Het verbod op pulsvisserij in de Europese Unie |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pulsvisserij is dan wel verboden – maar het Hof is niet tegen innovatie»?1
Ja.
Bent u van mening dat de Nederlandse pulskorvisserij, die miljoenen heeft geïnvesteerd in deze innovatieve, milieuvriendelijke en economisch duurzame vistechniek, moet worden behouden?
Het Europese Hof heeft op 15 april 2021 geoordeeld dat met het pulsverbod geen Unierechtelijke bepalingen zijn geschonden, zodat het pulsverbod van kracht blijft (zie ook Kamerstuk 32 201, nr. 115). Dat betekent dat het niet mogelijk is om met deze techniek te vissen. Dat deze uitspraak, ook gezien het wetenschappelijke advies dat er ligt over de pulsvisserij, teleurstellend is voor de pulsvissers begrijp ik. Die teleurstelling deel ik.
Is de pijnlijke nederlaag van Nederland bij het Europese Hof – een juridisch piketpaaltje in een politiek krachtenveld dat in beweging blijft – vooral te wijten aan solistisch Nederlands optreden en een tandeloze lobby van Den Haag in Brussel, of is deze het onvermijdelijke gevolg van keiharde Franse machtspolitiek om de eigen, niet innoverende visserij te beschermen?
De ontwikkeling van de pulstechniek en het politieke krachtenveld – zowel nationaal als in Europa – zijn hierbij van groot belang geweest. Voor een analyse van de ontwikkelingen door de jaren heen en de krachtenvelden die daarbij hoorden verwijs ik u naar Kamerstuk 32 201, nr. 93 en de bijbehorende bijlage met tijdlijn. Ook verwijs ik u naar het stenogram van het debat over de pulsvisserij op 21 februari 2019.
Wat heeft de Nederlandse overheid buiten het voeren van een procedure voor het Europese Hof gedaan om de Nederlandse belangen te beschermen inzake de Nederlandse pulsvissers, die de dupe zijn van het verbod op pulskorvissen?
Nederland heeft zich er jaren voor ingespannen dat de pulstechniek zou worden toegestaan. Daarnaast zijn er meerdere onderzoeken uitgevoerd (zie ook Kamerstuk 32 201, nr. 89 en bijbehorende bijlage). Toen de Raad en het Europees parlement (EP) instemden met een pulsverbod, heeft Nederland zich daartegen verzet. Ook nu het verbod er ligt blijft Nederland aandacht vragen voor de pulsvisserij. Zo zal Nederland bij de voortgangsrapportage deze zomer over de Verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is, blijven pleiten voor deze methode van visserij.
Stemt u in met de bevindingen van de deskundigen Bush, Kraan en Schebesta dat meer onderzoek naar de voordelen van pulsvissen, gecombineerd met een strategische aanpak om wetenschappelijke inzichten met maatschappelijke en politieke aanvaarding te verbinden, ertoe kan leiden dat pulskorvissers weer aan het werk mogen?2
Het Europese Hof stelt dat de Raad en het EP over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikken en maatregelen niet uitsluitend hoeven te baseren op het wetenschappelijk advies. De kernvragen over pulsvisserij en de impact op het ecosysteem zijn beantwoord en geëvalueerd door de International Council for the Exploration of the Sea (ICES), onder andere in 2018 en 2020. Zie voor meer informatie ook Kamerstuk 32 201, nr. 112 (vergaderjaar 2019–2020). Aanvullend onderzoek naar pulsvisserij is altijd mogelijk, maar zal naar verwachting niet van doorslaggevende betekenis zijn. Overigens wordt door de wetenschappers in het artikel met name aangegeven dat meer onderzoek naar innovatie nodig is (dus niet specifiek naar pulsvisserij).
Wilt u alles op alles zetten om pulskorvisserij alsnog mogelijk te maken door in te zetten op een regionale aanpak met gezamenlijke aanbevelingen, waarin het EU-recht voorziet, waarin ruimte is voor uitzonderingen voor onderzoek naar innovatieve vistuigen, waaronder de elektrische pulskor?
Een gezamenlijke aanbeveling kan alleen worden ingediend als alle lidstaten in die regio daar unaniem mee instemmen. De verwachting is niet dat de lidstaten hiervoor open staan.
Bent u voornemens om meer te investeren in onderzoek naar de voordelen van pulsvissen voor Nederland en de Europese Unie? Zo ja, welke concrete projecten wilt u hierover in gang zetten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u voornemens om de Europese Commissie aan te sporen een traject in gang te zetten dat leidt tot subsidie naar onderzoek over de voordelen van pulskorvissen voor natuur en milieu, teneinde deze vistechniek mede vanuit de wetenschappelijke validatie een nieuwe impuls te geven?
Gezien de uitspraak van het Europese Hof en het politieke krachtenveld in de Raad en Europees parlement acht ik een dergelijk verzoek niet opportuun. Wel zal ik, zoals aangegeven bij vraag 4, bij de voortgangsrapportage deze zomer over de Verordening Technische Maatregelen, waar het pulsverbod onderdeel van is, blijven pleiten voor deze methode van visserij. De verwachting is echter dat er geen bereidheid is de discussie over pulsvisserij de komende periode te heropenen.
De ophokplicht en de gevolgen daarvan voor Nederlandse pluimveehouders |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het juist dat dankzij de door de overheid ingestelde ophokplicht ter voorkoming van verspreiding van de vogelgriep, bedrijven met vrije-uitloop- en/of biologische kippen hun vrije-uitloop status na 16 weken (op 12 februari 2021) kwijt zijn geraakt? Is het tevens juist dat deze bedrijven na het verliezen van deze status hun eieren alleen nog als scharreleieren mogen verkopen?
In de zaak van de herbeoordeelden door Ondersteuningsteam Noord zijn mensen getroffen als gevolg van onzorgvuldig handelen van de overheid. Na de herbeoordelingen was er een algemene compensatie voor deze mensen geregeld. Dit is echter onvoldoende gebleken. Er is te weinig oog geweest voor de impact die de beslissingen op de afzonderlijke levens van mensen hadden, zoals de stress en onzekerheid die er het gevolg van waren. Dat betreur ik.
Bent u bekend met het feit dat deze eieren als «solidariteitseieren» verkocht worden, maar dat doordat de afzetmarkt voor deze eieren steeds kleiner wordt ook de solidariteitstoeslag, die deze bedrijven onder andere nodig hebben om diervriendelijk te produceren, steeds lager wordt?
Uiteraard wil ik in de toekomst dit soort situaties zoveel mogelijk voorkomen. UWV heeft op eigen initiatief een zorgvuldige en diepgaande externe evaluatie van het hele besluitvormingsproces laten uitvoeren. Deze evaluatie is ook op de website van UWV terug te vinden. Op basis van de aanbevelingen zal UWV de organisatie en dienstverlening gaan verbeteren. Daarnaast wil ik cliëntenparticipatie en de rol van cliëntenraden binnen de sociale zekerheid verder verduidelijken en versterken. In de kabinetsreactie op de Suwi-evaluatie besteed ik hier meer aandacht aan, deze reactie zal samen met de Stand van de uitvoering op korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden. Ook onderneemt het kabinet, naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht», kabinetsbreed actie om de persoonlijke dienstverlening te versterken en in te zetten op overheidshandelen met meer oog voor de menselijke maat.
Klopt het dat ons omringende landen zoals Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk de ophokplicht al hebben opgeheven en dat er daardoor weer meer vrije-uitloopeieren beschikbaar komen uit deze landen?
Nadat was gebleken dat de sociaal-medische beoordelingen die tot IVA leidden onjuist waren verricht, heeft UWV deze onrechtmatigheid hersteld door opnieuw sociaal-medische beoordelingen te verrichten. In mijn brief van 29 maart 20191 aan uw Kamer heb ik die werkwijze ook ondersteund. Hierbij heeft UWV (achteraf bezien) er vooral oog voor gehad om de nieuwe sociaal-medische beoordelingen te verrichten binnen de regels voor de WIA. Bij het nemen van deze nieuwe beslissingen had echter ook de positie en de bijzondere omstandigheden van deze specifieke groep meegewogen moeten worden. Dat is niet gebeurd. Door toedoen van UWV hebben zij mogelijk een grotere afstand tot de arbeidsmarkt opgelopen, omdat zij geen tijdige dienstverlening of juiste beoordeling hebben gekregen. UWV beziet nu alsnog per cliënt of een passende oplossing kan worden geboden. Dit kan herstel van het WIA-uitkeringsrecht zijn, maar is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Het kan ook gaan om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning.
Op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht moet een belangenafwegingen worden gemaakt en mag de beslissing niet onevenredig zijn. Het is vaste rechtspraak dat in bijzondere omstandigheden het op grond van de beginselen van behoorlijk bestuur geen rechtsplicht meer kan zijn voor een bestuursorgaan om een dwingendrechtelijke bepaling toe te passen. Verder is er op grond van de WIA de mogelijkheid dat UWV kan afzien van een verlaging of intrekking van de uitkering op grond van een dringende reden. De beoordeling van zo’n dringende reden vergt wel een beoordeling van de specifieke individuele omstandigheden. De unieke omstandigheden in de wijze waarop deze groep is behandeld en de individueel te bepalen impact en gevolgen in het bijzonder, maken dat er in individuele situaties een rechtvaardiging kan zijn voor herstel van het uitkeringsrecht.
Wat betekent deze ontwikkeling voor de marktpositie van Nederlandse pluimveehouders wiens eieren nog steeds zijn afgewaardeerd van vrije-uitloop naar scharreleieren? Deelt u de mening dat de markt voor duurzame eieren op deze wijze wordt verstoord?
Voor zover het gaat om een fout in een besluit van UWV, dan geeft UWV bij besluiten cliënten ook de mogelijkheid eerst te bellen met UWV alvorens bezwaar te moeten maken, zodat UWV evidente fouten in een besluit snel kan herstellen zonder bezwaarprocedure. Ook kunnen cliënten aan UWV om toepassing van mediation vragen. Als op die momenten of tijdens een bezwaar- of beroepsprocedure naar voren komt dat UWV een fout heeft gemaakt, dan wordt deze tijdens die procedure zo mogelijk hersteld.
Gaat het om een fout in een eerder, vaststaand besluit, dan is UWV bevoegd om terug te komen op het eerdere besluit, mits daarbij rekening wordt gehouden met de belangen van andere belanghebbenden bij dat besluit (zoals de voormalige werkgever met premiebelang). De cliënt kan aan UWV vragen terug te komen op een eerder besluit, maar UWV kan ook uit eigen beweging een eerder besluit wijzigen. In bepaalde situaties wordt een fout in een besluit met terugwerkende kracht gecorrigeerd; in andere situaties wordt per heden gecorrigeerd. UWV is bezig het beleid over herstel van mogelijke fouten in besluiten te actualiseren.
Daarnaast kunnen complexe situaties die niet in overeenstemming lijken met de bedoeling van de wet worden aangemeld bij zogeheten Maatwerkgroepen en dan zal naar een passende oplossing worden gezocht. Er is ook een geschillencommissie volgend uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
Kunt u uitleggen waarom inmiddels in bijvoorbeeld Duitsland de kippen wel buiten lopen, maar het voor Nederlandse bedrijven vlak over de grens nog wel verboden is?
Voor de mogelijkheden die er zijn om gedupeerden tegemoet te komen, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat er met de status van het biologisch ei zal gebeuren naarmate de ophokplicht in Nederland langer zal duren?
Betrokkenen bij de herbeoordelingen door Ondersteuningsteam Noord van UWV-kantoor Groningen kunnen zich bij UWV melden bij het Meldpunt Herstelactie. Met alle gedupeerden die zich bij het meldpunt hebben gemeld heeft UWV reeds contact gehad.
Daarnaast gaat UWV ook in gesprek met alle mensen die zich niet gemeld hebben bij het meldpunt, maar wel onderdeel waren van de groep van ongeveer 2.100 mensen die zijn beoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord.
Ik vind het goed dat UWV individueel kijkt naar iedere melding en op de situatie afgestemde hulp biedt. Ik vertrouw erop dat UWV goed in gesprek gaat met gedupeerden. Mocht het op enig moment passend zijn, dan zal ik met gedupeerden in gesprek gaan.
Welke mogelijkheden zijn er om er in de toekomst voor te zorgen dat de status «vrije-uitloop» en «biologisch» behouden blijven in het geval van een door de overheid ingestelde ophokplicht?
Er is een groep mensen in het verleden volledig arbeidsongeschikt verklaard op medische gronden. Daarbij was het de bedoeling dat zij na een bepaalde periode opnieuw zouden worden beoordeeld. Maar ze zijn abusievelijk buiten beeld geraakt.2 In 2018 zijn deze mensen herbeoordeeld door het Ondersteuningsteam Noord. Zo'n 2.100 mensen werden toen duurzaam en volledig arbeidsongeschikt verklaard en kregen een IVA-uitkering. Nadat in 2019 bleek dat bij deze herbeoordelingen een onjuiste werkwijze was toegepast, is besloten tot een nieuwe herbeoordeling van deze mensen, om twijfel aan de rechtmatigheid ervan uit te sluiten.3
De nieuwe herbeoordeling leidde bij 186 mensen tot een beëindiging van de uitkering. Van 124 mensen werd de uitkering verlaagd en omgezet in een WGA 35–80 uitkering. Van 284 mensen is de uitkering omgezet in een WGA 80–100 uitkering en 1.510 mensen behielden de IVA-uitkering.
222 mensen hebben zich gemeld bij het meldpunt. UWV gaat de komende periode alle mensen die tot de groep van 2.100 horen, bellen om bij hen na te gaan of herstel of compensatie nodig is.
In hoeverre bent u met de sector in gesprek om te zoeken naar toekomstbestendige oplossingen voor deze problematiek? Indien dit nog niet het geval is, bent u dan bereid om hierover met de sector in gesprek te gaan?
UWV kijkt samen met de 2.100 betrokken mensen wat nodig is. Dit is maatwerk. Dan kan het gaan om herstel van de uitkering, maar ook om andere vormen van hulp zoals financiële compensatie, hulp bij schulden en/of psychische ondersteuning. Ik kan u niet zeggen op welke oplossing UWV na overleg met iedere betrokkene precies uitkomt.
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 7.
De technische toelichting op 12 mei 2021 aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe groot is het aandeel stikstofdepositie uit het buitenland, na nadere berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgend op het advies van de commissie-Hordijk die tot een bijstelling heeft moeten leiden van de te hoog ingeschatte aanname van 35%?
De bijdrage uit het buitenland waaraan gerefereerd wordt betreft die in AERIUS Monitor 2018 (35,4%). Inmiddels is de bijdrage uit het buitenland berekend met de actuele versie van de emissiedata en modellen in AERIUS Monitor 2020. Hierin is de bijdrage in 2018 vanuit het buitenland 35,3%.
Wat is het toenemend effect op de depositie van stikstof uit het buitenland op Nederlandse natuurgebieden nu de daling over de grenzen aanzienlijk minder snel verloopt dan de stevige reductie van 64% die Nederland in de afgelopen dertig jaar zelf heeft verwezenlijkt?
De gemiddelde depositie in Nederland is 1500 mol/ha/jaar in 2018, waarvan 500 mol/ha/jaar uit buitenlandse bronnen. De verwachte binnenlandse depositiereductie op basis van autonome ontwikkelingen, staand beleid (inclusief Klimaatakkoord) en het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak is 255 mol/ha/jaar in 2030. Dat is ongeveer een kwart depositiereductie in het Nederlandse aandeel. De verwachte reductie afkomstig van buitenlandse bronnen in dezelfde periode is 100 mol/ha/jaar (ongeveer 20% reductie op het aandeel uit het buitenland). Dat betekent dat het depositieaandeel afkomstig uit het buitenland in de komende jaren bij een gelijkblijvende situatie enkele procentpunten zou toenemen. Echter ook in het buitenland is er in het kader van het nationaal emissieplafond (National Emission Ceiling (NEC) recent aanvullend beleid aangekondigd, waarin bijvoorbeeld Duitsland aangeeft een forse emissiereductie richting 2030 te gaan bewerkstelligen.
Hoeveel kilogram stikstofdepositie per hectare is afkomstig uit welke bron (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) en wat is de verdeling van deze neerslag uitgesplitst naar vermelde bronnen over natuur, landbouwgronden en stedelijk gebied?
De stikstofdepositie wordt uitgedrukt in mol/ha/jaar. 1 mol stikstof staat gelijk aan 14 gram. AERIUS rekent alleen de depositie uit voor de stikstofgevoelige natuur. Het RIVM heeft geen aparte cijfers voor landbouwgronden en stedelijk gebied beschikbaar. In onderstaande tabel staat de depositie onderverdeeld per bron (sectoren).
Industrie, Energie, Afval en Raffinaderijen
34
0,5
30
0,4
Wegverkeer
104
1,5
79
1,1
Verkeer overig
20
0,3
13
0,2
Scheepvaart
55
0,8
43
0,6
Landbouw
668
9,3
587
8,2
Handel, diensten, overheid, bouw en consumenten
109
1,5
101
1,4
Buitenland
579
8,1
450
6,3
Ammoniak van zee
72
1,0
72
1,0
Meetcorrectie
– 147
– 2,1
– 123
– 1,7
Het is belangrijk om te realiseren dat de cijfers 2030 in AERIUS Monitor 2020 nog geen rekening houden met het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak. Ditzelfde geldt voor het recent aangekondigde beleid vanuit het buitenland in het kader van de NEC.
Tot welke afstand van de bron bij verschillende emissievormen van stikstof (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) zal stikstofuitstoot leiden tot meetbare stikstofdepositie?
