Het bericht dat Nederland onverminderd de mensenrechten van illegale vreemdelingen blijft schenden |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op het rapport «Vreemdelingendetentie: In strijd met mensenrechten»?1
Amnesty International concludeert dat ondanks enkele kleine verbeteringen de Nederlandse praktijk van vreemdelingenbewaring niet wezenlijk is verbeterd sinds haar vorige rapport uit 2008. Ik ben echter van mening dat de afgelopen jaren zowel op het terrein van het beleid inzake vreemdelingenbewaring als de tenuitvoerlegging daarvan, het nodige is veranderd en verbeterd. Ik wijs in dit verband onder andere op de heroriëntatie waarover u bij brief van 29 juni 20103 bent geïnformeerd. Deze behelsde onder meer uitbreiding van het aantal bezoekuren, uitbreiding van het activiteitenprogramma en inrichting van een juridisch loket.
Wat de opmerkingen van Amnesty International inzake alternatieven voor bewaring betreft verwijs ik hier naar de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden. Hierin wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot het door de Inspectie voor de Sanctietoepassing (IST) gepubliceerde rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht» dat concludeert dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?2 Hoe verhoudt het rapport van Amnesty International zich tot uw reactie op het rapport van de ISt?
Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt).7 De ISt concludeert in tegenstelling tot Amnesty International, dat ten opzichte van enkele jaren geleden de omstandigheden in de vreemdelingenbewaring in verschillende opzichten wel degelijk zijn verbeterd. Ook uit de onderliggende rapporten van de drie afzonderlijke detentiecentra valt naar mijn mening een positieve ontwikkeling te destilleren.
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw kamer is per brief d.d. 29 juni 20103 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Hoe verhoudt dit rapport zich tot de door uw voorgangers gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het commentaar van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NCJM) van 4 november 2010?4 Deelt u de mening dat vrijheidsontneming een ultimum remedium is?5 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er dan nog steeds weinig gebruik gemaakt van bijvoorbeeld een meldplicht of een borgsom?
Vreemdelingenbewaring dient ter fine van uitzetting. Het Nederlandse beleid gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten wanneer niet (langer) sprake is van rechtmatig verblijf. Gedwongen vertrek – en daarmee vreemdelingenbewaring – komt pas aan de orde als de vreemdeling deze verantwoordelijkheid niet (tijdig) neemt en lichtere middelen niet (langer) aan de orde zijn. In dit kader kan vreemdelingenbewaring worden toegepast indien deze maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan toezicht onttrekt. Gelet hierop meen ik dat vreemdelingenbewaring voldoet aan het uitgangspunt dat het als ultimum remedium wordt gebruikt.
Uiteraard deel ik de mening dat de duur van de vreemdelingenbewaring zo kort mogelijk dient te zijn. In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt onder andere ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring4.
Over de duur van vreemdelingenbewaring in de ons omringende landen kan ik opmerken dat deze met de totstandkoming van de Europese terugkeerrichtlijn is geharmoniseerd, in die zin dat de maximale duur van vreemdelingenbewaring gemaximeerd is tot zes maanden, eventueel te verlengen met maximaal 12 maanden. Hiermee wordt een maximale termijn voor vreemdelingenbewaring in de verschillende stelsels geïntroduceerd en zullen de verschillen tussen de lidstaten op dit punt dan ook afnemen. Ook over de toepassing van vreemdelingenbewaring en de detentieomstandigheden zijn harmoniserende maatregelen genomen.
Deelt u de mening dat, indien er gekozen wordt voor vrijheidsontneming, de duur van de detentie zo kort mogelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dan verklaren waarom in de ons omringende landen vreemdelingen veel minder lang vastzitten dan in Nederland?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het bericht «Amnesty: Aanpak illegalen deugt niet?7 Is het waar dat een gedetineerde met nierstenen slechts één paracetamol per dag kreeg als behandeling? Was dit een incident of is dit de standaardprocedure? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat ook illegale vreemdelingen recht hebben op acute medische zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om volwaardige medische zorg aan illegale vreemdelingen beschikbaar te stellen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Ik herken de hier geschetse situatie niet. De Dienst Justitiële Instellingen (DJI) draagt in haar inrichtingen zorg voor een doeltreffende, doelmatige en op de patiënt gerichte gezondheidszorg, waarvan de kwaliteit gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij, rekening houdende met de bijzondere situatie van de vrijheidsbeneming.
Is het waar dat een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap alleen geboeid naar het ziekenhuis mocht, ondanks eerdere zwangerschapscomplicaties?8 Zo ja, meent u dat dit een correcte gang van zaken is? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze praktijk te veranderen?
Het is juist dat een zwangere vrouw geboeid naar het ziekenhuis is gebracht. De regel is dat ingeslotenen geboeid worden vervoerd, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor hiervan wordt afgeweken. Dit betekent overigens niet dat iedere zwangere vrouw ongeboeid wordt vervoerd. Per ingeslotene wordt beoordeeld of sprake is van bijzondere omstandigheden.
Wat is uw reactie op de constatering dat de klachten van vreemdelingen niet of gebrekkig worden onderzocht? Welke maatregelen gaat u nemen om een adequate klachtenregeling te realiseren?
Deze constatering herken ik niet. Er is een adequate klachtenregeling.
Ik verwijs hier naar de reactie van de toenmalige staatssecretaris van Justitie op het themarapport van de ISt «werkwijze commissies van toezicht»13.
Is het waar dat kwetsbare mensen, zoals minderjaren, slachtoffers van marteling of mensenhandel, zwangere vrouwen, (psychisch) zieken en zwangere vrouwen in de vreemdelingenbewaring worden geplaatst? Meent u dat dit een adequate opvang is voor deze mensen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze mensen de zorg te geven die ze nodig hebben?
Vreemdelingenbewaring dient niet als adequate opvang, maar als een bestuursrechtelijke maatregel om vreemdelingen beschikbaar te houden met het oog op hun uitzetting.
Voorzover er sprake is van detentieongeschiktheid wordt de maatregel van bewaring niet toegepast. Of iemand al dan niet detentiegeschikt is, hangt af van zijn of haar individuele omstandigheden en wordt getoetst door de medische dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
In de beleidsbrief over het terugkeerbeleid, die uw Kamer naar verwachting medio 2011 wordt toegezonden, wordt ingegaan op de motie Gesthuizen cs over het onderzoeken van alternatieven voor bewaring14.
In het huidige stelsel ontvangen kwetsbare personen in vreemdelingenbewaring steeds de zorg die zij behoeven. Dit is in overeenstemming met de Europese terugkeerrichtlijn. Ik ben dan ook van mening dat (andere) specifieke maatregelen niet nodig zijn.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen van de Raad van Europa, waarin gesteld wordt dat vreemdelingen niet in een gevangenisachtige omgeving gedetineerd mogen worden?9 Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de huidige situatie?
Ik ben bekend met de rapportage uit 2009 van het Comité16. De rapportage van de CTP waarop wordt gedoeld ziet op de situatie in alle landen van Europa. Hoewel Nederland uiteraard ook tot die landen behoort, is het niet zo dat de opmerkingen specifiek tot Nederland zijn gericht. Het CTP spreekt de mening uit dat indien detentie van vreemdelingen noodzakelijk is om hun uitzetting zeker te stellen, dit niet onder dezelfde omstandigheden plaats moet vinden als de detentie van personen die vanwege een strafbaar feit zijn gedetineerd. Op zichzelf deel ik die onderliggende gedachte.
