Het bericht ‘Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in’ |
|
Remco Bosma (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strijd tegen kiloknaller gaat nieuwe ronde in»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Wakker Dier de definitie van het begrip «kiloknaller» zo heeft gewijzigd dat er plots 40 procent meer kiloknallers in 2015 zijn?2
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel van
19 mei jl. staat het de Stichting Wakker Dier vrij om haar eigen definitie van kiloknaller aan te passen. Het is echter niet gewenst dat Wakker Dier consumenten op het verkeerde been zet. Daarom moet zij deze aanpassing wel helder communiceren naar het brede publiek, zeker als door de nieuwe definitie een stijging wordt gesuggereerd die er bij het handhaven van de oorspronkelijke definitie niet of minder sterk zou zijn geweest.
Deelt u de mening van Wakker Dier dat vlees zonder Beter Leven Keurmerk dat zonder prijsverlaging in een folder vermeld staat ook onder kiloknallers geschaard dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de vijftig wetenschappers de aanpassing van de gehanteerde definitie door Wakker Dier zien als een «woordenspel van ondergeschikt belang»?
Het is aan de wetenschappers zelf hoe zij de aanpassing van de door Wakker Dier gehanteerde definitie kwalificeren.
Deelt u de mening dat dit een vreemde manier is van onderzoek doen en dat dit binnen de reguliere wetenschap niet geaccepteerd zou worden?
Een (tussentijdse) wijziging van onderzoeksopzet is – ook in de reguliere wetenschap – niet ongebruikelijk, mits dit helder gecommuniceerd en beargumenteerd wordt en gevolgen hiervan voor bijvoorbeeld het volgen van trends over de jaren heen duidelijk worden gemaakt.
Deelt u de mening dat Wakker Dier een serieus, gefundeerd debat over de verkoop van vlees onmogelijk maakt door deze manipulatie van cijfers? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dergelijke trucs tevens niet thuishoren in een serieus debat?
Nee. Het maatschappelijke debat heeft betrekking op de (on)wenselijkheid van het stunten met dieren en niet over de gehanteerde definitie van Wakker Dier.
Het aanmerken van een paardenmarkt als erkende verzamelplaats |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven of een paardenmarkt op basis van de geldende EU-wetgeving een erkende verzamelplaats is, of aangemerkt kan worden als erkende verzamelplaats? Zo ja, aan welke specifieke voorwaarden moet een paardenmarkt voldoen volgens de EU-wetgeving? Zo nee, kunt u aangeven waarom onder de geldende EU-wetgeving een paardenmarkt niet als erkende verzamelplaats aangemerkt mag worden? Op basis van welke EU-wetgeving is dit?1
Uit artikel 7 van Richtlijn 2009/156/EG van de Raad van 30 november 2009 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (hierna: richtlijn 2009/156) volgt dat handelsverkeer in paarden tussen lidstaten óf rechtstreeks van het bedrijf van herkomst naar de plaats van bestemming óf via een erkend verzamelcentrum mag plaatsvinden. De richtlijn geeft dus slechts twee mogelijke vervoersbewegingen voor intracommunautair handelsverkeer in paarden. Voor de eisen waaraan een erkend verzamelcentrum moet voldoen wordt in artikel 7 van richtlijn 2009/156 verwezen naar Richtlijn van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (hierna: richtlijn 64/432). Deze eisen zijn beschreven in artikel 11 van richtlijn 64/432.
De eisen die onder andere aan een verzamelcentrum worden gesteld zijn dat een dergelijk verzamelcentrum voor ieder gebruik gereinigd en ontsmet wordt, dat er passende voorzieningen voor afzondering aanwezig moeten zijn en dat de eigenaar van het verzamelcentrum een register moet bijhouden met daarin gegevens over de aangeleverde en verzonden paarden vanaf dat verzamelcentrum.
Op dit moment zijn er op grond van Europese regelgeving geen erkende paardenverzamelcentra in Nederland. De paardenmarkten die op dit moment in Nederland plaatsvinden verschillen van opzet en karakter. Organisatoren van paardenmarkten zullen zelf moeten afwegen of ze willen voldoen aan de gestelde eisen. Op dit moment wordt bekeken hoe de Europese eisen vorm krijgen in de nationale regelgeving. Hierover wordt overleg gevoerd met de sector. Als de regelgeving aangepast is, kunnen aanvragen voor een erkenning worden ingediend. Deze zullen dan worden beoordeeld.
In algemene zin zijn op het handelsverkeer van dieren ook de Europese transportverordening (Vo 1/2005) en de Controlepostverordening
(Vo 1255/97/EEG) van toepassing. De eisen die vanuit Europese regelgeving aan erkende verzamelcentra worden gesteld, laat overigens de mogelijkheid voor lidstaten onverlet om aanvullende regels te stellen, bijvoorbeeld vanuit veterinair oogpunt.
Bent u bereid bij bovenstaande vragen een uitgebreide argumentatie te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze vragen vóór het Algemeen overleg Dierenwelzijn voorzien op 28 april 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Jonge Landbouwersregeling pakt totaal verkeerd uit’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) «Jonge Landbouwersregeling pakt totaal verkeerd uit»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op dit bericht?
Het NAJK geeft in het bericht aan dat met de huidige regeling naast jonge landbouwers ook samenwerkingsverbanden, voor de daadwerkelijke bedrijfsovername, volledige aanspraak kunnen maken op het beschikbare budget.
Binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kunnen jonge landbouwers zowel onder pijler 1 als onder pijler 2 Europese landbouwsteun aanvragen. Op basis van artikel 50, tweede lid sub a van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt een jonge landbouwer gedefinieerd als «een natuurlijk persoon, die voor de eerste keer als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf opricht of die zo’n bedrijf al heeft opgericht in de periode van 5 jaar voorafgaande aan de eerste aanvraag». In het bericht van het NAJK wordt met betrekking tot de opmerking rond samenwerkingsverbanden met name gedoeld op het tweede deel van de definitie. Bij de totstandkoming van de verordening is op voorstel van een aantal lidstaten deze zinsnede aan de definitie toegevoegd. Nederland heeft destijds tegengestemd. Door deze aanvulling is het mogelijk dat ook jonge landbouwers in andere verbanden dan in de hoedanigheid van zelfstandig bedrijfshoofd in aanmerking komt voor subsidie onder deze regeling. De klacht van het NAJK komt grotendeels voort uit de definitie van het begrip jonge landbouwers zoals deze is opgenomen in de Europese regelgeving. Aanpassing van de definitie zal derhalve pas mogelijk zijn bij een herziening van het GLB. Over de gevolgen van deze definitie voor de uitbetaling bij beide pijlers is met het NAJK meermaals overlegd.
Waar komt de subsidie wel terecht en is dit conform de voorwaarden?
De subsidie komt terecht zowel bij de jonge landbouwers die als zelfstandig bedrijfshoofd gevestigd zijn als bij jonge landbouwers die onderdeel zijn van een samenwerkingsverband, veelal maatschappen waarvan een of beide ouders en/of andere gezinsleden deel uitmaken. De voorwaarden van de subsidieregeling voldoen aan de vereisten zoals deze zijn opgenomen in de Europese verordeningen die betrekking hebben op het GLB.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de beschikbare subsidie uit Brussel (de Jonge Landbouwersregeling) bij de juiste doelgroep, de jonge landbouwers, terechtkomt?
Met de inwerkingtreding van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3) is de uitvoering van de regeling jonge landbouwers overgedragen aan de provincies. Zij zijn vanuit deze verantwoordelijkheid aan zet om de jonge landbouwersregeling al dan niet aan te passen bij de volgende openstelling.
Kunt u aangeven wat specifiek uw inbreng is geweest over de aangekondigde maatregelen door Commissaris Hogan?1 2
Zoals ik heb aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van
14 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 900) heeft het Nederlandse voorzitterschap in de Raad voorzitterschapsconclusies vastgesteld (ST 7108/16), waarin de Europese Commissie wordt verzocht actie te ondernemen als antwoord op de aanhoudende moeilijke marktsituatie in de zuivel-, varkens-, groenten- en fruitsector.
Vanuit mijn rol als voorzitter van de Landbouw- en Visserijraad heb ik in de voorzitterschapsconclusies een aantal essentiële uitgangspunten opgenomen voor een nieuw maatregelenpakket van de Europese Commissie. Zoals in de Geannoteerde agenda voor de Raad is aangegeven, heeft het Nederlandse voorzitterschap de voorstellen van de verschillende lidstaten samengevat in een document (ST 6284/16). Dit document is naar aanleiding van een voorbereidende bespreking voor de Raad nader uitgewerkt (ST 6877/16) en onder Lidstaten verspreid. In dit document heeft het Nederlandse voorzitterschap de verschillende door de lidstaten voorgestelde oplossingen verwerkt die de marktsituatie zouden moeten verbeteren.
Het gaat om een herbevestiging van de gekozen weg voor marktoriëntatie in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en respect voor de principes van de interne markt (dus geen nieuwe quotasystemen, geen verhoging van de interventieprijzen). Bovendien moet het nieuwe maatregelenpakket snel en makkelijk uitvoerbaar zijn en passen binnen de huidige budgettaire en juridische kaders.
In de voorzitterschapsconclusies heeft het Nederlandse voorzitterschap alle marktdeelnemers in de zuivel- en varkensvleessector opgeroepen om deze uitgangspunten te respecteren en bij te dragen aan het herstel van het evenwicht tussen aanbod en vraag.
Wat betekenen deze maatregelen concreet voor de melkvee- en varkenshouders in Nederland? Kunt u hierbij ingaan op de verschillen die mogelijk zijn tussen de verschillende lidstaten? Wat betekent dit voor de verschillen die kunnen ontstaan waarbij de kans op een ongelijk speelveld wordt vergroot?
Voor een aantal maatregelen geldt dat marktdeelnemers in de melkvee- en varkenssector in beginsel zelf kunnen beslissen of ze gebruik willen maken van maatregelen, zoals de vrijwillige productiebeperking voor melk, het aanbieden van magere melkpoeder en boter voor interventie (waarvan de huidige omvang van de plafonds voor interventie tegen een vaste prijs verdubbeld wordt) en het aanbieden van varkensvlees voor een nieuwe regeling voor private opslag, vanaf het moment dat deze in werking zijn getreden. Deze maatregelen bieden voor de gehele Europese markt voordelen, ook als niet alle marktdeelnemers er gebruik van maken.
Lidstaten voeren onderling verschillend beleid binnen de Europees vastgestelde kaders van het GLB en hebben derhalve nationale regelingen die onderling verschillen. Het is dus mogelijk dat lidstaten verschillend om zullen gaan met de tijdelijke mogelijkheden die worden geboden voor het verlenen van staatssteun in dit pakket. Aangetekend zij overigens dat staatssteun aan strikte voorwaarden is verbonden (zie beantwoording vragen 3, 5 en 6) en goedkeuring van de Europese Commissie vereist is. Tevens is staatssteun afhankelijk van de beschikbaarheid van nationaal budget.
Zoals ik heb aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl. (Kamerstuk 21 501- 32, nr. 900), ben ik van mening dat met dit aanvullende maatregelenpakket van de Europese Commissie een stap in de goede richting is gezet om de problemen van de landbouwers in met name de zuivel- en varkensmarkt aan te pakken. Dat er enig effect is op de (on)gelijkheid van het speelveld heb ik afgewogen tegen het feit dat de maatregelen passen in een beleid van marktoriëntatie, de principes van de interne markt worden gerespecteerd (dus geen nieuwe quotasystemen, geen verhoging van de interventieprijzen) en de markt hopelijk structureel verbeterd.