In navolging van de kabinetsreactie op het eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof van 13 oktober 2020 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in samenwerking met andere departementen en provincies het RIVM en TNO gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of er wetenschappelijk gezien aanknopingspunten zijn voor een maximale afstandsgrens tot waar de depositie van stikstof is toe te rekenen aan verschillende emissiebronnen.
Zowel RIVM als TNO hebben in hun onderzoeken daarbij de meetbaarheid van stikstofbijdragen van individuele emissiebronnen in ogenschouw genomen. De afstand tot waar de stikstofuitstoot leidt tot een meetbare stikstofdepositie is van dicht bij de bron tot maximaal ongeveer een kilometer. Echter, bij dit antwoord moeten twee belangrijke nuanceringen worden geplaatst. Ten eerste heeft deze globale schatting betrekking op het meten van concentraties in de lucht, en niet van deposities op de grond. Voor het bepalen van deposities zijn altijd modelberekeningen nodig. Het bepalen van projectbijdragen door directe depositiemetingen is hierom praktisch onmogelijk. De tweede is dat de afstand in een concreet geval sterk afhankelijk is van de bronsterkte en -karakteristieken (zoals uitstoothoogte en warmte-inhoud van de bron), van de stofeigenschappen van NOx of NH3 en meteorologische en omgevingsfactoren (zoals terreinruwheid).
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende emissies en de herkomst van deze emissies?
Het RIVM stelt jaarlijks het zogeheten «Informative Inventory Report» op. Dit rapport wordt onder meer gebruikt om in internationaal verband te rapporteren over de ontwikkeling van de emissies en in hoeverre de emissies onder de afgesproken maximale hoeveelheden (emissieplafonds) blijven. Hierin wordt ook gerapporteerd over de onzekerheden omtrent stikstofemissie. Voor NH3 is de onzekerheid van het nationale totaal 28%. Dit is een gewogen gemiddelde van de onzekerheden per onderscheiden categorie: Energie en vervoer 132%, Industriële processen 55%, landbouw 29%, afval 63% en overig 286%. Voor NOx bedraagt de onzekerheid van het nationale totaal 17%. Dit is een gewogen gemiddelde van categorieën energie en verkeer 14%, Industriële processen 75%, landbouw 107%, afval 98% en overig (geen gegevens).1
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende deposities en de herkomst van de deposities?
De onzekerheid in de stikstofdepositie op landelijke schaal bedraagt ca. 15%. Op een schaalniveau van 1 km2 wordt dit geschat op 35%.2
In welke natuurgebieden wordt de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan met behulp van de luchtconcentratiemetingen en modelleringen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en de Conditional Time Averaged Gradient (COTAG)-metingen van het RIVM?
Voor zover bekend bij het RIVM wordt in geen enkel natuurgebied de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan in de vraag beschreven.
In welke natuurgebieden is de afgelopen dertig jaar zowel de droge als de natte stikstofdepositie met behulp van welke methoden daadwerkelijk gemeten en is een herkomstbepaling gedaan van deze gemeten stikstofdepositie?
Metingen van droge en natte depositie van zowel ammoniak als stikstofoxiden worden vrijwel nooit allemaal tegelijkertijd gedaan. Dit heeft te maken met de complexiteit van dit type metingen. De droge depositie van ammoniak levert de grootste bijdrage aan de totale stikstofdepositie. Daarom zijn de meeste metingen in het verleden campagne-wijs (tijdelijke metingen) gedaan naar de droge depositie van ammoniak op deze locaties:
Momenteel wordt op drie locaties permanente metingen gedaan van de droge depositie van ammoniak:
Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de droge depositie van ammoniak op nog eens 7 nieuwe locaties te gaan monitoren.
De droge depositie van NO2/HNO3 is in het verleden eveneens in een aantal meetcampagnes gemeten:
En ook hier vinden er voorbereidingen plaats om campagnegewijs de NOx depositie opnieuw te gaan meten.
De natte depositie van NOy en NHx zijn ruimtelijk minder variabel dan de droge depositie. Daarom worden deze metingen meestal niet op dezelfde locatie uitgevoerd als de droge depositiemetingen. De natte depositie wordt al sinds de jaren »70 van de vorige eeuw gemeten op een aantal stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Op dit moment vinden dit type metingen (wet-only metingen met Eigenbrodt NSA 181 KHT) plaats op 8 LML stations verspreid over het land. Ook hier wordt een uitbreiding voorzien met 2 meetlocaties.
Tot slot worden herkomstbepalingen altijd gedaan met behulp van modelberekeningen. In AERIUS Monitor wordt per natuurgebied de herkomst van de stikstofdepositie weergegeven.
In welke natuurgebieden zijn de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken gedaan naar de samenstelling van de grond, waarbij stikstof en andere mogelijke verzurende stoffen zoals zwavel zijn geanalyseerd?
Er is geen databank waaruit blijkt in welke natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden) de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken zijn gedaan.
Kunt u een overzicht sturen van het verloop van de bodemonderzoeken van de 161 Natura 2000-gebieden van de afgelopen dertig jaar?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een rapportage sturen over het verloop van alle verzurende stoffen in het bovenste grondwater in de natuurgebieden en in welke mate deze bijdragen aan de verzuring op een schaal van 1 tot 10?
In de periode 1989–2014 is door het RIVM het TrendMeetnet Verzuring (TMV) uitgevoerd. In dat meetnet werd op 150 locaties in natuurgebieden op zandgrond de invloed van de neerslag van verzurende en vermestende stoffen uit de lucht op de kwaliteit van het grondwater bepaald. De N- en S-concentraties in het bovenste grondwater in 2010 zijn 56% en 59% lager ten opzichte van 1988. Er was destijds nog steeds sprake van verzuring, maar minder dan voorheen.3
In 2020 is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat door het RIVM gestart met het in een beperkt aantal natuurgebieden in beeld brengen van de stikstofconcentraties in de verschillende milieucompartimenten (bodem, lucht en water) en in samenhang te analyseren. Dit tevens om invulling te geven aan de monitoringsverplichting van de Europese NEC-richtlijn. Van de in dit meetnet uitgevoerd metingen is op dit moment nog geen rapportage beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijk onderbouwing van de kritische depositiewaarde (KDW) zenden en de wetenschappelijke onderbouwing bij welk niveau van stikstofdepositie op de bodem welke ecologische effecten en significante beïnvloeding van ecosystemen daadwerkelijk waarneembaar zijn?
In het rapport van Van Dobben e.a. (2012) staat de wetenschappelijke onderbouwing van de kritische depositiewaarden samengevat op basis van de best beschikbare kennis. De KDW is een signaleringswaarde en geeft voor een habitattype of leefgebied aan welke mate van stikstofdepositie zorgt voor een mogelijk effect op stikstofgevoelige natuur. Bij welk precieze niveau van stikstofdepositie de effecten daadwerkelijk waarneembaar zijn is afhankelijk van locatiespecifieke condities, zoals bijvoorbeeld het bufferend vermogen van de bodem, de hydrologische condities en eerdere ophoping van stikstof in de bodem. Wel is op hoofdlijnen geen onzekerheid over de effecten van overbelasting door stikstofdepositie. Die effecten zijn in de regel groot (met name bij typen met een lage KDW) en evident. De onderbouwing daarvan is te vinden in de vele (nationale en internationale) publicaties die ten grondslag hebben gelegen aan het genoemde samenvattende rapport.
Kunt u een overzicht sturen van alle oorzaken van de achteruitgang van de biodiversiteit en deze verschillende oorzaken in een vergelijkend overzicht plaatsen?
Hieronder vindt u een overzicht van de gerapporteerde drukfactoren over de periode 2012–2018 zoals die in 2019 gerapporteerd zijn aan de Europese Commissie voor alle inheemse vogels en de habitattypen en soorten van de bijlagen van de Habitatrichtlijn. Het belang van drukfactoren verschilt voor vogels, Habitatrichtlijnsoorten en habitattypen.
Over het geheel genomen hebben veruit de meeste gerapporteerde drukfactoren een relatie met de landbouw (29% van alle gerapporteerde drukfactoren over alle groepen). Vervolgens zijn waterbeheer (wijziging van hydrologische condities), natuurlijke processen en stedelijke ontwikkeling de grootste bedreigingen. Natuurlijke processen betreffen in deze context met name de versnelde successie als gevolg van stikstofdepositie. Stedelijke ontwikkelingen (met name de energietransitie) speelt vooral bij vleermuizen en scoort daarom hoog hij de Habitatrichtlijnsoorten.
Landbouw
29%
38%
25%
24%
Waterbeheer
13%
16%
9%
16%
Natuurlijke processen
12%
10%
7%
18%
Stedelijke ontwikkeling
11%
9%
19%
6%
Infrastructuur
6%
4%
10%
3%
Invasieve soorten
5%
1%
4%
11%
Visserij en jacht
4%
4%
6%
3%
Klimaatverandering
4%
4%
2%
6%
Bosbouw
4%
1%
4%
5%
Vervuiling
3%
1%
2%
6%
Buiten lidstaat
3%
8%
1%
0%
Defensie en veiligheid
2%
0%
7%
0%
Energie
2%
4%
2%
0%
Grondstofwinning
1%
0%
1%
2%
Het bericht ‘LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand?’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat een groot gesloten vangstgebied boven Schiermonnikoog is ingetekend? Zo ja, per wanneer gaat dit in?1
Op 19 juni 2020 heeft de Tweede Kamer het Akkoord voor de Noordzee (hierna Noordzeeakkoord) ontvangen. In het notaoverleg op 27 januari jl. heb ik deze inhoudelijk met de Tweede Kamer besproken. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over het beschermen van ecologisch waardevolle gebieden, zoals afspraak 4.40. In deze afspraak is onder andere opgenomen dat het verbod op bodemberoerende visserij in het reeds geplande te beschermen gebied Borkumse Stenen in het kader van VIBEGII (95 vierkante kilometer) wordt uitgebreid met 558 vierkante kilometer. In bijlage 7 van het Noordzeeakkoord is een kaart bijgevoegd waarin de begrenzing van dit gebied is ingetekend. Het gebied ligt ten noorden van Schiermonnikoog. Deze begrenzing is op initiatief en met instemming van de visserijsector tot stand gekomen.
In het Noordzeeakkoord is de ambitie vastgelegd om de maatregelen genoemd in afspraak 4.40 in 2022 te effectueren. De maatregelen moeten echter via een Europese procedure onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden vastgelegd en daarmee is er een afhankelijkheid van andere lidstaten en de Europese Commissie. Inzet is om de maatregelen zo snel als mogelijk uit te voeren.
Wat hield het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond in en wat is de reden dat u dit hebt afgewezen?
Na toezending van het Noordzeeakkoord aan uw Kamer, heeft de visserijsector aangegeven de begrenzing aan te willen passen. Dat kan alleen met instemming van partners in het de Noordzeeoverleg. Ik heb de visserijsector gevraagd daartoe een alternatief voorstel te doen. Het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond is weergegeven in de kaart bijgevoegd in het nieuwsbericht «LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand». Het voorstel onderscheidt zich op drie belangrijke punten van het Noordzeeakkoord: het effect op de visserij, de totale oppervlakte en de ecologische waarde.
Om het effect op de visserij te beperken is in het voorstel de zuidelijke grens van het gebied naar boven verschoven ten opzichte van de begrenzing in het Noordzeeakkoord. De westelijke grens is iets verder naar het westen geschoven, maar het totale gebied in oppervlakte is kleiner dan het oorspronkelijke gebied in het Noordzeeakkoord. Ook heeft dit tot resultaat dat het gebied een lagere ecologische waarde heeft ten opzichte van het gebied in het Noordzeeakkoord. Juist in het zuidelijk deel bevinden zich ecologisch zeer waardevolle velden van de schelpkokerworm (Lanice conchilega). Het voorstel van de Nederlandse Vissersbond zal er toe leiden dat deze waardevolle ecologische delen buiten de begrenzing van het gebied vallen. Daarmee is het de ecologische waarde van het gebied in dit voorstel lager dan het oorspronkelijke gebied in het vastgestelde Noordzeeakkoord. Hoewel ik een vermindering van het effect op de visserij als positief beoordeel, maakt de vermindering van de totale oppervlakte en de substantieel lagere ecologische waarde van het gebied dat ik het voorstel van de Nederlandse Vissersbond niet kan steunen als alternatief voor het gebied zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.
Welk alternatief voorstel heeft u gedaan en wat is de reden dat de garnalenvissers dit hebben afgewezen?
In reactie op het voorstel van de Nederlandse Vissersbond heeft het Ministerie van LNV op 1 april jl. twee alternatieven voorgelegd aan de visserijsector. Uitgangspunten hierbij waren dat de totale oppervlakte en ecologische waarde van het alternatief minimaal gelijk zijn aan het gebied in het Noordzeeakkoord maar de impact op de visserij aanzienlijk lager is. Op hoofdlijnen bestaan beide voorstellen uit een verschuiving van de westelijke grens naar het westen en het gedeeltelijk ontzien van druk beviste gebieden in het zuiden. De alternatieve voorstellen zijn naar schatting qua omvang en ecologische waarde gelijk aan het gebied in het Noordzeeakkoord en hebben een lagere impact op de visserij dan het gebied in het Noordzeeakkoord.
Op 8 juni jl. heb ik een reactie ontvangen van de visserijsector op deze alternatieve voorstellen. De sector geeft aan dat aanpassing van de oppervlakte bespreekbaar is. Zij is echter van mening dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat er geen inhoudelijke gronden zijn om het voorstel van de sector af te wijzen. Deze reactie ga ik verder bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector.
Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de vervolgstappen en wie moet deze stappen zetten?
Mijn ministerie heeft op 8 juni jl. een reactie ontvangen van de visserijsector op de alternatieve voorstellen van 1 april. Deze ga ik bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg visserij op 12 oktober 2020 heb aangegeven, sta ik open voor het gesprek over de zuidelijke begrenzing. Echter een nieuwe begrenzing van dit gebied betekent een aanpassing van het Noordzeeakkoord. Dit vraagt instemming van alle partners van het Noordzeeakkoord vertegenwoordigd in het Noordzeeoverleg, een voorwaarde die ik op 12 oktober 2020 ook met u heb gedeeld. Een voorstel dat hier toe strekt kan daar alleen zinvol in bespreking worden gebracht als dat voorstel qua oppervlakte en ecologische waarde vergelijkbaar is met de afspraak in het Noordzeeakkoord. Het feit dat de visserijorganisaties hebben gekozen niet deel te nemen aan het Noordzeeoverleg is hierbij evenmin behulpzaam.
Onwerkbare situatie voor zwerfdierstichtingen |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van signalen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan voor zwerfdierstichtingen door onjuiste informatieverstrekking van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en vanwege tegenstrijdigheid over EU Verordening (EU) 2016/429 Animal Health Law?
Ja, die signalen zijn mij bekend.
Herkent u het signaal dat er onduidelijkheden en praktisch onuitvoerbare regels bestaan?
Zowel in Europa als in Nederland is er de laatste jaren meer aandacht voor de regulering van de handel in gezelschapsdieren, waaronder ook de handel in honden. Dat houdt onder andere in dat zowel de Europese Commissie als het kabinet met regelgeving meer zicht en grip proberen te krijgen op de hondenhandel. Hiervoor zijn verschillende wijzigingen in de regelgeving aangekondigd die echter nog niet allemaal van kracht zijn, deze lichten we kort toe. De algemene maatregel van bestuur die in aanvulling op Europese regels voorziet in een aanscherping van regels over identificatie en registratie (I&R) van honden is momenteel in voorbereiding. De geplande inwerkingtredingsdatum van het Besluit I&R is 1 oktober 2021. Daarnaast is de Europese diergezondheidsverordening, die onder meer ziet op verplaatsingen van honden tussen lidstaten, sinds 21 april 2021 van toepassing geworden. Ik kan mij voorstellen dat door de aangekondigde wijzigingen er enige onduidelijkheid ontstaat over welke maatregelen nu precies in welke gevallen op een houder van honden van toepassing zijn.
Ik heb dan ook aandacht voor de communicatie over de wijzigingen in de regelgeving. Dit doe ik onder andere door de informatie op verschillende websites van de overheid te actualiseren. Tevens heb ik een zogenoemde regelhulp laten ontwikkelen. Een regelhulp is een online tool waarmee iemand snel inzicht kan krijgen welke regels in een bepaalde situatie van toepassing zijn. Er bestaan reeds regelhulpen voor diverse onderwerpen1. Recent is er een regelhulp beschikbaar voor de regels die zien op het gebied van diergezondheid2. De regelhulp bevat nu alleen nog de belangrijkste wijzigingen die sinds 21 april jl. gelden ten gevolge van de diergezondheidsverordening. De regelhulp zal de komende periode stapsgewijs aangevuld gaan worden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Deelt u de mening dat stichtingen die zich legaal (EG-erkenning, TRAde Control and Expert System (TRACES)-certificaat en Uniek Bedrijfsnummer (UBN)) bezighouden met intracommunautair verkeer en import van honden en katten binnen EU-wetgeving worden geschaard onder handelaren in honden en katten? Zo ja, klopt het dat deze stichtingen hierdoor aan dezelfde wetgeving te voldoen hebben als veehandelaren met winstoogmerk?