In Nederland vindt detentie van vreemdelingen plaats in speciaal voor dat doel ingerichte detentiecentra. Ik acht in dit verband de bepalingen van de terugkeerrichtlijn van belang. De Europese regelgever geeft als hoofdregel dat voor bewaring gebruik wordt gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Het onderbrengen in gevangenissen wordt echter door de Europese regelgever niet uitgesloten. Wel wordt benadrukt dat indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en dus gebruik dient te maken van een gevangenis, zij gescheiden dienen te worden gehouden van de gewone gevangenen. Deze Europese regels, die wel een bindend karakter hebben, leef ik na. Ik ben van mening dat in de Nederlandse situatie sprake is van gespecialiseerde inrichtingen in de zin van de terugkeerrichtlijn, maar overigens zal in ieder geval sprake zijn van gescheiden onderbrenging van strafrechtelijke gedetineerden. Het rapport geeft mij dan ook geen aanleiding om de huidige situatie te wijzigen.
Kunt u verklaren waarom uit zowel dit rapport, als het eerdere rapport van de ISt blijkt dat vreemdelingen in cellen verblijven en een soberder regime kennen dan strafrechtelijk gedetineerden? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan?
Op onderdelen zijn er verschillen in regime. Het regime voor vreemdelingen in bewaring is niet per definitie ongunstiger dan dat voor strafrechtelijk gedetineerden. Daarnaast is van belang dat vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting dient en niet – zoals voor strafrechtelijk gedetineerden geldt – terugkeer in de maatschappij.
Anders dan in penitentiaire inrichtingen wordt in de centra voor vreemdelingenbewaring geen structurele arbeid of onderwijs aangeboden, behoudens incidentele educatieve activiteiten zoals alfabetisering en werkzaamheden van huishoudelijke aard. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring zich niet goed leent voor onderwijs of (structurele) arbeid. In penitentiaire inrichtingen is arbeid of onderwijs gericht op het aanleren of onderhouden van arbeidsvaardigheden met het oog op resocialisatie, in het bijzonder waar het gaat om langere vrijheidsstraffen. Het doel van de vreemdelingenbewaring is daarentegen het beschikbaar houden voor de uitzettingsprocedure, het vaststellen van de identiteit en het voorkomen dat de vreemdeling zich onttrekt aan de uitzetting. Op resocialisatie gerichte elementen als het aanbieden van arbeid, onderwijs of regulier verlof verhouden zich niet met de aard van de maatregel. Bovendien is de gemiddelde duur er evenmin naar om dergelijke – in de regel langduriger – trajecten aan te bieden.
Wat is uw reactie op de conclusie van Amnesty International dat de Nederlandse situatie in strijd is met internationale mensenrechten standaarden?10 Deelt u de mening van de door Amnesty International geciteerde emeritus hoogleraar Straf- en vreemdelingenrecht Anton van Kalmthout dat de huidige situatie een schending van artikel 3 uit het mensenrechtenverdrag is, dat een verbod inhoudt op inhumane en vernederende behandelingen?1 Nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze mensenrechtenschendingen tot het verleden te laten behoren?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 1. Ik ben van mening dat vreemdelingenbewaring conform internationaal geldende mensenrechten is, zoals artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er zijn geen uitspraken waarin Nederland vanwege de detentieomstandigheden van vreemdelingen is veroordeeld, noch uit hoofde van 3 EVRM, noch uit hoofde van artikel 5 EVRM. Ik ben er ook van overtuigd dat de Nederlandse detentieomstandigheden een dergelijke toets kunnen doorstaan. Daarbij komt dat op het niveau van de Europese Unie eind 2008 in de terugkeerrichtlijn bindende afspraken zijn gemaakt tussen de Raad en het Europese Parlement over terugkeer, waaronder de toepassing van vreemdelingenbewaring bij niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen. Er is derhalve een brede overeenstemming binnen Europa, zowel aan de kant van de Lidstaten als het Europees Parlement, over de toepassing van vreemdelingenbewaring. Het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn ligt ter behandeling bij uw Kamer. Wat één van de uitgangspunten van de richtlijn is, en sinds jaar en dag reeds in Nederland het uitgangspunt vormt van zowel beleid als praktijk, is dat vreemdelingenbewaring een uiterste middel is. Het standpunt dat vreemdelingenbewaring altijd en/of automatisch wordt toegepast, komt niet overeen met de Nederlandse praktijk, waarin altijd naar de individuele omstandigheden van het geval wordt gekeken.
Bent u bereid om de aanbevelingen van Amnesty International over te nemen?11 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden deze doorgevoerd? Welke concrete verbeteringen op de terreinen van detentieduur, regime, en zorg bent u van plan door te voeren om de tekortschietende situatie in de vreemdelingendetentie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
De integriteitscode voor bewindspersonen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe wordt verzekerd dat bewindspersonen door het in hun functie nemen van besluiten of andere handelingen – te denken valt aan subsidies, opdrachten en vergunningen – de waarde van hun financiële belangen doen stijgen? Vergt het tegengaan van (schijnbare) belangenverstrengeling niet dat volstrekte openheid wordt betracht over de belangen van bewindspersonen? Bent u bereid hierover informatie aan de Kamer te verschaffen?
De integriteit van besluitvorming door bewindspersonen wordt verzekerd door de ministeriële verantwoordelijkheid, de controle van hun handelen en nalaten door het parlement, de rechterlijke macht en de Nationale ombudsman, de rol van de media, wet- en regelgeving en voorschriften met betrekking tot de benoeming en handelwijze van bewindspersonen. Hierdoor en door het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt de openheid van belangen van bewindspersonen bepaald.
Is er nagedacht over de vraag welke financiële belangen bewindspersonen in het geheel niet mogen bezitten, ook niet indien zij door derden worden beheerd? Kunt u een opsomming daarvan, per ministerie, aan de Kamer verstrekken?
Ja, hierover is nagedacht. Nee, de departementale indeling is niet bepalend. Voor de bewindspersonen van Financiën gelden striktere criteria ten aanzien van bepaalde belangen.
Bent u bereid nadere informatie te verschaffen over de wijze waarop alle bewindspersonen met financiële belangen het beheer van die belangen op afstand hebben geplaatst, opdat beoordeeld kan worden of met de gekozen constructie in voldoende mate de schijn van belangenverstrengeling wordt vermeden?
Nee. Voor zover het geen gegevens betreft die niet reeds openbaar zijn, is het aan de individuele bewindspersonen om te beoordelen of en in hoeverre zij verstrekking van gegevens in overeenstemming achten met het grondrecht op een persoonlijke levenssfeer van henzelf en anderen.
Is het, gelet op de verwikkelingen met de vakantiewoning van de minister voor Immigratie en Asiel, nog wel juist om er vanuit te gaan, zoals in bijlage 1, onder A, van de code wordt gedaan, dat bij roerende en onroerende zaken die niet commercieel worden geëxploiteerd, geen sprake is van een risico van (schijnbare) belangenverstrengeling? Welke andere bewindspersonen bezitten onroerende zaken in het buitenland en in welke land?
Ja. Enkele bewindspersonen bezitten onroerende zaken in het buitenland.
De constatering dat asielzoekers slechter behandeld worden dan criminelen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Kent u het bericht «Asielzoekers slechter af dan criminelen»?1
Ja.
Kent u het rapport «De tenuitvoerlegging van de vreemdelingenbewaring. Drie detentiecentra doorgelicht»?2
Ja. Uw Kamer is bij brief van 27 oktober jl. geïnformeerd over mijn reactie op dit rapport.3
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat er onvoldoende werk is gemaakt van de eerder door uw voorganger gedane toezeggingen om de omstandigheden van vreemdelingen in detentie te verbeteren? Gaat u concrete stappen ondernemen om deze toezeggingen alsnog waar te maken? Zo ja, welke? Op wat voor termijn kunnen we de toegezegde verbeteringen verwachten?
