Het openhouden van vliegroutes van en naar Spanje ondanks snelle toename aantal besmettingen |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden van de D66-fractie in het schriftelijk overleg inzake de Transportraad (high level videoconferentie) van 18 maart 2020,waarbij zij vroegen daadkrachtig te zijn in het sluiten van vliegroutes in geval in een land het aantal besmettingen snel toeneemt, en waarin u uitlegde door middel van de «Regeling tijdelijk verbod burgerluchtvaart luchtruim Nederland in verband met COVID-19-virus» een beperking te hebben opgelegd voor het luchtverkeer met als herkomst China, Zuid-Korea, Iran of Italië tot 27 maart 2020?1
Ja.
Klopt het dat in Italië 17.660 personen positief getest waren op het coronavirus op de dag – 13 maart 2020 – waarop u besloot de beperking op luchtverkeer uit Italië in te stellen?
De World Health Organisatie (WHO) rapporteerde op 13 maart 15.113 personen positief getest op het coronavirus in Italië.
Klopt het dat in Spanje op 20 maart 2020 20.410 personen positief getest waren op het coronavirus?
De World Health Organisatie (WHO) rapporteerde op 20 maart 19.980 personen positief getest op het coronavirus in Spanje.
Kunt u verklaren waarom bij een vergelijkbaar aantal gevallen uit Italië geen inkomend luchtverkeer wordt toegestaan, terwijl uit Spanje op 21 maart 2020 21 vluchten aankomen in Nederland, waaronder respectievelijk zes, vier en twee uit de regio’s met de meeste besmettingen, te weten Andalusië, Catalonië en Madrid?
Bij de afweging om luchtverkeer te weren, spelen meerdere aspecten een rol. Het aantal personen positief getest op het coronavirus is daar één onderdeel van.
Kunt u aangeven wat uw afwegingskader was bij het besluit om luchtverkeer uit China, Zuid-Korea, Iran en Italië te weren, en daarbij geen maatregelen te treffen ten aanzien van herkomstlanden waar het coronavirus snel uitbreidde, zoals Oostenrijk, Spanje en Frankrijk?
Om de instroom van mensen die mogelijk het COVID-19 bij zich dragen in Nederland zoveel mogelijk te beperken, heeft de Minister van IenW op mijn verzoek vliegverboden ingesteld voor luchtverkeer met passagiers vanuit hoog-risicogebieden. Het betreft zowel verkeer met luchthavens op Europees Nederlands grondgebied als bestemming als verkeer met luchthavens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba als bestemming. De vliegverboden met luchthavens op Europees grondgebied zijn inmiddels opgeheven. Hiervoor geldt o.a. de verplichte gezondheidsverklaring. Of sprake is van een hoog-risicogebied bepaalt VWS op basis van RIVM-adviezen.
In aanvulling op de vliegverboden zijn in Europees verband afspraken gemaakt over beperkingen voor het inreizen van het Schengengebied.
Bent u bereid de «Regeling tijdelijk verbod burgerluchtvaart luchtruim Nederland in verband met COVID-19-virus» zo te wijzigen dat luchtverkeer uit Spanje per direct fors beperkt wordt tot de noodzakelijke capaciteit voor repatriëring? Zo nee, waarom niet?
Voor landen die op de EASA lijst staan met hoog risico landen geldt dat o.a. de verplichte gezondheidsverklaring en het dringende beroep op 14 dagen thuisquarantaine is doorgevoerd.
Deelt u de mening dat op basis van de toename van het aantal besmettingen, in ieder geval voor Iran en Italië het onverstandig zou zijn vliegroutes weer te openen binnen een week?
Het RIVM is continu bezig met het monitoren en geven van advies over maatregelen ten aanzien van het vliegverkeer. Gebaseerd op deze informatie wordt gekeken hoe ons beleid daarop aan te passen. Voor de landen die op de EASA lijst van hoog risico landen zijn opgenomen gelden aanvullende voorwaarden. Zie antwoord 6.
Bent u bereid de regeling voor Italië en Iran met twee weken te verlengen, met uitzondering voor noodzakelijke repatriëringsvluchten van Europeanen?
Zie antwoord 7.
Kunt u aangeven of en zo ja, welke afspraken u met de KLM-groep en eventueel andere Nederlandse maatschappijen heeft gemaakt over het gericht inzetten van vluchten voor repatriëring van Nederlanders en andere Europeanen?
Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt met de KLM-groep of andere luchtvaartmaatschappijen over het gericht inzetten van vluchten voor repatriëring van Nederlanders en andere Europeanen. Wel hebben de Nederlandse reisbranche, verzekeraars en de rijksoverheid in een convenant afspraken gemaakt over de gezamenlijke inspanningen om gestrande Nederlandse reizigers te repatriëren. Zo hebben onder meer de Nederlandse reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen zich gecommitteerd om geen Nederlandse reizigers «achter» te laten en zorg te dragen voor maximaal gebruik van hun beschikbare capaciteit en heeft de rijksoverheid zich eraan verbonden dat het zich ervoor zal inzetten om generiek en specifiek landingsrechten zeker te stellen voor vluchten van reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen om uitvoering te kunnen geven aan terugkeervluchten. Indien noodzakelijk worden daartoe diplomatieke middelen ingezet.
Bent u bereid vanaf heden actief te monitoren of landen een substantiële stijging van het aantal besmettingen laten zien en voor die bestemmingen een afweging te maken ten aanzien van het eventueel opnemen van de vliegroute in de «Regeling tijdelijk verbod burgerluchtvaart luchtruim Nederland in verband met COVID-19-virus»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid daarbij in alle gevallen een uitzondering te maken voor evacuatievluchten?
Wij zijn continu bezig met het monitoren en advies of er aanvullende maatregelen voor het luchtverkeer nodig zijn. Op dit moment gelden er aanvullende maatregelen voor vluchten afkomstig uit hoog risico landen zoals weergegeven op de EASA lijst. Zie toelichting antwoord 7.
Het bericht ‘Reisorganisaties annuleren vakanties voor deze maand: geen reizen bij Corendon, Sunweb Group, TUI en Prijsvrij’ |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Reisorganisaties annuleren vakanties voor deze maand: geen reizen bij Corendon, Sunweb Group, TUI en Prijsvrij»1
Ja.
Klopt het dat reizigers, van wie de pakketreis door onvermijdbare of buitengewone omstandigheden niet door kan gaan, recht hebben op restitutie van het bedrag dat zij hebben betaald voor hun vakantie op basis van artikel 7:509 lid 5 sub b van het Burgerlijk Wetboek?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat verschillende reisorganisaties niet overgaan tot restitutie, maar een tegoedbon/voucher uitgeven aan reizigers van wie de vakantie niet door kan gaan? Zo ja, waar beroepen zij zich op?
Ja. De reisorganisaties beroepen zich op de exceptionele omstandigheden die het gevolg zijn van de uitbraak van het nieuwe coronavirus2.
Bent u ook van mening dat reizigers recht hebben op hun geld en dat reisorganisaties moeten voldoen aan de rechten die reizigers hebben in geval van een geannuleerde vakantie?
De maatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben grote gevolgen voor zowel consumenten als bedrijven. De huidige situatie is zo uitzonderlijk dat dit vraagt om creatieve oplossingen ten aanzien van het recht dat de consument heeft op restitutie van de (aan)betaling binnen 14 dagen bij annulering. Daarom moedig ik consumenten aan een voucher van hun reisaanbieder te accepteren waarmee zij op een later moment een nieuwe pakketreis kunnen boeken. Zij steunen daarmee de reisbranche en kunnen alsnog op een later moment van hun voorgenomen vakantie genieten. Van belang vind ik dat de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) heeft toegezegd dat in bepaalde gevallen wel direct geld wordt teruggegeven en dat de voucher ook later nog kan worden ingewisseld voor geld indien een nieuwe reis geen optie is voor een consument3.
Wat gaat u doen om reisorganisaties te houden aan de wet, als blijkt dat zij niet overgaan tot restitutie van het bedrag dat reizigers hebben betaald?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de consumentenbeschermingsregels. De ACM heeft naar de voucherregeling van de ANVR gekeken en er zijn verduidelijkingen afgesproken over de voorwaarden van de vouchers. De ACM heeft begrip voor het verstrekken van vouchers en volgt de ontwikkelingen op de voet. De ACM zal niet aarzelen om in te grijpen als de rechten van consumenten onvoldoende worden gerespecteerd. Zie ook Consuwijzer voor nadere informatie over consumentenrechten in relatie tot het coronavirus.4
Het bericht 'Vergeten diesels blijken ernstige vervuilers' |
|
Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vergeten diesels blijken ernstige vervuilers»?1
Ja.
Is het bericht juist dat verbrandingsmotoren in duizenden machines als shovels, generatoren en waterpompen op de bouw de lucht veel meer vervuilen dan gedacht? En dat één enkele dieselpomp op een bouwplaats net zoveel als tien tot honderd moderne vrachtwagencombinatie uitstoot?
In 2018 heeft TNO in opdracht van Topsector Logistiek en Emissieregistratie de inzet en emissies van vier gangbare bouwmachines gemeten2. Uit de verkregen praktijkdata bleek dat de uitstoot van stikstofoxiden van de gemeten bouwmachines hoger waren dan tot dan toe aangenomen. Op basis van deze metingen zijn in 2019 zijn de emissietotalen voor mobiele werktuigen in de emissieregistratie geactualiseerd3.
De praktijkuitstoot van een dieselpomp is afhankelijk van de leeftijd en het motorvermogen. Nieuwe dieselpompen moeten aan de meest recente Stage-V emissie-eisen voldoen, terwijl oudere pompen aan lagere Stage normen moeten voldoen. Volgens opgave van TNO is een vijftien à twintig jaar oude Stage-II dieselpomp voor stikstofoxiden veertien keer zo vervuilend en voor fijnstof honderd keer zo vervuilend als een moderne Euro-VI vrachtwagen. Een moderne Stage-V pomp is voor stikstofoxiden nog zeven keer zo vervuilend als een Euro-VI vrachtwagen en voor fijnstof ongeveer even vervuilend.
Is het juist dat deze groep tractoren, graafmachines, generatoren en dieselpompen 20 tot 350 procent meer stikstofoxiden uitstoot?
De uitstoot van stikstofoxiden van de vier in 2018 in opdracht van Topsector Logistiek en Emissieregistratie geteste mobiele werktuigen lag 25% tot 350% boven de normwaarden van de Europese typekeuring van deze machines. Met deze percentages wordt een indicatief beeld gegeven van de overschrijding ten opzichte van de normwaarde. Hogere praktijkemissies kunnen optreden als de condities van de motorbelasting anders zijn dan tijdens de typekeuringstest. Bij bijvoorbeeld langdurig stationair draaien loopt de temperatuur van de AdBlue katalysator terug, waardoor deze niet meer werkt. De uitstoot van stikstofoxiden (NOx) kan dan flink oplopen.
Ik vind het onwenselijk dat de emissies van mobiele werktuigen in de praktijk hoger zijn dan de officiële norm. Om dit tegen te gaan zouden voor mobiele machines net als voor wegvoertuigen emissienormen voor de Real Driving Emissions (RDE) kunnen worden geïntroduceerd. Hierbij worden de emissies op de openbare weg gemeten. De Europese Commissie werkt nu niet aan een voorstel voor RDE-normen voor mobiele werktuigen. Het stellen van RDE-eisen aan mobiele werktuigen zou een langdurig Europees traject worden.
Gezien de urgentie van het stikstofdossier wil ik zo spoedig mogelijk meer grip krijgen op de emissies van mobiele werktuigen. Met de sectoren/branches treed ik in overleg over de wijze waarop fabrikanten van motoren en mobiele werktuigen voldoen aan vigerende emissienormen middels (door)ontwikkeling van bestaande én nieuwe emissiemonitoringssystemen en -technieken, alsook de wijze waarop de eigenaren/houders van mobiele werktuigen kunnen verantwoorden dat hun mobiele werktuigen aan de gestelde normen voldoen. Ik zal de Europese Commissie en de andere lidstaten op de hoogte stellen van de bevindingen in Nederland en een oproep doen om ook tussentijdse oplossingen te onderzoeken in Europees verband. Branches werken in het sectorinitiatief «De Groene Koers» samen aan een versnelling van emissiereductie van mobiele werktuigen. Ik heb hen reeds over mijn ideeën geconsulteerd.
Kunt u bevestigen dat dit in hoofdzaak gaat over 80 duizend tractoren, 15 duizend graafmachines, 1.600 generatoren en 700 dieselpompen?
De aantallen tractoren, graafmachines en andere mobiele machines in Nederland zijn niet precies bekend, omdat deze niet worden geregistreerd. Via een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 wordt gewerkt aan de introductie van een APK voor landbouw- en bosbouwtrekkers, in combinatie met de introductie van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid en mobiele machines. Dit wetsvoorstel is op 28 januari 2020 door uw Kamer aangenomen en is nu aanhangig bij de Eerste Kamer. Door het introduceren van een systeem van registratie en kentekening zal er beter zicht komen op het wagenpark.
In de emissieregistratie wordt voor de aantallen mobiele machines uitgegaan van een inventarisatie en schatting van jaarlijkse verkoopaantallen, afkomstig van verschillende bronnen4. Gecombineerd met een schattingen voor de levensduur wordt tot een «actief machinepark» gekomen. De emissieregistratie gaat voor emissiejaar 2018 uit van ruim 72 duizend landbouwtrekkers, ca. 20 duizend graafmachines, 1600 generatoren (in de bouw) en 700 dieselpompen.
Klopt het bericht dat deze lokale vervuiling door stikstofoxiden wordt onderschat door modellen, onder andere het aeriusmodel? Zo ja, kunt u dit toelichten en per model voor de stikstofdepositie specificeren wat er onderschat wordt? Wat is de reden van deze onderschatting?
Het AERIUS model wordt gebruikt voor zowel de doorrekening van locatie-specifieke depositiebijdrage van een project als de doorrekening van de ontwikkeling van de landelijke totale deposities. De locatie-specifieke bijdrage van mobiele werktuigen aan concentraties en deposities van stikstofoxiden worden in beeld gebracht bij onderzoeken voor specifieke projecten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de lokale depositiebijdrage van activiteiten in het kader van de aanvraag van een natuurvergunning of een ander toestemmingsbesluit, zoals de depositiebijdrage van mobiele werktuigen die worden ingezet bij een bouwproject.
Bij locatie-specifieke berekeningen van een project met het AERIUS model is het de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer om op basis van de laatste inzichten tot een realistische inschatting van de emissie te komen. De initiatiefnemer dient daarbij zelf de verwachte uitstoot van stikstofoxiden als gevolg van de inzet van mobiele werktuigen te bepalen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de in het model opgenomen emissiefactoren voor diverse mobiele werktuigen. Het is uiteindelijk aan de initiatiefnemer om te onderbouwen dat – en aan het bevoegd gezag om te toetsen of – de toegepaste emissiefactoren juist zijn en niet leiden tot een onderschatting.