De diergezondheidsverordening stelt regels over de verplaatsing van gehouden landdieren. Gezelschapsdieren (honden, katten en fretten) vallen daar ook onder (artikel 4, onderdelen 2 en 11 van de verordening). Ook die dieren kunnen namelijk drager zijn van een ziekteverwekker en daarmee kan verplaatsing van deze dieren dus een risico vormen voor de verspreiding van dierziektes. Zodoende kunnen zij een gevaar vormen voor de volks- of diergezondheid op de plaats van bestemming. Voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren gelden bijzondere (lichtere) regels (artikel 244 en verder van de verordening), maar die zijn alleen van toepassing als de verplaatsing van deze dieren niet tot doel heeft om het dier te verkopen, of het eigendom op andere wijze over te dragen (artikel 4, onderdeel 14, van de verordening). Niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren gaat kort gezegd om dieren die meereizen met hun baas. Daarvan is bij het verkeer van gezelschapsdieren door deze stichtingen geen sprake. Deze dieren worden namelijk juist verplaatst met het oog op verkoop of een andere wijze van overdracht van de eigendom. Of er al dan niet commerciële doeleinden een rol spelen is voor de diergezondheidsregels op dit punt niet relevant. Dat betekent dat op verplaatsingen van honden door deze stichtingen de reguliere regels, zoals de aanvraag van een Traces-certificaat, van de diergezondheidsverordening van toepassing zijn.
Kunt u aangeven of er in Nederlandse wetgeving onderscheid gemaakt wordt tussen commerciële honden- en kattenhandelaren met winstoogmerk en dierenwelzijnstichtingen zonder winstoogmerk?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u de constatering dat de Nederlandse overheid het zicht op de import van buitenlandse honden en katten kwijt is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Door middel van Traces heeft de Nederlandse overheid zicht op de legale import van buitenlandse honden en katten. Het is echter algemeen bekend dat naast de legale import ook illegale import van honden plaatsvindt. Het vermoeden is dat deze aantallen behoorlijk zijn maar vanwege de illegale aard ervan zijn exacte cijfers onbekend. Traces (Trade Control and Expert System) is een online systeem voor officiële dierenartsen om de certificering van import en export van levende dieren te ondersteunen en traceerbaar te maken.
Bij het binnenbrengen van een hond uit andere lidstaten, indien de verplaatsing onder de regels voor het commerciële verkeer valt (zie antwoord op vraag 3), moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat. Dat certificaat moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst en het vervoer van de honden en katten moet in het Europese systeem Traces worden ingevoerd. De Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) er vanuit moet gaan dat de informatie die door de bevoegde autoriteit in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
De NVWA houdt risicogericht toezicht op gezelschapsdieren. Risicogericht toezicht betekent dat zij vooral inspecties uitvoert daar waar zij (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst acht. Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, wordt er aan de grens gecontroleerd. In de praktijk betekent dit dat in feite de controle op de luchthaven gebeurt.
Met de aanscherping van de regels van I&R hond komt er zicht op de importeurs en honden die uit het buitenland worden gehaald. Op basis van deze nieuwe regels moet de importeur (zowel bedrijfsmatig als particulier) van een hond met DigiD een registratienummer aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De geïmporteerde honden laat de importeur door een dierenarts registreren bij RVO, via een aangewezen portaal. Bij deze registratie wordt ook het registratienummer van de importeur en het land van herkomst (uit paspoort) vermeld.
Herkent u de constatering dat door de aanvullende niet-wettelijke regels het verantwoord plaatsen van buitenlandse honden en katten kostbaar en praktisch onuitvoerbaar wordt, waardoor illegale handel toeneemt? Welke maatregel treft u tegen illegale handel?
Het is mij niet bekend welke «niet-wettelijke regels» er zouden gelden die het verantwoord plaatsen van de dieren praktisch onuitvoerbaar zouden maken en ook dat de illegale handel daardoor toe zou nemen. Om de illegale handel effectiever te bestrijden is een taskforce hondenhandel opgericht waaraan de NVWA, RVO, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Justitie en Veiligheid (J&V) deelnemen. De Taskforce hondenhandel wordt ingezet vanuit verschillende bestaande samenwerkingsverbanden. De Taskforce ontwikkelt een integrale aanpak op malafide hondenhandel met als doel deze handel op een consistente en consequente wijze aan te kunnen pakken.
Kunt u bevestigen dat Oost-Europese puppyfabrieken pups voor de Nederlandse markt produceren, waarbij paspoorten door dierenartsen worden vervalst? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De problematiek van illegale import van pups vanuit andere delen van Europa is bij de betrokken instanties bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om de belangenorganisaties en stichtingen in de toekomst duidelijker en consistent te informeren over toekomstige wetswijzigingen en kunt u aangeven wat daarvoor reeds gebeurt?
Onlangs heeft de organisatie Stray Animal Foundation Platform aangeboden om via een webinar informatie over de regelgeving te verstrekken aan de verschillende (zwerfdieren)stichtingen. Mijn ministerie zal samen met de NVWA en RVO en organisaties uit de sector zoals het Stray Animal Foundation Platform, de deelnemende partijen voorzien van informatie ter verduidelijking van de wet- en regelgeving. Ook zal ik bij grote wijzigingen in overleg met partijen, zoals Stray Animal Foundation Platform, kijken welke aanvullende communicatie-acties nodig en nuttig zijn. Tevens zal ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, de regelhulp stapsgewijs uitbreiden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Is het mogelijk en bent u bereid om registratieplicht van gastgezinnen gelijk te trekken met die van de Nederlandse dierenasielen, door onder andere af te zien van de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting voor tijdelijke gastgezinnen?
Er zijn verschillende indicaties waar naar gekeken wordt om te bepalen wanneer er sprake is van bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren. Zie daarvoor ook mijn reactie op de evaluatie van de Wet dieren van 18 november 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Op basis van die indicaties kan per geval bepaald worden of er sprake is van bedrijfsmatigheid. Voor honden en katten is er in eerste instantie een getalsmatige indicatie. Als het gaat om een gastgezin dat meer dan 20 honden per jaar opvangt, is het aannemelijk dat er sprake is van bedrijfsmatigheid. In dat geval dient een gastgezin te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren, zoals een bewijs van vakbekwaamheid en een UBN. In het geval dat een gastgezin 20 honden of minder per jaar opvangt, wordt op basis van de overige indicaties beoordeeld of iemand bedrijfsmatig is. In de praktijk blijkt dat in het laatste geval gastgezinnen meestal niet als bedrijfsmatig worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat deze gastgezinnen wel moeten voldoen aan de algemene eisen van huisvesting- en verzorgingsnormen uit het Besluit houders van dieren. Overigens zullen dierenasielen op basis van de criteria meestal aangemerkt worden als bedrijfsmatig en dus aan de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting moeten voldoen. Ook zij zullen op dat moment in het bezit moeten zijn van een vakbekwaamheidsdiploma.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de verschillende werkwijzen van de tien commerciële portalen (databanken)?
Alle portalen die gegevens doorgeven aan I&R hond zijn door mij aangewezen. Van belang is dat de aangewezen portalen in staat zijn de data real-time, onvoorwaardelijk en volledig aan RVO door te geven. RVO is in juni 2021 gestart met het testen of de bestaande aangewezen portalen klaar zijn voor het aangescherpte I&R hond.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met de stichtingen om kennis te nemen van de in deze vragen benoemde problemen?
Ja, ik ben bereid met de stichtingen in gesprek te gaan om beter inzicht te krijgen tegen welke problemen zij aanlopen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De berichten ‘Weidevogels kunnen door roofdieren fluiten naar nakomelingen’ en ‘Goed predatiebeheer behoudt grutto’s in Limburg’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten dat broedvogels door toedoen van roofdieren te weinig nakomelingen krijgen?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat er, als we in Nederland echt soorten als de grutto en andere weidevogels willen behouden, gerichte actie moet worden ondernomen tegen de extreme predatiedruk?2
Predatiedruk is per gebied verschillend en vereist dan ook een gebiedsgerichte aanpak. De bevoegdheid tot het nemen van gepaste gebiedsgerichte maatregelen om vogels te beschermen ligt bij de provincies sinds deze is gedecentraliseerd.
Onderkent u dat het tegengaan van extreme predatiedruk om weidevogels te beschermen mede berust op internationaalrechtelijke verplichtingen?
De internationale verplichtingen gaan over het bieden van adequate bescherming aan weidevogels. Het nemen van maatregelen tegen predatiedruk kan daar een onderdeel van uitmaken.
Klopt het dat een vergunning vragen voor afschot dermate traag verloopt dat een ontheffing pas wordt verstrekt als het broedseizoen voorbij is?
De provincie Limburg en Faunabeheereenheid Limburg herkennen dit niet.
Welke stappen bent u bereid te nemen om op landelijk niveau knelpunten in het predatiebeheer weg te nemen, zodat weidevogels doeltreffender en doelmatiger kunnen worden beschermd tegen roofdieren als de bunzing, steenmarter of hermelijn?
De bevoegdheid tot het nemen van maatregelen voor de bescherming van weidevogels tegen predatie ligt bij de provincies. Maatregelen tegen predatie vereisen een gebiedsgerichte aanpak. Inrichting en beheer van een weidevogelgebied met voldoende omvang zijn cruciaal voor een goed functionerend weidevogelgebied. Indien ondanks de juiste inrichting en beheer predatie de balans verstoort, dan is de eerste stap om inzicht te hebben welke predatoren hiervoor verantwoordelijk zijn. Op basis daarvan kan een predatorenbeheerplan worden opgesteld. Desgevraagd wil ik graag met de provincies in overleg gaan over het probleem van predatie door roofdieren en katten. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn antwoord van 8 februari jl. (Kamerstuk 35 616, nr. 12).
Het bericht ‘Why are peat-based composts banned?’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wordt er in Nederland ook potgrond verkocht op basis van veen/turf? Zo ja, waar komt dit veen/turf vandaan?1
Ja, veen is de belangrijkste grondstof voor de productie van potgronden en substraten. Veen is afkomstig uit Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland, Zweden.
In hoeverre wordt potgrond op basis van veen/turf gebruikt door tuinders en hobbytuiniers?
Potgrond is een verzamelnaam voor diverse soorten grond met elk hun eigen samenstelling en specifieke structuur, speciaal voor planten in potten en bloembakken. Potgrond is licht van gewicht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zwaardere donkere tuinaarde. Eén van de grootste bestanddelen van potgrond is veen. Veen is een natuurlijke grondstof die ontstaan is uit plantenresten. Een ander belangrijk hoofdbestanddeel van potgrond kan ook kokos zijn. Afhankelijk van het gebruik wordt veen gemengd met producten zoals boomschors, kokos, compost, zand, meststoffen en kalk. In Nederland wordt potgrond gebruikt door zowel de professionele tuinbouw en dan met name de potplantsector (80%), maar ook door hobbytuinders (20%).
Klopt het dat er wereldwijd steeds snellere uitputting van veengebieden plaatsvindt, terwijl het honderden jaren duurt voordat dit weer aangroeit?
Voor de vorming van een veenpakket van 1 meter dikte is minimaal 1.000 jaar nodig. Degradatie van veengrond vindt plaats door ontwatering voor het gebruik als landbouwgrond of bosbouwgrond, waardoor veen oxideert en verdwijnt. Daarnaast wordt in Europa op ongeveer 60–70.000 ha veen gewonnen voor de productie van veenproducten, waarbij veen wordt afgegraven en als product verkocht. Dergelijke praktijk kan zorgen voor uitputting en verdwijnen van veenlandschappen.
Veel veenwinning vindt tegenwoordig verantwoord plaats, waarbij rekening wordt gehouden met natuurwaarde en omgeving. In Nederland wordt veel veen op de markt gebracht onder het Responsibly Produced Peat (RPP) certificaat van RHP, de certificeerder van groeimedia in Nederland. Deelnemers aan dit systeem moeten onder andere aantonen dat ze geen veen winnen in onaangetaste natuurgebieden met hoge ecologische waarde. Gebieden waar wel veen wordt gewonnen, worden hersteld waarbij biodiversiteit en nieuwe veengroei prioriteit hebben. Momenteel zijn er 57 locaties gecertificeerd, en zijn er nog 22 locaties in aanvraag. Al met al valt ongeveer 1/3 van de Europese markt voor veenproducten onder dit duurzaamheidscertificaat.
Klopt het dat bij het winnen van veen/turf veel kooldioxide vrijkomt en dat dit ook effecten heeft op de grondwaterstand en bodemdaling? Kunt u daarbij aangeven hoe groot de effecten zijn op o.a. CO2-uitstoot?
Ja, er komt bij het winnen en gebruik van veen CO2 vrij. Veen is onder zuurstofarme omstandigheden verteerd veenmos. Door deze grondstof in potgrond te mengen, wordt het verteringsproces weer in gang gezet, waardoor de koolstof die was opgeslagen in het veen vrijkomt. Ik heb op dit moment geen cijfers beschikbaar die het exacte effect op de CO2-uitstoot aangeven. Wel wordt er momenteel gewerkt aan een guideline voor de SubstrateFootprint (in lijn met HortiFootprint) welk binnenkort beschikbaar komt. Hierin worden schattingen gegeven voor de emissie van CO2.
Grondwaterstand en bodemdaling zijn effecten die meegenomen zijn onder het RPP (Responsibly Produced Peat) certificaat, waarbij impact op aangrenzende gebieden voorkomen dient te worden. Dit wordt beoordeeld door het uitvoeren van een EIA (Environmental Impact Assessment) waarbij gekeken wordt naar 8 aspecten: «soil, hydrology, vegetation, fauna, local people, climate, landscape en cultural heritage». Op basis van mogelijke impacts dienen mitigerende maatregelen te worden genomen.
Wat vindt u ervan dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten om per 2024 de verkoop van potgrond op basis van veen/turf aan hobbytuiniers te verbieden? Zou Nederland dit voorbeeld moeten volgen en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Het artikel verwijst naar het England Peat Actionplan (England Peat Action Plan (publishing.service.gov.uk), dat in mei 2021 door de Engelse regering is uitgebracht en betrekking heeft op de markt in het Verenigd Koninkrijk. Het plan brengt naar buiten dat er in 2021 een consultatie zal komen op een verbod op de verkoop van veen en veenhoudende producten in de hobby-sector en daarnaast een consultatie over een uitfasering van veen en veenproducten in de professionele sector.
In Nederland is de markt voor consumentenpotgrond een beperkte markt, aangezien Nederland een grote tuinbouwsector heeft, waar de meeste potgrond wordt gebruikt. In Engeland is de consumentenmarkt groter dan de professionele markt. De handel in groeimedia wordt vanaf 2022 in de Europese Unie geharmoniseerd via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009), in deze verordening is het gebruik van veen voor de productie van groeimedia toegestaan. Ik zie dat de markt voor verantwoord geproduceerde potgrond (RPP) groeiende is, en dat er momenteel alternatieve potgronden op basis van houtvezels of kokos in tuincentra beschikbaar zijn voor consumenten, die geen veen willen gebruiken.
Het bericht 'EU-commissie ergert food- en agribusiness' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-commissie ergert food- en agribusiness»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie weigert om de effecten van de Van boer tot bord-strategie door te rekenen ondanks een eerdere belofte dat wel te doen?
De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de Van boer tot bord-strategie staan vermeld. Deze studie is nog niet afgerond.
Kunt u ingaan op de zorgen geuit door het samenwerkingsverband van agrarische organisaties COPA-COGECA, zoals de gevolgen van de Van boer tot bord-strategie op de productiecapaciteit, de concurrentieverhoudingen en de voedselprijzen?
De Van boer tot bord-strategie is onderdeel van de Green Deal die gebaseerd is op de maatschappelijke uitdagingen waar de wereld voor staat. Wij moeten die uitdagingen aangaan en dat betekent dat we ook ons voedselsysteem anders moeten organiseren. Daartoe doet de Van boer tot bord-strategie een voorstel dat op hoofdlijnen goed aansluit op het kabinetsbeleid. Dat er vanwege die veranderingen zorgen zijn onder boeren, kan ik me voorstellen. Maar we moeten niet vergeten dat de Van boer tot bord-strategie nog moet worden uitgewerkt in wetgeving. En dat de lidstaten, waaronder Nederland, en het Europees parlement daar invloed op hebben. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. De uitkomst van discussies tussen de Europese Commissie, de lidstaten en het Europees parlement over elk wetgevingsonderdeel bepaalt uiteindelijk in belangrijke mate het uiteindelijke ambitieniveau van de strategie en de gevolgen. Maar belangrijker nog vind ik te vermelden dat de Van boer tot bord-strategie een breed scala aan instrumenten voorstelt dat niet alleen regelgeving over te gebruiken productiemethoden aanscherpt, maar ook regelgeving voor andere methoden verruimt. En dat de Van boer tot bord-strategie ook initiatieven behelst die de positie van de primaire producent moet verbeteren. Het is daarom van belang dat de uitkomst van de uitwerking van de Van boer tot bord-strategie in zijn geheel wordt beoordeeld, de gevolgen op economisch, milieu en sociaal vlak in ogenschouw neemt, gebalanceerd is en, tegelijkertijd, de maatschappelijke uitdagingen adresseert.
Kunt u verklaren waarom er nog geen effectbeoordeling is gemaakt door de Europese Commissie maar wel de door de Amerikaanse regering?2
Ik wil u hiervoor graag verwijzen naar mijn antwoord op vraag 2. De Europese Commissie is bezig een technische studie uit te voeren. De vraag waarom de Amerikaanse regering een effectbeoordeling van de Van boer tot bord-strategie heeft laten maken en deze in het najaar van 2020 heeft uitgebracht, kan ik niet beantwoorden.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat er een belangrijke beleidswijziging wordt doorgevoerd met gevolgen voor voedselzekerheid, voedselveiligheid en de betaalbaarheid van voedsel zonder een zeer grondige effectbeoordeling?