De toezegging van de toenmalige staatssecretaris van Justitie zag op het uitvoeren van een heroriëntatie. Uw Kamer is per brief d.d. 29 juni 20104 door de toenmalige minister van Justitie geïnformeerd over de uitkomsten van deze heroriëntatie op de wijze waarop vreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd, alsook over de stappen die naar aanleiding hiervan worden genomen.
Voor de goede orde verwijs ik u voor mijn reactie op het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) graag naar mijn bij het antwoord op vraag 2 al genoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober jl.
Hoe reageert u op de conclusie van de Inspectie voor de Sanctietoepassing dat de rechten van de ingesloten vreemdelingen, zoals die in (inter)nationale regelgeving is vastgelegd, niet voldoende worden gewaarborgd?2 Welke stappen gaat u ondernemen om deze rechten wel te waarborgen?
De ISt heeft dit niet geconcludeerd. Er is geen strijd is tussen de nationale en internationale regelgeving. Rechten van ingesloten vreemdelingen worden in de Penitentiaire beginselenwet (PBw) gewaarborgd.
De ISt werpt in het voorwoord van het rapport de vraag op hoe omgegaan moet worden met de door de Raad van Europa opgestelde, niet-bindende, European Prison Rules. De Inspectie heeft aangegeven te onderzoeken of met het oog op haar eigen aanbevelingen hierover meer duidelijkheid kan worden geboden, onder andere door hierover een bijeenkomst te organiseren.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de door de Inspectie voor de Sanctietoepassing gesignaleerde zorgpunten aan te pakken, te weten: i) gebrek aan zinvolle dagbesteding; ii) meerpersoonscellen; iii) de te ver doorgeschoten standaardveiligheidsmaatregelen bij het transport; iv) het ontbreken van landelijke regels voor het bij wijze van uitzondering verlenen van incidenteel begeleid en beveiligd humanitair verlof aan vreemdelingen; v) het samen op een afdeling plaatsen van mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen in het uitzetcentrum Oude Meer; vi) en het veelvuldig in afzondering plaatsen van ingesloten vreemdelingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 27 oktober 20105.
Wat is uw reactie op ieder van de dertien aanbevelingen die in het rapport worden gedaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma Uitgesproken EO, waarin wordt vermeld dat in 75% van de 28 onderzochte asielzoekerscentra (AZC) christenen of ex-moslims te maken hebben met discriminatie, dat in 67% van de AZC’s (doods)bedreigingen voorkomen en dat in 33% van de AZC’s geweld op grond van hun christelijke overtuiging door veelal islamitische medebewoners?12
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van deze peiling van Stichting Gave onder deze 28 AZC’s?
Bedoelde peiling van Stichting Gave betreft een korte peiling onder een zeer beperkte groep mensen met contacten in asielzoekerscentra. Desalniettemin neem ik signalen zoals in vermeld televisieprogramma naar voren gebracht serieus. Asielzoekers hebben recht op een veilige opvangsituatie, ongeacht hun nationaliteit, etniciteit, religie, seksuele geaardheid of politieke overtuiging.
Het creëren van een veilige en beheersbare leefomgeving is dan ook een van de belangrijkste taken van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).
Door het COA geregistreerde incidenten laten overigens cijfermatig een ander beeld zien dan de cijfers van de Stichting Gave doen vermoeden. Het aantal incidenten dat voortvloeit uit conflicten tussen moslims en christenen is gering (zie hiervoor het antwoord op vraag 4).
Belangrijker vind ik echter dat de veiligheid van asielzoekers continu centraal staat bij het verzorgen van de opvang door het COA, waarbij ik wil benadrukken dat in de opvanglocaties, evenmin als in de maatschappij, het voorkómen van incidenten niet in alle gevallen zal slagen. Het COA zal in het reguliere overleg met Stichting Gave aandacht besteden aan deze peiling.
Overigens zijn de conclusies die uit de peiling worden getrokken, zoals weergegeven in het televisieprogramma Uitgesproken EO, methodologisch niet correct. De percentages in de uitkomsten van de peiling zien op de 24 ondervraagden, niet op de asielzoekerscentra in Nederland.
Wat wordt er gedaan om de huisregels van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), waarin regels staan om een veilige woon- en leefomgeving te garanderen, bekend te maken onder asielzoekers, inclusief de sancties die kunnen volgen?
Iedere bewoner ontvangt bij binnenkomst in de opvang de huisregels en tekent daar ook voor. Deze huisregels worden in de meest gangbare talen verstrekt en tevens mondeling met behulp van een tolk toegelicht. Daarnaast wordt iedere bewoner in de gesprekken die het COA voert bij binnenkomst en ook in latere fases van het verblijf in de opvang uitgebreid geïnformeerd over de ontoelaatbaarheid van iedere vorm van discriminatie. Tevens krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten.
Kunt u aangeven op welke schaal kwetsbare groepen asielzoekers in AZC's vanwege hun religie, etniciteit, sekse, seksuele gerichtheid of ander kenmerk slachtoffer worden van bedreigingen en geweld? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar in te stellen om de exacte omvang van dit probleem te achterhalen?
Inzicht in de mate waarop kwetsbare groepen in AZC’s slachtoffer van geweld of bedreiging worden, hangt voor een belangrijk deel samen met de bereidheid van (mogelijke) slachtoffers om daarover de medewerkers van het COA of de politie te informeren. Alleen aan de hand van meldingen kan worden aangegeven op welke schaal de vermeende bedreigingen en geweldsplegingen plaatsvinden. Het COA registreert alle bekende incidenten in het bewonersinformatiesysteem dat het COA hanteert.
Een analyse van de gegevens uit dit systeem laat zien dat er in de afgelopen 2 jaar 24 incidenten zijn geregistreerd die betrekking hebben op conflicten tussen bewoners. Hiervan zijn drie incidenten terug te voeren op conflicten tussen moslims en christenen.
Bent u bereid de aangiftes bij de politie van religieus gerelateerde bedreigingen en mishandelingen te registeren? Zo nee, waarom niet?
Het COA registreert alle gevallen waarin aangifte wordt gedaan naar aanleiding van (mogelijk) strafbare feiten die door bewoners van de COA-opvang zouden zijn gepleegd. Een strafrechtelijke veroordeling wegens een misdrijf wordt meegewogen in de individuele asielprocedure.
Bent u bereid de mogelijkheid om anoniem melding te doen van bedreigingen of mishandeling te bespreken met het CAO en beter onder de aandacht te brengen van de asielzoekers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hieraan invulling geven?
Het anoniem doen van een melding maakt het lastig, zo niet onmogelijk tegen het gemelde incident op te treden. COA-medewerkers zullen, indien zij het idee hebben dat er sprake is van problemen op grond van religie, in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is. Daarbij zal de bewoner worden uitgelegd dat het COA, als de bewoner dat wenst, geheimhouding in acht zal nemen.
Zoals hiervoor weergegeven krijgen bewoners uitleg over de mogelijkheid om aangifte te doen van (vermeende) strafbare feiten. Hierbij wordt er op aangedrongen om bij bedreiging, aangifte en geweld altijd daadwerkelijk aangifte te doen bij de politie. Dit geldt uiteraard eveneens indien sprake is van discriminatie of bedreiging vanwege de levensovertuiging van bewoners.
Aan bewoners die van mening zijn dat zij vanwege hun levensovertuiging worden gediscrimineerd of bedreigd, wordt geadviseerd vanwege dit feit aangifte te doen bij de politie.
Bent u tevens bereid het COA op te dragen een vertrouwenspersoon in te stellen zodat deze problemen laagdrempelig kunnen worden besproken?
