Wachttijden bij in- en uitcheckpaaltjes voor de OV-chipkaart op stations |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitchecken studenten straks een tijdrovende kwestie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat twee in- en uitcheckpaaltjes op station Overveen volstrekt ontoereikend zijn voor het verwerken van honderden studenten in de spitsuren?
Uitgangspunt is dat het aantal in- en uitcheckpalen per station, dus ook op station Overveen, gebaseerd is op het aantal reizigers dat uiteindelijk gaat reizen met de OV-chipkaart en dus zal moeten in- en uitchecken. Hierbij zijn ook studenten in beschouwing genomen. Ook is rekening gehouden met het feit dat het tijdens de spitsuren aanzienlijk drukker is dan in de daluren. NS monitort de drukte bij de in- en uitcheckpalen om, indien nodig, te kunnen bijsturen. Mocht blijken dat de capaciteit op bepaalde stations ontoereikend is, dan worden daar door de NS aanvullende maatregelen getroffen.
Klopt het dat volgens NS een wachttijd van 5 minuten op station Overveen voor in- of uitchecken aanvaardbaar is? Geldt deze norm ook voor andere stations?
Nee, dat klopt niet. NS heeft mij aangegeven dat een wachttijd van 5 minuten ver buiten de aanvaardbare norm valt.
Deelt u de mening dat dergelijke wachttijden onacceptabel zijn voor de Reiziger met hoofdletter R en dat wachttijden van deze lengte ook aansluitingen met het overige openbaar vervoer in gevaar brengen?
Ja, ik deel de mening van NS, zoals ik die in antwoord 3 heb weergegeven.
Deelt u de mening dat de wachttijd voor in- en uitchecken maximaal 30 seconden zou mogen zijn? Zo nee, welke wachttijd vindt u maximaal aanvaardbaar?
Ja, die mening deel ik. NS geeft aan dat deze tijd op dit moment als maximaal aanvaardbare norm wordt gehanteerd.
Bent u bereid met NS afspraken te maken over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken en NS nog voor 1 januari op de stations met de grootste knelpunten paaltjes te laten bijplaatsen?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 5 zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere afspraken te maken met NS over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken. NS heeft mij laten weten de drukte bij de in- en uitcheckpalen te monitoren. Als hieruit blijkt dat de wachttijden bij de in- en uitcheckpalen op sommige stations structureel te lang zijn, dan zal NS tijdelijk mobiele kaartlezers plaatsen en daarna, indien noodzakelijk, overgaan tot het bijplaatsen van «permanente» in- en uitcheckpalen.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
De ontwikkelingen bij de Ommelander Ziekenhuis Groep |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat afdeling A1 in Delfzijl gaat sluiten en de intensive care en hartbewaking naar Winschoten worden verplaatst? Zo ja, wat is hierover uw oordeel in het licht van de bereikbaarheid van (acute) ziekenhuiszorg in Groningen?
Nee, de afdeling A1 in Delfzijl gaat niet sluiten. De Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat vanaf juli 2011 de Intensive Care (IC)is geconcentreerd in Winschoten (locatie Lucas), onder borging van afspraken met de Regionale Ambulance Voorziening. Het besluit is genomen met oog op de toekomst om te kunnen blijven voldoen aan de kwaliteitseisen.
Ook worden voorbereidingen getroffen om de hartbewaking van locatie Delfzicht te concentreren op locatie Lucas, onder dezelfde afspraken en bestaande protocollen van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Op locatie Delfzicht blijft een calamiteitenbed aanwezig en is er daarnaast een afzonderlijke eerste harthulp met twee bedden. Een cardiologische verpleegafdeling was er al en de cardiologen blijven op locatie Delfzicht werkzaam. De geschetste capaciteit aan bedden is een aanvulling op de bestaande SEH capaciteit. De SEH op locatie Delfzicht wordt intern verplaatst naar de afdeling A1.
Ook blijven op beide locaties van de OZG de spoedeisende hulp 7x24 uur beschikbaar. Tevens blijft de zorg vanuit de poliklinieken op beide locaties voor alle specialismen beschikbaar.
Klopt het dat er ter vervanging van de intensive care en hartbewaking één calamiteitenbed en 2 cardiobedden op de Spoedeisende Hulppost (SEH) komen? Zo ja, komen deze bovenop de bestaande capaciteit van de SEH? Wat is uw oordeel over de gekozen oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de chirurgische afdelingen B1 en B2 in Delfzijl worden teruggebracht tot short stay en dagverpleging? Zo ja, wat is hierover uw opvatting?
De OZG heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden genomen om afdeling B1 op locatie Delfzicht tot een afdeling Dagbehandelingen te maken. Dit betekent dat circa 90% van alle dagbehandeling binnen de OZG wordt geconcentreerd op locatie Delfzicht. Het overige percentage blijft op locatie Lucas, dit zijn patiënten voor dagbehandeling met een hoog risico score.
Afdeling B2 wordt een short stay afdeling, waar patiënten met kort verblijf worden verpleegd. Op locatie Delfzicht zijn daarnaast voldoende mogelijkheden voor patiënten die langer verpleegd moeten worden. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg verdienen hierbij speciale aandacht, en moeten voldoen aan de daarvoor geldende eisen. De wijze waarop een ziekenhuis hieraan vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Klopt het dat de chirurgische afdeling A2 zich gaat toespitsen op cardiologie en longziekten? Zo ja, wat betekent dit voor patiënten uit Delfzijl en omgeving die een darm-, blaas- of prostaatoperatie nodig hebben? Wat is de rechtvaardiging met betrekking tot de kwaliteit voor het schrappen van deze zorg?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden getroffen om van afdeling A2 een hart- en longafdeling te maken. Voor chirurgische en urologische patiënten wordt per patiënt afhankelijk van de diagnose, door de specialist bepaald naar welke locatie ze gaan. Kleine ingrepen blijven op locatie Delfzicht, de grotere gaan naar locatie Lucas. Ook hier geldt dat de concentratie van zorg plaatsvindt op basis van de kwaliteitscriteria.
Wilt u de rol van de zorgverzekeraars in deze zaak beschrijven en hier uw oordeel over geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan ik me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen, in samenspraak het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg zijn hierbij cruciale uitgangspunten. De wijze waarop een ziekenhuis aan het toekomstige zorgaanbod vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u niet de vraag kon beantwoorden of u een voldoende hoge beschikkingstoeslag zou verstrekken om een volwaardige SEH, inclusief IC-faciliteit, te laten voortbestaan? Kunt u deze vraag nu wel beantwoorden?1
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren. In antwoord op deze vraag heb ik u destijds gemeld dat het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidbijdrage en de hoogte afhankelijk is van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden. Voor de nadere uitwerking van deze criteria heb ik gewezen op het advies van de Gezondheidsraad dat ingaat op de achtervangfuncties voor een basis-SEH die nodig zijn om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik verwacht deze maand nog over het advies te kunnen beschikken.
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Ommelander Groep een beschikbaarheidbijdrage toegekend. De hoogte van de bijdrage 2012 sluit, conform de aanwijzing beschikbaarheidbijdrage, aan bij de berekeningswijze en parameters zoals die van toepassing waren voor het jaar 2011.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u aangaf dat u zich kunt voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het aanbod verminderen of concentreren? Deelt u de mening dat de consequentie van deze redering zal zijn dat bewoners van krimpregio’s uiteindelijk nog hooguit in één ziekenhuis in die regio terecht kunnen omdat anders de volumenormen niet gehaald worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij de antwoorden herinneren. Zoals ik in antwoord op vraag 3 en 5 heb aangegeven kan ik het me voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het zorgaanbod toekomstbestendig organiseren Ik heb ook al eerder aangegeven dat krimpregio’s als Noord-Oost Groningen mijn bijzondere aandacht hebben in verband met hun kwetsbaarheid als het gaat om verantwoorde kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. Juist in deze kwetsbare regio’s zie ik ten aanzien van deze kwaliteit en bereikbaarheid ook een belangrijke rol voor de ziekenhuizen zelf, de zorgverzekeraar in de regio en andere partners in de keten van de zorg. De volumenormen zijn opgesteld om de kwaliteit van hoogcomplexe behandelingen verantwoord te kunnen blijven uitvoeren.
Uiteraard is het te verkiezen om verschillende zorgaanbieders in één regio te hebben. In krimpregio’s is behoud van voldoende zorgaanbod aandachtspunt nummer één. In deze regio’s is behoud van voldoende zorg, van goede kwaliteit en goed bereikbaar op zichzelf al een hele opgave waarop alles moet zijn gericht. Bij afwezigheid van voldoende patiënten is het immers onmogelijk om verschillende aanbieders van dezelfde zorg (vooral hoogcomplexe zorg) open te houden.
De benoeming van een lid van de Raad van Toezicht bij Osira-Amstelring |
|
Renske Leijten |
|
Is het waar dat de heer H.K.B per 14 november 2011 is toegetreden tot de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring?
Ervan uitgaande dat u de heer Hans Klein Breteler bedoelt met de initialen H.K.B., heb ik niet uit openbare bronnen kunnen opmaken dat hij is benoemd tot lid van de raad van toezicht van Osira-Amstelring.
Hoe oordeelt u over de benoeming, terwijl hij eerder adviseur was van de Raad van Toezicht?1
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik niet uit openbare bronnen kunnen opmaken dat de heer Klein Breteler benoemd zou zijn tot lid van de raad van toezicht. In het algemeen geldt dat het niet aan mij is om mij een oordeel te vormen over de benoeming van een lid van de raad van toezicht. De raad van toezicht als geheel is primair verantwoordelijk voor de benoeming van nieuwe leden van de raad van toezicht. Belangrijk om te melden is dat de cliëntenraad op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen een bindende voordracht heeft voor één lid van de raad van toezicht. Bij de benoeming van toezichthouders heb ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen rol. Ik vind dat zorgvuldig moet worden gekeken naar de functies en rollen die een sollicitant heeft vervuld. Gewaakt moet worden voor rolvermenging en de negatieve gevolgen die dit kan veroorzaken.
Hoe oordeelt u over de benoeming, terwijl hij eerder (2009) als interim-directeur bij Amstelring is benoemd en mede de fusie tussen Osira en Amstelring heeft begeleid?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet gek dat de heer H.K.B. als adviseur optrad voor een Raad van Toezicht die in eerste instantie toezicht hield op de Raad van Bestuur, waaronder de heer H.K.B werkte als interim-directeur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de fusie tussen Osira en Amstelring er mede toe heeft geleid dat er geen oog meer was voor de kwaliteit, en er een afstand ontstond tussen de Raad van Bestuur en de werkvloer?3
Bij het instellen van verscherpt toezicht bij Osira-Amstelring, afgelopen maart, heeft de IGZ een aantal onderzoeksrapporten gepubliceerd3. In deze rapporten heeft de IGZ geen relatie gelegd tussen de fusie, de kwaliteit van zorg en de relatie van de werknemers met de raad van bestuur.
