Het bericht dat KLM weigerde mee te werken aan het vertrek van Lili en Howick |
|
Emiel van Dijk (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «KLM weigerde Lili en Howick te vervoeren»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat alles en iedereen zich kan bemoeien met de uitzetting van afgewezen vreemdelingen, zoals KLM en NIDOS? Wat is uw handelen in deze kwestie?
De gang van zaken rondom dit dossier is onderzocht en heeft geleid tot het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid «Vertrekproces van de Armeense Kinderen». Ik heb daarop bij brief aan uw Kamer gereageerd en een aantal maatregelen aangekondigd.2 Ik wil daar kortheidshalve en ter voorkoming van herhalingen naar verwijzen.
Bent u het ermee eens dat het KLM niets aan gaat wie of wanneer de Nederlandse Staat (gedwongen) uitzet naar het land van herkomst en bent u het ermee eens dat dit het frustreren van een gerechtelijke uitspraak is?
In zijn algemeenheid is er een goede samenwerking met de luchtvaartmaatschappijen waarmee vreemdelingen die gedwongen worden verwijderd vervoerd worden. Uitgangspunt is dat luchtvaartmaatschappijen medewerking verlenen aan terugkeer, ook als het gaat om vreemdelingen die niet door de betreffende maatschappij zelf naar Nederland zijn vervoerd.
Uit internationale regelgeving – in bijzonder het verdrag van Chicago – volgt dat de gezagvoerder van het vliegtuig eindverantwoordelijk is voor de veilige vluchtuitvoering, en deze kan uit dien hoofde passagiers weigeren. In de afweging of hij op een verantwoorde wijze kan vertrekken, kan en mag ik niet treden.
Bij het vertrekproces van de twee Armeense kinderen waren een aanzienlijk aantal factoren in het spel. Ik kan niet speculeren over de afwegingen die de KLM heeft gemaakt voorafgaand aan het besluit de twee kinderen niet te vervoeren. Welke kosten het handelen van de KLM in deze casus heeft veroorzaakt kan ik ook niet vaststellen. Zoals de Inspectie Justitie en Veiligheid vaststelde, zijn immers door diverse organisaties in de vreemdelingenketen afwegingen gemaakt die tot de uiteindelijke situatie hebben geleid.
Hoe vaak is het eerder gebeurd dat KLM, of een andere luchtvaartmaatschappij, heeft geweigerd mee te werken aan de gedwongen uitzetting van afgewezen vreemdelingen? Welke kosten zijn hiermee gemoeid voor de belastingbetaler en bent u bereid deze terug te vorderen van partijen die weigeren mee te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat u zich in de toekomst niet meer laat gijzelen door bedrijven of andere instanties bij de uitzetting van vreemdelingen?
Een situatie waarin de overheid wordt gegijzeld, is nu dan wel in het verleden niet aan de orde. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de toekomst anders zal zijn.
Uithuisgeplaatste kinderen die niet meer terug kunnen naar de eigen ouders |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kind kan niet terug naar ouders» van Radar?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat kinderen van ouders die uit huis gezet worden en daardoor (tijdelijk) geen vaste woning hebben, in een pleeggezin worden geplaatst?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over hoe vaak dit voorkomt. Het CBS registreert het totaal aantal plaatsingen in pleeggezinnen. De redenen die ten grondslag liggen aan uithuisplaatsingen van kinderen worden niet geregistreerd. Wel zien we dat er in het geval van huisuitzettingen van gezinnen vaak ook sprake is van andere problematiek, waardoor een uithuisplaatsing in een gedwongen kader soms noodzakelijk is.
Klopt het dat de overheid eist dat in een dergelijk geval een uit huis gezette ouder binnen een half jaar een woning moet hebben, omdat anders het kind zodanig gehecht is aan het pleeggezin dat het niet meer teruggeplaatst wordt? Zo ja, hoe vaak komt dat voor?
Nee, er is geen sprake van een algemene eis van de overheid dat ouders na uithuisplaatsing van een kind binnen een half jaar een woning moeten hebben. In algemene zin geldt dat als een kind in het gedwongen kader uit huis wordt geplaatst, er voor terugkeer in ieder geval sprake moet zijn van adequate omstandigheden voor het kind. De termijn waarbinnen terugkeer dient plaats te vinden, ligt niet vast. Wat in het belang van het kind is, vereist maatwerk op basis van diens specifieke situatie en omstandigheden.
Deelt u de mening dat als de overheid eist dat een ouder als voorwaarde voor terugplaatsing van eigen kind(eren) binnen een half jaar eigen woonruimte moet hebben, dat er dan ook een verantwoordelijkheid op diezelfde overheid ligt om te helpen met zoeken naar woonruimte, al dan niet met een urgentieverklaring? Zo nee, waarom niet?
Dit is geen eis die de overheid stelt (zie beantwoording vraag 3).
Deelt u de mening dat uithuiszettingen als gevolg van schulden en armoede niet zouden mogen plaatsvinden als het een gezin met kinderen betreft? Zo nee, waarom niet?
Kabinetsbeleid is huisuitzettingen als gevolg van schulden en armoede te voorkomen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Woningverhuurders zetten zich daarvoor op verschillende manieren en met goede resultaten in. De motie Peters en Kuzu vraagt bijvoorbeeld de aanpak «laatstekanscuratele» in te zetten met als doel geen huisuitzettingen wegens schulden meer te hebben.2 De aanpak houdt in dat de verhuurder als voorwaarde stelt voor het mogen blijven wonen, dat de gemeente of een bewindvoerder het beheer van de financiën van de huurder tijdelijk overneemt. Het kabinet zorgt dat eventuele belemmeringen in wet- en regelgeving, om deze en andere goede voorbeelden op grotere schaal in te zetten, worden weggenomen. De Minister voor Milieu en Wonen informeerde de Kamer recent dat het huurrecht geen belemmering is.3 Met een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening worden belemmeringen voor de verwerking van de persoonsgegevens opgelost, uiteraard binnen de kaders van de privacyregeling (zie antwoord 6 & 7). Waar mogelijk ondersteunt het kabinet maatschappelijke initiatieven om huisuitzettingen te voorkomen. Recente voorbeelden zijn de projecten «Vroegsignalering landt in Nederland» en «Huren zonder zorgen: Financieel in balans je eerste woning huren», die zich respectievelijk richten op het versterken van de samenwerking tussen woningverhuurders en gemeentelijke schuldhulpverleners bij het oplossen van huurachterstanden en op het voorkomen van huurachterstanden bij jongeren.
Op welke wijze heeft u in dit verband uitvoering gegeven aan de aangenomen motie Peters c.s. (35 000 XVI, nr. 85) waarin verzocht is om te onderzoeken hoe uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden en armoede zo veel mogelijk voorkomen kan worden?
Deze motie is betrokken bij de uitvoering van zowel de actieagenda van de opgave Schulden binnen het Interbestuurlijk Programma als de Brede Schuldenaanpak. Beide programma’s zetten in op vroegsignalering van schulden, waaronder vroegsignalering van huurachterstanden om huisuitzettingen te voorkomen. In samenwerking met onder meer gemeenten en woningcorporaties is de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening voorbereid, die uw Kamer op 10 maart jl. heeft aangenomen.5 Deze wetswijziging neemt belemmeringen weg voor het delen van huurachterstanden van woningverhuurders met gemeenten en zal daarmee de samenwerking tussen gemeenten en verhuurders versterken om huisuitzettingen te voorkomen. Deze samenwerking is al praktijk en draagt bij aan de dalende trend in het aantal huisuitzettingen, net als alle andere maatregelen (zoals huisbezoek en telefonisch contact) die corporaties nemen om huurachterstanden te voorkomen.
Het aantal vonnissen tot huisuitzetting nam de afgelopen achtereenvolgende vijf jaren telkens af. Het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen bij corporaties daalde van 6.980 in 2013 naar 3.000 in 2018. 12% van deze huishoudens heeft ook kinderen. Zelfs wanneer de rechter oordeelt dat iemand uit huis gezet mag worden, zoeken corporaties, gemeenten en andere partners tot het laatste moment met de huurder(s) naar een oplossing. Dat leidt ertoe dat bij 75% van de vonnissen alsnog een oplossing wordt gevonden en er geen huisuitzetting plaatsvindt.
Op welke wijze is het voorkomen van uithuisplaatsing van kinderen wegens schulden en armoede meegenomen in de uitwerking van de afspraken uit het Interbestuurlijk Programma van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)? En op welke wijze is dit meegenomen als onderdeel van de Brede Schuldenaanpak?2 Welke resultaten heeft dit tot nog toe gehad?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Kinderombudsman dat als er toch wordt overgegaan tot een uithuisplaatsing, er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de ouder(s) waar het kind naartoe gaat?
In geval de Kinderombudsman bedoelt dat er een garantie van huisvesting zou moeten zijn voor de ouders waarvan de kinderen uit huis zijn geplaatst via een rechterlijke machtiging, deelt het Kabinet die mening niet. Uiteraard acht het Kabinet het van belang dat kinderen zo veel mogelijk bij hun eigen ouders kunnen wonen. Ouders zijn echter primair zelf verantwoordelijk voor het zorgdragen voor een adequate woonsituatie voor hun gezin, ook wanneer een huisuitzetting samenloopt met een uithuisplaatsing van kinderen. Gemeenten en corporaties kunnen deze vaak kwetsbare huishoudens daarbij ondersteunen. Dat kan bijvoorbeeld door hen bij een eventueel vonnis tot huisuitzetting een tweede kans te geven en de huurovereenkomstvorm voort te zetten (het zgn. tweede-kansbeleid). Ook kunnen gemeenten dakloze ouders waarvan de kinderen in pleeggezinnen verblijven, benoemen tot urgentiecategorie in de huisvestingsverordening of urgentieregeling. Tevens kunnen zij overwegen hen met voorrang een woning toe te wijzen op basis van beoordeling van de specifieke omstandigheden van de situatie van het huishouden.
Het artikel ‘Overheid sponsort eigen verzet’ |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Chris van Dam (CDA), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overheid sponsort eigen verzet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de opvatting dat een deel van de 75 ontvangende «organisaties» die vorig jaar subsidies van bijna 105.000 euro ontvingen er een bedrijfsmodel van lijken te hebben gemaakt om te procederen tegen de Staat? Is het wenselijk dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld kleine buurtcomités ook dergelijke organisaties in aanmerking komen voor subsidie?
Op grond van de Wet op de rechtsbijstand kunnen zowel burgers als rechtspersonen, indien zij aan de gestelde voorwaarden voldoen, in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Die rechtsbijstand kan ook zien op bestuursrechtelijke aangelegenheden. Daarmee is het een gegeven dat procedures gevoerd tegen de overheid deels ook gesubsidieerd kunnen worden door de overheid. Uit de cijfers als zodanig leid ik niet af dat er organisaties zijn die er een bedrijfsmodel van lijken te hebben gemaakt om te procederen tegen de Staat. Wel is het zo dat bij milieuzaken een stapeling van procedures kan voorkomen. Per besluit zijn er steeds verschillende processtappen mogelijk (voorlopige voorziening, bezwaar, beroep en hoger beroep) waarbij rechtsbijstand aan de orde kan zijn, en voor een voorgenomen project zijn vaak meerdere besluiten nodig. De cijfers over het kalenderjaar 2018 lijken een stapeling van procedures ook te indiceren. De bevoegdheid om te beslissen over aanvragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand ligt bij de Raad voor Rechtsbijstand. De Raad toetst daarbij of er sprake is van een milieubelang. Als er sprake is van een serieuze zaak en de aanvraag voldoet aan de overige gestelde criteria, dan is er recht op rechtsbijstand.
In hoeverre is rechtsbijstand bedoeld voor actiegroepen als krakersgroepen die een oude scheepswerf bezetten als «culturele broedplaats»?
Gesubsidieerde rechtsbijstand is bedoeld voor alle natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in de Wet op de rechtsbijstand genoemde bedragen niet overschrijdt en wordt toegekend ten behoeve van de behartiging van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen.
Klopt hetgeen in het artikel vermeld staat dat u de ontstane praktijk reeds evalueert? Zo ja, wat wordt precies bezien en wanneer verwacht u hier een beeld van te hebben? Bent u van plan of bereid deze met de Kamer te delen?
