan |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de journalisten Dengdit Ayok en Ngor Garang recent gearresteerd zijn en zonder enige vorm van proces gevangen worden gehouden in het «National Security Services» hoofdkwartier in Juba?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat deze twee personen langer dan 24 uur gevangen worden gehouden zonder een rechterlijke uitspraak en dat dit strijdig is met de constitutie van het land, waar expliciet in vermeld staat dat verdachten na 24 uur op borgtocht vrijgelaten moeten worden tenzij een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt aan de detentie?
De bepaling in de Zuid-Sudanese grondwet dat aangehouden personen behoudens een rechterlijke uitspraak na 24 uur op borgtocht vrijgelaten dienen te worden, heeft betrekking op aanhoudingen door de politie. In dit geval zijn de journalisten aangehouden door de nationale veiligheidsdienst. De taken en bevoegdheden van de nationale veiligheidsdienst zijn weliswaar in de grondwet opgenomen, maar de nadere uitwerking ervan is nog in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat ’s wereld nieuwste natie nu al bezig is met het onderdrukken van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in eigen land door journalisten te arresteren en door bepaalde kranten – waaronder Destiny Newspaper – op te schorten?
De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Zuid-Sudan hebben uitdrukkelijk mijn aandacht. Door het ontbreken van mediawetgeving en van wetgeving die de taken en bevoegdheden van de veiligheidsdienst regelt, is de positie van journalisten kwetsbaar. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband duidelijk protest aan te tekenen bij de Zuid-Sudanese autoriteiten over deze gang van zaken en de vrijlating van deze twee journalisten te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel betrokkenen zonder formele aanklacht op 18 november zijn vrijgelaten, zal Nederland de Zuid-Sudanese regering aanspreken op de gang van zaken. Daarnaast zal Nederland deze zaak ook in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Zuid- Sudanese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en in het bijzonder op het vlak van persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht Zorgen om energievoorziening Saba en Statia |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zorgen om energievoorziening Saba en Statia»?1
Ja.
Kunt u aangeven of Saba en Sint Eustatius een goede en betrouwbare energievoorziening blijven houden?
Ten behoeve van de door mij aangeboden bemiddeling in de Gebe-problematiek heeft SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat met het beëindigen van de relatie met Gebe en het oprichten van nieuwe bedrijven voor Saba en Sint Eustatius een veel kosteneffectiever voorziening mogelijk is. Door deze weg in te slaan kan naar mijn mening inderdaad een goede en betrouwbare energievoorziening voor de beide genoemde eilanden behouden blijven.
Klopt het dat na de aankoop Saba en Sint Eustatius twee maanden hebben om een energiebedrijf op te zetten? Is er al sprake van concrete plannen voor het opzetten van dergelijke bedrijven?
Gezien de inhoud van de Overeenkomst betreffende de splitsing van de N.V. Gebe, die op 27 oktober jl. tussen de besturen van de drie betrokken eilanden is gesloten, luidt het antwoord op de eerste vraag bevestigend.
Met de bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius is intussen afgesproken dat zij bij de vorming van de beoogde nieuwe bedrijven ondersteuning krijgen van mijn departement. Deze afspraak is inmiddels geëffectueerd.
Overigens behoeft het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon door Saba en Sint Eustatius op grond van art. 9 van de FinBES goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het College Financieel Toezicht.
Klopt het dat Sint Maarten het gebruik van dieselolie voor het opwekken van elektriciteit op Saba en Sint Eustatius jarenlang heeft gesubsidiëerd? Zo ja, is er sprake van nieuwe subsidiëring nu Sint Maarten hier niet meer verantwoordelijk voor is? Wordt dit betaald uit de opbrengsten van de verkoop van de aandelen van het energiebedrijf GEBE?
Binnen het gezamenlijke elektriciteitsbedrijf Gebe is voorheen geen onderscheid gemaakt tussen de afnemers, wat de tarieven betreft. Het verschil in kosten van opwekking op Saba en Sint Eustatius enerzijds en Sint Maarten anderzijds is steeds gecompenseerd. Het idee van de kruissubsidie kreeg pas lading op het moment van de staatkundige hervorming op 10-10-10. Sint Maarten hecht er vanaf dit moment uiteraard aan de tarieven voor de eigen bevolking zo laag mogelijk vast te stellen.
Van een nieuwe subsidiëring van mijn kant is geen sprake.
In het advies van de bemiddelaar in de Gebe-problematiek is het uitgangspunt geweest dat de opbrengsten uit de transactie ten goede zouden komen aan de oprichting van de nieuwe elektriciteitsbedrijven op Saba en Sint Eustatius.