Ik deel met u dat niet elke fusie positieve effecten heeft. Er zijn ook fusies geweest die hebben geleid tot zeer grote zorginstellingen waar de efficiency, de integraliteit van zorg, de cliëntgerichtheid en/of de kwaliteit van zorg onder druk is komen te staan. Dergelijke fusies zijn ongewenst. Om te zorgen dat de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg beter is gewaarborgd bij fusies introduceer ik de fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets.
Op welke wijze heeft de heer H.K.B. aan deze afstand bijgedragen in zijn periode als interim-directeur en fusiebegeleider? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke openbare procedure heeft de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring gevolgd om een nieuwe toezichthouder aan te trekken?
Door middel van informatie uit openbare bronnen kan ik concluderen dat een vacature voor twee nieuwe leden van de raad van toezicht van Osira-Amstelring op internet is geplaatst4.
Op welke wijze is de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring gegarandeerd, zoals bedoeld in de Health care governance code, artikel 4.4? Staat daar niet onder 5 dat een lid van de Raad van Bestuur gedurende drie jaar niet benoemd mag worden als lid van de Raad van Toezicht?
De Zorgbrede Governancecode (hierna: de code) is een initiatief van de Brancheorganisaties Zorg. Het klopt inderdaad dat er bepalingen in de code zijn opgenomen om de onafhankelijkheid van toezichthouders te waarborgen. Op grond van de code is het inderdaad niet toegestaan dat een voormalig lid van de raad van bestuur, binnen drie jaar na het einde van zijn bestuurlijke functie, lid wordt van de raad van toezicht van dezelfde zorgorganisatie.
Er bestaan in de code waarborgen tegen het handelen in strijd met de code. Zo hanteert de code het «pas toe of leg uit» principe, wat betekent dat wanneer een zorgaanbieder van de code afwijkt, deze afwijking verantwoord zal moeten worden. In de regel zal in het komende jaarverslag van de zorgaanbieder verantwoording volgen. Relevant is dat elke belanghebbende, zoals de cliëntenraad, terecht kan bij de governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij moeten een oordeel vellen. De governancecommissie behandelt klachten met betrekking tot de naleving van de code. Als uiterste middel kan het lidmaatschap van de desbetreffende zorgaanbieder worden opgezegd door de brancheorganisatie, wat ten minste reputatieschade tot gevolg heeft.
Erkent u dat het zijn van interim directeur, als vervanger van een afgetreden bestuurder, door mensen gezien wordt als een vervanger van deze bestuurder, en dat hierdoor de governance code wordt overtreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat deze benoeming de suggestie dat de bestuurders en toezichthouders elkaar baantjes toeschuiven versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik niet. Een vacature op het internet suggereert immers het tegenovergestelde, namelijk dat openbaar gezocht is naar nieuwe leden voor de raad van toezicht.
Wanneer u kijkt naar de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring en de nevenfuncties die de toezichthouders nog meer vervullen, krijgt u dan ook niet het gevoel dat deze toezichthouders elkaar in meerdere toezichthoudende functies ontmoeten, wat in strijd kan zijn met de governance code (art. 4.4 en 4.5)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De grote bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Nederlandse economie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Polen goed voor Nederlandse economie»?1
Iedereen die werkt draagt bij aan de economie. Dat geldt ook voor arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. Echter, het is ook duidelijk dat arbeidsmigratie problemen met zich meebrengt, zoals malafide uitzendbureaus, huisvesting en een toenemend beroep op de sociale zekerheid.
Hoe beoordeelt u de 1,8 miljard euro die Poolse arbeidsmigranten bijdragen aan de Nederlandse economische groei? Hoe verhoudt dit zich tot het huidige kabinetsbeleid dat is gericht op het sneller terugsturen van Polen en het in grotere mate uitsluiten van de sociale zekerheid? Heeft dit het risico dat Nederland een onaantrekkelijke reputatie krijgt? Is hierbij de uitspraak van de Poolse minister Pawlak, dat «de onderlinge verhoudingen tussen Polen en Nederland kunnen verzuren», een eerste teken aan de wand?2
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om arbeidsmigratie uit EU-lidstaten in goede banen te leiden, zoals uiteengezet in mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011.3 Een deel van de maatregelen betreft de terugkeer van EU-burgers die geen verblijfsrecht meer hebben in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. Dit is niet de categorie die een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Over de maatregelen van het kabinet vindt regelmatig overleg plaats met de andere EU-lidstaten en de Europese Commissie. Dit overleg verloopt in een goede verstandhouding.
Deelt u de mening dat van Bulgaren en Roemenen soortgelijke positieve economische effecten mogen worden verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om – via het behoud van de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 – een administratieve barrière voor Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten in stand te houden?
In ons land staan honderdduizenden mensen aan de kant met een uitkering. Het kabinet vindt dat eerst het in Nederland beschikbare arbeidspotentieel moet worden benut, voordat arbeidsmigranten worden ingezet. Het verminderen van het aantal mensen met een uitkering levert een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie. Extra instroom van Bulgaren en Roemenen is dan ook niet wenselijk, temeer omdat er naast de Nederlandse werklozen ook nog eens ongeveer 300 000 migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn.
Klopt het dat u de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 alleen mag handhaven bij een ernstige/dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Europese Commissie? Wilt u de brief aan de Commissie, waarin u aannemelijk maakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig/dreigend is verstoord, eerst aan de Kamer voorleggen?
Conform de bepalingen van het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië hebben de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 januari 2014 overgangsmaatregelen toe te passen voor het werknemersverkeer met deze landen. Dit is inderdaad alleen mogelijk in geval van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt of het dreigen daarvan. De Europese Commissie ontvangt voor het einde van het jaar een notificatie over het Nederlandse standpunt. De tekst4 van deze notificatiebrief is als bijlage bijgevoegd. In deze tekst is aangesloten bij de redenering zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, aangevuld met de meest recente CPB-ramingen over de arbeidsmarkt. Om die reden heb ik het niet nodig gevonden om de notificatiebrief eerst aan de Kamer voor te leggen.
Toenemend gebruik van de waterpijp met tabak |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «lekker lurken, zorg om waterpijptabak»?1
Ja.
Klopt het dat er een toenemend aantal jonge mensen de waterpijp met tabak gebruikt en dit onder de 16 makkelijk te koop is? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Sinds 2010 is op mijn verzoek het roken van waterpijp opgenomen in de Roken Jeugd Monitor. In 2010 was het percentage jongeren dat nog nooit een waterpijp had gerookt 78%. Dit jaar is dat 76%. Er is geen onderscheid gemaakt voor het roken van een waterpijp met en zonder tabak. Op basis van deze twee jaarcijfers is een toenemend aantal jongeren dat waterpijp rookt te constateren, maar de registratie bestaat nog te kort om er harde conclusies aan te verbinden.
Verkoop van waterpijpvullingen met tabak aan jongeren onder de 16 jaar is niet toegestaan. Controle van leeftijdsgrenzen is met name bij internetverkoop echter een probleem. In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie vindt op dit moment een inventarisatie plaats naar de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten via internet zodanig in te richten, dat daarmee de naleving substantieel wordt verbeterd. Ik zal u binnenkort nader informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie.
Is u bekend hoeveel, hoe vaak en op welke leeftijd jonge mensen de waterpijp gebruiken? Zo niet, wilt u dit uitzoeken?
Van alle 10 tot 19-jarigen heeft 24% ooit een waterpijp gerookt. Van de 10 tot en met 14-jarigen heeft 93% nog nooit een waterpijp gerookt. Oudere jongeren roken vaker: 57% van de 15 tot en met 19 jarigen heeft nog nooit een waterpijp gerookt. Meisjes roken minder vaak waterpijp dan jongens en jongeren met een lagere opleiding roken vaker waterpijp dan jongeren met een hogere opleiding.
Bent u bekend met de onderzoek van de Stichting Volksgezondheid en Roken (Stivoro) waaruit blijkt dat een uur waterpijp roken gelijk staat aan 100 tot 200 sigaretten roken? Vind u dit ook heftig voor longen van kinderen die nog niet volgroeid zijn?
Ja, ik ben bekend met deze gegevens. Een uur waterpijp roken staat gelijk aan 100 tot 200 keer de rook van een sigaret en 70 keer de hoeveelheid nicotine van een sigaret. Deze uitkomst is afkomstig van een studie van de WHO (Waterpipe tobacco smoking: health effects, research needs and recommended action by regulators, 2005). De exacte gezondheidseffecten verschillen, afhankelijk van de stoffen die er in de vulling zitten en de verschillende manieren van inhaleren. Ook waterpijpvullingen zonder tabak zijn schadelijk voor de gezondheid, vanwege de rook die wordt ingeademd en de zware metalen afkomstig van het kooltje dat wordt gebruikt als brandstof. Ik acht het onwenselijk dat jongeren beginnen met roken. Dat geldt zeker ook voor de waterpijp.
Waarom is er bijna geen informatie te vinden over de risico’s van gebruik van de waterpijp met tabak?
Op de jongerensite van STIVORO is informatie te vinden over de risico’s van het gebruik van de waterpijp. Ook op enkele sites van Centra voor Jeugd en Gezin is goede informatie te vinden over de waterpijp, speciaal gericht op ouders van pubers.
Vindt u het belangrijk dat er meer informatie te vinden moet zijn over gebruik van de waterpijp met tabak?
Ik acht betrouwbare online informatie een goede manier om jongeren en hun ouders te informeren over de risico’s van de waterpijp, met en zonder tabak. Daarnaast vind ik effectieve schoolprogramma’s zoals de Gezonde School en Genotmiddelen een goede manier om jongeren te informeren over en weerbaar te maken tegen genotsmiddelen in het algemeen. In lesmateriaal wordt al aandacht besteed aan het roken van een waterpijp (DVD Teleac, ontwikkeld door Trimbos en Stivoro samen). En het onderwerp waterpijp wordt meegenomen bij het ontwikkelen van de nieuwe e-learning voor het voortgezet onderwijs volgend jaar, als onderdeel van het programma De Gezonde School en Genotmiddelen . Dit programma wordt op ongeveer 70% van de scholen voor voortgezet onderwijs gebruikt.