Ik wil u hiervoor graag gedeeltelijk verwijzen naar mijn antwoord op vraag 3. De uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de Van boer tot bord-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling en ik zal uw Kamer via de gebruikelijke weg over de voorgenomen kabinetspositie per onderdeel informeren. Ook is het mijn inzet in de GLB onderhandelingen dat nationaal strategische plannen aan wettelijk bindende voorschriften worden getoetst.
Kunt u toezeggen dat u uw steun voor de Van boer tot bord-strategie intrekt en deze pas verleent als er een positieve effectbeoordeling openbaar gemaakt is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5. De Van boer tot bord-strategie sluit op hoofdlijnen aan het kabinetsbeleid, zoals ook aangegeven in het BNC fiche. Ik zal daarom niet mijn steun intrekken.
Het bericht ‘Column: Boeren krijgen sancties, natuurorganisaties een ‘goed gesprek’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s tot wel zes keer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op bezoek kunnen krijgen in vijf maanden tijd?1
Een deelnemer kan meerdere keren per controleseizoen bezoek krijgen op één of meerdere percelen waarop activiteiten worden uitgevoerd in het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Dit is inherent aan het systeem waarop Nederland de subsidieverlening voor het Agrarisch Natuurbeheer heeft geregeld.
De frequentie van de bezoeken binnen het «pakket weidevogelbeheer» is ook afhankelijk van de activiteiten die hiervoor door de deelnemer worden ingezet. Bij deelname aan meerdere activiteiten is de kans groter dat meer controlemomenten in de tijd noodzakelijk zijn om op het juiste moment de controle uit te voeren.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), als betaalorgaan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), bepaalt welke activiteiten door de NVWA ter plaatse moeten worden gecontroleerd. De NVWA voegt de te controleren activiteiten samen op een dusdanige manier dat de controles zo effectief en efficiënt mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Belangrijkste voorwaarden hierbij zijn dat de controles conform de EU-verplichtingen en rekening houdend met de natuurkalender worden uitgevoerd, doch met een zo laag mogelijke frequentie.
Welke richtlijnen hanteert de NVWA voor controle op deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s?
De NVWA voert in opdracht van RVO.nl de controles ter plaatse uit overeenkomstig de Europese controleverordeningen. De NVWA controleert ter plaatste of voldaan wordt aan de subsidievoorwaarden die gelden voor de activiteiten. De controlewerkzaamheden zijn afgestemd met RVO.nl, als betaalorgaan GLB.
Op welke aspecten controleert de NVWA als het gaat over weidevogelbeheer? Klopt het dat de inspecteurs van de NVWA tijdens zo’n controle ook zaken kunnen constateren die geen verband houden met agrarisch natuurbeheer? Zo ja, wat is hier de onderbouwing van?
In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt gecontroleerd op de correcte uitvoering van de subsidiabele activiteit. Daarnaast wordt er gecontroleerd op naleving van baselinevoorschriften in het kader van het Agrarisch Natuurbeheer (ANLb).
Bij het uitvoeren van deze controles kunnen ook overtredingen geconstateerd worden die niet samenhangen met het agrarisch natuurbeheer, zoals de randvoorwaarden die gelden voor het GLB. Voor zover die overtreding valt binnen het toezichtsdomein van de NVWA, wordt dit intern doorgegeven en afgehandeld. Valt de overtreding binnen het toezichtsdomein van een andere organisatie, dan wordt dit ter verdere afhandeling doorgegeven aan de betreffende organisatie.
Hoeveel ruimte wordt boeren geboden voor herstel? Welke boetes kan de NVWA opleggen aan boeren als het gaat over weidevogelbeheer? Hoe vaak is dit de afgelopen jaren gedaan? Welke mogelijkheden hebben boeren om bezwaar te maken tegen zo’n boete? Hoe vaak is hier de afgelopen jaren gebruik van gemaakt?
De mogelijkheid om herstel te bieden is afhankelijk van de aard van de subsidiabele activiteit en de aard van de overtreding. Het is daarom niet mogelijk om hiervan een uitputtende opsomming te geven. Ten algemene kan gezegd worden dat herstel alleen geboden wordt als dit geen wezenlijke afbreuk doet aan het beoogde natuurdoel. Herstel wordt overigens geboden aan de ANLb-collectieven in hun rol als aanvragers van subsidie, niet aan de individuele deelnemende boeren.
Op grond van het EU-recht worden kortingen die door RVO.nl (namens het bevoegde gezag) in het kader van agrarisch natuurbeheer worden opgelegd niet gekwalificeerd als boetes, maar als administratieve correcties. De ANLb-collectieven kunnen bij RVO.nl bezwaar maken tegen het besluit waarbij de korting wordt opgelegd. Tot op heden zijn er geen bezwaarschriften tegen kortingen op het weidevogelbeheer ingediend. Dit hangt samen met het feit dat de subsidiabele activiteiten zodanig zijn omschreven dat het zonder meer duidelijk is dat er sprake is van een niet-naleving.
Klopt het dat natuurorganisaties maar eens in de vier jaar gecontroleerd worden door de NVWA? In hoeverre vinden er nog andere controles door andere overheidsinstanties plaats en hoe vaak worden die controles gehouden?
Met betrekking tot weidevogelbeheer voert de NVWA geen controles uit bij natuurorganisaties, omdat weidevogelbeheer door natuurorganisaties volledig nationaal wordt gefinancierd.
De natuurorganisaties worden geaudit door de stichting Certificering SNL. De Stichting Certificering SNL werkt in opdracht van de twaalf provincies en beoordeelt of de deelnemers aan het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) voldoen aan het Programma van Eisen. De audits door de Stichting Certificering SNL vinden eens per 4 jaar plaats en vanaf 2021 eens per 3 jaar. Daarnaast kan de provincie zelf eigen veldcontroles voor natuurbeheer uitvoeren.
Voor de SNL geldt een verplichte certificering. Natuurbeheerders en agrarische collectieven krijgen van de Stichting Certificering SNL een certificaat als ze voldoen aan een Programma van Eisen. Deze eisen gelden in gelijke mate voor zowel natuurbeheerders als agrarische collectieven.
Omdat het agrarisch natuurbeheer via de SNL, naast nationale financiering, ook wordt gefinancierd uit GLB-middelen, zijn op het agrarisch natuurbeheer aanvullend ook de Europese controleverordeningen van toepassing.
Klopt het dat Stichting Certificering SNL bij Natuurmonumenten, Stichting Het Drentse Landschap, De Hooge Weide en Goois Natuurreservaat tekortkomingen aantrof ten aanzien van hun kwaliteitshandboek en bij het Zuid-Hollands Landschap en het Brabants Landschap tekortkomingen in de beheerplannen? Klopt het dat deze organisaties geen sancties ontvangen, maar hersteltijd krijgen en dat er daarna een afspraak op maat wordt gemaakt?
Het klopt dat bij deze natuurorganisaties tekortkomingen die verband houden met de certificering zijn aangetroffen. Aan de natuurorganisaties is herstel geboden. De werkwijze van de Stichting Certificering SNL is bij geconstateerde tekortkomingen bij natuurorganisaties gelijk aan de werkwijze die de Stichting Certificering SNL hanteert ten aanzien van de agrarische collectieven.
In de ruim tien jaar waarin de Stichting Certificering SNL thans werkzaam is, zijn de geconstateerde tekortkomingen die betrekking hebben op de certificering tot nu toe tijdig weggenomen.
Klopt het dat het intrekken van het certificaat de enige sanctie is die er voor natuurorganisaties bestaat, dat het sinds de oprichting van Stichting Certificering SNL in 2010 nog nooit is voorgekomen en er dus geen enkele natuurorganisatie een sanctie heeft ontvangen?
Naast het intrekken van het certificaat, zijn er ook andere vormen van «sancties». Indien de provincie constateert dat een terrein niet (meer) voldoet aan de subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld op basis van de SNL-monitoring/evaluatie, eigen controles of signalen van derden, kan voor dat terrein de subsidie worden ingetrokken. Daarnaast kunnen natuurorganisaties ook zelf het initiatief nemen om terreinen terug te trekken uit de subsidie-beschikking. Het intrekken van het certificaat is een zeer ernstige sanctie: zodra een certificaat is ingetrokken komt een agrarisch collectief of natuurorganisatie niet meer in aanmerking voor een SNL-subsidie. Tot nu toe is er door de Stichting nog nooit een certificaat ingetrokken, omdat geconstateerde tekortkomingen tijdig zijn weggenomen.
Klopt het dat bij natuurorganisaties geen inspecties in het veld worden uitgevoerd terwijl dit bij deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s wel gebeurt?
De provincie kan eigen veldcontroles uitvoeren voor natuurbeheer. Zie ook de beantwoording van vraag 5.
Hoe vaak vinden er door welke instantie controles plaats naar het naleven van de vergroeningseisen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Op welke aspecten wordt dan gecontroleerd? Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat de vergroeningeisen niet goed werden nageleefd? Welke sancties werden toen toegepast?
RVO.nl voert bij alle aanvragen administratieve controles uit op de vergroeningsvoorwaarden. Daarnaast wordt steekproefsgewijs de situatie ter plaatse gecontroleerd door NEO (Netherlands Geomatics & Earth Observation) met behulp van satellietdata en door de NVWA ter plaatse.
De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal vergroeningscontroles ter plaatse per jaar en per instantie die de controles heeft uitgevoerd; NEO of de NVWA. Wanneer NEO via de satellietbeelden geen uitsluitsel kan geven over bevindingen, wordt een vervolgcontrole uitgevoerd door de NVWA.
Jaar
Controles NEO
Controles NVWA
Totaal
2018
1.948
910
2.858
2019
1.799
492
2.291
2020
1.771
171
1.942
Vanwege de corona-pandemie zijn de controle aantallen in 2020 lager dan in de andere jaren. Verordening (EU) 532/2020 biedt ruimte voor deze verlaging.
Tijdens de controle wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de voorwaarden van de vergroeningsbetaling. Er wordt onder andere gecontroleerd op de aanwezigheid van toegestane gewassen, randen en stroken. Ook wordt gecontroleerd of het ploegverbod bij ecologisch kwetsbaar blijvend grasland gerespecteerd is. Deze controles worden met behulp van satellietbeelden door NEO uitgevoerd. Voorwaarden die niet administratief of met behulp van satellietdata te controleren zijn, worden ter plaatse gecontroleerd door de NVWA. De voorwaarden voor de vergroeningsbetaling zijn vastgelegd in Europese verordeningen. De Nederlandse invulling staat beschreven in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
In de tabel hieronder staan de resultaten van de vergroeningscontroles en de bijbehorende kortingsbedragen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Jaar
Aantal bedrijven met afwijking
Aantal hectares met afwijking
Opgelegd kortingsbedrag
2018
144
1.697
€ 196 k€
2019
219
455
€ 52 k€
2020
111
268
€ 30 k€
Het bericht ‘Overvallen door stikstofmalaise; Ministerie lijkt niet klaar te zijn geweest voor crisis’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overvallen door stikstofmalaise; Ministerie lijkt niet klaar te zijn geweest voor crisis»?1
Ja.
In hoeverre werd u in 2019 overvallen door de uitspraak van de Raad van State?
Op het moment van de uitspraak lagen vier verschillende scenario’s klaar: van het voortzetten van het PAS tot het compleet stoppen met het programma. Informatie hierover is in het wob-verzoek over uitspraken Hof van Justitie en Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof op 8 oktober 2019 openbaar geworden.2 Dat neemt niet weg dat de ontwikkeling van nieuw stikstofbeleid tot in het kleinste detail aan moet sluiten bij de eisen die de Raad van State stelt bij de onderbouwing van de uitspraak. Zodoende kon het nieuwe beleid pas na de datum van de uitspraak worden geconcretiseerd.
Hoe lang duurde het na de uitspraak van de Raad van State voordat u in kaart had gebracht wat de gevolgen daarvan waren? Was voordat de uitspraak een feit was voor u al duidelijk dat er een volledig nieuwe stikstofaanpak nodig zou zijn of kwam dat als een verrassing?
Binnen enkele dagen was mij op hoofdlijnen duidelijk welke consequenties de PAS-uitspraak had. Daarover heb ik uw Kamer op 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 147) geïnformeerd. In de Kamerbrief van 13 september 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 165) heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de aantallen projecten die door de uitspraak zijn geraakt. Daartoe was het nodig om een uitgebreide uitvraag te doen aan de bevoegde gezagen. Voor het tweede deel van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
In hoeverre was u voldoende voorbereid op de uitspraak van de Raad van State? Welke voorbereiding waren er op uw ministerie getroffen voor het geval de Raad van State tot een nadelige uitspraak zou komen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 2 en 3.
Waarom duurde het ondanks deze voorbereidingen nog zo lang voordat de gevolgen van de uitspraak daadwerkelijk in kaart waren gebracht en duidelijk werd voor hoeveel projecten de uitspraak gevolgen had?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat er voor de uitspraak van de Raad van State weliswaar een «zwart scenario» is uitgewerkt, maar dat er op basis daarvan geen «plan B» is ontwikkeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en hoe lang duurde het voordat er wel concrete plannen waren uitgewerkt?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De ontwikkeling van de aanpak van de stikstofproblematiek vond in verschillende stappen plaats. Sinds 16 september 2019 was het weer mogelijk om de depositie van stikstof te berekenen (Kamerstuk 32 670, nr. 165). Vanaf 4 oktober 2019 kon op basis van de nieuwe kaders toestemming voor projecten worden verleend (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Op 13 november 2019 is het stikstofregistratiesysteem aangekondigd waarmee woningbouwprojecten vergund kunnen worden (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Op 24 april 2020 heeft het kabinet de structurele aanpak aangekondigd waarmee een divers aantal bron- en natuurmaatregelen genomen wordt om de natuur te herstellen en economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk te maken (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Deze aanpak is in een krap jaar wettelijk verankerd via de wet stikstofreductie en natuurverbetering. De Eerste Kamer heeft hier op 9 maart jl. mee ingestemd.
Heeft er inmiddels een interne evaluatie plaatsgevonden van wat er mis is gegaan met de stikstofproblematiek rondom de uitspraak van de Raad van State en het anticiperen daarop? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid om daar alsnog onderzoek naar te doen?
Ik constateer dat de Raad van State op 29 mei 2019 een stevige uitspraak heeft gedaan. Op dat moment kreeg ik de opdracht om het stikstofbeleid opnieuw vorm te geven. Dat heb ik gedaan zo snel als op een verantwoorde wijze mogelijk was. Ik zie geen aanleiding om hier een onderzoek naar in te stellen.
Welke stappen zijn er gezet om in de toekomst beter voorbereid te zijn op vergelijkbare situaties op het gebied van stikstof of andere beleidsterreinen? Hoe is te voorkomen dat ons land in de toekomst weer in een dergelijke juridische impasse terechtkomt?
Het kabinet doet alles binnen haar kunnen aan om te handelen binnen de geldende wet- en regelgeving. Op deze manier wordt in beginsel gewerkt aan het voorkomen dat er in de toekomst sprake is van een dergelijke juridische impasse.
Het toevoegen van illegale middelen aan traditionele medicijnen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Illegaal pijnstillers toegevoegd aan kruidenpreparaat»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Montalin (een kruidensupplement uit Indonesië) te koop is via Nederlandse webshops terwijl het product in meerdere landen verboden is?2
Ja. Het kruidensupplement uit Indonesië Montalin was (tot voorkort) te koop via Nederlandse webshops. Ik heb geen concrete informatie over eventuele verboden in andere landen.
Bent u bekend met het feit dat Montalin in Indonesië wordt gezien als «Jamu» wat een verzamelwoord is voor traditionele Indonesische geneesmiddelen? Zo ja, kunt u tevens bevestigen dat het gebruik van (wilde) dieren, in het bijzonder zeepaardjes en zeekomkommers, in een gedeelte van Jamu populair is?
Ik heb verder hier geen specifieke informatie over deze middelen.
Kunt u bevestigen dat de verkoop van Montalin is gemeld aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door bijwerkingencentrum Lareb, na onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zo ja, welke stappen heeft de NVWA ondernomen na deze melding?
Ja, de NVWA heeft hierover contact gehad met Lareb en met de Telegraaf. De NVWA is direct een onderzoek gestart naar de verkoop van Montalin in Nederland.
Tussen 30 april en 7 mei zijn vijf webshops die Montalin verhandelen geïnspecteerd. Alle vijf webshops zijn vervolgens gestopt met de handel in Montalin. Momenteel worden genomen monsters onderzocht op aanwezigheid van paracetamol en meloxicam.
Bent u bekend met het Traffic-rapport uit 2018 dat stelt dat een aanzienlijk gedeelte van inbeslagnames van illegale handel in de EU bestaat uit medicijnen waarbij bedreigde dieren en planten verwerkt worden ten behoeve van traditionele medicijnen? Zo ja, bent u bereid het gebruik van wilde dieren in Traditional Chinese Medicine (TCM) te adresseren bij internationale bijeenkomsten en tijdens vergaderingen van de Landbouw en Visserijraad?3
Ik ben bekend met dit rapport. Het is nooit de bedoeling dat bedreigde dieren en planten illegaal worden verwerkt. Op illegale handel wordt in Nederland streng gehandhaafd. Het onderwerp TCM staat regelmatig op de agenda van de World Health Assembly. Illegale handel in bedreigde plant- en of diersoorten wordt actief in CITES-verband internationaal en Europees geadresseerd en aangepakt. Nederland vraagt regelmatig aandacht voor die illegale handel. De CITES-regelgeving in Europa wordt besproken in de Milieuraad.