Deelt u de zorgen van een eilandsraadslid dat vreest dat de energieprijs op de eilanden zal verdubbelen? Zo ja, wordt er gewerkt aan een oplossing die voorkomt dat de eilandbewoners geconfronteerd worden met een twee keer zo hoge energierekening? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn sterke aanwijzingen dat er goede mogelijkheden zijn om tot een zodanige kostenreductie te komen bij een nieuw bedrijf, dat uiteindelijk sprake zal zijn van redelijke tarieven. Voorts wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een deel van de elektriciteit duurzaam op te wekken. Dit biedt ook perspectief op het punt van betaalbaarheid. Graag bevestig ik hierbij wat ik in het WGO van maandag jl. op een vraag van uw kant heb geantwoord, dat aan de regulering van de elektriciteitsvoorziening op de BES-eilanden wordt gewerkt, en ik voeg daaraan toe dat resultaat is voorzien voor de tweede helft van 2012.
Is het mogelijk dat de BES-eilanden in aanmerking komen voor de Connecting Europe-faciliteit (CEF), een project van € 50 miljard van de EU, dat er gedeeltelijk op is gericht om de energienetwerken in Europa te verbeteren en te verduurzamen? Bent u bereid om u in te zetten zodat de BES-eilanden gebruik kunnen maken van deze regeling?
Nee, ik sta in het algemeen kritisch tegenover het gebruik van het Europese Fonds voor energie-infrastructuur. Het primaat voor investeringen in de Europese infrastructuur ligt namelijk bij de (gereguleerde) marktpartijen. Bovendien voldoen de investeringen in energienetwerken van de eilanden in Caribisch Nederland niet aan de doelstellingen van het EU-infrastructuurpakket, namelijk het bijdragen aan de Europese interne markt, het inpassen van duurzame energie en het verbeteren van de voorzieningszekerheid in Europa.
Het vertragen van de film Mocro’s door het Filmfonds omdat deze film “vooroordelen” van Marokkanen zou bevestigen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Praten over wij/zij gaat nog generaties duren»?1
Ja.
Klopt het dat deze subsidiefilm op bezwaren stuit van het Filmfonds, omdat deze «vooroordelen zou bevestigen» en dat daarom het uitbrengen maar liefst een jaar werd vertraagd?
Nee. In 2005 heeft de maker het Filmfonds een filmplan voor een documentaire voorgelegd. Op 1 september 2010 heeft de maker het Filmfonds zijn definitieve versie van de documentaire laten zien waarna door het Filmfonds kritiek is geuit omdat de documentaire te ver afstond van de ambities van de maker zoals deze vijf jaar eerder waren gepresenteerd in zijn filmplan. Hierdoor week de maker af van diens eigen filmplan op grond waarvan het Filmfonds een bijdrage heeft verleend.
De maker heeft zelfstandig besloten de documentaire opnieuw te monteren. Hierdoor kon de documentaire niet in 2010 in de bioscoop worden uitgebracht. Het Filmfonds heeft hier geen invloed op uitgeoefend en heeft de volle medewerking gegeven voor de toegezegde financiering voor realisering. Er is geen extra financiering toegezegd voor distributie.
Kunt u een overzicht geven van de denkbeelden die het Filmfonds precies als «vooroordelen» beschouwt en kunt u uiteenzetten waarom deze niet waar zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
Moet de Nederlandse belastingbetaler deze politiek-correcte club blijven financieren?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken |
|
Sadet Karabulut |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.
In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Zie antwoord vraag 1.
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.
Marktwerking in het notariaat |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiek op gildesysteem bij toelating notarissen»?1
Ja.
Hoeveel notarissen hebben het afgelopen jaar tevergeefs geprobeerd een standplaats te verwerven?
Tot op heden zijn in 2011 bij de Commissie van Deskundigen Notariaat 64 ondernemingsplannen ter beoordeling ingediend. Daarvan is er 1 weer ingetrokken en is over 5 negatief geadviseerd.
Bent u nog steeds de mening toegedaan dat het beperken van het aantal notarissenkantoren geen beperking van de marktwerking is?2 Zo ja, waarom is het weren van notarissen die zelf het ondernemingsrisico op een krimpende markt durven te nemen, geen beperking van de marktwerking? Zo nee, wat is uw mening nu dan wel?