Een geheime keylogger op 141 miljoen smartphones |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het bedrijf Carrier IQ miljoenen smartphones heeft uitgerust met geheime spyware, zoals vermeld staat in het artikel «Geheime keylogger op 141 miljoen smartphones»?1
Vanuit Nederland valt niet wereldwijd te onderzoeken op hoeveel smartphones software van Carrier IQ is geïnstalleerd. Carrier IQ geeft zelf aan dat het software voor mobiele apparaten zoals smartphones levert waarmee de prestaties van het apparaat worden geteld en samengevat (www.carrieriq.com). Het bedrijf stelt dat daarbij geen toetsaanslagen worden vastgelegd noch «tracking tools» worden verschaft. Deze gegevens worden volgens Carrier IQ versleuteld verstuurd naar aanbieders of fabrikanten die klant zijn van het bedrijf, die daarmee hun dienstverlening aan de gebruiker van het apparaat willen verbeteren.
Bent u ervan op de hoogte of dit bedrijf ook in Nederland gegevens verzamelt door smartphones te voorzien van software die dienst doet als keylogger, sms-berichten onderschept en sms-berichten en https-verkeer registreert? Zo ja, worden er door dit bedrijf wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor het installeren van software die, zonder medeweten van de gebruiker, een registratie maakt van toetsaanslagen, sms-berichten en https-verkeer, wenselijk is?
Gezien de grote aantallen in gebruik zijnde smartphones, waarvan een deel buiten Nederland is gekocht en de grote vraag bij het publiek naar diverse veranderende typen en modellen smartphones, is het niet mogelijk om een 100% sluitend onderzoek naar alle in Nederland voorkomende smartphones te doen.
Vanuit het Ministerie van EL&I en vanuit de Onafhankeljke Post en Telecommunicatie Autoriteit is afzonderlijk navraag gedaan bij aanbieders in Nederland van smartphones naar het gebruik van vergelijkbare programmatuur en vergelijkbare werkwijzen. Daarnaast heeft de branchevereniging ICT~Office navraag gedaan bij zowel aanbieders als fabrikanten. Deze vraagstellingen zien dus op meer dan alleen de programmatuur van Carrier IQ. De resultaten daarvan geven aan dat voor zover deze aanbieders en fabrikanten bekend is dergelijke programmatuur niet aanwezig is op smartphones op moment van levering aan of van aankoop door de gebruiker in Nederland. Om die reden bestaat er voor mij geen aanleiding om na te gaan hoe een eventueel verbod op het installeren van de in de vraag omschreven software zich verhoudt tot de al bestaande bepalingen uit de Wet computercriminaliteit en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Is het waar dat Carrier IQ de verzamelde data niet alleen doorgeeft aan haar klanten maar deze informatie ook verkoopt aan derden? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is omdat het een inbreuk doet op de privacy en de veiligheid van de smartphone-eigenaar?
Carrier IQ geeft zelf aan dat het geen informatie verkoopt aan derden (www.carrieriq.com).
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Mocht toch blijken dat dergelijke programmatuur voorkomt op in Nederland geleverde smartphones, dan ligt het op de weg van het College bescherming persoonsgegevens, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit of het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er vanuit hun verantwoordelijkheden aanleiding is onderzoek te doen naar het verzamelen van gegevens door Carrier IQ en de eventuele doorgifte van gegevens aan derden. Ik verwijs tenslotte naar onze antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel handelingen, nr. 2427, antwoord 3).
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het onmogelijk blijkt te zijn om de geheime afluisterdienst uit te zetten via een normale, door de consument te begrijpen manier? Deelt u de mening dat deze software op iedere smartphone kosteloos verwijderd dient te worden? Op welke manier kan de consument eventueel geleden schade op het bedrijf verhalen?
Gezien mijn antwoord op vraag 2 zijn deze vragen voor zover mij thans bekend voor Nederland niet aan de orde. Mocht toch blijken dat de programmatuur voorkomt op in Nederland geleverde smartphones, dan is van belang dat volgens berichtgeving op internet de handelingen die nodig zijn om de software uit te zetten niet in alle gevallen gelijk zijn.
Programmatuur dient, waar dat relevant is, door de gebruiker kosteloos verwijderbaar te zijn. Consumenten kunnen met hun klachten over een product terecht bij de verkoper van het product of bij de dienstverlener, die het product in combinatie met een dienst heeft aangeboden. Er bestaat recht op schadevergoeding indien de wederpartij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis en de consument door deze toerekenbare tekortkoming schade heeft geleden. De consument zal deze schade moeten kunnen aantonen. De beoordeling van deze aspecten en of schadevergoeding dient te worden toegekend is in eerste instantie aan partijen en uiteindelijk aan een geschillencommissie of aan de rechter.
Bent u ervan op de hoogte of de smartphones die binnen overheidsinstanties gebruikt worden voorzien zijn van deze spyware? Kunt u garanderen dat er geen overheidsinformatie afgetapt is die de veiligheid van de Nederlandse bevolking in gevaar kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verschillende overheden hebben ook binnen het contract van OT2010 de mogelijkheid om zelf de soorten toestellen te kiezen die het beste bij deze organisaties passen. Hierdoor zijn vele soorten toestellen van veel merken bij de overheid in gebruik. Gezien mijn antwoord op vraag 2 zijn er momenteel geen aanwijzingen dat de veiligheid van de Nederlandse bevolking in gevaar is gebracht als gevolg van deze programmatuur. Ik acht het wel van belang om dit onderwerp via de geëigende kanalen (zoals het I-NUP-programma en het Kenniscentrum Nederlandse Gemeenten voor de gemeenten) onder de aandacht laten brengen.
Is er bij u andere software bekend die via smartphones en tablets privacygevoelige gegevens bijhoudt, opslaat of anderszins verzamelt? Bestaat dergelijke software ook voor Iphone-apparatuur?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Er bestaat wel programmatuur die door fabrikanten gebruikt wordt ten behoeve van storingsdiagnose, reparatie of herstel. Dit soort programmatuur bestaat overigens voor ieder type ICT apparatuur bedoeld voor het invoeren van gegevens door de gebruiker. De fabrikant dient de klant te informeren als dergelijke programmatuur is geïnstalleerd of ingezet gaat worden, waarbij de klant altijd de gelegenheid moet worden geboden dit te weigeren.
Fokuswonen en het scheiden van wonen en zorg |
|
Linda Voortman (GL), Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie Uitslag/Voortman1 waarin de regering wordt verzocht een aanjaagfunctie te vervullen met betrekking tot het scheiden van wonen en zorg, en het maatschappelijk middenveld te stimuleren deze rol en verantwoordelijkheden op zich te nemen?
Door gezamenlijke actieplannen is in de periode 2004–2011 vanuit de rijksoverheid met betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld samengewerkt. Daarbij is onder meer gewezen op het belang van de tijdige realisatie van het gewenste aanbod in de volkshuisvesting. Ook is aandacht geweest voor de goede onderlinge samenwerking bij de tot standkoming van dat aanbod. Woningcorporaties zetten zich al jarenlang in voor de realisatie van voldoende aanbod voor mensen met een beperking. Gemeenten kunnen met woningcorporaties prestatie-afspraken maken over het lokaal/regionaal benodigde aanbod van geschikte woonruimte voor mensen met beperkingen.
De minister van BZK heeft recentelijk aangekondigd dat het kabinet de komende jaren een vervolg wil geven aan de actieplannen.
Bent u bekend met de brieven die de directie van Fokuswonen aan woningbouwcorporaties afgeeft over de toekomst van ADL-clusterwonen?
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling in deze brieven dat de koppeling tussen huren en zorg onlosmakelijk met elkaar verbonden blijven, nu en in de toekomst?
De koppeling tussen wonen en ADL-assistentie berust op overeenkomsten tussen corporaties, aanbieders van ADL-assistentie en bewoners. De koppeling heeft tot doel dat de aangepaste woningen gereserveerd blijven voor de doelgroep en dat continuïteit van 24-uurszorg met alarmopvolging geborgd is. Deze doelen ondersteun ik.
Deelt u de mening dat Fokuswonen dient aan te sluiten bij het scheiden van wonen en zorg, zoals dat ook gestart gaat worden bij verpleeg- en verzorgingshuizen? Zo ja, welke maatregelen kunt en wilt u nemen, zodat ook Fokuswonen zijn rol en verantwoordelijkheden ten behoeve van het scheiden van wonen en zorg op zich neemt?
In ADL-clusterwonen is reeds sprake van een financiële scheiding tussen wonen en dienstverlening. Dat betekent dat alle bewoners huur betalen. Er is geen sprake van AWBZ-verblijf. Bij verzorgingshuizen en verpleeghuizen is wel sprake van AWBZ-verblijf. Scheiden van wonen en zorg in verzorgingshuizen en verpleeghuizen betekent dat bewoners huur gaan betalen voor hun appartement.
Bent u van mening dat woningcorporaties nu rekening zouden moeten houden met het scheiden van wonen en zorg?
Corporaties houden al geruime tijd rekening met scheiden van wonen en zorg. Daardoor is de afgelopen jaren veel in de volkshuisvesting gerealiseerd voor mensen met een beperking. Ook in de toekomst is de inzet van corporaties belangrijk.
Psychedelische truffels |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Psychedelisch truffel net zo populair als eerder de paddo» en «Truffelverbod stimuleert synthetische drugs»?1
Ja.
Is het waar dat psychedelische truffels niet onder een van de lijsten van de Opiumwet vallen? Zo ja, was dat bekend toen de paddo’s op de lijst van de Opiumwet werden geplaatst?
De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.
Is het u bekend dat, sinds het verbod op paddo’s er is, er een verschuiving plaatsvindt van het gebruik van paddo’s naar psychedelische truffels? Zo ja, heeft u met dit effect rekening gehouden op het moment dat u paddo’s ging verbieden?
Met een dergelijke verschuiving is rekening gehouden, in zoverre dat een verschuiving als gevolg van de introductie van het verbod op de teelt en de verkoop van hallucinogene paddenstoelen niet uit te sluiten is. In antwoord op eerdere vragen van het lid Joldersma van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat uit onderzoek van de VWA uit 2002 is gebleken dat sclerotia een lagere waarde aan hallucinogene stoffen bevatten dan hallucinogene paddenstoelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 1509).
Deelt u de mening dat het vrijwel onmogelijk is om een verbod op hallucinerende of psychedelische middelen door middel van plaatsing op een lijst te handhaven aangezien er steeds nieuwe middelen met een dergelijke werking ontdekt worden die in de natuur aanwezig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is om mensen te informeren en adviseren over het gebruik ervan, in plaats van het steeds verbieden van deze middelen om, vervolgens te moeten constateren bij dat er bij de handhaving achter de feiten wordt aangelopen? Zo nee, kunt u dan met cijfers onderbouwd aantonen dat het verbod op paddo’s daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van hallucinerende, psychedelische of vergelijkbare drugs heeft geleid?