Het COA beschikt over een Meldpunt Veiligheid Centraal orgaan opvang asielzoekers. Dit meldpunt is een meldpunt voor diverse vormen van criminaliteit: (vermoedens van) georganiseerde misdaad, vrouwenhandel, extremisme, wapen/drugshandel en discriminatie, ook wanneer deze religieus van aard is. Het richt zich op: criminaliteitspreventie, criminaliteitsbestrijding, signalering van onveiligheid en het opvolging geven daarvan. Bewoners kunnen, ook via COA-medewerkers, eventuele misstanden (laten) melden via intranet en een speciaal telefoonnummer. Dit geldt uiteraard ook voor bedreigingen met religieuze achtergronden.
Daarnaast beschikt het COA over een klachtenregeling voor asielzoekers en is het voeren van een (vertrouwelijk) gesprek op initiatief van bewoner of medewerker altijd mogelijk. Een afzonderlijke COA-vertrouwenspersoon acht ik dan ook niet noodzakelijk.
Bent u bereid het bestaande meldpunt van het COA ook open te stellen voor meldingen van bedreigingen die religieus gerelateerd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat indien er sprake is van (doods)bedreigingen en mishandeling, niet het slachtoffer overgeplaatst moet worden naar een andere (veilige) locatie, maar dat de dader moet worden overgeplaatst naar de vreemdelingendetentie?
Welke stappen zijn aangewezen in het geval sprake is van discriminatie, bedreiging of andere misdragingen wordt steeds voor elke individuele situatie zorgvuldig afgewogen.
In voorkomende gevallen, met name indien er sprake is van (bijna) uitgeprocedeerde asielzoekers, kan het COA in overleg met de Dienst Terugkeer en Vertrek bezien of ten aanzien van de overlastgevende vreemdelingplaatsing in vreemdelingenbewaring aan de orde is. De mogelijkheden hiertoe worden per geval beoordeeld.
Bent u bereid bij herhaling van en/of grove (doods)bedreiging of mishandeling, tot stopzetting van de asielprocedure over te gaan, conform artikel 35 van de Vreemdelingenwet 2000?
Strafrechtelijke antecedenten worden conform staand beleid altijd betrokken bij de beoordeling van een verzoek om toelating. Vervolgens biedt de Vreemdelingenwet 2000 de mogelijkheid om bij een afwijzing van een aanvraag om toelating een vreemdeling ongewenst te verklaren, wanneer hij ter zake van een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf ten minste een maand bedraagt. Ook is ongewenstverklaring mogelijk van vreemdelingen die bij herhaling ter zake van een misdrijf zijn veroordeeld.
Met betrekking tot asielverzoeken is het echter wel van belang om te vermelden dat in het geval sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, dan wel dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bij terugkeer, niet elke strafrechtelijke veroordeling kan leiden tot afwijzing van het asielverzoek. Alleen bij zeer ernstige misdrijven zal in die gevallen de asielaanvraag kunnen worden afgewezen. Overigens is artikel 35 Vreemdelingenwet 2000 hier niet van toepassing omdat dit artikel ziet op de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De situatie van stateloze Roma in Nederland |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Stateloos maakt radeloos» van Dokters van de Wereld waarin de situatie van stateloze Roma in Nederland wordt beschreven?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport dat de stateloosheid van Roma en hun kinderen grote en ernstige gevolgen heeft voor hun leven in Nederland en hun integratie volledig in de weg staat?2
Ik onderschrijf deze constatering niet. In het rapport ontbreekt een belangrijk onderscheid tussen de groep Roma die in 1977/»78 door middel van een pardonregeling een verblijfsstatus heeft gekregen en de overige Roma die nadien naar Nederland zijn gekomen. Voor de eerstgenoemde groep is het feit dat ze staatloos zijn geen belemmering voor de integratie aangezien zij een verblijfsstatus hebben waardoor zij zich kunnen inschrijven bij een gemeente, onderwijs kunnen volgen en kunnen werken. Ze hebben de mogelijkheid en de eigen verantwoordelijkheid om te participeren in de Nederlandse samenleving. Tevens kunnen zij veelal in aanmerking komen voor het Nederlanderschap door middel van naturalisatie of optie en kunnen hun kinderen de Nederlandse nationaliteit krijgen op basis van artikel 6, eerste lid, sub b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) dan wel op basis van artikel 3, derde lid RWN.
Staatloze Roma die niet-rechtmatig in Nederland verblijven en die niet onder de gepardonneerde groep vallen, hebben tot aan de leeftijd van 18 jaar recht op onderwijs op basis van de uitzondering die op het koppelingsbeginsel is gemaakt3. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via de «buitenschuldprocedure» een Nederlandse verblijfsvergunning te krijgen. In de praktijk blijkt echter dat een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid vaak niet is geïndiceerd voor vreemdelingen van Roma afkomst omdat zij kunnen terugkeren naar het land van herkomst of naar het land waar de persoon eerder verblijf heeft (gehad).
Wat is uw reactie op de in het rapport gestelde schending van internationale verdragen?3
In het rapport wordt gesteld dat er sprake is van schending van artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid, doordat bij artikel 6, eerste lid, onder b, RWN de eis van toelating wordt gesteld. Van schending van dit artikel is echter geen sprake. Artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid bepaalt onder welke voorwaarden de nationaliteit wordt verleend aan een persoon die geboren is op het grondgebied van een verdragsluitende partij en die bij geboorte staatloos is. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van dat verdrag kan een verdragsluitende Staat de verkrijging van de nationaliteit van deze personen verbinden aan bepaalde (limitatief opgesomde) voorwaarden, waaronder het stellen van een verblijfstermijn van vijf jaar voorafgaand aan een verzoek tot verkrijging van die nationaliteit en aan eisen van openbare orde. De term die in dit artikel wordt gebruikt is «habitual residence».
Op grond van artikel 6, tweede lid onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (EVN) kan de voorwaarde van wettig en gewoon verblijf worden gesteld. In het toelichtende rapport bij dit Verdrag is expliciet opgemerkt dat dit artikel is gebaseerd op («drawn from») artikel 1 van het Verdrag tot beperking der staatloosheid. De term «habitual residence» in dit artikel moet in dat licht worden geïnterpreteerd als wettig en gewoon verblijf. Vele landen hebben dan ook zowel het EVN als het Verdrag tot beperking der staatloosheid ondertekend, en stellen in hun nationaliteitswetgeving de eisen van wettig en gewoon verblijf voor verkrijging van de nationaliteit in geval van staatloosheid.
Het is mij bekend dat de rechter in een geval inmiddels anders heeft geoordeeld.5 Dit kan in hoger beroep echter nog gecorrigeerd worden. Vooralsnog houd ik daarom vast aan dit standpunt.
Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of er sprake is van strijd met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Ook dit is niet het geval. Artikel 7 van het IVRK kent het recht toe aan kinderen om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen. De verwerving van het Nederlanderschap is uitgewerkt in de RWN, waarbij staatlozen een gunstigere positie hebben dan andere vreemdelingen. Voor minderjarige staatloze optanten geldt dat zij een optierecht kunnen uitoefenen na drie jaar toelating en hoofdverblijf op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, mits zij in het Koninkrijk als staatloze zijn geboren. Het recht om een nationaliteit te verwerven is hiermee voor als staatloze binnen het Koninkrijk geboren kinderen voldoende gewaarborgd, en er is dan ook geen sprake van schending van het IVRK.
Zoals hiervoor vermeld biedt de RWN de mogelijkheid dat een minderjarige staatloze de Nederlandse nationaliteit verwerft. Ook voor meerjarige staatlozen bestaat deze mogelijkheid. Er is dan ook geen sprake van een schending van een verdragsrechtelijke verplichting.
Kunt u aangeven hoeveel Roma in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het registreren van etniciteit wordt in beginsel door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verboden. Hierdoor is het niet mogelijk exacte cijfers te geven van het aantal Roma in Nederland, alsmede het aantal stateloze Roma(kinderen) in Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel Roma-kinderen in Nederland stateloos zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen worden door u gezet om zicht te krijgen op het aantal statelozen (Roma en anderszins) dat zich in Nederland bevindt?