Bent u bekend met het rapport over traditionele medicijnen van het RIVM uit 2014 waarin wordt gesteld dat veel rondom de handel in traditionele medicijnen onduidelijk is? Zo ja, deelt u de mening van RIVM dat «om de daadwerkelijke omvang van het gebruik van traditionele medicijnen beter te kunnen beoordelen, zou in een vervolgonderzoek gekeken kunnen worden naar de goederenstroom (legaal en illegaal) in Nederland van grondstoffen, halffabricaten en producten, in het bijzonder via de douane»?4
Ja, het rapport is mij bekend. Met mijn brief aan uw Kamer op 14 december 20205 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de ontwikkeling van een verbeterde aanpak voor de veiligheid van voedingssupplementen. Onderdeel hiervan is gericht toezicht op de handel via internet en uit derde landen. De NVWA investeert in methodes voor internettoezicht en werkt samen met andere nationale en Europese handhavingsautoriteiten. Daarnaast onderzoeken de NVWA en de Douane momenteel de mogelijkheden voor uitbreiding van activiteiten om gericht aan de EU-buitengrens partijen verdachte voedingssupplementen te onderscheppen. Ondanks deze inspanningen blijft effectief toezicht en daarmee inzicht in de goederenstroom in de internethandel van voedingssupplementen (grondstoffen, halffabricaten en eindproducten) complex.
Kunt u aangeven of dit vervolgonderzoek al wordt uitgevoerd? Zo nee, bent u bereid om opdracht te geven voor het uitvoeren van een dergelijk vervolgonderzoek? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 4 en vraag 6.
De ontbossing van het Amazonegebied door soja-invoer van Nederland |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Amazon «soy belt» will feed global thirst for Brazil’s commodities»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat wetenschappers vrezen dat door met name ontbossing het regenwoud in het Amazonegebied zichzelf niet meer in stand zal kunnen houden en in een neerwaartse spiraal terecht kan komen en dat dit tipping point dichtbij is? Zo nee, wat is naar uw mening dan wel de stand van zaken in dezen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Is het waar dat Nederland meer dan 40% van de export van soja uit het Braziliaanse gebied Rondônia’s voor haar rekening neemt? Zo nee, welk deel van de sojaproductie uit dat gebied wordt dan wel naar Nederland geëxporteerd, en welk deel van de gehele Braziliaanse productie van soja?
Ongeveer 5% van de Braziliaanse export van sojaproducten (bonen, meel en olie) gaat naar Nederland. Dit percentage is de afgelopen jaren (2017 t/m 2020) constant gebleven volgens gegevens van het Braziliaanse Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastimento: Estatisticas de Comércio Exterior do Agronegócio. Rondônia is een van de 26 Braziliaanse deelstaten. De bijdrage van Rondônia aan de Braziliaanse export van soja in 2020 was relatief klein, in waarde 1,20% en in gewicht 1,23%. Dat is een toename ten opzichte van 2017 toen die bijdrage 1,05% bedroeg. In 2020 ging 41% van de export van soja uit Rondônia naar Nederland. Hierbij geldt dat Nederland in belangrijke mate doorvoerland is van soja of daarvan afgeleide producten. De soja die is bestemd voor Nederlandse consumptie is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Acht u het mogelijk dat ten minste een deel van de soja uit Rondônia geproduceerd wordt op grond die pas na 2008 ontbost is en dus volgens de afspraken gemaakt in Brazil’s Soy Moratorium daarvoor niet gebruikt had mogen worden? Zo ja, bent u bereid de importeurs van deze soja daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Een deel van de soja in Rondônia wordt geproduceerd voor de lokale markt en dat gedeelte zal moeten voldoen aan eisen in de Braziliaanse boswet. Die eisen wijken af van de afspraken in het Braziliaanse soja moratorium. Zoals hiervoor bij vraag 3 aangegeven, is slechts een deel van de uit Rondônia ge-exporteerde soja bestemd voor Nederlandse consumptie; een ander deel is voor doorvoer naar andere Europese en EU-landen. In algemene zin is het deel van de soja dat is bestemd voor Nederlandse consumptie grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd (zie ook antwoord op vraag 7). Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principle’s on Business and Human Rights naleven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en risico’s voor mens en milieu, waaronder ontbossing, voorkomen en aanpakken.
Deelt u de mening dat de import van soja uit gebieden waar soja wordt geproduceerd op areaal dat door ontbossing is aangelegd, aan banden moet worden gelegd om verdere ontbossing te voorkomen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsinzet is conform het in de Kamerbrief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» uiteengezette beleid, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Welke concrete doelen stelt u zich ten aanzien van het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in 2030, zoals verwoord in uw brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel»?2
De internationale inzet van het kabinet op het gebied van bosbehoud en bosherstel richt zich op drie hoofdoelen: het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030, het uitbreiden van het wereldbosareaal met 3 procent in 2030 en het mobiliseren van de EU. Om deze doelen te realiseren zet het kabinet zich onder andere in om uiterlijk per 2030 tot ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens te komen door in EU-verband te pleiten voor ambitieuze wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Naar verwachting zal de Europese Commissie daartoe deze zomer een voorstel presenteren. Daarnaast draagt het kabinet via diplomatieke inspanningen en de financiering van bilaterale en multilaterale programma’s bij aan het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in uiterlijk 2030. Deze inzet is ook weergegeven in de kamerbrief over de internationale inzet op bossen en de reactie op de initiatiefnota Behoud het Woud (Kamerstuk 30 196, nr. 708 en Kamerstuk 35327, nr. 3).
Hoe kunt u bevorderen dat in Nederland geïmporteerde soja, ook die niet voor de Nederlandse consumptie verwerkt wordt, afgedekt wordt met Round Table on Responsible Soy(RTRS)-certificaten waarmee gewaarborgd wordt dat het om soja gaat die zonder ontbossing is geproduceerd?
In 2006 is in Zwitserland door bedrijven en NGO’s de Round Table for Responsible Soy (RTRS) opgericht. Overheden zijn geen lid van de RTRS. De RTRS heeft in 2010 de mondiale standaard voor duurzame («verantwoorde») sojaproductie vastgesteld. De RTRS-standaard is daarmee de standaard die via een mondiaal multistakeholdersproces en publieke consultaties van bedrijven, banken en NGO’s is vastgesteld. Op de achtergrond speelde en speelt Nederland een belangrijke stimulerende en faciliterende rol voor de ontwikkeling van de RTRS als organisatie en voor vaststelling van de RTRS-standaard. De Nederlandse overheid draagt bijvoorbeeld bij aan het vergroten van het bereik van de RTRS-standaard via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). De RTRS-standaard en daarvan afgeleide certificering is een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Omdat Nederland echter vooral ook doorvoerland voor soja en sojaproducten is naar andere Europese en EU-landen, voelen wij een bijzondere verantwoordelijkheid om waar mogelijk bij te dragen aan het ontbossingsvrij maken van ook deze handelsstromen. Uw Kamer is vorig jaar apart geïnformeerd over het kabinetsbeleid op het tegengaan van ontbossing (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Het kabinet heeft zich daarin onder meer vastgelegd op het zo spoedig mogelijk – en uiterlijk in 2030 – komen tot volledig ontbossingsvrije handelsketens. Verduurzaming van importen en doorvoer via Nederland naar andere Europese landen kan alleen in Europees en EU verband goed geregeld worden. Certificering zou een van de instrumenten in een pakket van EU maatregelen kunnen zijn, waar de Europese Commissie momenteel aan werkt en dat naar verwachting in de zomer wordt gepresenteerd. In een gesprek met de Europese Commissie, afgelopen april, hebben vertegenwoordigers van ADP landen op initiatief van Nederland gepleit voor effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing (cf. motie Bouali Kamerstuk 35 570, nr. 28).
Het bericht ‘Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden»?1
Ja.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat het dierenwelzijn voor de dieren die naar Hainan Ocean Paradise verhuizen voldoende gewaarborgd wordt? Worden de omstandigheden van de opvanglocatie in het land van bestemming of de lokale regels voor het houden van dolfijnen in gevangenschap bijvoorbeeld gecontroleerd alvorens een vergunning wordt afgegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Wassenberg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze dieren worden verkocht aan een park waarbij hun welzijn mogelijk achteruit gaat om het welzijn van de resterende dieren te verbeteren?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt.
Welke regels gelden er voor de vergunningverstrekking inzake een dier als een dolfijn aan landen buiten de EU?
Zie mijn antwoord op vraag 7 van het lid Wassenberg.
Welke diervriendelijkere alternatieven zijn er voor de verkoop aan het Chinese park Hainan Ocean Paradise? Is vrijlating in een afgesloten zee of volledige vrijlating bijvoorbeeld een optie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan een dierentuin zelf om een geschikte locatie te vinden voor dierentuindieren die moeten verhuizen. Een dierentuin moet kunnen aantonen dat dierenwelzijn voldoende geborgd is bij de ontvangende partij. Hier zie ik op toe.
Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het faciliteren van deze diervriendelijkere opties? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het Dolfinarium en terug te rapporteren aan de Kamer over alternatieve opties? Zo nee, waarom niet?
Er vinden op dit moment gesprekken plaats met het Dolfinarium naar aanleiding van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt ter bevordering van het dierenwelzijn. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212). In de gesprekken met het Dolfinarium is ook aandacht voor het welzijn van vertrekkende dieren. De situatie in de Chinese dierentuin wordt dan ook meegenomen in de gesprekken.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval voor de vergunningverlening voor de verkoop heeft plaatsgevonden?
Ja.
De meest giftige pesticiden die nog op de Europese markt zijn toegelaten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie in 2015 een lijst van 84 actieve stoffen in landbouwgif heeft gepresenteerd waarvan bekend is dat ze (ten minste) twee van de volgende eigenschappen hebben: slecht afbreekbaar (persistent), ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen (bioaccumulerend) en/of zeer giftig voor de mens?1, 2
De Europese Commissie heeft in 2015 een lijst gepubliceerd met daarop 81 werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Werkzame stoffen worden ingedeeld in deze categorie als ze voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage II, punt 4 van Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij kunt u denken aan: stoffen die aanzienlijk toxischer zijn dan de meerderheid van goedgekeurde werkzame stoffen of stoffen die persistent zijn en ophopen in mens of dier. Deze lijst is echter niet statisch. Zo kan bij de hernieuwing van de goedkeuring nieuwe informatie beschikbaar zijn, waardoor een stof niet meer of alsnog in deze categorie wordt ingedeeld. De meest actuele informatie hierover staat in de «EU Pesticides Database»3. Hieruit blijkt dat er op dit moment 98 werkzame stoffen zijn die in aanmerking komen om te worden vervangen. Hiervan zijn er 26 inmiddels niet meer goedgekeurd.
Werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, kunnen volgens de voorschriften veilig gebruikt worden. Anders zouden deze werkzame stoffen uiteraard niet goedgekeurd worden.
Hoeveel van deze meest giftige stoffen zijn sinds 2015 na de Europese herbeoordeling van de markt gehaald en hoeveel zijn er dus nog toegelaten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Dichloordifenyltrichloorethaan (DDT) een voorbeeld is van een stof die slecht afbreekt en zich ophoopt in het milieu en dat we daar momenteel – vijftig jaar nadat het in Europa verboden werd – nog steeds de effecten zien, zoals met de recente vondst van DDT in de eieren van grutto’s?3
Het is bekend dat DDT en de metabolieten van DDT erg langzaam afbreken in het milieu.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is stoffen die slecht afbreken of zich ophopen in het milieu, dieren of mensen ook vandaag de dag nog gebruikt mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het beoordelen van werkzame stoffen op vele aspecten. Een van deze aspecten is persistentie. Zo’n beoordeling leidt ertoe dat werkzame stoffen, die persistent zijn en waardoor het gebruik leidt tot onacceptabele risico’s voor mens, dier en milieu, niet worden goedgekeurd. Zo’n beoordeling leidt er ook toe dat werkzame toxische stoffen, die persistent zijn én ophopen in mens of dier, niet worden goedgekeurd (zie Verordening (EG) 1107/2009, bijlage II, punt 3).
Kunt u bevestigen dat lidstaten volgens de Europese verordening (EC) 1107/2009 geen landbouwgif op basis van één van deze stoffen op de «lijst ter vervanging» toe mag laten, tenzij het met een vergelijkende analyse (waarbij gekeken moet worden op welke manier deze giftige stoffen vervangen kunnen worden in de landbouwpraktijk) heeft aangetoond dat er landbouwkundig geen alternatief is?
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor een vergelijkende evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen (artikel 50 en bijlage IV).
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) voert een vergelijkende beoordeling uit op het moment dat er een aanvraag wordt ingediend voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen. Er zijn tot nu toe 33 vergelijkende beoordelingen gestart.
Zo’n vergelijkende beoordeling kan twee uitkomsten hebben, nl.
Onder bepaalde voorwaarden kan de vergelijkende beoordeling op grond van artikel 50, lid 3 van Verordening (EG) 1107/2009 worden uitgesteld en een gewasbeschermingsmiddel eenmalig worden toegelaten voor maximaal 5 jaar.
Heeft Nederland sinds de inwerkingtreding van de verordening (EU) 2015/408, zoals voorgeschreven, bij alle aanvragen voor goedkeuring van landbouwgif met stoffen die op de «lijst ter vervanging» staan een vergelijkende analyse uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en hoeveel van dergelijke analyses heeft Nederland sinds 2015 wel uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel middelen zijn als gevolg daarvan niet toegelaten op de Nederlandse markt?
De afgeronde vergelijkende beoordelingen – in totaal 8 – hebben tot nu toe niet geleid tot het niet meer toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Er bleken voor deze gewasbeschermingsmiddelen geen alternatieven te zijn, die voldeden aan de criteria zoals gespecificeerd in artikel 50 en bijlage IV van Verordening (EG) 1107/2009.
Indien u niet alle middelen heeft verboden, kunt u uitleggen waarom u middelen met stoffen die slecht afbreekbaar, ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen en/of zeer giftig voor de mens zijn, niet heeft verboden om de volksgezondheid, dierenwelzijn en het milieu te beschermen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6 en 7.
Heeft Nederland bij deze vergelijkende analyses ook gekeken naar niet-chemische alternatieven en preventiemethodes, zoals verplicht onder de richtlijn (EC) 1107/2009?4
Ja, het Ctgb voert de vergelijkende beoordeling uit conform Verordening (EG) 1107/2009. Dit betekent dat bij de landbouwkundige beoordeling getoetst dient te worden of een chemisch of niet-chemisch alternatief (zoals mechanische onkruidbestrijding) beschikbaar is en of dit alternatief geen significante economische en praktische nadelen heeft. Ook wordt getoetst of het risico op resistentieontwikkeling zo klein mogelijk wordt gehouden en rekening wordt gehouden met de gevolgen voor kleine toepassingen. Dit kan alleen als deze effecten van het alternatief bekend zijn. Veel alternatieven, zoals de strokenteelt, zijn nog in ontwikkeling en kunnen dus nog niet dienen als geschikt alternatief.
Zijn opties als mechanische onkruidbestrijding, weerbare teeltsystemen (zoals strokenteelt) en bloemrijke akkerranden ten behoeve van natuurlijk plaagbestrijding hierin ook meegenomen? Zo nee, waarom vormde dit geen onderdeel van de analyses?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat één van de stoffen op de «lijst ter vervanging» difenoconazool is, dat niet alleen slecht afbreekbaar in het milieu is en zeer giftig voor mensen, maar ook nog eens resistentie bij ziekmakende schimmels kan veroorzaken en dat de Tweede Kamer al sinds 2014 van de markt af wil hebben?5
Het klopt dat difenoconazool een van de werkzame stoffen is die in aanmerking komen om te worden vervangen op grond van het criterium voor persistentie en toxiciteit voor waterorganismen.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb momenteel een vergelijkende analyse laat uitvoeren voor difenoconazool? Kunt u bevestigen dat niet-chemische alternatieven en preventiemethodes zoals alternatieve teeltsystemen hierin meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het Ctgb verstrekt geen informatie over lopende aanvragen, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Ik heb in de antwoorden op vraag 9 en 10 aangegeven dat het Ctgb alternatieven meeneemt in een vergelijkende beoordeling als de effecten hiervan bekend zijn.
Kunt u bevestigen dat uw Toekomstvisie gewasbescherming 2030 stelt: «in 2030 bestaat de land- en tuinbouw in Nederland uit een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen, waardoor ziekten en plagen veel minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk kan worden voorkomen»?
Dit is inderdaad een citaat uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Deelt u het inzicht dat de omschakeling naar weerbare teeltsystemen om het gebruik van de stoffen op de «lijst ter vervanging» zo snel mogelijk te stoppen dus goed binnen uw toekomstvisie past?
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische afname van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden dan worden er bij voorkeur laag-risicomiddelen gebruikt met nagenoeg geen emissie naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Het Uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op het ontwikkelen van nieuwe handelingsperspectieven en het inzichtelijk maken van beschikbare handelingsperspectieven voor de agrarische ondernemer, waardoor het mogelijk wordt om de genoemde ambities te realiseren. Ik ga er vanuit dat een deel van deze handelingsperspectieven gebruikt zal kunnen gaan worden in de vergelijkende beoordeling.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de Europese Commissie heeft aangekondigd de regels rondom de vergelijkende beoordeling te willen vereenvoudigen. Volgens de Commissie zijn de huidige regels complex en niet voldoende effectief. Ik ben in afwachting van een voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 27 858, nr. 515).
Deelt u de mening dat er in het licht van de biodiversiteitscrisis en ten behoeve van de volksgezondheid zo snel mogelijk een verbod moet komen op alle soorten landbouwgif met stoffen die op de Europese «lijst ter vervanging» staan? Deelt u de mening dat zo’n verbod de transitie naar duurzame en weerbare teeltsystemen zal versnellen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
De aanleg van een elektriciteitskabel door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Bas van 't Wout (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Erfenis van Wiebes: ongerept Schier gaat op de schop» en «Voorkom aanleg stroomkabels door kwetsbaar Wad»?1 2
Ja.