Voor natuur- en milieuorganisaties geldt een specifieke regeling. Voor 1 januari 2008 werd de rechtsbijstand aan deze organisaties gratis verleend door de toenmalige bureaus voor rechtshulp. Met ingang van deze datum is de milieurechtsbijstand ingebed in het reguliere stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Gesubsidieerde rechtsbijstand is sindsdien mogelijk voor natuur- en milieuorganisaties die minder dan € 10.000 eigen vermogen hebben. Bij de inbedding is bepaald dat voortaan ook een eigen bijdrage per toevoeging dient te worden betaald, in lijn met de uitgangspunten van de Wet op de rechtsbijstand. Deze werd vooralsnog gesteld op 25% van de eigen bijdrage die voor overige rechtspersonen geldt. Na ommekomst van een jaar zou worden geëvalueerd of deze reductie op de eigen bijdrage voortgezet diende te worden dan wel kon vervallen (zie ook de brief van 29 oktober 2007 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer2). Deze evaluatie heeft evenwel nooit plaatsgevonden en wordt nu alsnog uitgevoerd. Ik streef ernaar uw Kamer in de eerste helft van 2020 over de uitkomsten daarvan te informeren.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tientallen camera's houden klanten van filiaal Jumbo in de gaten: 'Willen we dit?'’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen camera's houden klanten van filiaal Jumbo in de gaten: «Willen we dit?'»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het wettelijke kader aangaande het gebruik van gezichtsherkenning door bedrijven, inclusief relevante artikelen in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
In de AVG worden aan het gebruik van gezichtsherkenning eisen gesteld, omdat de verwerking bijzondere (biometrische) persoonsgegevens betreft. Op grond van artikel 9, eerste lid, AVG is de verwerking van biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon in beginsel verboden. Het verbod geldt niet indien de verwerkingsverantwoordelijke zich baseert op een van de uitzonderingen van artikel 9, tweede lid, AVG. Van deze uitzonderingen zijn die onder a en g relevant in relatie tot gezichtsherkenning. De onder a bedoelde uitzondering betreft het geval waarin betrokkene uitdrukkelijk toestemming voor toepassing van gezichtsherkenning voor een of meer welbepaalde doeleinden heeft gegeven. De onder g bedoelde uitzondering heeft betrekking op gezichtsherkenning die noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, door de nationale wetgever is toegestaan en aan bepaalde onder g genoemde voorwaarden voldoet. Op basis daarvan stelt artikel 29 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) dat het verbod om biometrische gegevens te verwerken niet van toepassing is, indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. In mijn brief «Voornemens met betrekking tot de UAVG en AVG» van 31 oktober 20192 heb ik uw Kamer meegedeeld het voornemen te hebben de UAVG te wijzigen en in artikel 29 UAVG expliciet het belang te benoemen dat in de rechtspraktijk noodzakelijk kan maken om biometrische gegevens te verwerken voor authenticatie en beveiligingsdoeleinden. Verder moet de betrokkene in het geval van een expliciete toestemming altijd de optie hebben om te weigeren, maar niettemin gebruik kunnen blijven maken van de dienst.
Ter uitvoering van de recente motie van de leden Verhoeven (D66) en Van Dam (CDA) over gezichtsherkenning3 zal ik de Tweede Kamer een brief doen toekomen waarin ik verder in ga op het juridisch kader rond het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie en zal ik daarbij ook stilstaan bij andere wet- en regelgeving dan de AVG en UAVG die voor toepassing van gezichtsherkenning relevant is, zoals de Richtlijn gegevensbescherming bij opsporing en vervolging en de Wet politiegegevens. In deze brief wordt ook uitgebreid ingegaan op het gebruik van gezichtsherkenning door bedrijven.
Deelt u de mening dat dit praktijkvoorbeeld van de Jumbowinkel evident in strijd is met de AVG?
Toezicht op de naleving van de AVG is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het is daarom niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming, maar aan AP om te beoordelen of dit praktijkvoorbeeld binnen de grenzen van de AVG past.
Zijn er praktijkvoorbeelden van gezichtsherkenning die zijn goedgekeurd door de rechter of de Autoriteit Persoonsgegevens en dus «AVG-proof» zijn?
Alleen als er een aanleiding is om de rechtmatigheid van een verwerking te beoordelen zal de AP of een rechter hierover een oordeel vellen. Een dergelijke rechtmatigheidsbeoordeling is echter breder dan een toetsing op basis van de AVG en bevat ook een toetsing op basis van andere wetten.
De AP heeft normenkaders en beleidsregels opgesteld voor specifieke toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie, zoals het normenkader digitale billboards. Hier geeft de AP aan onder welke omstandigheden het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie eventueel legitiem zou kunnen zijn. Daarnaast heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in een recente uitspraak in een Nederlandse zaak4, met betrekking tot de afname en verwerking van biometrische gegevens (in dit geval een gezichtsopname en vingerafdrukken) van vreemdelingen, geoordeeld dat het voorkomen en bestrijden van identiteits- en documentfraude een goede reden kan zijn om het afnemen van biometrische gegevens verplicht te stellen. De betreffende inbreuk mag echter niet verder gaan dan nodig is om het nagestreefde doel te bereiken en mag geen onevenredige inbreuk vormen op het recht op de persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan.
Bent u bereid om bedrijven te informeren over het wettelijk kader omtrent gezichtsherkenning?
Bedrijven moeten zich primair zelf op de hoogte stellen van toepasselijke regels, en die toepassen op hun eigen situaties, zoals bij de (in het antwoord op vraag5 vermelde toets of binnen de grenzen van de privacywetgeving wordt gehandeld. De AP heeft verder een Informatie- en Meldpunt privacy, waar ook vragen over de AVG kunnen worden gesteld. Verder ben ik voornemens om, wanneer de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief aan de Kamer is toegezonden, deze onder de aandacht te brengen van de bij het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing aangesloten leden.
Het werkdrukonderzoek Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 2020 van FNV onder gevangenispersoneel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de eerste uitkomsten van het werkdrukonderzoek van FNV? Komen deze uitkomsten voor u als een verrassing?1
Ik heb kennis genomen van de uitkomsten in het nieuwsbericht. De signalen van werkdruk zijn bekend. Ook uit eerdere onderzoeken, laatstelijk uit het advies van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) «Spanning in detentie», blijkt dat dit een belangrijke opgave is voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Hoe verklaart u dat de werkdruk door medewerkers binnen DJI nog hetzelfde wordt ervaren als twee jaar geleden?
De FNV heeft een nieuwsbericht gepubliceerd over de uitgevoerde enquête. Ik ben nog in afwachting van de publicatie van het rapport van de FNV. Vooruitlopend daarop zijn, zoals gezegd, de signalen van een hoge werkdruk mij bekend. De personele bezetting binnen DJI is al langere tijd een uitdaging door het natuurlijk verloop en een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast is er ook sprake van een toegenomen capaciteitsbehoefte, waarover ik uw Kamer ook heb geïnformeerd, waarvoor ook personeel beschikbaar moet zijn.2
DJI werkt hard aan het duurzaam verminderen van de werkdruk. Het is een belangrijk onderdeel van het convenant dat is afgesloten tussen DJI, de bonden en de centrale ondernemingsraad. Onontbeerlijk daarbij is dat de personele bezetting op orde is. Al lange tijd wordt er daarom volop geworven. Sinds mei 2017 is bij DJI ruim 3.000 fte aan nieuwe medewerkers ingestroomd. Ondanks de krappe arbeidsmarkt en natuurlijke uitstroom is de personele bezetting van DJI daardoor in 2019 met 450 fte gestegen. DJI doet er alles aan om nog meer personeel aan te trekken.
Naast werving investeert DJI in behoud van personeel met investeringen in vakmanschap door het aanbieden van opleidingen en door de aanpak van ziekteverzuim. In mijn beleidsreactie op het rapport van de RSJ «Spanning in detentie» ga ik hier voor het gevangeniswezen nader op in.
Trekt u het zich aan dat meer dan driekwart van het personeel aangeeft dat de werkdruk het afgelopen jaar is toegenomen? Zo ja, kunt u eens reflecteren op uw eigen rol bij deze verhoogde ervaren werkdruk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, gezien het feit dat het personeel aangeeft dat het vele meerpersoonscelgebruik leidt tot hogere werkdruk, bereid om het beleid aangaande meerpersoonscelgebruik te herzien? Zo nee, waarom niet?
Meerpersoonscellen zijn een volwaardige detentiefaciliteit. Zij stellen DJI in staat flexibel in te spelen op ontwikkelingen in de bezetting. Tegelijkertijd zijn zij niet voor elke gedetineerde geschikt. Er wordt rekening gehouden met contra-indicaties.
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen ben ik mij ervan bewust dat er bij medewerkers en directeuren zorgen leven ten aanzien van het gebruik van meerpersoonscellen.3 Ik erken ook dat het extra aandacht vergt van het personeel om de plaatsing van gedetineerden in een meerpersoonscel in goede banen te leiden. Bij het bepalen van de benodigde personele inzet wordt dan ook gekeken naar het aantal gedetineerden en niet naar het aantal cellen. In geval van meerpersoonscelgebruik groeit het aantal personeelsleden mee met het aantal gedetineerden in de inrichting. De veiligheid van medewerkers en van gedetineerden staat altijd voorop. Toepassing van meerpersoonscelgebruik gebeurt verantwoord.
Bent u bereid de 100 miljoen euro die vanaf 2017 voor vier jaar was bedoeld, structureel te maken? Zo nee, waarom niet?
De 100 miljoen is bestemd voor een kwaliteitsimpuls in het personeelsbeleid voor de periode 2019–2021. We zijn nu halverwege het traject. Van belang is op de eerste plaats om met de nog gereserveerde middelen ook de komende twee jaar verder te werken aan het verbeteren en borgen van de veiligheid, kwaliteit en verantwoorde werkdruk van het personeel. Daarna zal afgewogen moeten worden of verdere investeringen nodig zijn.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen, aanvullend op het huidige beleid, om de werkdruk binnen de gevangenissen te verlagen en de veiligheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Kinderen die seksueel zijn misbruikt en onvoldoende hulp krijgen |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u het item «Misbruikslachtoffer Stephanie (16) zwaar in problemen na verkeerde diagnose» in Hart van Nederland gezien?1
Ja
Bent u het eens met de conclusie dat vaak niet wordt herkend dat slachtoffers een post-traumatische stresstoornis ontwikkelen na seksueel misbruik?
Het blijkt in de praktijk moeilijk om te herkennen wanneer als gevolg van seksueel misbruik een posttraumatische stressstoornis ontwikkeld is. Dit heeft meerdere oorzaken. Voor slachtoffers is het lastig om over seksueel misbruik te spreken omdat bijvoorbeeld schaamte en angst een rol spelen. Daarnaast zijn signalen van seksueel geweld niet altijd zichtbaar omdat ook andere ernstige problematiek aan de orde kan zijn. Hierdoor blijft de nodige hulp voor onderliggende problemen soms achterwege.
Zo ja, wat kunt u doen om het herkennen van seksueel misbruik onder hulpverleners te verbeteren?
Het herkennen van seksueel geweld en de gevolgen is een belangrijke stap in de hulpverlening. Daarom zijn we op verschillende manieren bezig om dit met hulpverleners te verbeteren.
Binnen het programma Geweld hoort nergens thuis is specifieke aandacht voor slachtoffers van seksueel misbruik. Met het programma zetten we in op het verbeteren van traumascreening en het organiseren van meer traumahulp. Komende periode wordt verder gewerkt aan:
Dat regio’s en organisaties beschikken over handvatten voor (a) het maken van de afweging óf en wanneer traumascreening nodig is, (b) het uitvoeren van traumascreening en (c) het monitoren van de traumascreening en -behandeling.
Dat regio’s en organisaties in staat worden gesteld om bepaalde groepen kinderen en gezinnen de juiste traumahulp te bieden. Het gaat dan in ieder geval om de gezinnen en kinderen die in de Vrouwenopvang zitten, bij Veilig Thuis bekend zijn, in beeld zijn van een GI, in behandeling zijn bij een van de drie «Multidisciplinaire centra onder één dak» of onderdeel uitmaken van de MDA++-aanpak.
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van VWS, mede ter uitvoering van de motie Kuiken, de uitvoering van de pilots High Intensive Care & High Safety. De aanbieders Fier, Spirit en Sterk Huis ontwikkelen via deze pilots alternatieven voor gesloten plaatsingen en gaan na welke alternatieven wel en niet werken. De opbrengsten van deze pilots worden gedeeld met de gehele sector.
Momenteel wordt binnen het programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming een richtlijn trauma ontwikkeld. Deze richtlijn heeft tot doel de traumasensitiviteit onder jeugdprofessionals te vergroten om over- en onderdiagnostiek van traumagerelateerde problemen zo veel mogelijk te voorkomen
Bij de Centra Seksueel Geweld kunnen slachtoffers van seksueel geweld in de acute fase medische en psychische hulp krijgen, waaronder traumabehandeling.