De huidige wetgeving laat geen ruimte voor een exacte registratie van aantallen stateloze Roma. Wel zal worden bezien of het nieuwe systeem van de IND in een registratie van staatlozen zal kunnen voorzien, uiteraard binnen de kaders van de Wbp.
Hoe lang duurt de buitenschuldprocedure gemiddeld? Wat is de langst gevoerde en wat is de kortst gevoerde procedure tot nu toe?
In 2009 bedroeg de doorlooptijd van een buitenschuldprocedure 389 dagen. In 2010 bedroeg de doorlooptijd van die procedure 281 dagen. De langst gevoerde procedure bedroeg vier jaar en de kortste procedure bedroeg ongeveer 1 uur. Hierbij dient echter wel te worden opgemerkt dat onderdeel van deze procedure is dat de vreemdeling zich inspant om Nederland te verlaten en ook dat een bemiddelingspoging door de Dienst Terugkeer en Vertrek wordt ondernomen. Het doorlopen van deze stappen, die noodzakelijk zijn zeker te stellen dat het daadwerkelijk niet aan de vreemdeling is te wijten dat hem geen reisdocumenten worden verstrekt, maakt dat de behandelduur in individuele gevallen kan oplopen.
Kan de buitenschuldprocedure korter in duur? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan te geven of de buitenschuldprocedure korter in duur kan. Het begrip «buiten schuld» dient namelijk te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen voor zijn terugkeer terwijl betrokkene heeft aangegeven zelfstandig te willen terugkeren naar zijn land. De termijn waarbinnen duidelijkheid kan worden verkregen over de vraag of dit aan de orde is, hangt dan ook van veel verschillende factoren af, waaronder de snelheid waarmee de vreemdeling zelf de benodigde inspanningen verricht om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en de handelwijze van de vertegenwoordiging van het land van herkomst. Uiteindelijk gaat het niet om de vraag of er gedurende een specifieke periode aan het vertrek is gewerkt, maar in hoeverre er op een zodanige manier aan het vertrek is gewerkt dat objectief is komen vast te staan dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Heeft u overwogen om de buitenschuldprocedure en het verkrijgen van een verblijfstitel voor statelozen toegankelijker te maken? Zo ja, op welke wijze kan de procedure toegankelijker worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de buitenschuldprocedure voldoende toegankelijk is voor staatlozen. Staatlozen die niet kunnen terugkeren naar een herkomstland of een land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad) kunnen op grond van het buitenschuldbeleid in aanmerking komen voor vergunningverlening. Daarbij wordt wel een inspanningsverplichting gevraagd van de vreemdeling. Ook het individuele gedrag van de vreemdeling, bijvoorbeeld wanneer de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid, zich onttrekt aan het vreemdelingentoezicht of onjuiste gegevens verstrekt, kan aan vergunningverlening in de weg staan. Het geldende buitenschuldbeleid is opgenomen in paragraaf B14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Welke sociale voorzieningen zijn er beschikbaar voor statelozen gedurende de buitenschuldprocedure en aanvraag van een verblijfstitel? Indien geen, waarom niet?
Een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf of met rechtmatig verblijf op grond van een ingediende aanvraag voor regulier verblijf heeft recht op medisch noodzakelijke zorg en rechtsbijstand en in het geval van minderjarige kinderen, recht op onderwijs.
Ziet u mogelijkheden om gedurende de buitenschuldprocedure en de aanvraag van een verblijfstitel, sociale voorzieningen als primaire gezondheidszorg en onderwijs voor minderjarige statelozen beschikbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Welke juridische beletselen zijn er voor een specifiek pardon voor de mensen die er reeds in de jaren zeventig van de vorige eeuw recht op hadden, maar dat destijds niet hebben ontvangen?
Regelingen als hier bedoeld kennen een duidelijke begin- en einddatum. Nog daargelaten wat de juridische beletselen zouden zijn, acht ik het niet wenselijk noch praktisch te realiseren om een regeling te treffen voor een groep mensen die mogelijk eerder voor een regeling in aanmerking zou zijn gekomen.
Het opslaan van creditcardgegevens van Europese burgers |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht «US travel fee draws new dividing line with EU»?1
Ik ben bekend met het door u genoemde bericht. Personen afkomstig uit landen die onder het Visa Waiver Program vallen en die niet in het bezit zijn van een visum, moeten zich electronisch aanmelden via het Electronic System for Travel Authorization (ESTA). Het betreft een reeds geldende verplichting. Sinds 8 september 2010 moet voor deze aanmelding worden betaald. Voor iedere aanvraag is $4 verschuldigd; in geval toestemming wordt verleend om naar de Verenigde Staten te reizen, wordt een extra $10 in rekening gebracht.
Is het waar dat Europese burgers die willen reizen naar de Verenigde Staten een formulier moeten invullen en daarvoor $14 moeten betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit bedrag alleen online en met een creditcard betaald kan worden?
Ja. De Amerikaanse autoriteiten hebben aangegeven te verwachten dat daar op de middellange termijn nog extra betaalmogelijkheden bijkomen. Het gebruik van de creditcard van anderen, waaronder ook begrepen reisbureaus en tussenpersonen, dan de persoon die reist, is nadrukkelijk toegestaan.
Is het waar dat deze creditcardgegevens van Europese reizigers een jaar lang worden opgeslagen in de Verenigde Staten? Zo ja, deelt u de mening dat een jaar lang het opslaan van creditcardgegevens onnodig is?
Daarvan ben ik op de hoogte. Voor de betreffende betalingen wordt gebruik gemaakt van het betalingssysteem van de Amerikaanse overheid, pay.gov geheten. Dit systeem valt onder de verantwoordelijkheid van de Treausury Department en wordt gebruikt voor veel van het betalingsverkeer tussen burger en federale overheid. De regels die op betalingen via pay.gov van toepassing zijn, zijn generiek. Of, in dat licht, de periode van een jaar te lang is, kan ik niet beoordelen.
Bent u bekend of het bestand met creditcardgegevens wordt verbonden met andere bestanden, met name passagiersgegevens (PNR)?
De Amerikaanse autoriteiten geven aan dat het bestand met creditcardgegevens niet wordt gekoppeld aan andere bestanden en dat hiertoe ook geen plannen bestaan. De creditcardgegevens worden niet aan het verantwoordelijke ministerie (het Department of Homeland Security) verstrekt; enkel de mededeling of het vereiste bedrag al dan niet is voldaan.
Deelt u de mening dat dit belangrijke gevolgen heeft voor de aanstaande onderhandelingen met de Verenigde Staten over een nieuw akkoord betreffende de overdracht van PNR?
Of de EU gevolgen verbindt aan het heffen van leges voor de ESTA-aanmelding ligt ter bespreking voor in de Europese gremia. De Europese Commissie heeft bovendien op 7 oktober jl. gebuik gemaakt van de geboden mogelijkheid om te reageren op de nieuwe regelgeving.
Bent u bereid dit met grote urgentie aan te kaarten bij de regering van de Verenigde Staten?
Op diverse niveaus is hierover met de Amerikaanse regering gesproken. Ik acht het voor het overige gepast eerst de uitkomst van de Europese besluitvorming af te wachten.
Het onder de pet houden van een rapport dat de financiële wanorde bij de provincies aan de kaak stelt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Kent u het bericht «Noord-Brabant spekt kas Zuid-Holland»?1
Ja.
Is het waar dat het rapport «Beheerst verdelen» van de commissie-Stuiveling officieel niet is aangeboden aan de fondsbeheerders Binnenlandse Zaken en Financiën? Zo ja, deelt u de mening dat u het rapport onder de pet heeft gehouden?