Klopt het dat u heeft gekozen voor de aanlanding en aansluiting van een elektriciteitskabel voor wind op zee, het zogenaamde tracé Eemshaven West, welke dwars door Schiermonnikoog en dwars door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee loopt? Zo nee, wanneer zult u de definitieve keuze maken, waar hangt dit van af en is er nog ruimte voor de Kamer om input te leveren?
Er is nog geen besluit voor een tracé genomen. In januari van dit jaar is het voorkeursalternatief bekend gemaakt voor het tracé dat windpark Ten noorden van de Waddeneilanden moet aansluiten op het hoofdspanningsnet. Dit is tracé Eemshaven west geworden. Deze keuze is gemaakt vanuit de integrale effectenanalyse (IEA) waar naast een eerste fase milieueffectrapportage ook de aspecten omgeving, kosten, techniek en toekomstvastheid onderdeel van uitmaakte. Op dit moment wordt er verder gewerkt aan de uitwerking en optimalisatie van het tracé. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route en de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel daaraan wordt de komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Dit onderzoek wordt nadrukkelijk in samenwerking met regionale overheden en partijen in het Omgevingsberaad vormgegeven. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief, hiervoor wordt het Omgevingsberaad ook om een advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Het uiteindelijk vast te stellen voorkeursalternatief wordt vervolgens vastgelegd in een Ontwerp Inpassingsplan/Projectbesluit welke ter inzage wordt gelegd met het oog op formele inspraak.
Beaamt u dat er veel zorgen en weerstand zijn vanuit de regio en vanuit natuur- en milieuorganisaties over de mogelijke komst van het tracé Eemshaven West?
De afgelopen maanden heeft het project veel aandacht van uw Kamer, de natuur- en milieuorganisaties, het Omgevingsberaad, de Beheerautoriteit Waddenzee, de beheerders en de media gehad. En ik snap dat ook en ik deel de zorgen. In dit project komen de afspraken voor een duurzame energievoorziening samen met een zeer waardevol kwetsbaar Unesco Werelderfgoed natuurgebied dat we dienen te beschermen. De regio heeft ook behoefte aan inzicht in de totale opgave voor het Waddengebied, in ieder geval tot aan 2030. De komende maanden worden gebruikt om in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) te onderzoeken welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te realiseren. In het verlengde daarvan wordt ook onderzocht of er ruimtelijke mogelijkheden zijn om tevens de verduurzamingsambities van Noord Nederland te accommoderen. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden (NOZ TNW) verder uit gewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Ook heb ik aangegeven dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Beaamt u dat het lokaal bestuur, zoals gedeputeerde staten Groningen, in eerste instantie de voorkeur gaf aan het tracé Eemshaven Oost, maar dat u het lokaal bestuur heeft overtuigd van de onmogelijkheid van dit tracé? Zo nee, waarom niet?
In het regioadvies van dertien regionale en lokale overheden van oktober 2020 is er door de regiopartijen een sterke wens uitgesproken om de windenergie te laten aanlanden in de Eemshaven. De regio geeft aan dat de provincie Groningen zich positioneert als dé energieprovincie van Nederland. In dat kader wil de provincie graag grote hoeveelheden groene stroom laten aanlanden ten gunste van de verduurzaming van industrie in de Eemshaven/Eemsdelta en als stimulans van de (groene) waterstofeconomie in de regio, aansluitend bij het Waterstofinvesteringsplan Noord-Nederland.
Van de drie onderzochte tracés naar Eemshaven valt het tracé Eemshaven midden af omdat het naar verwachting niet vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de grote impact op natuur en milieu door grote baggervolumes en vertroebeling. Daarmee blijft een keuze over tussen de tracés Eemshaven west en Eemshaven oost. De regio geeft aan dat Eemshaven oost het beste aansluit bij de regionale belangen vanwege maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing en -kwaliteit. Eemshaven west wordt door de regio ter overweging meegegeven omdat uit de IEA afgeleid kan worden dat het tracé Eemshaven oost niet haalbaar lijkt vanwege technische complexiteit, minimale ruimte en twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. Wat ik tevens meeweeg is de bredere context van de energietransitie en de planning die daarbij hoort. De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de Routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig, naar verwachting met gelijkstroomkabels of waterstofleidingen. De aanleg hiervan heeft naar verwachting meer impact op de natuur dan de wisselstroomverbinding van het NOZ TNW project op het west tracé, dat als voorkeursalternatief is aangewezen. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen. Dit wordt nader onderzocht in de Verkenning Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) ter voorbereiding op de vaststelling van een nieuwe wind op zee opgave.
Beaamt u dat u het tracé Eemshaven Oost achter wilt houden voor toekomstige aanlandingen en dat u dit niet heeft gecommuniceerd in het regioadvies, waardoor essentiële informatie niet (tijdig) is gedeeld met de regio? Zo nee, waarom niet?
Het regioadvies is opgesteld door de regionale overheden. Ik heb met hen in juni 2020 de integrale effectenanalyse (IEA) gedeeld waarin zowel milieu informatie is opgenomen als omgevingsaspecten, technische impact, kosten en toekomstvastheid. Zowel in de IEA als in een gezamenlijk met de regionale overheden uitgevoerde Joint Fact Finding (zomer 2020) naar de mogelijkheden voor een kabelcorridor is de informatie over toekomstige aanlandingen gedeeld. In zijn reactie op het regioadvies waarin het voorkeursalternatief is gepresenteerd op 14 januari heeft toenmalig Minister Wiebes de motivatie met de regio gedeeld. In deze brief aan de regiopartijen, welke op 9 april ook met u is gedeeld geef hij aan dat hij de tracékeuze in de bredere context van de energietransitie plaats. «De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig. Als ik nu dit tracé zou kiezen, dan is er daarna geen ruimte meer voor de aanlanding van toekomstige windparken op zee. Toekomstige windparken op zee zullen verder uit de kust liggen en grotere vermogens hebben. Aanlanding met één of meer gelijkstroomkabels of waterstofleidingen ligt dan voor de hand. Deze verbindingen worden met groter en zwaarder materieel aangelegd en hebben daardoor meer effect op de natuur dan een wisselstroomverbinding. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen van wind op zee die zoals gezegd tijdens aanleg een grotere impact zullen hebben op de natuur.»
Vindt u dat stakeholders voldoende zijn meegenomen en er maatschappelijk draagvlak bestaat voor het tracé Eemshaven West? Zo ja, waarom heeft u in uw proces tot het komen van deze keuze de nieuwe Waddengovernance: Beheerautoriteit Wadden en Omgevingsberaad Wadden niet betrokken?
Er loopt al ruim twee jaar een proces waarbij zowel met verschillende omgevingspartijen, regionale overheden als met individuele bewoners is gesproken. In een veelvoud aan werksessies, bewonersavonden en raadsavonden is in eerste instantie gesproken over welke tracés er onderzocht moeten worden. Dit heeft geresulteerd in negen onderzochte tracés waarvan er vier door de omgeving zijn ingebracht. Uiteindelijk hebben de dertien regionale overheden gezamenlijk een advies gegeven op basis van de Integrale Effecten Analyse, de milieueffectrapportage, de reactie van Rijkswaterstaat in zijn hoedanigheid als beheerder van de Waddenzee en het advies van de Commissie m.e.r. Deze zijn door de regionale overheden voorgelegd aan de eigen Raden en Staten. Het tracé Eemshaven West was in dit regioadvies nadrukkelijk een optie omdat ook de decentrale overheden de complexiteit van het oostelijk tracé herkennen.
De nieuwe Waddengovernancestructuur is tot stand gekomen parallel aan de voorbereiding van besluitvorming over een voorkeurstracé voor TNW. Verschillende individuele organisaties betrokken bij onder meer het Omgevingsberaad zijn vanaf het begin van het project betrokken geweest in verschillende bijeenkomsten. Het Omgevingsberaad bestaat sinds januari 2020 en de Beheerautoriteit Waddenzee is op 1 maart 2020 van start gegaan. Er is goed contact met het Omgevingsberaad over de keuze van een tracé en er zijn contacten met de Beheerautoriteit Waddenzee als onderdeel van de nieuwe governance over toekomstige kabels en over de studie naar innovatieve technieken om de Wadden te doorkruisen die in het kader van de VAWOZ wordt gedaan.
Ook zal het Omgevingsberaad om advies gevraagd worden en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Bent u bereid om alsnog een tracé te kiezen dat past bij de regionale voorkeur en minder schade aan de natuur zal opleveren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 mei jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3 heb ik aan u aangegeven dat er momenteel verder gewerkt wordt aan de uitwerking van het tracé Eemshaven west. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route, de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel wordt komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke ruimtelijke mogelijkheden er hier nog voor zijn. In het najaar bekijk ik of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben op het gekozen voorkeursalternatief. Hierbij weeg ik zowel de natuureffecten van de TNW kabel als de natuureffecten van toekomstige kabels. Zo kan er integraal een toekomstbestendige en verstandige keuze worden gemaakt met de minste schade voor de natuur. Voor deze keuze wordt het Omgevingsberaad om advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Welke rol hebben en hadden uw collega’s, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de beslissing over de locatie voor de aanleg van een elektriciteitskabel in zee?
Samen met mijn collega van BZK ben ik verantwoordelijk voor de keuze van het voorkeursalternatief en de ruimtelijke besluiten die hierbij horen op grond van de Rijkscoördinatieregeling. De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betrek ik vanuit hun eigen rollen, verantwoordelijkheden en expertise bij deze besluitvorming. Daarnaast is Rijkswaterstaat door EZK – zoals te doen gebruikelijk – informeel geraadpleegd als beheerder van de Waddenzee en is daarnaast bevoegd gezag voor de Waterwet en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.
Klopt het dat het tracé Eemshaven Oost vanuit milieuaspecten, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde Milieu Effect Rapportage, het meest optimale tracé is? Zo nee, waarom niet?
Alle tracés hebben op milieuaspecten negatieve effecten. Waarbij Eemshaven oost het kleinste aantal negatieve beoordelingen heeft van de alternatieven naar de Eemshaven, de tracés naar Burgum hebben minder milieueffecten en zijn goedkoper maar konden op onvoldoende draagvlak rekenen bij de regionale overheden. Hiermee kan niet direct worden gesteld, dat Eemshaven Oost het meest optimale tracé is naar de Eemshaven vanuit milieu optiek, omdat de aard en omvang van het effect en mitigeerbaarheid en mogelijkheden tot optimalisatie van het tracé van invloed zijn op de totale milieu impact. Uit de uitgevoerde milieueffectrapportage blijkt ook dat voor de route Eemshaven Oost er nog steeds sprake is van tijdelijke negatieve milieueffecten. En daar zit het dilemma. De keuze voor het voorkeurstracé is een integrale afweging waarbij ook toekomstvastheid, omgeving, kosten en techniek criteria zijn. In het kader van toekomstvastheid kijk ik verder dan alleen één project. In vraag vier heb ik verdere uitleg gegeven over waarom voor de project kiezen voor het west tracé per saldo zorgt voor minder impact op het milieu.
Waarom legt u de Agenda voor het Waddengebied 2050, die pas is getekend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, naast u neer, door uw keuze voor het tracé Eemshaven West?
De Agenda voor het Waddengebied beschrijft de ontwikkelingen en opgaven waarvoor het gebied staat. In de Agenda wordt precies het dilemma beschreven waar ik ook voor sta. Noord-Nederland heeft de ambitie om koploper te zijn in de energietransitie. Tegelijkertijd speelt deze transitie zich af in en rond een kwetsbaar werelderfgoed Waddenzee waarbij natuur en het open landschap belangrijke kernwaarden zijn. Tevens behoort het kustgebied tot een van de beste landbouwgronden van Europa. Hierbij worden als opgaven genoemd het benutten van de kansen die de energietransitie met zich mee brengt voor behoud en versterking van de werkgelegenheid in het Waddengebied. En het op een zorgvuldige manier, met zo min mogelijk effect op de natuurwaarden, aanleggen van kabels en (buis)leidingen voor de energietransitie door de Waddenzee en in het Waddengebied. Dat is ook mijn ambitie.
Door met dit windpark aan te landen in de Eemshaven wordt er gehoor gegeven aan de energieambitie in Noord-Nederland en rekening gehouden met het uitgangspunt in de Agenda dat de aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee van de Noordzee naar het vaste land en naar de Waddeneilanden in beginsel dient aan te sluiten bij bestaande corridors (westzijde nabij Den Helder en oostzijde nabij de Eemshaven) Het VKA is zo gekozen dat de bestaande corridor optimaal kan worden gebruikt voor toekomstige verbindingen en de natuur effecten van meerdere kabels per saldo het kleinst zijn.
Beaamt u dat in milieueffectrapport (MER) fase 2 zal blijken of het voorkeursalternatief Eemshaven West zonder «significante natuurschade» door het Wad kan gaan? Wat wordt beschouwd als «significante natuurschade» en bij welke verwachte natuurschade kan het tracé geen doorgang vinden?
Op dit moment wordt in MER fase 2 het tracé nader uitgewerkt en onderzocht om significante effecten te kunnen beoordelen. Er is geen kwantitatieve normering om significantie te bepalen. De beoordeling van significantie vindt plaats door ecologen en wordt getoetst door LNV in de vergunningen procedure op basis van de Wet natuurbescherming.
Onderdeel van MER fase 2 is een Passende Beoordeling. Uit de Passende Beoordeling zal moeten blijken of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten. Het tracé heeft geen doorgang als er significante effecten zijn èn als er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn of compensatie niet mogelijk blijkt.
Beaamt u dat het proces van de invulling van de randvoorwaarden momenteel gaande is?
Ja dit proces loopt nu in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en de betrokken stakeholders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de randvoorwaarden worden omgezet in harde garanties, waar niet van mag worden afgeweken? Kunt u toezeggen dat álle te nemen natuurmaatregelen stuk voor stuk bindend worden opgenomen in het inpassingsplan?
Naast de wettelijke natuurherstelmaatregelen heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat er bij dit project een pakket aan «plus-maatregelen» komt. Dit zijn maatregelen waarmee we ons ten doel stellen om het gebied daar waar mogelijk binnen dit project te versterken op het gebied van landbouw, natuur en energietransitie. De maatregelen komen samen met de omgeving tot stand en zullen worden geborgd in het inpassingsplan of het bijbehorende landschapsplan.
Beaamt u dat de werkzaamheden voor de aanleg van de kabel gedurende minstens vier jaar een enorme aanslag zullen vormen op de flora en fauna van Schiermonnikoog en dat hiermee ook voor vier jaar de stilte en ongereptheid van het Nationaal Park Schiermonnikoog in gevaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er aan de optimalisatie van het tracé en de aanlegtechnieken gewerkt. Afhankelijk van de gekozen techniek zullen de werkzaamheden op Schiermonnikoog variëren van grofweg enkele weken tot ongeveer vier. Tijdens de aanleg zal er gekeken worden of op werkterreinen bijvoorbeeld maatregelen getroffen kunnen worden om eventuele overlast voor de natuur te minimaliseren. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld speciale groene lampen, geluidsschermen en het vermijden van bijvoorbeeld het broedseizoen. De werkzaamheden van het totale project zullen naar verwachting vier jaar bedragen. Echter zal er niet op alle plekken gelijktijdig worden gewerkt.
Kunt u inzicht geven in de aard (maatregelen) en omvang (budget) van de compensatie die nodig zal zijn om schade aan de natuur te «repareren» bij uw keuze voor aanlanding van tracé Eemshaven West (dwars door Schiermonnikoog, door Werelderfgoed Waddenzee, door kwelders en door akkergronden)? Zo nee waarom niet?
Momenteel wordt het VKA-tracé geoptimaliseerd, op basis van het uiteindelijke tracé kan de (wettelijke) compensatie- en mitigatieopgave pas bepaald worden. Het is nu nog te vroeg in het proces om hier antwoord op te geven.
Wel is er al een Pilot met de Natuur- en Milieufederaties (NMF’s) van Fryslân en Groningen gestart toen er nog 9 tracés in onderzoek waren, dus voordat het voorkeurstracé bekend werd gemaakt. De NMF's hebben, samen met hun achterban, ideeën aangeleverd ten behoeve van de ecologische inpassing. Op basis hiervan is voor het voorkeurstracé Eemshaven west een selectie gemaakt. Deze selectie van ideeën worden in een werkgroep met natuur- en milieuorganisaties verder besproken en uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergroten van bestaande oester- en mosselbanken en zeegrasvelden of extra herstelwerkzaamheden aan de kwelders. De uitkomst van de uitgewerkte ideeën zullen worden benut bij het verdere traject.
Naast de wettelijke compensatie in de vorm van natuurherstel heb ik aangeven dat er ook een pakket aan «plus»-maatregelen opgesteld kan worden om onder andere de natuur te versterken. Hier kunnen de voorgestelde ideeën uit de eerder genoemde Pilot voor bekeken worden, maar ook kunnen er nog nieuwe ideeën door de stakeholders aangedragen worden.
Klopt het dat het datacenter van Google gaat uitbreiden in de Eemshaven? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zijn er bijvoorbeeld al vergunningen aangevraagd of vergeven?
Ja dit klopt, de meest recente uitbreiding is vergund door de Provincie Groningen.
Kunt u aangeven hoeveel stroom, afkomstig van de windmolens in de Waddenzee, zal gaan naar het datacenter van Google en de mogelijke uitbreiding ervan?