Tot slot is de Minister voor Rechtsbescherming recent een landelijke campagne gestart om mensen die seksueel geweld hebben meegemaakt te motiveren hulp te zoeken. Dankzij de campagne, «wat kan mij helpen», waaronder de bijbehorende website (www.watkanmijhelpen.nl) kunnen mensen die een ongewenste seksuele ervaring hebben gehad zien wat anderen hebben meegemaakt, waarom zij professionele hulp hebben gezocht en vooral ook wat hen dat heeft gebracht.
Met de hierboven beschreven ontwikkelingen zetten wij ons gezamenlijk in om slachtoffers te ondersteunen in het zoeken van hulp.
Klopt de analyse van onderzoeker Peer van der Helm dat 300 tot 400 meisjes in Nederland verkeerd gediagnosticeerd zijn na seksueel misbruik? En ongeveer 10 procent binnen vier jaar komt te overlijden? Zo nee, welke cijfers zijn u bekend?
Uit navraag over deze cijfers blijkt dat de heer van der Helm een ruwe schatting heeft gemaakt van de prevalentiecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over patiënten met eetstoornissen van 18 jaar en ouder2 en suïcide onder jongeren.3 Er is bekend dat kwetsbare jongeren die te maken hebben met multi-problematiek in 60% van de gevallen ook ervaring hebben met seksueel geweld of misbruik.4 Op basis van een combinatie van deze cijfers is de schatting gemaakt.
De precieze aantallen zijn niet bekend, onder andere omdat jongeren vaak veel verschillende diagnoses of problemen hebben waar seksueel geweld één van de oorzaken van is.
Herkent u het signaal van Stephanie die aangeeft dat ze «van het kastje naar de muur is gestuurd»? Zo ja, hoe kan het dat kinderen en jongeren die het slachtoffer zijn van seksueel misbruik zo vaak worden doorverwezen?
Het is belangrijk dat jongeren met complexe en/of meerdere problemen een goede diagnose krijgen om te zorgen dat zij de juiste hulp en zorg krijgen. Het signaal dat het bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek nog onvoldoende lukt om op tijd, de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen, herken ik. De kern van de problematiek wordt in de regel gedurende de behandeling duidelijk en pas als de behandelrelatie op gang komt, ontstaat er bij de cliënt ruimte om hierover te praten. Seksueel misbruik speelt bij iedere cliënt een eigen specifieke rol in de problematiek. Het is daarom moeilijk bij kinderen en jongeren met complexe en weinig voorkomende problematiek om tijdig de juiste hulp, op de juiste plek te krijgen. Zo wordt bij slachtoffers van seksueel geweld niet altijd de onderliggende problematiek tijdig herkend. Ook is het huidige aanbod nog te veel op enkelvoudige specialistische jeugdhulp ingericht/toegerust. Meervoudige problematiek vraagt om een integrale benadering, behandeling van meerdere aspecten en onderliggende problematiek. Ik herken dan ook het signaal van Stephanie. Daarom ben ik niet alleen bezig met het inzetten op het beter en vaker herkennen (van de gevolgen) van seksueel misbruik en traumascreening, maar ben ik ook gestart met de inrichting van de regionale expertisecentra gespecialiseerde jeugdhulp. Met de expertisecentra willen we bereiken dat in Nederland ook voor kinderen met complexe, weinige voorkomende, problematiek goede hulp tijdig beschikbaar is.
Bent u bereid om meer gegevens inzichtelijk te maken over seksueel misbruik en hulptrajecten voor kinderen en jongeren, zoals hoe lang het duurt voordat de juiste diagnose wordt gesteld, hoe vaak kinderen en jongeren worden doorverwezen en hoelang het duurt voordat ze in een behandeltraject zitten?
Jeugdproblematiek van deze aard ontwikkelt zich dynamisch, zo ook de aard en ernst daarvan. Geestes- en gedragsproblematiek is moeilijk meetbaar te maken omdat er meerdere factoren een rol spelen. Het delen van misbruik door de cliënt en het stellen van «de juiste diagnose» vraagt om vertrouwelijkheid tussen behandelaar en cliënt. Die vertrouwelijkheid (en daarmee de behandeling) wordt geschaad als er bijvoorbeeld bij het eerste contact direct naar wordt gevraagd.
Binnen deze context doe ik er alles aan om de problematiek zo zichtbaar mogelijk te maken. Hierom is dossieronderzoek verricht naar het voorkomen van seksueel geweld bij kinderen in jeugdhulp waar we vermoeden dat deze het meest voorkomt. Zo weten we vanuit het CBS onderzoek5 dat tussen de 2.5 en 4.1% van jongeren in jeugdhulp seksueel slachtofferschap een rol in de aanleiding speelt voor de hulp. Bij ongeveer 40% van de kinderen die in 2016 gesloten jeugdhulp hebben ontvangen, was dit mede naar aanleiding van seksueel geweld. Meisjes worden elf keer zo vaak gesloten geplaatst als jongensslachtoffers van seksueel geweld.
Naar aanleiding van de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen6 om meer zicht te krijgen op de aanleiding van kindermishandeling en seksueel geweld van jeugdhulp, laat ik samen met de Nationaal Rapporteur onderzoek doen of er alternatieve mogelijkheden zijn om het voorkomen van seksueel geweld in beeld te krijgen zodat professionals hier beter op in kunnen spelen.
Is bekend hoeveel kinderen en jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik nu nergens terecht kunnen voor een behandeling? Hoe kan het dat er te weinig beschikbare plekken zijn waar kinderen en jongeren terecht kunnen voor hulp?
De gevraagde cijfers zijn niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik of geweld, nog steeds regelmatig in een isoleercel terechtkomen?
Zie antwoord 9.
Bent u het eens met de stelling dat dwangmaatregelen (zoals opsluiting en fixeren) herbelevingen kunnen oproepen en trauma’s veroorzaken? Bent u het met ons eens dat dwangmaatregelen mede om deze redenen niet opgelegd mogen worden aan jongeren die slachtoffer zijn van seksueel misbruik?
Dat jongeren die slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik of geweld in een isoleercel terechtkomen zou niet moeten gebeuren. Want we weten dat een dergelijke gedwongen afzondering traumatiserend kan worden. Niet voor niets is de doelstelling uit het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» om het gedwongen afzonderen in 2021 met 80% te verminderen. De haalbaarheid zal de komende jaren blijken uit nieuwe metingen. De ervaringen in de ggz leren dat het een weerbarstig vraagstuk is. Een positieve ontwikkeling is dat de IGJ in hun Factsheet Terugdringen vrijheidsbeperkende maatregelen geconstateerd heeft dat alle instellingen voor gesloten jeugdhulp bezig zijn met het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen.7
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraken die u heeft gemaakt met de jeugdzorgsector om het aantal afzonderingen fors terug te dringen?
Om op termijn te stoppen met de afzondering in de jeugdzorg, worden, zoals benoemd in de derde voortgangsrapportage van het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd8, de volgende stappen gezet:
Er is een brede definitie opgesteld.
Er is reeds een nulmeting beschikbaar. Dit vormt het startpunt en geeft een analyse van de omvang van het probleem.
Er worden twee nieuwe metingen uitgevoerd om de voortgang te monitoren.
De instellingen zijn begonnen met het vervolg van het project «Ik laat je niet alleen» met als doel het aantal gedwongen afzonderingen te verminderen. Volgend voorjaar wordt dit meegenomen in de meting.
Er wordt een overzicht ontwikkeld over de verminderingen van gedwongen afzonderingen en good practices ten aanzien van alternatieven worden gedeeld.
Er komt een voorstel voor registratie en definitieve inrichting van de landelijke monitor gedwongen afzonderen in samenspraak met instellingen.
De IGJ ontwikkelt, op basis van de factsheets terugdringen vrijheidsbeperking gesloten jeugdhulp, jeugd-ggz en jeugd-lvb, voor de zomer van 2020 een nieuw toetsingskader.
De ministers van VWS en JenV bereiden een wetsvoorstel voor waarin de rechtspositie van jeugdigen in gesloten jeugdinstellingen zoveel mogelijk geharmoniseerd wordt.
Wat is de laatste stand van zaken ten aanzien van uw gesprekken met gemeenten over het oplossen van de problemen bij het Centrum Seksueel Geweld?
De CSG’s hebben bij de VNG aangegeven onvoldoende middelen te hebben. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering en regionale borging van de 16 CGS’s binnen het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsaanbod. Het is aan gemeenten om besluiten te nemen over de begrotingen van de 16 CSG’s en met hen afspraken te maken binnen welk budget dat kan. De VNG heeft ons geïnformeerd dat het merendeel van de betrokken gemeenten de voor 2020 door «hun» CSG ingediende begroting te zullen honoreren. De overige gemeenten zullen hier binnenkort een beslissing over nemen. Verder bereiden VWS, VNG en JenV momenteel een onderzoek voor dat meer inzicht moet geven in de ontwikkelingen en de financiering van het CSG.
Het bericht dat forensische zorginstellingen onvoldoende gefinancierd worden |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat drie tbs-klinieken naar de rechter zijn gestapt om hogere tarieven af te dwingen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom zijn volgens u de onderhandelingen over prijsafspraken mislukt met de drie tbs-klinieken?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) koopt de forensische zorg in. DJI doet dat transparant en zorgvuldig. De algemene beginselen van het aanbestedingsrecht en behoorlijk bestuur zijn hierop van toepassing. Er moet daarbijsprake zijn van een gelijke behandeling. Dat betekent dat DJI gedurende de inkoopprocedure niet met individuele aanbieders in gesprek kan over de hoogte van tarieven. Er is dus geen sprake geweest van onderhandelingen over prijsafspraken. De tarieven die landelijk worden gehanteerd door DJI zijn gebaseerd op de maximale tarieven zoals vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza).
Erkent u dat de afgelopen jaren de financiering voor de forensische zorginstellingen niet evenredig is meegestegen met de kosten en dit ook het komende jaar weer het geval zal zijn? Zo nee, waarom niet?
De forensische zorg is van groot belang voor de veiligheid van onze maatschappij. Het is belangrijk dat dat voor een reëel tarief gebeurt, zodat de veiligheid van patiënten, behandelaars en samenleving gewaarborgd blijft. In Nederland worden de maximumtarieven in de zorg vastgesteld door een onafhankelijke marktmeester, de NZa. De NZa heeft de tarieven vastgesteld op basis van de uitkomsten van een groot opgezet kostenonderzoek in de ggz en forensische zorg. Hier is sinds het voorjaar van 2018 samen met de branche aan gewerkt. De NZa kijkt terug naar eerdere uitgaven, in dit geval uit 2017, om op basis daarvan (geïndexeerde) maximumtarieven voor de komende jaren vast te stellen.
Klopt het dat er wachtlijsten zijn bij de drie aangehaalde tbs-klinieken? Zo ja, hoe groot is het probleem en hoe reëel is de dreiging dat, wanneer er niet meer geld bijkomt voor de drie klinieken, er geen uitvoering gegeven kan worden aan verplichte tbs-behandelingen?
Het door drie aangehaalde zorgaanbieders aangespannen kort geding is gericht tegen de tarieven in de overige forensische zorg. Hieronder vallen niet de forensisch psychiatrische centra (FPC’s) waar patiënten met tbs-dwangverpleging worden geplaatst, maar wel de forensisch psychiatrische klinieken (FPK’s) waar, naast justitiabelen met andere strafrechtelijke titels, ook tbs-patiënten kunnen worden ondergebracht.
Er is inderdaad sprake van een toenemende vraag naar FPC-capaciteit voor tbs met dwangverpleging; momenteel zijn er ruim 50 wachtenden voor een plek in een FPC. Deze omstandigheid staat los van de huidige discussie over de tarieven, maar wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal tbs-opleggingen door de rechter.
Dit betekent niet dat opgelegde tbs-maatregelen niet worden uitgevoerd. Zolang tot tbs met dwangverpleging veroordeelde personen moeten wachten op een plek in een kliniek, verblijven zij in een penitentiaire inrichting alvorens te worden overgeplaatst voor de start van de behandeling. Zij wachten de beschikbare plek dus niet in vrijheid af, ongeacht het aantal beschikbare capaciteit in de klinieken.
Klopt het dat het ministerie tarieven hanteert die onder de prijs liggen die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft vastgesteld? Zo ja, waarom hanteert het ministerie die lagere tarieven? Zo nee, kunt u dit nader onderbouwen?
De tarieven die DJI landelijk hanteert volgen voor het overgrote deel de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld. Hiervoor heb ik extra geld vrijgemaakt. Hierop zijn drie uitzonderingen:
Voor ambulante forensische zorg en de verblijfszorg, bijvoorbeeld beschermd wonen, worden afslagen gehanteerd. Voor ambulante zorg is deze afslag ten opzichte van de voorgaande jaren overigens verlaagd van 6% naar 4,1%. Dat betekent dat DJI 4,1% minder dan het maximumtarief betaalt voor dit type zorg. Hierbij is wel geïndexeerd.