Is het waar dat lidstaten de ruimte krijgen om 30 duizend euro per jaar per bedrijf aan staatssteun te leveren? Is het waar dat hier geen verdere voorwaarden aan zijn verbonden? Vindt u dit een gewenste ontwikkeling? Zo ja, waarom?
In de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 899) werd een samenvatting gegeven van en verwezen naar het document ST 6284/16 welke via Extranet voor u beschikbaar is. Dit document is een samenvatting van de ruim honderd voorstellen die de lidstaten hebben gedaan ter verbetering van de marktsituatie. In dit document staat aangegeven dat sommige lidstaten een verhoging van de deminimisdrempel hebben voorgesteld. Deze bedraagt momenteel 15.000 euro over een periode van drie belastingjaren. Dit is een bedrag dat thans over een periode van drie jaar uitgekeerd mag worden en niet onder de generieke staatssteunregels valt.
In de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl. heeft de Europese Commissie aangegeven dat een verhoging van deze deminimisdrempel een aanpassing in de verordening vereist. Een dergelijke procedure kost zeker zeven maanden. Verhoging van de deminimisdrempel is derhalve geen oplossing voor landbouwers die acute liquiditeitsproblemen ervaren. Bovendien heeft de Europese Commissie aangegeven dat de deminimisdrempel met ingang van 1 januari 2014 reeds verdubbeld is en dat een verdere verhoging mogelijk concurrentieverstorend kan werken. Derhalve heeft de Europese Commissie het verzoek om de deminimisdrempel te verhogen niet gehonoreerd.
In plaats daarvan heeft de Europese Commissie in de Raad voorgesteld om onder de geldende generieke staatssteunregels tijdelijk toe te staan dat lidstaten per bedrijf per jaar 15.000 euro staatssteun mogen verlenen, zonder nationaal plafond. Lidstaten kunnen zelf bepalen of zij hiervan gebruik maken.
Lidstaten kunnen daartoe overeenkomstig punt 30 van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01) een steunmaatregel ontwerpen en deze rechtstreeks op grond van artikel 107, derde lid, van het Verdrag aangaande de Werking van de Europese Unie (VWEU) notificeren bij de Europese Commissie. De Europese Commissie onderzoekt de aangemelde steunmaatregel en besluit vervolgens of het deze steunmaatregel goedkeurt of niet.
De Europese Commissie schetst twee soorten maatregelen waarvoor zij overeenkomstig punt 30 van de richtsnoeren rechtstreeks op grond van artikel 107, derde lid, VWEU goedkeuring zou kunnen verlenen:
De Europese Commissie geeft aan dat, wil een steunmaatregel goedgekeurd worden, deze moet voldoen aan een aantal voorwaarden zodat deze de handel niet beïnvloedt op een manier die tegen de gemeenschappelijke belangen van de EU ingaat:
Daar deze aankondiging van de Europese Commissie pas in de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl. is gedaan, kon dit nog niet in de eerder verschenen geannoteerde agenda voor die Raad worden opgenomen. Uw Kamer is in het verslag van de Raad geïnformeerd over de uitkomsten van de Raad, inclusief deze aankondiging van de Europese Commissie.
Wat betekent de uitbreiding van de staatssteun-maatregel voor de concurrentiepositie van de Nederlandse melkvee- en varkenshouders?
Landbouwers hebben toegang tot tijdelijke financieringsregelingen op basis van artikel 107 derde lid (VWEU), in de vorm van directe subsidies, leningen of garanties om hun productie te bevriezen of te verlagen of om een liquiditeitstekort te overbruggen. Lidstaten kunnen zelf bepalen of zij voor deze gevallen een steunregeling willen openstellen. Zoals hiervoor beschreven is deze steun gebonden aan strikte voorwaarden die er voor moeten zorgen dat de concurrentiepositie van melkvee- en varkenshouders niet op negatieve wijze beïnvloed wordt en moet aan een dergelijke regeling vooraf goedkeuring worden verleend door de Europese Commissie.
Kunt u aangeven waarom de maatregel van staatssteun-verruiming niet is opgenomen in de lijst van maatregelen in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl.3, terwijl deze wel in de lijst van samengevatte maatregelen is opgenomen (ST 6284/16)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het zo zijn dat een dergelijke belangrijke beslissing niet prominent in de lijst van vijf categorieën is opgenomen, terwijl dergelijke maatregelen een grote impact hebben op de concurrentiepositie van Nederlandse veehouderijen en de werking van de interne Europese markt?
Zie antwoord vraag 3.
Een andere maatregel is het verlenen van export-krediet in aanvulling op de maatregelen die nationaal worden genomen; kunt u aangeven hoe lidstaten invulling mogen geven aan deze maatregel?
Zoals ik heb aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 900) en de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 11 april a.s. gaat de Europese Commissie samen met de Europese Investeringsbank (EIB) en de lidstaten de haalbaarheid onderzoeken van een EU-exportkredietinstrument voor landbouwproducten. De Europese Commissie komt in mei 2016 met haar eerste bevindingen.
Bent u van mening dat dergelijke maatregelen bijdragen aan een structurele verbetering van zowel de melkvee- als varkenssector? Zo ja, op welke manier draagt het bij aan een betere marktpositie, verbetering en verduurzaming van de bedrijfsvoering en aan een aanpak van de huidige crisis?
Zoals aangegeven in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl. en in mijn antwoord op vraag 2 ben ik van mening dat met dit aanvullende pakket een stap in de goede richting is gezet om de problemen van de landbouwers aan te pakken. Aan de huidige slechte marktsituatie liggen behalve acute problemen echter ook structurele problemen ten grondslag. De Raad was unaniem van mening dat ook deze structurele problemen aangepakt moeten worden. In de Raad van juni aanstaande zal hierover verder worden gesproken.
Hoe zal het nieuwe pakket aan maatregelen ter waarde van 500 miljoen euro worden opgenomen in de Europese begroting?4 Vanuit welke post wordt deze 500 miljoen euro beschikbaar gesteld? Heeft het totaal van 1 miljard euro dat er nu wordt uitgetrokken voor de aanpak van de huidige crisis op agrarische markten gevolgen voor de begroting? Zo nee, waar wordt deze dan uit bekostigd?
Er is geen sprake van een aanvullend steunpakket ter grootte van 500 miljoen euro. De Europese Commissie heeft extra maatregelen aangekondigd, omdat het eerdere pakket van september 2015 van 500 miljoen euro (Kamerstuk 21 501–32, nr. 874) nog niet heeft geleid tot voldoende herstel van de markt. De Europese Commissie verwacht de aanvullende maatregelen te kunnen financieren via herschikking binnen de bestaande begroting voor landbouwbeleid en ziet daarom geen reden om met aanvullende dekkingsvoorstellen te komen. Hierbij speelt mee dat volgens informatie van de Europese Commissie tot nu toe slechts ongeveer een derde van het bedrag van het pakket van maatregelen van de Europese Commissie van september 2015 door de lidstaten is besteed. Ik heb de Europese Commissie opgeroepen om te onderzoeken welke aanvullende financieringsmogelijkheden binnen het budget voor het GLB in het EU-Meerjarig Financieel Kader gevonden kunnen worden, mocht de marktsituatie onvoldoende verbeteren. Het aanspreken van de crisisreserve wordt daarbij als uiterste middel meegenomen.
Kunt u aangeven of er in het licht van het nieuwe maatregelenpakket ook aandacht is besteed aan de reeds aangekondigde maatregelen van individuele lidstaten die de eerlijke concurrentiepositie tussen EU-lidstaten kunnen aantasten, zoals de aangekondigde maatregelen van ruim 3,6 miljard euro door Frankrijk op onder meer verlaging van sociale lasten voor agrariërs, vrijstelling van renteaflossing en een moratorium op milieueisen? Deelt u de zorgen hierover? Zo ja, heeft u dit ook ingebracht tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 14 maart jl.? Zo nee, waarom deelt u deze zorgen niet?
In mijn ogen zouden maatregelen moeten aansluiten bij het principe van marktoriëntatie en gericht moeten zijn op verbetering van het concurrentievermogen, zoals het innovatief vermogen, marktkracht en het stimuleren van de export. Ik deel evenwel de zorg over oneerlijke concurrentieposities. Zoals mijn ambtsvoorganger in augustus 2015 al heeft gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 20142015–3063 Aanhangsel van de Handelingen, 6 augustus 2015) is het in eerste instantie aan de Europese Commissie om op te treden indien er sprake is van marktverstoring of ongeoorloofde staatssteun.
Deelt u de mening dat het huidige Gemeenschappelijke Landbouwbeleid te veel ruimte laat om staatssteun toe te laten wat leidt tot een ongelijk speelveld? Deelt u de mening dat deze maatregelen geen enkele stimulans zijn voor de lidstaten om de landbouw te moderniseren? Zo nee, waarom niet?
Het GLB biedt instrumenten voor alle landbouwers in de EU. Om een dergelijk groot instrument toch flexibel en zoveel mogelijk toepasbaar te laten zijn in de verschillende lidstaten, is enige ruimte binnen de kaders nodig en gewenst. Ik ben niet van mening dat de aanvullende maatregelen leiden tot een ongelijk speelveld, gelet op de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen en de Europese Commissie die hierop toeziet. In het GLB zijn daarnaast verschillende instrumenten beschikbaar in onder andere de tweede pijler van het GLB (plattelandsontwikkeling), die landbouwers stimuleren te moderniseren.
Kunt u aangeven hoe het nieuwe pakket aan maatregelen past binnen de randvoorwaarden en criteria van de motie Lodders c.s.?5
Ik verwijs graag naar de antwoorden op vraag 3, 5, 6 en 10. In het verslag van de informele Landbouwraad van 13 tot en met 15 september 2015 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 876) heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer al eerder gemeld dat de inzet is gericht op een maatregelenpakket met heldere criteria en voorwaarden die een gelijk speelveld binnen Europa waarborgen. Die inzet zet ik onverminderd voort.
Bent u bekend met het bericht «Veel fouten bij uitgaven EU-subsidies voor platteland» en de EU-trendrapportage van de Algemene Rekenkamer?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de meeste fouten worden gemaakt in de giften voor plattelandsontwikkeling en regionaal beleid?
In het EU-trendrapport wordt de vraag onderzocht in hoeverre het Europese geld in alle Europese lidstaten rechtmatig, doeltreffend en doelmatig is besteed. Dit onderzoek vindt plaats aan de hand van de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen die in de Europese Unie worden uitgebracht door onder meer de Europese Rekenkamer. Dit betreft ook het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 waar in het artikel van de Boerderij aan wordt gerefereerd. Het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 is 5 februari jl. met de vaste commissie voor Financiën in een schriftelijk overleg aan de orde geweest (Kamerstuk 24 202, nr. 34).
De in het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer aangegeven twee meest foutgevoelige uitgaventerreinen waren regionaal beleid en stadsontwikkeling met 6,1% en plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij met 6,2%.
In het artikel wordt de conclusie getrokken dat de meeste fouten worden gemaakt bij plattelandsontwikkeling en regionaal beleid, maar dit is dus breder en betreft ook stadsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij.
Het geschatte foutenpercentage van 6,2% is gebaseerd op een steekproef genomen uit de begroting van de Europese Commissie op het gebied van plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de Europese lidstaten is besteed, de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en van eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Dergelijke foutenpercentages geven dus niet per definitie weer dat Europese steun onrechtmatig is besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. Beleidsdoelstellingen op de verschillende terreinen van het plattelandsbeleid kunnen dankzij deze middelen alsnog bereikt zijn.