De kwalificatie dat het rapport «onder de pet is gehouden» door het kabinet, is onjuist. De commissie Stuiveling is een onafhankelijke commissie die is ingesteld door het bestuur van het Interprovinciaal Overleg (IPO). Het IPO heeft naar aanleiding van het rapport van de commissie onderling gediscussieerd over de verdeling van de verlaging van het provinciefonds over de provincies. De inzet was om te komen tot een voorstel voor een duurzame financiële verhouding dat op draagvlak kon rekenen bij alle 12 provincies. Er is echter geen eensgezindheid bereikt over de noodzaak c.q. wenselijkheid om op basis van de uitkomsten van het rapport tot een herzien verdeelmodel te komen. De provincies hebben in dat licht besloten om geen stappen te nemen in de richting van het distribueren van het rapport van commissie Stuiveling. Het rapport is dan ook niet aangeboden aan de fondsbeheerders.
Het niet aanbieden van dit rapport laat echter onverlet dat de situatie omtrent de provinciale financiën een aandachtspunt is van dit Kabinet. De fondsbeheerders (de Staatssecretaris van BZK en de Minister van Financiën.) hebben, mede op verzoek van het IPO, zelf de verantwoordelijkheid genomen om tot een nieuw verdeelmodel te komen, dat recht doet aan de uitgangspunten van de Financiële verhoudingswet (artikel 7) dat overheden (in dit geval provincies) in gelijke omstandigheden een gelijke financiële uitgangspositie hebben, dat wil zeggen dat in het nieuwe verdeelmodel een maatstaf voor vermogen zal worden opgenomen. Zoals aangegeven in het kabinetstandpunt (TK 2009/2010, 32 123C) dat ik op 22 april jongstleden naar uw Kamer heb gestuurd, vindt er in die hoedanigheid op dit moment onderzoek plaats naar een nieuwe verdeelsystematiek.
Naar aanleiding van het zojuist genoemde kabinetstandpunt, streven de fondsbeheerders ernaar om per 1 januari 2012 het nieuwe verdeelsysteem in te laten gaan. De specifieke invulling hiervan is aan een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat een rapport dat de financiële problemen van provincies beschrijft grote urgentie heeft? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dit rapport zo lang onbesproken blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw eerste reactie op dit rapport? Bent u bereid om een kabinetsreactie op dit rapport te formuleren?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de conclusie van de commissie-Stuiveling is, dat het praktisch onmogelijk is om de provincies op basis van het beschikbare cijfermateriaal over de provinciale financiën onderling te vergelijken?2 Zo ja, gaat u naar aanleiding van de conclusie van de commissie werk maken om binnen vijf jaar een systeem te realiseren dat een permanente vergelijking mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat verschillende geldstromen door elkaar lopen, zelfs met geldstromen van andere overheden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat eenduidigheid, vergelijkbaarheid en transparantie met betrekking tot deze geldstromen gerealiseerd gaan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het hieraan verwante artikel «Onduidelijke Provinciereserves»?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusies van de Randstedelijke rekenkamer dat Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland hun financiële reserves beter moeten verantwoorden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een nieuw verdeelmodel in 2012 te laat komt voor de benodigde herschikking van de provinciefondsen, terwijl verschillende provinciefondsen kampen met een tekort? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de verwachte problemen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet informeren van de Kamer over een nieuw paspoort |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht «Over een jaar een nieuw paspoort op de markt»?1
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief d.d. 23 september 2010 en naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Raak (TK 2009–2010 nummer 2067) en van het lid Teeven (TK 2009–2010 nummer 2280).
Is het waar dat op 1 oktober 2011 een nieuw paspoort in gebruik moet worden genomen? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Deelt u de mening dat het ongepast is dat burgers en Kamerleden over deze plannen worden geïnformeerd via de media?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit besluit door het huidige kabinet genomen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de demissionaire status?
Zie antwoord vraag 1.
Indien er inderdaad een nieuw paspoort in gebruik moet worden genomen, wat is hier de aanleiding voor? Zijn er beveiligingsproblemen met het huidige paspoort?
Zie antwoord vraag 1.
Welke wijzigingen worden ten opzichte van het huidige paspoort doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel kosten zijn gemoeid met het ontwikkelen en invoeren van een nieuw paspoort?
In de prijs van de huidige documenten zijn de kosten die verbonden zijn met het ontwerp van de documenten inbegrepen. Dat blijft ook na 1 oktober 2011 het geval.
Wat zijn de praktische implicaties van het naast elkaar bestaan van verschillende soorten paspoorten?
Het naast elkaar voorkomen van verschillende modellen van de reisdocumenten is dé praktijk. Thans komen de modellen 2001 en 2006 in de praktijk voor. Op 1 oktober 2011 zullen dat de modellen 2006 en het model 2011 zijn.
Deelt u de mening dat het niet opportuun is nu het paspoort te wijzigen, terwijl de problemen met vingerafdrukken en biometrische data in paspoorten nog niet zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de levensduur van paspoortgeneraties steeds korter wordt? Waardoor komt dit?
Neen dat is niet juist, zoals blijkt uit onderstaand overzicht van de data waarop in de laatste 20 jaar modellen van Nederlandse reisdocumenten zijn ingevoerd:
• 1989 («Europees model»);
• 1995;
• 1997;
• 2001 (model «Nieuwe generatie reisdocumenten»);
• 2006 (model «Elektronische reisdocumenten»).
Welke gevolgen heeft de wijziging van het paspoort voor de leges die burgers betalen bij het aanvragen van dit reisdocument?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u exact aangeven op welke wijze het bedrijf Sagem betrokken is bij het productieproces van paspoorten? Kunt u aangeven hoe deze taken zich verhouden tot het jaarverslag van de AIVD, waarin de dienst aangeeft dat het uitbesteden van activiteiten als systeem- en serverbeheer, datawarehousing en gegevensverwerking aan (buitenlandse) private partijen spionagerisico’s met zich mee brengt?2 Kunt u tevens aangeven op welke wijze een integere omgang met persoonsgegevens gewaarborgd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
De intimidatie van gevangenispersoneel door een gevangenisdirecteur |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van «Altijd Wat» over de intimidatie van gevangenispersoneel door een gevangenisdirecteur?1
In de eerste uitzending van het nieuwe NCRV-programma «Altijd Wat» op vrijdag 10 september worden verschillende uitlatingen gedaan over de penitentiaire inrichting Hoogvliet. De vermeende misstanden die in de uitzending worden genoemd, zijn in 2009 en 2010 onderzocht. Daarbij zijn geen onregelmatigheden aan het licht gekomen.
Herkent u deze signalen? Hoe beoordeelt u de situatie en de werksfeer in Penitentiaire Inrichting (PI) Rotterdam, locatie Hoogvliet (voorheen Stadsgevangenis Rotterdam)? Kunt u in uw antwoord ingaan op het ziekteverzuim, het aantal en de ernst van de incidenten en de fricties die tussen een aantal personeelsleden en de directeur bestaan in deze penitentiaire inrichting? Kunt u eveneens ingaan op het verwijt dat er structureel sprake is van onderbezetting, en dat er met grote regelmaat onveilige situaties zijn omdat het personeel er alleen voor staat? Welke genoemde problemen hangen samen met of zijn veroorzaakt door het landelijke beleid, zoals de voortdurende bezuinigingen?
De signalen zoals geschetst in de uitzending, herken ik niet. Drie maanden geleden is een nieuw dagprogramma ingevoerd samen met een nieuw dienstrooster. Dit ging gepaard met enige onrust onder het personeel. Inmiddels heeft een tweetal bijeenkomsten plaatsgevonden tussen personeel en de directie, waarbij goede afspraken rond de knelpunten zijn gemaakt. Een aantal knelpunten is intussen opgelost.