De tarieven voor de langdurige verblijfszorg maakten geen onderdeel uit van het uitgevoerde kostprijsonderzoek.2 Deze tarieven zijn alleen geïndexeerd. Op deze geïndexeerde tarieven worden dezelfde afslagen toegepast als in voorgaande jaren.
Voor de klinische zorg en behandeling wordt een zogenaamde geïntegreerde maximum dagprijs gehanteerd. Hier zijn verblijf, behandeling en dagbesteding in opgenomen. Deze drie onderdelen beïnvloeden elkaar namelijk tot op zekere hoogte. Als een zorgaanbieder bijvoorbeeld meer inzet op de dagactiviteiten, betekent dit dat zij minder sociotherapeuten op de groep nodig heeft. Met deze dagprijs heeft een meerderheid van de aanbieders de afgelopen jaren goede en veilige zorg kunnen bieden. Voor DJI is de geïntegreerde maximum dagprijs een manier om zorgvuldig met de beschikbare middelen om te gaan. De maximum dagprijs is tijdig aan aanbieders gecommuniceerd zodat zij hier, indien nodig, op kunnen anticiperen.
Deze afslagen zijn van belang voor het creëren van kostenbewustzijn bij zorgaanbieders.
Hoe verklaart u dat de NZa een verlaging heeft voorgesteld van de tarieven voor forensische zorg eerder dit jaar, terwijl het gehele forensische veld aan heeft gegeven dat de voorgestelde tarieven niet toereikend zijn om alle kosten te kunnen dekken?
De branches hebben een bezwaarprocedure bij de NZa gestart tegen de hoogte van de tarieven. Het is het niet aan mij om daarover te oordelen. Of de tarieven stijgen of dalen is per productgroep en verblijfsintensiteit verschillend. Sommige vallen hoger uit, andere lager.
Bent u bereid de verantwoordelijkheid te dragen voor de toenemende risico’s voor medewerkers en de gehele samenleving die voortvloeien uit de onderfinanciering van de forensische zorgsector?
Ik herken het beeld van onderfinanciering niet. In 2018 heb ik met de sector een meerjarenovereenkomst gesloten ten behoeve van de kwaliteit en veiligheid. De afgelopen jaren is het totale budget voor de forensische zorg gestegen van € 822 mln in 2018 tot naar verwachting € 864 mln in 2020. Daarnaast zijn de afslagen op klinische zorg inmiddels nagenoeg verdwenen en op ambulante behandeling aanzienlijk verlaagd. Daarbij is veiligheid niet alleen een kwestie van geld. In de meerjarenovereenkomst zijn er daarom ook afspraken gemaakt over het aantrekken van personeel, het terugdringen van administratieve lasten en het opleiden van forensisch personeel.
Bent u bereid de NZa-tarieven met 10% te verhogen en te stoppen met het gebruik van kortingen (afslagen) in de gehele forensische zorgsector? Zo nee, waarom niet?
Nee. De NZa maakt het mogelijk om in individuele gevallen bovenop het maximumtarief een hoger tarief tot maximaal 10% te bieden. Dit instrument is bedoeld voor individuele gevallen en niet als generieke verhoging van de tarieven. Daarvan wordt ook op die wijze gebruik gemaakt door DJI. Zorgaanbieders komen voor een verhoging van het tarief in aanmerking als zij zich inzetten op het terrein van innovatie en kwaliteit of voor zeer complexe casuïstiek. Zo kunnen zorgaanbieders tijdelijk een hoger tarief ontvangen voor bijvoorbeeld de implementatie van een nieuwe werkwijze ter bevordering van de kwaliteit of voor justitiabelen met zeer complexe problematiek waarvoor aantoonbaar extra inspanningen vereist zijn.
Voor de vraag over het gebruik van afslagen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het handhaven van de stakingsacties door sociaal advocaten in januari 2020 |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Piketacties niet van de baan: «Hoezo is iedereen ineens zo tevreden»»?1
Ja.
Kunt u zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 aangeven hoeveel sociaal advocaten zich alsnog hebben aangemeld voor de piketdienst, na het sluiten van de oorspronkelijke deadline?
Uit informatie van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat inmiddels ongeveer 1850 advocaten één of meer dagen beschikbaar zijn voor piketdiensten in de eerste twee weken van januari. Dit aantal is voldoende om veruit de meeste piketdiensten op de normale wijze uit te voeren. Zie daarover ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 aangeven hoeveel sociaal advocaten hun staking in januari 2020 handhaven?
De raad voor rechtsbijstand registreert niet hoeveel advocaten staken. Voor het maken van de piketroosters vraagt de raad voor rechtsbijstand advocaten aan te geven of ze beschikbaar zijn of niet. Naar eventuele redenen van niet-beschikbaarheid wordt niet gevraagd.
Kunt u in kaart brengen wat de gevolgen zijn van de gehandhaafde staking door sociaal advocaten en zo snel mogelijk na het sluiten van de deadline op 1 december 2019 de Kamer daarover informeren?
Nadat de NOvA en de specialisatieverenigingen hadden aangegeven dat wat hen betreft de aangekondigde piketacties en verhinderacties van de baan waren hebben veel advocaten zich alsnog aangemeld voor het vervullen van piketdiensten in de eerste twee weken van januari. Op een paar uitzonderingen na kan de raad voor rechtsbijstand de piketroosters op de normale manier vullen. Voor het enkele (zeer lokale) uitzonderingsgeval treft de raad voor rechtsbijstand maatregelen, zodat rechtsbijstand ook op die plekken verzekerd is. De raad houdt mij hierover geïnformeerd.
Een voormalige vruchtbaarheidskliniek in Oosterbeek |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Misschien wel 150 kinderen van één vader; arts in Oosterbeek had eigen vruchtbaarheidskliniek»?1
Ja
Welke wet- of regelgeving bestond er in de jaren ’70 en ’80 met betrekking tot vruchtbaarheidsklinieken of andere vormen van georganiseerd zaaddonorschap? Was een kliniek zoals die in het bericht genoemd wordt naar de toenmalige juridische maatstaven legaal? Zo nee, waarom niet?
De Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is in 2004 in werking getreden. Voor die tijd bestond nog geen specifieke wetgeving rond het gebruik van en de registratie van donoren van ei- en zaadcellen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de kliniek in Oosterbeek naar de toenmalige juridische maatstaven niet legaal was.
Welke juridische en praktische mogelijkheden zijn er voor de kinderen die in deze kliniek zijn verwekt om hun donorvader te vinden?
De administratie van deze vruchtbaarheidskliniek ontbreekt, zodat het niet mogelijk is op basis daarvan te achterhalen welke donoren in deze kliniek hebben gedoneerd. Om die reden zijn er geen juridische mogelijkheden voor de donorkinderen die in de vruchtbaarheidskliniek in Oosterbeek zijn verwekt om hun donor te vinden. Het enige wat overblijft is de gratis inschrijving in de Fiom KID-DNA databank. Donoren van voor 2004 kunnen zich ook gratis inschrijven. Op deze manier kunnen donorkinderen en donoren met elkaar worden gematcht. Ook kunnen donorkinderen, indien zij dit wensen, mogelijk met eventuele halfbroers en -zussen worden gematcht. Wanneer donorkinderen of donoren vragen hebben over dit onderwerp kunnen zij terecht bij Fiom.
Kunnen deze kinderen hun dna-profiel in de Fiom KID-DNA Databank laten opnemen om hun dna met dat van een donor te laten matchen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunt u in het kader van uw actieplan ondersteuning donorkinderen doen om kinderen die in deze kliniek zijn verwekt en hun vader zoeken te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Gevangenis Pointe Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gevangenis Point Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden die u gegeven hebt op mijn vragen over het bericht «Dagelijkse rechten geschonden inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten»?2 Wordt u nog steeds op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt?
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren en kan u melden dat ik nog altijd op gezette tijden word geïnformeerd over de diverse ontwikkelingen. Tevens wordt nog steeds gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen zich in en ten aanzien van de Pointe Blanche-gevangenis sinds de beantwoording van de vragen in september hebben voorgedaan? Kunt u daarbij betrekken de inhoud van het bericht zoals weergegeven in de aanhef van deze vragen (zie 1) en kunt u daarbij betrekken het bericht in het Antilliaans Dagblad van zaterdag 9 november 2019 «Situatie in gevangenis «explosief»»? Klopt het dat onlangs de mariniers bij herhaling in de gevangenis zijn ingezet en kunt u uitleggen waarom de bijstand van die mariniers noodzakelijk was?
Het gevangeniswezen op Sint Maarten blijft een punt van zorg. Bekend is dat de gedetineerden sinds oktober jl. tot begin december staakten in verband met de (leef)omstandigheden in de gevangenis. Eind oktober weigerden de gedetineerden terug te keren naar hun cellen, hetgeen ertoe geleid heeft dat het Land Sint Maarten, door tussenkomst van de Gouverneur, een verzoek om militaire bijstand heeft gedaan aan de Minister van Defensie. De bijstand behelsde de inzet van een bewaking- en beveiligingseenheid van het Korps Mariniers voor het bewaken en beveiligen van de buitenring van de gevangenis, gecombineerd met een doorzoeking van cellen, ter ondersteuning van het Korps Politie Sint Maarten. De inzet heeft plaatsgevonden van 26 oktober t/m 2 november jl. en is eenmaal met een week verlengd t/m 9 november.
Met Sint Maarten wordt elke 2 weken gekeken naar de voortgang van de afgesproken verbetermaatregelen. Op basis daarvan moet ik helaas concluderen dat de voortgang nog altijd (te) veel tijd in beslag neemt. De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen periode betreft de voltooiing van de tweede vleugel van de jeugdinrichting (Miss Lalie Center). Ook worden sinds deze zomer nieuwe medewerkers getraind voor de gevangenis die hun opleiding binnenkort zullen afronden en wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de plaatsing van het nieuwe buitenhekwerk en de nieuwe toegangspoort. Het is van belang dat Sint Maarten zich blijft inzetten voor een spoedige afwikkeling van de afgesproken verbetermaatregelen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regering van Sint Maarten daarom op 5 november jl. per brief nogmaals gewezen op het belang om voortvarend uitvoering te geven aan de afgesproken verbetermaatregelen. Samen met de Minister voor Rechtsbescherming heb ik de nieuwe interim--regering hier op maandag 25 november jl. per videoconference zelf ook op gewezen.
In hoeverre geven de ontwikkelingen zoals die zich in en ten aanzien van de gevangenis voordoen vertrouwen in een gunstige afronding van de supervisie waaronder het Koninkrijk der Nederlanden door de Raad van Europa is geplaatst? Kunt u aangeven hoe dit traject loopt?
Vooropgesteld wordt dat de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Corallo zag op de staat van het cellencomplex bij het politiebureau van Philipsburg. Zoals bekend, is op 9 april 2019 namens Sint Maarten een actieplan ingediend bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Hierin staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. Het is aan de Raad van Europa om te bepalen of het actieplan en de uitgevoerde werkzaamheden kunnen leiden tot afronding van de supervisie. Het Koninkrijk is nog in afwachting van de appreciatie van het actieplan door het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers, die begin 2020 wordt verwacht. Daarbij zullen mogelijk nadere aanwijzingen worden gegeven voor de informatie die nodig is om aan de EHRM-uitspraak in de zaak Corallo te voldoen.
Wordt door enig gerecht in Caribisch Nederland dan wel op Aruba, Curaçao of Sint Maarten ter beschikking stelling (TBS) opgelegd? Bestaan er voorzieningen voor TBS-gestelden in dit deel van het Koninkrijk? Wordt er gebruik gemaakt van TBS-faciliteiten in Nederland? Indien er geen TBS-faciliteiten bestaan voor veroordeelden in het Caribisch deel van het Koninkrijk, op welke wijze wordt de maatregel dan geëxecuteerd en op welke wijze keren deze mensen terug in de samenleving?
Curaçao, Aruba en Sint Maarten (hierna: de landen) hebben sinds enkele jaren de mogelijkheid tot het opleggen van de tbs-maatregel opgenomen in hun respectievelijke Wetboeken van Strafrecht3. De landen zijn zelf verantwoordelijk voor de rechtshandhaving en behoren de noodzakelijke voorzieningen te treffen.
De geestelijke gezondheidszorg in de landen is op dit moment beperkt in haar mogelijkheden. Voor zover wij hebben vernomen, is in de landen een enkele keer een tbs-maatregel opgelegd. Bij de executie wordt geen gebruik gemaakt van voorzieningen in Europees Nederland. De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de maatregel ligt bij de landen zelf.