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 10 april 2015 (Kamerstuk 28 625, nr. 223) is bij de invulling van het nieuwe P0P3 samen met de provincies bij de keuzes van maatregelen nadrukkelijk gekeken naar het risico op fouten. Een goed voorbeeld hiervan is de overgang van het agrarisch natuurbeheer naar een collectief systeem vanaf 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 220). De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden. Daarnaast is in P0P3 het aantal maatregelen sterk teruggebracht, waardoor er meer focus en samenhang is. Wel dient erkend te worden dat het risico op fouten bij het plattelandsbeleid relatief hoog is, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen die zijn afgestemd op de regio's, en omdat het zeer diverse vaak relatief kleine maatregelen betreft. Zoals ook aangegeven in Raadsconclusies door de Landbouwraad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds.
Wat is het oordeel van de Algemene Rekenkamer over de rechtmatigheid van de uitgiften door Nederland? Kunt u het oordeel van de Algemene Rekenkamer nader toelichten?
Het EU-trendrapport van de Algemene Rekenkamer is een jaarlijkse publicatie die inzicht biedt in het financieel management van de Europese Unie als geheel, de EU-lidstaten en Nederland. Het beoogt een bijdrage te leveren aan het standpunt dat door de Minister van Financiën wordt uitgedragen in de Raad over het al dan niet goedkeuren van de manier waarop de Europese Commissie het geld op de Europese begroting heeft uitgegeven. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer vindt plaats aan de hand van de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen die in de Europese Unie worden opgesteld door de Europese instellingen en lidstaten. In deze verantwoordingsdocumenten komen veelal steekproeven aan bod waar Nederland soms wel en soms niet in voor komt.
De Algemene Rekenkamer doet daarmee geen concrete uitspraken over de rechtmatigheid van uitgiften door Nederland. Wel geeft zij ten algemene, dus breder dan het plattelandsbeleid en op EU-niveau, aan dat uit de diverse verantwoordingsdocumenten en controleverslagen blijkt dat de rechtmatigheid van de uitgaven in het afgelopen jaar niet is verbeterd. Op lidstaatniveau concludeert de Algemene Rekenkamer in het EU-trendrapport dat de verantwoording die de EU-lidstaten afleggen over de (rechtmatigheid van de) besteding van het EU-geld in het afgelopen jaar niet verbeterd is. Nederland is echter 1 van de 3 lidstaten die hierover in 2014 op vrijwillige basis een nationale verklaring heeft opgesteld.
De Algemene Rekenkamer constateert een foutpercentage van 6,2% voor onder meer de besteding aan plattelandsontwikkeling, terwijl er naar een percentage van 2% wordt gestreefd; wat is uw reactie op dit nog altijd hoge foutpercentage? Bent u bereid dit punt aan de orde te stellen bij de komende Landbouw- en Visserijraad?
De Algemene Rekenkamer geeft het in het Jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014 opgenomen geschatte foutenpercentage voor het gebied van plattelandsontwikkeling, milieu, klimaatactie en visserij weer.
Het geschatte foutenpercentage van 6,2% is nog steeds hoog, maar bevindt zich in een, zij het nog licht, dalende trend. In 2012 betrof het namelijk 7,9% en in 2013 6,7%. Deze ontwikkeling is positief te noemen.
Nederland, zowel Rijk en de provincies, streeft er naar dat deze trend zich doorzet en het foutenpercentage verder verlaagt.
Ik zal aandacht vragen voor het doorzetten van de trend en verdere verlaging van het foutenpercentage in het kader van het Plattelandscomité te houden seminar over het door de Europese Commissie op te stellen Annual Activity Report waarin gesproken wordt over de rechtmatigheid van de Europese ELFPO steunverlening.
De Algemene Rekenkamer constateert in haar EU-trendrapportage dat de besteding van de middelen wel duidelijk is, maar dat de verantwoording over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding vaak ontbreekt; kunt u aangeven op welke manier Nederland verantwoording aflegt over de doelmatigheid en doeltreffendheid van Europese middelen bestemd voor de agrarische sector en plattelandsontwikkeling?
Ingevolge EUVerordening 1303/2013 zijn er voor plattelandsontwikkeling onder meer verantwoordingsinstrumenten zoals jaarverslagen en de voortgangsverslagen op het gebied van verantwoording over doeltreffendheid. Nederland voert vervolgens ook een ex-post evaluatie uit over de doeltreffendheid en doelmatigheid. Het vergroten van inzicht in behaalde resultaten met EU-middelen is onderdeel van een brede inzet van de Europese Commissie onder de noemer «Budget for Results». Het kabinet steunt deze agenda. Naar verwachting zal de Europese Commissie medio 2016 met concrete voorstellen komen.
Kunt u aangeven hoe de bestedingen van de nationale envelop «Europese middelen melkvee- en varkenshouderij» worden verantwoord aan de Europese Commissie?3 Past deze verantwoording binnen de oproep van de Algemene Rekenkamer om meer aandacht te besteden aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van de gekozen maatregelen? Zo ja, op welke manier?
De oproep van de Algemene Rekenkamer richt zich tot de Europese Commissie en heeft betrekking op de eisen die aan de lidstaten worden gesteld met betrekking tot de besteding van Europese middelen in het algemeen.
In nauw overleg met de erkende branche organisatie ZuivelNL en de erkende Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) is de uitwerking van de nationale envelop tot stand gekomen (zie ook het antwoord op vraag 7). ZuivelNL en POV zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen, de besteding en het beschikbaar stellen van de middelen aan de veehouders. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zal de besteding van de middelen verantwoorden naar de Europese Commissie op basis van de verantwoordingsrapportages en de accountantsverklaringen van ZuivelNL en de POV. Over de invulling van de nationale envelop en de werkwijze loopt informeel overleg met de Europese Commissie om een doelmatige en rechtmatige besteding van de middelen te borgen. Ik zal aandringen op een spoedig besluit van de Europese Commissie.
Hoe leiden de bestedingen uit de nationale envelop en de gekozen maatregelen tot structurele verbeteringen en innovatie in de melkvee- en varkenshouderij?
De inzet van de nationale envelop voor de melkveehouderij is gericht op een verdere verduurzaming van deze sector. De middelen dragen bij aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportperspectieven van de zuivelsector op de Noordwest Europese zuivelmarkten.
Voor de varkenshouderij worden de middelen uit de nationale envelop ingezet voor een toekomstgerichte herstructurering en het versterken van de marktkracht en marktoriëntatie van de varkenshouders. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het actieplan dat wordt ontwikkeld door de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal.
De middelen dragen bij aan het versterken van onderscheidende kwaliteitsproducten en aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportpositie van de Nederlandse varkenshouderij.
Een deel van de nationale envelop wordt ingezet voor het stimuleren van investeringen in mestverwerking en mestverwaarding. Voldoende mestverwerkingscapaciteit is van belang om op termijn te komen tot een verlaging van de mestafzetkosten. Dit draagt bij aan het beheersen van de kostprijs en het structureel verbeteren van de concurrentiekracht van de melkvee- en varkenshouderij.
Hoe dragen de maatregelen uit het weidevogelpakket en de 750 euro voor weidegang bij aan een verbetering van de marktsituatie in de melkvee- en varkenshouderij? Hoe gaat u bovenstaande verantwoorden richting de Europese Commissie, zijnde maatregelen die bijdragen aan een structurele verbetering en innovatie? Kunt u onderbouwen dat in het licht van structurele verbeteringen en innovatie de gekozen maatregelen doeltreffend en doelmatig zijn?
Door vroeg te weiden hoeft in de weidevogelbroedperiode minder te worden gemaaid. Hiervan wordt een positieve invloed verwacht op de weidevogelpopulatie. De melkveehouder werkt op deze wijze aan de verdere verduurzaming van zijn bedrijf en aan maatschappelijk draagvlak. Dit biedt kansen voor een structurele verbetering van de marktsituatie in de zuivelsector. De maatregel levert eenmalig extra inkomsten op voor de melkveehouders, waar geen of geringe kosten in de bedrijfsvoering tegenover staan. Daarmee is de maatregel doeltreffend en doelmatig.
De maatregel voor weidegang en weidevogelbeheer is structureel en innovatief omdat de kennis en ervaring die in 2016 wordt opgedaan met weidevogels en vroege weidegang door een kennis- en begeleidingsproject van de Duurzame zuivelketen, Zuivel NL en NGO’s als de Vogelbescherming doorwerkt naar volgende jaren. Daarnaast wordt het vermarkten van weidevogelvriendelijke zuivelproducten structureel verbeterd door een beperkt bedrag beschikbaar te stellen voor groepen van melkveehouders die dergelijke producten op de markt brengen of gaan brengen.
Het bericht ‘NVV, NVP en NMV stappen uit overleg PAS met ministerie van Economische Zaken’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVV, NVP en NMV stappen uit overleg PAS met Ministerie van Economische Zaken.»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat zowel de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) per direct uit het overleg zijn gestapt met uw ministerie over het Programma Aanpak Stikstof (PAS)? Zo ja, wat is uw reactie op het opstappen van deze organisaties uit het overleg?
De genoemde vakbonden hebben op 29 januari jl. een brief aan mijn ministerie gestuurd, waarin ze aangaven uit het ambtelijk overleg over de PAS met mijn ministerie te stappen. Met de partners van de overeenkomst Generieke Maatregelen, waaronder LTO, NMV, NVV en NVP, heeft op 22 oktober 2015 een eerste overleg plaatsgevonden over mogelijke maatregelen voor het reservepakket. Naar aanleiding van de discussie is afgesproken de verdere ontwikkeling van reservemaatregelen voor de sector landbouw te laten wachten op de uitkomsten van een bestuurlijk overleg met de partners van de overeenkomst. Op basis daarvan zouden de vervolgstappen ten aanzien van de verdere uitwerking van het reservepakket worden bepaald. Dit bestuurlijk overleg is voorzien in het voorjaar van 2016. Ik betreur het dat de landbouwvakbonden de beslissing hebben genomen nu het overleg op te schorten en niet eerst het bestuurlijk overleg aan te gaan. Ik hecht groot belang aan overleg met alle partners van de overeenkomst. De drie organisaties zijn uitgenodigd om de bezwaren en zorgen te bespreken.
Wat is uw reactie op het feit dat deze organisaties niet gekend zijn in uw afspraken met het ministerie Infrastructuur en Milieu, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Verenging Nederlandse Gemeenten (VNG) ten aanzien van een extra reservepakket aan Generieke Maatregelen, en dat de sector pas 10 maanden later is geïnformeerd over het bestaan van dit extra reservepakket?
Het besluit om een reservepakket aan generieke maatregelen in te stellen om tegenvallers op te kunnen vangen is door de bestuurlijke partners van de PAS (het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de 12 provincies en het Ministerie van Defensie) op 19 december 2014 in het bestuurlijk overleg PAS genomen. In het AO PAS van 1 april 2015 is met de Kamer gesproken over de maatregelen in de PAS en de noodzaak om maatregelen achter de hand te hebben. Hierbij is ook het advies van de commissie MER betrokken om «maatregelen achter de hand» nader uit te werken.
In het bestuurlijk overleg PAS van 2 april 2015 zijn door de bestuurlijke partners van de PAS nadere afspraken gemaakt over de inwerkingtreding van de PAS. In de brief TK 33 037, nr. 151) van 14 april 2015 is de Tweede Kamer geïnformeerd over deze bestuurlijke afspraken. Dit betrof onder andere afspraken over het verwerken van de voorlopige aanbevelingen van de commissie MER en het vaststellen van een reservepakket aan generieke maatregelen. In het PAS-programma is vervolgens aangekondigd dat dit reservepakket van maatregelen in ontwikkeling is. Dit is ook in de brief (TK 33 037, nr. 155) van 6 juli 2015 gemeld en het is voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van belang dat dit pakket wordt doorgerekend en besproken met de sectoren. Vermeld is dat deze acties na de zomer van 2015 zouden plaatsvinden.