Het stellen van formele en kwalitatieve eisen aan het ambt en beroep van notaris is per definitie een beperking van de marktwerking. In mijn antwoord op de door u aangehaalde eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1348) heb ik tot uitdrukking willen brengen dat het gegeven dat er in een bepaalde periode geen nieuwe notariskantoren bij zijn gekomen niet automatisch betekent dat de markt voor notarisdiensten daardoor minder concurrerend is geworden. In de betreffende periode was er namelijk sprake van een teruglopende vraag naar notarieel werk. De logische consequentie daarvan is dat bestaande notariskantoren meer met elkaar moeten concurreren om aan opdrachten te komen. Dezelfde situatie doet zich ook nu nog voor.
Zijn u andere markten bekend waar vanwege tegenvallende economische omstandigheden, nieuwe toetreders tegen hun zin kunnen worden geweerd? Zo ja, welke markten zijn dat? Zo nee, wat zegt dat dan over de markt van het notariaat?
Binnen het werkterrein van het ministerie van Veiligheid en Justitie is de markt voor gerechtsdeurwaarders op een vergelijkbare wijze gereguleerd als de markt voor notarissen. Voor beide beroepsgroepen geldt dat er bij hun werkzaamheden publieke belangen in het spel zijn die vergen dat naast commerciële belangen ook het maatschappelijk belang van continuïteit van de dienstverlening wordt meegewogen bij de benoeming tot gerechtsdeurwaarder of notaris.
Waaruit blijkt dat de onpartijdigheid van de notaris beïnvloedt wordt door zijn financiële positie? Hoeveel gevallen zijn u bekend van notarissen die vanwege tegenvallende financiële resultaten hun onpartijdigheid hebben verloren?
Deze vraag refereert aan een uitspraak die in het aangehaalde FD-artikel wordt toegeschreven aan de woordvoerder van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Het is mij niet goed duidelijk wat met deze uitspraak wordt bedoeld. Vast staat dat een notaris zijn werk onafhankelijk en onpartijdig moet verrichten. Dat is de wettelijke plicht van een notaris, en staat geheel los van de vraag wat diens financiële positie is. Overigens heb ik geen aanwijzing dat notariskantoren die te maken hebben met tegenvallende financiële resultaten in de praktijk eerder geneigd zijn tot malafide handelingen.
Deelt u de mening van de Commissie van Deskundigen Notariaat dat de toegang tot de markt van het notariaat beperkt moet kunnen worden als de marktomstandigheden daartoe noodzaken? Zo ja, betekent dit dan niet dat de marktwerking nooit optimaal kan zijn? Zo nee, hoe verhoudt dit zich dan tot de opvattingen van de Commissie van Deskundigen Notariaat?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 is in een gereguleerde markt per definitie geen sprake van volkomen vrije marktwerking. Waar het om gaat is dat de beperkingen die aan de marktwerking worden gesteld gerechtvaardigd worden door de publieke belangen die aan de orde zijn. De eis dat een nieuw kantoor na drie jaren kostendekkend moet kunnen draaien dient ter bescherming van de (potentiële) klanten van dat kantoor, en heeft nadrukkelijk niet als doel om bestaande kantoren te beschermen tegen nieuwkomers. Anders gezegd, ook in een neergaande markt kan met succes een aanvraag worden gedaan om een nieuw kantoor te vestigen, mits het ondernemingsplan plausibel maakt dat het nieuwe kantoor in drie jaar tijd voldoende klanten aan zich weet te binden om kostendekkend te zijn. Uiteraard is het zo dat dit in een krimpmarkt in het algemeen moeilijker aan te tonen zal zijn dan in een groeimarkt. Uitsluitend in die zin hebben de marktomstandigheden invloed op de toegang tot het notariaat.
Deelt u de mening dat de notaris vanwege zijn publieke taken en bij het gebrek aan echte marktwerking weer beter een volledig publieke ambtenaar kan worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Ik ben in het algemeen tevreden over de manier waarop de markt voor notarissen op dit moment is gereguleerd.
Te beperkte controle op de AIVD |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in de fout bij check ministers»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), die toezicht moet houden op de AIVD, dat zij momenteel niet goed in staat is toezicht te houden op de AIVD?
Het is niet (primair) aan mij om over de capaciteit van de CTIVD en haar mogelijkheden om effectief toezicht te houden op de AIVD een standpunt in te nemen. De CTIVD is geheel onafhankelijk, ook financieel. Zij valt beheersmatig onder het ministerie van Algemene Zaken.
Desgevraagd heeft de CTIVD mij gemeld dat zij met de huidige bezetting, waaraan begin januari 2012 nog een nieuwe onderzoeker wordt toegevoegd, over voldoende capaciteit beschikt en dat zij ook goed in staat is om te voorzien in de uitvoering van haar wettelijke taak. Binnen dat kader is sprake van effectief toezicht, waarbij altijd prioriteiten moeten worden gesteld. Zij beschikt daartoe over verregaande bevoegdheden en heeft toegang tot alle informatie.