Voor doorrekeningen met het AERIUS model van de landelijke totale deposities wordt uitgegaan van de emissiegegevens van mobiele werktuigen in de emissieregistratie. Dit betekent dat de inzet van mobiele werktuigen op (bouw)locaties meegenomen op het niveau van bevolkings- en arbeidsplaatsenconcentraties en niet op het niveau van specifieke, tijdelijke projecten. De emissies voor mobiele werktuigen die in 2019 zijn geactualiseerd in de emissieregistratie worden meegenomen bij de doorrekening van de landelijke deposities met het AERIUS-model. De gemiddelde landelijke depositiebijdrage van mobiele werktuigen zal daardoor naar verwachting hoger zijn dan tot dusverre is berekend. Bij een hogere uitstoot dan geraamd, wordt de overstap naar elektrificatie van bouwmaterialen nog belangrijker. Hiervoor zal echter tijd nodig zijn. Omdat het AERIUS model op basis van recente wetenschappelijke en ecologische inzichten op meerdere onderdelen wordt geactualiseerd, is vooraf niet bekend hoe alle actualisaties gezamenlijk doorwerken in de totale deposities.
Kunt u een overzicht geven van zowel de onjuiste alsook van de gecorrigeerde stikstofoxiden emissiefactoren, onderverdeeld per relevante groep verbrandingsmotoren?
Voor middelzware en zware Stage IV (bouwjaar 2014 – 2018) en Stage-V (bouwjaar vanaf 2019) mobiele werktuigen werd voor het bepalen van de emissietotalen in de emissieregistratie uitgegaan van de emissiefactor voor stikstofoxiden van 0,5 gram per kWh. Op basis van de in 2018 uitgevoerde metingen is de emissiefactor in 2019 bijgesteld naar gemiddeld 1,26 gram per kWh5. Hierin is meegenomen dat mobiele machines naar verhouding veel stationair draaien. Ook de emissiefactor voor Stage III motoren is verhoogd. De geactualiseerde emissiefactoren voor stikstofoxiden zijn verwerkt in de Nederlandse rapportages van emissietotalen6.
Is het mogelijk dat er een substantiële onderschatting is van de stikstofemissies vanwege deze groep emissiebronnen? Zo ja, kunt u de bandbreedte van percentages noemen waarmee berekeningen mogelijk worden onderschat?
Met de correctie van de emissiefactor naar 1,26 gram per kWh wordt een overschrijding van de emissienorm met een factor twee in de emissiemodellering in rekening gebracht. Meer metingen zijn nodig om meer betrouwbare uitspraken over de praktijkemissies van de verschillende mobiele werktuigen te kunnen doen. Eind 2019 heb ik aan TNO opdracht gegeven om een verder meetprogramma uit te voeren met zes grotere en vier kleinere mobiele machines. Met de resultaten van dit programma, die eind 2020 beschikbaar komen, kan een meer betrouwbare uitspraak worden gedaan van de bandbreedte van overschrijding van de emissies.
Het voornemen is verder om, in het kader van het Schone Lucht Akkoord7 en het klimaatakkoord, versneld toe te werken naar inzet van schone en nul-emissie mobiele werktuigen. Uiteraard zal de bouwsector bij de uitwerking daarvan goed worden betrokken. Hierbij zal ook de mogelijkheid worden onderzocht om de emissie van mobiele werktuigen in de praktijk te handhaven met het oog op milieucriteria bij de aanbesteding. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden van een vrijwillige emissiekeuring (roetfiltertest en stikstofmonitoring) van mobiele werktuigen en naar de mogelijkheden om luchtemissies op te nemen in de systematiek en certificering van de CO2-prestatieladder. Ook is in het Schone Lucht akkoord afgesproken dat de rijksoverheid zich actief inzet voor een verdere aanscherping van de Europese normen. Voorzieningen voor het blijvend voldoen aan de normen zijn daarbij een belangrijk aandachtspunt. Tot slot is in het klimaatakkoord afgesproken dat de rijksoverheid zich in zet om CO2-labeling en -normering van mobiele werktuigen te agenderen bij de Europese Commissie.
Behoeven de huidige modellen, onder andere het aerius rekenmodel, voor stikstofdepositie actualisatie voor de emissiefactoren van oude verbrandingsmotoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u deze actualisatie door te voeren en kan dan worden geconcludeerd dat de uitkomsten op basis van het nu actuele aerius rekenmodel een onderschatting geven van de werkelijke stikstofdeposities?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn de landelijke emissietotalen voor mobiele werktuigen in 2019 geactualiseerd in het kader van de emissieregistratie. Deze nieuwe inzichten zijn begin 2020 meegenomen in de kaarten met grootschalige concentraties en deposities (GCN en GDN-kaarten8) die het RIVM heeft opgesteld. Dit jaar worden de nieuwe inzichten ook meegenomen in de doorrekening van de landelijke totale deposities met het AERIUS model.
Bovenstaande werkwijze sluit aan op het gangbare proces van jaarlijkse monitoring van de ontwikkeling van concentraties en deposities door het RIVM. Hierbij wordt voor de berekening van de concentraties en deposities in een bepaald jaar uitgegaan van de emissiegegevens die zijn geactualiseerd in het voorgaande jaar. Zie verder het antwoord op vraag 5.
De e-laadinfrastructuur voor vrachtwagens |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Elektrische trucks: de techniek is klaar, nu de politiek nog»?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Klopt het dat er op dit moment geen openbare e-laadinfrastuctuur voor elektrische trucks aanwezig is langs de snelwegen? Geldt dit ook voor andere Europese landen?
Voor openbare (snellaad)infrastructuur langs de snelwegen geldt dat deze op dit moment inderdaad veelal (nog) niet geschikt is voor e-trucks. Dit geldt niet alleen voor Nederland maar ook voor andere Europese landen.
Deelt u mijn zorgen dat dit voor een onnodige vertraging kan zorgen bij de transitie naar elektrisch (goederen)vervoer over de weg?
Een goede openbare laadinfrastructuur is inderdaad belangrijk om de transitie naar elektrisch goederenvervoer over de weg op een voortvarende manier te laten verlopen. De e-trucks die op dit moment in Nederland rijden laden vooral bij private laadpunten. Wanneer deze in aantal toenemen zal ook de vraag naar publieke, openbare laadinfrastructuur toenemen. Er zal zorgvuldig gekeken worden naar waar deze publieke laadpunten in aanvulling op de private laadinfrastructuur nodig zijn.
In de afspraken uit het Klimaatakkoord over de verduurzaming van het goederenvervoer zijn goede afspraken gemaakt over het realiseren van voldoende en robuuste logistieke laadinfrastructuur, om te voorkomen dat dit een belemmerende factor wordt bij de transitie naar elektrisch goederenvervoer over de weg. Logistieke laadinfrastructuur maakt onderdeel uit van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL).
Tegelijkertijd worden er in de laadtechniek grote stappen worden gezet door de markt zelf. Zo presenteerde DAF en VDL onlangs nog een laadsysteem dat er door slim laden voor zorgt dat een e-truck per dag ruim 300 kilometer af kan leggen.
Op welke manier wordt gezorgd voor een goede businesscase voor laadpunten voor e-trucks, zodat snel kan worden opgeschaald? Wordt hiermee rekening gehouden bij de implementatie van de RED2-richtlijn?
Een goede businesscase is inderdaad van belang voor de realisatie en exploitatie van laadinfrastructuur voor e-trucks. Zowel vanuit de Nationale Agenda Laadinfrastructuur als de Topsector Logistiek wordt hieraan gewerkt. Wanneer het aantal e-trucks dat potentieel gebruikt zal maken van openbare laadinfrastructuur toeneemt en het ook duidelijk wordt op welke locaties de laadbehoefte van deze trucks ligt, dan zal (bijvoorbeeld voor charge point operators) de businesscase voor openbare laadpunten sneller sluitend te maken zijn.
Ook de Nederlandse implementatie van de RED, middels de systematiek van de jaarverplichting, heeft in de afgelopen jaren een positieve bijdrage gehad op de businesscase van laadinfrastructuur in het algemeen. De exploitant kan via een laadpaal namelijk, als voldaan wordt aan alle voorwaarden, aantonen dat elektriciteit aan vervoer is geleverd. Met het hernieuwbare deel daarvan, bijvoorbeeld op basis van het landelijke gemiddelde, kunnen HBE’s (Hernieuwbare Brandstofeenheden) verkregen worden welke de exploitant kan verhandelen aan brandstofleveranciers die een jaarlijkse verplichting hebben. Vanuit de RED en de jaarverplichting is echter geen sturing mogelijk tussen laadpunten voor bijvoorbeeld personenvervoer of e-trucks. Bij de implementatie van de RED2 wordt opnieuw gekeken naar de impact op de businesscase van laadinfrastructuur en aan het bijdragen aan het realiseren van de afspraken uit het Klimaatakkoord.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden voor een financiële stimulans in de vorm van bijvoorbeeld subsidies voor openbare e-laadinfrastuctuur voor vrachtverkeer?
Op dit moment zijn er al verschillende mogelijkheden voor financiële ondersteuning als het gaat om het realiseren van laadinfrastructuur voor e-trucks. Zowel de Demonstratieregeling klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI) als de MIA/VAMIL bieden de mogelijkheid om logistieke laadinfrastructuur voor het eigen wagenpark te financieren. De MIA/VAMIL biedt alleen de mogelijkheid voor financiële ondersteuning van private logistieke laadinfrastructuur. Voor de DKTI-regeling geldt dat publiek toegankelijke laadinfrastructuur wel in aanmerking kan komen voor financiering wanneer dit onderdeel uitmaakt van het project waaraan een financiële bijdrage wordt toegekend.
De financieringsmogelijkheden van laadoplossingen maakt tevens onderdeel uit van de onderzoeksprogrammering voor logistieke laadinfrastructuur die in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur samen met de daarbij betrokken partijen wordt opgesteld.
De ontwerp-Luchtvaartnota |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u een inschatting geven wanneer u denkt dat de ontwerp-Luchtvaartnota, die december 2019 verwacht werd, beschikbaar komt voor de Kamer?
Bij de afronding van de besluitvorming over de ontwerp-Luchtvaartnota heb ik ervoor gekozen om het rapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek over de relatie tussen stikstof en luchtvaart te betrekken. In dat verband heb ik op 7 februari aan de Commissie MER, in samenwerking met het RIVM, gevraagd een review uit te voeren op het onderzoek van de Samenwerkende Actiegroepen Tegen Laagvliegen (SATL) naar berekeningen voor stikstofdepositie. De resultaten hiervan worden op korte termijn verwacht. Ik streef ernaar om dit voorjaar de besluitvorming over de ontwerp-Luchtvaartnota, de aanpak voor Schiphol, en informatie voor de voorhangprocedure voor de wijziging van het Luchthavenbesluit Lelystad aan de Tweede Kamer voor te kunnen leggen.
De huidige situatie rondom het COVID-19 virus kan mogelijk leiden tot aanpassing van deze planning.
Kunt u toezeggen dat de ontwerp-Luchtvaartnota vóór de behandeling van het Luchthavenbesluit Lelystad beschikbaar is?
Ja, mijn verwachting is dat de ontwerp-Luchtvaartnota dan beschikbaar is.
Het bericht ‘Logistieke sector krijgt steeds meer last van coronavirus’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u bericht «Logistieke sector krijgt steeds meer last van coronavirus»?1
Een specifiek artikel met deze titel waar de heer Dijkstra naar verwijst is niet (meer) te vinden op de website van het Nieuwsblad Transport. Uiteraard ken ik wel de aanverwante artikelen die een beeld geven van de problematiek.
Klopt het dat 45% van het intercontinentale verkeer van containers afkomstig is uit Azië?
Azië is het hart van het intercontinentale containervervoer. Negen van de tien grootste containerhavens in de wereld liggen in Azië. Van het mondiale containervervoer ging in 2018 28.2 miljoen TEU via de zogenoemde Trans-Pacifische route tussen Azië en Noord-Amerika en 24.4 miljoen TEU via de Azië-Europa route. Over de Trans-Atlantische route werd in datzelfde jaar 8.0 miljoen TEU vervoerd (bron: UNCTAD, Review of Maritime Transport, 2019). In 2019 was 47% van alle containers die werden overgeslagen in de haven van Rotterdam afkomstig uit of bestemd voor Azië.
Klopt het dat de capaciteit van de containervaart circa 20% tot 40% is teruggelopen als gevolg van verminderd transport van goederen door het coronavirus?
Exacte cijfers zijn (nog) niet te geven. Het gaat hier om bedrijfsgevoelige informatie. Havenbedrijf Rotterdam (HbR) geeft aan dat in de eerste maand na de uitbraak van het coronavirus in China, het aantal afvaarten uit China was afgenomen met ongeveer 20%. Dat aantal is volgens HbR inmiddels weer toegenomen en ligt nu nog ongeveer 10% lager dan in dezelfde periode in 2019. De huidige ontwrichting in Europa zal echter ook zijn verdere weerslag hebben op transport van goederen. Containeroverslag maakt circa 33% van de overslag in de Rotterdamse haven uit.
Wat betekent een dergelijke terugval in containertransport voor de Rotterdamse haven?
Deze terugval betekent dat er minder containers worden overgeslagen in de Rotterdamse haven en containerterminals en aanverwante bedrijven in de container(vervoer)keten de gevolgen daarvan zullen merken in hun bedrijfsvoering. Op basis van de ontwrichting in China verwacht het Havenbedrijf Rotterdam dat er zo’n 2 miljoen ton goederen per maand minder worden overgeslagen. Daar bovenop zal de huidige vertraging van de Europese economie een effect hebben waarvan de omvang op dit moment nog niet bepaald kan worden.
Klopt het dat containers blijven staan en ladingen niet op tijd aankomen? Welke gevolgen kan dit hebben voor de rest van de keten, inclusief de transporteurs die het vanuit de haven naar andere plekken brengen?
Terminals hebben last van aanpassingen in schema's van rederijen, met schepen die uit de vaart genomen worden of in Europa structureel havens overslaan. En dat leidt tot disruptie in de aan- en afvoer van volle en lege containers. Lagere overslagvolumes hebben een direct effect op het hele netwerk van transporteurs in het achterland. Met name voor kleinere transportbedrijven zal dit financiële impact hebben. In de logistieke sector zijn veel kleine bedrijven en ZZP’ers voor wie dit financieel zeer zwaar is.
Welke mogelijkheden heeft de rijksoverheid om goederenstromen zoveel mogelijk te laten voortduren?