Het ziekteverzuim binnen penitentiaire inrichting Hoogvliet is met 5–6% verhoudingsgewijs aan de lage kant. Wat betreft de personele bezetting, deze is volgens de geldende normen op peil, er is geen sprake van onderbezetting. Een verband met landelijk beleid of bezuinigingen is niet aan de orde.
Sinds wanneer bent u bekend met alarmerende signalen over deze inrichting? Welke maatregelen heeft u genomen om de problemen in deze gevangenis op te lossen? Wat is er concreet gedaan met de conclusie uit het onderzoek uit 2007 dat 22 procent van het personeel aangeeft last te hebben van intimidatie door leidinggevenden?1
Er worden regelmatig gesprekken gevoerd tussen de sector gevangeniswezen van het hoofdkantoor DJI en de directie van de inrichting over de dagelijkse gang van zaken. Daarbij is de hele bedrijfsvoering onderwerp van gesprek, dus ook de knelpunten die zich voordoen. Het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing uit mei 2007 (inzake de doorlichting van PI Rijnmond locatie Stadsgevangenis) heeft geleid tot een plan van aanpak, dat is tot stand gekomen in samenspraak met de medezeggenschap. Ter uitvoering is aan het opleidingsprogramma «Leidinggeven als professie» deelgenomen door de leidinggevenden, met inbegrip van het middenkader en de directie, om nog beter toegerust te worden voor hun taken.
Vindt u de locatie en dan vooral de inrichting van het gebouw eigenlijk wel geschikt voor de doelgroep die daar thans gedetineerd zit? Zo nee, wat gaat u daar aan doen? Is het waar dat verschillende gevangenisregimes door elkaar lopen, waardoor kruimeldieven en grote criminelen elkaar tegenkomen? Wat vindt u daarvan?
Sinds enkele maanden heeft een afgesloten deel van het gebouw een gevangenisregime gekregen. Dit deel van het gebouw is volledig afgescheiden van het huis van bewaring gedeelte. De gedetineerden in het gevangenisgedeelte komen dus niet in contact met gedetineerden in het huis van bewaring. Overigens is het voeren van meerdere regimes binnen één locatie niet ongewoon en is de bedrijfsvoering hier op aangepast.
Wat is uw reactie op het feit dat het gevangenispersoneel spreekt van «sleutelen», omdat zij hun werk steeds meer ervaren als het open en dicht doen van celdeuren, waarbij zij steeds minder contact met de gedetineerden hebben? Is het verminderen van het aantal contactmomenten bewust beleid? Zo nee, vindt u het dan een gewenst of een ongewenst neveneffect van de veranderingen in het gevangeniswezen? Welk effect denkt u dat dit heeft op het personeel? Denkt u dat het verminderen van het contact een positief of een negatief effect heeft op het resocialiseren van gedetineerden?
In het kader van het programma modernisering gevangeniswezen (MGW) staat de persoonlijke aanpak van gedetineerden centraal in het gevangeniswezen. Contact met de gedetineerde is een essentieel onderdeel van dit programma. Daarom volgt het hele personeel op dit moment een training motiverende bejegening om juist meer en intensiever contact te onderhouden met de gedetineerden. Daarnaast wordt er landelijk een vorm van mentorschap ingevoerd. In de naaste toekomst zal een uitbreiding van het aantal programma-uren plaats vinden door de invoering van het avond- en weekendprogramma. Het verminderen van contact of het terugbrengen van contactmomenten is beleid noch neveneffect van in het verleden getroffen maatregelen.
Uit welk recent rapport of onderzoek van maart 20101 zou blijken dat de situatie inmiddels is verbeterd en dat er geen sprake zou zijn van veiligheidsrisico’s? Bent u bereid dit rapport of onderzoek naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Uit de externe security audit blijkt dat de veiligheid binnen de penitentiaire inrichting goed op orde is. Informatie die betrekking heeft op de beveiliging van een inrichting wordt niet naar buiten gebracht.
Bent u bereid op korte termijn een onderzoek in te stellen naar de situatie in PI Rotterdam, locatie Hoogvliet? Zo nee, waarom niet?
Er is momenteel geen aanleiding om een onderzoek in te stellen. De dagelijkse gang van zaken wordt nauwlettend gevolgd door de directie van de inrichting, waarbij voortdurend overleg met de medezeggenschap wordt gevoerd.
De harmonisering van Europese wetgeving aangaande gezinsvorming en gezinshereniging |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Hoe reageert u op het bericht «De strengste van Europa»?1
Het artikel stelt dat het in sommige gevallen moeilijk is te voldoen aan de voorwaarden die door Nederland aan gezinsmigratie worden gesteld. Dit betekent echter niet dat deze voorwaarden daardoor onredelijk zijn. De regels voor gezinsmigratie zijn op democratische wijze tot stand gekomen en zijn in overeenstemming met internationale verplichtingen, waaronder de mensenrechtenverdragen.
De passage waarin wordt gesproken van de bevoorrechte positie van EU-burgers ten opzichte van eigen onderdanen, voor zover deze geen gebruik hebben gemaakt van hun vrij verkeer-rechten binnen de EU, is juist. Teneinde het vrije verkeer van personen binnen de interne markt te stimuleren zijn in Richtlijn 2004/38/EG betreffende het vrije verkeer van personen de beperkingen voor bewegingen van gezinnen binnen de EU minimaal gehouden. Een onderdaan van een andere lidstaat zou immers kunnen worden beperkt in zijn recht op vrij verkeer indien, bij het aannemen van een baan in Nederland, zijn echtgenote (ongeacht haar nationaliteit) niet eveneens zou worden toegelaten. Dit geldt niet voor Nederlanders die in Nederland verblijven. Om principiële redenen heeft de EU over deze categorie mensen geen zeggenschap. Eveneens om principiële redenen maakt Nederland bij gezinsmigratie in Nederland waarbij geen Europese component speelt, geen onderscheid tussen Nederlanders en legaal verblijvende onderdanen van derde landen.
Deelt u de mening die in dit artikel naar voren komt dat Nederland de strengste uitleg geeft aan Europese regelgeving voor gezinshereniging en gezinsvorming? Zo nee, welke landen, met uitzondering van Denemarken, kennen dan een stringentere toepassing? En om welke toepassingsregels gaat het in die gevallen?
In 2008 heeft de Europese Commissie onderzoek gedaan naar de toepassing van de richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) in alle Lidstaten waarin deze richtlijn gelding heeft (dat zijn alle lidstaten met uitzondering van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk).2
Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat Nederland op enige belangrijke punten strenger is dan andere landen. De inkomenseis en de hoogte van de leges zijn hiervan voorbeelden. De verplichte inburgering in het buitenland wordt inmiddels door een aantal lidstaten zoals Duitsland en Frankrijk als toelatingseis gesteld. Op andere punten bieden de Nederlandse regels wel meer ruimte dan andere landen. Bijvoorbeeld de mogelijkheid voor niet-gehuwden (onder wie homoseksuelen) om te kwalificeren voor gezinshereniging, het ontbreken van het huisvestingsvereiste en de wachtperiode.
Klopt de bewering dat niet Nederlandse EU onderdanen wel zonder problemen iemand in het kader van de gezinshereniging en gezinshervorming van buiten de EU naar Nederland kunnen halen? Zo ja, waarom en hoeveel gevallen betreft dit?
Nee. Voor deze groep gelden echter wel andere regels in geval van gezinsmigratie, namelijk regels gebaseerd op richtlijn 2004/38/EG betreffende het vrije verkeer van personen. Voor Nederlanders en legaal verblijvende derdelanders gelden regels die zijn gebaseerd op richtlijn 2003/86/EG betreffende gezinsmigratie.