De tbs-maatregel leent zich, in verband met het karakter van de behandeling, niet voor tenuitvoerlegging in Europees Nederland. Dit omdat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel voorziet in een fasering (verlof), resocialisatie en doorzorg/nazorg, hetgeen van belang is voor een veilige en gefaseerde terugkeer van de tbs-gestelde in het normale maatschappelijke verkeer. Ten aanzien van Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) bestaat geen mogelijkheid om een tbs-maatregel op te leggen. Wel wordt gewerkt aan het organiseren van adequate forensische zorg op Bonaire.
De veiligheidssituatie in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er onlangs brand is gesticht in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)?1
Ja.
Is de veiligheid van personeel en gedetineerden gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden? Zo ja, op welke manier?
De veiligheid van personeel en gedetineerden is gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden. In geval van brand wordt via een goedgekeurde en gecertificeerde brandmeldingsinstallatie en rookmelders een alarm doorgegeven aan de centrale meldkamer. Hierdoor kan de professionele bedrijfshulpverlening (BHV) conform protocol in actie komen om het brandincident op veilige wijze beheersbaar te maken en de brand te blussen. Tegelijkertijd wordt een alarmsignaal doorgegeven aan de brandweer, zodat ook de hulpdiensten direct in actie kunnen komen. Daarnaast wordt gezorgd dat gedetineerden en personeel weten wat zij moeten doen in geval van een brandincident. Het personeel is opgeleid en wordt frequent getraind om te anticiperen op en om te gaan met calamiteiten. Bovendien vinden regelmatig brandoefeningen plaats om zeker te stellen dat de veiligheid van personeel en gedetineerden bij brand is geborgd.
Hoe kan het incident, de brandstichting zoals beschreven in het artikel, hebben plaatsgevonden? Was er voldoende personeel aanwezig ten tijde van het incident?
Het incident is ontstaan doordat een gedetineerde enkele papieren van zijn strafdossier in de cel had aangestoken. Door de rookontwikkeling werd de brandmeldinstallatie geactiveerd, waardoor op hetzelfde moment het personeel in de centrale meldkamer en de hulpdiensten werden gewaarschuwd. Er was op dat moment voldoende personeel aanwezig. De bedrijfshulpverleners (BHV’ers) waren binnen enkele minuten ter plaatse. Zij hebben het brandende papier onmiddellijk kunnen doven. De brandweer die op hetzelfde moment werd gealarmeerd, was conform procedure binnen tien minuten in het JCvSZ, waar zij rook hebben afgezogen, een nacontrole hebben uitgevoerd en de brandmeldinstallatie hebben gereset.
Kunt u nader uiteenzetten welke «verbeterpunten» er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) na haar laatste bezoek aan het JCvSZ waren geconstateerd zoals u in antwoord op eerdere Kamervragen (vraag 1 en 2) van het lid Van Nispen schreef? Zijn inmiddels al deze punten inderdaad verbeterd?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het kader van een landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie 12 willekeurig gekozen penitentiaire inrichtingen bezocht in de periode september 2018 t/m september 2019. Daarbij bezocht zij ook het JCvSZ. De inspectie concludeert dat de JCvSZ inrichting op veel thema’s voldoende scoort. Verbeteringen zijn noodzakelijk op het gebied van algemene hygiëne (gedrag), bouw en inrichting, en de medische intake. De inspectie heeft gevraagd om verbeteringen door te voeren zodat de kwaliteit van zorg voldoet aan de norm.
Alle 12 instellingen zijn op dit moment bezig met het doorvoeren van verbeteringen op basis van het bezoek, zo ook het JCvSZ. De inspectie rapporteert het totaal aan bevindingen, in het kader van het landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie, in het voorjaar van 2020.
Op welke specifieke punten voldoet het JCvSZ niet aan de gestelde hygiënenormen? Hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat melders van eventuele misstanden niet opgejaagd dan wel tegengewerkt of anderszins benadeeld zullen worden als zij eventuele misstanden aankaarten? Zo nee, waarom niet?
DJI staat altijd open voor signalen vanaf de werkvloer en melders van eventuele misstanden worden, conform de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, serieus genomen. Dit houdt onder meer in dat melders alle gelegenheid krijgen hun melding intern toe te lichten en beschermd worden tegen benadeling als ze hun melding te goeder trouw en naar behoren hebben gedaan. Meldingen van een vermeende misstand worden vervolgens onderzocht, zowel intern als ook extern. Over de bevindingen uit deze onderzoeken worden melders geïnformeerd. Eventuele uit deze onderzoeken voortkomende verbeterpunten worden door DJI opgepakt. De voortgang van deze verbetertrajecten wordt gemonitord. Dit gebeurt zowel in het kader van het toezicht op DJI door de IJenV en de IGJ, als door controles en audits die DJI intern uitvoert.
Zijn bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) signalen van een angstcultuur binnen het JCvSZ bekend? Zo ja, wanneer heeft de IJenV deze signalen voor het eerst ontvangen en wat hebben de Inspectie en uzelf sindsdien met die signalen gedaan?
Op verzoek van de ambtelijke leiding van het departement medio vorig jaar, heeft de Inspectie een oriëntatie uitgevoerd, dit om buiten iedere twijfel te hebben dat er sprake zou zijn van een (acute) gevaarzetting voor gedetineerden en personeel, zoals door een interne melder herhaaldelijk werd aangevoerd. Op 8 januari zijn de uitkomsten hiervan door mijn ministerie ontvangen. De uitkomsten van deze oriëntatie heb ik op 20 januari 2020, gezamenlijk met mijn reactie op uw brief over misstanden in het JCvSZ, uw Kamer toegezonden. Voor de uitkomsten daarvan verwijs ik u naar die brief.
Kunt u deze vragen vóór het AO Gevangeniswezen beantwoorden?
Ja.
Het blog van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Jonge Strafrechtadvocaten (NVJSA) |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het blog van de voorzitter van de NVJSA?1
Ja.
Klopt het dat het door een extern bureau begeleiden van zogenaamde «ontwerpsessies rechtsbijstand» € 25.200 aan belastinggeld kostte, een bedrag waar een toevoegingsadvocaat ongeveer een vol kwartaal fulltime voor moet werken om deze omzet te behalen? Wat is daarop uw reactie?
Het klopt dat een extern adviesbureau is ingehuurd voor de begeleiding van ontwerpsessies. De bedoeling hiervan was door middel van een open proces, geleid door een onafhankelijke derde, met alle betrokken partijen de contouren van een nieuw stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand te ontwerpen.
Bij het inschakelen van een externe partij komen kosten kijken. De overheid heeft de taak om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden. In het inkooptraject zijn daarom de geldende aanbestedingsregels gevolgd. De kosten voor het externe adviesbureau bedroegen uiteindelijk € 25.200 (exclusief BTW).
De inzet van een extern adviesbureau enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn twee in hun aard verschillende en daarom onvergelijkbare zaken. Dienstverlening die de overheid afneemt van externe adviesbureaus is geen subsidie. Het tarief dat we aan het betreffende adviesbureau betalen kent een andere juridische basis, namelijk een overeenkomst tot opdrachtverlening.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat u onvoldoende op de hoogte bent van het stelsel en de noden in de gesubsidieerde rechtsbijstand en eigenlijk helemaal niet geïnteresseerd bent in de mening van mensen uit het veld?
Nee. Ik voer zeer regelmatig gesprekken met advocaten die rechtsbijstand verlenen en professionals worden betrokken bij alle stappen van de stelselherziening. Dit was het geval tijdens de ontwerpfase, waar met betrokkenen de contouren van het stelsel zijn vormgegeven en dat is nu weer zo bij de uitwerking van die contouren.
Uit deze gesprekken is het mij steeds duidelijker geworden dat voor veel sociale advocaten de rek er financieel gezien echt uit is. Het werd duidelijk dat de duur van de transitie op gespannen voet staat met de financiële armslag die advocaten hebben om de overstap te maken. Juist daarom heb ik voor 2020 en 2021 jaarlijks ongeveer 36,5 miljoen euro beschikbaar gesteld om de sociale advocatuur gesterkt de overgang naar een nieuw stelsel te laten maken.
Hoe kan het dat nu blijkt dat de ontwerpsessies rechtsbijstand als doelstelling hadden om «discussies in de kiem te smoren» waardoor er feitelijk nooit een open gesprek is geweest met deelnemers uit het veld? Wat is daarop uw reactie? Vindt u dat te rechtvaardigen?
De opdracht van de Policy Design Studio was het begeleiden van een reeks bijeenkomsten om te komen tot een ontwerp voor een stelsel voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Randvoorwaarden waren dat er gebruik gemaakt werd van de aanwezige kennis, ervaring en inzichten in het veld en bij de experts en dat het ontwerp betere resultaten zou kunnen leveren voor burgers binnen de bestaande budgettaire kaders.3
Deze gehanteerde methode van «legal design thinking» is bedoeld om, via het doorlopen van vijf vaste stappen, gezamenlijk en op constructieve wijze ideeën te genereren. Dit werd in het verantwoordingsrapport dat ik met de contourennota in 2018 naar de uw Kamer stuurde, als volgt uitgelegd: «De ontwerpsessies zijn naar hun aard kleine besloten bijeenkomsten om ervoor te zorgen dat de mensen in de sessie zoveel mogelijk tijd en ruimte hebben om hun eigen ideeën naar voren te brengen, om nieuwsgierig te zijn naar wat de ander nou eigenlijk bedoeld te zeggen en om samen tot iets te komen dat uitstijgt boven de meningen en voorstellingen waarmee elke deelnemer afzonderlijk binnenkwam.»4
Er was aldus sprake van een open gesprek waarbij nadrukkelijk niet op voorhand werd gestuurd werd op een vooraf bepaalde uitkomst of het vermijden van discussies.
Waarom moesten er bij het opstarten van de pilot met verzekeraar Achmea van u «al snel onomkeerbare stappen» gezet worden, zoals nu blijkt uit een email van de programmadirecteur rechtsbijstand? Waarom heeft u hierop aangedrongen, ruim voor afronding van het traject, voordat de betrokkenen zich hierover konden uitspreken en nog voordat de Kamer zich hier over kon buigen? Wat is hierop uw reactie? Welk belang had u bij «snelle onomkeerbare stappen»?
De aangehaalde passage ziet niet op de pilot met Achmea van de Raad voor Rechtsbijstand, maar moet gezien worden in het licht van een oproep van het topberaad om de problematiek per rechtsgebied te bekijken en daarop snel concrete stappen te zetten. Ook ik heb vanaf mijn aantreden aangedrongen op snelheid bij de opgave om het stelsel te herzien. Juist ook vanwege de urgentie die spreekt uit het rapport van de commissie Van Der Meer op bijvoorbeeld het gebied van het familierecht. Uit de betreffende e-mail blijkt ook dat het juist de bedoeling was om een van de ontwerpsessies te benutten om met betrokkenen na te denken over hoe er een snelle eerste stap op het gebied van familierecht zou kunnen worden gezet. Daarbij werd het belang van de advocaten werkzaam in dat rechtsgebied steeds voor ogen gehouden.
Misstanden bij adopties en de betrokkenheid en wetenschap van de Nederlandse overheid |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waar uit blijkt dat er waarschijnlijk veel mis is (geweest) met adopties vanuit landen als India en China en dat de Nederlandse overheid wetenschap had van deze misstanden?1
Ja.
Ziet u ook dat de zaken die inmiddels aanleiding zijn tot het onderzoek door de commissie Joustra en die in de uitzending van Nieuwsuur worden aangehaald haast niet op zichzelf kunnen staan en dat het er alle schijn van heeft dat de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid tekort geschoten hebben in de bescherming van kinderen tegen illegale adoptie? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 6 december 2018 heb ik aangekondigd een commissie te zullen instellen die onderzoek doet naar mogelijke misstanden bij interlandelijke adopties in het verleden.2 In mijn brief van 25 april jongstleden, heb ik de onderzoeksopdracht toegelicht.3 De Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) is op 1 mei 2019 met haar onderzoek begonnen. Ik hecht eraan de bevindingen van de COIA af te wachten alvorens uitspraken te kunnen doen over hetgeen in de vraagstelling wordt aangegeven.
Deelt u de mening dat geadopteerden er recht op hebben om te weten hoe hun adoptie precies verlopen is, waar ze precies vandaan komen en wie hun echte ouders zijn? Zo ja, bent u bereid om hen daadwerkelijk bij te staan in de zoektocht naar hun herkomst, juist ook vanwege de betrokkenheid, verantwoordelijkheid of zelfs het mogelijk tekortschieten van de Nederlandse overheid?
Personen die als kind uit het buitenland zijn geadopteerd moeten hun afstammingsinformatie kunnen achterhalen. Ik realiseer mij dat zij hierbij problemen kunnen ondervinden. In mijn brief «voortgang adoptie en ouderschap» die ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd, heb ik toegelicht op welke wijze ik geadopteerden die zoeken naar hun afkomst wil ondersteunen.