Ten aanzien van het recente rapport van de CTIVD over de door de AIVD uitgebrachte ambtsberichten het volgende. De CTIVD concludeert in dit rapport onder meer dat het in één geval niet mogelijk was te achterhalen over welke kandidaat-bewindspersoon door de AIVD in het kader van de kabinetsformatie in 2007 informatie is verstrekt, omdat een verslag van de mondelinge informatieverstrekking ontbreekt. Ik verwijs op dit punt naar mijn reactie op het rapport. Daarin heb ik de Kamer geïnformeerd dat ik mij kan vinden in de bevindingen van de CTIVD en dat de procedures zodanig zullen worden aangepast dat bij de AIVDin hogere mate sprake zal zijn van schriftelijke vastlegging en centraal belegde dossiervorming.
Heeft de CTIVD voldoende capaciteit om alle werkzaamheden van de AIVD te controleren, overwegende dat de AIVD in 2006 beschikte over 1267 formatieplaatsen (en sindsdien is gegroeid), terwijl de CTIVD thans bestaat uit 9 personen (drie leden, één secretaris, vier onderzoekers en één secretaresse)? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de CTIVD wél in staat wordt gesteld om effectief toezicht op de AIVD te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Handelt de AIVD volgens u in strijd met de wet door haar procedures niet vast te leggen en na een onderzoek slechts mondeling verslag te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft er nog nooit een evaluatie van de CTIVD plaatsgevonden? Wanneer gaat er wél een evaluatie plaatsvinden en gaat deze evaluatie ook een antwoord geven op de vraag of de CTIVD in staat is om alle werkzaamheden van de AIVD te controleren?
In de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, noch in andere stukken is vastgelegd of toegezegd dat een evaluatie van de CTIVD voorzien is. Er is ook geen sprake van een voornemen om een dergelijke evaluatie te laten plaatsvinden.
Overigens is in het algemeen overleg op 29 juni 2011 over AIVD onderwerpen door u een vraag van soortgelijke strekking gesteld onder verwijzing naar een passage in het jaarverslag 2006–2007 van de CTIVD. In de desbetreffende passage wordt evenwel niet gedoeld op een evaluatie van de CTIVD, maar op een evaluatie van de door haar in verschillende uitgebrachte toezichtsrapporten gedane aanbevelingen en de wijze waarop de diensten daaraan uitvoering hebben gegeven.
In dat kader heeft de CTIVD ten aanzien van de AIVD in 2008 een toezichtsrapport uitgebracht over de nakoming van de aanbevelingen opgenomen in de rapporten met nummer 1 tot en met 10 en loopt er op dit moment een nieuw onderzoek naar de nakoming van de aanbevelingen opgenomen in de rapporten met nummer 11 tot en met 20.
Overigens zal de CTIVD in 2012 een symposium organiseren over tien jaar Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, waarin (onder meer) wordt ingegaan op de vraag of sprake is van effectief toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Deelt u de mening dat u alle bovenstaande vragen zou moeten kunnen beantwoorden zonder enig nationaal belang te schaden omdat hier niet gevraagd wordt naar procedures van de AIVD maar naar de wijze waarop controle plaatsvindt op een onderdeel van de overheid? Deelt u de mening dat binnen een democratische rechtstaat ieder overheidsonderdeel, direct of indirect onderworpen dient te zijn aan democratische controle? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit momenteel in voldoende mate gebeurt?
Het begrip democratische controle is onbepaald. De minister van BZK is evenwel aanspreekbaar op en verantwoordelijk jegens de Staten-Generaal voor het functioneren van de AIVD. De minister is echter niet aanspreekbaar op een onafhankelijk orgaan als de CTIVD. Evenmin is er in die zin democratische controle op tal van andere overheidsorganen zoals de rechtscolleges, de Hoge Raad, de Raad van State enzovoort. De regering heeft geen aanleiding om thans voorstellen voor te bereiden met betrekking tot de aanspreekbaarheid op en verantwoordelijkheid voor het functioneren van onderscheiden delen van de overheid. Zulks impliceert dat de regering thans van mening is dat de democratische controle adequaat geregeld is.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.
Preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld al sinds 11 mei 2011 ter ondertekening staat opengesteld?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit verdrag uniek van aard is en een internationaal, juridisch bindend en alomvattend instrument vormt om actief op te treden op het gebied van preventie, slachtofferhulp en vervolging van daders? Zo ja, waarom heeft Nederland als lidstaat van de Raad van Europa dit verdrag tot op heden nog niet ondertekend, terwijl zeventien andere landen ons reeds zijn voorgegaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft in algemene zin het belang van dit verdrag. Bij de huidige stand (november 2011) hebben zeventien lidstaten van de Raad van Europa het verdrag ondertekend. Geen lidstaat heeft het verdrag tot nog toe geratificeerd. Het verdrag treedt in werking op het moment dat tien landen, waaronder ten minste acht lidstaten van de Raad van Europa, na ondertekening het verdrag ook daadwerkelijk hebben geratificeerd.
Aanvang 2012 zal Nederland een begin maken met de voorbereiding voor de ondertekening en ratificatie van het verdrag. Daarbij zal – zoals gebruikelijk – de goedkeuringswetgeving gezamenlijk met de benodigde uitvoeringswetgeving in procedure worden gebracht. Nederland streeft ernaar dat voor de zomer van 2012 tot ondertekening van het verdrag kan worden overgaan. Het moment van ratificatie is uiteraard mede afhankelijk van de behandeling van de goedkeurings- en uitvoeringswetgeving door beide Kamers der Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat Nederland zo spoedig mogelijk dient over te gaan tot ondertekening van het verdrag? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer verwachten dat het verdrag door Nederland zal worden ondertekend opdat de Kamer kan overgaan tot officiële bekrachtiging van dit verdrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat vrachtwagenchauffeurs actie aankondigen tegen arbeidsverdringing |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hete winter op de snelweg»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Bent u op de hoogte van de problemen van arbeidsverdringing waarmee de Nederlandse transportsector kampt? Wat is naar uw mening de oorzaak van deze problemen?
In het bericht wordt gesproken over arbeidsverdringing door Oost-Europese chauffeurs. In feite is er in de Europese Unie grotendeels sprake van een open markt. Dat houdt in dat we te maken hebben met grensoverschrijdende arbeid. Dit is zeker in sectoren als het wegtransport het geval. Om dit goed te reguleren bestaat er voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden wet- en regelgeving die arbeidsverdringing moet voorkomen.
Bent u ook van mening dat er sprake is van rechtsongelijkheid en valse concurrentie tussen Europese vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, wat is de reden van die rechtsongelijkheid? Welke Nederlandse wetten zijn hier mede debet aan? Welke Europese richtlijnen?
Valse concurrentie wordt voorkomen door gelijke rechten en plichten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden voor iedere chauffeur die in Nederland werkt. Er kunnen zich drie situaties voor doen. Ten eerste kunnen buitenlandse chauffeurs (structureel) worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf. Het bedrijf dient in dit geval de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder het wettelijk minimumloon, alsmede de van toepassing zijnde cao. Ten tweede kan er tijdelijk in Nederland worden gewerkt, dan gelden volgens de Detacheringsrichtlijn de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao. De kern bestaat met name uit loon, verlof en werktijden. Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken. Op deze manier wordt arbeidsverdringing voorkomen.
Een derde situatie doet zich voor wanneer buitenlandse vervoerders in Nederland enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Volgens de Europese regelgeving (Vo(EG) nr. 1072/2009), moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat na drie ritten of zeven dagen na eerste lossing weer verlaten. In geval van dergelijk cabotagevervoer zijn de vervoerders op het gebied van arbeidsvoorwaarden niet gebonden aan de Nederlandse wet- en regelgeving of de cao.
Welke gevolgen heeft deze arbeidsverdringing voor kleine Nederlandse transportondernemingen en voor de individuele vrachtwagenchauffeur? Welke gevolgen zijn er voor de Nederlandse transportsector? En welke voor de verkeersveiligheid?
De huidige wet- en regelgeving moet arbeidsverdringing voorkomen. Ik ben in overleg met zowel cao-partijen als de inspectiediensten over de manier waarop de handhaving kan worden verbeterd. Tevens zal de minister van Infrastructuur en
Milieu dit thema op Europees niveau bespreken (zie vraag 7).
Deelt u de mening dat het loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage en regels over dienstbetrekking in de eis van betrouwbaarheid in de wet wegvervoer goederen Nederlandse vrachtrijders nog verder op achterstand zal zetten ten opzichte van hun Oost-Europese collega’s?
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hun werk veilig kunnen blijven uitoefenen? Wat kunt u in Nederland voor de vrachtwagenchauffeurs betekenen? Wat zal u met uw Europese collega’s bespreken?
In Verordening 1072/2009 zijn onlangs nieuwe Europese regels vastgelegd aangaande cabotage. Van loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage is dan ook geen sprake.