De distributie van goederen is essentieel voor onze samenleving. De rijksoverheid heeft een lijst opgesteld van cruciale beroepsgroepen en vitale processen waarin de goederendistributie en de mensen die daarin werkzaam zijn, zijn opgenomen. Daarnaast is er door het kabinet op 17 maart jl. een pakket financiële maatregelen aangekondigd om rust te creëren voor die bedrijven die financiële problemen ervaren. In overleg met Europese collega’s dring ik erop aan dat de grenzen tussen lidstaten en de buitengrenzen openblijven voor goederen en dat de medewerkers uit de transportsector zoals chauffeurs, bemanningsleden en anderen vrij kunnen reizen en gebruik kunnen maken van goede sanitaire voorzieningen. Ik ben daarnaast in continue contact met de sector over de belemmeringen die zij ervaren en probeer die binnen mijn mogelijkheden op te lossen.
In welke mate zijn Nederlandse partijen in het goederentransport in staat een omslag te maken van routes en activiteiten om zo verlies van omzet en banen te voorkomen?
Op dit moment is er in een deel van de sector veel vraag naar transporteurs en in een ander deel een sterk verminderde vraag. Zo gaat een deel van de ladingen, zoals de bevoorrading van de levensmiddelen en de zorg in deze tijd onverminderd door. Andere transporteurs zoals bijvoorbeeld die in de horecasector of die van containers uit de Rotterdamse haven hebben te maken met minder ladingen. Het is voor sommige transporteurs mogelijk van lading, routes of modaliteit te wisselen en dat gebeurt in beperkte mate. Dit is echter lang niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld vanwege technische inrichtingseisen zoals bij containers of bulktransport.
Welke problemen kan het geven als buitenlandse chauffeurs zonder vracht in Nederland blijven wachten? Welke maatregelen zijn denkbaar om te zorgen dat er geen overlast ontstaat?
Ik heb nauw contact met de sector over het vervoer van goederen. Vooralsnog zijn er geen signalen dat veel buitenlandse chauffeurs zonder vracht in Nederland moeten blijven wachten. Mocht daar verandering in optreden dan zijn maatregelen denkbaar zoals die zijn voorbereid voor een eventuele no deal Brexit. Hierbij valt te denken aan het gebruikmaken van (tijdelijke) extra parkeerplaatsen en inzet van verkeerscirculatieplannen.
Het artikel ‘Vewin: Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging voor PFAS bieden onvoldoende bescherming voor drinkwater’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vewin: Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging voor PFAS bieden onvoldoende bescherming voor drinkwater»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hogere Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreinigingen (INEV’s) adviseert voor de gehaltes PFOA en GenX in grondwater dat gebruikt wordt voor drinkwatervoorziening, dan voor drinkwater?
De richtwaarden voor drinkwater zijn bedoeld om de kwaliteit van drinkwater als eindproduct («uit de kraan») te garanderen. Hiervoor gelden strenge eisen, omdat ook rekening wordt gehouden met blootstelling via andere voedselbronnen.
INEV’s worden door de bevoegde overheden gebruikt om de ernst van een bodemverontreiniging te beoordelen. Dit is niet alleen gericht op drinkwater. Of en welke maatregelen worden genomen hangt onder meer af van de mate van vervuiling en de kosteneffectiviteit. Soms is een bodemsanering de oplossing, maar meestal zijn er andere oplossingen zoals een zuiveringsstap in de drinkwaterbereiding.
De richtwaarden en normen voor drinkwater zijn altijd van toepassing op water dat bedoeld is voor consumptie.
Staat u achter het advies van het RIVM? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
Ik neem het advies van het RIVM over. Het RIVM- advies is gebaseerd op de meest actuele kennis en sluit aan bij de Regelgeving omtrent verontreinigingen in grondwater en drinkwater.
Wat is de status van het advies van het RIVM? Kunt u uw antwoord toelichten?
INEV’s worden net als interventiewaarden door bevoegde gezagen gebruikt om de ernst van een bodemverontreiniging te kunnen beoordelen. INEV’s zijn een soort voorlopige interventiewaarden die door het RIVM op dezelfde manier worden berekend als interventiewaarden. Ze zijn voorlopig omdat er in de onderbouwing van de INEV nog informatie ontbreekt waardoor de waarde nog zou kunnen veranderen. In dit geval wordt een evaluatie verwacht van gezondheidskundige innamegrenzen door de Europese Voedselautoriteit (EFSA). Als de nieuwe informatie door de EFSA is gepubliceerd, zal het RIVM de wetenschappelijke onderbouwing van de EFSA-evaluatie beoordelen. Op basis van deze beoordeling zal worden besloten of er aanleiding is om de normafleiding aan te passen en zal het RIVM interventiewaarden berekenen.
Bent u het eens met de stelling dat het tegenstrijdig is dat op grond van de nu voorliggende INEV’s geconcludeerd zou kunnen worden dat er geen sprake is van verontreiniging van grondwater voor de drinkwatervoorziening, terwijl tegelijkertijd hiermee de indicatieve richtwaarden voor het drinkwater worden overschreden?
Nee, ik ben het niet eens met die stelling. INEV’s en drinkwaternormen kunnen niet gelijk gesteld worden, omdat zij andere beschermingsdoelen dienen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de stelling dat door dit verschil tussen INEV’s en drinkwaternormen ongewenste discussies kunnen ontstaan over de vraag of beschermende maatregelen voor de drinkwatervoorziening noodzakelijk zijn, terwijl normen zonder meer duidelijk én veilig moeten zijn?
De huidige INEV’s en drinkwaternormen zijn duidelijk én veilig. Zoals in mijn antwoord op vraag vijf is verwoord, hebben de INEV’s en drinkwaternormen andere beschermingsdoelen.
Waarom wordt een hogere waarde van deze persistente stoffen voorgesteld, terwijl al bekend is dat zij schadelijk zijn voor mens en milieu?
INEV’s liggen voor alle stoffen vaak (veel) hoger dan de hergebruikswaarden voor grond omdat ze een heel ander doel dienen. Op basis van de INEV’s kan de ernst van een bodemverontreiniging worden vastgesteld door bevoegde gezagen en vervolgens bepalen of en, indien ja, welke beheersmaatregelen nodig zijn. Voor hergebruikswaarden geldt dat die altijd en overal voor een veilig gebruik van de bodem mogelijk maken. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de blootstelling aan stoffen op andere wijzen dan via de bodem.
Bent u het eens dat eerst de omvang en locaties van de verontreiniging in kaart zou moeten worden gebracht, voordat er überhaupt normen worden vastgesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
INEV’s of interventiewaarden zijn juist nodig om de ernst van een bodemverontreiniging vast te kunnen stellen. Zonder normen kunnen omvang en locaties van verontreiniging niet worden vastgesteld of in kaart worden gebracht. Er wordt op dit moment een inventarisatie gedaan van locaties waar PFAS is gebruikt en mogelijk in verhoogde concentraties kan worden aangetroffen, de zogenaamde aandachtlocaties. Aan de hand van deze inventarisatie kunnen de Wbb-bevoegde gezagen met de INEV’s in de hand beoordelen of er op desbetreffende locaties sprake is van een ernstige bodemverontreiniging.
Op basis van de beoordelingen van de Wbb-bevoegde gezagen wordt een overzicht opgesteld van de omvang en locaties van (ernstige) verontreinigingen in Nederland. Samen met de andere overheden zal op basis van deze beoordelingen een plan van aanpak voor de locaties met ernstige verontreiniging worden opgesteld. Ook in de voortgangsbrief PFAS van 13 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 46) heb ik u aangegeven dat de resultaten van de inventarisatie van de aandachtslocaties (zogenaamde hotspots), onderzoeken van het RIVM naar deze INEV’s en de definitieve interventiewaarden, alsmede de bestuurlijke afspraken met medeoverheden over dit onderwerp in samenhang moeten worden beschouwd. De uitkomsten hiervan deel ik voor het einde van het jaar met u gelijktijdig met het definitieve handelingskader PFAS en de afspraken met decentrale overheden over eventuele financiële consequenties.
Bent u het eens met de stelling dat ten allen tijde voorkomen moet worden dat schadelijke stoffen in het drinkwater of grondwater terecht komen?
Het is inderdaad wenselijk dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat schadelijke stoffen in het drinkwater of grondwater terecht komen. Dit is een belangrijk uitgangspunt van de regelgeving.
Klopt het dat bevoegde gezagen pas bij overschrijding van de INEVs voor drinkwater verplicht zijn om te onderzoeken of maatregelen voor bescherming van de drinkwatervoorziening noodzakelijk zijn?
De INEV geeft een eerste indicatie. Indien de INEV overschreden wordt moet het bevoegd gezag kijken of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn. Een verdere toelichting vindt u in het antwoord onder vraag 2. In principe hoeft een bevoegd gezag niets te doen als de waarde onder de INEV zit, maar het bevoegd gezag kan altijd een afweging maken of er sprake is van een bijzondere situatie en dus of het maatregelen wil treffen. Drinkwaterbedrijven nemen overigens altijd zelf maatregelen als de drinkwaternorm niet gehaald wordt en kunnen in die situaties in overleg gaan met het desbetreffende bevoegde gezag.
Het nieuws dat de politie extra auto’s aanschaft om de pakkans op snelheidsovertredingen te vergroten |
|
Lilian Helder (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat de politie extra politieauto’s aanschaft omdat Nederlanders massaal aangeven de nieuwe maximumsnelheid te gaan negeren?1
Ja, zij het dat het gaat om een vervanging van bestaande voertuigen die reeds voorzien was in de budgetten2.
Deelt u de mening dat het handhaven van deze kansloze maatregel absoluut geen prioriteit heeft en dat deze nieuwe politieauto’s alleen worden aangeschaft om de burger nog meer geld uit de zak te kloppen?
Zoals bij uw Kamer bekend is verkeersveiligheid een belangrijk thema voor dit kabinet. Hierover zijn afspraken gemaakt in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 en het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2019–2021. Handhaving is een belangrijk instrument in het verbeteren van de verkeersveiligheid. In het afgelopen jaar is het aantal staandehoudingen door de
politie in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) gestegen van ruim 400 duizend in 2018 naar ruim 530 duizend in 2019. De politie zal de bestaande werkwijzen rondom de handhaving van de verkeersvoorschriften voortzetten, ook na verlaging van de maximumsnelheid. De nieuwe politieauto’s waarover in het artikel wordt gesproken worden aangeschaft ter vervanging van politieauto’s voor mobiele radarcontroles. Deze vervanging was reeds voorzien in de budgetten van de politie. Het gaat dus niet om een extra investering. Het gebruik van deze politieauto’s zal ook geen inzet van extra politiecapaciteit vragen.
Kunt u vertellen hoeveel de aanschaf en de inzet van de 50 tot 100 onopvallende politieauto’s de belastingbetaler gaat kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u vertellen of de politie extra budget krijgt voor de nieuwe politieauto’s om zo deze kabinetsmaatregel te kunnen gaan handhaven, of kleedt de regering de politie nog verder uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het volstrekt schandalig is dat het kabinet-Rutte 3 direct extra politie inzet om de hardwerkende Nederlanders op de bon te gaan slingeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom hier direct extra capaciteit kan worden vrijgemaakt maar zedenmisdrijven worden afgedaan met een foeigesprek?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de vergunning voor het storten van granuliet in het gebied ‘Over de Maas’ is uitgebreid |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de vergunning voor het storten van granuliet in het gebied «Over de Maas» is uitgebreid met 250.000 ton naar 750.000 ton? Zo ja, wanneer en hoe is dit besluit tot stand gekomen en is hiertegen bezwaar mogelijk?1
Het Besluit bodemkwaliteit kent geen vergunningen, maar bevat algemene regels en werkt met zogeheten meldingen. Er is geen sprake van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen rechtstreeks bezwaar kan worden aangetekend. Dit is anders dan bijvoorbeeld de ontgrondingsvergunning. Tegen een (ontwerp)ontgrondingsvergunning kunnen zienswijzen worden ingediend en beroep bij de Raad van State worden ingesteld.
Het gebied Over de Maas is door de provincie en de gemeente in 2006, respectievelijk 2008 aangewezen voor zandwinning en natuurontwikkeling. Door de provincie Gelderland is hiervoor in 2009 een ontgrondingsvergunning verleend. Deze vergunning is in 2018 door de provincie verlengd (einddatum is nu 31 december 2021). In het herinrichtingsplan van de ontgrondingsvergunning is bepaald hoe het gebied Over de Maas eruit moet komen te zien nadat de ontgronding heeft plaatsgevonden. Deze voorgeschreven eindtoestand van het gebied bepaalt de behoefte aan materiaal voor de verondieping. Het benodigde volume voor Over de Maas bedraagt circa 11 miljoen kubieke meter.
De kwaliteit van het toe te passen materiaal moet passen binnen de wettelijke kaders van het Besluit bodemkwaliteit. Daarnaast is er tussen de gemeente en de initiatiefnemer (Over de Maas BV) een planovereenkomst gesloten waarin tussen deze partijen o.a. aanvullende afspraken zijn gemaakt over de kwaliteit en de herkomst van het toe te passen materiaal en de door de initiatiefnemer bij afronding van het project te realiseren zogeheten leeflaag met een dikte van drie meter.
Het klopt dat op 27 februari jl. door of namens Over de Maas BV een melding op basis van het Besluit bodemkwaliteit bij Rijkswaterstaat is gedaan voor het toepassen van granuliet in Over de Maas. Het betreft een uitbreiding van de eerdere melding van 500.000 ton naar 750.000 ton granuliet. De uitbreiding vindt plaats op initiatief van de eigenaar van de plas. De rol van RWS beperkt zich tot toetsing van het materiaal aan de (milieu hygiënische) eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Deze toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit wijst uit dat granuliet aan de eisen voldoet.
Het bevoegd gezag houdt ook bij de toepassing van materiaal in het project toezicht op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hiervoor worden bijvoorbeeld steekproefsgewijs controlemonsters van het door de initiatiefnemer aangevoerde materiaal genomen. Deze controlemonster worden vervolgens in een laboratorium onderzocht. De resultaten van de onderzochte monsters bevestigen dat het granuliet voldoet aan de kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit. Daarom is er geen grond voor bezwaar.
Hoe kan dit besluit genomen worden, terwijl omwonenden zich zorgen maken over de gevolgen van de stortingen en hier actie tegen voeren?
Er is in dit geval geen sprake van een besluit. Rijkswaterstaat is voor het project Over de Maas bevoegd gezag voor het Besluit bodemkwaliteit. Het Besluit bodemkwaliteit bevat geen voorschriften over het tempo waarin een verondieping plaatsvindt. Het bevoegd gezag kan een melding alleen als ontoereikend beoordelen, als niet wordt voldaan aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Dit is bij deze melding niet het geval.
Waarom wordt dit besluit genomen, terwijl de vergunningverlening voor het storten van granuliet voor veel vraagtekens heeft gezorgd en er in de Tweede Kamer nog een technische briefing, rondetafelgesprek en een debat gepland staan?
De melding voor de uitbreiding is gedaan op 27 februari jongstleden. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit geldt dan een termijn van vijf werkdagen voor controle en beoordeling van de melding door het bevoegd gezag. Na deze vijf werkdagen mag het materiaal op basis van de melding worden toegepast, tenzij het bevoegd gezag (Rijkswaterstaat) binnen deze termijn de melding als ontoereikend beoordeelt. Er waren geen juridisch gegronde redenen voor Rijkswaterstaat om deze melding voor granuliet als ontoereikend te beschouwen. Zie het antwoord op vraag 1 en op vraag 2.