Deelt u de mening dat het onderzoek dat al loopt naar de rol en verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid bij adopties in het verleden (commissie Joustra) moet worden verbreed zodat voor eens en altijd duidelijk wordt wat wel en niet goed is gegaan? Bent u bereid zeker ook China en India, maar bijvoorbeeld ook Haïti, mee te laten nemen in het onderzoek? Zo nee, waarom niet?2
Door in het instellingsbesluit de COIA de bevoegdheid te geven haar onderzoek te verbreden indien zij daartoe aanleiding ziet, heb ik gevolg gegeven aan de oproep die uw Kamer deed tijdens het Algemeen Overleg personen- en familierecht op 24 januari 2019. De COIA heeft mij laten weten systeemonderzoek uit te voeren, waarbij het adoptiestelsel en de verschillende rollen en verantwoordelijkheden worden onderzocht. De landen die in de onderzoeksopdracht zijn opgenomen dienen als voorbeeld, mede ter onderbouwing van algemene stellingen of te onderzoeken patronen. Dit betekent dat de COIA in algemene zin bevindingen kan doen die ook betrekking kunnen hebben op landen die niet als vertrekpunt zijn aangemerkt. De COIA maakt een eigenstandige afweging over de meerwaarde van het betrekken van andere landen.
Wat is uw reactie op de stelling dat de Nederlandse overheid minder zou moeten vertrouwen op de informatie uit andere landen en juist moet zorgen voor beter eigen toezicht, en als niet gegarandeerd kan worden dat de juiste en volledige informatie traceerbaar is, de adoptie gewoon niet doorgaat?
De Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) beoordeelt altijd de informatie die een zendend land aanlevert alvorens zij goedkeuring geeft aan een voorgenomen adoptie. Indien er onvoldoende vertrouwen bestaat in de door zendende landen aangeleverde informatie, weigert de Ca haar toestemming. Daarnaast voert de Ca een actief internationaal beleid, om zo na te gaan of de zendende landen voldoen aan de normen van het Haags Adoptieverdrag.
Daarnaast heb ik bij brief van 18 januari jl. een aantal maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd dat de Ca beter zicht krijgt op de handelwijze van de zendende landen. Middels wijzigingen in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) breid ik de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Ca uit. De Ca krijgt onder andere de mogelijkheid om de samenwerking met landen te beëindigen. Ten behoeve hiervan stel ik een normenkader op. Met het normenkader krijgt de Ca een belangrijk instrument in handen om systematisch te controleren of een land voldoet aan de uitgangspunten van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, het Haags Adoptieverdrag en de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast krijgt de Ca een wettelijke aanwijzingsbevoegdheid en de mogelijkheid om de vergunning van een vergunninghouder voor een periode op te schorten als daartoe aanleiding bestaat. Hiermee kan steviger worden ingegrepen als sprake is van onwenselijke situaties. De wijzigingen van de Wobka en het normenkader zullen naar verwachting in het voorjaar van 2020 in consultatie worden gebracht.
Welke mogelijkheden zijn er volgens u om toezicht te houden op adopties uit China en te garanderen dat dergelijke adopties zuiver en correct zijn op basis van de juiste informatie? Vindt u adopties uit China nog steeds verantwoord? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ook meer specifiek aandacht besteden aan de kwetsbare groep «special need»-kinderen?
De Ca heeft de afgelopen jaren regelmatig werkbezoeken afgelegd aan China, waarbij niet alleen gesproken wordt met de Chinese autoriteiten maar ook met andere relevante partijen die kijk hebben op het Chinese kinderbeschermingssysteem. In deze gesprekken wordt stilgestaan bij de wijze waarop China invulling geeft aan de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Door regelmatig in gesprek te gaan met relevante partijen betrokken bij de adoptieprocedures in China, ontstaat er een goed beeld van het Chinese kinderbeschermingsstelsel, inclusief het adoptiesysteem. Er is op basis van de werkbezoeken geen aanleiding te veronderstellen dat China niet voldoet aan de uitgangspunten van het Haags adoptieverdrag.
De Ca bekijkt daarnaast kritisch of de aspirant-adoptiefouders niet overvraagd zullen worden gelet op de bijzondere zorgbehoeften van het kind. Als er geen goede match bestaat tussen adoptiefouder en kind, zal de Ca geen toestemming verlenen. Het stemt mij bovendien hoopvol dat kinderen met bijzondere zorgbehoeften steeds meer ondersteuning krijgen in China, en ook in eigen land kunnen worden opgevangen. Gelet op voorgaande vind ik adopties uit China nog steeds verantwoord. In 2014 werden nog 137 kinderen geadopteerd uit China, in 2018 waren 28 kinderen afkomstig uit China.
Bent u ook van mening dat de perverse prikkel van financieel gewin uit het stelsel van adopties gehaald moet worden? Hoe denkt u dit te kunnen bewerkstelligen?
Er zijn kosten verbonden aan interlandelijke adoptie. De hoogte van het bedrag dat adoptiefouders moeten betalen is gebaseerd op de gemaakte kosten die gemoeid zijn met interlandelijke adoptie. Het gaat dan om de kosten van de werkzaamheden van de vergunninghouder en de kosten om de procedure in het land van herkomst te doorlopen. Deze kosten verschillen per land. Betaling verloopt via de vergunninghouders. Vergunninghouders zijn organisaties zonder winstoogmerk. Voor de vergunninghouders geldt dat er toetsing plaatsvindt op de (financiële) informatie en administratieve organisatie door een accountant.
Vergunninghouders zijn verplicht een financieel jaarverslag en jaarrekening in te dienen bij mijn ministerie, voorzien van een accountantsverklaring waarin deze controleert of de informatie van de vergunninghouder juist is en volledig.
Wanneer kan de Kamer de tussenrapportage van de commissie Joustra verwachten waar zij naar aanleiding van de procedurevergadering van de commissie Justitie en Veiligheid d.d.19 juni jl. al om heeft verzocht? Kan deze tussenrapportage nog voor het algemeen overleg over personen- en familierecht op 11 december 2019 aan de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?3
De COIA is met ingang van 1 mei jl. met haar onderzoek begonnen. De COIA doet momenteel dossieronderzoek en spreekt met betrokkenen. Het onderzoek bevindt zich aldus in een eerste inventariserende fase, zodat er op dit moment geen tussenrapportage met inhoudelijke conclusies kan worden opgesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, doch zeker voor het algemeen overleg over personen- en familierecht beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Ikea een proef doet met sollicitatiegesprekken thuis op de bank |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Ikea een proef doet met sollicitatiegesprekken thuis op de bank?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht dat IKEA een proef doet met sollicitatiegesprekken thuis.
Wist u dat het vroeger ook gebruikelijk was dat kandidaten voor een functie in een penitentiaire inrichting thuis werden bezocht om de persoon te leren kennen in zijn of haar persoonlijke omgeving?
Uit navraag bij DJI blijkt dat, zeker sinds de verplichting om een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) te overleggen bij indiensttreding bij DJI, het niet gebruikelijk is dat kandidaten thuis worden bezocht.
De standaard wervingsprocedure bij DJI houdt in dat kandidaten op een zelf te kiezen moment vanuit huis een capaciteitentest maken. Vervolgens worden deze potentiële medewerkers getest op psychische en fysieke fitheid. De verschillende selectiestappen die hierbij komen kijken, vinden zoveel mogelijk op één en dezelfde dag plaats, zodat de kandidaat nog op dezelfde dag weet of hij/zij voor de functie in aanmerking komt. Op deze wijze wordt, ook als dienstverlening, de kandidaat qua tijdinvestering zoveel mogelijk ontzien en hoeft hij niet lang te wachten op de uitkomst van de procedure.
Het thuis bezoeken van kandidaten voor een functie in een penitentiaire inrichting belast de kandidaat meer, omdat deze op een later moment alsnog langs zal moeten komen om aanvullende selectiestappen te doorlopen die niet binnen een thuissituatie te organiseren zijn. Voor wat betreft het zicht verkrijgen op contra-indicaties wordt volstaan met het opvragen van een VOG. DJI streeft continue naar verbetering van het werving- en selectieproces, waarbij ook mogelijkheden voor een meer persoonlijke benadering van kandidaten worden meegenomen.
Bent u bereid te bezien of die praktijk in ere kan worden hersteld als serviceverlening, de nood bij Dienst Justitiële Inrichting (DJI) is immers hoog, maar ook om zicht te krijgen op de persoonlijke situatie van een aspirant-medewerker van DJI?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Jeugdzorg wil actie tegen agressie: 'Je bent gewaarschuwd, ik maak je kapot’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u zicht op de mate waarin medewerkers binnen de jeugdhulp te maken krijgen met geweld en agressie? Zo ja, op welke manier?
Ik ben bekend met het bericht.
Zijn het aantal bekende gevallen van geweld tegen hulpverleners binnen de jeugdhulp toegenomen in de afgelopen vijf jaar? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om het geweld tegen hulpverleners binnen de jeugdhulp tegen te gaan?
In het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) worden door het Ministerie van VWS met sociale partners trends en ontwikkelingen op het gebied van de arbeidsmarkt gevolgd. Een van de onderdelen is het periodiek bevragen van werknemers en werkgevers in de zorg over allerlei thema’s rond werkbeleving en arbeidsomstandigheden. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft op 30 september jl. de resultaten van de meest recente meting gepubliceerd, hierin wordt ook de jeugdzorg als branche onderscheiden. Uit de werknemersenquête 2019 komt naar voren dat ruim 8 op de 10 werknemers (81%) in de jeugdzorg in de afgelopen 12 maanden minimaal één keer te maken heeft gehad met een vorm van agressie of geweld tijdens het werk. Dit kan variëren van verbale agressie, intimidatie/bedreiging, discriminatie tot fysieke agressie/geweld. In de werknemersenquête 2015 was dit percentage 73%.
Voorts komt uit de werknemersenquête 2019 naar voren dat bijna drie op de tien (29%) werknemers ervaart dat agressie en geweld in het afgelopen jaar is toegenomen. In de werknemersenquête 2015 was dit percentage 44%.
Het terugdringen van agressie en geweld is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Cruciaal hierbij is een actieve rol van werkgevers. In 2018 zijn gesprekken gevoerd tussen JenV, VWS, BZK, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), Jeugdzorg Nederland en het gezamenlijke arbeidsmarktfonds FCB. Deze gesprekken hebben geleid tot een aantal constateringen en maatregelen zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 16 april 2018.1
Jeugdzorg Nederland geeft aan dat medewerkers geweld en agressie nog te vaak zien als «normaal» onderdeel van hun werk, maar dat hoort het niet te zijn. Ook bij de RvdK is dit het geval. Hierop moet blijvend geïnvesteerd worden. Ook gaan bij de Raad medewerkers nog weinig tot melding over.
Maatregelen die zijn getroffen:
Het beëindigde Programma Veilige Publieke Taak onder coördinatie van het Ministerie van BZK (2007–2017) heeft diverse instrumenten opgeleverd waarmee werkgevers aan de slag kunnen om werknemers een veilige werkomgeving te bieden. Alle opgedane kennis is geborgd via de website www.agressievrijwerk.nl. Ook is de website http://www.duidelijkoveragressie.nl voor de zorg -en jeugdzorg beschikbaar.
Daarnaast hebben de politie en het OM de «Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) gemaakt. Deze afspraken gelden nog steeds. Momenteel wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek verricht naar de uitvoering van de «eenduidige landelijke afspraken». De resultaten hiervan worden begin 2020 verwacht.
Deelt u nog steeds de mening dat met betrekking tot geweld in de jeugdzorg «de mogelijkheden voor een effectieve aanpak in voldoende mate aanwezig zijn en is ons geen behoefte aan nieuwe, aanvullende instrumenten gebleken.»? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de stelling dat de mogelijkheden voor een effectieve aanpak in voldoende mate aanwezig zijn? Kunt u daarbij uiteenzetten in hoeverre deze maatregelen effect hebben gehad in het terugbrengen van het geweld tegen hulpverleners binnen de jeugdhulp?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het kabinet aangeven of geweld tegen hulpverleners binnen de jeugdhulp in de praktijk strenger wordt bestraft? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Gecertificeerde Instellingen hier in de praktijk niets van merken?