Conform bovengenoemde brief is op 22 oktober 2015 op ambtelijk niveau een open gesprek geweest met de landbouwsector, inclusief de bovengenoemde landbouwvakbonden, over de mogelijkheden. In deze bijeenkomst is afgesproken eerst een bestuurlijk overleg te houden tussen de partners van de overeenkomst Generieke Maatregelen, waarin besloten zou worden hoe verder te gaan met het landbouwonderdeel in het reservepakket. Daarnaast is in het Platform Maatschappelijke Organisaties, waarin ook de vakbonden zitting hebben, op 3 september 2015 het proces om tot een reservepakket te komen toegelicht en is in een vervolgoverleg op 1 december 2015 meer inhoudelijk gesproken.
Hoe vindt u dit sluimerende reservepakket aan Generieke Maatregelen passen binnen het afgesproken Convenant Maatregelen PAS tussen de overheid en de veehouderijsectoren?
De overeenkomst Generieke Maatregelen en de daarin afgesproken emissiedaling vormt een wezenlijk onderdeel voor het functioneren van de PAS. Het reservepakket wordt voorbereid, zodat er maatregelen klaarliggen die indien nodig snel ingevoerd kunnen worden als uit de monitoring blijkt dat de uitgangspunten van de PAS (voldoende dalende emissie en tot staan brengen van de achteruitgang van de natuur) niet gehaald worden.
Waarom is dit sluimerende reservepakket aan Generieke Maatregelen niet op tafel gelegd bij de gesprekken met de sector bij het opstellen van het convenant?
Ten tijde van het opstellen van de overeenkomst Generieke Maatregelen was er nog geen sprake van ontwikkeling van een reservepakket.
Wat vindt u van de oproep van de NVV, NVP en NMV om de afspraken uit het convenant met de sector (10 kiloton reductie van de ammoniakuitstoot door de veehouderij en vervolgens 56% van de depositieruimte die hiermee vrijkomt weer te reserveren voor de veehouderij), vast te leggen?
De bedoelde afspraken zijn vastgelegd in de overeenkomst Generieke Maatregelen. De toenmalige Staatssecretaris heeft meermalen, ook in uw Kamer, aangegeven zich aan de afspraken uit deze overeenkomst te houden. Mocht uit de PAS-monitoring blijken dat er minder dan 56% van de ontwikkelruimte als gevolg van de maatregelen uit de overeenkomst beschikbaar is gesteld voor de veehouderij gedurende de eerste 3 jaren van het programma, dan biedt de PAS de mogelijkheid om de ruimte in het tweede tijdvak expliciet te reserveren voor de veehouderij. Ter illustratie, op dit moment zijn circa 3.600 meldingen en vergunningaanvragen gedaan sinds de inwerkingtreding van de PAS op 1 juli 2015, hiervan is meer dan 90% afkomstig van de landbouwsector.
Kunt u tevens aangeven hoe het staat met de convenanten met andere sectoren zoals de industrie?
In het programma PAS is aangegeven dat met andere sectoren overeenkomsten mogelijk zijn. Ik ben met het havenbedrijf Rotterdam constructief in gesprek over de mogelijkheden van een convenant.
Bent u van mening dat het zorgvuldig is om de sector nu, nadat de PAS enkele maanden in werking is, te confronteren met dit reservepakket dat al die tijd boven de markt hing waar zij geen kennis van hadden en geen invloed op hebben gehad? Zo ja, kunt u aangeven waarom het niet noodzakelijk was om de partners bij het Convenant Maatregelen PAS te kennen in dit reservepakket omdat het wel degelijk van invloed is op het Convenant?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor een goede uitwerking van de PAS dat de veehouderijsectoren aan tafel zitten bij het overleg? Zo ja, wat gaat u nu ondernemen om de NVV, NVP en NMV weer aan tafel te krijgen? Zo nee, waarom acht u het niet van belang dat de bovengenoemde partijen deelnemen aan het overleg?
Het is wat mij betreft geen punt van discussie dat sectoren betrokken worden bij de ontwikkeling van een reservepakket. Mijn ambtsvoorganger heeft dat ook aangekondigd in het programma PAS dat op 1 juli 2015 inwerking is getreden. Naar aanleiding van de brief aan mijn ministerie zijn de voorzitters van de landbouwvakbonden uitgenodigd voor een gesprek om de ontstane situatie te bespreken over de volle breedte van de PAS.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de volgende voortgangsrapportage mag ontvangen met betrekking tot de PAS?
Ik ben voornemens de Kamer in april van dit jaar te informeren over de voortgang van de PAS. In het najaar zal ik de Kamer informeren aan de hand van een evaluatie van het eerste jaar van de PAS, zoals ik heb gemeld in de brief van 18 december 2015 (TK 33 037, nr. 174).
Het oneigenlijk gebruik van de pensioenknip |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht: «AFM kritisch over praktijk rond pensioenknip»?1
Ja, de AFM heeft hierover een nieuwsbrief gepubliceerd.2
Wat vindt u er van dat sommige pensioenuitvoerders er voor kiezen om enkel mee te werken aan de pensioenknip aan de eigen deelnemers? Wat vindt u van de conclusie van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat mensen hierdoor nauwelijks gebruik kunnen maken van de pensioenknip, terwijl ze dat wel zouden willen?
In de situatie dat een deelnemer de pensioengerechtigde leeftijd nadert, geldt een informatieverplichting voor de pensioenuitvoerder om de deelnemer te wijzen op de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van de pensioenknip. Deelnemers dienen daarnaast tijdig geïnformeerd te worden over de pensioenknip. Deze informatieverplichting geldt ook voor de «ontvangende» pensioenuitvoerder/verzekeraar. Ondanks de verplichting om mee te werken aan de pensioenknip bij hun deelnemers, zijn verzekeraars echter niet verplicht om een offerte voor de pensioenknip uit te brengen aan deelnemers van buiten. De contractsvrijheid brengt met zich mee dat zij zelf kunnen afwegen of zij een deelnemer accepteren. Ik zal dit punt nogmaals bespreken met het Verbond van Verzekeraars om te bevorderen dat verzekeraars welwillend omgaan met verzoeken voor de pensioenknip.
Bent u bereid om verzekeraars er op aan te spreken dat zij ook meewerken aan de pensioenknip bij deelnemers van buiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u er van dat verzekeraars vooral nadruk leggen op de mogelijke nadelen dan op de voordelen? Deelt u de mening dat verzekeraars een objectieve en neutrale weerspiegeling moeten geven van de risico’s?
Zoals de AFM ook aangeeft in het betreffende nieuwsbericht, dient de informatie op grond van de wet pensioencommunicatie «evenwichtig» te zijn. Dit betekent dat alle relevante voor- en nadelen expliciet in beeld moeten worden gebracht. Gelet op de uitkomsten van de evaluatie van de pensioenknip (Kamerstukken II, 2013/14, 32 043, nr. 178), vind ik het begrijpelijk dat verzekeraars de mogelijke risico’s en nadelen duidelijk in beeld brengen. Dat neemt niet weg dat ook de relevante voordelen expliciet in beeld moeten worden gebracht. De deelnemer moet aan de hand van de in kaart gebrachte voor- en nadelen in de gelegenheid zijn om een goede afweging voor zichzelf te maken. De AFM houdt risicogestuurd toezicht op basis van de signalen die zij ontvangt.
Herkent u signalen dat verzekeraars liever niet meedoen aan de pensioenknip omdat er naast deze signalen van de AFM in het verleden er ook al problemen waren bij de uitvoering van de pensioenknip?2
De signalen dat verzekeraars de nadruk leggen op de mogelijke risico’s en nadelen van de pensioenknip zijn mij bekend. Stichting Geldbelangen heeft daar eerder ook op gewezen. Om die reden vind ik het belangrijk dat deelnemers signalen over de informatieverstrekking melden bij de toezichthouders. Voorts zal ik bij het Verbond van Verzekeraars aandacht blijven vragen voor de uitvoering van de pensioenknip.
Het bericht ‘Geen uitstel elektronische monitoring ammoniak’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen uitstel elektronische monitoring»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het verzoek van de varkenshouders niet wordt gehonoreerd?
Ik verwijs u naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Wat is de reden dat de in financiële nood verkerende varkenshouders niet enkele maanden uitstel mogen krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat juist het niet meedenken met de sector een verkeerd signaal is naar de varkenshouders, nu zij bezig zijn met een vitaliseringstraject? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie neemt deel aan de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal, en denkt volop mee met de varkenssector over voorstellen en maatregelen waarmee de markt- en ketenpositie van de varkenshouderij wordt versterkt. Ik ondersteun de noodzaak van een vitalisering en herstructurering die perspectieven biedt voor een rendabele, duurzaam producerende en maatschappelijk gewaardeerde varkenssector. Dit laat onverlet dat varkenshouders zich aan milieuregels moeten houden.
Kunt u nader ingaan op de stelling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu dat uitstel een verkeerd signaal zou zijn en een concurrentievoordeel zou opleveren voor enkele varkenshouders, in het licht van dat het verzoek vanuit de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland komt, en daarmee breed gedragen wordt?
De wettelijke verplichting tot het elektronisch monitoren van luchtwassers is op 1 januari 2013 in het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden met een overgangstermijn tot 1 januari 2016. Ondanks dat het verzoek breed gedragen zou zijn, is het een verkeerd signaal om enkele weken voor het einde van de overgangstermijn degenen te belonen zich niet hebben voorbereid op nieuwe regelgeving die al geruime tijd bekend is. Verder verwijs ik voor de noodzaak van elektronische monitoring naar de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 november jl.
Deelt u de mening dat de Nederlandse varkenshouders onder druk staan, onder meer door meerkosten vanwege maatschappelijke eisen, en weinig tot geen financiële armslag hebben op dit moment en zodoende dit kleine beetje lucht wel kunnen gebruiken? Zo ja, hoe gaat u deze ruimte bieden? Zo nee, waarom bent u van mening dat de varkenshouders op dit moment voldoende financiële ruimte hebben om een dergelijke investering oplopend tot enkele duizenden euro’s te doen?
De Nederlandse varkenshouderij heeft al een aanzienlijke periode te maken met een slechte marktsituatie en lage opbrengstprijzen. Het gaat om een structureel probleem. Op de Europese markt zijn vraag en aanbod niet in evenwicht door een verdere toename van de varkensvleesproductie bij een structureel dalende vraag. Bij het streven naar een vitale, toekomstbestendige varkenssector worden geen concessies op wettelijke eisen ten aanzien van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid gedaan. Gebleken is dat luchtwassers vaak niet aan werden gezet. Daarom is elektronische monitoring verplicht gesteld. Ten aanzien van de milieuregelgeving is er geen sprake van bovenwettelijke eisen. De Nederlandse milieuregelgeving is gericht op de uitvoering van Europese milieurichtlijnen.
Zoals u weet heeft mijn voorganger vanwege de financiële situatie in de melkvee- en varkenshouderij het voorstel van de Europese Commissie gesteund waarbij een nationale enveloppe van bijna 30 miljoen euro voor Nederland is toegekend. Een deel van die middelen komt beschikbaar voor de varkenshouderij. Deze middelen zullen worden ingezet voor de vitalisering van deze sector in het kader van de Regiegroep vitale varkenshouderij en voor het stimuleren van de realisatie van mestverwerking. Op korte termijn zal ik uw Kamer over de besteding van deze middelen nader informeren.
Indien de sector concrete suggesties heeft voor verlichting van regeldruk die niet ten koste gaan van milieu, dierenwelzijn en voedselveiligheid, ga ik daarover graag in gesprek.