Die mening deel ik niet, aangezien het paddoverbod wel degelijk succesvol is gebleken in het tegengaan van het aantal incidenten.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar van Amsterdam over het aantal gezondheidsincidenten (ambulanceritten) gerelateerd aan hallucinogenen, voornamelijk paddo’s en sclerotia. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten is gedaald van 149 in 2007 tot 69 in 2010.
Kent u alle middelen die wereldwijd in de natuur bekend staan vanwege hun hallucinerende of psychedelische werking? Zo ja, hoe kunt u die allemaal kennen en bent u voornemens die allemaal te gaan verbieden? Zo nee, wat zegt dat dan over de waarde van het opnemen van paddo’s op lijst 2 van de Opiumwet?
Het is onmogelijk wereldwijd alle middelen te kennen, maar de meeste middelen met hallucinerende of psychedelische werking die in Nederland worden verhandeld zijn bekend. Het plaatsen van hallucinogene middelen op een van de lijsten van de Opiumwet heeft alleen zin als er sprake is van een zekere mate van bestendig gebruik en er sprake is van aantoonbare gezondheidsschade en schade voor de samenleving. In het geval van de hallucinogene paddenstoelen was er sprake van een bepaalde groep mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze gebruikte. Na de introductie van het verbod is het gebruik van deze hallucinogene paddenstoelen aanzienlijk afgenomen en daarmee ook de met dit gebruik samenhangende schade. Een en ander laat onverlet dat naast een verbod goede voorlichting over de effecten en de risico’s van deze middelen van belang is. Het een sluit het ander niet uit.
Deelt u de mening dat de natuur zich niet laat afremmen door wetten en dat de lijsten met hallucinerende middelen nooit compleet kunnen worden? Zo ja, erkent u dan dat beter ingezet kan worden op voorlichting zodat mensen zich bewust worden van de producten die ze gebruiken? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat psychedelische truffels worden verkocht in souvenirshops? Deelt u de mening dat dat onwenselijk is en dat het beter is om de verkoop te reguleren via verkooppunten die verantwoord om gaan met het verstrekken van drugs zoals de meeste coffeeshops? Zo ja, hoe gaat u die gereguleerde verkoop bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u het beter om psychedelische truffels via souvenirshops te laten verkopen?
Ik heb daarvan kennisgenomen. Het gaat hier echter niet om middelen die onder het regime van de Opiumwet vallen, maar om legale producten, die onder het regime van de Warenwet vallen. Het heeft mijn voorkeur dat dergelijke producten alleen via de zogenaamde smartshops worden verkocht, omdat er dan sprake is van een meer restrictief verkoopbeleid en van voorlichting tijdens de verkoop. Vooralsnog zie ik geen reden voor het introduceren van maatregelen die leiden tot een gereguleerde verkoop van deze truffels.
Het bericht 'Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u bekend met de eerder gestelde Kamervragen over onterechte bijbetalingen in AWBZ-instellingen en de door uw voorganger gegeven antwoorden?2 Bij hoeveel instellingen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geconcludeerd dat er sprake was van onterechte bijbetalingen? Welke maatregelen heeft de NZa vervolgens tegen deze instellingen genomen?
Ik ben bekend met de eerder gestelde Kamervragen en de antwoorden daarop.
Medio 2010 heeft de NZa signalen ontvangen dat sommige instellingen kosten in rekening brachten voor zaken die tot de aanspraak behoren. De NZa heeft in de zomer van 2010 een meldpunt opengesteld, de meldingen beoordeeld en de terechte meldingen doorgezet naar de zorgkantoren. De NZa heeft in haar rapport van februari 2011 aangegeven dat het opleggen van formele handhavingsmaatregelen toen niet opportuun was. Door de aansporingen van de NZa, zorgkantoren, Actiz en cliëntenorganisaties verbeterden zorgaanbieders in de AWBZ hun beleid.
Omdat er in het voorjaar van 2011 signalen waren dat onterechte betalingen bleven voortduren, heeft de NZa in lijn met de motie Agema-Venrooij, een hernieuwd handhavingstraject ingezet. De NZa heeft sinds mei dit jaar 56 meldingen ontvangen (peildatum 14 december 2011). Hiervan zijn er nog 15 in behandeling. In 3 gevallen heeft de NZa geconstateerd dat er sprake was van een overtreding. De aanbieders hebben een aanwijzing van de NZa ontvangen om de overtreding te staken en de namen van de aanbieders zijn in november openbaar gemaakt.
Bent u bekend met de brochure van het College Voor Zorgverzekeringen genaamd «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling»?3
Ik ben bekend met de brochure van het College voor Zorgverzekeringen. Ik deel uw mening dat de rechten van cliënten bij betrokkenen bekend moet zijn. Een brochure is daarvoor een middel, die ook toegankelijk is via de website van het CVZ. Daarnaast verwijzen verschillende bronnen, zoals de website van de NZa en cliëntenorganisaties, naar dit document. Ik vertrouw op de eigen verantwoordelijkheid van partijen om deze informatie tot zich te nemen.
Deelt u de mening dat deze brochure bekend moet zijn bij alle Raden van Bestuur, alle cliëntenraden en alle bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen bestuurders van AWBZ-instellingen die onterecht een eigen bijdrage vragen van bewoners?
Er worden reeds maatregelen getroffen door de NZa. In mijn brieven van 20 juni en 25 oktober jongstleden heb ik uiteen gezet welke maatregelen de NZa neemt bij onterechte betalingen. De raad van bestuur krijgt deze maatregelen opgelegd als vertegenwoordiger van de zorginstelling.
Deelt u de mening dat bestuurders die onterecht een eigen bijdrage van hun bewoners gevraagd hebben, dit geld uit hun eigen zak terug moeten betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik vind het van belang dat cliënten hun geld terugkrijgen als blijkt dat zij onterecht hebben betaald. De NZa heeft in haar aanwijzing aan overtreders gewezen op hun terugbetalingsverplichting jegens de bewoners. De overtredende aanbieders hebben aangegeven hun beleid aan te passen en de bewoners te compenseren. De NZa doet na enige tijd navraag bij de melders of zij zijn gecompenseerd. De raad van toezicht kan – als het gaat om maatregelen jegens de raad van bestuur – ingrijpen wanneer de raad van bestuur niet goed functioneert.
Deelt u de mening dat, wanneer blijkt dat een bestuurder voor een tweede maal onterecht eigen bijdragen vraagt van zijn bewoners, deze bestuurder op staande voet ontslagen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
De betrokkenheid van het CJIB en een deurwaarder bij het incasseren van de bestuursrechtelijke zorgpremie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte, dat het mogelijk is dat bij mensen de bestuursrechtelijke zorgpremie van maart 2011 in november 2011 wordt geïnd door tussenkomst van het College voor zorgverzekeringen, het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en een gerechtsdeurwaarder?
De bestuursrechtelijke premie wordt sedert de inwerkingtreding van de Wet Structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering op 1 september 2009, geheven en geïnd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De inning kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het CVZ gebruikt zoveel mogelijk de methode van bronheffing, waarbij rechtstreekse inhouding van de bestuursrechtelijke premie op het inkomen plaatsvindt.
Als er geen inkomen is, geen werkgever of uitkeringsinstantie bekend is of het inkomen niet toereikend is om het gehele bedrag aan bestuursrechtelijke premie te innen, dan wordt door CVZ het CJIB ingeschakeld. Voorbeelden van groepen wanbetalers waarbij geen (volledige) broninhouding plaatsvindt zijn onder andere studenten, zelfstandigen, uitzendkrachten en uitkeringsgerechtigden. Kennelijk heeft zich bij ook de casus die de aanleiding vormt voor deze schriftelijke vragen een situatie voorgedaan waardoor het niet mogelijk is gebleken via bronheffing de bestuursrechtelijke premie te innen.
Het CJIB hanteert de gebruikelijke incassomethoden, waaronder, in eerste instantie, het sturen van een acceptgiro. Als geen betaling plaatsvindt en ook na aanmaning niet wordt betaald, wordt een deurwaarder ingeschakeld.
Het incassoproces heeft een doorlooptijd van enige maanden. Het is dus mogelijk dat een vordering over de premiemaand maart 2011 uiteindelijk in november 2011 bij de deurwaarder ligt.
Herkent u het beeld dat de kosten kunnen verlopen van € 148,95, voor de bestuursrechtelijke zorgpremie zoals die voor 2011 is vastgesteld, tot een gevorderd bedrag van € 610,71?
Indien een wanbetaler niet reageert op een brief van het CJIB om de verschuldigde premie door middel van een acceptgiro te voldoen en ook niet reageert op aanmaningen, dan wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. De deurwaarder mag kosten in rekening brengen voor benoemde wettelijke taken (bijvoorbeeld kosten naar aanleiding van het betekenen van een exploot) en voor de zogenoemde buitengerechtelijke kosten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de maximumbedragen zoals beschreven in het rapport Voorwerk II. Het in uw vraag genoemde bedrag valt binnen dit maximum.
Waarom wordt de voorgeschreven werkwijze om een betalingsachterstand van een zorgpremie te innen niet gevolgd? 2) Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft toch juist een bijzondere positie gekregen om de bestuursrechtelijke premie direct te innen bij werkgever of uitkeringsinstantie, waardoor ze geen dure gerechtelijke procedure hoeven te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak maakt het CVZ gebruik van de diensten van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder, die de kosten vooral opdrijven?
Het CVZ heeft in 2010 1 274 506 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Eind 2010 waren er 24 816 dwangbevelen (van merendeels maandelijkse vorderingen) in behandeling bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
In 2011 heeft het CVZ 2 219 318 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Begin december 2011 waren er 377 201 dwangbevelen in behandeling (van merendeels maandelijkse vorderingen) bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
Kunt u uitleggen waarom de inningskosten niet reeds zijn verwerkt in de boeteopslag van 30% bovenop de zorgpremie die het CVZ standaard hanteert? Erkent u dat de premiestijging fors meer is dan 30%?
De opslagcomponent van 30% is bestuursrechtelijke premie. Zoals in antwoord op vraag 1 en 3 is vermeld wordt zoveel mogelijk getracht deze opslag door bronheffing te innen. Als dat niet lukt, wordt de vordering aan het CJIB overgedragen.
Het CJIB brengt haar uitvoeringskosten niet bij de wanbetaler in rekening. Deze kosten worden door VWS gedragen. De kosten van inzet van de deurwaarder worden in eerste instantie op de wanbetaler verhaald. Als dat niet lukt vergoedt het CJIB voor een deel de door de deurwaarder gemaakte kosten.