De actualiteit maakt duidelijk dat betrokken partijen onverminderd aandacht moeten blijven hebben voor agressie en geweld in de jeugdzorg. Zoals ik hierboven heb aangegeven, zijn er maatregelen genomen ter preventie van agressie en geweld. Ook zijn er maatregelen genomen die bijdragen aan eenduidige opvolging als er onverhoopt toch sprake is van geweld. Naast het onderzoek van het WODC ga ik, om inzicht te krijgen in de uitvoering en effecten van de «eenduidige landelijke afspraken» op korte termijn met de politie en het OM in gesprek. Ook ga ik in gesprek met bestuurders van GI’s, Veilig Thuis, RvdK en professionals om te bespreken welke maatregelen in hun ogen effect hebben en te bespreken welke maatregelen aanvullend nodig zijn. Tevens ga ik in gesprek met Facebook, om na te gaan welke randvoorwaarden geregeld moeten worden om berichten eenvoudiger van het internet af te krijgen als duidelijk is dat er sprake is van overtreding van de wet.
Hoe heeft u het aangifteproces voor geweld tegen hulpverleners in de jeugdhulp gecommuniceerd naar de Gecertificeerde Instellingen en jeugdsector? Bent u bereid om in samenspraak met de Gecertificeerde Instellingen extra stappen te ondernemen om de contacten met politie en OM te verbeteren zoals als tip wordt gegeven op de website www.duidelijkoveragressie.nl?1
Het OM volgt in het geval van geweld of agressie tegen hulpverleners de specifiek verzwarende factor uit de Aanwijzing kader voor strafvordering toe. Het uitgangspunt daarbij is dat de sanctie met 200% wordt verhoogd. De vraag wat een passende straf is, wordt uiteindelijk door de rechter bepaald.
Hoeveel van de in het artikel genoemde 18.000 klachten over het optreden van jeugdzorg zijn gegrond verklaard? Is het klachtenaantal de afgelopen vijf jaar toegenomen? Bent u van mening dat klachtenprocedures in de jeugdzorg adequaat werken? Bent u bereid om stappen te ondernemen om het klachtrecht beter te laten aansluiten op het werk van jeugdbeschermers? Zo ja, welke stappen?
Het FCB heeft met hun website www.jeugdzorg-werkt.nl bekendheid gegeven aan alle genomen maatregelen die te maken hebben met agressie en geweld in de jeugdzorg. Als het gaat om het creëren van bekendheid met de afspraken hebben werkgevers en werknemers een belangrijke verantwoordelijkheid. Ik ga in gesprek met de branche, de politie en het OM te achterhalen of extra stappen nodig zijn.
Zijn de persoonlijke gegevens van hulpverleners binnen de jeugdzorg voldoende afgeschermd tegen intimidatie, stalking, bedreiging en geweld? Zo ja, waarom zijn de persoonlijke gegevens van hulpverleners niet standaard afgeschermd bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd? Kunt u de persoonlijke gegevens van hulpverleners bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd standaard afschermen?
Het Advies- en Klachtbureau Jeugdzorg (AKJ) biedt onafhankelijk vertrouwenswerk aan iedereen die te maken heeft met jeugdhulp. In het jaarverslag van 2018 rapporteert het AKJ over 2018 een totaal aantal van 18.519 bij hen geuite klachten. Bij het overgrote deel van deze klachten, ruim 80%, adviseert de vertrouwenspersoon de cliënt over het indienen van de klacht en ondersteunt de vertrouwenspersoon de cliënt bij een informele klachtroute zoals ondersteuning bij gesprekken met de betrokken medewerker en eventueel diens leidinggevende of de directie van de instelling. Hiermee wordt vaak een formele route richting de klachtencommissie voorkomen.
15% van het aantal ondersteunde klachten kwam in 2018 uiteindelijk bij de klachtencommissie van de betreffende instelling terecht. Dat betrof 1.834 klachten. Het AKJ meldt mij dat van deze 1.834 klachten er 23% (deels) gegrond zijn bevonden, 35% ongegrond zijn bevonden en 23% is ingetrokken of niet-ontvankelijk verklaard. 19% bleek ten tijde van de meting nog niet afgerond als dossier.
Het aantal klachten dat uiteindelijk bij een externe klachtencommissie wordt ingediend varieert. Het AKJ meldt mij dat in 2016 er 1.642 klachten zijn ingediend, in 2017 lag dit aantal op 1.464, en in 2018 op de genoemde 1.834.
Het AKJ verricht in de periode 2019/2020 in mijn opdracht een praktijkonderzoek naar de informele en formele klachtenprocedures en de uitvoering hiervan bij de GI’s, de RvdK en de instellingen voor Veilig Thuis, met als doel te komen tot concrete verbeterpunten en handvatten voor deze organisaties, die zij kunnen gebruiken om hun aanpak op het gebied van klachtenprocedures te verbeteren. Hiermee kunnen deze klachtenprocedures geoptimaliseerd worden voor alle partijen, te weten kinderen, (pleeg)ouders en professionals.
Mijn verwachting is dat het verbeteren van de klachtprocedures een stuk frustratie bij cliënten zal wegnemen. De verwachting is dat zij zich meer gehoord zullen voelen. Dit zal naar verwachting ook een positieve uitwerking hebben in het terugdringen van agressie en geweld richting jeugdbeschermers.
Kunt u uw appreciatie geven op de aangedragen aanbevelingen in het pamflet «Handen af van onze jeugdbeschermers!»?2
Informatieveiligheid is van groot belang. Het is in eerste instantie aan organisaties in de sector zelf om te zorgen dat dit in orde is. Zij dienen te voldoen aan de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Jeugdwet. In de sector is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het verhogen van kennis en bewustzijn op het gebied van privacy en beveiliging. Gegevensbescherming blijft permanent onderhoud en aandacht vragen.
Ook Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is er verantwoordelijk voor dat persoonsgegevens op een behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt in overeenstemming met de AVG. Jeugdprofessionals die geregistreerd zijn in het SKJ zijn standaard met hun voorletters, achternaam, vestigingsplaats van de organisatie, registratienummer, inschrijfdatum, beroep en een eventuele tuchtmaatregel zichtbaar in het openbare register. Op deze manier kan iedereen nagaan of een jeugdprofessional SKJ geregistreerd is. SKJ biedt jeugdprofessionals de mogelijkheid om meer gegevens te tonen in het openbaar register. De professional kan deze optie zelf aan- en uitzetten. Van deze mogelijkheid maken vooral zelfstandigen gebruik die dit als extra reclame zien.
SKJ heeft aangegeven dat ze op 1 augustus heeft ontdekt dat in het openbaar register adresgegevens en telefoonnummer van professionals onbedoeld zijn getoond door een fout in de software. Dit is gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens. SKJ heeft de professionals waarvan bedoeld of onbedoeld de adresgegevens zichtbaar zijn geweest in het openbaar register geïnformeerd en heeft aan hen verontschuldigingen aangeboden. Momenteel wordt de aanpassing gedaan dat wanneer professionals hun adresgegevens en/of telefoonnummer aanvullend in het openbaar register getoond willen hebben zij deze gegevens zelf moeten invullen. Wanneer zij de zichtbaarheid van deze gegevens in het openbaar register weer uitzetten, worden de velden automatisch gewist.
Deurwaarders die onterecht kosten in rekening brengen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Deurwaarder GGN moet tienduizenden klanten compenseren na zaak e-Court»?1
Het bericht is gebaseerd op de uitspraak van het Hof van beroep van 29 oktober 2019 in een tuchtzaak tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In deze tuchtzaak stond ter discussie de bevoegdheid van de gerechtsdeurwaardersdienstverlening ten behoeve van arbitrage door het zogenoemde e-Court. Gezien het rechtsstatelijke belang van een goede uitoefening van het ambt door de gerechtsdeurwaarder mag geen onduidelijkheid bestaan over wat onder die ambtsuitoefening wordt verstaan. Dit ambt brengt bepaalde verantwoordelijkheden en privileges met zich mee.2 Juridisch gezien ligt er nu een duidelijke uitspraak van de hoogste tuchtrechter over de relatie tussen exploten en ambtshandelingen, over de rechtmatigheid van de toegang tot de basisregistratie personen (BRP) en over de vraag of de kosten van het exploot (de ambtshandeling) mogen worden doorbelast aan de schuldenaar.
Is het juist dat circa 34.000 mensen circa 160 euro onterecht hebben betaald aan deurwaarderskantoor GGN?
Dat is aan de burgerlijke rechter om vast te stellen. De tuchtrechter heeft met nadruk voorop gesteld dat het niet aan de tuchtrechter, maar aan de burgerlijke rechter is om bindend vast te stellen hoe regels van burgerlijk recht en burgerlijke rechtsvordering (waaronder begrepen eventuele aansprakelijkheid voor schade) worden uitgelegd. Het landelijk overlegorgaan sociaal raadslieden (LOSR) heeft reeds een proefproces aangekondigd. Ook de andere betrokken partijen – zo lees ik in het door u aangehaalde mediabericht – zoeken uit of sprake is van ten onrechte in rekening gebrachte kosten.
Deelt u de mening dat GGN dit geld uit zichzelf moet terugbetalen aan gedupeerden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt u om dit te realiseren?
Dat oordeel is uiteindelijk aan de burgerlijke rechter. Zie het antwoord op vraag 2. Uit het bericht maak ik op dat het de intentie is van betrokken partijen om daar waar sprake is van ten onrechte in rekening gebrachte deurwaarderkosten, zij zich zullen inspannen om dat recht te zetten.
Bent u het ermee eens dat de berisping van de tuchtrechter terecht is, maar dat GGN er ook toe moet worden aangezet om het geld actief terug te betalen? Zo nee, waarom niet?
Het oordeel van de tuchtrechter op de klacht is helder. Dat impliceert echter nog niet dat de deurwaarder op basis van deze uitspraak actief geld terug moet betalen. Zie het antwoord op vraag 2. In deze kwestie is het aan betrokken partijen om te bepalen of er schuldenaren gedupeerd zijn en daar waar sprake is van ten onrechte in rekening gebrachte deurwaarderkosten, zich te zullen inspannen om dat recht te zetten. Of en in welke mate opdrachtgevers eventueel zouden moeten bijdragen in de kosten die de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot gemaakt heeft, is aan opdrachtnemer en opdrachtgever.
Deelt u de mening van de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden (LOSR) dat GGN alle ten onrechte in rekening gebrachte kosten uit zichzelf moet corrigeren en terugbetalen en dat ook de zorgverzekeraars hierin moeten bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat digitale rechtspraak (e-Court) niet geschikt is voor dit soort zaken? Bent u bereid te realiseren dat cliënten op zijn minst hun akkoord moeten geven aan digitale rechtspraak?
E-Court maakt in consumentenzaken gebruik van arbitrage. In mijn brief van 16 april 2018 ben ik uitgebreid daarop ingegaan.3 Zoals ik destijds al aangaf, sta ik positief tegenover innovatieve vormen van (digitale) geschilbeslechting die zien op het bereiken van een effectieve, betaalbare en voor beide partijen bevredigende oplossing. E-Court zou hieraan een bijdrage kunnen leveren, mits aan de wettelijke vereisten is voldaan, zodat de rechten van partijen worden gewaarborgd. Zo kijk ik er nog steeds naar.
Het is niet zo dat de keuze voor een traject van digitale rechtspraak buiten de consument om gebeurt. Het wettelijk kader biedt consumenten jegens wie arbitrage wordt aangespannen de mogelijkheid om binnen een maand alsnog de keuze voor de overheidsrechter te maken.4 De voorzieningenrechter die een verzoek om toestemming tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in een consumentenzaak beoordeelt, is verplicht om het arbitragebeding ambtshalve (zonder dat de consument het hem heeft gevraagd) daarop te toetsen alsmede om na te gaan of de consument daadwerkelijk de in het arbitragebeding opgenomen termijn van ten minste een maand is gegund. Dat heeft de Hoge Raad onlangs bevestigd.5
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over armoede- en schuldenbeleid op 14 november aanstaande?
Ja
De reclameactiviteiten van Toto |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Toto, via de partnermailing van de KNVB, kopers van kaartjes voor wedstrijden van het Nederlands elftal benadert om te gokken? Bent u ervan op de hoogte dat bij dergelijke wervingsacties bijvoorbeeld geld wordt toegezegd wanneer een consument zich inschrijft om te gokken op wedstrijden van het Nederlands elftal of dat er reclame wordt gemaakt voor een nieuw spel waarbij prijzen tot 2.500 euro te winnen zijn?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Zoals ik in dit geval heb begrepen is een bonus van 10 euro aangeboden als er een weddenschap op een specifieke wedstrijd zou worden geplaatst.
Vindt u het wenselijk dat consumenten na aankoop van tickets voor een sportwedstrijd, door mailing worden aangezet tot deelname aan kansspelen?
Het reclamebeleid van de Wet op de kansspelen staat toe dat, bijvoorbeeld via mailings, consumenten worden geattendeerd op het legale aanbod van sportprijsvragen in Nederland. Dat draagt bij aan de kanalisatiedoelstelling van het kansspelbeleid.