Alle stroom van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden komt terecht op het Nederlandse Hoogspanningsnet en zal zodoende generiek beschikbaar zijn voor zowel bedrijven als bewoners.
Hoeveel windstroom zal er naar de industrie in de Eemshaven gaan? Welke andere plannen liggen klaar voor de Eemshaven, zoals dat voor de bouw van een elektrolyser voor groene waterstof? Hoeveel groene windstroom zal hiervoor ingezet worden?
De plannen van het Industriecluster Eemshaven zijn vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) van Noord Nederland. Er is een forse groei van duurzame elektriciteit (met name wind op zee) nodig om de elektrificatie en vergroening van de industrie (met behulp van groene waterstof) te kunnen faciliteren. De vraag naar (duurzame) elektriciteit zal volgens plannen van de provincie Groningen groeien van 408 MW in 2020, naar 7.125 MW in 2030.
Klopt het dat onder het tracé Eemshaven Oost mogelijk munitie-depots liggen, waar dan een elektriciteitskabel dwars doorheen moet?
Nee, voor zover bekend, ligt er in het tracé Eemshaven Oost geen munitiedepot. Wel bestaat er in de Waddenzee altijd een kans op de aanwezigheid van losse zeemijnen. In het oostelijke tracé is de kans op de aanwezigheid van die zeemijnen groter. Dit volgt uit onderzoeken van mer fase 1. Bij de overige alternatieve tracés is de kans op aanwezigheid van zeemijnen minder groot of niet aanwezig.
Biedt de aanleg van een kabel, in dit geval meerdere kabels via het oostelijke tracé dan niet juist niet een goede gelegenheid om deze depots samen met de Duitsers op te ruimen, om te voorkomen dat munitie verroest en mogelijk de natuur zal aantasten?
Oude depots in het Oostelijke tracé (Eems estuarium) zijn, voor zover bekend, inmiddels geruimd en dus niet meer aanwezig.
Het lage btw-tarief op sierteeltproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat sierteeltproducten, zoals bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten onder het lage btw-tarief van 9% vallen, in plaats van het algemene btw-tarief van 21%?1
Ja, deze goederen worden belast tegen een verlaagd btw-tarief.
Kunt u bevestigen dat deze verlaging in 1975 is doorgevoerd om «bloemen en planten betaalbaar te maken voor lage inkomensgroepen en om omzet en werkgelegenheid in de tuinbouw te stimuleren»?2
Ja, deze regeling is om deze redenen op initiatief van de Tweede Kamer ingesteld en geldt sinds 1 januari 1975.
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?3
Uitgedrukt in de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen (kg werkzame stof) per hectare worden er in de genoemde teelten (bloembollen en -knollen, bloemen onder glas) relatief de meeste middelen gebruikt. Volgens de CBS-gegevens 2012 en 2016 is er over deze jaren voor deze gewassen sprake van een daling in kg actieve stof/ha. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wordt hard gewerkt aan een voortzetting van deze lijn.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen de laatste decennia is toegenomen, waarmee ook het gemiddelde gebruik van landbouwgif per hectare in Nederland is toegenomen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Volgens de CBS-cijfers is het areaal sierteelt in Nederland gekrompen vanaf 2000 tot heden.
Kunt u bevestigen dat de werkgelegenheid in de sierteeltsector grotendeels wordt vervuld door arbeidsmigranten? Zo ja, kunt u erop reflecteren of dit de werkgelegenheid is die u wilt stimuleren?
Arbeidsmigranten spelen een belangrijke rol in de sierteeltsector. Door het vrij verkeer van werknemers en diensten staat het EU-burgers vrij om in Nederland in deze sector te komen werken. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.
Kunt u bevestigen dat LTO Nederland juist pleit voor meer robotisering om de afhankelijkheid van arbeid in de sierteelt te verminderen?4
Ja, in het door u aangehaalde artikel pleit LTO voor een tweede mechaniseringsslag en robotisering om de afhankelijkheid van arbeid te verminderen.
Deelt u het inzicht dat het niet te verdedigen is dat bloemen en planten door middel van een verlaagd btw-tarief wel betaalbaar gemaakt worden voor lage inkomensgroepen, maar andere luxeproducten niet?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Volgens de btw-richtlijn is het Nederland toegestaan om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen en diensten waaronder bloemen en planten. Nederland heeft sierteeltproducten onder het verlaagde tarief gebracht. De door Nederland onder het verlaagd tarief vallende goederen betreffen niet uitsluitend goederen welke tot de primaire levensbehoeften gerekend kunnen worden. Ook boeken, kranten, tijdschriften, bioscoop-, circus-, dierentuin- en theaterbezoek vallen bijvoorbeeld onder het verlaagde btw-tarief.
Deelt u het inzicht dat het stimuleren van de omzet van de sierteeltsector de enige van de drie bovengenoemde redenen is die overblijft ter verdediging van het lage btw-tarief?
Nee, dat inzicht deel ik niet. De oorspronkelijk redenen voor het invoeren van een verlaagd btw-tarief gelden nog steeds. Uit het LEI-rapport Fiscale faciliteiten agrosector uit 2014 en het door onderzoeksbureau SEO uitgevoerde beleidsonderzoek agrobeleid uit 2019 volgt onder meer dat een btw-verhoging primair effect heeft op de consumentenbestedingen in Nederland. De consumentenbestedingen in sierteeltproducten zijn namelijk gevoelig voor veranderingen in de prijs, met name voor de lage inkomens.
Deelt u de mening dat deze vervuilende sector, die financieel goed presteert5 en ruimtelijk groeit, maar niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, niet langer extra financieel gestimuleerd zou moeten worden?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet acht de hierboven genoemde argumenten voor een verlaagd tarief nog steeds valide. Los daarvan is het kabinet van mening dat de milieudruk van de sierteelt sector verminderd moet worden en heeft daarvoor het nodige beleid ingezet. Ook de sector zelf is van mening dat haar milieubelasting moet verminderen. De cijfers van het CBS tonen een verlaging van het gebruik per hectare, zie ook antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om bij de begroting voor 2022 sierteeltproducten weer gewoon in het hoge btw-tarief te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de hiervoor genoemde redenen voor behoud van het verlaagd tarief op sierteeltproducten heeft het kabinet op dit moment geen voornemen om sierteeltproducten onder het algemeen tarief te plaatsen. Er zal in 2022 een brede evaluatie van het lage btw-tarief, inclusief sierteelt, plaatsvinden.
het voornemen tot overeenkomst voor stikstofsaldering ‘Valkenhorst’ waar het Rijksvastgoedbedrijf van plan is om de stalvergunning van drie agrarische bedrijven te gebruiken voor het compenseren van de stikstofdepositie die nodig is voor de bouw van 800 woningen en een gezondheidscentrum. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het biedboek Valkenhorst?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf de ontwikkelrechten van 800 woningen en een gezondheidscentrum aanbiedt in ruil voor de stikstofruimte van drie veehouderijen?
De provincie Zuid-Holland, de gemeente Katwijk, de gemeente Wassenaar en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Minister voor Milieu en Wonen hebben begin 2020 overeenstemming bereikt over de bouw van 5.600 woningen op voormalig Vliegkamp Valkenburg. Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staatssecretaris van BZK voornemens een overeenkomst aan te gaan waarbij een private partij de bij haar in bezit zijnde (stal)vergunningen van drie (agrarische) bedrijven binnen het bestemmingsplangebied inzet als stikstofsalderingsmaatregel ten behoeve van het bestemmingsplan Valkenhorst (interne saldering). Met de stikstofsalderingsmaatregel kan de ontwikkeling van de nieuwe wijk Valkenhorst door de gemeente Katwijk planologisch mogelijk worden gemaakt. Onderdeel van de overeenkomst is de verkoop van gronden door het Rijksvastgoedbedrijf op voormalig Vliegkamp Valkenburg (inclusief het recht voor de ontwikkeling van 800 woningen en een gezondheidscentrum) aan deze private partij, tegen een marktconforme grondwaarde. De waarde die dit ontwikkelrecht vertegenwoordigt is niet een waarde per bedrijf en per kilogram stikstof, maar bestaat uit het verkrijgen van een recht om de kavels bouwrijp af te nemen, waarbij de koper een marktconforme waarde betaalt voor de grond.
Welke waarde vertegenwoordigt dit ontwikkelrecht volgens u per bedrijf en per kilogram stikstof, mede gelet op de toelichting bij het biedboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat de stikstofruimte van agrarische bedrijven, vooral in de Randstad, bij dit soort bedragen tot op grote afstand van stedelijke ontwikkeling wordt weggekocht en werkt deze ontwikkeling leegstand op het platteland niet in de hand, met alle risico’s van dien voor de leefbaarheid (waaronder ondermijning)?
Ik begrijp dat het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven bij u zorgen over ongewenste effecten met zich meebrengt. Het kabinet heeft daarom samen met de provincies verschillende maatregelen getroffen voor een zorgvuldige manier van extern salderen met veehouderijbedrijven, waaronder om te beginnen de openstelling van één jaar, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting daarna. Ook het maandelijks monitoren van ongewenste effecten maakt hiervan deel uit. Over deze en de andere waarborgen heeft het kabinet u eerder geïnformeerd; ik verwijs naar mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Ook bij het extensiveren van landbouwbedrijven kan gebruik worden gemaakt van extern salderen. Dit is in lijn met Rijks- en provinciebeleid, waarin natuurherstel en het voorkomen van verdere economische schade centraal staan. Het bevoegd gezag (veelal provincies) is verantwoordelijk voor de verlening van vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
In deze specifieke situatie gaat het overigens om 3 agrarische bedrijven die zijn gesitueerd binnen het plangebied waar reeds woningbouw was voorzien. Hier is sprake van intern salderen en is geen sprake van een grote afstand tussen de (opgekochte) agrarische bedrijven en de stedelijke ontwikkeling.
Werkt deze ontwikkeling door prijsopdrijving de transitie naar grondgebonden en/of kringlooplandbouw, waar juist meer landbouwgrond onder het bedrijf nodig is, niet tegen? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 4.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Dolfinarium stopt met showelementen in voorstellingen» en «In diervriendelijker Dolfinarium hoeven dolfijnen geen kunstjes te doen, maar critici zijn niet blij»?1 2
Ja.
Klopt het dat het Dolfinarium acht dolfijnen (tuimelaars), twee walrussen en twee zeeleeuwen verkoopt aan het park Hainan Ocean Paradise in China?
Ik heb van het Dolfinarium begrepen dat zij voornemens zijn acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan een Chinese dierentuin over te dragen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium, dat officieel nog steeds over een dierentuinvergunning beschikt, dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen verkoopt aan een pretpark, waar dieren nog steeds als enige taak hebben om het publiek te amuseren in shows?
Ik vind het belangrijk dat dierentuindieren die overgedragen worden goed terecht komen. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt. Indien er signalen zijn dat dit niet het geval is, wordt dit op voorhand onderzocht.
Zullen de dieren die door het Dolfinarium zijn verkocht aan het pretpark ook worden ingezet als performer in voorstellingen? Zo ja, wat vindt u ervan dat het Dolfinarium deze dieren verkoopt met dit doel?
Het is waarschijnlijk dat de dieren deel zullen nemen aan dierpresentaties in de dierentuin van bestemming. Ik vind het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. Educatie en conservatie moeten immers centraal staan in dierentuinen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Het ligt echter niet in mijn bevoegdheid om de dierpresentaties in China te toetsen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat deze dieren hiervoor ook nog eens helemaal naar China worden gevlogen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. De dieren kunnen pas vertrekken als het zeker is dat de Chinese dierentuin aan de Nederlandse normen voor dierenwelzijn voldoet, zoals ik heb toegelicht bij vraag 3. Daarnaast moet dierenwelzijn tijdens transport voldoende geborgd zijn. De dierenwelzijnseisen voor het vervoer per vliegtuig zijn vastgelegd in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association).
Ziet u mogelijkheden om de uitvoer van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen naar het Chinese pretpark tegen te houden?
Het Dolfinarium moet voldoen aan de geldende regelgeving, anders kunnen de dieren niet vertrekken. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin zich hier niet aan houdt, kan gehandhaafd worden op het niet naleven van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren of op betreffende veterinaire en CITES-regelgeving.3
Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen mogelijkheid of reden om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Welke regels, zoals uit een transportverordening, gelden voor de export van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen? Welke exportdocumenten zijn er vereist voor de export van deze dieren? Bent u bereid deze exportdocumenten, evenals de aanvraag voor de uitvoer van deze dieren met de Kamer delen?
Voor de export voor deze dieren geldt veterinaire en CITES-regelgeving4, en worden eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld.
Voor dolfijnen en walrussen, die worden beschermd onder het CITES-verdrag, is bij uitvoer een CITES exportvergunning nodig. CITES reguleert de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten om uitsterven van de soorten in het wild te voorkomen. Voor het verkrijgen van een vergunningen dient de legale herkomst van de dieren te worden aangetoond. Ook eist CITES dat de dieren vervoerd worden in overeenkomst met de IATA-normen voor dierenwelzijn tijdens transport.5
Zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag. Voor deze soort zijn dan ook geen CITES documenten nodig om de dieren te exporteren.
Bijgevoegd vindt u de CITES exportvergunningen die aan het Dolfinarium zijn verstrekt en bijbehorende aanvraag.6
Kort voordat dieren daadwerkelijk op transport gaan, vindt een veterinaire keuring plaats. Deze keuring is nodig voor het verkrijgen van een veterinair certificaat. Het veterinair certificaat is een verklaring waarin staat dat de dieren gezond zijn en niet aan een (dier)ziekte lijden, en geeft aan dat de dieren aan de gezondheids- en importeisen van het land van bestemming voldoen. Zonder dit certificaat kunnen de dieren niet naar China geëxporteerd worden.
Los van de CITES- en veterinaire regelgeving, moet worden voldaan aan artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren, waarin staat dat een dierentuin zich ervan moet hebben verzekerd dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor Nederlandse dierentuinen gelden. Voordat de dieren kunnen vertrekken, wordt onderzocht of hieraan voldaan wordt.
Hoe controleren de Nederlandse autoriteiten of de opvanglocatie in het land van bestemming geschikt is voor de dieren en welke inhoudelijke eisen daar gelden? Hoe waarborgt de Chinese wetgeving het welzijn van dolfijnen in gevangenschap?
Een dierentuin draagt zelf de verantwoordelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de dieren op een geschikte locatie terecht komen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ziet er, in het kader van handhaving op het Besluit houders van dieren, op toe dat dierentuinen voldoende onderzoek naar de locatie van bestemming doen. Als er twijfel bestaat of een partij die dieren ontvangt voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit houders van dieren, kan RVO.nl aanvullend onderzoek doen. RVO.nl kan daarbij bijvoorbeeld extra informatie bij de dierentuin opvragen of contact opnemen met expertgroepen, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), EAAM (European Association of Aquatic Mammals) of vergelijkbare organisaties in andere delen van de wereld om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in de nieuwe dierentuin.
De wetgeving in het land van bestemming is in dit kader dus niet relevant, omdat de ontvangende partij moet voldoen aan de normen voor het houden, huisvesten en verzorgen van de dieren die voor dierentuinen zijn vastgelegd in de Nederlandse regelgeving.
Bent u bereid zich in te zetten om deze dieren niet naar een pretpark in China te laten gaan, maar naar een opvangcentrum in Europa met meer semi-natuurlijke leefomstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium door zal gaan met het organiseren van shows? Kunt u bevestigen dat daarbij niet wordt uitgesloten dat dieren nog steeds onnatuurlijk gedrag moeten gaan vertonen?
Het is dierentuinen toegestaan om educatieve dierpresentaties te geven. Daarbij is het van belang dat natuurlijk gedrag centraal staat en er een duidelijke en eenduidige educatieve boodschap wordt uitgedragen. Het Dolfinarium moet zich hier, net als alle andere dierentuinen in Nederland, aan houden. De invulling van de dierpresentaties in het Dolfinarium is ook onderdeel van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage7 bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212).
Kunt u bevestigen dat moderne dierentuinen hun bestaansrecht mede ontlenen aan hun bijdrage aan het behoud van bedreigde diersoorten? Zo ja, in welk opzicht draagt het Dolfinarium Harderwijk bij aan het soortbehoud van de gehouden soorten? Welke in het Dolfinarium gehouden dolfijnsoorten worden met uitsterven bedreigd?
Iedere dierentuin in Nederland moet bijdragen aan de instandhouding van diersoorten zoals is vastgelegd in artikel 4.10 van het Besluit houders van dieren. Dit is van toepassing op de diersoorten die door de dierentuin gehouden worden en geldt niet specifiek voor soorten die met uitsterven worden bedreigd. Het Besluit houders van dieren benoemt drie verschillende activiteiten waarmee dierentuinen invulling kunnen geven aan deze verplichting. Een dierentuin moet aan ministens één van deze activiteiten deelnemen. Eén van de activiteiten die genoemd wordt is het deelnemen aan programma’s met betrekking tot het fokken van dieren in gevangenschap, het herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving. Daarnaast kunnen dierentuinen deelnemen aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van diersoorten, of dieren uit opvangcentra en in beslag genomen dieren opvangen.
Iedere dierentuin werkt in een beleidsprotocol uit hoe zij invulling geeft aan deze verplichting. Dit beleidsprotocol wordt beoordeeld wanneer een dierentuin een vergunning aanvraagt. Ook het beleidsprotocol van het Dolfinarium is voor afgifte van de dierentuinvergunning beoordeeld.
Hoe wordt de educatieve waarde van het Dolfinarium gemeten en in effectiviteit vergeleken met andere vormen van educatie aangaande zeezoogdieren?