Deelt u de mening dat de varkenssector al veel stappen heeft gezet, een vitaliseringstraject ingaat en onder financiële druk staat, en op deze manier iedere keer aan het kortste eind trekt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de verzoeken vanuit de varkenssector om meer lucht te krijgen door het verlagen van de regeldruk, dan wel uitstel van nieuwe regels? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden om de regeldruk te verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid tot een stop op nieuwe maatregelen om de varkenssector ruimte te geven voor haar vitaliseringstraject?
Het traject van de Regiegroep vitale varkenshouderij is gericht op de vitalisering van deze sector en het op termijn versterken van de markt- en ketenpositie. Dit is voor mij geen reden om lopende trajecten op het terrein van mest, milieu, dierenwelzijn en/of antibiotica generiek «on hold» te zetten. Voor een duurzame, toekomstbestendige varkenssector blijven maatregelen gewenst om de afgesproken beleidsdoelen te kunnen realiseren. Dit zal ik in goed overleg met het bedrijfsleven vormgeven.
Bent u bekend met het rapport van het LEI (Landbouw Economisch Instituut) «Productiekosten van varkens» uit 2013, waarin is berekend dat Nederlandse varkensboeren gemiddeld 19 eurocent in de kostprijs kwijt zijn aan maatschappelijke eisen, en dat dat voor landen om ons heen om ongeveer 8 eurocent gaat? Bent u van mening dat dit een evenredige verdeling is binnen het Europese speelveld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Lodders en Teeven van mei 2015 (Tweede Kamer Aanhangsel 2427) blijkt uit dit rapport dat de totale Nederlandse kostprijs in 2011 € 1,60 per kilogram geslacht gewicht was. Dit was enkele centen hoger dan Denemarken en Spanje en lager dan de kostprijs in andere lidstaten.
Onderdeel van de totale kostprijs zijn de kosten als gevolg van overheidsmaatregelen. Deze bedroegen in 2013 voor Nederland 19 cent per kilogram geslacht gewicht. In andere belangrijke varkensproducerende EU-lidstaten was dit 7 à 8 cent. Het grootste deel van de Nederlandse kostprijs als gevolg van overheidsmaatregelen (13 cent) hangt samen met de extra kosten van de implementatie van Europese milieuregelgeving (mestafvoer, ammoniakemissiebeperkende maatregelen en productierechten). Deze extra kosten zijn een gevolg van de relatief hoge veebezetting en milieubelasting in Nederland, waardoor verdergaande maatregelen nodig zijn om de milieudoelen te kunnen realiseren. Een beperkt deel (circa 2 cent) is toe te schrijven aan nationale maatregelen op het terrein van dierenwelzijn die rond het jaar 2000 zijn ingevoerd.
Bent u alsnog bereid, in overleg met uw collega op Infrastructuur en Milieu, de varkenshouders dit beetje ruimte te gunnen?
Ik volg hier de lijn van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De motie Lodders en Geurts met verzoek om uitstel van de verplichting tot elektronische monitoring van luchtwassers (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 110) is zeer recent verworpen.
Het bericht ‘RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor water' |
|
Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor het milieu»?1
Ja.
Wat is de reden dat de overheid nu al voor zichzelf een uitzondering maakt voor het gebruik van dit middel?
Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Het gebruik van glyfosaat (op stobben) is dus toegestaan onder de huidige Wet- en regelgeving. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven. Rijkswaterstaat gebruikt alleen gewasbeschermingsmiddelen voor stobben in waterbouwkundige constructies als er geen uitvoerbare alternatieven zijn en heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven op welke grond Rijkwaterstaat (RWS) een uitzondering kan maken op het voorgenomen wijzigingsbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 27 858, nr. 315)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ook inhoudelijk onderbouwen waarom het besluit van RWS voldoet aan de uitzonderingsgrond in het eerder genoemde wijzigingsbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke alternatieven er door RWS zijn onderzocht en waarom zijn deze afgevallen? Wat is de onderbouwing van RWS dat alternatieven technisch niet mogelijk zijn en dat het gebruik van een onkruidmiddel de enige effectieve en veilige manier is?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Kunt u aangeven of hier ook een financiële reden aan ten grondslag heeft gelegen? Zo ja, hoe is het dan uit te leggen dat gemeenten, particulieren en bedrijven een dergelijk middel niet mogen gebruiken en op allerlei meerkosten worden gejaagd door duurdere en soms meer schadelijke alternatieven?
De toekomstige regelgeving geldt voor alle partijen, waar ook Rijkswaterstaat zich aan dient te houden. Zoals hiervoor is beschreven zijn uitzonderingen voorzien waar Rijkswaterstaat, net als andere waterbeheerders in een soortgelijke situatie, gebruik van mag maken. Hieruit valt te concluderen dat er sprake is van één lijn bij de uitvoering van het beleid, waarbij Rijkswaterstaat – zoals hierboven aangegeven – actief zoekt naar mogelijkheden om het gebruik van die uitzondering te beperken en te beëindigen.
Waarom wordt Rijkswaterstaat niet verplicht om net als gemeenten, bedrijven en andere sectoren onkruid op een alternatieve manier te bestrijden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om één lijn te trekken en uw eigen organisatie op een gelijke wijze te behandelen als gemeenten, ondernemers en particulieren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Uitleg over discardban’ |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitleg over discardban»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat per 1 januari 2016 de aanlandplicht gaat gelden voor de kottervloot, terwijl er nog veel vragen en onduidelijkheden leven binnen de visserijsector?
Zoals door mij aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling op 2 en 3 december jl. is er met het afgesproken stappenplan duidelijkheid over de gevonden rek en ruimte bij de invoer van de aanlandplicht en geeft dit vissers de ruimte en tijd om zich aan te passen en werkenderwijs ervaring op te doen met de aanlandplicht. Door middel van voorlichtingsbijeenkomsten en informatie op rijksoverheid.nl zijn vissers hierover nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de woordvoerder van de Nederlandse Voedsel- en Warendienst (NVWA), die stelt dat de nieuwe regelgeving ten aanzien van de aanlandplicht allemaal niet zo ingewikkeld is? Hoe ziet u deze reactie in het licht van de vragen en zorgen die nog steeds leven binnen de visserijsector?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitspraak van de NVWA-woordvoerder: «Strategieën geven wij -uiteraard- vooraf niet prijs»?2
De NVWA heeft van Visserijnieuws vragen voorgelegd gekregen over de handhaving. De woordvoerder van de NVWA heeft geantwoord dat per 1 januari 2016 de nieuwe regelgeving van kracht wordt en dat de NVWA toeziet op de naleving ervan door de sector. Voor de regelgeving en de aanlandplicht heeft hij verwezen naar de wetgever, zijnde mijn ministerie. Ook heeft hij gewezen op de geplande voorlichtingsbijeenkomsten met de sector.
Bij de handhavingsstrategie gaat het om de inzet van schepen, luchtsurveillance of anderszins, om de wijze van inspecteren en om het ontwikkelen van controletools om te bepalen of vissers zich aan de voorschriften houden. Het is niet gebruikelijk dat hierover vooraf informatie wordt verstrekt. Het gehele maatregelenpakket van de NVWA is van toepassing, inclusief het «Hard-waar-het-moet traject».
Sinds de totstandkoming van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserij Beleid eind 2013 is het ministerie in overleg met de sector over de implementatie van de aanlandplicht. Ook de NVWA participeert actief in deze overleggen. De NVWA houdt ook bilateraal overleggen met de sector over problemen in de uitvoering van regelgeving en toont zich hiermee een professionele gesprekspartner.
Wat vindt u van deze uitspraak van de woordvoerder van de NVWA nu de visserijsector aangeeft te willen voldoen aan de gestelde eisen, maar dat niet duidelijk is hoe, en dat de sector daarover graag in overleg wil treden met onder meer de NVWA?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van deze uitspraken van de NVWA-woordvoerder in het licht van het eigen uitgangspunt van de NVWA, «zacht waar het kan, hard waar het moet»?3
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u dat de NVWA zich hier als een «deskundige gesprekspartner»4 opstelt ten aanzien van deze welwillende ondernemers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een dergelijke opstelling van de NVWA niet past bij de dienstverlenende overheid en bij het eigen credo «zacht waar het kan, hard waar het moet», en geen recht doet aan welwillende ondernemers bij wie er vragen leven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Foute melding claimt ruimte” |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Foute melding claimt ruimte»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat 70 procent van de meldingen in Overijssel in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet correct, onterecht of onvolledig is?
Wat is uw reactie op dit hoge percentage? Was er rekening gehouden met een dergelijk percentage bij de introductie van de PAS?
Kunt u aangeven waarom het foutpercentage zo hoog ligt bij het systeem van meldingen in de provincie Overijssel?
Waar ligt het aan dat er een dergelijk percentage aan foute, onvolledige of onterechte meldingen wordt geconstateerd in de provincie Overijssel? Is de informatievoorziening niet voldoende geweest?
Kunt u aangeven of het klopt dat ook in andere provincies dergelijke foute, onvolledige en onterechte meldingen worden geconstateerd?
Ook in andere provincies zijn onvolledige of foutieve meldingen geconstateerd.
Deelt u de mening dat een dergelijk percentage een structureel probleem aangeeft bij het nieuwe systeem van meldingen? Zo nee, waarom bent u van mening dat een dergelijk foutpercentage acceptabel is en als incidenteel kan worden beschouwd? Zo ja, wat gaat u doen om een dergelijk percentage naar beneden te brengen?
Het PAS is een stabiel en robuust systeem gebleken dat gedurende de eerste vijf maanden de praktijktoets goed heeft doorstaan. De verwachting is dat nu de aanloopproblemen zijn opgelost en initiatiefnemers beter bekend zijn met het PAS, het aantal onjuiste meldingen zal verminderen. Omdat menselijke fouten nooit uit te sluiten zijn, zullen ook in de toekomst controles door de bevoegde gezagen plaats blijven vinden.
In het artikel staat dat melders toestemming zal worden gevraagd de melding te verwijderen uit het systeem. Betekent dit dat er een nieuwe melding gemaakt moet worden? Zo ja, hoe wordt er bij de nieuwe melding rekening gehouden met de eerder gedane melding? Krijgen deze melders voorrang binnen het systeem?
Een deel van de meldingen is onjuist. De onjuiste meldingen kunnen uit AERIUS worden verwijderd. Indien de melding onvolledig is of wanneer de ingevoerde gegevens onjuist zijn, zal de initiatiefnemer een gecorrigeerde melding moeten indienen. De provincie Overijssel neemt contact met de betreffende initiatiefnemers op om hen te ondersteunen bij het in orde maken van de melding of een nieuwe vergunningaanvraag. Daarbij verleent de provincie Overijssel indieners van gecorrigeerde meldingen of indieners die alsnog een vergunning moet aanvragen, geen voorrang.
Kunt u aangeven of een dergelijk foutpercentage ook geldt voor meldingen binnen andere sectoren en projecten? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor deze sectoren?
Het in het artikel genoemde foutenpercentage betreft meldingen van initiatiefnemers uit de provincie Overijssel. Het heeft voor het overgrote deel betrekking op meldingen uit de agrarische sector.
Zal er ook aan andere sectoren en projecten worden gevraagd de melding te verwijderen en opnieuw in te dienen? Wat betekent dit voor de verwerking van nieuwe meldingen? Hoe wordt er rekening gehouden met de eerdere melding?
In de manier van omgaan met meldingen wordt geen onderscheid gemaakt naar de verschillende sectoren.
Het bericht ‘Europees Hof: reistijd van en naar een klus is werktijd’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Europees Hof: reistijd van en naar een klus is werktijd»?1
Ja.
Wat betekent deze uitspraak voor het functioneren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voor de afspraken die zijn gemaakt tijdens de fusie over woon-werkverkeer, en voor uw inzet zoals besproken in het Algemeen overleg over de NVWA van 6 februari 2014 over werktijd versus reistijd?