Hoeveel effect heeft het inschakelen van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder door het CVZ? Indien € 148,95 niet betaald kan worden, hoe groot is dan de kans dat het viervoudige door de schuldenaar wél betaald kan worden? In hoeveel gevallen is de premie uiteindelijk niet inbaar?
Er wordt niet bij voorbaat vanuit gegaan dat een wanbetaler de premie niet kan voldoen. Pas wanneer de verschuldigde premie niet door middel van een acceptgiro wordt voldaan en ook niet is gereageerd op aanmaningen, wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. In dat kader wordt door een deurwaarder onderzoek gedaan naar de betaalcapaciteit van een wanbetaler.
Een deel van de kosten is dan al gemaakt. Als de wanbetaler in contact treedt met de deurwaarder kan in onderling overleg gekeken worden naar het bereiken van een maximaal incassoresultaat, waarbij het beperken van extra kosten altijd wordt meegenomen.
Deurwaarders hebben in 2010 1 776 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 926 vorderingen zonder resultaat.
In 2011 zijn (tot heden) 18 385 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 5 672 vorderingen zonder resultaat.
Indien de premie van maart 2011 op deze wijze wordt geïnd, en daarbij ruim vier keer zo hoog wordt, zullen de achtereenvolgende achterstallige betalingstermijnen dan ook op deze kostenopdrijvende wijze geïnd gaan worden? Is dit toegestaan? Zo ja, waarom?
Het CJIB probeert in eerste instantie op één vordering via de inzet van een deurwaarder tot incasso te komen. Als dat niet lukt worden de volgende elf premiemaanden niet afzonderlijk doorgezet naar de deurwaarder. Het CJIB zal na twaalf maanden op de dan geclusterde vorderingen een verhaalsonderzoek doen. Als er indicaties zijn dat een wanbetaler wel zou moeten kunnen betalen worden de geclusterde vorderingen via één dwangbevel naar de deurwaarder doorgestuurd. Hierdoor worden voor de wanbetaler belangrijke kostenbesparingen bereikt.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat achterstallige betalingen van de zorgpremie geïnd zullen worden op een zo effectief mogelijke manier, waarbij kostenopdrijving door het CJIB en een gerechtsdeurwaarder zoveel mogelijk zal worden voorkomen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb u in mijn brief van 4 november 2011 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 077, nr. 1) geschetst hoe ik de wanbetalersregeling, en dus ook de inning van de bestuursrechtelijke premie, verder wil verbeteren. Zo zal in de eerste maanden van 2012 een periodieke controle op het bestaan van een inkomen worden ingevoerd, zodat er vaker door middel van broninhouding kan worden geïnd. Een ander voorbeeld is het benutten van de zorgtoeslag voor de betaling van de bestuursrechtelijke premie.
Is het niet veel raadzamer om de boete van 30% op de zorgpremie te verlagen tot bijvoorbeeld de inningskosten, om zodoende de drempel om tot een oplossing van de betalingsproblematiek te komen te verlagen? Zo neen, waarom niet?
In mijn bovenvermelde reactie op de aanbevelingen in het Eindrapport van de evaluatie van de wanbetalersregeling heb ik uw Kamer al medegedeeld dat ik geen afschaffing van de opslag van 30% overweeg, en ook geen aanpassing naar een lager percentage. Het achterwege laten of een verlaging van de opslag zou weliswaar gunstig zijn voor wanbetalers in het bestuursrechtelijk regime, maar zou er tevens toe leiden dat er voor hen geen enkele prikkel meer is om terug te keren naar het normale premieregime. Dat vind ik onwenselijk. Het is ook in het belang van de wanbetaler zelf om zo snel mogelijk terug te keren naar het normale premieregime.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 15 december a.s.?
Ja.
Het bericht dat verscheidene gemeente de preventieve seksuele gezondheidszorg van jongeren staken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het dagelijks bestuur van de GGD Midden Nederland als gevolg van door landelijk beleid ingegeven gemeentelijke bezuinigingen heeft besloten om vanaf 2012 alle taken op het terrein van seksuele gezondheidsbevordering en preventie in vijfentwintig gemeenten te staken? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Nee, voor de toelichting op dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Zijn er bij u meer gemeenten bekend waar deze taken zijn dan wel worden gestaakt?
De taken van gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding en gezondheidsbevordering zijn wettelijk verankerd. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten geen of minder aandacht schenken aan de seksuele gezondheidsbevordering en preventie van soa/hiv, ongewenste zwangerschap en seksuele dwang? Deelt u de mening dat dit negatieve gevolgen heeft voor de seksuele gezondheid van jongeren?
Ja, ik deel deze mening en verwijs daarbij naar het Nationaal soa/hiv plan 2012–2016 «Bestendigen en versterken» dat ik op 5 december jl. aan uw Kamer heb doen toekomen. Ik merk daarbij wel op dat de wijze waarop gemeenten en GGD-en invulling geven aan deze taken verschillend is en dat ook de behoefte niet in alle gemeenten gelijk is. Voor mij staat voorop dat gemeenten hun taken in het kader van de Wet Publieke Gezondheid, inclusief de taken op het gebied van infectieziekten en seksuele gezondheid op voldoende niveau uitvoeren. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u bereid gemeenten aan te moedigen om de bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren op te nemen in de gemeentelijke gezondheidsnota en het gesprek hierover met de gemeentes aan te gaan?
De gemeenten kiezen zelf de prioriteiten in hun nota’s gemeentelijk gezondheidsbeleid. Dat doen ze op basis van lokale epidemiologische gegevens; zij nemen daarbij de landelijke prioriteiten in acht. Bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid dan bij uitvoeringstaken zoals de jeugdgezondheidszorg.
Het bevorderen van seksuele gezondheid van jongeren behoort niet tot de landelijke speerpunten; wel staat in de landelijke nota dat de focus van het gezondheidsbeleid meer moet worden gelegd bij de jeugd. In de handreiking gezonde gemeente van het Centrum Gezond Leven (CGL), die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van hun nota, is het bevorderen van seksuele gezondheid één van de specifieke thema’s. Dit kan gemeenten stimuleren om het onderwerp in hun nota’s op te nemen. Daarnaast vinden er de komende tijd gesprekken plaats met gemeenten en GGD-besturen over de ondersteuningsbehoeften van gemeenten bij hun lokaal gezondheidsbeleid. Indien nodig zal daar ook aandacht voor dit onderwerp zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» op 19 december 2011 a.s.?
Ja.
Het bericht 'Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer»?1
Ja.
Klopt het dat er «extreme» prijsverhogingen van wel tientallen procenten worden doorgevoerd die hoger liggen dan wettelijk is toegestaan en tevens indruisen tegen de met u gemaakte afspraken wat betreft «rust» in de tarieven na invoering van de OV-chipkaart?
De tarieven in het regionaal openbaar vervoer worden in de regio’s door decentrale overheden vastgesteld. Zij hebben mij laten weten dat de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV hebben ingestemd met een voorstel van de regionale vervoerders om de tarieven van de in het bericht genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 te verhogen. Het gaat om de stad-/streeksupplementen bij het NS-trajectabonnement en de 2e en meerdere «bijkaarten» bij het OV-jaarabonnement voor gezinsleden (samen circa 5% van de jaarlijkse opbrengsten in het stad- en streekvervoer).
In het kader van het Aanvalsplan OV-chipkaart (februari 2008) is tussen het Rijk en de decentrale overheden afgesproken dat in het eerste jaar nadat het NVB in een regio is afgeschaft, voor de verschillende producten geen tariefsverhogingen behoudens indexering worden doorgevoerd in de decentrale concessies. Deze afspraak, die ook wel bekend staat als het zogenaamde «jaar tariefrust», is gemaakt om bij de introductie van de OV-chipkaart rust te hebben op het tarievenfront. Dit betreft overigens geen wettelijke regeling maar een bestuurlijke afspraak.
Ten aanzien van de indexering voor 2012 hebben de decentrale overheden mij laten weten dat zij hebben besloten de tarieven van het regionale openbaar vervoer met gemiddeld 4,9% te verhogen in 2012. Deze verhoging ziet in beginsel op alle abonnementen en het reizen op saldo, en past in de afspraak over de tariefrust.
Uit het bericht blijkt echter dat de verhoging van de genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 hoger is dan de landelijke indexering. Een dergelijke verhoging past niet binnen de afspraken van de tariefrust.
Ik heb de decentrale overheden daarom, middels een brief aan de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV, laten weten dat ik er van uitga dat ze zich zullen houden aan de gemaakte afspraken over de tariefrust, alvorens de genoemde tariefsverhoging door te voeren. Een afschrift van beide brieven 2 treft u als bijlage aan.
Klopt het dat deze prijsverhogingen niet, zoals wettelijk verplicht is, zijn voorgelegd aan de consumentenorganisaties? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo ja, gaat u de overheden en vervoerders hier op aanspreken?
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat er oorspronkelijk vanuit werd gegaan dat per 1 januari 2012 de stad-/streeksupplementen voor de particuliere markt per die datum zouden worden afgeschaft en vervangen door een nieuw product. Dit bleek echter niet haalbaar. Hierop hebben overheden en vervoerders besloten om het supplement nog enige maanden te handhaven en hebben de decentrale overheden uiteindelijk ingestemd met de tariefsverhoging. Dit gebeurde vooruitlopend op advisering door de verschillende Regionale Overlegorganen Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (ROCOV). Volgens de decentrale overheden konden deze nieuwe tarieven procedureel niet meer door de regio’s ter advisering aan de ROCOV’s worden voorgelegd. Dat gebeurt nu alsnog. Bij een aantal overheden is dit al gebeurd, bij andere loopt dit adviestraject nog. Ik ga er vanuit dat de decentrale overheden een zorgvuldige procedure volgen voordat de tariefsverhoging daadwerkelijk wordt doorgevoerd.
Voordat de decentrale overheden besluiten nemen over de tarieven moet hierover advies gevraagd worden aan de consumentenorganisaties. In de in antwoord 2 genoemde brieven aan IPO en SkVV heb ik de decentrale overheden hier op aangesproken en gewezen op de wettelijke adviesplicht van consumentenorganisaties.
Denkt u dat door deze prijsverhogingen meer reizigers gebruik gaan maken van het openbaar vervoer?
Ik heb geen inzicht in het effect van de voorgenomen tariefsverhogingen op het gebruik van het openbaar vervoer. Zoals ik uw Kamer eerder al heb aangegeven, acht ik tariefsverhoging in het stad- en streekvervoer in beginsel gerechtvaardigd in het licht van de op lange termijn gewenste verhoging van de kostendekkingsgraad. De invulling hiervan moet uiteraard wel passen binnen de gezamenlijk gemaakte afspraken, waarbij in deze kwestie de afspraak van een jaar tariefrust geldt.
Mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de PowNews uitzending van 30 november 2011 over mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra, door een aanbod om bemiddeling voor teruggave aan een componist van onterecht door Buma/Stemra aan die componist niet uitbetaalde royalties tot een bedrag van circa 1 miljoen euro te koppelen aan ontvangst van een eenderde van dat bedrag?
Ja.
Hoe oordeelt u over dit beschreven gedrag van de bestuurder van Buma/Stemra, dat tot wettelijk opgedragen taak heeft de auteursrechten van artiesten ten behoeve van die artiesten te beheren?
Het betreft een verontrustend bericht. Bestuursleden van welke rechtspersoon dan ook dienen integer te handelen en de besluitvorming binnen het bestuur van de rechtspersoon niet ten eigen voordele te beïnvloeden. Dit volgt ook uit de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo’s die onderdeel uitmaken van de CBO keurmerkcriteria en die Buma/Stemra heeft aangegeven te zullen naleven.
Naar aanleiding van de uitzending heb ik contact opgenomen met het College van Toezicht Auteursrechten met het verzoek de zaak met voorrang te onderzoeken. Het College van Toezicht Auteursrechten is belast met het toezicht op de door de wetgever aangewezen collectieve beheersorganisaties, zoals de vereniging Buma. Het College heeft blijkens het persbericht op 1 december 2011 een onderzoek ingesteld naar de achtergronden van de claim van de componist in kwestie en de betrokkenheid van het bestuurslid hierbij. Buma is door het College van Toezicht Auteursrechten verzocht aan te geven welke maatregelen zijn getroffen en zullen worden getroffen naar aanleiding van dit incident. Buma/Stemra heeft aangegeven dat het bestuurslid is teruggetreden uit zijn functie. Het bestuur van Buma/Stemra vergadert komende woensdag over de kwestie. Voice, de koepelorganisatie van cbo’s, heeft in een persbericht aangegeven ten scherpste afstand te nemen van belangenverstrengeling bij bestuurders en erop te vertrouwen dat Buma/Stemra passende maatregelen zal nemen als de verdediging van het bestuurslid naar de mening van het bestuur ontoereikend is. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het onderzoek is afgerond.
In casu betreft het een bestuurslid van de stichting Stemra. Ik wijs u erop dat het College van Toezicht formeel nog geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de stichting Stemra. Ik vertrouw erop dat de stichting Stemra, gelet op haar nauwe verbondenheid met de vereniging Buma, op vrijwillige basis haar medewerking zal verlenen aan het onderzoek. In het wetsvoorstel toezicht1 dat bij uw kamer voorligt is geregeld dat ook andere dan door de wetgever aangewezen cbo’s (zoals Stemra) onder het toezicht van het College van Toezicht komen te vallen. Voorts zal na inwerkingtreding van het voorstel het College van Toezicht de aanwijzingen die het een cbo geeft, kracht kunnen bijzetten door het opleggen van een boete of last onder dwangsom.
Kunt u bevestigen of Buma/Stemra inderdaad ten onrechte royalties van de componist heeft achtergehouden, terwijl het zijn werk veelvuldig heeft gebruikt voor eigen reclameboodschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt dit over de geloofwaardigheid van Buma/Stemra en de betrokken bestuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u van plan in reactie hierop te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de geplande tweede termijn van het algemeen overleg auteursrechten op 7 december a.s.?
Ja.
Het bericht dat een moeder met kinderen op straat is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Klopt het dat er nog steeds uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen op straat belanden, terwijl hun terugkeer nog niet is geëffectueerd? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze alsnog opgevangen worden tot ze feitelijk naar hun land van herkomst kunnen terugkeren? Zo nee, wat is dan uw reactie op het bericht dat een moeder met kinderen in de kou op straat is gezet?1
In reactie op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord van de toenmalige minister van Justitie op schriftelijke vragen over het op straat zetten van een gezin met minderjarig kind3. In dat antwoord is vermeld dat naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 juli 2010 (dit betrof de tussenuitspraak die vooraf ging aan de uitspraak van 11 januari 2011) geen onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen wordt beëindigd. Dit betekent echter niet dat alle gezinnen met minderjarige kinderen daarmee in aanmerking komen voor opvang. Zoals in het desbetreffende antwoord op kamervragen is aangegeven, vormt de uitspraak geen aanleiding om, buiten de geldende regelgeving in relatie tot opvang voor asielzoekers, opvang te bieden aan personen die niet reeds opvang genoten en zal het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag geen aanleiding vormen om opvang te verlenen wanneer deze reeds in de algemene asielprocedure is afgewezen. In de in het AD genoemde casus was sprake van een gezin dat zich meldde om een tweede of volgende asielaanvraag in te dienen, en direct daaraan voorafgaand niet reeds in de opvang verbleef. In augustus 2011 heeft het gezin de toen geboden opvang zelf met onbekende bestemming verlaten. Vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen, komen op grond daarvan niet zonder meer in aanmerking voor opvang. Om de aanvraag in te dienen wordt een afspraak gemaakt. Indien deze aanvraag niet direct in de procedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, krijgt de aanvrager hangende de behandeling van de aanvraag in de verlengde asielprocedure opnieuw opvang. In dat laatste geval zal, nu het een gezin met kinderen betreft, een eventuele afwijzing van de aanvraag niet tot beëindiging van de opvang leiden.
Een afspraak voor het indienen van de opvolgende asielaanvraag was gepland op 20 december 2011 en wordt op verzoek van de betrokkenen verzet naar januari 2012. Na indiening van de aanvraag zal tevens duidelijk worden of er aanleiding is om het gezin opnieuw in de opvang op te nemen.
Deelt u de mening dat het op straat zetten van uitgeprocedeerde minderjarige asielzoekers in strijd is met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari jl?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oplossingen ziet u om te voorkomen dat gezinnen met minderjarige kinderen op straat terechtkomen? Welke acties gaat u ondernemen wanneer een gezin op straat wordt gezet, terwijl terugkeer nog niet is geëffectueerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
De terugloop van het aantal bedrijfsartsen en de druk die hierdoor zal ontstaan op de curatieve zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat momenteel 14 bedrijfsartsen in opleiding zijn, terwijl er minimaal 150 nieuwe bedrijfsartsen nodig zijn om qua uitstroom en instroom gelijk te spelen?
De Stichting Capaciteitsorgaan1 geeft aan, een instroom van minimaal 114 tot maximaal 145 bedrijfsartsen per jaar nodig te achten om in 2020 te voldoen aan de vervangingsvraag. Er zijn conform het opleidingsregister van de Sociaal Geneeskundigen Registratie Commissie (SGRC)2 van de KNMG momenteel 76 artsen in opleiding voor bedrijfsarts. Daarvan zijn 11 de opleiding in 2011 gestart. In totaal zijn er op dit moment 2038 bedrijfsartsen geregistreerd.
Deelt u de mening dat de bedrijfsgezondheidszorg onder druk staat door het lage aantal studenten dat kiest voor de opleiding tot bedrijfsarts en de vergrijzing in deze beroepsgroep?
Er zijn op dit moment minder artsen die voor deze opleiding kiezen, dan in de raming van het Capaciteitsorgaan voor de lange termijn nodig blijkt te zijn. Dit vinden wij een belangrijk signaal. In onze brief van 28 september 20113 aan uw Kamer hebben we aangegeven in overleg te gaan met de sector over initiatieven om deze ontwikkeling te kunnen opvangen.
Deelt u de zorgen dat de bedrijfsgezondheidszorg door de lage instroom op korte termijn over onvoldoende deskundige bedrijfsartsen zal beschikken?
Ik deel uw zorgen voor de korte termijn niet. De huidige marktontwikkeling op het terrein van de arbodienstverlening maakt dat er nu minder vraag is naar bedrijfsartsen. Voor de langere termijn zal de verwachte uitstroom van bedrijfsartsen gerelateerd moeten worden aan de verwachte marktontwikkelingen. Daartoe zijn gesprekken met de sector gaande.
Deelt u tevens de zorgen dat door een dergelijk tekort aan bedrijfsartsen de druk op de curatieve zorg zal toenemen? Bent u van mening dat de curatieve zorg (huisartsen en ziekenhuizen) de extra zorgvraag op kunnen en moeten vangen? Zo ja, bent u van mening dat zij voldoende zijn gespecialiseerd in het herkennen en behandelen van beroepsziekten?
Deze zorgen delen wij. De meeste werknemers gaan met gezondheidsklachten eerst naar hun huisarts. Dat zal niet veranderen. In dit kader voorzien wij bij afname van het aantal bedrijfsartsen dan ook geen extra druk op de curatieve zorg vanwege méér patiënten, maar wel vanwege patiënten die mogelijk langer ziek blijven. Indien er een tekort is aan bedrijfsartsen, ontstaat immers het risico dat werknemers na ziekte minder snel re-integreren.
Daarnaast is de curatieve zorg in het algemeen niet gespecialiseerd in het herkennen en behandelden van beroepsziekten. Daardoor is het mogelijk dat bij een tekort aan bedrijfsartsen beroepsziekten niet kunnen worden voorkomen of vroegtijdig worden herkend. Als deze preventieve taken minder adequaat bewerkstelligd worden, kan dit leiden tot een toename van klachten en daarmee toename van de curatieve zorgvraag.
De curatieve zorg heeft kennis en aandacht voor problematiek vanuit de bedrijfsgeneeskundige hoek, maar de bedrijfsgeneeskunde is hier vanzelfsprekend de specialist in. Volledige overname van taken door de curatieve sector is dan ook niet mogelijk en niet wenselijk. Wij willen hier nog wel vermelden dat de hierboven genoemde taken vaak worden uitgevoerd door een arbodienst, waarbij naast bedrijfsartsen ook andere deskundigen worden ingezet.
Bent u van mening dat huisartsen taken van bedrijfsartsen kunnen over nemen? Zo ja, hoe is dat te rijmen met de korting op de huisartsentarieven, zoals deze per 1 januari 2012 doorgevoerd zal worden?
Huisarts en bedrijfsarts zijn twee verschillende specialisaties, elk met een eigen functie. Belangrijk is dat er goed wordt samengewerkt tussen bedrijfsartsen en de curatieve zorg om de patiënt/werknemer zo goed mogelijk te helpen snel weer aan het werk te gaan en om te voorkomen dat werknemers (voortijdig) uitvallen uit werk.
Zoals in de brief van 28 september 20113 is aangegeven zijn er twee onderzoeken uitgezet om de samenwerking tussen arbeid en zorg te inventariseren. Aan de hand van die inventarisaties zullen wij bezien of en hoe samenwerking verder gestimuleerd kan worden.