Aan de Tweede Kamer is toegezegd 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen een evaluatie van een aantal onderwerpen van deze wet uit te voeren. In het kader van deze evaluatie wordt ook gekeken naar de eis van dienstbetrekking en naar de vraag welke bescherming deze de Nederlandse chauffeur biedt. De evaluatie zal in het eerste kwartaal van 2012 gereed zijn en de Minister van Infrastructuur en Milieu zal u hierover vervolgens informeren.
Welke boodschap heeft u voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die deze winter «de straat op» willen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat wet- en regelgeving goed wordt nageleefd en gehandhaafd. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De handhaving van de cao is de verantwoordelijkheid van cao-partijen. In de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» zijn nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Meldingen over betaling onder het minimumloonniveau kunnen bij de Inspectie SZW worden gedaan en deze worden onderzocht. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt toezicht op de verordening 1072/2009 over cabotage. Als er sprake is van een overtreding, kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden. Een vrachtwagen kan dan bijvoorbeeld worden stilgezet.
Naar aanleiding van de signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector hebben de verantwoordelijke toezichthouders de samenwerking gezocht. De Inspectie SZW en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector.
Om de veiligheid te garanderen is het belangrijk dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft en dat hierop goed wordt gecontroleerd. Hiervoor zijn betrokken partijen gezamenlijk verantwoordelijk. Zoals ik heb toegezegd in het mondeling vragenuur op 15 november jl. ben ik met cao-partijen in overleg gegaan om te bezien hoe de samenwerking bij de handhaving kan worden geoptimaliseerd. Dit overleg wordt begin volgend jaar voortgezet, samen met de betrokken inspectiediensten.
In het vragenuur op 15 november jl. heb ik tevens mijn bereidheid getoond om in Europees verband aan te dringen op onderzoek naar de uitwerking van de Europese regels, met name voor de kleinere bedrijven. Daaruit moet blijken of sprake is van problemen door onbedoelde gaten in wet- en regelgeving die op Europees of Nederlands niveau moeten worden aangepakt. Ik heb dit inmiddels onder de aandacht gebracht van mijn collega van Infrastructuur en Milieu. Zij zal dit in Europees verband bespreken.
Ongelukken tijdens het vervoer van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over een incident op de A4 waarbij een koe of os tijdens transport op de weg is beland en daar uren heeft gelegen?1 2
Op zaterdag 8 oktober is op de A4 ter hoogte van Zoeterwoude een incident geweest met een transport van twee Schotse Hooglanders. De dieren (ossen) werden per trailer vervoerd van Brabant naar Noord-Holland. Een van de runderen is met de achterpoten gedeeltelijk door de voordeur gekomen. Er is een dierenarts ter plaatse geweest en die heeft vastgesteld dat het rund slechts een kleine schaafwond had opgelopen aan één van de achterpoten. De dieren stonden goed aangebonden. De dierenarts heeft het dier licht verdoofd om hem rustig te houden en weer in de trailer terug te krijgen. De twee runderen zijn bij een veehouderij naast de A4 overgeladen. De politie heeft geen dier doodgeschoten.
Is het waar dat de koe door de politie is doodgeschoten? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe is het dan afgelopen met deze koe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of hier sprake was van hobbymatig, eigen vervoer of beroepsvervoer en wat voor vervoermiddel hiervoor is gebruikt voor het vervoer van welk type rund?
Het betrof hobbymatig vervoer van 2 runderen in een paardentrailer.
Was het betreffende vervoermiddel onlangs nog door een veterinaire of andere dienst gekeurd voor het transport van dieren? Zo ja, hoelang geleden heeft deze keuring plaatsgevonden? Zo nee, wat vindt u ervan dat levende dieren in ongekeurde wagens op de openbare weg vervoerd worden?
De paardentrailer hoeft niet te zijn gekeurd voor transport, maar moet wel voldoen aan de algemene eisen voor vervoermiddelen uit de Transportverordening (EU 1/2005).
Ik zie geen reden tot een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen vervoer. Indien een ondeugdelijke wagen voor het vervoer van dieren wordt aangetroffen, wordt daartegen opgetreden.
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken met trailers, sinds de (her)keuring door een veterinaire dienst voor hobbymatig vervoer is komen te vervallen?
In de periode 2006 tot en met 2011 heeft de AID/nVWA bij 36 controles tekortkomingen geconstateerd aan een vervoermiddel voor het transport van dieren. Het betrof in het merendeel van de gevallen het beroepsmatig vervoer van dieren. Een precieze uitsplitsing naar beroeps- dan wel hobbymatig vervoer is niet beschikbaar. Bij het niet voldoen aan de eisen voor het vervoermiddel wordt een proces-verbaal opgemaakt. Indien het beroepsmatig vervoer van dieren betreft, kan de vergunning worden geschorst of ingetrokken als het grotere gebreken betreft.