Voor de betekenis van de uitspraak verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 oktober jl. op de vragen van de leden Van ’t Wout en Mulder. De onderhavige uitspraak als zodanig heeft geen betekenis voor de NVWA. Het ligt voor de hand dat bij het overleg met de vakbonden over het herzien van de arbeidsvoorwaarden zoals beschreven in het hoofdstuk «Wegnemen inefficiënties in de bedrijfsvoering» van het Plan van Aanpak van de NVWA (Vergaderjaar 2013–2014, Kamerstuk 33 835, nr. 1, dd. 19 december 2013) de uitleg van deze uitspraak wordt betrokken.
Ik verwijs u tevens naar mijn brief van 30 november jl. over de financiële kaders NVWA. Zoals aangegeven informeer ik uw Kamer via de voortgangsrapportage van het Plan van Aanpak NVWA. De eerstvolgende voortgangsrapportage ontvangt uw Kamer in het voorjaar.
Hoe valt deze uitspraak te zien in het licht van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg van 6 februari 2014? Wat zijn de gevolgen voor de uitvoering van deze toezegging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor de tarieven van de NVWA zolang reistijd als werktijd wordt gezien?
Het kabinetsbeleid voor de retributies is aangegeven in de brief over het retributiestelsel NVWA (Vergaderjaar 2013–2014, Kamerstuk 33 835, nr. 1, d.d. 19 december 2013). De tarieven worden conform bedrijfseconomische principes berekend en zijn kostendekkend.
De door sociale partners gemaakte en te maken afspraken over reistijd-werktijd zijn hierop niet van invloed, omdat de kosten van inefficiënties die ontstaan zijn vanuit de fusie in 2012 (zoals de afspraak reistijd is werktijd voor ambulante medewerkers), geen onderdeel uitmaken van de retributies van de NVWA.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn van deze uitspraak voor het aantal controles dat wordt uitgevoerd door de NVWA?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor het aantal controles. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel meer controles er kunnen plaatsvinden indien reistijd niet langer als werktijd wordt gezien?
Zie antwoord vraag 5.
Houdt de NVWA bij de planning van haar controleurs rekening met een zo kort mogelijke reistijd ten opzichte van het woonadres? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja. De NVWA streeft er blijvend naar om de medewerkers zo efficiënt en flexibel mogelijk in te zetten onder de voorwaarde van kwalitatief goed toezicht. Kortere reistijden zijn zowel voor de dienst als voor de medewerker uiteraard van groot belang. Door een in 2015 uitgevoerde teamverkleining en regionalisering van teams zijn de reistijden per saldo teruggedrongen. Daarnaast is een efficiënte planning een continu proces. Dit heeft in het kader van het Plan van Aanpak NVWA extra aandacht.
Welke stappen zijn er in het afgelopen jaar gezet om de efficiëntie met betrekking tot de reistijd voor woon-werkverkeer te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel mensen die in dienst zijn van de NVWA hebben een contract waarbij reistijd als werktijd wordt gezien?
Voor circa 1.250 ambulante medewerkers is, gelet op de aard van het werk en de afspraken tijdens de fusie, de woonplaats als standplaats aangewezen, waarmee de reistijd als werktijd wordt beschouwd.
Welke stappen bent u bereid te zetten na deze uitspraak om de efficiëntie te vergroten en daarmee de kosten voor het bedrijfsleven te verlagen? Wilt u de Kamer over de voortgang informeren?
Zie het antwoord op vraag 2, 4 en 7. Zoals aangegeven informeer ik uw Kamer over relevante ontwikkelingen op dit terrein middels de voortgangsrapportages Plan van Aanpak NVWA.
Bent u bereid en in de gelegenheid om deze vragen vóór het Algemeen overleg over de NVWA op 1 december 2015 te beantwoorden?
Ja. Het Algemeen Overleg is verplaatst naar 10 december a.s.
Het werkbezoek aan een pluimveeslachterij op 19 oktober 2015 |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het verzoek van de firma 2 Sisters Storteboom B.V. en de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (NEPLUVI) (namens de pluimveesector) aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om op 26 december (tweede kerstdag) en/of op zondag 27 december de slachterijen te kunnen laten draaien?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de NVWA geen toestemming geeft om de slachterijen op 26 en/of 27 december te laten draaien? Wat vindt u hiervan?
Wat vindt u van het feit dat de NVWA niet mee wil werken aan een dergelijk verzoek vanuit de sector? Past deze houding bij een organisatie die in haar ambitie en missie spreekt van het zijn van «een toezichthouder, maar ook samenwerkingspartner»? Op welke wijze wordt de rol van samenwerkingspartner ingevuld?
Kunt u aangeven waarop de afwijzing van het verzoek door de NVWA is gebaseerd? Welke grondslag heeft de afwijzing?
Bent u bekend met het feit dat supermarkten tijdens de feestdagen, zoals de kerstdagen, steeds vaker geopend zijn? Bent u bekend met het feit dat in 2014 maar liefst tweehonderd supermarkten op eerste kerstdag geopend waren? En dat dit ruim twee keer zoveel was in vergelijking met het jaar 2013? En dat op tweede kerstdag nog meer supermarkten hun deuren openen? Bent u op de hoogte van het feit dat supermarkten hun verse producten toch willen inkopen, en bij het handhaven van het negatieve besluit van de NVWA aangewezen zijn op inkoop vanuit andere landen? Wat vindt u daarvan?
Past het negatieve oordeel van de NVWA op bovenstaand verzoek in een tijd waarin het consumentengedrag verandert en supermarkten hierop inspelen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen, en zo nee, welke actie gaat u ondernemen om dit soort voorbeelden naar de toekomst toe uit te bannen?
Bent u bereid om dit besluit van de NVWA terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met het feit dat de aanvraag vanuit de sector reeds twee en een halve maand geleden is voorgelegd aan het hoofdkantoor van de NVWA? En dat hier tot driemaal toe op gerappelleerd is, maar geen reactie is vernomen tot 19 oktober jl.? Past deze werkwijze van de NVWA (waar men heel goed weet dat een eindproduct eerst drie weken in een broederij verblijft om vervolgens 42 dagen, of langer bij een traag groeiend concept, op een pluimveebedrijf te verblijven alvorens het geslacht kan worden) bij een rol als toezichthouder en samenwerkingspartner in een keten waarbij met levende dieren wordt gewerkt?
Bent u bekend met het feit dat als enkele slachterijen op tweede kerstdag of op zondag 27 december open gaan, dit voor duizend mensen werk betekent, er per slachterij slechts één toezichthouder nodig is en het maar om een beperkt aantal slachterijen gaat?
Ja, het is mij bekend dat een besluit tot openstelling op deze dag(en) gevolgen heeft voor het bedrijf en het personeel, maar ook voor de toezichthouder NVWA.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de implementatie van het verbeterplan?
Ik verwijs u hiervoor naar de derde voortgangsrapportage NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 17), die op 16 oktober jl. aan uw Kamer is gestuurd.
Bent u bekend met een voorval binnen één van de slachterijen, waarbij tweehonderd man personeel moesten wachten op een NVWA-keuringsarts die zich verslapen heeft? Bent u ermee bekend dat de schade die de slachterij hierbij oploopt, wordt afgedaan als bedrijfsrisico voor de ondernemer, terwijl er een afspraak met NEPLUVI is gemaakt dat de schade die hierdoor ontstaat (tenminste de uren die de tweehonderd man moeten wachten), wordt vergoed? Wat vindt u hiervan?
In het planningskader (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/toezicht-nvwa-dier/dossier/planningskader-veterinaire-keuringen-nvwa/algemene-uitgangspunten-planningskader-nvwa) zijn een aantal algemene uitgangspunten opgenomen, waaronder dat het ingeplande tijdstip bij benadering wordt gegeven. De NVWA houdt hiervoor een marge aan. Binnen deze marge betreft het een bedrijfsrisico, buiten deze marge is het risico voor de NVWA. Als een bedrijf schade lijdt door verwijtbaar handelen van de NVWA, kan zij hiervoor via de geëigende wegen een schadeclaim indienen bij de NVWA. Indien de klacht wordt erkend, wordt de klager de gelegenheid gegeven om bewijsstukken van de schade aan te leveren. De NVWA bepaalt dan de hoogte van de schade. Indien men het oneens blijft (met het afwijzen van de klacht of de hoogte van de vergoeding) kan een civiele procedure gestart worden.
Welke stappen gaat u op beide punten (afwijzing verzoek en ondernemingsrisico) ondernemen? En op welke wijze gaat u dit richting de sector rechtzetten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 8 en 11.
Bent u bereid de sector zo spoedig mogelijk te informeren en deze vragen voorafgaand aan het Algemeen Overleg NVWA op 1 december a.s. te beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving ‘Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000’ en ‘Geen naaldbossen in Twente’ |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000» en «Geen naaldbossen in Twente»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Is het waar dat er eenzijdig door u besloten is maatregelen te nemen om het Natura2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (AVAV) uit te breiden?
Het Ministerie van Economische Zaken is voortouwnemer voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied en heeft daartoe besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. De inspraakprocedure voorziet hier uiteraard wel in.
Kunt u aangeven hoe er met de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland is gecommuniceerd over dit besluit?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit erg kort voor de start van de TIL. Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Klopt de berichtgeving dat dit zal gebeuren naar aanleiding van de tussentijdse aanpassing van AERIUS?
Ja.
Is de tussentijdse aanpassing van AERIUS besproken met de provincies voor de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015? Zo ja, wat was de reactie toentertijd van de afvaardiging uit de provincie?
Ja, dit is een bestuurlijke afspraak tussen de PAS-partners. Uw kamer is hierover op 14 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 151).
Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningverlening voor ondernemers die sinds 1 juli 2015 een aanvraag hebben kunnen indienen? Liggen alle aanvragen nu stil? Wat zijn hier de economische en financiële gevolgen van voor bedrijven?
Bedrijven die sinds 1 juli 2015 een melding hebben gedaan in het kader van de PAS hoeven niet alsnog een vergunning aan te vragen. Wanneer een vergunning is toegekend voor de inwerkingtreding van de geactualiseerde AERIUS Monitor 2015, kan worden besloten overeenkomstig de oorspronkelijke AERIUS Monitor 2014. Wanneer een vergunning is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de nieuwe AERIUS-versie, maar het besluit is genomen na de aanpassing, zal dat besluit gebaseerd moeten worden op de geactualiseerde versie van AERIUS. Dat kan betekenen dat een aanvraag moet worden aangepast. Aanvragen hoeven daarom niet stil te liggen.
Kunt u aangeven of het klopt dat bedrijven die in een eerder stadium een melding hebben gemaakt nu genoodzaakt zullen zijn een vergunning aan te vragen met als gevolg extra leges?
Zie antwoord vraag 7.
In het persbericht bij de invoering van de PAS geeft gedeputeerde Maij aan: «met de PAS geven rijk en provincies ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie», maar deelt u de mening dat op deze manier zo de mogelijkheid tot ontwikkeling op slot zit terwijl de PAS juist ruimte diende te bieden?3
Nee. Om ervoor te zorgen dat de PAS zo optimaal mogelijk werkt, is het noodzakelijk dat wordt uitgegaan van de meest actuele kennis. Dit betekent in beginsel een jaarlijkse actualisatie van het onderdeel AERIUS Monitor, zoals is beschreven in het programma. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Op welke andere plekken in Nederland levert de tussentijdse aanpassing van AERIUS extra maatregelen op ter uitbreiding van de natuur? Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningaanvraag?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger blijkt te zijn dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komt stil te liggen.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de aanpassingen in AERIUS het draagvlak voor de PAS ondermijnen?