Deelt u de mening dat een verlaagd niveau van de bedrijfsgezondheidszorg of een tekort aan bedrijfsartsen ook een bedreiging kan vormen voor de zorgsector, gezien het hoge ziekteverzuim en de stijging van het langdurig verzuim in deze sector en de personele kosten die hiermee gemoeid zijn?
Ja, die mening delen wij. Bedrijfsartsen hebben een belangrijke rol in de gezondheid van werknemers in alle sectoren, zeker ook in de zorgsector.
Wij zijn op dit moment de lage instroom van bedrijfsartsen in samenhang met marktontwikkelingen en vragen rond de positie van de bedrijfsarts verder aan het bezien.
Met de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) is gesproken over mogelijke initiatieven van hun kant om de bekendheid en aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten.
Op korte termijn vindt een overleg plaats met de brancheorganisatie Boaborea om van de arbodiensten te horen welke vervangingsvraag zij verwachten.
In vervolg hierop zal ook met het Capaciteitsorgaan en sociale partners worden gesproken.
Wat is de stand van zaken van het overleg dat u voert met de sector over de vervangingsvraag van bedrijfsartsen in de komende jaren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen kunt en wilt u verder nemen om de instroom van voldoende deskundige bedrijfsartsen voor de komende jaren te realiseren, en daarmee extra druk op de curatieve zorg te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op woensdag 14 december 2011 beantwoorden?
Dat is niet mogelijk gebleken.
Het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, waaruit zou blijken dat de onroerend zaakbelastingonroerendezaakbelasting (OZB), ondanks de dalende huizenprijzen, en de overige gemeentelijke woonlasten volgend jaar stijgen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis?
Het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis is voor een deel gebaseerd op nog niet vastgestelde begrotingscijfers. Ik wacht de cijfers van het Centraal bureau voor de statistiek af, die in de loop van het eerste kwartaal van 2012 worden verwacht. Dit zijn cijfers op basis van vastgestelde begrotingen. Deze cijfers zullen ook gehanteerd worden bij het vaststellen van de belastingaanslag van de burger. Totdat deze cijfers bekend zijn kan ik niet beoordelen of gemeenten onder de vastgestelde macronorm blijven en evenmin of deze cijfers representatief zijn.
In hoeverre is het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, gedaan in 114 gemeenten, representatief voor alle gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre blijven de gemeenten in totaal zijn totaliteit binnen de voor volgend jaar vastgestelde macronorm van 3,75%?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de ontwikkeling van de stijgende woonlasten, waaronder de OZB, blijven monitoren en de Tweede Kamer daarover hierover informeren?
In de bestuursafspraken met gemeenten is opgenomen dat «Rijk en de gemeenten streven naar zo veel mogelijk transparantie over de ontwikkeling van de lokale lasten. Daarom hanteren Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk een uniforme monitor van een gezaghebbende instantie die als leidend wordt bestempeld. Partijen formuleren gezamenlijk de opdracht daartoe. De overheden onderschrijven naar buiten toe de uitkomsten van de monitor.» Inmiddels wordt gewerkt aan deze gezamenlijke monitor. De woonlasten worden dan ook blijvend gemonitord en de uitkomsten daarvan zullen aan u bekend worden gemaakt.
De Stort van Troost |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dordt eist sanering Stort van Troost»?1
Ja.
Gaat u het College van B&W van de gemeente Dordrecht steunen in de sanering het gebied en het aanpakken van Shell als verantwoordelijk vervuiler? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van het bodemsaneringsbeleid is volledig gedecentraliseerd en in
deze kwestie is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. De gemeente ontvangt een bodemsaneringsbudget. Daarnaast ondersteunt het Ministerie de gemeente in de verdere aanpak van deze zaak door het beschikbaar stellen van financiële middelen om juridische ondersteuning te bekostigen, ook richting Shell.
Wanneer bleek voor het eerst uit monitoring van verspreiding van de verontreiniging dat de situatie niet meer acceptabel was? Kan de Kamer inzage krijgen in alle rapportages van de monitoring van afgelopen 6 jaar?
Uit bodemonderzoeken in 2005 en 2006 is gebleken dat de verontreinigingen zich vanuit de stortplaats verspreiden, maar dat de verspreiding geringer is dan in de jaren daarvoor werd aangenomen. Dit beeld is bevestigd door de daarna uitgevoerde monitoringen. Bij de monitoring grondwaterkwaliteit van 2010 is gebleken dat op een drietal locaties de verontreinigingen buiten de voormalige stortplaats toenemen. Op dat moment werd duidelijk dat maatregelen noodzakelijk zijn om de verspreiding van de verontreiniging tegen te gaan. Uit de monitoring grondwaterkwaliteit 2011 blijkt dat deze toename zich in het laatste jaar (nog) niet verder heeft doorgezet. De verwachting is echter dat zolang er geen saneringsmaatregelen zijn genomen, deze toename wel zal gaan doorzetten. Ondanks de zeer onlangs geconstateerde geringere verspreiding blijft sprake van een serieus verspreidingsrisico, en is het noodzakelijk om saneringsmaatregelen te nemen. De mogelijke saneringsmaatregelen zijn opgenomen in het saneringsplan van 2009. Dit saneringsplan is opgesteld in het kader van het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk» en is gekoppeld aan de uitvoering van het inrichtingsplan. Alle onderzoeksrapporten zijn openbaar en op te vragen bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid te Dordrecht.
Was het achteraf gezien niet beter geweest al veel eerder met sanering te beginnen omdat immers al ruim 12 jaar geleden bleek dat de Stort van Troost een tikkende tijdbom is?
Het betreft hier een stortplaats met een te overzien verspreidingsrisico en gezien de monitoringsrapportages 2005, 2007, 2009, 2010, 2011 heeft de gemeente Dordrecht voldoende zicht op het verspreidingstempo van de verontreinigingen.
De aanpak van de stort moet gezien worden in het kader van de herontwikkeling van polder Stededijk. Vanaf 2006 is door diverse overheden gewerkt aan het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk». Doel van het project was de realisatie van een natuur- en recreatiegebied in de polder gecombineerd met de sanering van de bodemverontreiniging die is aangetroffen ter plaatste en in de omgeving van de voormalige stortplaats. Het inrichtingsplan en het saneringsplan zijn op elkaar afgestemd en de bedoeling was om deze geïntegreerd uit te voeren. Door de weigering van de eigenaren om Polder Stededijk tegen een redelijke en marktconforme prijs te verkopen aan de overheid is vertraging opgelopen bij de aanpak.
Welke consequentie heeft het besluit van het College van B&W voor het in 2006 met uw ambtsvoorganger, Van Geel, afgesloten convenant voor herinrichting van de polder Stedelijk?
Het herinrichtingsproject van polder Stededijk ligt stil omdat door de wijziging van het beleid met betrekking tot de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur de middelen voor aankoop van de polder en herinrichting van de polder als natuurgebied zijn weggevallen. Hierdoor kan de herinrichting voorlopig niet worden uitgevoerd. De betekenis hiervan voor de sanering zal door het bevoegd gezag nader worden gewogen.
De problemen van dwangarbeiders met de Duitse Belastingdienst en geëmigreerde gepensioneerden met een ABP-pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er nog steeds mensen zijn die naheffingen van de Duitse Belastingdienst ontvangen, omdat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog dwangarbeid hebben verricht in Duitsland en daarbij een karig pensioen hebben opgebouwd?
De Duitse wetgeving tot belastingvrijstelling van pensioenen aan voormalige dwangarbeiders is op 25 november 2011 door het Duitse parlement (de «Bundesrat») aanvaard en op 13 december 2011 in de Duitse staatscourant (het «Bundesgesetzblatt») gepubliceerd, waardoor de wetgeving in werking is getreden. Volgens deze wetgeving geldt een belastingvrijstelling voor diegenen die onder paragraaf 1 van het «Bundesentschädigungsgesetz» vallen. Voor de vrijstelling is aangesloten bij het begrip «vervolgden». Diegenen die destijds naar Duitsland zijn gedeporteerd vallen onder de vrijstelling, terwijl diegenen die destijds vrijwillig arbeid hebben verricht in Duitsland geen aanspraak kunnen maken op de vrijstelling. Praktisch leidt dit er toe dat de pensioenen van alle Nederlandse dwangarbeiders die onder deze wetgeving vallen van Duitse belastingheffing zijn vrijgesteld. Bovendien is duidelijk gemaakt dat met de vrijstelling pragmatisch wordt omgegaan. Zowel via de Nederlandse ambassade in Berlijn als via rechtstreekse contacten met het Duitse ministerie van Financiën hou ik de vinger aan de pols zodat de vrijstelling ook daadwerkelijk wordt toegepast.
Vooruitlopend op de totstandkoming van deze wetgeving is de vrijstelling door het Finanzamt Neubrandenburg, dat verantwoordelijk is voor de belastingheffing van buiten Duitsland wonende Rente-genieters, al toegepast. De belastingvrijstelling kan in Duitsland niet automatisch worden toegepast. Het Finanzamt beschikt zelf namelijk niet over informatie over de persoonlijke status van diegenen die uit Duitsland een pensioen genieten en kan daarom niet vaststellen of iemand in Nederland als voormalige dwangarbeider in Duitsland werkzaam is geweest. Duitse wetgeving over de bescherming van persoonsgegevens verbiedt de automatische uitwisseling van dit soort informatie («Datenschutz») tussen de Duitse uitkeringsinstantie en de Duitse belastingdienst. Om de belastingvrijstelling te krijgen moeten betrokkenen zich daarom aanmelden bij het Finanzamt Neubrandenburg. Omdat betrokkenen vaak al op zeer hoge leeftijd zijn, heb ik met de Duitse belastingdienst afgesproken dat die aanmelding kan worden gedaan met een vereenvoudigd formulier. Dit formulier is op de website van de Nederlandse belastingdienst te vinden (www.belastingdienst.nl).
Op de website www.belastingdienst.nl is informatie over de belastingvrijstelling opgenomen, maar ook op www.grensinfopunt.nl, de website van Bureau Duitse Zaken van de SVB en de Duitse ambassade in De Haag is informatie opgenomen over de vrijstelling van voormalige dwangarbeiders.