Kunt u een overzicht geven van bevindingen van de controles van de Algemene Inspectie Dienst (AID), c.q. nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA), op het naleven van de EU transportverordening ten aanzien van de eisen van vervoersmiddelen voor diertransporten met betrekking tot hobbymatig, eigenvervoer en beroepsvervoer in de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om wetgeving door te voeren voor een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen diervervoer voor kort transport? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Expat-Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Expat-Nederlander wil twee paspoorten houden» dat op 31 oktober 2011 in de Volkskrant stond?
Ja.
Erkent u het belang van Nederlandse expats voor de Nederlandse economie en de Nederlandse diplomatieke betrekkingen?
Ja.
Hoeveel Nederlandse emigranten zijn er? Hoeveel daarvan hebben een dubbele nationaliteit?
Emigratie wordt niet van overheidswege geregistreerd. Op grond van cijfers van het CBS kan worden aangenomen dat er ongeveer 2,8 miljoen Nederlanders zijn geëmigreerd sinds 1899. Dit staat niet gelijk aan het aantal Nederlanders in het buitenland. Het bezit van meervoudige nationaliteit van Nederlanders in het buitenland wordt niet geregistreerd. Momenteel zijn er ca 850 000 personen met een geldig Nederlands paspoort in het buitenland. Het is niet bekend hoeveel daarvan een dubbele nationaliteit bezitten.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor Nederlandse emigranten om een tweede nationaliteit te verkrijgen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Uit het onderzoek Evaluatie van de naturalisatieceremonie (WODC, Cahier 2010–8) blijkt dat migranten die het Nederlanderschap aanvragen zowel praktische als emotionele motieven hebben hiervoor. Aangenomen kan worden dat dit ook voor Nederlanders in het buitenland geldt. Het aanvaarden van de nationaliteit van het land van verblijf kan wenselijk zijn voor het volwaardig deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven aldaar, maar kan ook uitdrukking zijn van een emotionele verbondenheid met het land van verblijf.
Kent u de belangen die Nederlandse emigranten hebben bij twee paspoorten? Zo ja, welke zijn dat?
Ook hiervoor geldt dat er geen onderzoek is gedaan naar de belangen van Nederlandse emigranten voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Het behouden van de Nederlandse nationaliteit kan van belang zijn voor het deelnemen aan het politieke en maatschappelijke leven in Nederland. Ook kan het bezit van twee nationaliteiten van belang zijn voor het gemakkelijk heen en weer kunnen reizen tussen Nederland en het land van verblijf.
Wat zijn de effecten van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap? Heeft u hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, kunt u dit alsnog doen en de Kamer hierover berichten?
Onder de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap vervalt het Nederlanderschap van rechtswege bij vrijwillige aanvaarding van een vreemde nationaliteit op grond van artikel 15, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hierop zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in het tweede lid. Het verlies treedt niet in wanneer degene die een andere nationaliteit aanvaard in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft, voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad, of gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
Bent u van mening dat een dubbele nationaliteit van Nederlandse emigranten ten koste gaat van de loyaliteit aan Nederland? Zo ja, waarom, waar blijkt dit uit en kunt u daarbij een aantal concrete voorbeelden geven?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft.
Kunt u een overzicht geven van de wetgeving betreffende dubbele nationaliteit in andere landen? Zijn er ook andere landen waar je afstand moet doen van je tweede nationaliteit? Zijn er ook landen waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit? Zo ja, welke?
Meervoudige nationaliteit kan op verschillende wijzen ontstaan. Het is mogelijk dat iemand van rechtswege meervoudige nationaliteit verkrijgt bij geboorte. Het is ook mogelijk dat iemand meervoudige nationaliteit verkrijgt door vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Het ontstaan van meervoudige nationaliteit is daarmee afhankelijk van het nationaliteitsrecht van verschillende landen, zowel van de bepalingen omtrent verkrijging, als de bepalingen omtrent verlies van de nationaliteit.
In november 2008 is hierover het ACVZ-advies Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief verschenen.1 Uit dit onderzoek bleek dat Duitsland, Denemarken, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Spanje een afstandsplicht kennen bij verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie. Luxemburg heeft sinds 1 januari 2009 niet langer een afstandsplicht bij verkrijging door naturalisatie. De wetgeving van de overige landen is op dit punt niet gewijzigd. De uitzonderingen op de afstandsplicht verschillen per land. Dezelfde landen kennen tevens een verliesbepaling bij vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Ook hiervoor geldt dat de uitzonderingen op de verliesbepaling per land verschillen. Andere Europese landen kennen geen afstandsverplichting bij verkrijging van de eigen nationaliteit, noch een verliesbepaling bij verkrijging van een vreemde nationaliteit.