Nee, hoewel ik begrip heb voor de onrust die is ontstaan. De actualisatie van AERIUS Monitor en de eventuele gevolgen daarvan voor de ontwikkelingsruimte of maatregelenpakketten zijn noodzakelijk om het programma de juridische basis te kunnen blijven bieden voor activiteiten die stikstof uitstoten. Uw Kamer heeft ook het belang van de juridische houdbaarheid van het programma en de daarmee samenhangende monitoring en bijsturing benadrukt.
Waarom is er door u eenzijdig gekozen om herstelmaatregelen te nemen zoals het aanplanten van 46 hectare naaldbos in het buffergebied?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er binnen dit specifieke natuurgebied gekozen voor een naaldbos, aangzien dit daar van nature helemaal niet voorkomt?
De gedachte is dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat deze bomen jaar rond hun naalden behouden.
Bent u bereid om in overleg te treden met lokale en provinciale overheden teneinde te komen tot passende maatregelen?
Er vinden reeds gesprekken met provincie Overijssel plaats. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Concurrentieverstoring door subsidieregelingen |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aan Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland verstrekte subsidie voor het project «beveilig mijn boerenbedrijf» en de antwoorden op vragen over dit project?1
Deze subsidie en uw eerdere vragen daarover zijn mij bekend. Het is tevens zo dat LTO zelf de aanbieders van de producten heeft geselecteerd.
Klopt het dat LTO in combinatie met subsidieverstrekking per aangeboden product maar één leverancier heeft gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in het algemene beleid voor subsidieverstrekking de voorwaarde op te nemen dat brancheverenigingen, belangenverenigingen, of andersoortige tussenpartijen bij soortgelijke gesubsidieerde projecten meerdere leveranciers dienen te selecteren, zodat de concurrentie wordt bevorderd en tegelijkertijd contractvorming door de organiserende partij mogelijk blijft?
Het kabinet ziet geen aanleiding om, naast de geldende wet- en regelgeving ter bevordering van concurrentie, op dat terrein ook regels te stellen in specifieke subsidieregelingen. Zie verder de antwoorden op vragen van de leden Lodders en Ziengs aan de Minister van Veiligheid en Justitie (Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3016).
Nieuwe Europese richtlijn over antibioticagebruik |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Soepeler regels antibiotica EU»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Europese richtlijnen minder ver gaan dan de Nederlandse regels als het gaat om de rol en verantwoordelijkheid van de dierenarts of boer die de middelen toedient, de productie van medicinaal veevoer en het toedienen van antibiotica aan groepen dieren?
Op 11 september 2015 heeft de Europese Commissie «Richtsnoeren («guidelines») voor verstandig gebruik van antimicrobiële stoffen in de diergeneeskunde» (2015/C 229/04) gepubliceerd. De richtsnoeren dienen als praktische leidraad en hulp voor lidstaten bij de ontwikkeling en uitvoering van nationaal beleid voor aanpak van antibioticaresistentie in de dierhouderij. De richtsnoeren doen geen afbreuk aan de bepalingen in nationale of EU-wetgeving en zijn niet bindend voor lidstaten of ander partijen.
De richtsnoeren bevatten een integraal overzicht van maatregelen en acties die lidstaten en relevante stakeholders in de dierlijke keten kunnen nemen om het zorgvuldig gebruik van antibiotica in de dierhouderij te bevorderen.
Bij de ontwikkeling van de richtsnoeren is mede gebruik gemaakt van de Nederlandse ervaringen. Alle belangrijke elementen uit de Nederlandse aanpak, waaronder benchmarking van het antibioticagebruik, bedrijfsgezondheidsplan, de vaste relatie tussen veehouder en dierenarts en aanpak van veel antibioticagebruikende veehouders worden in de richtsnoeren genoemd. In de Annex bij de richtsnoeren zijn specifieke voorbeelden uit de Nederlandse aanpak opgenomen.
Ik deel met u dat de aanpak van antibioticaresistentie op Europees niveau moet worden opgepakt. Antibioticaresistentie is immers een grensoverschrijdende problematiek. De richtsnoeren vormen één element uit het actieplan van de Europese Commissie om antibioticaresistentie te bestrijden. Over dit actieplan bent u geïnformeerd via het betreffende BNC fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1299).
Kunt u aangeven in welke fase deze nieuwe richtlijn is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aanpak van de reductie van antibioticagebruik juist op Europees niveau moet worden aangepakt? Zo ja, wat is de reden dat de Nederlandse regels en ervaringen niet zijn overgenomen in deze richtlijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aanpak van antibioticagebruik het meest effectief is door middel van de One Health benadering? Zo ja, in hoeverre is daarmee rekening gehouden met deze Europese richtlijn?
Ja, inzet op een integrale One Health benadering is van belang om antibioticaresistentie in de humane en de diergezondheidszorg te voorkomen en te beheersen. Een aantal van de aanbevolen maatregelen in de richtsnoeren richten specifiek op het behoud van de werkzaamheid van antibiotica die van kritisch belang zijn voor de volksgezondheid. Zo stellen de richtsnoeren dat deze antibiotica alleen bij dieren mogen worden toegepast als de dierenarts op basis van een gevoeligheidsbepaling heeft vastgesteld dat geen andere niet-kritische antibiotica werkzaam zijn.
Welke extra stappen zijn er in Europa gezet ten opzichte van de vorige richtlijn?
Dit is de eerste keer dat de Europese Commissie richtsnoeren over dit onderwerp heeft gepubliceerd. In het Europese actieplan antibioticaresistentie zijn diverse acties op EU-niveau aangekondigd die bijdragen aan aanpak van de problematiek in de humane en diergezondheidszorg, waaronder de versterking van het regelgevingskader voor diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoerders. In dit kader heeft de Europese Commissie in 2014 voorstellen voor een nieuwe verordening diergeneesmiddelen en een verordening gemedicineerde diervoeders gepresenteerd. U bent via BNC fiche over deze twee voorstellen geïnformeerd
(Kamerstuk 22 112, nr. 1928 en 1927) en recent via de brief van 24 juni jl. (Kamerstuk 32 620, nr. 159) over de aanpak van antibioticaresistentie. In de voorstellen worden onder andere maatregelen voorgesteld om het risico voor de volks- en diergezondheid als gevolg van het gebruik van antimicrobiële diergeneesmiddelen te verminderen. Deze voorstellen worden nu in het raadstraject besproken.
Hoe wordt door Europese lidstaten aangekeken tegen de Nederlandse wet- en regelgeving, initiatieven en resultaten rond het terugdringen van antibioticagebruik?
Europese lidstaten kijken met belangstelling naar de succesvolle Nederlandse aanpak om het antibioticagebruik in de dierhouderij terug te dringen. Dit blijkt onder andere uit de verzoeken die Nederland van andere lidstaten krijgt om de Nederlandse aanpak toe te lichten.
Kunt u toelichten wat de effecten zijn van deze nieuwe Europese richtlijn op de Europese markt voor bijvoorbeeld voedingsmiddelen, voedselveiligheid en landbouwbedrijven nu per lidstaat andere regels gelden?
Het is niet aan te geven welk effect deze nieuwe richtsnoeren zullen hebben op de Europese markt, aangezien de in de richtsnoeren voorgestelde maatregelen en acties niet bindend zijn.
Deelt u de mening dat het terugdringen van antibioticaresistentie ten behoeve van de volks- en diergezondheid de hoogste prioriteit moet hebben in heel Europa? Wat zijn mogelijke effecten nu Nederland strengere, te rechtvaardigen regels heeft in vergelijking met andere Europese lidstaten en daardoor een ongelijk speelveld ontstaat?
Ja, ik ben met u van mening dat de aanpak van antibioticaresistentie in Europa een hoge prioriteit moet krijgen. De voorstellen voor de Europese verordeningen voor diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders zullen bijdragen aan een meer gelijk Europees speelveld voor wat betreft markttoelating, handel en distributie, voorschrijven en zorgvuldig gebruik van diergeneesmiddelen (inclusief antibiotica). De Nederlandse inzet in de discussie over de verordeningen is er op gericht om zoveel mogelijk elementen uit ons huidige beleid in deze verordeningen op te nemen. Een voorbeeld daarvan is de inzet op de invoering van een verplichte gevoeligheidsbepaling voordat voor de humane gezondheid kritische antibiotica kunnen worden voorgeschreven. Antibioticaresistentie is een prioriteit van het kabinet tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap. De Minister van VWS en ik organiseren op 10 februari jl. een ministeriële conferentie antibioticaresistentie waarvoor we Europese ministers van volksgezondheid en landbouw zullen uitnodigen. De bovengenoemde punten zullen we agenderen tijdens deze conferentie. Ook willen wij daar afspraken maken om te komen tot een concreet en actiegericht vervolg op het EU-actieplan antibioticaresistentie dat in 2016 afloopt.
Bent u voornemens verdergaande afspraken te maken inzake antibioticaresistentie tijdens het Europees voorzitterschap van Nederland, zodat de Europese regels meer in lijn worden gebracht met de Nederlandse regels? Kunt u uw inzet tijdens het Europees voorzitterschap toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Diervriendelijke subsidiepotjes.’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Diervriendelijke subsidiepotjes»?1
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om de 29,94 miljoen euro die Nederland via de nationale enveloppe krijgt vanuit de Europese Commissie?
Ja.
Hoe leveren deze subsidiepotjes een bijdrage aan het uitgangspunt van een structurele verbetering van de markpositie zoals staat te lezen in het verslag van de afgelopen informele Landbouwraad op 13, 14 en 15 september jl.?2 (Kamerstuknummer 2015Z16887)?
De inzet van de Europese middelen voor de melkveehouderij zijn gericht op een verdere verduurzaming van deze sector. Deze middelen dragen bij aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportperspectieven van de zuivelsector naar de Noordwest-Europese kwaliteitsmarkten.
Voor de varkenshouderij zullen de middelen worden ingezet voor een toekomstgerichte herstructurering en het versterken van de marktkracht en marktoriëntatie van de varkenshouders. Daarbij wil ik aansluiten op de voorstellen die worden ontwikkeld door de Regiegroep vitale varkenshouderij onder leiding van de heer Rosenthal. De maatregelen dragen bij aan het richten van de productie op kwaliteit en aan een verbetering van de concurrentiekracht en de exportpositie van de Nederlandse varkenshouderij.
Een deel van de envelop zal worden ingezet om de realisatie van mestverwerkingsinitiatieven financieel te stimuleren. De mestafzetkosten voor veehouders zijn momenteel hoog. Uitbreiding van de mestverwerkingscapaciteit is nodig voor een duurzaam evenwicht op de Nederlandse mestmarkt en het op termijn komen tot een verlaging van de mestafzetkosten. Dit draagt bij aan het beheersen van de kostprijs en het verbeteren van de concurrentiekracht van de melkvee- en varkenshouderij.
Is deze 29,94 miljoen euro bedoeld om de crisis in de agrarische sector aan te pakken? Of om via subsidies verdergaande milieumaatregelen door te voeren?
Deze middelen zullen worden ingezet voor de verdere verduurzaming van de melkveehouderij, de vitalisering van de varkenshouderij en het stimuleren van mestverwerking voor de melkvee- en varkenshouderij. Het maatregelpakket werk ik uit in overleg met het bedrijfsleven. Ik verwijs u hierbij naar mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 877).
Hoe dragen deze subsidiespotjes bij aan het beter beheersbaar houden van de kostprijs? Zijn deze maatregelen niet juist kostprijsverhogend?
Zie antwoord vraag 3.
Is het bericht waar dat een deel van het geld ingezet wordt voor milieu en diervriendelijkere stallen? Zo ja, op basis van welke voorwaarden worden deze gelden ingezet? In hoeverre maken deze maatregelen het verschil in kostprijs hoger ten opzichte van de landen om ons heen?