Bent u van mening dat de mailings die worden aangeboden door vergunninghouders toegestaan zijn onder de reclamecode voor kansspelen?2
De kansspelautoriteit ziet toe op naleving van de Wet op de Kansspelen en onderliggende regelgeving. Op grond van de wet- en regelgeving op het gebied van kansspelen is het kansspelaanbieders niet verboden dergelijke mails te versturen. De reclamecode voor kansspelen is opgesteld door de Stichting Reclame Code in overleg met verschillende branche-organisaties. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van deze code.
Mag het e-mailbestand van de KNVB gebruikt worden voor het doel van Toto-mailings?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het, op grond van de wet- en regelgeving op het gebied van kansspelen, kansspelaanbieders niet verboden dergelijke mailings versturen.
Is het juist dat mensen niet expliciet toestemming hebben verleend om mailings van Toto te ontvangen?
Dat is niet juist. De KNVB laat weten dat mensen, bijvoorbeeld bij het kopen van een kaartje, expliciet toestemming verlenen om Partnermailings te ontvangen. Lotto B.V. is een partner van de KNVB.
Kunt u bevestigen dat hiermee in strijd wordt gehandeld met wet- en regelgeving? Gaat u actie ondernemen om hierop te handhaven?
Neen. Zie mijn antwoorden op de vragen 4 en 5. Ik zie geen aanleiding om een dergelijke actie te ondernemen.
Deelt u de zorg dat dergelijke reclameactiviteiten gericht op bezoekers van voetbalwedstrijden van de KNVB niet enkel kanaliserend werken, conform het doel van het aanbieden van kansspelen door de Nederlandse Loterij, maar ook nieuwe en mogelijk zelfs kwetsbare mensen aanzetten tot het deelnemen aan kansspelen?
Nee, die zorg deel ik niet. Een reclame- en wervingsactiviteit als het versturen van een partnermail is toegestaan, zodat spelers kennis kunnen nemen van het legale en beschermde aanbod van sportprijsvragen in Nederland. Met het oog op de consumentenbescherming gelden er beperkende maatregelen. Zo mogen reclame- en wervingsactiviteiten niet worden gericht op maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen. Bovendien geldt dat reclame niet mag aanzetten tot onmatige deelname. Onder onmatige deelneming wordt verstaan risicovol spelgedrag dat kan leiden tot kansspelverslaving. Gezien deze maatregelen ben ik niet van mening dat de genoemde reclameactiviteiten niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het kansspelbeleid.
Bent u van mening dat de genoemde reclameactiviteiten niet in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het kansspelbeleid van de Nederlandse Loterij, namelijk het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en criminaliteit?
Zie antwoord vraag 7.
Is er bij het benaderen via de KNVB-mailing onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen?
Partnermailings waarbij het aanbod van sportprijsvragen van Lotto B.V. onder de aandacht wordt gebracht, mogen alleen worden verstuurd naar meerderjarigen die een commerciële opt-in hebben afgegeven. Hierover zijn tussen Lotto B.V. en de KNVB heldere afspraken gemaakt.
Het is zeer onfortuinlijk dat in dit geval, naar ik van de KNVB begreep door een menselijke fout, deze enkele mailing wel aan minderjarigen is gericht.
Kunt u uitsluiten dat deze wervingsactie minderjarigen heeft bereikt? Zo nee, welke gevolgen heeft dit?
Ik kan niet uitsluiten dat deze wervingsactie ook minderjarigen heeft bereikt. De KNVB heeft mij evenwel laten weten dat geen enkele minderjarige (via doorklikken) gebruik heeft gemaakt van het aanbod in de mail.
Naar aanleiding van het incident van 5 september heeft de KNVB een excuusmail gestuurd naar de desbetreffende groep minderjarigen en daarbij aangegeven dat deelname aan sportprijsvragen alleen openstaat voor personen van 18 jaar en ouder.
Is het daarnaast juist dat via de KNVB-app Voetbal.nl ook voor Toto wordt geadverteerd?
Ik heb inderdaad vernomen dat binnen Voetbal.nl advertenties van Lotto B.V. voor Toto te zien zijn.
Wordt er bij het benaderen via de Voetbal.nl-app onderscheid gemaakt tussen minderjarigen en meerderjarigen? Zo ja, hoe wordt dit toegepast bij de functie in de applicatie om eenvoudig van profiel te wisselen?
De KNVB laat weten dat alleen gebruikers van 18 jaar en ouder advertenties van Toto te zien krijgen. Wanneer iemand wisselt naar het profiel van zijn of haar minderjarige kind, zullen er geen advertenties van Toto meer zichtbaar zijn.
Bent u bereid met de Kansspelautoriteit, de Nederlandse Loterij en de KNVB in gesprek te gaan teneinde wervingsacties van Toto via de partnermailing van de KNVB te voorkomen alsmede advertenties via officiële applicaties van de KNVB?
Het is niet ongebruikelijk dat partijen gebruik maken van de ledenlijst van derden bij het maken van reclame en daar contractueel afspraken over maken. Ook op grond van de Wet op de Kansspelen en onderliggende regelgeving is het kansspelaanbieders niet verboden om gebruik te maken van de ledenlijst van derden bij het maken van reclame voor een kansspelproduct. Daarnaast is het aanbieden van een bonus bij wet- en regelgeving niet verboden. Wel moet worden voorkomen dat een minderjarige in aanraking komt met kansspel gerelateerde wervingsacties. Ik zie gezien de achtergrond van dit incident geen aanleiding om samen met de Kansspelautoriteit in gesprek te gaan met betrokken partijen inzake dergelijke wervingsacties.
Gaat u de Kansspelautoriteit oproepen te handhaven op het advertentiebeleid van Toto?
Nee, de Kansspelautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan en neemt derhalve zelf de beslissing om al dan niet over te gaan tot handhaving.
Wilt u tevens, conform het verzoek van de Kamer van 3 september jl., op korte termijn reageren op het bericht «Kinderen kunnen moeiteloos online gokken, toezichthouder greep nog nooit in»?3
Zie mijn brief van 15 november 2019.4
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Kansspelen van 27 november 2019?
Ja
De brief inzake 'Reactie op verzoek commissie over de berichtgeving ‘Geld voor verstoorder dodenherdenking Vught na plaatsing in isoleercel’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre acht u het passend dat gedetineerden een geldvergoeding krijgen vanwege simpele vormfouten?1
In de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) staat in artikel 68 dat een onafhankelijke beklagcommissie van een penitentiaire inrichting de mogelijkheid heeft om een geldelijke tegemoetkoming vast te stellen voor de klager. Het is aan de beklagcommissie om van deze mogelijkheid gebruik te maken. De beklagcommissie volgt daarbij de jurisprudentie van de afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ).
Ik onthoud mij van een oordeel over de beslissing van de beklagcommissie in deze individuele zaak. Ik kan wel begrijpen dat de toekenning van een geldelijke vergoeding voor een vormfout in deze zaak in de publieke opinie de wenkbrauwen doet fronsen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Commissie van Toezicht van de penitentiaire inrichting (PI) Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming over de gepastheid van financiële compensatie bij overduidelijke vergissingen of summiere vormfouten als in de genoemde situatie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb de casus voorgelegd aan de RSJ en aan hen de vraag gesteld hoe zij kijken naar een financiële vergoeding bij vormfouten. De RSJ wijst op de Penitentiaire Beginselenwet, waar in artikel 68 staat dat een onafhankelijke beklagcommissie de mogelijkheid heeft om een geldelijke tegemoetkoming vast te stellen voor de klager en de jurisprudentie die de afdeling rechtspraak van de RSJ hierover heeft gevormd. De RSJ heeft er ook op gewezen dat het de DJI vrij staat om tegen een beslissing van de commissie in beroep te gaan en in dat beroep te motiveren waarom DJI meent dat een tegemoetkoming niet behoort te worden vastgesteld.
Deze casus is voor mij aanleiding om DJI te vragen om in gevallen waarin DJI meent dat een financiële tegemoetkoming niet behoort te worden vastgesteld in beroep te gaan.
Overigens geldt in zijn algemeenheid dat de commissies in de praktijk lang niet altijd financieel compenseren. Ze doen dit bij voorkeur «in natura». Bijvoorbeeld een extra bezoekuur, als er bij de bezoekersregeling van een gedetineerde iets mis is gegaan. Pas als dat niet mogelijk is, dan maakt de commissie de overweging of een financiële tegemoetkoming verstrekt moet worden.
Ik zal deze kwestie de komende tijd blijven volgen. Mocht het instellen en goed motiveren van het beroep van de DJI geen of onvoldoende effect sorteren dan zal ik overwegen of een aanpassing van de PBW geboden is.
De onrust bij de rechtbank Noord-Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de onrust en angstcultuur bij de rechtbank Noord-Nederland?1 Deelt u de zorgen hierover?
Ja, ik ken het bericht. Inmiddels heeft de president van de rechtbank Noord-Nederland laten weten dat zij heeft besloten haar functie per direct neer te leggen. Ik betreur het dat er een dergelijke situatie is ontstaan.
Wat is uw reactie op het voorstel van de vakbonden om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar deze situatie en de onrust onder medewerkers van deze rechtbank, een onderzoek geleid door drie personen waarvan één namens vakbonden en medezeggenschap, iemand namens de werkgever en voorgezeten door een onafhankelijk persoon?2 Bent u bereid het belang van een dergelijk onderzoek onder de aandacht te brengen bij de betrokken partijen en hen te verzoeken een dergelijk onderzoek mogelijk te maken?
De Raad voor de rechtspraak heeft in een persbericht laten weten met de rechtbank in gesprek te gaan over wat nodig is voor de organisatie en haar medewerkers. De uitnodiging van vakbond FNV om een onderzoek in te stellen naar de situatie bij de rechtbank zal in die besprekingen betrokken worden.
Ik vertrouw erop dat de rechtbank en de Raad tot goede afspraken zullen komen over welke stappen moeten worden gezet om de rust in de organisatie te herstellen en weer te komen tot een compleet bestuur.
Het bericht ‘Wekelijks tbs-geweld’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wekelijks tbs-geweld»?1
Ja.
Is van alle incidenten tegen deze tbs’ers aangifte gedaan, en zijn zij strafrechtelijk vervolgd voor hun daden? Zo nee, waarom niet?
Alle klinieken zijn wettelijk verplicht om aangifte te doen van misdrijven. En daarnaast heeft DJI nadrukkelijk afgesproken dat er altijd aangifte wordt gedaan wanneer geweld wordt gepleegd tegen medewerkers. Indien aangifte is gedaan van het gepleegde geweld zal het OM, met inachtneming van alle feiten en omstandigheden, een vervolgingsbeslissing nemen.
Het Openbaar Ministerie houdt niet centraal bij of strafbare feiten zijn gepleegd tegen medewerkers van tbs-instellingen. Daarom kan ik geen uitspraak doen over of de tbs’ers, die in het artikel worden genoemd, zijn vervolgd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat vanaf nu alle incidenten in tbs-klinieken geregistreerd worden en niet langer weggemoffeld kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Meldingsinstructie TBS moeten alle tbs-klinieken incidenten als gijzeling, (poging tot) ontvluchting, agressie tegen personeel, ernstige ordeverstoringen, ongeoorloofde afwezigheid door de klinieken worden gemeld aan DJI.
Deelt u de mening dat tbs-klinieken vol met tuig zitten? Ziet u eindelijk in dat dit tuig niet langer in een tbs-kliniek hoort maar in de gevangenis? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel is er specifiek op gericht herhaling van een misdrijf in de toekomst te voorkomen. Onderzoek uit 2019 laat zien dat, over de periode 2010–2014, in totaal 18,8 procent zich binnen twee jaar na de tbs met verpleging van overheidswege opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit2, waarvan 8,4 procent aan een tbs-waardig feit. Bij voormalig gedetineerden zonder tbs ligt de recidive beduidend hoger: 45,3 procent.3
De tbs-maatregel is het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hadden en een gevaar voor de samenleving vormen. Een tbs-gestelde kan zo lang als nodig worden behandeld ter voorkoming van recidive. Een gevangenisstraf biedt deze mogelijkheid niet. Het verruilen van de tbs-maatregel voor een gevangenisstraf leidt tot minder veiligheid voor de samenleving in plaats van meer.
Deelt u de mening dat het uw primaire taak is de Nederlandse maatschappij te beschermen, en niet criminelen in een tbs-kliniek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe lang blijft u nog verdedigen dat tbs een veilig systeem is, zolang deze tbs’ers wekelijks misdrijven plegen, ernstig letsel veroorzaken ondanks alle dure behandelingen waar de Nederlandse belastingbetaler voor opdraait? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid per direct alle tbs-klinieken te sluiten en extra gevangenissen te openen om dit tbs-tuig onder te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.