Begrijpt u dat omwonenden boos zijn over de gang van zaken en zich gepasseerd en niet serieus genomen voelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Er is ongerustheid bij de omwonenden ontstaan. In mijn brief van 5 maart jl. ben ik daar ook op ingegaan. Met de gemeente zijn inmiddels gesprekken gevoerd waarin de onderzoeken naar granuliet zijn toegelicht. Zoals bekend geven al deze onderzoeken aan dat granuliet niet schadelijk is voor de leefomgeving.
De gemeente heeft aangegeven het op prijs te stellen dat er een extra monstername plaatsvindt van het granuliet dat in Over de Maas wordt toegepast. Ik ben, hoewel daar uit handhavingsoptiek geen directe reden voor is, bereid aan dit verzoek tegemoet te komen.
Om de ongerustheid weg te nemen zal ik, in overleg met de gemeente en de provincie, een review laten uitvoeren naar de milieukwaliteit van granuliet. In mijn begeleidende brief ga ik daar nader op in.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden zonder samenvoegingen en de antwoorden voor maandag 9 maart 2020 naar de Tweede Kamer sturen?
De gestelde vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Het is helaas niet gelukt de beantwoording voor 9 maart 2020 naar uw Kamer te sturen.
Uitbuiting van Uber-chauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Uber-chauffeur zit klem tussen leasecontract en bedrijfsdwang»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Uber-chauffeurs met 40 eurocent per kilometer, en in sommige gevallen zelfs nog minder, nauwelijks rond kunnen komen? Ziet u ook dat Uber-chauffeurs niet de mogelijkheid hebben om te kunnen onderhandelen over de tarieven? Is hier dan wel sprake van ondernemerschap?
De criteria arbeid, loon en gezag afkomstig uit het Burgerlijk Wetboek bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking. Indien sprake is van een dienstbetrekking wordt de werknemer beschermd door het arbeidsrecht. Daarmee zijn onder andere de Wet minimumloon en de regels rondom het ontslagrecht uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Wanneer men als zelfstandige werkt (en er dus geen sprake is van een dienstbetrekking), kan geen aanspraak gemaakt worden op de bescherming van het arbeidsrecht. Of in individuele gevallen zoals in de vraag wordt geschetst, sprake is van ondernemerschap, kan ik niet beoordelen, dat is aan de rechter. Hij toetst de omstandigheden van het geval die leiden tot deze kwalificatie.
Deelt u de mening dat Uber-chauffeurs zeker moeten kunnen zijn van een fatsoenlijk inkomen, zeggenschap over hun werk(tijden) en duidelijkheid over wanneer en waarom men uit het Uber-systeem gegooid kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u de onvrede onder de Uber-chauffeurs over de handelwijze van Uber naar hen toe?
Ik volg de signalen hierover in de media en heb uiteraard begrip voor de door hun benoemde onvrede, zonder daarmee een oordeel te geven over de situatie. Als partijen met elkaar van mening verschillen, kunnen ze in uiterste gevallen de rechter om een oordeel vragen.
Bent u bereid een vertegenwoordiging van de Uber-chauffeurs uit te nodigen, zodat u inzichtelijk krijgt tegen welke problemen zij dagelijks aanlopen?
Mijn ministerie heeft veel contacten met allerlei vertegenwoordigers en is altijd bereid om in gesprek te gaan indien een verzoek daarvoor wordt gedaan.
Hoe legt u de rechterlijk uitspraak, van februari 2019, uit waarin de rechter concludeerde dat, «het contract tussen de leasemaatschappij, Uber en de chauffeur kenmerken had van een arbeidsovereenkomst»?2 Deelt u de mening dat hier sprake is van een werkgever-werknemer relatie en dus het arbeidsrecht van toepassing dient te zijn? Is hier ook gewoonweg sprake van dat Uber-chauffeurs onder de CAO Taxi behoren te vallen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet bepalen feiten en omstandigheden of er sprake is van bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. De genoemde zaken zien op individuele gevallen, hierover kan ik geen uitspraak doen. Het is aan de rechter om, indien hier twijfel over bestaat, op een individueel niveau te beoordelen of een persoon werkzaam is in dienstbetrekking of dat deze persoon als zelfstandig ondernemer kwalificeert.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het Franse Hof van Cassatie waarbij een Uber-chauffeur als werknemer wordt aangemerkt?3 Bent u bereid om na deze uitspraak van het Frans Hof van Cassatie specifiek te kijken naar de situatie van Nederlandse Uber-chauffeurs?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de Belastingdienst naar zzp-constructies bij taxichauffeurs gekeken? Zo ja, wat is het oordeel van de Belastingdienst? Zo nee, waarom is dat nog niet gedaan?
Er wordt door de Belastingdienst niet specifiek doelgroepgericht naar zzp-constructies bij taxichauffeurs gekeken. Toezicht op de loonheffingen bij taxichauffeurs vindt in het midden- en kleinbedrijf risicogericht plaats. Bij grote taxibedrijven vindt individuele klantbehandeling plaats, waar toezicht op de loonheffingen onderdeel van kan zijn. De uitkomsten van de beoordelingen van arbeidsrelaties voor de loonheffingen worden niet landelijk bijgehouden op het niveau van een specifiek beroep zoals taxichauffeurs.
Staan taxiplatforms op de lijst van aangemerkte bedrijven/sectoren die mogelijk kwaadwillend optreden? Heeft de Belastingdienst een aparte afspraak gemaakt met Uber? Zo ja, is deze afspraak dan ook beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Er is geen lijst met aangemerkte bedrijven/sectoren die mogelijk kwaadwillend optreden. De Belastingdienst doet over individuele belastingplichtigen geen uitspraak op grond van zijn geheimhoudingsplicht (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dit geldt ook als het om Uber gaat.
Waarom hebben de grote steden nog steeds niet de mogelijkheid om zelf te kunnen bepalen hoeveel actieve (bel- en opstap-) taxi’s zij in hun stad wenselijk vinden? Heeft u dit überhaupt, ondanks eerdere verzoeken, al met de grote steden besproken?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 521, nr. 116), is onder onafhankelijk voorzitterschap en begeleid door het Gemeentelijk Netwerk voor Mobiliteit en Infrastructuur (GNMI) met gemeenten gesproken over de problemen op de taximarkt die gemeenten lokaal ervaren en de beschikbare instrumenten om daartegen op te treden. Om bijvoorbeeld problemen met betrekking tot overlast of openbare orde te voorkomen, kunnen gemeenten op grond van de Gemeentewet en de wegenverkeerswetgeving volumebeperkende maatregelen treffen, bijvoorbeeld door middel van slimme toegang. De Dienstenrichtlijn is niet van toepassing op diensten op het gebied van vervoer, zoals taxidiensten.
Bent u het ermee eens dat volumebeleid door gemeenten ervoor kan zorgen dat chauffeurs een fatsoenlijk salaris kunnen verdienen?
De inkomsten van individuele chauffeurs hangen af van veel verschillende factoren, waaronder de vraag of sprake is van loondienst of ondernemerschap. Een vorm van volumebeleid zal in beginsel geen gevolgen hebben voor de vraag naar taxivervoer, maar zal deze hooguit anders verdelen over de beschikbare taxichauffeurs. Een positief effect op het inkomen van de ene chauffeur zal in dat geval een negatief effect betekenen op het inkomen van een andere chauffeur.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om het aantal actieve taxi’s binnen de gemeentegrens te beperken, anders dan specifieke verkeerscirculatiemaatregelen? En hoe beoordeelt u het beperken van het aantal actieve taxi’s binnen de gemeentegrens in het licht van de Europese Dienstenrichtlijn?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het er verder mee eens dat handhaving op landelijke basiseisen voor taxi’s versterkt moet worden? Welke maatregelen zijn er wettelijk gezien mogelijk om de regels rond beltaxi’s te moderniseren?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de naleving van de landelijke eisen voor taxivervoer uit de Wet personenvervoer 2000. Naast de reguliere controle op straat en implementatie van deskhandhaving, werkt de ILT aan methodes om (samen met andere diensten) risico gestuurd toezicht te houden. Zoals in de brief aan de Kamer van 27 maart jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 31 521, nr. 120) is aangegeven, wordt met de Minister van Justitie en Veiligheid, de ILT en een aantal gemeentes gesproken over een pilot waarin ook handhavers van die gemeenten een aantal bepalingen uit de Wp2000 kunnen gaan handhaven. Daarmee worden zowel de handhavingscapaciteit in absolute zin als de handhavingsbevoegdheid van gemeentelijke handhavers op de bestelmarkt vergroot. Zoals in de brief is aangegeven, is uitbreiding van de bevoegdheid tot lokale regulering alleen aan de orde als duidelijk is dat op de bestelmarkt kwaliteitsproblemen zijn en dat die niet binnen de bestaande (wettelijke) kaders kunnen worden opgelost. Er is nog niet gebleken van dergelijke problemen waarvoor dit het geval is.
Het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib en de risico’s voor de burgerluchtvaart |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat onlangs meerdere militaire helikopters en vliegtuigen van de Syrische luchtmacht zijn neergehaald met behulp van Man-portable air-defense systems (MANPADS), draagbare luchtverdedigingssystemen?1
Ja.
Worden de MANPADS in kwestie ingezet door het Turkse leger of (ook) door islamitische strijdgroepen die gesteund worden door het Turkse leger?
Op sociale media zijn beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Het kabinet kan dit evenwel niet met zekerheid bevestigen.
Indien de MANPADS worden gebruikt door islamitische strijdgroepen, kunt u dan aangeven welke strijdgroepen het betreft? Betreft het groepen die internationaal als terreurorganisaties worden aangemerkt en op terrorismelijsten staan? Betreft het strijdgroepen die ook door Nederland zijn gesteund in het kader van het totaal mislukte NLA-programma in Syrië?
Zie antwoord op vraag 2. Beelden op sociale media en andere berichten lijken er daarnaast op te duiden dat de Turkse strijdkrachten primair optreden in samenhang met de zogeheten Syrian National Army (SNA), een koepelorganisatie van strijdgroepen waarmee Turkije al langere tijd samenwerkt, zoals in de operaties Euphrates Shield (tegen ISIS), Olive Branch en Spring Peace (beide tegen de Syrisch-Koerdische YPG).
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 229) doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Bent u gezien de mogelijke proliferatie en de daaraan gekoppelde risico’s voor de burgerluchtvaart bereid, desnoods in NAVO-verband, bij Turkije navraag te doen naar wat hun beleid is ten aanzien van het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet inzetten van MANPADS door een land is een soevereine beslissing. Nederland heeft zijn zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de (mogelijke) proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen onaanvaardbare risico’s met zich kan meebrengen voor de burgerluchtvaart? Zo ja, bent u bereid het gebruik van MANPADS in de Syrische provincie Idlib tot op de bodem uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
MANPADS kunnen een gevaar vormen voor de burgerluchtvaart. Vanwege het beperkte bereik van MANPADS bestaat het gevaar vooral wanneer op geringe hoogte wordt gevlogen, bij voorbeeld bij het opstijgen of dalen van vliegtuigen. Nederlandse luchtvaartmaatschappijen vliegen, in overeenstemming met het advies van de European Aviation Safety Agency(EASA), noch op bestemmingen in Syrië noch, op grote hoogte, over Syrisch grondgebied. Daarbij delen Nederlandse luchtvaartmaatschappijen ook geen codeshare vluchten met luchtvaartmaatschappijen die wel over Syrië vliegen.
Aangezien er daarom geen dreiging uitgaat van de aanwezigheid van MANPADS in de Syrische provincie Idlib voor de Nederlandse burgerluchtvaart is er op dit moment geen noodzaak om hier als Nederland nader onderzoek naar te verrichten. Nederland is wel van mening dat proliferatie van MANPADS onder islamitische strijdgroepen een groot risico met zich mee zou kunnen brengen en heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen ook in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld.
Indien blijkt dat Turkije MANPADS heeft geleverd aan niet-statelijke islamitische strijdgroepen in Syrië, welke maatregelen gaat u dan treffen om verdere leveranties van MANPADS aan deze groepen te voorkomen? Welke rol kan de NAVO hierin spelen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld, zijn op sociale media beelden te zien die de inzet van MANPADS tonen in Noordwest-Syrië. Deze wekken de indruk dat Turkse militairen – opererend in de directe nabijheid van oppositiestrijders – deze MANPADS bedienen en niet de strijders zelf. Hoewel het kabinet dit niet met zekerheid kan bevestigen, is er op dit moment geen aanleiding om van het tegendeel uit te gaan. Nederland heeft de Nederlandse zorgen over eventuele proliferatie van deze systemen in diplomatieke contacten met Turkije gedeeld, en ziet voorts geen aanleiding om deze kwestie ook in NAVO-verband te adresseren.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De opgelopen vertragingen bij de renovatie van de Wantijbrug en de Botlekbrug |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel »Dit is prutswerk van de bovenste plank»?1
Ja.
Waarom heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om de renovatie van zowel de Wantijbrug als de Botlekbrug tegelijk plaats te laten vinden? Welke afwegingen zijn er gemaakt?
Het was juist de bedoeling om beide renovaties niet gelijktijdig uit te voeren. Door vertraging van de renovatie van de Wantijbrug is echter een situatie ontstaan waarbij de werkzaamheden aan de Wantijbrug samenvallen met de werkzaamheden aan de Botlekbrug.
Dat heeft geleid tot extra verkeershinder, met name voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor dit vervoer was een omrijdroute noodzakelijk omdat de Botlekbrug van 2 tot en met 21 maart dagelijks afgesloten was van 1.00 tot 4.00u en de Wantijbrug tot 3 april volledig afgesloten is.
Omdat deze situatie niet optimaal is, heeft RWS de volgende alternatieven verkend.
Verdere verschuiving van de werkzaamheden aan de Wantijbrug tot na de werkzaamheden aan de Botlekbrug was echter geen haalbare optie. Dit omdat deze dan zouden samenvallen met de aansluitende renovatie-werkzaamheden aan de N3. Dit was zowel technisch als logistiek niet mogelijk.
Vertraging van de werkzaamheden aan de Botlekbrug tot na de werkzaamheden van de Wantijbrug was eveneens geen haalbare optie. Hiervoor zouden bestaande afspraken moeten worden opengebroken met naar verhouding grote financiële consequenties.
Waarom is er niet voor gekozen om de renovaties aan beide bruggen na elkaar te laten plaatsvinden, zodat de transportsector niet zoveel extra kilometers hoeft te rijden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel extra brandstofverbruik veroorzaakt de omleiding? Hoeveel minuten extra zijn chauffeurs nu onderweg vanwege de omleiding?