Nee.
Op welke manier dragen deze subsidiepotjes bij aan de concurrentiekracht van de Nederlandse agrarische sector? Kunt u dit per maatregel en potje aangeven?
Zie antwoord vraag 3.
De Nederlandse agrarische sector is van grote waarde voor de export; hierin moet deze sector concurreren met omringende landen; hoe verbeteren deze subsidiepotjes de exportpositie van de Nederlandse agrarische sector?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het artikel «Weidevogelbeheer is dweilen met de geldkraan open»?3
Ja.
Is het bij gebrek aan feiten zinnig om gemeenschapsgeld in te zetten op maatregelen die het aantal weidevogels moeten vermeerderen terwijl we de oorzaak van weidevogelverliezen niet weten? Zo ja, op basis van welk onderzoek is de inzet van gemeenschapsgeld gerechtvaardigd?
De inzet van gemeenschapsgeld is gerechtvaardigd op basis van diverse onderzoeken, waaronder de hieronder weergegeven wetenschappelijke publicaties (peer-reviewed artikelen en/of proefschriften) uit de afgelopen jaren.4
Bovendien is binnen agrarische natuurverenigingen in de loop der tijd veel kennis over weidevogelbeheer opgedaan op basis van ervaringen en best practices. Het is belangrijk dat die kennis en ervaringen worden ontsloten voor andere agrariërs die zich in weidevogelbeheer willen bekwamen.
Wanneer kan de Kamer de informatie verwachten over de verdere invulling van de subsidiepotjes en de besteding van de 29,94 miljoen euro vanuit de Europese Commissie?
Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 877).
Het bericht “France offers new farm aid as 1,500 tractors hit Paris streets.” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «France offers new farm aid as 1,500 tractors hit Paris streets.»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de Franse regering voornemens is om de implementatie van nieuwe (voornamelijk) milieueisen voor de veehouderij te bevriezen? Van welke maatregelen wil de Franse regering de (verdere) implementatie bevriezen? Kunt u aangeven in hoeverre het hier gaat om de implementatie van EU wet- en regelgeving?
In een brief aan uw Kamer van 7 september jl. waarin de Staatssecretaris van Economische Zaken ingaat op het bericht over steun aan boeren door de Franse regering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 868), is aangegeven dat de Franse premier toegezegd heeft voorlopig geen nieuwe maatregelen in de landbouw aan te nemen die de Europese regelgeving te boven gaan. Tevens zal de Franse overheid huidige nationale regelgeving gaan bekijken. Het betreft een moratorium tot 1 februari 2016, waarin getoetst wordt of er bij de implementatie van EU-regelgeving nationale milieueisen zijn toegevoegd die stringenter zijn dan Europees vereist. De Franse overheid heeft hiermee als doel een gelijk speelveld te creëren voor Franse landbouwers met hun Europese collega’s. Een specificering van mogelijk stringentere nationale maatregelen is in dit stadium is niet te geven, daar de toetsing door de Franse overheid nog niet is afgerond.
Er lijkt geen sprake te zijn van bevriezen van implementatie van EU-maatregelen; mocht er gedurende het moratorium in de Europese Unie tot nieuwe wet- en regelgeving worden besloten, dan zal Frankrijk deze implementeren. Lidstaten kunnen niet eenzijdig besluiten om de implementatie van EU-maatregelen op te schorten. Ten algemene geldt dat de lidstaten op grond van het beginsel van loyale samenwerking verplicht zijn alle maatregelen te treffen om de nakoming van uit de Verdragen of uit handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich moeten onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen (artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).
Kan de Staatssecretaris aangeven of de EU regelgeving ruimte biedt tot het bevriezen van de implementatie van EU maatregelen? Zo ja, welke ruimte is dat dan en op basis van welk verdrag? Waarom maakt Nederland hier geen gebruik van?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effecten heeft de bevriezing van de implementatie door de Franse regering voor het gelijke speelveld binnen de EU? Wat zijn de mogelijk negatieve effecten voor de Nederlandse veehouderij?
Daar de Franse overheid zal blijven voldoen aan de Europese regels, is er geen aantasting van het gelijke speelveld te verwachten en dus ook geen negatief effect voor de Nederlandse veehouderij veroorzaakt door een ongelijk speelveld.
Deelt u de mening dat dergelijke Franse maatregelen niet mogen leiden tot een ongelijk speelveld en oneerlijke concurrentie binnen de Europese Unie? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom bent u deze mening niet toegedaan?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken uw Kamer al aangegeven heeft in onder andere de geannoteerde agenda van de extra Landbouwraad van 7 september jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 852), mogen nationale maatregelen niet leiden tot een ongelijk speelveld in de Europese Unie. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft dit tijdens de extra Landbouwraad van 7 september jl. en de informele Raad op 14 september jl. benadrukt en heeft opgeroepen tot Europese actie in plaats van het instellen van nationale maatregelen, zoals te lezen is in het verslag van deze Raden (Kamerstuk 21 501-31, nr. 874 en de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 september 2015 inzake het verslag van de informele Raad) en het Schriftelijk Overleg Raad Algemene Zaken d.d. 14 september 2015 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1526).
Het openbaar maken meetdata ammoniak Wageningen Universiteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «WUR geeft meetdata en berekeningsmethoden nog steeds niet vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening, en de mening van de internationale reviewcommissie («The guidance of the Panel is that data should be freely available to stakeholders.»), dat Nederlandse onderzoekers open kaart behoren te spelen over de wijze waarop emissiefactoren tot stand komen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederlandse onderzoekers transparant moeten zijn in de wijze waarop emissiefactoren tot stand komen. Ik constateer dat de onderzoekers meermaals wetenschappelijk hebben gepubliceerd over de totstandkoming van emissiefactoren en dat de resultaten van de Nederlandse onderzoekers veelvuldig op internationale wetenschappelijke congressen zijn besproken.
Deelt u de mening dat resultaten van emissiefactoren bij bemesting aan de hand van meetdata en rekenmethoden te reproduceren moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dat is ook de reden dat de metingen waarop de emissiefactoren zijn gebaseerd vele malen zijn herhaald en ik tweemaal een internationale review van de wetenschappelijke onderbouwing heb laten uitvoeren.
Deelt u de conclusie: «Op grond van het feit dat resultaten internationaal zijn gepubliceerd in peer-reviewed tijdschriften is het niet beschikbaar stellen van dergelijke gegevens ongehoord. In feite zijn daarmee de publicaties van nul en generlei waarde. Immers, reproduceerbaarheid is een van de pijlers waarop het wetenschappelijke discours is gestoeld»?
Uit de openbare reactie van Wageningen UR op de website van V-focus blijkt dat het onderliggende data betreft, waarvan de verwerkte gegevens gepubliceerd zijn. Wageningen UR heeft aangegeven bereid te zijn deze gegevens te overleggen. Echter de gegevens uit de jaren »90 zijn niet meer beschikbaar. Het is sinds 1 januari 2005 gebruikelijk om onderzoeksgegevens 5 jaar te bewaren, conform de hiervoor geldende regels vanuit de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Universiteiten (VSNU).
Van de meer recente metingen is Wageningen UR bereid de wetenschappers van de blogs van V-focus te tonen hoe uit de basisgegevens de emissie is berekend. De wetenschappers zijn hier tot nu toe niet op ingegaan.
Bent u bereid Wageningen UR te verzoeken de meetdata van bemestingsexperimenten en de bijbehorende berekeningsmethoden, die cruciaal zijn voor het bepalen van emissiefactoren, openbaar te maken of op aanvraag beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer dat Wageningen UR inspanningen levert om de gevraagde meetdata aan de onderzoekers te overleggen. Een nader verzoek daartoe acht ik niet nodig.
De evaluatie van de bestrijdingsaanpak van de AI uitbraak van 15 november 2014 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het evaluatierapport bestrijdingsmaatregelen van de vogelgriepuitbraken H5N8, zoals toegezegd, vóór de zomer door Berenschot opgeleverd?1 Wanneer ontvangt de Tweede Kamer dit evaluatierapport, inclusief beleidsreactie? Indien dit rapport niet is opgeleverd, wat is de reden dat het niet gereed is?
Het opstellen van het evaluatierapport heeft meer tijd gekost dan voorzien. Het rapport wordt deze maand afgerond. Ik zal uw Kamer het rapport, voorzien van mijn beleidsreactie, na afronding toesturen.
Onderschrijft u de urgentie van een tijdige evaluatie voor pluimveehouders nu er weer een trekseizoen voor de deur staat?
Bij een evaluatie zijn zowel tijdigheid als zorgvuldigheid van belang. De deskundigengroep Pluimveeziekten is op 1 september jl. bij elkaar geweest en heeft onder andere over de vogeltrek geadviseerd. Ik zal u mijn reactie op dit advies, samen met het verslag van de bijeenkomst van de Deskundigengroep, deze maand sturen.
Deelt u de mening dat er, gezien recente uitbraken van hoog pathogene vogelgriep in Duitsland en Engeland, haast is geboden bij implementatie van maatregelen om de verspreiding van vogelgriep te minimaliseren en bij een uitbraak van vogelgriep de negatieve gevolgen zo klein mogelijk te houden? Deelt u de mening dat de te nemen maatregelen effectief en zo min mogelijk belastend voor de sector moeten zijn?
De maatregelpakketten voor verschillende vogelgriepscenario’s staan beschreven in het Beleidsdraaiboek Aviaire Influenza 2.02. Bij de totstandkoming van dit draaiboek is de pluimveesector uitgebreid geconsulteerd. De deskundigengroep Pluimveeziekten heeft tijdens de bijeenkomst op 1 september jl. ook over de standstill geadviseerd. Ik zal mijn reactie op dit advies ook deze maand aan uw Kamer sturen.
Worden de recente ervaringen met vogelgriep uitbraken in het buitenland meegenomen bij de opvolging van het evaluatierapport? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij besluiten over vogelgriep betrek ik altijd recente ervaringen, maar ook recent vergaarde kennis. De bovengenoemde evaluatie heeft alleen betrekking op de uitbraak van hoogpathogene vogelgriep in het najaar van 2014 in Nederland.
Bij de recente uitbraak in Duitsland, in een pluimveerijk gebied, zijn geen aanvullende maatregelen doorgevoerd (zoals bijvoorbeeld 72 uur stand still, vervoersgeboden) zoals we die in Nederland wel kennen, kunt u zich hierin vinden? Zo niet, bent u bereid op Europees niveau afspraken te maken bij een mogelijke uitbraak van vogelgriep zodat ondernemers met een gelijke aanpak worden geconfronteerd? Zo nee, waarom niet?
Vogelgriep is een dierziekte waarvoor een Europese bestrijdingsplicht geldt. In de Europese regelgeving staan de (minimum)maatregelen, die een lidstaat moet nemen bij een uitbraak van een vogelgriep (richtlijn 2005/94). Nederland is een pluimveedicht land met grote exportbelangen. De hoogpathogene variant van vogelgriep is zeer besmettelijk voor gevogelte. Voor kippen is deze variant dodelijk. Vogelgriep is een zoönose, wat betekent dat de besmetting van dier op mens kan worden overgebracht. De maatregelen die zijn genomen, zijn gericht geweest op het zo effectief mogelijk bestrijden van de uitbraak. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 staan de maatregelenpakketten beschreven in het Beleidsdraaiboek. Zoals aangegeven ontvangt u de evaluatie na afronding van het rapport.
Deelt u de mening dat concrete maatregelen ter voorkoming/bestrijding van vogelgriep met het oog op komend trekseizoen zo snel mogelijk dienen te worden doorgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 2.