Er zijn mij geen concrete situaties bekend van mensen die als voormalige dwangarbeiders zijn geconfronteerd met naheffingen in Duitsland. Wel acht ik het mogelijk dat ondanks de mogelijkheid tot belastingvrijstelling, in een enkele situatie toch belasting zal zijn geheven door de Duitse belastingdienst. Het Finanzamt Neubrandenburg stuurt namelijk vanaf augustus 2010 belastingformulieren aan in het buitenland wonende «Rente»-genieters, maar pas vanaf 1 januari 2011 is in deze formulieren expliciet informatie opgenomen over de belastingvrijstelling van pensioenen van voormalige dwangarbeiders, omdat vanaf die datum vooruitlopend op de aanpassing van de wetgeving de vrijstelling al werd toegepast. Ondanks deze maatregelen kan niet worden uitgesloten dat een betrokkene toch belasting heeft betaald, terwijl de termijn om een bezwaarschrift in te dienen al is verstreken. In die situatie kan betrokkene het Finanzamt Neubrandenburg verzoeken om de heffing van ambtswege aan te laten passen. Ik heb de toezegging gekregen dat die vrijstelling dan alsnog wordt verleend.
Hiervoor heb ik aangegeven dat vanaf 1 januari 2011 betrokkenen door de Duitse belastingdienst zijn geïnformeerd over de belastingvrijstelling. Daarnaast heeft het Duitse ministerie van Financiën een persbericht uitgebracht over de belastingvrijstelling. In het vervolgoverleg met de Duitse belastingdienst is gewezen op de wens dat het voor de voormalige dwangarbeiders duidelijk is dat zij onder de vrijstelling vallen. Van onze zijde is de suggestie gedaan in de communicatie daarover tevens in te gaan op de gevoeligheden die dit onderwerp heeft veroorzaakt bij de voormalige dwangarbeiders.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoord d.d. 26 september 20111 dat vooruitlopend op de wijziging van de Duitse wet de Duitse Belastingdienst alvast een vrijstelling voor dwangarbeiders zal toepassen? Gaat u nu met dezelfde voortvarendheid als de Belgische minister van financiën Financiën er bij de Duitse Belastingdienst op aandringen dat er geen naheffingen worden opgelegd aan vroegere dwangarbeiders?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels bij de Duitse autoriteiten geïnformeerd of de vrijstelling van toepassing is op alle dwangarbeiders of op een bepaalde categorie dwangarbeiders? Indien de vrijstelling alleen van toepassing blijkt op een bepaalde categorie dwangarbeiders, welke categorie dwangarbeiders is dat en wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de vrijstelling voor alle dwangarbeiders zal gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunnen mensen met een dergelijk uit dwangarbeid opgebouwd pensioen doen als zij de Duitse belastingaanslag reeds betaald hebben, bijvoorbeeld omdat zij geschrokken waren van de Duitse aanmaningen? Hoe krijgen deze mensen hun teveel betaalde belasting weer terug?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt deze groep van voormalige dwangarbeiders geïnformeerd over de stand van zaken van het overleg tussen de Nederlandse en Duitse autoriteiten en over het antwoord op de vraag of zij onder de vrijstelling vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen deze voormalige dwangarbeiders een excuusbrief van de Nederlandse of Duitse Belastingdienst (in het Nederlands) verwachten over de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met het overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland op grond van artikel 25 van het Belastingverdrag om een structurele oplossing te vinden voor het probleem dat zowel Nederland als Duitsland het ABP-pensioen van een naar Duitsland geëmigreerde Nederlander willen belasten?
In de beantwoording van de Kamervragen die het lid Omtzigt op 2 september 2011 heeft gesteld, heb ik aangegeven dat tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland overleg wordt gevoerd met het doel de kwestie van het ABP-pensioen structureel op te lossen. Dit overleg heeft inmiddels tot een oplossing geleid waarmee bestaande dubbele belastingheffing wordt weggenomen en voor de toekomst dubbele belastingheffing in de relatie tot Duitsland kan worden voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat ook België inmiddels belastingaanslagen verstuurt naar geëmigreerde Nederlanders met een ABP-pensioen? Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat ook deze emigranten in twee lidstaten belasting verschuldigd zijn over hetzelfde pensioen? Hoe gaat u voorkomen dat ook andere lidstaten dan België en Duitsland het ABP-pensioen in de heffing zullen betrekken, waardoor geëmigreerde Nederlanders voorlopig met dubbele belastingaanslagen zitten?
Ja, daarmee ben ik bekend. Voor zover het ABP-pensioen is opgebouwd in een privaatrechtelijke dienstbetrekking legt België inderdaad – terecht – belastingaanslagen op aan inwoners van Nederland die het pensioen genieten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan iemand die in het bijzonder onderwijs werkzaam is geweest en uit hoofde van die – privaatrechtelijke – dienstbetrekking pensioen heeft opgebouwd bij het ABP. Omdat in dat geval het ABP-pensioen voor de verdragstoepassing kwalificeert als een privaat pensioen, heeft België, als woonstaat, het heffingsrecht over deze pensioenen op de voet van het Nederlands-Belgische belastingverdrag. Voor zover het ABP op een pensioen dat geheel of gedeeltelijk in een privaatrechtelijke dienstbetrekking is opgebouwd over het vrijgestelde gedeelte van het pensioen toch loonbelasting inhoudt, wordt die loonbelasting door het indienen van een aangifte inkomstenbelasting alsnog verrekend en teruggegeven. Om het ABP al bij de uitbetaling van het pensioen rekening te laten houden met een (gedeeltelijke) belastingvrijstelling van het pensioen, moet de pensioengenieter bij de Belastingdienst om een zogenoemde verdragsverklaring verzoeken. Het ABP wijst de pensioengenieters die in het buitenland wonen vooruitlopend op de pensioentoekenning op de mogelijkheid om een verdragsverklaring bij de Belastingdienst aan te vragen. Met de gegevens over de pensioenopbouw die de pensioengenieter op «Mijn ABP» kan raadplegen, kan de Belastingdienst vaststellen welk percentage van het ABP-pensioen in Nederland onbelast is. De verdragsverklaring wordt vervolgens aan het ABP als inhoudingsplichtige en aan de belastingplichtige verstrekt.
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat het overeenkomstig het Nederlands verdragsbeleid is om in het belastingverdrag te verduidelijken dat voor de kwalificatie als overheidspensioen beslissend is dat het pensioen in overheidsdienst is opgebouwd en dat het er dus niet om gaat wat voor (soort) instantie de pensioenuitkeringen doet. Met een dergelijke verduidelijking wordt voorkomen dat in relatie tot het desbetreffende verdragsland zich een vergelijkbare discussie voordoet als met Duitsland aan de orde was.
Sluiting van brandweerpost Lage Mierde |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de sluiting van brandweerpost Lage Mierde door de gemeente Reusel-De Mierden, en het ontslag van 16 brandweervrijwilligers?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstane onrust en onvrede over dit besluit onder de brandweervrijwilligers en de inwoners van Lage Mierde?2
De gemeente Reusel-De Mierden heeft uiteindelijk, na onderzoek door de Veiligheidsregio Brabant-Zuid-Oost (VRBZO), besloten over te gaan tot sluiting van de post vanwege een structureel tekort aan geschikte vrijwilligers. Het voorgenomen besluit tot sluiting heeft binnen de gemeenschap van De Mierden en met name de brandweervrijwilligers van deze post onrust gebracht. Door de gemeente Reusel – De Mierden is o.a. middels bewonersbijeenkomsten getracht deze onrust weg te nemen, de aard van het probleem te verklaren en het voorgenomen besluit toe te lichten. Ook is voorafgaand aan de sluiting een wervingscampagne voor brandweervrijwilligers gestart. Deze campagne heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het gemeentebestuur heeft na de sluiting de vrijwilligers verzocht beschikbaar te blijven voor taken in het teken van brandpreventie en het bevorderen van brandveilig leven.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor Lage Mierde en omliggende kernen?
De gemeente Reusel – De Mierden heeft aan de VRBZO verzocht een onderzoek in te stellen naar de opkomsttijden van de post De Mierden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat voor de post De Mierden een overschrijdingspercentage van de opkomsttijden bestond van 25,8%. Echter gezien de inzetfrequentie van 1,4 inzetten per jaar (zijnde lager dan door de VRBZO gehanteerde norm van 4 relevante inzetten per jaar) werd deze situatie als verantwoord gekwalificeerd. Uit het onderzoek kwam echter ook naar voren dat het eventueel sluiten van de brandweerpost De Mierden slechts een zeer geringe verandering in het overschrijdingspercentage zou brengen. Tijdens werktijden komt op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode het overschrijdingspercentage van de opkomsttijden op 27,4% en de inzetfrequentie werd berekend op 1,8 inzetten per jaar. De VRBZO heeft aangegeven dat deze onderzoeksresultaten de postsluiting rechtvaardigen. De gemeente Reusel – De Mierden zal verbeteringen aanbrengen in preventieve voorzieningen voor die objecten waar de opkomsttijden niet worden gehaald en inzet van brandpreventievoorlichting en -controle bevorderen.
Kloppen de opkomsttijden zoals zichtbaar op bijgevoegd kaartje?3
De VRBZO heeft aangegeven dat binnen de voor beantwoording van deze vragen gestelde termijn het niet mogelijk was om de gegevens op detailniveau na te rekenen. Wel geeft de regio aan dat op grond van de door de VRBZO gehanteerde methode er geen opkomsttijden voor objecten zijn die de norm van 18 minuten overschrijden.
Wat is uw oordeel over deze opkomsttijden, welke allemaal ruim boven de 10 minuten liggen, in het licht van artikel 3.2.1. van de Wet Veiligheidsregio’s en de daarin gehanteerde tijdnormen?
Zoals ik de Tweede Kamer per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 54) heb gemeld, dient het bestuur van elke veiligheidsregio zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidafweging te laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag er voor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan is voorgeschreven dat afwijkingen per object inzichtelijk gemaakt moeten worden en dat tevens dan duidelijk moet zijn wat de precieze mate van afwijking is.
Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.
Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Zoals ik ook per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 51) aan de Tweede Kamer heb laten weten is de IOOV op mijn aangeven een onderzoek gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en te zijner tijd wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Ik wil vooruitlopend op het onderzoek dat de IOOV uitvoert niet ingaan op de dekkingsplannen en discussies van afzonderlijke gemeenten. Ik wacht het onderzoek van de IOOV af. Indien noodzakelijk zal ik op basis van de uitkomsten van dat uitvoerige onderzoek actie ondernemen.
Wat is uw oordeel over het feit dat zelfs sprake is van een opkomsttijd van 11,5 minuut bij een bejaardenhuis en 12,5 minuut bij een kinderopvang, waar 6 minuten de norm zou moeten zijn?
Zie beantwoording vraag 5.
Hoe beoordeelt u deze opkomsttijden in het licht van uw brief van 23 november 2011, aangaande de sluiting van brandweerkazernes en het bijstellen van opkomsttijden voor gebieden in een veiligheidsregio?4
Zie beantwoording vraag 5.
Deelt u de mening dat er sprake is van een generiek oprekken van de opkomsttijden als het gaat om Lage Mierde en omstreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie beantwoording vraag 5.