Er zijn geen staten waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit, omdat staten slechts normen kunnen stellen ten aanzien van de eigen nationaliteit. Er zijn wel staten waar het (praktisch) onmogelijk is om afstand te doen van de eigen nationaliteit. Voorbeelden van deze landen zijn Marokko of Argentinië.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de voorwaarden waaronder het Nederlanderschap wordt verkregen of verleend, verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor het kerstreces het voorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe te sturen.
Het bericht 'Onderhoud bij COA onnodig duur' |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderhoud bij COA onnodig duur»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 zo'n 65% meer heeft gekost dan nodig is?
Nee. Van het COA heb ik vernomen dat het in de vraag genoemde bericht waarschijnlijk is gebaseerd op een interne COA analyse van een aantal offertes. Informatie over de prijs die uiteindelijk met de aannemer voor een project is overeengekomen, is daarbij niet betrokken. Op grond van voornoemde analyse kan dus niet de conclusie worden getrokken dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 ongeveer 65% meer heeft gekost dan nodig is.
De aanbesteding heeft in 2006 geresulteerd in een overeenkomst met één partij. Deze overeenkomst is afgesloten voor een periode van vier jaar. Op 1 februari 2010 is, na een nieuwe aanbesteding, een raamovereenkomst met drie aannemers afgesloten. Gelet op het aflopen van deze raamovereenkomst is het COA momenteel een nieuwe Europese aanbestedingsprocedure gestart met een verwachte ingangsdatum van de overeenkomst op 1 februari 2012. In de bijbehorende overeenkomst is de bepaling opgenomen dat het COA te allen tijde het recht heeft om een herziening van een nadere offerte te vragen, en tevens een controle op marktconformiteit door een onafhankelijke derde kan laten uitvoeren.
Deelt u de mening dat het schandalig zou zijn indien de betrokken aannemer voor een doosje schroeven maar liefst € 68 in rekening bracht en voor het vervangen van een doodnormale toiletpot € 500?
Ja. Indien het alleen om een doosje schroeven en het vervangen van een toiletpot zou gaan, deel ik uw mening. Zonder onderbouwing vallen de genoemde bedragen evenwel niet te traceren en kan ook niet worden vastgesteld wat de specificatie van genoemde bedragen is.
Was het gezien de Europese richtlijnen onmogelijk om in 2006 onder aanbesteding uit te komen? Zo nee, waarom niet?
Het COA is een aanbestedende dienst en aanbestedingsplichtig op grond van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. De opdracht, onderhoud van gebouwen, valt onder de reikwijdte van het besluit. Dit betekent dat die opdracht Europees diende te worden aanbesteed, hetgeen het COA ook heeft gedaan.
Deelt u de mening dat deze vorm van aanbesteden de overheid grote (financiële) schade berokkent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort wantoestanden in de toekomst te voorkomen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van een opdracht. Het is daarbij van belang dat aanbestedende diensten goed afwegen hoe een opdracht in de markt wordt gezet. Als dat niet goed gebeurt, bestaat de mogelijkheid dat de overheid financiële schade lijdt. Met het wetsvoorstel Aanbestedingswet dat op dit moment ter behandeling bij uw Kamer ligt, wordt het clusteren van opdrachten tot één grote opdracht in beginsel tegengegaan. Daarnaast wordt de Gids proportionaliteit ontwikkeld om aanbestedende diensten te ondersteunen bij de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel ook waar het om clusteren gaat. Deze Gids proportionaliteit is recentelijk geconsulteerd en wordt momenteel afgerond. Gelijktijdig met de start van de consultatie is de voorlopige versie van de Gids proportionaliteit ook aan uw Kamer toegestuurd.
Zijn er andere gevallen bekend bij uw departement of bij uw collega's in het kabinet waarbij al dan niet met behulp van klokkenluiders is gewaarschuwd voor vergelijkbare wantoestanden rondom aanbestedingen van de Rijksoverheid?
De naleving van de aanbestedingsregels bij de Rijksoverheid kan in het algemeen als goed worden beoordeeld. Aanbesteden is echter maatwerk, waarbij opdrachten iedere keer opnieuw op de juiste manier in de markt moeten worden gezet. Dit vergt dat aanbestedende diensten op een professionele wijze aanbesteden. Als dit niet gebeurt, wordt niet altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding bereikt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Aanbestedingswet in de Tweede Kamer?
Ja.