In mijn brief aan de Kamer van 1 juli 2019 (2018–2019, 29 385, nr. 102) heb ik inzicht gegeven in de hinder als gevolg van de renovatie van de Wantijbrug. Door de samenloop van de werkzaamheden aan de Wantijbrug en de Botlekbrug is extra hinder ontstaan. Het extra brandstofgebruik is van teveel factoren afhankelijk om daarvan een betrouwbare inschatting te kunnen geven. De extra omrijdtijd is wel in te schatten. Deze bedraagt, afhankelijk van herkomst en bestemming, 45 tot 80 minuten extra en betreft alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Waarom is er geen contact opgenomen met de transportbranche voorafgaand aan het besluit beide bruggen te openen? Waarom werd de transportsector na de besluitvorming alleen via een flyer ingelicht? Waarom is ervoor gekozen zwaardere controles uit te voeren op het naleven van de verplichte omleidingen?
Op bestuurlijk niveau is geen contact geweest met TLN. Dat had wel gemoeten. Rijkswaterstaat zal daarom frequenter contact onderhouden op bestuurlijk niveau en binnenkort met TLN bespreken, hoe de informatievoorziening in dit soort situaties over en weer verbeterd kan worden. Er is op inhoudelijk niveau overigens – telefonisch en per mail – wel frequent en open contact geweest tussen Rijkswaterstaat en TLN ten tijde van de besluitvorming (december 2019 – februari 2020). Daarnaast zijn de transportbedrijven via een uitgebreide en meertalige folder geïnformeerd over de situatie.
De zwaardere controles bij omrijdroutes worden voor de veiligheid uitgevoerd, omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen betreft.
Klopt het dat er door een ingenieursbureau foutieve berekeningen zijn gemaakt, waardoor de werkzaamheden aan de Wantijbrug later van start zijn gegaan? Is het ingenieursbureau ook aansprakelijk voor de opgelopen vertraging?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik allereerst naar mijn brief aan de Kamer van 1 juli 2019 (2018–2019, 29 385, nr. 102). Deze brief gaat nader in op de oorzaken van de vertraging van de renovatie van de Wantijbrug. De vertraging is het gevolg van de noodzakelijke aanpassing van de scope van het project en de afstemming van de uitvoeringsperiode. Uit het in de brief van 1 juli 2019 genoemde onderzoek is gebleken dat het ingenieursbureau hiervoor niet aansprakelijk kan worden gehouden.
Is er een andere route te bedenken voor het vrachtverkeer met gevaarlijke stoffen?
De omrijdroute betreft de kortste op het Hoofdwegennet beschikbare route. Gebruik van de Botlektunnel is niet mogelijk vanwege de beperking voor het vervoer van bepaalde categorieën gevaarlijke stoffen door deze tunnel.
Kunnen economisch getroffen bedrijven aanspraak maken op de nadeelcompensatieregeling? Zo ja, aan welke voorwaarden moet hiervoor worden voldaan en zijn zij hiervan op de hoogte? Waar dienen zij zich te melden?
Getroffen bedrijven kunnen een beroep doen op de schade- en nadeelcompensatieregeling van Rijkswaterstaat. Er moet echter sprake zijn van aanzienlijke omzetschade om hiervoor in aanmerking te komen. De verwachting is dat hiervan in deze situatie geen sprake zal zijn.
Bedrijven die een beroep willen doen op de schade- en nadeelcompensatieregeling kunnen zich wenden tot het digitale loket: https://www.rijkswaterstaat.nl/over-ons/contact/schade-en-compensatie/nadeelcompensatie.aspx Op deze website staan tevens de voorwaarden vermeld waar aan voldaan dient worden.
Bent u van plan in gesprek te gaan met de getroffen ondernemers om dit netjes af te handelen?
Rijkswaterstaat spreekt op korte termijn met TLN als vertegenwoordiger van de ondernemers over deze kwestie; zie ook het antwoord op vraag 5. Getroffen ondernemers kunnen zich, zoals gemeld in het antwoord op vraag 8, melden bij het digitale loket van Rijkswaterstaat.
Het bericht ‘Kosten verlaging maximumsnelheid twee keer hoger dan verwacht’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kosten verlaging maximumsnelheid twee keer hoger dan verwacht»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat extra borden langs de snelwegen gaat plaatsen met 130 km/uur, zoals in het fragment wordt aangegeven?
Ja. Om aan de weggebruiker duidelijker te maken welke maximumsnelheid ’s avonds en ’s nachts op een specifiek traject geldt worden ook borden «130» geplaatst. Die borden «130» konden niet direct in het lange weekend worden geplaatst en volgen daarom op een later moment.
Was u op de hoogte van het voornemen van Rijkswaterstaat extra borden te plaatsen en de bijkomende kosten?
Ja. Het plaatsen van de «130» borden is onderdeel van de werkzaamheden die Rijkswaterstaat uitvoert om de snelheidsverlaging te realiseren. Rijkswaterstaat heeft aangegeven hiervoor een planning inclusief een kostenraming te maken na afronding van het plaatsen van de huidige borden.
Op basis waarvan, gezien het bovenstaande, stelde u in de brief aan de Kamer van 10 december 2019 (Kamerstuk 31 305, nr. 308) met daarin de appreciatie van de motie van de leden Dik-Faber en Schonis over bebording voor snellaadpalen (Kamerstuk 31 305, nr. 304) dat «voor het plaatsen van extra borden geen tijd en geen geld» is? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Vanwege de urgente aanpak van de stikstofproblematiek moest de realisatie van de snelheidsverlaging op zo kort mogelijke termijn. Voor deze specifieke tijdskritische werkzaamheden heb ik budget gealloceerd. De borden «130» konden niet meegenomen worden bij de werkzaamheden in het lange weekend. Daarvoor zal apart tijd en budget worden gealloceerd.
Bent u alsnog bereid om bij de bebording van de nieuwe maximumsnelheid op snelwegen tegelijkertijd alle snellaadpunten voor elektrische auto’s van duidelijke borden te voorzien?
Zoals eerder toegezegd zal ik conform eerdere toezegging dat via werk-met-werk doen aangezien dit de meest kostenefficiënte optie is. Gezien de wens van uw Kamer zal ik ook bij het uitvoeren van deze extra werkzaamheden scherp bezien in hoeverre ik dit kan combineren met het ophangen van de snellaadpunten-borden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe maximumsnelheid op snelwegen, uiterlijk 10 maart 2020 voor 12.00 uur?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk afgedaan.
Het bericht dat het Britse Hof van Beroep heeft geoordeeld dat uitbreidingsplannen voor London Heathrow Airport strijdig zijn met de klimaatdoelstellingen uit het Parijsakkoord |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Heathrow Airport expansion ruled illegal by UK court»?1
Ja.
Erkent u dat de luchtvaartsector het Parijsakkoord niet langer kan negeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20192 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart.
De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat toenmalig Minister van Transport Chris Grayling onwettig heeft gehandeld door zijn besluit niet te toetsen aan het klimaatverdrag van Parijs?2 Zo nee, hoe zit het dan?
The Court of Appeal bepaalt expliciet dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van het Airports National Policy Statement (ANPS). Volgens The Court of Appeal is het ANPS in strijd met de Planning Act. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britste klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Klopt het dat de Britse rechter o.a. heeft geoordeeld dat de belangen van het klimaat boven de behoeften van de Britse economie gaan?3 Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Britse regering niet in cassatie gaat tegen deze uitspraak? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik heb ook uit berichtgeving in de Britse media vernomen dat de Britse regering niet in cassatie gaat.
Kunt u voor de Britse situatie toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zoals het Court of Appeal in haar uitspraak aangeeft is deze toets voorbehouden aan de Britse regering. Een dergelijke toets kan bestaan uit het feit dat voor het nieuwe Britse luchtvaartplan moet worden bezien of, en zo ja, hoe dit luchtvaartplan past binnen de Britse doelstellingen om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. In het luchtvaartplan moet inzichtelijk worden gemaakt hoe dit plan in lijn is met de doelstelling van Parijs om de opwarming van de aarde te beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Kunt u voor de Nederlandse situatie, per luchthaven, toelichten waaruit een dergelijke toets van luchtvaartplannen aan het Parijsakkoord zou bestaan?
Zie het antwoord op vraag 2 voor het Nederlandse klimaatbeleid en de aanpak. Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) inclusief milieueffectrapport (MER) te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2 emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Dit MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Erkent u dat de groeiplannen van Schiphol op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de door u geplande opening van Lelystad Airport op geen enkele manier past binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het klimaatakkoord van Parijs te respecteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om Nederland in lijn te brengen met het doel om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5°C?
Nederland heeft de Klimaatwet om aan de doelstellingen van Parijs te voldoen. De Klimaatwet biedt een kader voor de ontwikkeling van beleid gericht op het onomkeerbaar en stapsgewijs terugdringen van de emissie van broeikasgassen in Nederland, tot een niveau dat 95% lager ligt in 2050 dan in 1990, teneinde wereldwijde opwarming van de aarde en de verandering van het klimaat te beperken. Het Klimaatplan bevat de hoofdlijnen van het klimaatbeleid voor de komende 10 jaar.
Erkent u dat groeiplannen voor de luchtvaart in het algemeen op geen enkele manier passen binnen onze opdracht om een uiterste inspanning te leveren om het Urgenda-doel met zekerheid te halen? Zo nee, waarom niet?
De Urgenda-uitspraak heeft betrekking op de nationale Nederlandse emissies. Internationale emissies voortkomend uit de luchtvaart zijn daarmee niet van invloed op de uitvoering van het vonnis. In de brief van 27 maart jl.10, heeft het kabinet aangegeven dat het kabinet, als gevolg van de coronaproblematiek, extra zorgvuldigheid wil betrachten bij de besluitvorming over de maatregelen die genomen zouden moeten worden voor de uitvoering van het vonnis. Uw Kamer wordt hierover op korte termijn geïnformeerd.
Waar blijft de uiterste inspanning van dit kabinet om het Urgenda-doel met zekerheid te halen, zoals o.a. de Hoge Raad, Tweede Kamer en maatschappij van u eisen?4 5 6
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat de ambitie van Schiphol om als vliegveld «klimaatneutraal» te worden op geen enkele manier voldoende is, omdat juist het vliegen zelf voor de (groeiende) uitstoot van broeikasgassen zorgt?7 Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van Schiphol om klimaatneutraal te worden is ambitieus en biedt een waardevolle bijdrage aan de verduurzamingsopgave waar Nederland voor staat. Deze plannen dienen de doelstelling uit het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart om in 2030 alle grondgebonden activiteiten naar zero emissie te brengen. Deze doelstelling is een onderdeel van de bredere verduurzamingsplannen van de Duurzame Luchtvaarttafel voor de luchtvaartsector. Voor de verduurzamingsopgave van de vluchten (zowel binnenlands als internationaal) gelden andere doelstellingen en worden andere soorten maatregelen uitgewerkt aan de Duurzame Luchtvaarttafel. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Ontwerpakkoord is met de daarin genoemde brief aan de Kamer aangeboden.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen12 leidt een mondiale krimp van het aantal vliegbewegingen tot minder uitstoot van CO2 door de internationale luchtvaartsector, wat zou bijdragen aan het verminderen van klimaatverandering en verbeteren van de leefomgeving. Als echter alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt kan het effect zijn dat het vliegverkeer van en naar andere landen doorgaat en vanuit Nederland uitwijkgedrag naar andere landen plaatsvindt en emissies verschuiven naar andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2-reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 201913. Ten aanzien van de veiligheid in de luchtvaart geldt in algemene zin dat het uitgangspunt is dat veiligheid altijd op één staat.
Wat bedoelde uw woordvoerder met de uitspraak «niet te vrezen voor eenzelfde soort uitspraak voor Schiphol en Lelystad Airport»?8
De uitspraak komt voort uit het feit dat het Britse Court of Appeal een uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de Britse uitbreidingsplannen van Heathrow, die zijn getoetst aan Britse wet- en regelgeving en betrekking heeft op het Britse beleid.
Waarom zou «eenzelfde soort uitspraak» voor plannen rond Nederlandse luchthavens «bevreesd» moeten worden, aangezien een stevige krimp van de luchtvaart juist goed zou zijn voor het klimaat, leefomgeving en veiligheid van mens en dier?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht in The Guardian ‘Heathrow third runway ruled illegal over climate change’ |
|
Jan Paternotte (D66), Eppo Bruins (CU), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Britse court of appeal ten aanzien van de wetmatigheid van het besluit een derde baan voor luchthaven Heathrow te gaan realiseren?1 2
Ja.
Bent u van mening dat Nederland gebonden is aan de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs?
Ja, Nederland is hieraan gebonden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20193 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad.
Hoe beoordeelt u het stilleggen van de expansie van Heathrow Airport vanwege strijdigheid tussen het Airports National Policy Statement en het Parijse klimaatakkoord?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat volgens The Court of Appeal de Airports National Policy Statement (ANPS) in strijd is met de Planning Act. The Court of Appeal heeft expliciet aangegeven dat het geen uitspraak doet over de (politieke) wenselijkheid van de uitbreiding, maar uitsluitend oordeelt over de rechtmatigheid van de ANPS. In dat kader stelt The Court of Appeal vast dat niet voldoende gemotiveerd is hoe de uitbreidingsplannen zich verhouden tot de Britse klimaatdoelstellingen. Nu hier ook de Overeenkomst van Parijs onder valt en het ANPS hiervoor geen motivering bevat, moet de regering het ANPS op dit punt heroverwegen.
Deelt u het oordeel van de Britse rechter dat de afspraken in het klimaatakkoord ook passend beoordeeld en gewogen dienen te worden bij grote projecten, zoals in dit geval een project dat betrekking heeft op de luchtvaartsector?
In het kader van de scheiding der machten is het in dit geval aan de Britse rechter om een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van de voorgenomen Britse besluitvorming. Daarbij wordt in dit concrete geval een rechtsoordeel gevormd over de vraag hoe de Britse plannen zich verhouden tot de Britse klimaatdoelstellingen. Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de uitspraak van de Britse rechter en in hoeverre deze al dan niet passend en wenselijk is.
Kunt u toelichten of er in de milieueffectrapportages (MER's) voor Schiphol en Lelystad Airport rekening is gehouden met het effect van een eventuele uitbreiding van het aantal vliegbewegingen op Schiphol c.q. Lelystad Airport op de Nederlandse capaciteit om onze klimaatafspraken in het Parijsakkoord na te komen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 20194 moet ook de luchtvaart bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken: de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven naar 1,5 graad. Binnen de systematiek van de Overeenkomst van Parijs wordt via twee sporen uitvoering gegeven aan CO2-reductie door de luchtvaart: 1) reductie door de internationale luchtvaart wordt primair gerealiseerd via de VN-organisatie voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO) en 2) reductie door de binnenlandse luchtvaart en grondgebonden activiteiten wordt nationaal gerealiseerd. In de genoemde Kamerbrief wordt toegelicht waarom vooral een internationale aanpak vereist is (bijvoorbeeld met oog op effectiviteit, gelijk speelveld, internationaal draagvlak, voorkomen van uitwijkgedrag) en hoe dit kan worden versterkt met nationale inspanningen voor CO2-reductie door de luchtvaart. De Nederlandse luchtvaartsector heeft gezamenlijk met het Rijk gekozen om zichzelf nationale doelen op te leggen voor de uitstoot van de internationale luchtvaart en gaat hiermee verder dan vereist volgens internationale afspraken. Deze nationale aanpak voor de CO2-emissies van de internationale luchtvaart wordt in belangrijke mate vormgegeven aan de Duurzame Luchtvaarttafel.