Wanneer een dierentuin een dierentuinvergunning aanvraagt, dient een beleidsprotocol met betrekking tot het educatieve programma aangeleverd te worden. Dit wordt beoordeeld door RVO.nl. Bij de beoordeling van een aanvraag kan RVO.nl de deskundigen van de visitatiecommissie dierentuinen raadplegen voor advies. De visitatiecommissie dierentuinen voert dan een visitatie uit ten aanzien van de vergunningsaanvraag, inclusief het beleidsprotocol, en brengt hierover advies uit aan RVO.nl. Het educatieve programma is een zwaarwegend onderdeel van dit advies en wordt getoetst aan de meest recente inzichten op het gebied van welzijn van dierentuindieren, educatie en conservatie onder meer gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en expertise die beschikbaar is binnen expertgroepen, zoals EAZA.
Wat vindt u van de opmerking van de directeur van het Dolfinarium, die in de NPO radio1-uitzending van Blok & Toine op 19 april niet uitsloot dat het Dolfinarium in de toekomst weer actief met de dolfijnen gaat fokken?3
Het zou onwenselijk zijn als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Het aantal beschikbare plekken voor dolfijnen in Europese dierentuinen is immers beperkt. Dat maakt het moeilijk om binnen Europa geschikte huisvesting te vinden voor nieuwe of verhuizende dolfijnen.
Bovendien vind ik het belangrijk dat, wanneer het Dolfinarium met de dolfijnen fokt, dit bijdraagt aan de instandhouding van de diersoort. De Europese dierentuinorganisatie EAZA coördineert onder meer het Europese instandhoudingsprogramma EEP (EAZA Ex situ Programme) van tuimelaar dolfijnen. Het EEP draagt zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese dierentuinen, en zorgt dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het instandhoudingsprogramma. De dieren in het Dolfinarium maken geen onderdeel uit van het EEP.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als er nu dieren naar China worden gevlogen om de overige dieren meer ruimte te geven en er vervolgens wel met de overgebleven dieren wordt gefokt? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13, is het onwenselijk als het Dolfinarium met de aanwezige dieren fokt.
Kent u het bericht «Gaat Dolfinarium in Harderwijk kopje onder door «rendementsobsessie» van zijn Spaanse eigenaar?»4
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op schriftelijke vragen heeft geschreven dat het Dolfinarium al in 2017 toezegde om de huidige koepelshow aan te passen, en dat dit in 2019 nog niet was gebeurd?5 Kunt u zich herinneren dat u in 2019 opnieuw aangaf om concrete afspraken te maken met het Dolfinarium? Kunt u zich herinneren dat de Visitatiecommissie Dierentuinen in 2020 vernietigend oordeelde over de verblijven, de shows en het gebrek aan educatie in het Dolfinarium? Zo ja, kunt u aangeven op grond waarvan u nog steeds vertrouwen heeft dat het Dolfinarium de gemaakte afspraken nu wel nakomt?
Momenteel worden de afspraken omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Ik zal er dan ook op toezien dat het Dolfinarium de afspraken nakomt. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen.
Hoe vaak mag het Dolfinarium gemaakte afspraken nog schenden en verbeteringen in dierenwelzijn op de lange baan schuiven voor u zelf ingrijpt?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
In het licht van de vorige vraag: wat vindt u het voornemen van het Dolfinarium om pas vanaf 2029 te beginnen met het vergroten van de bassins voor de zeezoogdieren in het Dolfinarium?6
De dierverblijven in het Dolfinarium moeten significant verbeteren, waarmee het Dolfinarium tegemoetkomt aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen. Het Dolfinarium moet dan ook zo snel mogelijk starten met het doorvoeren van verbeteringen in de huidige dierverblijven. Ik realiseer mij dat het ontwerpen en bouwen van compleet nieuwe verblijven tijd kost. Daarom heb ik in de afspraken onderscheid gemaakt tussen verbeteringen die op de korte en op de lange termijn gerealiseerd kunnen worden.
Het Dolfinarium moet de dieren per direct meer uitdaging bieden, door bijvoorbeeld verrijkingselementen aan het verblijf toe te voegen. Ook moeten er onder meer natuurlijke elementen aan de verblijven toegevoegd en de Steller zeeleeuwen krijgen de mogelijkheid om dieper te duiken. Deze aanpassingen dienen uiterlijk in respectievelijk 2024 (natuurlijke elementen) en 2026 (diepte) te zijn verwezenlijkt. Als het Dolfinarium de wijzigingen niet of niet tijdig doorvoert, zal ik handhavend optreden.
Op termijn moet het Dolfinarium de verblijven van de dieren compleet vernieuwen. Deze aanpassingen moet uiterlijk in 2029 gerealiseerd zijn. Dit betekent dus dat het Dolfinarium niet pas in 2029 kan beginnen met het aanpassen van de verblijven.
Vindt u dat de geringe grootte en de geringe diepte van de bassins, waar de Visitatiecommissie Dierentuinen al zware kritiek op had, na de verkoop van acht dolfijnen, twee zeeleeuwen en twee walrussen wel voordoet aan alle eisen voor dierenwelzijn van dolfijnen en andere zeezoogdieren? Zo ja, kunt u uiteenzetten of onderbouwen waarom u tot deze conclusie komt?
De verhuizing van een aantal dieren doet niets af aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen en staat los van de eisen die ik aan het Dolfinarium stel.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen zes jaar geen cent is gestoken in het aanpassen van de verouderde dierenbedrijven in het Dolfinarium, terwijl er wel geld was voor een aantal waterattracties? Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Zo nee, hoeveel geld is er de afgelopen zes jaar geïnvesteerd in het verbeteren van de verouderde dierenverblijven/bassins en wat is hiervan het resultaat?
Dierentuinen moeten zich continu blijven ontwikkelen om aan de meest recente inzichten op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie te voldoen. Dit vraagt flinke investeringen vanuit de dierentuinen zelf. Uit het kritische rapport van de visitatiecommissie dierentuinen blijkt dat het Dolfinarium zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ontwikkeld. Het Dolfinarium committeert zich er via de afspraken die ik met ze heb gemaakt aan om de komende jaren de benodigde investeringen alsnog te doen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nu de coronapandemie aangrijpt om investeringen in verbeteringen van de dierenverblijven/bassins uit te stellen, terwijl het bedrijf ook in de jaren die voorafgingen aan de coronapandemie geen cent uitgaf aan het verbeteren van de verblijven/bassins?7
De financiële situatie van dierentuinen heeft geen invloed op de eisen die ik stel aan het welzijn van dierentuindieren. Bij het maken van de afspraken met het Dolfinarium staat het welzijn van de dieren dan ook voorop.
Deelt u de constatering dat het Dolfinarium impliciet heeft toegegeven geen dierentuin te zijn, toen het bedrijf begin 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen heeft opgezegd? Past de motivatie van het Dolfinarium om zich meer te willen ontwikkelen in de richting van een «vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark» volgens u meer bij een pretpark of een dierentuin? Kunt u dit toelichten?
In het Besluit houders van dieren staat vastgelegd wanneer een instelling een dierentuin is en daarom verplicht in het bezit moet zijn van een vergunning. Zo lang het Dolfinarium op grond van het Besluit houders van dieren kwalificeert als een vergunningplichtige dierentuin, zijn ze gebonden aan de voorschriften voor het houden en tentoonstellen van dieren in dierentuinen. Deze voorschriften gelden voor iedere houder van een dierentuinvergunning, dus zowel voor dierentuinen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen als dierentuinen die geen lid zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Aanscherping leenregime banken zet boeren in de kou’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Aanscherping leenregime banken zet boeren in de kou»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Land- en Tuinbouworganisatie LTO en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) dat het voor agrarische ondernemers vanaf 2023 moeilijker wordt om financiering te krijgen voor investeringen als gevolg van nieuwe internationale leennormen van het Bazel-comité (Bazel IV)?
Het doel van de implementatie van het laatste deel van het kapitaaleisenraamwerk van Bazel III is om de omvang van de kapitaalbuffers en de risico’s die een bank neemt beter op elkaar aan te laten sluiten. Bazel 3.5 bevat hiervoor een aantal standaarden waardoor banken met overeenkomstige risico’s een meer verglijkbare hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden.
Onderdeel van deze standaarden is de introductie van de kapitaalvloer. Banken kunnen voor het berekenen van hun risicogewichten voor krediet- en marktrisico kiezen tussen eigen interne modellen of een standaardbenadering. De kapitaalvloer zorgt ervoor dat het totaal aan intern berekende vereisten niet minder mag zijn dan 72,5% van de vereisten die volgen uit de standaardbenadering. Dit legt een vloer onder de intern berekende eisen maar kan ervoor zorgen dat de risicogewichten die banken gebruiken voor bepaalde leningen stijgen. Dit zou het geval kunnen zijn voor de financieringen in de agrosector en de risico-inschatting met betrekking tot onderpand kunnen beïnvloeden.
Het is evident dat binnen de agrarische sector onderpand zoals grond- en opstal een belangrijke rol spelen bij de financiële positie van het bedrijf. Zeker bij de grondgebonden sectoren als akkerbouw en melkveehouderij vormen landbouwgrond maar ook opstallen een groot deel van de balanswaarde van het bedrijf.2 Net als de rentabiliteit, kasstroom en de business case, is onderpand een belangrijke factor die meespeelt bij de financiering van een agrarisch bedrijf.
De implementatie van deze standaarden zal in haar algemeenheid dan ook impact hebben op de kapitaalvereisten voor Europese en Nederlandse banken. Zoals ik mijn beantwoording op de vragen van de leden Van der Linde, Lodders en De Vries over Bazel 3.5 van 11 februari jl. (Kamerstuk 2021D06551) echter heb aangegeven, zijn de precieze gevolgen van de implementatie op de financiering van de agrosector nog niet volledig in te schatten. Dit hangt namelijk gedeeltelijk af van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie in de Europese regelgeving voor banken. Daarnaast spelen ook de keuzes die individuele banken maken om aan de nieuwe eisen te voldoen een rol. Net als op welke manier banken dit vervolgens doorberekenen in de financiering richting hun klanten. Het is daarom van belang om eerst het voorstel van de Europese Commissie (CIE) voor de implementatie van Bazel 3.5 af te wachten voordat er een duidelijker beeld kan worden gevormd over de gevolgen van Bazel 3.5 voor de financiering van de agrosector.
Het voorstel zal worden vergezeld door een brede impactanalyse van de CIE, in aanvulling op de impactanalyses die de EBA al heeft gedaan. Op basis van het voorstel en deze impactanalyse zal het kabinet haar definitieve inzet bepalen. Bij de beoordeling van het voorstel zal ook gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de economie, waaronder de agrarische sector. Vervolgens zullen de onderhandelingen in de Raad plaatsvinden.
Hoe taxeert u het risico dat op basis van de huidige voorstellen het voor agrariërs lastiger wordt om te investeren, waaronder in een duurzame bedrijfsvoering, en herkent en erkent u de situatie dat binnen de agrarische sector de grond- en opstalpositie veelzeggend is voor de financiële positie van het bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Van der Linde, Lodders en Aukje De Vries, waarin u aangaf dat de precieze gevolgen van nieuwe Bazel-regelgeving op de kredietverlening en de financiering van de landbouw afhangen van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie van de Bazelse richtlijnen in de Europese wet- en regelgeving?2 Heeft u inmiddels meer inzicht in de voorgenomen vormgeving van implementatie?
De CIE zou oorspronkelijk haar voorstel voor de implementatie van Bazel 3.5 in de Kapitaaleisenrichtlijn en -verordening (CRR en CRD) presenteren in de zomer van 2020. De publicatie van het voorstel is echter uitgesteld om de gevolgen van de COVID-19 pandemie mee te kunnen nemen. De huidige verwachting is dat de CIE in september of oktober haar voorstel zal presenteren. Ter voorbereiding op het voorstel van de CIE vindt er een beperkt aantal technische Europese werkgroepen plaats waarin de grote thema’s van de implementatie van Bazel 3.5, zoals de kapitaalvloer, technisch worden besproken. Deze werkgroepen zijn echter niet concluderend van aard waardoor ik op dit moment niet meer inzicht heb in de mogelijke vormgeving van de implementatie dan ik had ten tijde van de beantwoording van de vragen van Van der Linde, Lodders en De Vries.
Wat is er uit de gesprekken gekomen die de Ministeries van Financiën en LNV hebben gevoerd met banken om de gevolgen voor agrofinanciering verder in kaart te brengen? Kunt u daarbij ingaan op de «diverse impactanalyses» die volgens u reeds door de Europese Bankautoriteit (EBA) zijn gedaan?
Het Ministerie van Financiën en LNV hebben gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO). De NVB en LTO hebben hun zorgen verder toegelicht en het Ministerie van Financiën heeft aangegeven dat haars inziens de impact afhangt van de precieze implementatie van Bazel 3.5 en de keuzes die banken maken om aan de eisen te voldoen. Tenslotte heeft het Ministerie van Financiën ook over de casus gesproken met DNB. Zodra het voorstel gepubliceerd is zal het kabinet het gesprek aangaan met de sector over de mogelijke impact van het voorstel. De financiering van de agrosector zal onderdeel van deze gesprekken zijn.
Zoals ik in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Van der Linde, Lodders en De Vries heb aangegeven heeft de EBA op verzoek van de CIE diverse impactanalyses uitgevoerd op vragen die spelen rondom de Europese implementatie, bijvoorbeeld omtrent het effect van de Covid-19 pandemie op de impact. Voor een overzicht van deze analyses verwijs ik door naar de website van de EBA.4 Deze analyses gaan op hoofdlijnen in op de impact voor banken voor verschillende opties van implementatie van Bazel 3.5. Aangezien financiering van agrarische bedrijven een beperkt deel van de balans van banken in de EU vormt, gaan de EBA-analyses niet specifiek in op de financiering van deze specifieke sector. De analyses zien op de impact van het totale pakket aan maatregelen op de bankensector.
Hoe bepaalt bovenstaande de inzet van het kabinet bij de Europese besluitvorming over de «vormgeving van de implementatie van de Bazelse richtlijnen»? Welke acties zijn door de respectievelijke Ministers op nationaal en internationaal niveau in gang gezet om draagvlak te vinden voor de Nederlandse inzet en hoe wordt gewaarborgd dat de Kamer tijdig wordt betrokken bij de totstandkoming van de kabinetsinzet?
Het kabinet zet zich in zijn algemeenheid in voor een tijdige, prudente en adequate implementatie van de Bazel 3.5 richtlijnen in de Europese regelgeving. Het doel van de implementatie van Bazel 3.5 is om de kapitaalvereisten en de risico’s die een bank loopt op elkaar aan te laten sluiten. Hierdoor zullen individuele banken schokbestendiger worden en dit draagt bij aan de financiële stabiliteit. Het kabinet heeft deze inzet eerder met uw Kamer gedeeld5 en voldoet hiermee ook aan het verzoek van uw Kamer om op weg naar Bazel V in internationaal verband in te zetten op strengere kapitaaleisen voor banken.6
Deze voorlopige inzet voor een tijdige, prudente en adequate implementatie draagt het kabinet op dit moment uit in de relevante Europese werkgroepen en discussies. Hiervoor heeft het kabinet een voorlopige inzet geformuleerd op de hoofdpunten van de Europese discussies over de implementatie van Bazel 3.5. Zie hiervoor het position paper.7
Bij het bepalen van de kabinetsinzet neemt het kabinet de input van de banken en andere partijen mee. Voor het kabinet is het echter van belang dat er geen verwatering van de Bazelse standaarden plaatsvindt bij de implementatie in Europa. De Kamer zal via de gebruikelijke weg van het BNC-traject betrokken worden bij de totstandkoming van de definitieve kabinetsinzet. Zodra het voorstel van de CIE er is zal de Kamer geïnformeerd worden door middel van een BNC-fiche.
Deelt u de opvatting dat het agrariërs, gelet op de grote duurzaamheids- en milieueisen die de komende jaren aan hen worden gesteld, niet onevenredig moeilijk mag worden gemaakt om te kunnen investeren? Zo ja, bent u bereid dit te betrekken bij uw inzet richting de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het kapitaaleisenraamwerk is om ervoor te zorgen dat banken hun risico’s voldoende afdekken. De implementatie van Bazel 3.5 draagt hieraan bij door te stimuleren dat de kapitaalvereisten beter aansluiten op de risico’s die een bank neemt. Het raamwerk is dus risico-gebaseerd en daarmee sectorneutraal.
Daarbij komt dat in de Bazel 3.5 standaarden een lang ingroeipad tot 2028 is voorzien om nadelige effecten op de kredietverlening te voorkomen. Hierdoor kunnen banken door winstinhouding aan de nieuwe eisen voldoen. Uit recent onderzoek van DNB blijkt dat de Nederlandse banken zich hier al op hebben voorbereid. Eind 2020 konden de Nederlandse banken al aan de kapitaaleisen die volgen uit een onverkorte implementatie van de Bazel 3.5-standaarden voldoen.8 Ik blijf in de implementatie ook oog houden voor de impact, maar er blijft sprake van een zekere afweging tussen deze impact en de kwaliteit van het kapitaaleisenraamwerk.
Het kabinet erkent het belang dat de financierbaarheid van de agrarische sector nu en in de toekomst gewaarborgd blijft, zeker in het licht van de uitdaging waar de sector voor staat. Bij de beoordeling van het voorstel van de Europese Commissie zal dan ook gekeken worden naar de mogelijke gevolgen voor de economie, waaronder die voor de agrarische sector. Ik vind het daarnaast van belang om in gesprek te blijven met zowel banken als ondernemers over hoe we de financierbaarheid van agrarische ondernemingen die willen verduurzamen nu en in de toekomst kunnen borgen.