Staat u nog steeds achter de door voormalig staatssecretaris van Justitie uitgesproken wens in Europees verband regelingen te harmoniseren op het terrein van asiel en migratie?2
Ja. Een zoveel mogelijk op elkaar afgestemde aanpak van het asiel- en migratiebeleid is ook mijns inziens noodzakelijk om de interne markt verder vorm te geven.
Ziet u aanleiding in de in het artikel aangehaalde casus om de eis voor een vast inkomen bij te stellen voor personen die niet in loondienst, maar bijvoorbeeld als freelancer of zelfstandig ondernemer werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel het voor sommige personen lastiger kan zijn om de hoogte en de duurzaamheid van hun inkomen aan te tonen dan voor anderen, is het in het geval van freelancers, zelfstandig ondernemers en personen die werken via een uitzendbureau, wel mogelijk om aan het inkomensvereiste te voldoen. Het gegeven dat het voor deze personen lastiger kan zijn aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voldoen, heb ik onderkend in mijn voornemens omtrent het moderne migratiebeleid. Met de invoering van dit nieuwe beleidskader kan een referent onder verwijzing naar de gegevens die over hem of haar bekend zijn bij de belastingdienst aantonen dat het inkomen gedurende de afgelopen drie jaren voldoende was om aan de inkomenseis te voldoen. In dat geval wordt aangenomen dat ook aan het duurzaamheidsvereiste is voldaan.
Bent u bekend met het antwoord van de voormalig staatssecretaris van Justitie op Kamervragen, dat op termijn geen sprake meer kon zijn van de België-route?3 Welk concrete stappen neemt de regering om sluiproutes, zoals de in het artikel geschetste «België-route», te voorkomen?
Ja. Over de concrete stappen die ik neem en reeds heb genomen om misbruik van gemeenschapsrecht door gezinsmigranten uit derde landen te voorkomen is uw Kamer geïnformeerd bij brief d.d. 18 december 2009 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van het in haar opdracht uitgevoerde onderzoek naar deze problematiek.5
Deelt u de mening dat Nederland al één van de strengste eisen stelt voor gezinshereniging en gezinshervorming en dat verdere aanscherping weinig zinvol is wanneer omringende landen afwijkende normen hanteren en zo mogelijke «sluiproutes» mogelijk maken?
De definitie van «Europaroute» zoals deze is opgenomen in het onderzoek waarnaar het antwoord op vraag 6 verwijst, luidt: gebruik van gemeenschapsrecht door gezinsmigranten uit derde landen, dus zonder voorafgaand oordeel over de rechtmatigheid van dat gebruik. Het bestaan van de «Europaroute» is geen gevolg van het onderscheid tussen nationale wetgeving, maar is het gevolg van het onderscheid tussen (Europees) beleid ten aanzien van vrij verkeer binnen de Unie en gezinsmigratie van buiten de Unie. Ik pleit voor verdergaande harmonisatie binnen de EU waarbij op beide terreinen Europese beleidskaders ontstaan. Op deze wijze kan onwenselijk gebruik van Europees recht worden voorkomen.
Deelt u de mening dat de huidige situatie leidt tot ongewenste en ongelijke behandeling van Nederlandse burgers ten opzichte van andere EU burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans om deze behandeling gelijk te trekken?
Nee. In het Nederlandse beleid is ervan uitgegaan dat EU-onderdanen en Nederlanders die gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer, zich in een andere situatie bevinden dan personen die uitsluitend in Nederland verblijven en hebben verbleven.
De kantoorkosten van een aantal waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
Wat is uw reactie op de bevindingen over de kosten van kantoorpanden van een aantal waterschappen zoals gepresenteerd in het nieuws van RTL4 op zaterdag 17 juli jl.?1
Kunt u aangegeven of de daarin gepresenteerde gegevens over bouwkosten, kunst en de openingskosten juist zijn, en zo niet, wat de daadwerkelijke kosten zijn?
Is de bewering van de directeur van het EIB2 dat de kosten per vierkante meter van de genoemde nieuwbouw van waterschappen goed vergelijkbaar zijn met de kosten van een kantoorlocatie op de Zuidas in Amsterdam correct? Zo ja, onderschrijft u dan de stelling dat deze situatie onwenselijk is, en dat hier spoedig verandering in moet komen?
Welke concrete maatregelen kunt in dat geval nemen, en welke maatregelen bent u in dat geval voornemens te nemen?
De samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland en Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw reactie op de samenwerking tussen de provincie Zuid-Holland, de Amsterdamse Cordaan-academie en de Chinese stad Sjanghai op het gebied van revalidatie- en gehandicaptenzorg?1
Vele steden en provincies onderhouden nauwe banden met China. Hierdoor worden vele gezamenlijke culturele, maatschappelijke en economische samenwerkingsprojecten ontwikkeld. Vanuit economisch perspectief wordt deze samenwerking positief benaderd. Deze banden dragen in algemene zin bij tot groei van de Nederlandse handel met China en het aantrekken van Chinese investeringen in Nederland. Of provincies dit soort verbanden aangaan is aan henzelf. Dat is hun autonomie, zij leggen daarover verantwoording af aan provinciale staten.
Kunt u aangeven of de samenwerking aansluit bij de kerntaken van de provincie Zuid-Holland en op welke wettelijke taken van de provincie dit project van toepassing is?
In het bestuursakkoord rijk – provincies, dat afgesloten is in 2008, zijn rijk en provincies met elkaar overeengekomen dat provincies zich zullen concentreren op hun kerntaken. Taken in het ruimtelijk, economisch en cultureel domein zijn daarbij opgevat als kerntaken. De provincie Zuid-Holland geeft aan de samenwerking in Sjanghai te zijn aangegaan in het kader van regionale economische ontwikkeling. Dit soort samenwerking is geen wettelijke taak van de provincie en is een zaak van de provincie. De regering begrijpt dat de vraag aan de orde kan komen of het aangaan van dit soort samenwerkingsverbanden tot de kerntaken gerekend zou moeten worden. Verantwoording hierover vindt plaats in de Provinciale Staten.
Welke formele rol heeft de provincie Zuid-Holland in de gehandicaptenzorg in Nederland, en hoe verhoudt die rol zich tot deze samenwerking?
De provincies hebben geen wettelijke taken met betrekking tot de AWBZ gefinancierde gehandicaptenzorg. In het voornoemde bestuursakkoord is afgesproken dat provincies zich buiten hun kerntaken, als gebiedsregisseur beperken tot het aanbrengen van bovenlokale samenhang en het leggen van verbindingen met de fysieke structuur.
Kunt u aangeven wat de directe kosten zijn van dit project?
Uit contact met de provincie blijkt dat er vooralsnog geen budget gereserveerd is voor deze samenwerking. Er is slechts bevestigd dat de deelnemende partijen zullen nagaan op welke wijze ondersteuning kan worden geboden bij revalidatie en gehandicaptenzorg. Vooralsnog zal Zuid-Holland bezoeken van Chinese experts op het gebied van gehandicaptenzorg faciliteren. Het betreft dus voornamelijk kennisuitwisseling.
Kunt u inzichtelijk maken in welke mate andere provincies dergelijke projecten opzetten c.q. uitvoeren?
Zoals reeds werd aangegeven, hebben vele provincies/steden nauwe banden met Chinese counterparts. Het rijk heeft hier geen overzicht van.
Zijn er ambtelijke contacten geweest tussen de provincie Zuid-Holland en enig ministerie over deze activiteit?
Ja, met het ministerie van VWS.
Onderschrijft u de stelling dat dergelijke projecten in beginsel niet passen binnen de kerntaken van de provincie, en dat zij primair, zo niet volledig, de verantwoordelijkheid zijn van het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.