Het Nederlandse en internationale klimaatbeleid vormt de achtergrond waartegen een besluit over de uitbreiding of ontwikkeling van een Nederlandse luchthaven wordt genomen. Om daadwerkelijk een besluit over de ontwikkeling van een bepaalde luchthaven te nemen, dient voor een luchthavenbesluit (of luchthavenverkeersbesluit) een milieueffectrapport te worden opgesteld. In het MER behorend bij een luchthavenbesluit wordt inzichtelijk gemaakt wat de (nationale) effecten zijn van de grondgebonden activiteiten en de landing and take-off (LTO) cyclus van de exploitatie van die betreffende luchthaven. Dit ten behoeve van de afweging van varianten en het in beeld brengen van de milieueffecten daarvan. Conform een motie van de Kamer5 zal in de PlanMER van de Luchtvaartnota inzicht worden gegeven in de totale CO2-uitstoot van de uit Nederland vertrekkende vluchten.
Lelystad
In het MER en geactualiseerde MER6 is inzichtelijk gemaakt wat de CO2-uitstoot is van de LTO-cyclus. In het geactualiseerde MER Lelystad Airport is bepaald dat het faciliteren van 45.000 vluchten handelsverkeer leidt tot een CO2-emissie van circa 71Kton CO2 (LTO-cyclus). De commissie voor de m.e.r. heeft geoordeeld dat op basis van het geactualiseerde MER 2018 de milieueffecten volwaardig kunnen worden meegewogen in afweging tussen varianten en de finale besluitvorming.
Schiphol
Schiphol Group onderzoekt momenteel de milieugevolgen van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol. Deze milieugevolgen worden opgenomen in het MER. Deze MER is nog niet afgerond. Onderdeel van dit MER is een emissieberekening van de hoeveelheid CO2 als gevolg van de LTO-cycli van het vliegverkeer, het platformverkeer en het wegverkeer op de luchthaven.
Kunt u aangeven of en, zo ja, hoe in Nederlandse MER's ten behoeve van luchthavenverkeersbesluiten (LVB's) de Parijse klimaatdoelen gewogen worden ten opzichte van de te verwachten klimaatimpact van de veranderingen die het ter zake doende LVB mogelijk maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u meer specifiek aangeven of en, zo ja, hoe u dit gedaan heeft bij het MER Lelystad Airport 2018 en het LVB Lelystad Airport van december 2018?
Zie antwoord vraag 5.
Is door of in opdracht van het ministerie een juridische analyse gemaakt van de vraag of de opzet van luchthavenverkeersbesluiten in het algemeen – en thans voorliggende LVB's (zoals die van Lelystad Airport) in het bijzonder – standhouden onder de Nederlandse verplichtingen voortvloeiend uit het Parijse klimaatakkoord? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Bij het redigeren van ieder luchthaven(verkeer)besluit wordt bezien of deze verenigbaar is met het wettelijk kader met inbegrip van verdragen en in nationaal- en internationaal verband gesloten akkoorden of overeenkomsten.
In hoeverre ligt de Nederlandse luchtvaartsector op koers om het door de sector gestelde klimaatdoel – 15% minder uitstoot in 2030 ten opzichte van 2005 – te behalen?
In het Ontwerpakkoord Duurzame Luchtvaart hebben sectorpartijen de doelstelling geformuleerd om de uitstoot van de internationale luchtvaart vertrekkend uit Nederland in 2030 terug te brengen tot het niveau van 2005 en in 2050 te halveren ten opzichte van 2005. Voor de binnenlandse emissies is voor 2030 afgesproken dat de CO2-emissies van grondgebonden luchtvaartactiviteiten zijn teruggebracht tot nul en is voor 2050 afgesproken dat deze ook tot nul is teruggebracht voor de binnenlandse luchtvaart. De Duurzame Luchtvaarttafel geeft de komende tijd verdere uitwerking aan deze doelstelling. Hieruit zal blijken welke maatregelen, bekostiging en versnellingen nodig zijn om de doelstellingen te halen.
Wanneer verwacht u een definitief akkoord Duurzame Luchtvaart aan de klimaattafel luchtvaart te kunnen sluiten met stakeholders?
Het Ontwerpakkoord heb ik uw Kamer aangeboden met mijn brief van 27 maart 2019. In die brief heb ik aangegeven dat ik het Ontwerpakkoord zie als tussenresultaat dat een stand van zaken geeft van de Duurzame Luchtvaarttafel. Aan de Tafel wordt ondertussen gewerkt aan de nadere uitwerking en uitvoering van het Ontwerpakkoord. Ook staat in de genoemde Kamerbrief dat de Luchtvaartnota voor het thema klimaat kan worden gezien als kabinetsreactie op het Ontwerpakkoord. In de Luchtvaartnota zal ik onder meer aangeven hoe ik kijk naar het vervolgproces van de Duurzame Luchtvaarttafel en het Ontwerpakkoord.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het AO Luchtvaart van 26 maart 2020?
Sommige antwoorden zijn uit het oogpunt van leesbaarheid samengevoegd.
Heeft u kennisgenomen van het verzoek van de International Air Transport Association (IATA) om voor het jaar 2020 de regels aangaande het recht op behoud van slots in een opvolgend gebruiksjaar op te schorten voor de 200 wereldwijde slotgecoördineerde luchthavens?1
Ja.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het coronavirus een impact heeft op de luchtvaartsector vergelijkbaar met een economische crisissituatie, en dat derhalve het gerechtvaardigd is de bestaande slotregels voor deze situatie te heroverwegen?
Ja. En dat beperkt zich niet alleen tot de luchtvaart, ook andere transportsectoren worden geraakt.
Herkent u het beeld dat IATA schetst van grootschaligecancellations en no shows van geboekte tickets op routes naar (met name) bestemmingen met veel bevestigde besmettingen, zoals Noord-Italië, Japan en Zuid-Korea? Kunt u aangeven in hoeverre de bezettingsgraad van vluchten op deze bestemmingen de afgelopen weken is gedaald?
IATA heeft de in het bericht geschetste zware terugval van luchtverkeer op verschillende belangrijke Aziatische routes en andere bestemmingen wereldwijd gebaseerd op haar eigen onderzoek. Ik kan niet aangeven in hoeverre de bezettingsgraad van vluchten op deze bestemmingen de afgelopen weken is gedaald omdat dat commerciële gegevens betreft van luchtvaartmaatschappijen die ik niet tot mijn beschikking heb.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het ongewenst is dat luchtvaartmaatschappijen door slotregels gedwongen worden om grotendeels lege toestellen te laten vliegen en/of tijdelijke routes te openen, puur om historische slotrechten in 2021 te kunnen behouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid in overleg te treden met de Europese Commissie over het verzoek van IATA, met als doel om een opschorting van de slotregels ten aanzien van het behoud van historische rechten te realiseren voor het gebruiksjaar 2020?
Ja. Ik heb de Europese Commissie verzocht om haar huidige ontheffing van de slotregels ten behoeve van het behoud van historische rechten voor het IATA winterseizoen 2019/2020 in verband met het coronavirus te verlengen voor het aankomend IATA zomerseizoen en de reikwijdte van die ontheffing te verruimen naar alle landen die hierdoor ernstig geraakt worden.
Kunt u aangeven welke maatschappijen sinds de uitbraak van het coronavirus hun operatie op Nederlandse luchthavens (grotendeels) hebben moeten staken?
De impact van het coronavirus op de vluchtschema’s van verschillende luchtvaartmaatschappijen zoals KLM en easyJet is groot, maar verschilt per luchtvaartmaatschappij en is mede afhankelijk van de bestemmingen die zij aandoen. Verschillende luchtvaartmaatschappijen zien zich ook genoodzaakt om op korte termijn hun bestemmingenportfolio aan te passen vanwege de impact van het coronavirus op een groot aantal van die bestemmingen.
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat het wenselijk is om vrijkomende slots door teruggave aan de slotpool als gevolg van disrupties of faillissementen (mede) veroorzaakt door het coronavirus op de reguliere wijze te kunnen verdelen voor het volgende gebruiksjaar, maar daarbij te waarborgen dat maatschappijen geen onrendabele routes hoeven te openen om deze rechten nog tijdens de disruptie veroorzaakt door het coronavirus te kunnen verkrijgen? Zo ja, bent u bereid ook hierover in gesprek te treden met de Europese Commissie?
In antwoord hierop wil ik u verwijzen naar mijn antwoord op vraag 5.
Het artikel ‘Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Autosector voldoet niet aan strenge privacynorm»?1
Ja.
Klopt het dat de autosector in veel gevallen niet voldoet aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)? Wat is de reden hiervoor?
De onderlinge verschillen bij autofabrikanten zijn groot. Er zijn fabrikanten die al enkele jaren data verzamelen en enkele waar dit (nog) niet of nauwelijks gebeurt. Het is belangrijk dat de privacy van gebruikers goed gewaarborgd is bij gebruik van deze nieuwe technieken. Richting de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de sector wordt hier dan ook op ingezet. Zie ook antwoorden bij vraag drie, zes en acht.
Verschillende onderzoeken, van onder meer de ANWB en zijn Duitse evenknie ADAC, uiten zorgen over privacy bij verschillende automerken.2 Zoals u eerder gemeld is heeft het Ministerie deze ontwikkelingen in juni 2018 aangekaart bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De European Data Protection Board (EDPB) was destijds nog in oprichting en dit onderwerp is later aan de prioriteiten toegevoegd.
De AP heeft laten weten op dit moment nog beperkt signalen te ontvangen over «connected vehicles». Zij hebben gekozen voor een pakket aan gerichte maatregelen dat bestaat uit enerzijds het informeren van eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» en anderzijds het aanspreken van fabrikanten en dealers.
Om eigenaren/bestuurders van «connected vehicles» te informeren over hun rechten heeft de AP een handleiding opgesteld waarin handvatten worden gegeven om rechten uit te kunnen oefenen.3 Vanuit de AVG kan men in eerste instantie de verwerkingsverantwoordelijke, dus de fabrikant, aanspreken, ook ten aanzien van de onder de AVG vereiste transparantie met betrekking tot verwerkingen. Indien rechten van eigenaren/bestuurders in onvoldoende mate worden ingevuld door fabrikanten/dealers kunnen klachten worden gemeld bij de AP.
Daarnaast spreekt de AP ook fabrikanten en dealers aan die auto’s verkopen. Omdat veel fabrikanten buiten Nederland zijn gevestigd, waarbij de AP geen leidende toezichthouder is, is het noodzakelijk om hierover ook op Europees niveau af te stemmen. Vanuit de EDPB heeft dit geresulteerd in richtlijnen die de AVG concreet maken ten aanzien van «connected vehicles»4. In februari 2020 heeft de AP fabrikanten die in Nederland gevestigd zijn op de hoogte gebracht van deze richtlijnen, en gevraagd om hun verwerkingsregister: het verplichte overzicht van gegevensverwerkingen, met daarin informatie over onder meer de soorten gegevens die de fabrikant verwerkt, de doeleinden van die verwerkingen en de bewaartermijnen van die gegevens.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de handhaving van de AVG voor autoproducenten?
De AP is de toezichthouder die de bescherming van persoonsgegevens bevordert en bewaakt. Dat betekent aan de ene kant dat de AP een taak heeft in voorlichting van fabrikanten en consumenten. Wat betreft die voorlichting heeft de AP belangrijke stappen gezet met de genoemde EDPB-richtlijn en de genoemde handleiding. Daarnaast is de AP verantwoordelijk voor handhaving van de AVG. De door de AP gestarte inventarisatie onder voertuigfabrikanten én de verwachte stijging van het privacybewustzijn onder consumenten kunnen leiden tot gerichte signalen over overtredingen van de AVG, waarop de AP actie kan ondernemen.
Daarnaast geeft de AP aan tot op heden nog beperkt signalen en klachten uit de praktijk te ontvangen. Hierbij is de internationale component erg belangrijk: de meeste voertuigfabrikanten zijn niet in Nederland gevestigd, maar hebben hun Europese hoofdvestiging in een ander EU-land. Dit betekent dat de AP bij onderzoeken naar fabrikanten vaak zelf niet de leidende toezichthouder zal zijn, maar dat een andere Europese toezichthouder de leiding neemt. Dit vergt goede samenwerking tussen de verantwoordelijke toezichthouders ten aanzien van het overdragen van signalen en klachten.
Klopt het dat het ook gaat om bijzondere persoonsgegevens? Op welke wijze ziet de Nederlandse overheid toe op een zorgvuldige behandeling van de privacygegevens van de autobestuurder door de autoproducent?
Er zijn voorbeelden denkbaar waar het om bijzondere persoonsgegevens zou gaan. Als in de locatiegegevens bijvoorbeeld te zien is hoe vaak iemand naar een ziekenhuis rijdt, zijn dat bijzondere persoonsgegevens. Bijzondere persoonsgegevens genieten extra bescherming, in die mate dat het uitgangspunt is dat verwerking van bijzondere persoonsgegevens verboden is. De AP houdt vanuit de AVG hier toezicht op en reageert bijvoorbeeld op klachten en signalen.
Wanneer kan de Tweede Kamer de resultaten van het aanvullend onderzoek naar dit onderwerp, dat u in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de vraagstellers aangekondigd heeft, verwachten?2
De resultaten van het onderzoek stuur ik u bij deze toe.
Deelt u de mening dat data enkel gedeeld mogen worden na nadrukkelijke toestemming van de gebruiker en niet zoals bij Tesla, middels een afmelding achteraf? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de potentie die voertuigdata heeft op het gebied van bijvoorbeeld het veiliger maken en beter laten doorstromen van ons verkeer, staat voorop dat de gegevens die worden gebruikt in overeenstemming met geldende wetgeving voor verwerking van persoonsgegevens. In de AVG worden hieraan voorwaarden gesteld. Uitdrukkelijke toestemming vooraf is er daar een van. Dit gaat dus om zogeheten opt in, niet opt-out, zoals in het hierboven beschreven voorbeeld. In de op 28 januari 2020 uitgebrachte richtlijnen van de EDPB is die uitdrukkelijke toestemming vastgelegd als voorwaarde. Het is aan fabrikanten en dealers zelf om te bedenken hoe die toestemming concreet geregeld wordt.
Uit eerder onderzoeken (zie vraag 2) is bekend dat niet alleen de door u aangehaalde fabrikant, maar ook andere fabrikanten persoonsgegevens verwerken, maar dat wellicht nog niet voor iedere eigenaar/bestuurder duidelijk is dat dit gebeurt. Fabrikanten hebben dus mogelijk, voordat er überhaupt sprake kan zijn van het geven van toestemming op een wijze zoals vereist in de AVG, nog werk te verzetten ten aanzien van het geven van transparantie. Eigenaren en bestuurders moeten bijvoorbeeld in ieder geval een geïnformeerde keuze kunnen maken, en ook dient deze keuze vrij te zijn.
Bent u het ermee eens dat eigenaren van auto’s op elk moment moeten kunnen beslissen of zij data wel of niet willen delen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met autofabrikanten?
Privacy is een belangrijke publieke waarde, en er is voortdurend gesprek met de sector over «connected vehicles» en het veilig benutten van deze technieken. In de AVG is vastgelegd dat burgers het recht hebben eerder gegeven toestemming voor verwerking van persoonsgegevens in te trekken. De AVG en de richtlijnen van de EDPB bieden hiervoor duidelijke kaders voor de autofabrikanten. Toezicht op de naleving van de AVG ligt bij eerdergenoemde instanties.
Wat adviseert u autobestuurders bij de aankoop van een auto? Begrijpt u dat de Consumentenbond inmiddels haar leden waarschuwt voor de gevolgen van het delen van data aan autoproducenten?
De zorgplicht om autobestuurders goed te informeren ligt bij de autofabrikanten en dealers. Voor de consument moet deze informatie beschikbaar en begrijpelijk zijn. Eerdergenoemde handreiking kan helpen om het consumentenbewustzijn hieromtrent te verhogen. Deze zal digitaal beschikbaar komen en via nieuwsberichten worden verspreid.
Bent u het met de vraagstellers eens dat het een onwenselijke situatie is dat consumentenorganisaties de consument moet waarschuwen voor de datahonger van autoproducenten? Zo nee, waarom niet?
Het zou niet nodig moeten zijn dat de consumenten op deze manier worden gewaarschuwd. Privacy en de bescherming omrent persoonsgegevens is uitermate belangrijk. De eerste zet is aan de fabrikant en dealers om invulling te geven aan de eis van transparantie ten aanzien van de verwerkingen die zij doen. Dat zou moeten leiden tot een duidelijk en transparant verhaal.
Mochten er uit de praktijk klachten en signalen komen dat dit in onvoldoende mate gebeurt dan volgt de aanpak van de betreffende toezichthouders.
De complexiteit van voertuigen zowel op datadiensten maar ook op rijhulpsystemen nemen toe. Naast het formele proces start het ministerie op korte termijn een verkenning om te komen tot betere consumenteninformatie over deze functies bij aanschaf van een nieuw of tweedehandsauto. Hierbij wordt samengewerkt met de sector die hierin een grote verantwoordelijkheid heeft.
Klopt het dat (sommige) dealers bonussen krijgen om klanten over te halen om data te delen? In hoeverre is deze praktijk in overeenstemming met de leidraad «Bescherming online consument» van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Zo niet, welke stappen neemt u om deze praktijk te stoppen?
Navraag bij de sector levert op dat merkorganisaties zgn. «dealerstandards» hanteren, ofwel een set afspraken als onderdeel van het dealercontract waar dealers zich aan hebben te houden als vertegenwoordigers van het merk. Doorgaans maakt ook een bonusstructuur deel uit van de afspraken, die overigens per merk kunnen verschillen. Belangrijke componenten in de bonusstructuur zijn de aantallen verkochte voertuigen in een tijdvak, klanttevredenheid en de wijze waarop de dealer invulling geeft aan de zogenaamde «dealerstandards».
Concrete aanwijzingen dat dealers, of medewerkers, specifiek bonussen krijgen om klanten over te halen hun data te delen is zowel de sector als de AP niet bekend. Op basis van de leidraad «Bescherming van de Online Consument» moeten bedrijven online duidelijk aangeven of en zo ja op welke manier verzamelde data leidt tot een bepaald aanbod voor de klant, zeker als dat aanbod gepersonaliseerd is. Gebeurt dat niet, dan kan dit een misleidende handelspraktijk zijn. Of dat zo is hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is niet op voorhand duidelijk dat er in dit voorbeeld sprake is van een dergelijke handelspraktijk.
De AP stelt dat zowel een fabrikant als dealer die zich hieraan schuldig maken in strijd handelen met de AVG. In dat verband wijst de AP erop dat «datahandel» een speerpunt is in de strategie van de AP. Mocht de AP signalen ontvangen dan hebben deze bijzondere aandacht en kan dit leiden tot handhavend optreden.
Het bericht ‘Einde voor Strandrups Noordwijk: Het is te gek voor woorden’ |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Einde voor Strandrups Noordwijk nabij: Het is te gek voor woorden»?1
Ja.
Klopt het bericht dat komend strandseizoen een einde lijkt te komen aan de zogenaamde Strandrups van Noordwijk? Wat vindt u daarvan?
De Nieuwe Strandrups, die gebouwd is in de periode 2017/2018, is een mooi en goedbedoeld initiatief van een groep bevlogen vrijwilligers. De veiligheid van alle betrokkenen en andere verkeersdeelnemers staat echter altijd voorop. Het voertuig is in de huidige vorm niet toegelaten tot de weg omdat het niet voldoet aan de veiligheidseisen voor voertuigen. Dat betekent dat de Nieuwe Strandrups ook niet op het strand is toegestaan omdat de regels van de Wegenverkeerswet 1994 ook van toepassing zijn op het strand.
Deelt u de veronderstelling dat het voertuig veilig zal zijn nu in de praktijk gebleken is dat het al vele jaren meer dan 20.000 mensen naar het strand heeft gebracht? Deelt u ook de gedachte dat het juist voor de bedoelde kwetsbare groep zo waardevol kan zijn als ze een dagje naar zee kunnen?
Ik deel uiteraard de gedachte dat het voor de bedoelde kwetsbare groep erg waardevol kan zijn om een dagje naar zee te gaan. Hun veiligheid en die van de overige strandgangers staan echter altijd voorop. Die veiligheid kan niet worden afgeleid uit een aantal jaren gebruik van een eerdere versie van dit voertuigen of uit het aantal daarmee vervoerde mensen. Het gaat hier om een nieuw voertuig dat de Stichting Outdoor4disabled pas sinds het strandseizoen van 2018 in gebruik heeft. Deze Nieuwe Strandrups wijkt behoorlijk af van het eerdere model. Zo is het voertuig aanzienlijk groter dan de eerste Strandrups en heeft ook meer zitplaatsen. Voor het beoordelen van de veiligheid van voertuigen geldt een toelatingskeuring die de RDW uitvoert, aan de hand van veiligheidskaders. Daar voldoet dit voertuig niet aan. Dat brengt risico’s met zich mee voor de passagiers en voor andere weggebruikers en in dit geval strandgangers.
Klopt het dat er juridisch wel een mogelijkheid is om dit voertuig toe te laten op de openbare weg?
Los van het feit dat deze juridische mogelijkheid er niet is, acht ik het ook niet wenselijk om een uitzondering te maken voor een voertuig dat niet voldoet aan de veiligheidseisen. Als gezegd staat de veiligheid van alle verkeersdeelnemers op de eerste plek. Op het strand gaat het dan bijvoorbeeld om spelende kinderen. Rondom hun veiligheid sluiten we geen compromissen.
Daarbij komt als gezegd dat er geen juridische mogelijkheden zijn om dit voertuig alsnog toe te laten. Een voertuig moet in beginsel zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, om de veiligheid van de inzittenden en de omstanders te waarborgen. Voor de beoordeling of een voertuig veilig is, wordt gebruik gemaakt van een set Europese toelatings- en veiligheidseisen.
Naast de individuele toelating als voertuig heeft de RDW ook gekeken naar alternatieve mogelijkheden om de Nieuwe Strandrups toe te kunnen laten. De mogelijkheden die zijn bekeken zijn het ZZ-kenteken en de Strandrups laten kwalificeren als motorrijtuig met beperkte snelheid (MMBS) of landbouwvoertuig. Ook die alternatieven blijken in juridische zin geen mogelijkheden te bieden.
Is het juist dat de gemeente Noordwijk het strand als openbare weg ziet? Is dat bij alle stranden zo? Zo nee, waarom neemt Noordwijk hier een afwijkend standpunt in? Deelt u de conclusie dat de strandrups kennelijk op veel stranden mag rijden, als die stranden maar niet als openbare weg zijn aangewezen?
Het strand van Noordwijk wordt net als alle andere stranden die feitelijk toegankelijk zijn voor het openbaar verkeer zoals voor wandelaars, juridisch gezien als weg in de zin van de wegenverkeerswet 1994. Deze stranden zijn immers voor deze verkeersdeelnemers te bereiken en te gebruiken. Daarmee zijn de regels die volgen uit de wegenverkeerswet 1994 van toepassing, zoals de verkeersregels, voertuigeisen en de rijbewijseisen. Dit betekent dus dat alleen met een toegelaten voertuig mag worden gereden op het strand.
Is het bericht juist dat er al drie jaar overleg gevoerd wordt tussen de initiatiefnemers en uw ministerie? Kunt u aangeven waarom dit zoveel tijd kost?
Nee. Zoals ik heb geschreven in antwoord op vraag 4 moet een voertuig in beginsel zijn goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, om de veiligheid van de inzittenden en de omstanders te waarborgen. Begin 2018 is de RDW benaderd door de Stichting met de vraag om toelating tot de weg. In de contacten die de Stichting met de RDW heeft gehad, heeft de RDW duidelijk gemaakt dat de RDW geen kenteken kan verlenen zonder goedkeuring van het voertuig en ook dat een aanduiding als motorrijtuig met beperkte snelheid niet mogelijk was.
Nadien heeft de RDW aangeboden om kosteloos de Nieuwe Strandrups te schouwen in een «quick scan» (geen toelatingskeuring), om een beeld te kunnen schetsen van de noodzakelijke aanpassingen om een kenteken voor een bus mogelijk te maken. De conclusie is dat de Nieuwe Strandrups niet zal kunnen voldoen aan de toelatingseisen van de bus of ander kentekenplichtige voertuigcategorie en daardoor ook niet in aanmerking komt voor een (ZZ-) kenteken. Daarnaast valt de Nieuwe Strandrups niet onder de definitie van een motorrijtuig met beperkte snelheid. Deze conclusie is gedeeld met de initiatiefnemers.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de Strandrups inzetbaar blijft (voor het strandseizoen), hetzij door verstrekking van een kenteken, hetzij door een besluit van de gemeente Noordwijk, zodat er met mensen gereden kan worden op het strand? Zo nee, waarom niet?
Vanuit mijn ministerie en de RDW is aan de Stichting Outdoor4Disabled aangeboden om nogmaals rond de tafel te gaan om toe te lichten hoe een voertuig kan voldoen aan de eisen voor toelating tot het verkeer op de weg. Hoewel ik bereid ben mee te denken met de Stichting Outdoor4disabled in het zoeken naar een oplossing, wil ik benadrukken dat ik niet bereid ben om de RDW te verzoeken om voertuigen die niet voldoen aan de toelatingsregels toch toe te laten. De veiligheid staat altijd voorop, zeker als het gaat om het vervoer van een kwetsbare doelgroep op een locatie met veel recreanten, waaronder ook veel kinderen.
Het bericht 'Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: ‘Dit kan mensenlevens kosten’' |
|
Hayke Veldman (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maximumsnelheid ook voor hulpdiensten omlaag: «Dit kan mensenlevens kosten»»?1
Ja.
Klopt het dat de hulpdiensten ook met een lagere maximumsnelheid gaan rijden? Zo ja, waarom wordt de regeling Optische en geluidssignalen 2009 hierop niet aangepast? Zo nee, kunt u de zorgen bij de ambulancebranche wegnemen door hen hierover duidelijk te informeren?
Hulpverleningsdiensten mogen volgens de regeling Optische en geluidssignalen (OGS) 2009 en volgens de huidige brancherichtlijnen maximaal 40 km/uur boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid rijden. Dat betekent dat deze hulpdiensten op wegen waar de snelheid wordt verlaagd tot 100 km/uur vanaf 16 maart tussen 06.00 en 19.00 uur maximaal 140 km/uur mogen rijden. Na 19.00 uur ’s avonds en ’s nachts verandert er dus niets ten opzichte van de huidige situatie.
De exacte effecten van de snelheidsverlaging tussen 06.00 en 19.00 uur op de aanrijtijden van de hulpdiensten zijn op dit moment niet bekend. Wel is de eerste inschatting van onder andere brandweer, politie, ambulancediensten en het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen van het Instituut voor Fysieke Veiligheid dat deze effecten gering tot nihil zullen zijn en vooralsnog geen extra maatregelen nodig zijn. De verwachte effecten zijn binnen het kenniscentrum besproken.
De achtergrond van de snelheidsnorm in de regeling OGS 2009 is de verkeersveiligheid. Het is belangrijk dat het snelheidsverschil tussen een voorrangsvoertuig en het overige verkeer niet te groot wordt. Gezien het feit dat de verwachte effecten gering tot nihil zullen zijn zie ik geen noodzaak om de regeling OGS 2009 aan te passen.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn voor de aanrijtijden van hulpdiensten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de regeling Optische en geluidssignalen 2009 zodanig aan te passen dat de maximumsnelheid van diensten voor spoedeisende medische hulpverlening niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers? Zo ja, kunt u dan ook toezeggen dat u met Ambulancezorg Nederland in gesprek gaat om te bezien hoe de brancherichtlijn kan worden aangepast zodat ook daar is geborgd dat de maximumsnelheid voor ambulances niet omlaag hoeft, uiteraard met inachtneming van de veiligheid van andere weggebruikers?
Zie het antwoord op vraag 2. Uiteraard zal ik met het Kenniscentrum Voorrangsvoertuigen en de hulpdiensten, waaronder Ambulancezorg Nederland, in overleg blijven over de daadwerkelijke effecten van de snelheidsverlaging op de aanrijtijden. Ik volg het effect nauwgezet. Mochten hier knelpunten duidelijk worden, dan zal gezamenlijk worden bezien welke aanvullende maatregelen nodig en haalbaar zijn. Ik zal uw Kamer daar dan ook over informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de ingang van de snelheidsverlaging te informeren over deze uitkomsten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat de Luchtverkeersleiding met juridische stappen dreigt tegen NH Nieuws |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Luchtverkeersleiding dreigt met juridische stappen tegen NH Nieuws na bericht over landingen» en «Oorverdovende stilte vanuit verkeerstoren Schiphol: nog geen gerechtelijke stappen tegen NH Nieuws over blunderaudio»?1 2
Ja.
Klopt het dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), naast NH Nieuws, ook richting de NOS heeft gedreigd met juridische stappen? Zo ja, was er verschil in het dreigement aan het adres van NH Nieuws en de NOS?
LVNL heeft zowel met NH Nieuws als NOS contact opgenomen inzake de uitzending van radiotelecommunicatie (R/T) in relatie tot het voorval van 18 januari 2020. Aan NH nieuws is verzocht de uitzending van de R/T te staken, aangezien NH nieuws deze als bron heeft geplaatst. De NOS heeft deze informatie doorgeplaatst. Daarom heeft LVNL aan de NOS verzocht de doorplaatsing weg te halen.
Heeft LVNL nog andere media laten weten dat ze dreigen met juridische stappen? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere media dan NH Nieuws en NOS benaderd door LVNL.
Steunt u NH Nieuws, NOS en de eventuele andere betrokken media in hun afweging om het fragment niet van hun website te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een afweging van de desbetreffende media, waarin ik mij niet wil mengen.
Kan uit het vooralsnog uitblijven van de juridische stappen door LVNL opgemaakt worden dat deze juridische stappen definitief achterwege zullen blijven en dat het dus vooral een poging is geweest om via intimidatie de zin van LVNL door te drukken?3 4 Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart 2020 (Kamerstuk 24 804, nr. 117) naar aanleiding van het verzoek van de vaste Kamercommissie van IenW heeft LVNL afgezien van juridische stappen met betrekking tot dit specifieke voorval.
Erkent u dat het dreigement van LVNL, of de juridische stappen nu wel of niet worden doorgezet, een intimiderende werking kan hebben op de journalistiek in het algemeen en daarmee een aantasting vormt voor de persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Van intimiderende werking en aantasting van persvrijheid is wat mij betreft geen sprake. Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Wat vindt van het feit dat LVNL, een organisatie die rapporteert aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de persvrijheid aanvalt?
Van het aanvallen van de persvrijheid door LVNL is wat mij betreft geen sprake.
Voor luchtvaartveiligheid is het van belang dat partijen leren van voorvallen en dat onderzoek zorgvuldig plaatsvindt. LVNL geeft aan hier invulling aan te hebben gegeven door, in het belang van rust voor dit onderzoek, een verzoek te doen richting de media om de (her)uitzending van de R/T van het voorval te staken.
Onderschrijft u het publieke belang van een nauwkeurige rapportage en verslaglegging over veiligheidsincidenten op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn verschillende rapportages van meerdere partijen waarin ernstige veiligheidsvoorvallen en incidenten worden gerapporteerd. LVNL zelf publiceert alle potentieel ernstige voorvallen op haar website. Ook worden de conclusies van het afgeronde onderzoek gepubliceerd en wordt inzicht gegeven in maatregelen die zijn genomen om voorvallen te voorkomen. Het voorval is ook gemeld aan de ILT, die toeziet op de veiligheid. Daarnaast is het een verplichting dit soort voorvallen te melden aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV). De OVV weegt af of een onderzoek naar het voorval wordt gestart. Onderzoeksrapporten van de OVV zijn openbaar. Daarnaast is LVNL verplicht voorvallen te melden aan het Analysebureau Luchtvaartvoorvallen (ABL), zodat het ABL trends kan analyseren en samen met de sector vroegtijdig lering kan trekken uit voorvallen om de veiligheid te verbeteren. LVNL heeft het voorval zowel bij de OVV als het ABL gemeld. Tot slot wordt in generieke zin over de veiligheid gepubliceerd, zo is er de jaarlijkse rapportage de «Staat van Schiphol» die door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) wordt gepubliceerd.
Bent u van mening dat het LVNL zou sieren als ze publiekelijk excuses zou maken aan NH Nieuws, NOS en de eventuele andere media die werden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Dit is een zaak tussen LVNL en de betreffende media.
Heeft u sinds het dreigement van LVNL aan het adres van NH Nieuws contact gehad met LVNL? Zo ja, wat was de strekking van dit contact?
Er is naar aanleiding van het voorval contact geweest tussen de ILT en LVNL over het voorval en het onderzoek dat LVNL heeft uitgevoerd. Daarnaast heb ik mij laten informeren over het feit dat er sprake was van mogelijke juridische stappen van LVNL over het (her)uitzenden van R/T van een voorval door NH Nieuws en NOS. En zoals aangegeven in mijn brief van 9 maart (Kamerstuk 24 804, nr. 117) heeft LVNL laten weten van eventuele juridische stappen af te zien.
Klopt het dat LVNL bij andere fragmenten vanuit de verkeerstoren, waarbij de luchtverkeersleiding in een positiever daglicht kwam te staan, geen bezwaren heeft gemaakt tegen het online bestaan van deze fragmenten? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft aangegeven dat inderdaad niet tegen alle fragmenten met R/T die online staan bezwaar is gemaakt. Een belangrijk verschil voor LVNL in het onderhavige geval is dat het hier gaat om een voorval waar LVNL onderzoek naar doet.
Erkent u dat LVNL een stevige fout heeft gemaakt door zestien vliegtuigen te laten landen op een baan die op dat moment gesloten was?5
Het is niet toegestaan om vliegtuigen te laten landen op een baan die nog niet open was. LVNL heeft een onderzoek uitgevoerd naar hoe dit voorval heeft kunnen gebeuren. Het doen van een onderzoek na een voorval is een verplichting, zodat hieruit lering voor de toekomst kan worden getrokken en maatregelen kunnen worden genomen om een herhaling te voorkomen.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat het 25 minuten heeft geduurd voordat LVNL door had dat de betreffende landingsbaan gesloten was?6
LVNL heeft het voorval van 18 januari 2020 op basis van haar veiligheidsmanagementsysteem onderzocht. De procedure voor ingebruikname van een baan is dat LVNL vanaf de verkeerstoren de luchthaven informeert over het tijdstip dat zij een baan in gebruik wil nemen. Hierna is er een inspectie van de baan door de luchthaven. Als de inspectie van de baan heeft plaatsgevonden, vraagt LVNL daarna formeel de baan voor ingebruikname aan bij de luchthaven. Op 18 januari 2020 is het informeren over het tijdstip en het aanvragen van de inspectie gedaan. De baanverlichting en de stopbars zijn aangezet. De laatste stap van de procedure, het, nadat de baan geïnspecteerd is, telefonisch vragen door LVNL aan de luchthaven om de baan formeel beschikbaar te stellen, is niet uitgevoerd zo is uit het onderzoek van LVNL gebleken. Dit kwam omdat er op dat moment diverse andere zaken speelden die de aandacht van de luchtverkeersleiding vroegen.
Na 25 minuten werd door de verkeersleiding opgemerkt dat de baan in het LVNL-systeem niet verlicht was op het baanpaneel en toen is meteen een einde gemaakt aan deze situatie. De baan is vervolgens telefonisch beschikbaar gevraagd aan de luchthaven.
Om dit soort situaties te voorkomen, werd er door LVNL al gewerkt aan extra systeemondersteuning. Inmiddels heeft LVNL in de nacht van 16 op 17 maart 2020 de systeemondersteuning geïmplementeerd. De nieuwe systeemondersteuning geeft een extra waarschuwing als de baan niet beschikbaar is. Ook blokkeert het systeem als de verkeersleiding een gesloten baan wil gebruiken. Op deze manier moet voorkomen worden dat een baan die niet beschikbaar is gesteld, gebruikt kan worden. De uitgevoerde maatregel is onderdeel van de roadmap Veiligheidsverbetering Schiphol van het sectorbrede Integral Safety Management System (ISMS).
Het onderzoek door LVNL is als bijlage bij deze brief gevoegd7 en ook gepubliceerd op de website van LVNL.
Waaruit blijkt dat er geen sprake zou zijn van gevaar in een situatie dat een gesloten landingsbaan toch wordt gebruikt?
LVNL heeft aangegeven dat alle betrokken partijen op de hoogte waren van de ingebruikname van de Zwanenburgbaan. De baan was geïnspecteerd en de baanverlichting met bijbehorende stopbars, die beschermen tegen het ongeautoriseerd oprijden van de baan, waren aangezet. Hierdoor was er volgens LVNL geen sprake van botsingsgevaar. Daarnaast is er altijd toestemming vereist van de torenverkeersleiding voor een vliegtuig of een ander voertuig om de baan op te rijden of te landen op de betreffende baan.
Klopt het dat LVNL (tot op het moment van schrijven) op haar website geen melding heeft gemaakt over de doorstart van een toestel van Ryanair, dat op het moment dat de piloten de opdracht kregen om door te starten al op 50 meter afstand van de gesloten baan hing?7 8
De eerste melding met een algemene beschrijving van een voorval wordt binnen vijf werkdagen door LVNL gepubliceerd en is bedoeld om proactief bekend te maken dat er een onderzoek gaande is naar een specifieke situatie.
Na afronding van het onderzoek van een voorval wordt vervolgens informatie verstrekt met daarin een gedetailleerde situatieomschrijving en te nemen maatregelen. De opgedragen doorstart was onderdeel van het onderzoek en is, zoals gebruikelijk bij de resultaten van het onderzoek, gepubliceerd op de website van LVNL. Relevant is dat een doorstart in zichzelf geen voorval is.
Klopt het dat het betreffende toestel van Ryanair nog geen landingsklaring had gekregen op het moment dat het toestel op nog maar 50 meter afstand van de gesloten baan hing en de opdracht kreeg om een doorstart te maken? Zo nee, hoe zit het dan?
LVNL heeft laten weten dat het betreffende vliegtuig een instructie heeft gekregen om een doorstart te maken. Op dat moment kreeg het vliegtuig dus geen landingsklaring (zie antwoord vraag 17 voor een toelichting over de werking van een landingsklaring). Deze instructie is gegeven omdat de luchtverkeersleider toen opgemerkt had dat de Zwanenburgbaan nog niet beschikbaar was gesteld en direct een einde wilde maken aan de situatie waarbij geland wordt op een niet beschikbare baan. Deze instructie tot een doorstart is gegeven op het moment dat het toestel zich op ongeveer 1,1 nautische mijl (2 kilometer) voor de baandrempel van de Zwanenburgbaan bevond. Het vliegtuig daalt na de instructie voor de doorstart eerst door tot een hoogte van ongeveer 200 voet (60 meter) boven de baan en klimt dan naar de standaardhoogte bij een doorstart. De piloot heeft de doorstart volgens de standaardprocedure uitgevoerd. De procedure voor een doorstart is gepubliceerd in de Luchtvaartgids (AIP). Alle luchtverkeersleiders kennen deze procedures en piloten die op Schiphol vliegen weten wat ze moeten doen bij een doorstart.
Wat is het gebruikelijke moment (in tijd en afstand tot de landingsbaan) waarop een toestel landingsklaring krijgt alvorens te landen?
Het is gebruikelijk dat de landingsklaring wordt gegeven vóór of op 2 nautische mijl (3,7 kilometer) voor de baandrempel van de landingsbaan. Maar in voorkomende gevallen, mag uiterlijk, de landingsklaring op 1 nautische mijl (1,85 kilometer) van de baandrempel worden gegeven. Dit mag echter alleen als er door de torenverkeersleiding een vooraankondiging is gedaan dat de piloot een late landingsklaring kan verwachten.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij werd afgeweken van het gebruikelijke moment om een landingsklaring te geven?
De landingsklaring wordt door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. In dit geval is er een instructie voor een doorstart gegeven en is er geen landingsklaring gegeven.
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle relevante eerdere incidenten waarbij een toestel nog geen landingsklaring heeft gekregen op het moment dat het toestel al dicht in de buurt van de baan hing?
Zoals onder vraag 18 is beschreven wordt de landingsklaring door de luchtverkeersleider via de radio verstrekt en is niet digitaal beschikbaar. Deze gegevens kunnen derhalve niet geanalyseerd worden. Wel is er een overzicht van het aantal landingen op Schiphol zonder dat er een landingsklaring door de torenverkeersleiding is gegeven. Deze gebeurtenissen worden gelabeld als zogenaamde «runway incursions», deze cijfers worden jaarlijks gerapporteerd en openbaar gemaakt. Alle runway incursions op Schiphol worden maandelijks besproken in het Runway Safety Team Schiphol, onderdeel van het sectorbrede Integral Safety Management System. De zestien landingen op een formeel niet beschikbare baan worden allemaal geregistreerd als runway incursion (categorie D)
Uit de cijfers van periode 2011–heden betreffende «landen zonder landingsklaring» op Schiphol, blijkt dat landen zonder landingsklaring elf keer is voorgekomen. Deze runway incursions vallen in de lichtste ernstcategorieën C (een keer) en D (tien keer, zonder directe gevolgen voor de veiligheid)10.
2011: 2 landingen zonder landingsklaring op 29 april en 6 juni 2011 (beiden categorie D)
2015: 3 landingen zonder landingsklaring op 21 maart, 29 augustus en 8 november 2015 (allen categorie D)
2016: 1 landing zonder landingsklaring op 8 februari 2016 (categorie C)
2017: 4 landingen zonder landingsklaring op 20 januari, 24 mei, 9 oktober en 7 november 2017 (allen categorie D)
2020: 1 landing zonder landingsklaring op 18 januari 2020 (categorie D)
Kunt u een historisch overzicht verschaffen van alle vergelijkbare incidenten waarbij vliegtuigen mochten landen op een baan die op dat moment gesloten was?
Uit de cijfers van periode 2011 -heden betreffende «landingen op een niet beschikbare baan», op Schiphol blijkt dat dit 20 keer is voorgekomen.
2011: 1 landing op 17 december 2011 op een niet beschikbare baan
2012: 2 landingen op 4 oktober 2012 op een niet beschikbare baan
2015: 1 landing op 8 juni 2015 op een niet beschikbare baan
2020: 16 landingen op 18 januari 2020 op een niet beschikbare baan
Kunt u uitsluiten dat er in de verkeerstoren een moment van onduidelijkheid is geweest over wat te doen met het toestel van Ryanair? Zo ja, welke procedures zijn er in dit geval gevolgd?
LVNL heeft laten weten dat, nadat in de toren duidelijk werd dat de baan formeel nog niet beschikbaar was gesteld, er weloverwogen het besluit is genomen om een doorstart op te dragen om de veiligheid zeker te stellen. Op deze manier werd voorkomen dat er nóg een landing zou plaatsvinden op een baan die niet beschikbaar was.
Erkent u dat een stevige krimp van het aantal vliegbewegingen een verhoging van de vliegveiligheid met zich mee zou brengen, zowel voor mens als dier? Zo nee, waarom niet?
Ook bij krimp van het aantal vliegtuigbewegingen kunnen zich incidenten op Schiphol voordoen. Schiphol, LVNL en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen moeten voldoen aan de regels die (internationaal) aan de veiligheid van de luchtvaart worden gesteld. De ILT verleent vergunningen aan partijen die hieraan voldoen, ziet toe op de naleving van de regels in de praktijk en de wijze waarop partijen hun risico’s beheersen en kan handhaven wanneer daar aanleiding toe is. Dit systeem van regelgeving, vergunningverlening, toezicht en monitoring is erop gericht om de veiligheid op Schiphol te borgen en om de juiste lessen te trekken uit voorvallen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb alle vragen separaat beantwoord.